DE TOELATINGSLEEFTIJD BIJ HET B.O.
32
len, zou de proef moeten leeren. Zonder bezwaar kan m.i. de v e rp l i c h t i n g tot die proeftijd uit de verordeningen worden geschrapt. De praktijk kan dan uitmaken of plaatsing op 6-jarige leeftijd op de 'b.l.o.-scholen ook regel kan worden.
WERKVERRUIMING EN ARBEIDSBEMIDDELING VOOR ONVOLWAARDIGE ARBEIDSKRACHTEN» Ter bestudeering van de werkverruiming, en wat daar verder aan vast zit, voor de oud-leerlingen der inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, heeft de Ver. v. Chr. Buitengewoon Onderwijs een commissie ingesteld, bestaande uit de heren G. A. Aldus, Directeur van de blindeninrichting „Barti'mëus" te Zeist, K. de Bloois, hoofd van de A. H. Francke-school voor psychopa then te Rotternnings, directeur van dejohannastichting te Arnhem, dam, A. Pe G. J. van der Ploeg, secr. der Chr. Psychologische Centrale voor School en Beroep te Amsterdam, C. L. Rose boom, onderwijzer aan de doofstom'meninrichting „Eff atha" te Voorburg en P. G. '
'
'
Schreud,itvanrchgeozwakin .,Zonneschijn" en „Zonnehoeve" te Arnhem. De installatie dezer 'Commissie had plaats 28 Dec. 1927 in den Haag in een bijeenkomst, waarbij behalve de leden der Commissie ook het dageliks bestuur der Ver. v. Chr. B.O. en verschillende vooraanstaande personen op dit gebied aanwezig waren, teneinde gemeenschappelik tot een goed inzicht te komen omtrent omvang en aard van de taak der commissie en haar wijze van werken. Het inleidend woord ter opening dezer bijeenkomst door ondergetekende als voorzitter der Ver. v. Chr. B.O. uitgesproken, moge hier een plaats vinden, om het grote belang van deze aangelegenheid ook voor ruimer kring, mee in verband met het aanstaande congres voor onvolwaardige arbeid.
*** Namens het bestuur der Ver. v. Chr. B.O. heet ik U hartelik welkom. Het is een verblijdend bewijs voor de belangstelling, die in onze kringen voor deze zaak leeft, dat alle uitgenodigde verenigingen en bijna alle uitgenodigde personen op deze bijeenkomst aanwezig zijn. Met een enkel woord meen ik te moeten toelichten, waarom aan deze installatie-bijeenkomst dit minder gebruikelik karakter is gegeven. Om het ingrijpende belang van het onderwerp dezer studiecommissie en omdat het gebied harer werkzaamheid nog grotendeels onontgonnen is, kwam het mij gewenst voor, deze kring van deskundigen bijeen te roepen om met de Commissie alvorens zij haar werk aanvaart, doel en omvang daarvan alsmede haar wijze van werken nader te bespreken. Ook de leden der commissie bleken met deze gedachte volledig in te stemmen en zo zijn we dan
WERKVERRUIMING EN ARBEIDSBEMIDDELING
33
thans bijeen om onze denkbeelden omtrent deze belangrijke zaak kenbaar te maken, opdat de Commissie daardoor te vruchtbaarder zal kunnen werken. Het zij mij vergund, ten einde leiding aan de bespreking te geven, zelf eerst de lijnen te trekken, die de Commissie naar mijn mening bij haar studie in het oog zal hebben te houden. Ik bespreek dan eerst doel en 'omvang, daarna de werkwijze.
Doel en Omvang. Zoals men zich zal herinneren, was de oorspronkelike bedoeling alleen, de wenselikheid en de mogelikheid na te gaan van een arbeidsbeurs voor de onvolwaardige arbeidskrachten ,onder de oud-leerlingen onzer verschillende scholen en inrichtingen. Ik ben echter terstond van oordeel geweest, dat de werkzaamheid der Commissie méér moest omvatten. Twee andere dingen zijn minstens evenzeer nodig als arbeidsbemiddeling, namelik verruiming van arbeidsgelegenheid en verhoging van arbeidsgeschiktheid. Zo zie ik de taak der commissie als een drieledige: werkverruiming, arbeidsbemiddeling en verbeterde opleiding. De beide eerste liggen op maatschappelik, de laatste op schoolgebied. D e commissie ziet zich dan voor de volgende drie vraagstukken gesteld: le. Welke wegen zijn er in te slaan om vo o r de verschillende groepen van onvolwaardige arbeidskrachten, die onze scholen verlaten, nieuwe gelegenheden tot betaalde arbeid te openen en reeds bestaande te verruimen? 2e. Hoe is practies de arbeider bij de arbeid te brengen of omgekeerd? 3e. Moet er wijziging gebracht worden in onze schoolopleiding om een verhoogde arbeidsgeschiktheid te verkrijgen en zo ja welke?
I.
1. Werkverruiming. Wat het eerste punt betreft, is het m.i. de groote verdienste van hen, die reeds practies in deze richting aan het werk zijn getogen, dat ze in fabriek en werkplaats op zoek zijn gegaan naar werk, dat ze voor hun blinden, hun doofstommen, hun zwakzinnigen geschikt of met enige wijziging geschikt te maken achten. Dat is de weg, die ook in het buitenland doeltreffend is gebleken. Het practiese bedrijfsleven met zijn eisen en mogelikheden moet het uitgangspunt zijn; de daar bestaande werkelikheid, zoals die door een ingewikkeld samenstel van maatschappelike en staathuishoudkundige factoren bepaald wordt, met noodwèndigheid bepaald wordt, in die werkelikheid moet voor de onvolwaardige arbeid een passende plaats gevonden worden. En wel zo, dat het bedrijf er noch overlast, noch schade door ondervindt, nog liever zo, dat het bedrijf er vóórdeel van ondervindt. Want al moge barmhartigheid of welwillendheid aanvankelik voor menig werkgever de .drijfveer zijn om een proef met minderwaardige arbeidskrachten te nemen, op een blijvende invoeging onzer onvolwaardigen in het georganiseerde bedrijfsleven is slechts dan
34
WERKVERRUIMING EN ARBEIDSBEMIDDELING
mogelikheid, als er uit zakenoogpunt voordelen of althans geen nadelen aan verbonden zijn. Dit klinkt hard, maar in werkelikheid is het niet hard, want we bewijzen onze 'onvolwaardige arbeiders juist de grootst mogelike dienst, als ze hun wèrkelike arbeidswaarde in vol loon kunnen omzetten. Dat voor uitbuiting van minderwaardigen gewaakt zal moeten worden, spreekt van zelf, en evenzeer, dat ook zij ten volle in de voorrechten der arbeidswetgeving moeten delen, (wat helaas thans nog niet het geval is) , doch overigens zal de Commissie m.i. goed doen bij haar pogingen slechts in zoverre een beroep te doen op de liefdadigheidszin der werkgevers, als nodig is om ze tot het nemen van ernstige proeven over te halen. Voor een onderzoek naar de , mogelikheden en voorwaarden van werkverruiming in beroep en bedrijf zal in de eerste plaats dus veelvuldig persoonlik bezoek aan fabrieken, werkplaatsen en kantoren nodig zijn. Vooral in de grote fabriken en bedrijven zal de mogelikheid blijken te bestaan om allerlei arbeid aan onvolwaardige krachten op te dragen. De Commissie zal uitbreiding hebben te geven aan wat op dit gebied reeds door verschillenden onzer en door anderen is verricht. Ik denk hier ook aan het werk van de nazorg-instellingen, waarbij Amsterdam aan d e spits staat en aan andere plaatsen als Haarlem en Delft ten voorbeeld strekt. En vooral zal de Commissie hebben te bestuderen, wat in de oorlogvoerende landen reeds aan bewonderenswaardige uitkomsten op dit gebied is bereikt. Waarschijnlik zou onze Vereniging bij de Minister van Arbeid een open oor vinden voor een verzoek om haar door tussenkomst van de Minister van Buitenlandsche zaken gegevens over het buitenland te verschaffen. Het is mij trouwens bekend, dat er aan het departement van Arbeid reeds een groot aantal gegevens bijeen zijn gebracht. Zoals de aanwezigen bekend zal zijn, heeft Min. Slotemaker de Bruine, die blijkbaar grote belangstelling voor deze zaak heeft, kort na onze laatste vergadering in , de Kamer medegedeeld, in antwoord o p een vraag van Mej. Frieda Katz, dat hij het denkbeeld overwoog om een Staatscommissie voor dit maatschappelik vraagstuk in te stellen. Ook zal de Commissie hebben na te gaan, wat er van overheidswege voor werkverruiming kan worden gedaan. Ik denk bijv. aan de onlangs door de Minister van Onderwijs uitgevaardigde bepaling, dat de schoolbanken voor de middelbare en handelsscholen zoveel mogelik door gestichtsarbeid zullen worden geleverd. Blijkbaar is hier in de eerste plaats aan Rijksgestichten gedacht, die onder Justitie horen, doch de maatregel kan ook aan particuliere gestichten ten goede komen. Ook zonder dat de Overheid de bedrijven rechtstreeks dwingt -- zoals in Duitschland waar aan de bedrijven werd opgelegd een zeker percentage van hun personeel uit oorlogsinvaliden te doen bestaan --- kan er langs deze en dergelijke wegen voor onze onvolwaardigen nog wel het een en ander van overheidswege gedaan worden. , De Commissie
WERKVERRUIMING EN ARBEIDSBEMIDDELING
35
zal hierbij ook onder de ogen hebben te zien, hoe de afwijzende houding van de vakverenigingen tegenover dergelijke gestichtsarbeid zal kunnen gewijzigd worden. Doch behalve dat de Overheid rechtstreeks kan mee werken, zou ze ook bestaande belemmerende bepalingen kunnen opheffen of verzachten. Ik denk aan wat de heer van Beynum op onze laatste vergadering meedeelde over de onbillikheden, die uit de bestaande keuringsvoorschriften voortvloeien voor sommige lichamelik-gebrekkigen: en aan wat de heer Aldus toen meedeelde over het uitsluiten van blinden van de invaliditeitsverzekering (geen zegeltjes plakken) . De commissie zal ook over deze belangrijke aangelegenheid gegevens moeten bijeenbrengen. Niet alleen echter op de belangen van die arbeiders, voor wie door wederzijdse aanpassing een plaats in de fabriek en de werkplaats kan geopend worden, moet de Commissie letten, ook moet tot haar arbeidsveld gerekend worden de werkverruiming voor hen, die door welke omstandigheden dan' ook, niet in de vrije samenleving, althans niet in het vrije bedrijfsleven, hun werk kunnen verrichten, voor hen dus, die zich met arbeid in de gestichten en in werkinrichtingen moeten bezig houden. Bij deze zijde van het vraagstuk zal de Commissie m.i. haar aandacht op vier punten hebben te richten en wel: a. toevoer van arbeid uit het bedrijfsleven naar de gestichtswerkplaatsen en de werkinrichtingen. Als voorbeeld wijs ik op de mogelikheid om voor grote ,bedrijven verpakkingsarbeid op grote schaal door gestichtsarbeid te -doen uitvoeren. Voorwaarde voor zulke toevoer is, dat de arbeid er minstens even goed verricht wordt en zonder meer kosten of ongerief dan thans in de fabriek. b. verbetering van de werkwijzen in ,de gestichten en werkinrichtingen, beter aanpassing bij de werkwijzen in de bedrijven. verhoging van de nuttige uitkomsten. c. meer verscheidenheid in de voortbrengselen van de gestichtsarbeid, ook door meer rekening te houden met in de maatschappij bestaande behoeften. Nu worden nog te vaak goederen vervaardigd, waar geen voldoende vraag naar is. d. stelselmatige uitbreiding van het afzetgebied voor de arbeidsproducten. Ongetwijfeld zijn op deze wijze ook voor de gestichtsarbeid nieuwe vormen van werkverruiming mogelik. Proefnemingen op dit gebied zal de commissie met zorg hebben te bestuderen en nieuwe denkbeelden daarvoor aan de hand hebben te doen. Ik wijs in dit verband ook op het bekende verslag van de Staatscommissie inzake het lot der blinden. 2. Arbeidsbemiddeling. Al deze onderzoekingen en deze practtiese aanrakingen met het maatschappelik bedrijfsleven moeten voorafgaan aan en de grondslag vormen voor het tweede deel van de taak der Commissie, n.l. de arbeidsbemiddeling. Ik maak opmerkzaam op het belangrijke opstel in de jongste afl. van het
36
WERKVERRUIMING EN ARBEIDSBEMIDDELING
„Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke hulp en Kinderbescherming", waarin door iemand unit Christiania het denkbeeld wordt ontwikkeld van een internationaal „Clearing-house" voor de verzorging van lichamelik gebrekkigen. De nieuwe vereniging voor onvolwaardige arbeidskrachten beoogt iets dergelijks voor Ned hrland en dan voor alle vormen van onvolwaardige arbeid. Onze Commissie nu zal voor onze kring de maatregelen hebben te ontwerpen voor zulk een centraal punt voor arbeidsbemiddeling. Waarschijnlijk zal dit wel moeten uitlopen op het aanstellen van een ambtenaar voor arbeidsbemiddeling en nazorg. Dit zal iemand moeten zijn, die het buitengewoon onderwijs in al zijn geledingen kent en die tevens thuis is in de bedrijfswereld, een man met een practiese blik, mensenkennis en grote werkkracht. De Commissie zal zich een mening moeten vormen over de vraag, ,op hoeveel de kosten van zulk een instelling zullen moeten geschat worden en hoe de gelden zouden kunnen worden bijeengebracht. Ook moet de Commissie zich afvragen, of het gewenst is, voor onze eigen kring zelfstandig in de behoefte te voorzien, dan wel of er één algemene arbeidsbeurs voor onvolwaardigen moet komen. In elk geval zal wel vast komen te staan, dat er nauwe samenwerking moet gezocht worden met andere instellingen op dit gebied. Ik wijs bijv. op het prachtige werk, dat door de Gemeentelike Arbeidsbeurs in Amsterdam wordt gedaan voor onvolwaardige arbeidskrachten, zowel voor volwassenen als voor jeugdigen; men heeft daarvoor een afzonderlike onderafdeling gevormd, waarvan ik het laatste jaarverslag met zijn leerzame en moedgevende cijfers zeer in de aandacht onzer commissie aanbeveel. 3. Wijzigingen in het onderwijs. In de derde plaats zal de commissie zich moeten beraden over de vraag, ,of het vinden van nieuwe takken van arbeid voor de minderwaardige arbeidskrachten ook nieuwe eisen zal meebrengen voor onze schoolopleiding en of omgekeerd een wijziging in onze schoolopleiding, wat doelstelling en leerwijzen betreft, niet een belangrijke factor zal kunnen zijn om werkverruiming mogelik te maken. In beginsel zijn de leidende personen het er tegenwoordig wel over eens, dat deze vragen bevestigend moeten beantwoord worden. Doch in tweeërlei opzicht kan het werk dezer commissie van betekenis worden voor dit punt. Vooreerst zal deze wijziging van inzicht tot meer of minder ingrijpende hervormingen van de prat-tijd van ons onderwijs moeten leiden, waar de onderwijzers, de school- en gemeentebesturen voor moeten worden gewonnen; nieuwe methoden moeten worden uitgedacht in de practijk beproefd en gewijzigd en getoetst enerzijds aan wat de arbeidspsychologie en de ontwikkelingspsychologie leeren, anderzijds aan wat de practijk van het bedrijfsleven tot eis stelt. Onze Commissie zal vruchtbaar werk doen, als ze door practiese aanwijzingen tot deze inwendige school-
WERKVERRUIMING EN ARBEIDSBEMIDDELING
37
hervormcing in de richting van rechtstreekse, doelbewuste arbeidsvoorbereiding een nieuwe stoot geeft. Doch ook buiten de school wordt de grote betekenis van een doelmatig schoolonderwijs voor de arbeidsvoorziening der onvolwaardigen nog lang niet voldoende ingezien. Den heel duidelik bewijs daarvan is o.a. geweest de wijze, waarop het aanstaande Congres met Tentoonstelling voor arbeid en arbeidsmethoden voor onvolwaardigen (A.V.O.) is ontworpen. Hoewel de grondslag van het Congres zeer ruim is genomen, was geen plaats ingeruimd aan het grote vraagstuk van de schoolopleiding der minderwaardigen als grondslag voor arbeidsgeschiktheid. Toch is waarschijnlik het aantal , onvolwaardiger, dat dit van de jeugd af aan reeds is, groter dan het van hen, die 'het op later leeftijd pas worden. Dat men bij de eerste plannen het jeugdvraagstuk over het hoofd gezien heeft, moge verklaarbaar zijn, doordat de personen, die de plannen ter hand genomen hebben, vooral in maatschappelike en geneeskundige richting hebben gedacht; in de eerste vergadering werd echter reeds op deze leemte gewezen en ook daarna is van meer dan één zijde getracht, het bestuur tot het inzicht te brengen, dat zonder onderwijs-afdeling het Congres met de Tentoonstelling een belangrijk deel van zijn ,beteekenis zou inboeten. Blijkens het antwoord, dat ik zelf op mijn pogingen mocht ontvangen, heeft het bestuur de waarde van het vraagstuk der Schoolopleiding niet vermogen in te zien.-) Ik zou geneigd zijn hierbij de verzuchting te slaken over het groene en het dorre hout. Heb ik teveel gezegd, toen ik meende, dat de Commissie ook buiten de school tot een doorwerking der nieuwe inzichten zal kunnen bijdragen? Toen Minister Kan bij de behandeling der Staatsbegroting de verwachting moest teleurstellen, dat van Rijkswege in de richting, door het „Blindenrapport" aangegeven, iets zou kunnen worden gedaan, liet hij er op volgen: „Dipt neemt niet weg, dat er misschien op het gebied van het onderwijs het een en ander te doen is". Hier klinkt een juiste r inzicht door, dat mede door het werk onzer c3mmlissie spoedig tot een stelliger uitspraak moge leiden, dan het voorzichtige „misschien". In elk geval blijkt er uit, dat ook voor deze zijde van het vraagstuk belangstelling bij de Regering aanwezig is.
II. Werkwijze der Commissie. Uit het voorgaande volgt, dat naar mijn mening een belangrijk deel van het werk der commissie zal moeten worden verricht door persoonlik onderzoek van de leden afzonderlik. Bezoeken aan fabrieken en werkplaatsen ter bestudering van de bestaande arbeidstoestanden zullen moeten geschieden door ieder commissielid voor de hem het best bekende vorm van onvolwaardigheid. Wel zal het aanbeveling verdienen, dergelijke bezoeken met twee of meer commissieleden tegelijk te brengen, ook met het oog op besprekingen met de leiders van het bedrijf: men zij zo spaarzaam mogelik met het in beslag nemen van de tijd der zakenmensen. Ook het bescu-
WERKVERRUIMING EN ARBEIDSBEMIDDELING
38
deren van de gegevens uit binnen- en buitenland en het bezoeken van gestichten en werkinrichtingen, zal voor iedere tak afzonderlik door één lid der commissie dienen te geschieden. Gemeenschappelik zal moeten geschieden het verzamelen van de gegevens, het uitwerken van de arbeidsmethoden der commissie en het vaststellen van de hoofdlijnen voor de afzonderlike verslagen, het ontwerpen van een regeling voor de arbeidsbeurs en de werktoevoer en het vaststellen van de algemene onderwijsbeginselen. Voor iedere tak van buitengewoon onderwijs zal de uitwerking dier beginselen weer door elk der leden afzonderlik moeten geschieden. Van de Commissie in haar geheel zal ook weer moeten uitgaan alle bemoeiing met de vakorganisaties, zowel van de ondernemers als van de arbeiders, met de instellingen voor beroepskeuze, met de arbeidsbeurzen, de werkinrichtingen, en alle voorzorg-verenigingen op dit gebied. Verder stel ik me voor, dat de Commissie vóór het Congres voor onvolwaardige arbeid bijeenkomt, een voorlopig verslag zal indienen, dat als onze bijdrage tot de werkzaamheden van het Congres kan worden aangeboden. Ik acht het niet een van de kleinste voordelen van deze Commissie, dat er op deze wijze uit onze kring een practiese bijdrage wordt geleverd voor het slagen van het Congres. Want het lag natuurlik allerminst in de bedoeling van ons bestuur, om met deze commissie iets te ondernemen tegenover het Congres. We willen integendeel het Congres dienen en tot een goede voorbereiding ervan het onze bijdragen. Oosterbeek. A. J. SCHREUDER. 1
-
Sedert is uit een uitvoerige mededeling over het Congres in de N.R.C. van 11 Jan. Avondbl. D gebleken, dat aan de onderwijskant van het vraagstuk alsnog een behoorlike plaats zal worden ingeruimd. Van de vier afdelingen of secties zal de tweede o.a. gewijd zijn aan scholing van en nazorg voor lichamelik misdeelden en verminkten en de derde o.a. aan scholing van en nazorg en internaten voor achterliken. Of de scholing van en de nazorg voor de blinden, de doofstommen en de psychopathen hierbij inbegrepen zijn gedacht, blijkt niet nader.
HET MOEILIJKE VAK. Het is noodzakelijk alle aandacht te schenken aan het moeilijke vak rekenen, omdat het , m.i. het domineerende element vormt in het voor het maatschappelijk leven noodige intellect. Een kind, dat goed rekent, is in doorsnee voor andere vakken ook goed. Slecht lezen en goed rekenen is .b.v. een zelden voorkomende combinatie, De intelligentiemeting lijkt me het vruchtbaarst bij reken-
proeven. Bij het maken zelfs van eenvoudige sommen, wordt er dikwijls
HET MOEILIJKE VAK.
39
geklaagd, dat onze 1.1. niet de juiste rekenkundige bewerking weten te kiezen, terwijl ze toch getramd zijn in de vier hoofdbewerkingen. Het komt me voor, dat we het bloote cijferen, waarin bij velen de rekenvaardigheid moet culmineeren, wat te hoog aanslaan; dat we onze 1.1. die zich nog te loom op het veld der getallen bewegen, zich te veel op terra incognita voelen, doordat ze de getallen te weinig in verhouding zagen, volstrekt niet moeten jachten door ze maar getallen ter bewerking te geven, waarbij het noch cap overzicht noch op inzicht aankomt, waarbij de bewerking eigenlijk heelemaal niet doorvoeld wordt. Bij de observatie van de moeitevolle arbeid onzer 1.1. dringt het tot ons door, dat ze kampen met de voorstelling: optellen van betalingen, van schulden; ment de voorstelling aftrekken en verschil zoeken. Ook staan ze vreemd tegenover het winst maken bij handelstransacties, tegenover beloonlde diensten. Vooral de deelmg wordt dikwijls met de vermenigvuldiging verwisseld. Dit verwisselen van hoofdbewerkingen gaat soms kris kras, dat men er paf van staat en zegt: „Jongen, hoe kun je nu toch zoo iets doen?" Soms is de oorzaak een zwak taalbegrip. Ze moeten zich b.v. trainen, om zich in t e denken, dat, als er sprake is van het 12e deel, er twaalf porties moeten zijn. Zoo moet ook •b.v. de beteekenis van het woord „verschil" groeien en dat ze hiervoor de aftrekking kunnen gebruiken. De aftrekking is dan' a.h.w. een vergelijking van twee getallen. We kunnen ons een leermiddel indenken waarbij twee getallen tegen elkaar gehouden worden en zoo het verschil gezien wordt en hebben zulk een leermiddel ook gemaakt. Prachtig is ook de onderlinge hulp, die de 1.1., als ze zich wat vrij mogen bewegen door het groote vertrouwen, dat er tusschen onderwijzer en 1.1. bestaat, elkaar kunnen verleenen. Het is vermakelijk, hoe handig, hoe geduldig een onhandige 1.1. die eigen werk af heeft, een al of niet handige medel.l. die om de een of andere reden walt achterbleef, kan onderwijzen, waarbij ze zich dezelfde formuleering als de onderwijzer gebruikte bij zijn verklaring, blijken te hebben eigen gemaakt. In den goeden zin van 't woord spelen ze dan meestertje, zonder zich te laten verleiden door voorzeggen of half voorzeggen, het zichzelf gemakkelijk te make r. . Verder is het bij ach crliiken nog meer dringend dan bij normalen, dat op de juiste momenten voor de herhaling gezorga wordt. dio voor terugval moet behoeden en zonder welke de geregelde voortgang stagnatie zou ondervinden. Bovendien is van 't hoogste belang, dat een moeilijkheid wordt onderwezen, die ook door de leerkracht zelf als zoodanin gevoeld wordt. Ik doel hier b.v. op het moeilijke hoofdstuk van de deeling. Met deze enkele opmerkingen hoop ik, een aansporing te hebben gegeven tot kalme observatie van de manier waarop onze 1.1. reag eeren bij het werk, dat hun aangeboden wordt, omdat die reactic onze waardevolle studiebron is, sterker, omdat die ons voert tot de zuivere logica, die ons weer de meest logische leermiddelen aan de hand doet. A. S.