Solomon, A. (2013)
Ver van de boom. Als je kind anders is Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers
Sabine Vermeire *
Dr. Andrew Solomon is Amerikaans taalkundige, psycholoog en onderzoeker aan de Cornell University. Hij heeft al verschillende boeken op zijn naam staan, waarin zowel zijn persoonlijk levenspad enerzijds als veerkracht anderzijds steeds een centrale rol spelen (Demonen in de middag, Een boot van steen,…). Dit is in het boek Ver van de boom niet anders. Solomon groeide op in een Amerikaans-Joodse familie. Dyslexie was als kind zijn deel en bleek te verhelpen. Zijn homoseksualiteit daarentegen kon niet ‘opgelost’ worden. Dit bleef een moeizaam aanvaardingsproces voor hemzelf en zijn ouders. Hij is getrouwd met een man en vormt een gezin vol verschil. Zijn partner is donorvader van twee kinderen bij een bevriend lesbisch koppel. Hijzelf is ook donorvader bij een vriendin en samen voeden ze hun zoon op van wie hij de biologische vader is. Het is geen sinecure om een bespreking te maken van een boek dat meer dan duizend bladzijden telt en waar meer dan tien jaar onderzoek aan vooraf ging. Het boek beschrijft een queeste naar ervaringen van ouders met een kind dat anders blijkt te zijn. Solomon nam meer dan driehon* Vermeire Sabine: Psychotherapeut, orthopedagoog en opleider; staflid van de Interactie-Academie. E-mail:
[email protected]
boeken
derd interviews van ouders af. Het werden verhalen over de zoektocht van ouders en hun uitzonderlijke kinderen naar identiteit. Het boek brengt verslag uit van wat het doet met de ouder-kind relatie. Tegelijk vertelt het ook een verhaal over de dilemma’s die opduiken bij het niet passen in het dominante plaatje. Wat de kinderen uit deze zeer uiteenlopende gezinnen gemeen hebben, is dat het allen appels zijn die ver van de boom vielen. Ouders worden hierdoor voor een aantal uitdagingen gesteld. Hoe reageert een gezin waarin een kind homoseksueel of hoogbegaafd is? Hoe beïnvloeden autisme, schizofrenie of ernstige handicaps de gezinsstructuur? Maar ook, hoe raken ouders verbonden met een kind geboren uit een verkrachting of wat maakt dat ouders onvoorwaardelijk achter hun kind staan wanneer het gruwelijke feiten heeft gepleegd? Solomon laat zien voor welke immense problemen ouders komen te staan als hun kinderen vreemden voor ze blijken te zijn. Het zijn verhalen vol liefde, onmacht, menselijke tekortkomingen, onbegrip, opoffering en diepe menselijkheid. Aan de hand van persoonlijke interviews en een indrukwekkende hoeveelheid wetenschappelijke bevindingen ontleedt de schrijver de complexe werkelijkheid die de identiteit van de mens bepaalt (achterflap boek). De wetenschappelijke resultaten brengen soms naakte cijfers die onthutsend zijn en aan vanzelfsprekendheden morrelen of ze brengen kijkwijzen naar de voorgrond die je niet verwacht. Doordat dit tegelijk verweven is met rijke, zeer uiteenlopende verhalen van de binnenstaanders, namelijk de ouders en hun kinderen zelf, is ieder hoofdstuk ook een inspirerend boek voor therapeutische gesprekken met ouders of kinderen die worstelen met een van deze condities. Solomon werkt met een identiteitsonderscheiding die hij heel zijn boek verder hanteert (p. 12). De meeste kinderen hebben een aantal eigenschappen gemeen met hun ouders. Kenmerken en waarden worden door de generaties heen van ouder op kind overgedragen, niet alleen via het DNA, maar ook door gedeelde culturele normen. Deze noemt hij verticale identiteiten. Het zijn identiteiten zoals taal, religie, huidskleur of nationaliteit die je rechtstreeks krijgt van je ouders. Anderzijds zijn er horizontale identiteiten, intrinsieke of verworven eigenschappen, voorkeuren, maar ook aandoeningen die je niet deelt met je verwekkers. Zo is homoseksualiteit voor hem een horizontale identiteit: de meeste homoseksuele kinderen
JG33 / 2015 / SB2
hebben heteroseksuele ouders. Deze horizontale identiteiten zijn ‘vreemde’ identiteiten. Je leert ze kennen door observatie van en deelname aan een subcultuur buiten het gezin. Je herkent ze in peergroepen. De identiteitsonderscheiding waar Solomon gebruik van maakt, kan enerzijds verwarrend werken en doet misschien te weinig recht aan de huidige, complexere opvattingen van identiteit. Anderzijds laat het toe om het verschil te beklemtonen tussen de wereld van de ouder en deze van het kind. Het maakt duidelijk dat ouders en kind met uitzonderlijke horizontale identiteiten in een andere werkelijkheid leven en welke bruggen soms geslagen moeten worden om elkaar enigszins te ontmoeten en begrijpen. Daarnaast is het voor het kind een zoektocht naar referentiegroepen waar het zichzelf herkent, aansluiting vindt en zich ‘thuis’ voelt. Solomon onderzoekt welk traject ouders afleggen met hun kind en welk proces ze doorlopen om een goede relatie te krijgen. De kiem van dit onderzoek situeert zich meer dan twintig jaar terug toen hij als schrijver, journalist een artikel moest schrijven over de dovencultuur in Amerika. Hij merkte toen op dat horende ouders die een doof kind hebben het ontzettend belangrijk vinden dat hun kind leert functioneren in de horende wereld. Vaak ontdekken deze kinderen pas op latere (adolescente) leeftijd dat er naast deze horende wereld ook een hele wereld bestaat met een heel eigen dovencultuur waar gebarentaal standaard is. Deze ontdekking ervaren jongeren als bevrijdend. Solomon was geraakt door de twee totaal verschillende werelden waarin deze ouders en kinderen moeten leven: de horende en de dove wereld. Hij leerde ook de rijkdom van de dove wereld kennen. Doofheid als een cultuur, een leven, een taal en esthetiek, een fysieke werkelijkheid en een intimiteit die wezenlijk anders zijn (Solomon, p. 80). De link met zijn eigen anders-zijn, zijn homoseksualiteit als ‘horizontale identiteit’ en de bijhorende zoektocht van zijn ouders en hemzelf naar acceptatie was snel gelegd. Hij herkende heel wat vragen en dilemma’s bij de ouders en kinderen die doof zijn. Toen een vriendin van hem een kind kreeg met dwerggroei, merkte hij op dat ook zij op gelijklopende vragen stuitte. Moest ze haar kind aanmoedigen om contacten te hebben met andere kleine mensen of moest ze eerder pogingen ondernemen om haar zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de ‘gewone’ wereld?
boeken
Even een zijsprong. Vorig jaar was ik in de Gentse Vooruit, tijdens het Mind the book festival, getuige van een gesprek tussen Solomon en professor-filosoof Johan Braekman. Daar vertelde Solomon het verhaal van de ‘roze ballon’. Als kind was hij samen met zijn moeder en broer in een schoenwinkel. Bij het afrekenen vraagt de schoenenverkoper of de kinderen een ballon willen. Een blauwe of een roze? Solomon verkiest de roze, maar zijn moeder corrigeert hem vrijwel onmiddellijk en benadrukt dat hij een blauwe wil want dit is toch zijn lievelingskleur. Met een grote glimlach op het gezicht stelt Solomon dat zijn lievelingskleur intussen wel degelijk blauw is geworden, maar hij is nog steeds homoseksueel. Hij wil daarmee laten zien welke inspanningen zijn moeder toen al deed om hem binnen de maatschappelijke voorschriften te laten functioneren, maar dat een geaardheid niet zomaar te veranderen is. En ook hij leverde aanvankelijk massale inspanningen om tot de ‘gewone’ wereld te horen. Hij beschrijft in zijn boek welke therapieën hij doorploeterde om bekeerd te worden tot de heteroseksuele wereld. Ouders willen voorkomen dat hun kind in een uitzonderingspositie terechtkomt en velen zetten alles in het werk om het richting ‘normaal’ te duwen. De wetenschappelijke kennis en medische mogelijkheden zorgen ervoor dat dit de laatste jaren steeds acuter naar de voorgrond komt. Kinderen die doof geboren worden, kunnen al vroeg een gehoorimplantaat krijgen dat het doof zijn en dus het anders zijn relatief ongedaan kan maken. Leer je dove kinderen gebarentaal en schrijf je ze daarmee in in een dovencultuur of zet je alles op alles om ze aansluiting te laten vinden bij de vertrouwde talige wereld? Ontzeg je je kind iets als je geen gehoorimplantaat laat plaatsen? Bij kinderen met dwerggroei rijst de vraag: moeten we ze onderwerpen aan pijnlijke operaties met ledematenverlenging of niet? Moeten we groeihormonen toedienen of niet? Of in het geval van homoseksualiteit: kan je door het innemen van een pilletje voorkomen dat je homokinderen krijgt? Deze mogelijkheden van de wetenschap en de medische wereld leiden er volgens Solomon toe dat we er heel sterk op gericht zijn het verschil of de uitzondering ‘ongedaan’ te maken. De vele voorbeelden laten mooi zien hoe ouders meegenomen worden in deze continue maatschappelijke druk om bij te sturen en recht te breien wat krom is. Hij houdt daarbij een krachtig pleidooi voor het behoud van diversiteit en een plek voor de veelheid van menselijke verschijningsvormen.
JG33 / 2015 / SB2
Iets definiëren als ziekte opent de weg naar behandeling en sponsoring van onderzoek. Maar het kan tegelijk zeer stigmatiserend zijn. Mensen gaan op zoek naar herstellende behandelingen en genezing, terwijl anderen dit schuwen en het hele idee van een ziekte een vloek vinden. Solomon toont hoe doorheen de tijd een hele weg is afgelegd om woorden en benoemingen te vinden voor het anders-zijn. Soms kan een omschrijving goedbedoeld zijn, maar toch iets van de essentiële ervaring missen. Tegelijk resulteert het benoemen van het anders-zijn vaak in een opsplitsing in twee groepen, zoals de zieken en gezonden, de normalen en abnormalen. Solomon neemt duidelijk stelling met zijn uitspraak: ‘Wat normaal is, bepaalt de tirannie van de meerderheid.’ Het stigmatiserende aspect bij anders-zijn loert steeds om de hoek. Ook dit zet een druk op aanpassen of genezen en opheffen van verschil uit schrik voor de marginaliserende en isolerende effecten. Hoe formuleer je dan het anders-zijn van je kind? Zeg je tegen je kind ‘je bent gewoon wat anders dan de anderen’ of probeer je uit het anders-zijn een eigen identiteit te construeren? Deze worsteling vraagt van ouders om het verschil, het anders-zijn een plek te geven in hun gezin. Het is op deze manier dat gezinnen als een soort buffer kunnen werken tussen de vooroordelen in een maatschappij. In de vele interviews hoor je ouders bij de verschillende thema’s alles uit de kast halen, wroeten, aarzelen enzovoort. Het is een voortdurend vallen en opstaan waarbij ik vooral geraakt werd door de onophoudelijke strijd voor een plekje voor hun kind in deze wereld. Soms raken ouders daarbij de aansluiting kwijt met de wereld rondom zich, maar soms raken ze ook de aansluiting kwijt met hun kind of met elkaar. Isolement, pijn en verdriet zijn soms de prijs die ze ervoor betalen. Toch blijven ze doorgaan. Solomon bepleit dat op drie niveaus acceptatie zou plaatsvinden (p. 42). Hij benadrukt het belang van gezinnen die hun kinderen accepteren en de invloed die dit heeft op zelfacceptatie bij het kind. Daarbij laat hij voortdurend zien dat dit moeilijk is gezien de maatschappelijke druk en non-acceptatie die ouders steeds weer door elkaar schudt en doet twijfelen. Het is hier dat ouders massa’s support nodig hebben om overzicht te behouden, weerwerk te bieden indien nodig, en steeds weer hun koers te kunnen bepalen. Hier lijkt mij een belangrijke rol weggelegd voor de ouderbegeleider. Ouders voelen zich falen als het niet lukt om het kind te
boeken
accepteren zoals het is en kunnen zich zeer schuldig voelen als hun kinderen met zichzelf in de knoop liggen. Door de vele ouderverhalen die door Solomon gekoppeld worden aan maatschappelijke vertogen en bijhorend wetenschappelijk onderzoek, laat hij zien dat dit geen ‘persoonlijk falen’ is of niet simplistisch de ‘schuld’ van de ouders. Integendeel, ik kan me voorstellen dat ouders hier steun en troost kunnen vinden en weer een breder plaatje in beeld krijgen. Zelfacceptatie beschouwt hij als een strijd die we allemaal voeren en waarbij de opvattingen van anderen een belangrijke rol spelen. Maar nog meer belicht hij hoe de acceptatie van een samenleving als geheel van invloed is op deze kinderen en hun families. Een tolerante samenleving maakt ouders milder en zelfrespect gemakkelijker. Deze tolerantie is vaak maar mogelijk doordat vooroordelen aan de kaak worden gesteld. Solomon stelt dat als je een aandoening, een levensconditie, een afwijking kan ervaren als een identiteit en niet als een ‘abnormaliteit’, dit de deur kan openen naar het ontwikkelen van een horizontale identiteit die je deelt met anderen. In het boek verschijnen heel wat voorbeelden waarbij groepen van mensen die radicaal anders zijn een eigen cultuur creëren, een soort places of belonging. Hij laat in zijn boek ook grenzen aan acceptatie zien en met een grote mildheid geeft hij ook deze ouders een stem als tegengewicht voor het yes, we can voluntarisme. Een moeder die verkracht werd, vraagt hem bijvoorbeeld op het einde van het interview of hij haar kan leren meer van haar dochter te houden (p. 614). Terwijl een moeder wiens zoon een van de Columbine moordenaars is, zegt dat ze de daden van haar zoon verafschuwt, maar hem toch vergeving zou willen vragen omdat ze niet heeft opgemerkt wat in hem omging. Terwijl nog andere ouders uitspreken dat ze op bepaalde momenten gewenst hebben dat het kind nooit had bestaan. Aanvaarding van het anders-zijn vraagt tijd en is een proces op vele niveaus. In heel wat gevallen lukt het, maar soms ook niet. De vele gesprekken met ouders laten zien hoe de opvoeding van kinderen buiten de gangbare orde soms ontzettend zwaar is, gepaard gaat met pijn en verdriet, een gevoel van falen, elkaar kwijtraken, maar ook elkaar terugvinden en (on)voorwaardelijk voor elkaar kiezen. Er zijn geen kant-en-
JG33 / 2015 / SB2
klare richtlijnen voorhanden. Het zijn des te meer verhalen van veerkracht. Ouders die hun verwachtingen niet vervuld zien door een kind met een uitzonderlijke horizontale identiteit, hebben veerkracht nodig om zonder bitterheid hun toekomst nieuwe inhoud te kunnen geven (p. 37). Het maakt verschil of je als ouder betekenis kan geven aan het anders-zijn van je kind. Deze kinderen brengen hun ouders soms tot onverwachte daden en bewegen hen tot voorheen ondenkbare betrokkenheid en liefde, maar ook een voorheen onvoorstelbaar plezier. Gelukkig laat Solomon daarnaast ook weer ruimte voor de verhalen van onvermogen en tekortschieten. Dit verhindert dat het boek in een soort heroïsch epos vervalt omdat het alle facetten van het ouderschap en anders-zijn belicht. Op deze wijze krijgt diversiteit echt een plek. Tijdens het lezen word je geraakt door de inspanningen en de vele klippen die ouders en hun kind moeten nemen. Het hele register aan emoties wordt tijdens het lezen van deze waardevolle en moedige getuigenissen opengetrokken. Je gaat onvermijdelijk meeleven, ook al is dit misschien maar een flauw afkooksel van hun ervaringen. Daarvan even deelgenoot mogen zijn maakt dit boek op zich al meer dan het lezen waard. Het leidt tot mildheid en mededogen: een ingesteldheid die voor ouderbegeleiders volgens mij een must is. Door al deze verschillende ouders een stem te geven en in zijn boek een onderkomen te bieden, verbindt Solomon een hele groep ouders die misschien anders heel eenzaam hun weg zoeken. Hij realiseert als het ware een ‘oudercommunity’.
Referenties Solomon, A. (2012).Ver van de boom. Als je kind anders is. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers. www.farfromthetree.com www.ted.com/talks/andrew_solomon_love_no_matter_what.html
boeken
JG33 / 2015 / SB2