Vraag 1 Wat is tevredenheid in het volgende model? PSQ Tevredenheid Loyaliteit A) B) C) D)
Een afhankelijke variabele Een onafhankelijke variabele Zowel een onafhankelijke als een afhankelijke variabele Het is een moderator
Vraag 2 Welke van de volgende dimensies zou je gekozen hebben voor verbetering als je weet dat de schaal van 1 tot 5 loopt, waarbij 5 de hoogste score is? A) B) C) D)
Dimensie scoort gemiddeld 4.6 en er is geen significante relatie met loyaliteit. Dimensie scoort gemiddeld 2.3 en er is geen significante relatie met loyaliteit. Dimensie scoort gemiddeld 4.6 en er is wel significante relatie met loyaliteit. Dimensie scoort gemiddeld 2.3 en er is wel significante relatie met loyaliteit
Vraag 3 Wat meet je met de volgende vraag? Welke van onderstaande merken zijn merken van voetbalschoenen? Adidas, Japa, Nike, Puma, Tri-star, Samki, Hummel. A) B) C) D)
Brand recognition Brand image Brand associations Brand recall
Vraag 4 Welke van onderstaande antwoorden is correct ten aanzien van de adoptie van een product? A) De volgorde van adoptie is: innovaters, early majority, early adopters, late adopters en laggards B) Iemand kan zowel een innovator zijn als een laggard afhankelijk van de productcategorie C) De levenscyclus van de productklasse en een merk binnen de productklasse maken altijd eenzelfde beweging D) Alle drie de bovenstaande antwoorden zijn juist
Vraag 5 Een negatief effect van het falen van een extensie op het moedermerk is het grootst bij een…? A) B) C) D)
Line extension met een lage fit Line extension met een hoge fit Brand extension met een lage fit Brand extension met een hoge fit
Vraag 6 Franchising is een vorm van een…? A) B) C) D)
Traditioneel marketing systeem Administered verticaal marketing systeem Contractual verticaal marketing systeem Corporate verticaal marketing systeem
Vraag 7 Jan gaat op de website van Bol.com op zoek naar de nieuwe CD van Frans Bauer. Hij kan hier de nieuwe tracks kort beluisteren, maar besluit de CD te kopen bij de Free Record Shop, omdat hij hem dan direct in huis heeft. Jan is een… ? A) B) C) D)
Competitive Research Shopper Convenient Shopper One-Stop shopper Loyal Research Shopper
Vraag 8 Chiquita bevindt zich in de markt voor fruit. Ze besluiten naast bananen ook appels en peren te gaan verkopen. Dit is voor Chiquita een vorm van…? A) B) C) D)
Marktpenetratie Productontwikkeling Marktontwikkeling Diversificatie
Vraag 9 BWM wil zich onderscheiden met haar bijdrage aan het milieu. Hiervoor heeft ze een motor ontwikkeld die loopt op waterstof. Deze motor is onderdeel van het …? A) B) C) D)
Het core product Het actual product Het service product Het augmented product
Vraag 10 Welke prijsbepalingmethode staat het meest centraal bij een monopolie? A) B) C) D)
Consument (vraag) georiënteerde prijsbepaling Kosten georiënteerde prijsbepaling Concurrentie georiënteerde prijsbepaling Prijs georiënteerde prijsbepaling
Vraag 11 Marktonderzoek is belangrijk om te achterhalen wat de consument wil zodat het juiste product ontwikkeld kan worden, waardoor de verkopen zullen toenemen. Het uitvoeren van marktonderzoek past het best bij welk concept? A) B) C) D)
Product concept Marketing Research concept Marketing concept Selling concept
Vraag 12 Welke van de volgende stellingen over prijskennis is onjuist? A) B) C) D)
Hoe smaller de productcategorie des te beter de prijskennis van de consument Hoe meer prijspromoties des te beter is de prijskennis van de consument Hoe prijsgevoeliger een consument des te beter is de prijskennis van de consument Hoe vaker een consument in de categorie koop des te beter is de prijskennis van de consument
Vraag 13 Bij een veld experiment is… A) B) C) D)
De externe validiteit meestal hoog, maar de interne validiteit meestal laag De interne validiteit meestal hoog, maar de externe validiteit meestal laag Zowel de interne validiteit als externe validiteit meestal hoog Zowel de interne validiteit als externe validiteit meestal laag
Vraag 14 Welke antwoordmogelijkheid hoort bij onderstaande figuur? Lage betrokkenheid Hoge betrokkenheid Weinig verschil tussen merken 1 2 Veel verschil tussen merken 3 4 A) 1. Complex, 2. Habitual, 3. Dissonance reducing, 4. Variety seeking B) 1. Habitual, 2. Dissonance reducing, 3. Variety seeking, 4. Complex C) 1. Variety seeking, 2. Complex, 3. Dissonance, 4. Habitual D) 1. Habitual, 2. Variety seeking, 3. Dissonance, 4. Complex
Vraag 15 Welke stelling over de verschillen tussen het koopgedrag van consumenten en bedrijven is NIET WAAR? A) Bij de aankoopbeslissing zijn bij bedrijven doorgaans meer mensen betrokken dan bij consumentenbeslissingen B) De wederzijdse afhankelijkheid tussen koper/verkoper is bij de consumentenmarkt groter dan bij de zakelijke markt C) De bedrijfsmatige vraag is een afgeleide vraag vanuit de vraag naar consumentenproducten D) Bij de zakelijke markt spelen organisatiefactoren een grotere rol dan bij consumentenbeslissingen
Vraag 16 Van welke marktbenaderingstrategie is op website sprake? (Nike, You design it, We build it) A) B) C) D)
Geconcentreerde / niche marketing Gedifferentieerde / gesegmenteerde marketing Individuele marketing Lokale marketing
Vraag 17 Het onderzoek van C.P. Stalpers (paper behorende bij het segmentatiecollege over segmenten onder bibliotheekleden. Wat was met name een sterk en kenmerkend punt van dit onderzoek? A) B) C) D)
Het onderzoek gaat over alle Nederlandse lezers Het onderzoek is gebaseerd op feitelijk leengedrag (scangegevens) Het onderzoek combineert verschillende clustermethoden Het onderzoek kijkt alleen naar jongeren.
Vraag 18 De Pearsons correlation coëfficiënt heeft een waarde van 0.23 en de significantie is .000, welke interpretatie kunnen we aan deze gegevens toekennen? A) B) C) D)
Er is geen sprake van samenhang tussen de variabelen Er is sprake van een zwakke samenhang tussen de variabelen Er is sprake van een redelijke samenhang tussen de variabelen Er is sprake van een sterke samenhang tussen de variabelen
Vraag 19 In het college hebben we een aantal voorbeelden van segmentaties gezien. Van welke segmentatievariabele is in het praktijkvoorbeeld hoofdzakelijk gebruik gemaakt? (Huurdersegmentatie, persoonlijkheid) A) B) C) D)
Demografische segmentatie Geografische segmentatie Gedragssegmentatie Psychografische segmentatie
Vraag 20 In het gastcollege van dhr. Rooderkerk is gesproken over contexteffecten. Van welk context effect probeert Starbucks hier gebruik te maken? (tall, grande, venti, trenta, grootte cups) A) B) C) D)
Attractie effect / attraction effect Compromis effect / comprise effect Object-suprioriteits effect / Object-superiority effect Similariteits effects / Similarity effect
Vraag 21 Welk resultaat kunnen we uit onderstaande SPSS output afleiden?
A) Er is een niet-significant positief verband tussen “accessibility item 3” en “satisfaction item 2” B) Er is een niet-significant negatief verband tussen “accessibility item 3” en “satisfaction item 2” C) Er is een significant positief verband tussen “accessibility item 3” en “satisfaction item 2” D) Er is een significant negatief verband tussen “accessibility item 3” en “satisfaction item 2”
Vraag 22 Wat zegt de Cronbach’s Alpha? A) De Cronbach’s Alpha laat zien of er een statistisch significant verschil is tussen groepen B) De Cronbach’s Alpha laat zien of je vragenlijst betrouwbaar is en of je dus resultaten mag generaliseren. C) De Cronbach’s Alpha laat zien hoeveel variantie van Y verklaard wordt door X D) De Cronbach’s Alpha laat zien of de items/vragen van een schaal hetzelfde construct meten.
Vraag 23 Bedrijf X is een aantal jaar actief op de markt. Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat een groot deel van de doelgroep het bedrijf kent. Echter, gebleken is ook dat de doelgroep nog maar weinig interesse heeft in de producten van bedrijf X. Welke marketingcommunicatiemiddelen zou bedrijf X vooral in kunnen zetten om de doelgroep geïnteresseerd te krijgen? A) B) C) D)
Advertising en Personal Selling Advertising en PR Direct Marketing en PR Personal Selling en Sales Promotion
Vraag 24 Bij het bepalen van marketingcommunicatiebudgetten kunnen verschillende methoden worden gehanteerd. Hieronder volgt een tweetal stellingen. 1. De “concurrentiegeoriënteerde methode” om budgetten te bepalen dwingt het management om communicatiedoelstellingen expliciet te maken. 2. De “percentage van de omzet methode” om budgetten te bepalen legt een omgekeerde causale relatie. Eigenlijk zou de inzet van communicatie de verkopen moeten verklaren. Welke stellingen zijn juist of onjuist? A) B) C) D)
Stelling 1 is juist en stelling 2 is juist Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is onjuist Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
Vraag 25 Het AIDA model is een klassiek marketingmodel dat vaak door marketeers en verkopers gebruikt wordt. De stappen uit dit model spelen in op een drietal fasen die de consument zou moeten doorlopen. Wat is de juiste volgorde van deze fasen? A) B) C) D)
Actie-Cognitie-Affect Affect-Cognitie-Gedrag Cognitie-Affect-Actie Cognitie-Gedrag-Affect