Discussie, Nieuws & Analyse
Mr. M. Rosing is advocaat bij Stibbe te Amsterdam.
Wet OM-afdoening en de (fiscale) transactie: tijdsbesparing? Sinds 1 februari 2008 wordt de strafbeschikking gefaseerd ingevoerd als afdoeningsmodaliteit. Op korte termijn zal de strafbeschikking van toepassing zijn op fiscale feiten. De fiscale transactie ex art. 76 AWR komt daarmee te vervallen. In deze bijdrage zullen de meest relevante verschillen tussen de (fiscale) transactie en de strafbeschikking worden omschreven. Is de strafbeschikking een reëel alternatief voor de (fiscale) transactie of is er reden om de (fiscale) transactie als afdoeningsmodaliteit achter de hand te houden?
O
p 1 februari 2008 is de Wet OM-afdoening in werking getreden.1 Sinds de invoering van deze wet kunnen de officier van justitie en een aantal (buitengewone) opsporingsambtenaren strafbare feiten, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan zes jaar is gesteld, met een zogeheten strafbeschikking afdoen. Door zaken met een strafbeschikking af te doen, wordt tijd bespaard, welke tijd in de behandeling van nieuwe zaken kan worden gestoken. De strafbeschikking wordt gefaseerd ingevoerd en zal binnenkort ook op fiscale feiten van toepassing zijn. Na wijziging van artikel 76 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kunnen het bestuur van ’s Rijks belastingen en onder omstandigheden de officier van justitie een strafbeschikking opleggen ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Hoewel de omvorming was voorzien voor 1 oktober 2010, is de fiscale strafbeschikking nog niet opgenomen in de recent gewijzigde Aanwijzing OM-afdoening.2 Deze aanwijzing bevat een overzicht van de feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. De verwachting is evenwel dat we op afzienbare tijd met de fiscale strafbeschikking te maken krijgen.
1
2
48
Wet tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten, Stb. 2006, 330 en de Wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet OM-afdoening en enige andere wetten in verband met het wegnemen van enkele technische onvolkomenheden, Stb. 2007, 160. Aanwijzing OM-afdoening, Stcrt. 2011, 2491.
De transactie ex artikel 74 Sr blijft voorlopig naast de strafbeschikking bestaan. Gedurende deze periode bepaalt de Aanwijzing OM-afdoening in welke zaken het Openbaar Ministerie een strafbeschikking uitvaardigt of een transactie aanbiedt. Uit artikel XXIA van de Wet OM-afdoening volgt dat er in 2013 een evaluatie van de strafbeschikking zal plaatsvinden. Volledige afschaffing van de transactie zal pas aan de orde komen als na deze evaluatie blijkt dat de strafbeschikking naar volle tevredenheid functioneert en er geen gegronde reden bestaat de transactie als afzonderlijke afdoeningsmodaliteit te behouden.3 Een van de vragen die daarbij zal worden beantwoord is of de van de strafbeschikking verwachte capacititeitswinst daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wellicht wordt de transactie dus (deels) behouden, het kan zelfs niet geheel worden uitgesloten dat de transactie in de toekomst weer kan worden aangeboden ter zake van feiten die op dit moment met een strafbeschikking worden afgedaan. De fiscale transactie komt met de invoer van de fiscale strafbeschikking volledig te vervallen. De fiscale transactie staat omschreven in het hiervoor genoemde artikel 76 AWR. Dit artikel zal na de omvorming uitsluitend basis bieden voor het opleggen van een strafbeschikking. Voor de fiscale transactie lijkt de evaluatie in 2013 derhalve niet relevant, de fiscale transactie zal op dat moment al volledig afgeschaft zijn. 3
Kamerstukken I 2005/06, 29 849, C, p. 22. Zie ook: M. Kessler en B.F. Keulen, De strafbeschikking, Studiepockets strafrecht nr. 38, Deventer: Kluwer 2008.
Strafblad MEI 2 0 1 1 • S du U i t g e v e r s
dna
Discussie, Nieuws & Analyse
Het vervallen van de fiscale transactie zal op korte termijn grote gevolgen hebben voor (rechts)personen die worden verdacht van fiscale feiten. In deze bijdrage zullen de meest relevante verschillen tussen de transactie en de (fiscale) strafbeschikking worden omschreven. Is het wenselijk dat de fiscale transactie meteen komt te vervallen of zijn er redenen om deze transactie ex artikel 76 AWR net als de transactie ex artikel 74 Sr voorlopig achter de hand te houden?
het accepteren van de strafbeschikking weliswaar voorkomen dat de verdachte op een openbare zitting terecht moet staan, maar gelet op de hierna te bespreken mogelijkheden van publicatie die het Openbaar Ministerie ten aanzien van de strafbeschikking heeft, levert dit geen daadwerkelijk voordeel meer op.
1 Voorkoming vervolging versus daad van vervolging
Veel verdachten geven de voorkeur aan een transactie boven de behandeling ter zitting omdat de transactie in principe niet in de openbaarheid komt. Een uitzondering vormen hoge transacties en bijzondere transacties waarvoor het Openbaar Ministerie het uitgeven van een persbericht noodzakelijk kan achten.7 Volgens de Hoge Raad betreft het hier evenwel een zelfstandig besluit van het Openbaar Ministerie om na de totstandkoming van de transactie publiciteit te zoeken, welk besluit zelfstandig kan worden beoordeeld op (on)rechtmatigheid.8
Uit artikel 74 lid 1 Sr en artikel 76 lid 2 AWR volgt dat de (fiscale) transactie strekt ‘ter voorkoming van strafvervolging’. Door voldoening aan de transactievoorwaarden vervalt het recht tot strafvordering. De strafbeschikking daarentegen wordt als daad van vervolging aangemerkt en is een vorm van bestraffing.4 De strafbeschikking mag alleen worden opgelegd indien het Openbaar Ministerie heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het feit waarvoor de beschikking wordt opgelegd. Wanneer een verdachte in een strafzaak wordt betrokken, staan vaak zijn goede naam en reputatie, zijn maatschappelijke carrière en toekomst en misschien zelfs zijn voortbestaan als ondernemer op het spel.5 Deze belangen zijn van zo fundamentele betekenis dat de verdachte een strafrechtelijke vervolging, koste wat kost, wil voorkomen. Zelfs wanneer hij door een rechter wordt vrijgesproken, is het leed vaak al geschied en zijn goede naam aangetast omdat deze simpelweg in verband is gebracht met strafbare feiten. Om deze reden is een verdachte vaak bereid om tegen zware voorwaarden een transactie te accepteren, ook al meent hij onschuldig te zijn. Een van de kenmerken van de transactie is dat de vraag naar de schuld of onschuld van de verdachte onbeantwoord blijft .6 Met de invoering van de strafbeschikking heeft de verdachte die de verdenking betwist, in feite geen keuze meer, althans die keuze bestaat uit twee ‘kwaden’. Indien hij de strafbeschikking niet accepteert, gaat de zaak automatisch naar zitting (zie hierna onder 4) met alle mogelijke publicitaire gevolgen van dien. Indien hij de strafbeschikking wél accepteert, staat zijn schuld formeel vast. Daarnaast wordt met 4 5 6
Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 2. D.R. Doorenbos, ‘Transacties in het ondernemingsstrafrecht’, Tijdschrift voor Onderneming en Strafrecht, 2003, 1, p. 6. Zie o.m. G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 825.
Strafblad ME I 2 0 1 1 • S du U i tgev ers
2 Openbaarmaking
Kent de transactie geen wettelijke mogelijkheid van openbaarmaking, bij de strafbeschikking is dit anders. Op grond van artikel 257h lid 1 Sv kunnen bij AMvB categorieën strafbeschikkingen met betrekking tot misdrijven worden aangewezen die op daarbij te bepalen wijze openbaar worden gemaakt.9 Dit is de zogeheten actieve openbaarmaking. Voorts kan de officier van justitie op grond van het tweede lid van artikel 257h Sv een afschrift van een strafbeschikking verstrekken aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman. Uit de Leidraad informatieverstrekking Wet OMafdoening10 volgt dat de officier van justitie kan oordelen dat het verstrekken van het afschrift geheel of gedeeltelijk moet worden geweigerd ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene ten opzichte van wie de strafbeschikking is uitgevaardigd of van derden die in de strafbeschikking worden genoemd. In geval van een gedeeltelijke weigering kan een geanonimiseerd afschrift worden verstrekt. Het betreft hier de zogeheten passieve openbaarmaking. Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar Ministerie verstrekkende mogelijkheden krijgt om strafbeschikkingen actief en passief openbaar te maken. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer als criterium laat het Openbaar Ministerie veel ruimte, de persoonlijke levenssfeer zal immers per definitie in het gedrang zijn indien een strafbeschikking 7 8 9 10
Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties, Stcrt. 2008, 209. HR 13 mei 2005, NJ 2005, 414. Deze categorieën zijn tot op heden nog niet aangewezen. Leidraad informatieverstrekking OM-afdoening, bijlage 3 bij Aanwijzing OM-afdoening, Stcrt. 2011, 2491.
49
Discussie, Nieuws & Analyse
aan derden wordt verstrekt. Uit de wetsgeschiedenis noch uit de Leidraad informatieverstrekking Wet OM-afdoening volgt wat het beleid van het Openbaar Ministerie zal zijn bij het verstrekken van de strafbeschikking. Ook het anonimiseren van de strafbeschikking zal de bestrafte niet helpen, de verzoeker zal immers vaak wel weten wie de bestrafte is; dat zal juist de reden zijn waarom hij om een afschrift vraagt. De strafbeschikking en de daarmee gepaard gaande schuldvaststelling hebben in potentie dus grote gevolgen voor de reputatie en toekomst van de verdachte. Daar komt bij dat de schuldvaststelling gevolgen kan hebben voor een eventueel met het strafbare feit samenhangende civiele procedure. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het expliciteren van het rechtskarakter van de strafbeschikking wordt beoogd ook de positie van het slachtoffer van een strafbaar feit in het civiele proces te verstevigen. Met een onherroepelijke strafbeschikking heeft het slachtoffer krachtig bewijs in handen tegen degene aan wie de strafbeschikking is opgelegd. Hoewel artikel 161 Rv niet wordt aangepast, in die zin dat aan een strafbeschikking dezelfde dwingende bewijskracht wordt gegeven als aan een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de strafrechter, wordt verwacht dat de civiele rechter aan een onherroepelijke strafbeschikking meer dan gemiddelde bewijskracht zal toekennen.11
3 Justitiële documentatie Uit het Besluit justitiële gegevens volgt dat zowel strafbeschikkingen ex artikel 257a Sv als strafbeschikkingen ex artikel 76 AWR12 als justitieel gegeven worden aangemerkt, met uitzondering van de met betrekking tot overtredingen uitgevaardigde strafbeschikkingen waarbij een geldboete wordt opgelegd die minder dan € 100 beloopt. Dit levert geen verschil op met de transactie ex artikel 74 Sr. Deze werd onder dezelfde voorwaarden geregistreerd. De fiscale transactie ex artikel 76 AWR wordt onder het huidige recht echter niet als justitieel gegeven aangemerkt.13 De invoering van de fiscale strafbeschikking levert dus ook ten aanzien van de justitiële documentatie een relevante wijziging op. Met het opleggen van een fiscale strafbeschikking wordt kort gezegd bereikt dat een strafblad wordt opgebouwd. Dit kan nade-
11 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 9, p. 1. 12 Besluit van 23 december 2009 tot wijziging van het Besluit justitiële gegevens, het Besluit OM-afdoening en het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten in verband met de invoering van de fiscale strafbeschikking, Stcrt. 2010, 10. 13 Uit de wetsgeschiedenis volgt niet waarom de fiscale transactie niet werd opgenomen in de justitiële documentatie. Het lijkt erop dat de wetgever is vergeten dit te regelen.
50
lige gevolgen voor de verdachte hebben, bijvoorbeeld in het kader van een verzoek om een verklaring omtrent het gedrag.
4 Verzet De verdachte die het met een strafbeschikking niet eens is kan op grond van artikel 257e Sv tegen deze oplegging verzet doen binnen veertien dagen nadat de strafbeschikking hem in persoon is uitgereikt of wanneer hij op andere wijze met de strafbeschikking bekend is geworden. Het verzet kan in persoon op het parket of schriftelijk worden gedaan. De verdachte kan bij het verzet schriftelijk bezwaren tegen de strafbeschikking opgeven. Naar aanleiding van het verzet kan het Openbaar Ministerie de strafbeschikking intrekken of wijzigen. Uit het feit dat het Openbaar Ministerie de strafbeschikking naar aanleiding van het verzet kan wijzigen, lijkt te volgen dat over de op te leggen sanctie kan worden onderhandeld. In antwoord op Kamervragen heeft de Minister van Justitie echter aangegeven dat de strafbeschikking een ‘eenzijdige rechtshandeling’ is en dat het in het systeem van de Wet OM-afdoening ‘niet de bedoeling is dat een straf wordt overeengekomen’. De minister beoogt met de strafbeschikking uitdrukkelijk geen systeem van plea bargaining in te voeren.14 Het is dus zeer de vraag of Openbaar Ministerie bereid zal zijn om over de bij strafbeschikking op te leggen sanctie te onderhandelen, zoals dat nu in het kader van de transactie veelvuldig gebeurt. Als de verdachte verzet heeft gedaan tegen de strafbeschikking en de officier van justitie deze niet intrekt, brengt de officier van justitie het verzet en de processtukken ter kennis van de rechtbank, zo volgt uit artikel 257f lid 1 Sv. Voorts roept de officier van justitie de verdachte op voor de terechtzitting. De behandeling van de zaak ter zitting vindt plaats overeenkomstig de Titels VI, VII en VIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering. De rechter dient op de grondslag van de tenlastelegging, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en op basis van artikel 348 en 350 Sv tot een eigen beoordeling van de zaak te komen. De rechter toetst niet de inhoud of de wijze van totstandkoming van de strafbeschikking.15 Dat de verdachte na verzet een oproeping voor de zitting ontvangt, heeft een nadelig gevolg ten opzichte van de transactie. Indien de hij weigert in te stemmen met de 14 Kamerstukken I 2005/06, 29 849, C, p. 33. 15 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 18.
Strafblad MEI 2 0 1 1 • S du U i t g e v e r s
dna
Discussie, Nieuws & Analyse
voorgestelde transactievoorwaarden, wordt hij door middel van een dagvaarding voor de zitting opgeroepen. Tegen deze dagvaarding kan de verdachte een bezwaarschrift ex artikel 262 Sv indienen. Op deze wijze kan de zaak, achter gesloten deuren, aan de rechter worden voorgelegd. De procedure beoogt een waarborg te bieden tegen een lichtvaardige dagvaarding, de rechter oordeelt op summiere gronden of een veroordeling van verdachte haalbaar is. De verdachte kan op deze wijze een nodeloze openbare terechtzitting voorkomen. Indien hij een strafbeschikking weigert te accepteren, wordt hij niet gedagvaard maar ontvangt hij een oproeping voor de zitting. Tegen deze oproeping staat de bezwaarprocedure ex artikel 262 Sv niet open. Uit de parlementaire geschiedenis betreffende de Wet OM-afdoening volgt niet dat met dit bijkomende, voor de verdachte nadelige aspect rekening is gehouden.16
5 Tijdsbesparing De Wet OM-afdoening moet bevorderen dat strafzaken slechts bij de strafrechter terechtkomen wanneer de aard van het tenlastegelegde feit daar aanleiding toe geeft, wanneer het wenselijk wordt geacht dat een rechter zich over de zaak buigt of wanneer een verschil van opvatting tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie over de zaak bestaat. Doordat bepaalde zaken met een strafbeschikking worden afgedaan, houden het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht meer tijd over voor de zaken die wel op zitting moeten komen, zo is de gedachte. De tijdwinst wordt met name verwacht van de zaken waarbij de verdachten in het verleden verstek lieten gaan.17 Het is nog maar de vraag of de strafbeschikking een daadwerkelijke tijdsbesparing oplevert. Aan de ene kant wordt wellicht tijd bespaard door verstekzaken buitengerechtelijk af te doen. In zoverre wordt ten aanzien van de zitting capaciteitswinst gerealiseerd en het gestelde doel behaald. Aan de andere kant kost het meer tijd om een zaak met een strafbeschikking in plaats van een transactie af te doen, omdat de Wet OM-afdoening een aantal verplichtingen voor het Openbaar Ministerie met zich meebrengt die de transactie niet (in vergelijkbare mate) kent. 16 Bepleit zou kunnen worden dat de wetgever heeft bedoeld de oproeping voor de dagvaarding in de plaats te stellen en heeft willen aansluiten bij de gebruikelijke wijze van procederen. Hieruit zou kunnen volgen dat de verdachte ook de mogelijkheid moet hebben om een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen, zie: M. Kessler en B.F. Keulen, De strafbeschikking, Studiepockets strafrecht nr. 38, Deventer: Kluwer 2008. Naar de letter van de wet heeft de verdachte deze mogelijkheid echter niet. 17 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1.
Strafblad ME I 2 0 1 1 • S du U i tgev ers
Ten eerste is het Openbaar Ministerie in een aantal gevallen verplicht de verdachte te horen. De officier van justitie heeft met de invoering van de Wet OM-afdoening een uitgebreider sanctiepakket tot zijn beschikking gekregen. Zo is de taakstraf die in het kader van een strafbeschikking kan worden opgelegd hoger dan de taakstraf die in het kader van een transactie kan worden opgelegd.18 Voorts zijn aan het sanctiepakket toegevoegd de maatregel van onttrekking aan het verkeer, ontzegging van de rijbevoegdheid voor maximaal zes maanden, de aanwijzing het gedrag van de betrokkene betreffend en de aanwijzing storting van een geldsom in het schadefonds geweldsmisdrijven. Voordat bij strafbeschikking een taakstraf, een ontzegging van de rijbevoegdheid of een aanwijzing betreffende het gedrag kan worden opgelegd, moet het Openbaar Ministerie de verdachte horen (art. 257c lid 1 Sv). Tijdens het horen dient deze zich bereid te verklaren aan de op te leggen straffen en/ of maatregel te voldoen. Met het horen wil het Openbaar Ministerie zinloos werk voorkomen; wanneer de verdachte niet bereid is mee te werken, kan beter meteen worden gedagvaard.19 Dit verhoudt zich moeilijk met de hiervoor door de wetgever gestelde tijdwinst die wordt geboekt door het voorkomen van verstekzaken. Ook wanneer het Openbaar Ministerie van plan is een geldboete of een schadevergoeding op te leggen die afzonderlijk of gezamenlijk meer dan € 2.000 bedragen, moet de verdachte, in het bijzijn van zijn raadsman, worden gehoord
De ervaring leert dat advocaten in fiscale strafzaken wel degelijk relevante bijstand bieden, ook wanneer deze zaken buitengerechtelijk worden afgedaan (art. 257c lid 2 Sv). Indien het een rechtspersoon is die wordt verdacht van het plegen van economische delicten, geldt deze verplichting pas wanneer het Openbaar Ministerie een geldboete of schadevergoeding of combinatie van beide van meer dan € 10.000 wil opleggen. Ten aanzien van de fiscale strafbeschikking geldt dat de verdachte onder dezelfde omstandigheden moet worden gehoord, zij het dat de aanwezigheid van een raadsman dan niet verplicht is. De Minister van Justitie merkt in dit verband op dat de aard van de delicten 18 Met de transactie kan een taakstraf van maximaal 120 uur worden opgelegd, met de strafbeschikking kan een taakstraf van maximaal 180 uur worden opgelegd. 19 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 30.
51
Discussie, Nieuws & Analyse
en de verdachten, die bij fiscale zaken in beeld zijn, de verplichte rechtsbijstand minder voor de hand liggend maken en dat in de praktijk van de huidige buitengerechtelijke afdoening van fiscale strafzaken door de Belastingdienstadvocaten slechts een zeer bescheiden rol spelen.20 Deze opmerking valt moeilijk te plaatsen. De ervaring leert dat advocaten in fiscale strafzaken wel degelijk relevante bijstand bieden, ook wanneer deze zaken buitengerechtelijk worden afgedaan. De hoorplicht betreft deels een codificatie van reeds bestaande praktijk. Ook in het kader van de huidige transactie wordt de verdachte gehoord wanneer het Openbaar Ministerie een taakstraf of een hoog transactiebedrag wil voorstellen. Met name in de fiscale en economische strafrechtpraktijk vinden dergelijke verhoren veelvuldig plaats. Het drempelbedrag waarvoor horen verplicht wordt gesteld, is met de wetswijziging evenwel verlaagd en brengt dus met zich mee dat een grotere groep verdachten gehoord moet worden. Voorts zal tijd gemoeid zijn met de behandeling van zaken van verdachten die een bij strafbeschikking opgelegde geldboete niet willen of niet kunnen betalen. Wanneer de verdachte een bij strafbeschikking opgelegde geldboete weigert te betalen, kan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) direct nadat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden tot executie overgaan. Het Openbaar Ministerie kan verhaal met dwangbevel ex artikel 575 Sv (door middel van een deurwaarder), dan wel zonder dwangbevel ex artikel 576 Sv (in de vorm van bijvoorbeeld loonbeslag) nemen. Voorts kan het Openbaar Ministerie op grond van artikel 578b Sv een vordering bij de kantonrechter instellen om te worden gemachtigd tot gijzeling van de verdachte over te gaan. Indien blijkt dat een verdachte wel wil maar niet kan betalen, kan hij niet worden gegijzeld en wordt de strafzaak alsnog op zitting gebracht. Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar Ministerie er in het kader van de strafbeschikking een aantal werkzaamheden bij krijgt, die het in het kader van de transactie (in die vorm) niet had. Daarnaast kan worden aangenomen dat een groot aantal verdachten na ontvangst van een strafbeschikking in verzet zal gaan. De voordelen die de verdachte heeft bij het accepteren van een transactie, bestaan bij het accepteren van de strafbeschikking immers niet meer. Daar komt bij dat uit artikel 33 Sv volgt dat de verdachte een recht op kennisneming van de processtukken heeft nadat de strafbeschikking is uitgevaardigd. Gelet op het feit dat binnen veertien dagen na ontvangst van de strafbeschikking verzet moet worden 20 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 31.
52
aangetekend, betekent dit dat de verdachte binnen veertien dagen het dossier moet ontvangen, bestuderen, eventueel bespreken met een raadsman en moet beslissen of hij in verzet gaat. Dit is hoogstens haalbaar voor kleinere zaken, voor grotere zaken betekent dit vermoedelijk dat altijd verzet zal worden ingesteld om de termijn te redden. Vervolgens wordt de zaak bestudeerd en zal worden beslist of het verzet wordt gehandhaafd dan wel wordt ingetrokken en de strafbeschikking alsnog wordt geaccepteerd. Deze zaken zullen dus niet zo snel worden afgesloten als door het Openbaar Ministerie wordt beoogd. Hoewel met de strafbeschikking ten aanzien van de zitting mogelijk tijdswinst wordt geboekt, volgt uit het voorgaande dat het Openbaar Ministerie er ook een aantal werkzaamheden bij krijgt die het Openbaar Ministerie in het verleden niet had. Indien tijdsbesparing het oogmerk is, behoeft het geen nadere uitleg dat de strafzaak het snelst wordt afgewikkeld wanneer deze met een transactie wordt afgedaan. Zo bezien hebben ook het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht baat bij het voortbestaan van de transactie als afdoeningswijze.
6 Vervallen fiscale transactie De transactie ex artikel 74 Sr blijft vooralsnog naast de strafbeschikking bestaan. Na de evaluatie in 2013 kan dus nog op de transactie als afdoeningsmodaliteit worden teruggevallen. De fiscale transactie ex artikel 76 AWR komt met de invoering van de fiscale strafbeschikking echter direct te vervallen. Na invoering van de fiscale beschikking biedt artikel 76 AWR geen basis meer voor het aanbieden van een transactie. Ten aanzien van het overgangsrecht voor de invoering van de strafbeschikking bepaalt de memorie van toelichting dat in een speciaal overgangsrecht niet is voorzien. Artikel 1 Sr speelt in deze geen rol omdat de Wet OM-afdoening geen nieuwe straffen introduceert maar een andere wijze van oplegging van bestaande straffen en maatregelen.21 De strafbeschikking kan zodoende ook worden opgelegd in geval van feiten die dateren van vóór de invoering van de strafbeschikking. Het voorgaande betekent dat het Openbaar Ministerie na invoering van de fiscale strafbeschikking formeel niet meer op de fiscale transactie kan terugvallen. Uit deze bijdrage volgt echter dat zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie en de rechtsprekende macht baat hebben bij het voortbestaan van de transactie. 21 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 88.
Strafblad MEI 2 0 1 1 • S du U i t g e v e r s
dna
Discussie, Nieuws & Analyse
Als praktische oplossing zouden fiscale zaken met een transactie ex artikel 74 Sr kunnen worden afgedaan. Het huidige artikel 76 lid 1 AWR stelt dat ten aanzien van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten de bepalingen uit artikel 76 AWR gelden in plaats van artikel 74 en 74a Sr. Die bepaling is na invoering van de fiscale strafbeschikking niet langer in artikel 76 AWR opgenomen. Dat artikel komt na de wetswijziging namelijk als volgt te luiden: ‘Ten aanzien van de bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten met betrekking tot welke het proces-verbaal niet overeenkomstig artikel 80, tweede lid, in handen van de officier van justitie is gesteld, kan, in afwijking van de artikelen 257a en 257b van het Wetboek van Strafvordering, uitsluitend het bestuur van ‘s Rijks belastingen een strafbeschikking uitvaardigen. Bij ministeriële regeling kunnen functionarissen worden aangewezen die deze bevoegdheid namens dat bestuur kunnen uitoefenen.’
Dit zou betekenen dat de transactie ex artikel 74 Sr van toepassing wordt geacht op fiscale zaken.22 De parlementaire geschiedenis betreffende de Wet OM-afdoening gaat hier niet op in. Desondanks valt niet in te zien waarom de transactie ex artikel 74 Sr na de wetswijziging niet van toepassing zou kunnen zijn op fiscale feiten. Het nadeel voor verdachten van fiscale delicten is evenwel dat de transactie ex artikel 74 Sr tot justitiële documentatie leidt en dat het Openbaar Ministerie, in tegenstelling tot het bestuur van ’s Rijks belastingen, een taakstraf mag opleggen. Dit nadeel weegt echter weer op tegen het feit dat de strafbeschikking een schuldvaststelling behelst. Zo bezien is de verdachte beter uit met een aantekening ter zake van een transactie ex artikel 74 Sr dan een aantekening ter zake van een strafbeschikking. Een andere oplossing zou kunnen zijn om de fiscale transactie, net als de transactie ex artikel 74 Sr voorlopig naast de strafbeschikking te laten bestaan. Zo kunnen verschillende voor de verdachte nadelige aspecten nader worden onderzocht en kan de fiscale strafbeschikking, net als de strafbeschikking ex artikel 257a Sv, in 2013 worden geëvalueerd en kan worden beoordeeld of zij een reëel alternatief voor de transactie biedt of dat het juist wenselijk is om de transactie te behouden.
22 Zie ook M.H.W.N. Lammers, De fiscale strafbeschikking, Fiscaal tijdschrift vermogen, 2010, 27, p. 15-23.
Strafblad ME I 2 0 1 1 • S du U i tgev ers
53