Weetjes: - De vrijmetselarij of maçonnerie is een internationaal verbreide en regionaal gestructureerde broederschap van mensen die streven naar geestelijke en morele verheffing, onderlinge waardering en wederzijdse hulp. De leden worden vrijmetselaars of (francmaçons) genoemd. Het is het grootste geheim genootschap en is wereldwijd verspreid. De eerste grootloge werd gevormd in 1717 in Engeland te Londen, waarmee de vrijmetselarij zich organiseerde in de vorm zoals we die vandaag de dag kennen. In het Nederlandse taalgebied wordt het woord loge als synoniem van vrijmetselarij gebruikt. De besloten bijeenkomsten van de vrijmetselarij vinden plaats in een werkplaats, ook loge genoemd en ligt hiervan aan de oorsprong. De vrijmetselarij was oorspronkelijk uitsluitend toegankelijk voor mannen, maar tegenwoordig bestaan er ook gemengde en exclusief vrouwelijke loges.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Net voordat wij deze “Blote Billen” rotonde naderen zie je aan de rechterkant een klein kerkje met bijgebouw. In dit gebouw zit de Loge van vrijmetselaars gevestigd. Deze Loge is in 1962 opgericht door een groep vrijmetselaars uit de omgeving Harderwijk. In de loop der tijd is deze Loge gegroeid en telt nu 25 leden met verschillende culturele, religieuze en politieke functies. Over de naam van de Loge is lang overleg geweest. Meerdere namen zijn bij de oprichting besproken, zoals; Arbeid adelt, de Vale Ouwe, Het Licht, de Wijde Blik, De Verlichting, Carolus Linnaeus, de Hoeksteen en Fiat Lux. Deze laatste naam werd gekozen en de tweede keus werd Flevo. Fiat Lux werd echter niet door het hoofdbestuur geaccepteerd, omdat er al een onregelmatige werkende Loge onder die naam opereerde. Dus werd de naam Flevo. De kleuren van de loge zijn paars en geel. Harderwijk ligt op de rand van de Veluwe en de Flevopolder. Paars staat voor de kleur van de vele omliggende heidevelden en geel staat voor de uitgestrekte koolzaadvelden. Iedere donderdagavond komt de loge bij elkaar in een besloten sfeer. De avonden zijn te verdelen in zogenaamde comparitie avonden en open loges. Tijdens een comparitie avond wordt er door 1 van de broeders een bouwstuk opgeleverd. Dit kan een verhaal zijn waar in beginsel alle onderwerpen ( m.u.v. godsdienst en politiek) aan de orde kunnen komen. Het kan een vrijmetselaars onderwerp zijn, maar vaak ook onderwerpen van maatschappelijke aard. Vaak wil iemand, in de beslotenheid van de loge, de broeders over zijn eigen gedachten of diepere gevoelens vertellen. Naast de comparities hebben wij ook open loge. Een open loge is niet open in de zin van algemeen toegankelijk voor buitenstaanders. Het is een bijeenkomst waarin de loge op een plechtige wijze met een ritueel wordt geopend en later weer wordt afgesloten. Deze Open Loge vindt plaats in een speciale ruimte binnen het logegebouw.
De overgangen tussen beekdalen en hogere gronden waren in het verleden ideale vestigingsplaatsen. Op Staverden is de vroege aanwezigheid van de mens nog zichtbaar in vier grafheuvels aan de westrand van het beekdal en twee aan de oostrand. ze zijn ongeveer 4000 jaar oud. Dat er aan beide oevers van de beek grafheuvels liggen kan er op wijzen dat hier, toen de heuvels opgeworpen werden, een doorwaadbare plaats in de beek lag. In de loop der eeuwen zijn dal en omgeving continu aangepast aan de behoeften van de bewoners. De beek is opgeleid naar de randen van het beekdal voor het aandrijven van watermolens en waarschijnlijk ook voor het bevloeien van de graslanden in het beekdal. In het beekdal werd leem gewonnen om stenen van te bakken. Op de flanken van het beekdal werden de boerderijen gebouwd met daarbij akkers en grote percelen hakhout. Op de grens van het beekdal met de heide stonden naald- en loofbossen. Om het zure water van de heide uit de velden te houden en om wildvraat tegen te gaan werden wallen langs het beekdal aangelegd. De ontginning van het beekdal concentreerde zich aanvankelijk rond Leuvenum en Staverden. In de 19de eeuw ontwikkelde Staverden zich in snel tempo, vooral na de aankoop van het landgoed door Jan Rudolf Kemper in 1835. Woeste gronden werden aan het bezit toegevoegd en ontgonnen, wegen werden aangelegd of verbeterd. Geleidelijk werden de gronden stroomopwaarts ontgonnen tot landbouwgebied. De heide en de veengebieden zijn lang onontgonnen gebleven. Toen de heide zijn functie voor de landbouw begon te verliezen is ze bebost of omgezet in landbouwgrond. Onder H.Th. s' Jacob, wiens vader, de Rotterdamse burgemeester ir. F.B. s' Jacob Staverden in 1905, na een periode van verwaarlozing, had gekocht, is in 1911 Het Veen ontgonnen tot landbouwgrond. Dit was de laatste grote ontginning op Staverden. Hier werd in 1914 de Frederik Bernhardhoeve gesticht en later de Stavohoeve: modelboerderijen voor de vernieuwing van de landbouw. Doel van vader en zoon s' Jacob was dan ook om Staverden als modern land- en bosbouwbedrijf te exploiteren, een voortzetting van hoe het landgoed al eeuwenlang had gefunctioneerd. Een landgoed was van oudsher een zelfvoorzienend economische (en sociale) eenheid, waar landbouw en bosbouw voor het grootste deel van de inkomsten zorgden. Staverden is in die zin een compleet landgoed: een kasteel met omliggend park, landbouwbedrijven, bos voor de houtproductie, een molen, een kapelletje en een begraafplaats. En in vroeger tijd leemkuilen en een steenoven. © M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Geschiedenis van Staverden: Staverden of Staveren behoorde tot de oudste bezittingen van de Gelderse graven (sinds 1339 hertogen), die er waarschijnlijk al in de 12de eeuw een hof hadden. In 1299 verkreeg graaf Reinald I van de keizer toestemming Staverden tot een stad te maken, maar een stedelijke ontwikkeling heeft nooit plaatsgevonden. Staverden bleef een hof die sinds 1400 door de Gelderse hertogen in leen werd uitgegeven onder de verplichting witte pauwen te houden en pauwenveren te leveren voor de helm van de hertog. De oude traditie van de witte pauwen werd door vader en zoon s' Jacob in ere hersteld. De pauwenveren worden nu jaarlijks aangeboden aan de commissaris van de koningin in Gelderland. Het huidige landhuis Staverden is ongeveer een eeuw oud, maar wordt door zijn veel langere geschiedenis steevast 'kasteel' genoemd. Reinoud II van Gelre zou tussen 1326 en 1343 het stenen gebouw dat zijn vader liet bouwen, heeft verbouwd tot een kasteel. Van 1651 tot 1835 was Staverden eigendom van de Van Haersoltes. Zij herbouwden Staverden in de 17de eeuw. Het vierkante huis met twee hoekpaviljoens is bekend van 18de-eeuwse tekeningen. Nadat hij het huis in 1835 door koop had verworven, liet Jan Rudolf Kemper met gebruikmaking van delen van het 17de-eeuwse huis een nieuw landhuis bouwen, waarbij hij de hoekpaviljoens verlaagde. Ir. F.B. s' Jacob liet het landhuis na 1905 door architect L.A. van Essen en J. van Zeggeren uit Harderwijk vergroten tot het huidige 'kasteel'. In het ontwerp zijn Jugendstilelementen te herkennen. Tegelijkertijd werd teruggegrepen op de Hollandse 17de-eeuwse bouwkunst, onder meer door de toepassing van trapgevels. Bij deze verbouwing zijn de hoekpaviljoens tot torens verhoogd. landhuis heeft nog altijd de indeling uit 1907. Ook interieuronderdelen als schouwen, betimmeringen, trappenhuis, glas in lood en wand- en vloertegels zijn nog uit die tijd. Aan het voorplein staat een groot dienstgebouw uit de 19de eeuw. Tijdens de verbouwing van het kasteel is dit koetshuis, waarin ook stallen en een koetsierswoning zijn ondergebracht, niet aangepast. Het koetshuis is op de funderingen van een 17de-eeuwse voorloper gebouwd. Het stalgedeelte is compleet bewaard gebleven met paardenboxen, ruiven, naambordjes, betegeling en klinkerbestrating. Ook de tuinmanswoning en oranjerie dateren vermoedelijk uit de 19de eeuw. Tussen deze twee bouwwerken staat de bakstenen tuinmuur ten zuiden waarvan zich de moestuin bevond. In de eerste helft van de 20ste eeuw zwaaide H.Th. s' Jacob de scepter op Staverden. In 1929 behoorde hij tot de oprichters van Het Geldersch Landschap en hij was tot zijn overlijden bestuurslid. Zijn erfgenamen maakten het in 1963 mogelijk Staverden aan te kopen.
mie.be © M.L.Spruyt-Karssen info@toveracademie www.toveracademie.be
[email protected]
Onder de Van Haersoltes kwam een grootschalig, formeel lanen stelsel tot stand, waar de huidige statige eiken- en beukenlanen van de Allee, de Staverdenseweg en het noordelijk deel van de Uddelermeerweg een restant van zijn. De architect Johann Georg Michaël bracht vóór 1792 in de directe omgeving van het huis veranderingen in landschapsstijl aan. Hij handhaafde veelal oude lanen, om daartussen slingerende paden aan te leggen. Ook het eiland (ofwel 'Leonorapol') in de Staverdense Beek, met een gedenksteen voor gravin Eleonora, werd in deze periode aangelegd. Volgens de legende kwijnde Eleonora aan het begin van de 14de eeuw na een liefdesdrama op Staverden weg en stierf. Haar geest zou nog altijd rondwaren als de 'Zwarte Vrouw van Staverden'. Op de steen staat het opschrift 'Leonora 1353'. In 1907 werd een ontwerp in gemengde stijl van P.H. Wattez uitgevoerd. Daarbij werd ten zuiden van het kasteel en de bijgebouwen een geometrische tuin aangelegd, opgebouwd uit rechthoeken. Elke rechthoek was ingevuld met geometrische patronen. In een van de rechthoeken werd een doolhof aangelegd, waarvoor een vroeg 18de-eeuws ontwerp van de Franse tuinarchitect A.J. Dezallier d'Argenville als voorbeeld diende. Aan de randen van het park heeft Wattez de landschapsstijl gehanteerd. In hoofdlijnen is de aanleg van Wattez nog steeds herkenbaar.
Met zijn grote aantal bouwwerken mag Staverden zich een 'kasteelnederzetting' noemen. De samenhangende bebouwing en inrichting van het landgoed kreeg in de 19de en het begin van de 20ste eeuw op unieke wijze vorm. De meeste van de tot het landgoed horende bouwwerken, waaronder achttien boerderijen, dateren uit deze tijd. De witte bepleistering van veel van de boerderijen versterkt de relatie met het kasteel. Enkele boerderijen hebben nog steeds een complete erfinrichting met schuren, bakhuisjes, putten, pompen en zelfs een kleine schaapskooi. Nadat Jan Rudolf Kemper het landgoed in 1835 had gekocht begon hij direct met de bouw van boerderijen. Als eerste verrees in 1836 Akkerzicht als dubbele boerderij. Boerderij Berkenhof volgde in 1850. Tezelfdertijd werden de boerderijen Dennehoeve en Klein Dennehoeve gebouwd, beide met een T-vormige plattegrond, wat een ongebruikelijke vorm is voor deze streek. In 1857 werd boerderij Kijk Over gebouwd, een hallenhuisboerderij met bijzondere details (brede, asymmetrische gevel met vlechtingen). Drie jaar eerder was de koetsierswoning annex boerderij Molenzicht gebouwd. Halverwege de 19de eeuw werd het zuidelijk deel van het landgoed ontgonnen. Daar werd in 1848 de voorname boerderij Meerhoeve gebouwd met een ongebruikelijk verhoogd middengedeelte van het woonhuis. Het grote bakhuis, de gietijzeren hekposten en de oude erfbeplanting maken de Meerhoeve tot een bijzonder geheel. Van de markant gelegen boerderij Berkenhof van omstreeks 1850 is de oorspronkelijke erfbebouwing en beplanting nog vrijwel geheel intact. Boerderij De Leemkuil uit 1854 is veel traditioneler van opzet. Net als Kijk Over is het een gaaf voorbeeld van een 19de-eeuwse boerderij van het hallenhuistype. Bij de zuidgrens van Staverden werd in 1859 het tolhuis Veldkamp gebouwd, nagenoeg identiek aan het bij het kasteel gelegen tolhuis. Tolheffing werd op Staverden pas in 1938 afgeschaft. Nadat in 1866 een heideterrein was aangekocht, werd omstreeks 1867 boerderij Kerkzicht gebouwd (en in 1882 na een brand herbouwd). De naam verwijst naar het uitzicht op het houten kerkje dat Kemper een jaar eerder had laten bouwen en dat nog geen tien jaar later werd vervangen door het huidige bakstenen kerkje (geen eigendom). De achthoekige, bakstenen duiventil aan de Garderenseweg dateert van 1877. Dergelijke duifhuizen hadden in de 19de eeuw vooral een decoratieve functie. In 1871 kocht Kemper de uit 1850 daterende boerderij De Berkenhof aan. Tijdens de periode van verval tussen 1878 en 1905 werden vier boerderijen afgebroken. Maar tegelijkertijd kreeg boerderij Den Hagen zijn huidige vorm die verwant is aan boerderij Kerkzicht. Na de komst van F.B. s' Jacob in 1905 werden op het landgoed opnieuw bouwactiviteiten ontplooid.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
De arbeiderswoningen (Allee 31-37) werden in 1909-1914 opgetrokken ter huisvesting van landarbeiders die vanaf 1911 aan de ontginning van het noordelijke deel van het landgoed werkten. De afgebrande boerderij De Haverkamp werd in 1913 herbouwd met een dubbel voorhuis in Hvorm. De deel was hier voor gezamenlijk gebruik. De Frederik Bernhardhoeve, oorspronkelijk in carrévorm aangelegd, was geen pachtboerderij, maar een bedrijf van de familie s' Jacob zelf, waarvoor het benodigde personeel werd aangetrokken op deze modelboerderij uit 1914 werden onder meer paarden gefokt. De stallen werden volgens de nieuwste inzichten gebouwd en voor de machinale voedselbereiding was een aparte motorkamer toegevoegd. Het jachthuis (Uddelermeerweg 26) werd in 1915 gebouwd op het perceel van 'Villa Gentiana', het woonhuis van F.B. s' Jacob voordat hij het kasteel betrok. De oude jachtkamer is nog geheel intact, inclusief een vijftal wandschilderingen. De hondenkennel stond oorspronkelijk bij het kasteel. In 1915 liet s' Jacob voor zijn zoon H.Th. s' Jacob het grote houten landhuis De Witte Pauwen in Noorse stijl bouwen. Het ontwerp is van de Bussumse architecten Van der Groot en Kruisweg. De nokkam heeft de vorm van twee pauwen waarvan de staarten elkaar in het midden van het dak raken. Pauwmotieven komen ook terug in de glas-in-loodramen. Tot de bijgebouwtjes in dezelfde stijl hoort het 'betaalhuisje', dat in gebruik was om de arbeiders uit te betalen. De traditioneel vormgegeven Leonorahoeve uit 1917-1918 valt op omdat deze grotendeels in het lichte kalkzandsteen, destijds een nieuw materiaal, is opgetrokken. Het ontspanningszaaltje (Allee 11) diende in 1914 voor de opvang van Belgische vluchtelingen. Deze houten barak werd in 1921 overgebracht vanuit Harderwijk en voorzien van het podium, de rankenbeschilderingen en het behang met pauwen en bladmotieven. Boerderij De Molen vervangt vanaf 1925 de laatste korenwatermolen die tot 1923 aan de molenbeek stond. Sinds 1989 heeft De Molen een nieuw waterrad, waardoor hij weer functioneert zoals de vele bovenlaagwatermolens die eeuwenlang langs de Leuvenumse- en Staverdense beek stonden. Dat moderniteit op het landgoed niet werd geschuwd blijkt uit de thans in erfpacht uitgegeven woning Het Blokhuis, die in 1930 in de stijl van de nieuwe zakelijkheid werd gebouwd door de bekende Rotter-damse architecten Brinkman en Van der Vlugt. De vrouw van H.Th. s' Jacob was een zuster van de directeur van de Van Nellefabriek (eveneens gebouwd door Brinkman en Van der Vlugt), wat dit bouwwerk op Staverden verklaart.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Het was een gure avond in de late herfst. In de lucht, die een onstuimige groene zee geleek, zeilden vreemde donkere wolkschepen van wondere gedaante. Een onrustige groene schemering dwaalde om Staverdens Pauwenburcht en legde al maar donkere onzekerheid om de muren en de torenkolossen. Tussen twee korte rukwinden werd een angstige schreeuw van een witte pauw meegevoerd in het bos. De poortwachter zat sufferig te peinzen over ongeziene dingen, toen er schuchter op de poort De wachter schuifelde traag naar het kijkgat en zag een jonge vrouw geheel in het zwart gekleed, die smeekte om bij de burchtvrouw te worden toegelaten. Toen de deur open ging, sloop de onzekere schemering met haar mee naar binnen en nadat de wachter haar in een klein vertrek had gelaten, viel ze daar van vermoeienis en uitputting op een bank neer, waar ze stil begon te snikken. De voetstappen van de wachter verloren zich in de gangen. Eleonora, hertog Reinolds echtgenote, opende de deur en bleef sprakeloos op de drempel staan, niet wetend wat dit bezoek beduiden kon, totdat de ongelukkige jonge vrouw smekend het hoofd tot haar ophief en zij haar pete- en voedsterkind herkende. Nader tredend vroeg ze angstig: "Kind, wat is er met je gebeurd, dat je in een dergelijke toestand hier komt?" - "O moeder," snikte zachtjes de ongelukkige Leonora. "Helaas! Mijn eigen moeder was mij een vreemde. Ik kom u om een toevlucht smeken." "Kind," sprak de burchtvrouw, terwijl ook zij begon te huilen en Leonora kuste, "daarom hoef je toch niet te smeken. Mijn huis staat immers voor je open, al is het ook nog zoveel jaren geleden dat wij elkaar zagen." Terwijl een bediende een ijzeren luchter, waarin twee kaarsen brandden, stil op tafel zette, was de onzekere schemering geweken. "Vertel mij toch, wat is de oorzaak van deze grote smart, je maakt mij bang," sprak de hertogin. Zacht klaagde Leonora nu haar leed uit aan de borst van haar pleegmoeder. "U weet," snikte zij, "hoeveel mijn ouders tegen hadden op mijn verloving met heer Herman en hoe ze mij die gehate Zweder van Wisch opdrongen. Bij het sterfbed van mijn moeder moest ik beloven die wreedaard te zullen huwen en ik werd helaas zijn bruid, maar mijn droef hart ging immer uit naar Herman. Het huwelijk met Zweder verschoof ik telkens in de hoop dat er een gunstiger dag voor mij mocht aanbreken. Veel nachten doorwaakte ik schreiende. Altijd verwachtte ik, Herman nog te zien terugkeren. O, ik had hem wel willen gaan zoeken, had ik slechts geweten in welke richting ik gaan moest." "Inmiddels begon Zweder dat uitstellen te mishagen en hij zond een bende onder Diebald om Kasteel de Wildeborch en mij op te eisen. Er was hem meer aan Kasteel de Wïldenborch dan aan mij gelegen, dat had ik al snel in de gaten. Diebald sloeg het beleg om het kasteel en onze bezetting verdedigde het met grote dapperheid; maar ten slotte zouden wij ons moeten overgeven, wijl onze voorraad leeftocht uitgeput raakte." „t Gebeurde op een ochtend, terwijl ik in mijn vertrek Jezus om uitkomst bad, dat mijn gebed werd verstoord door een groot en vreselijk rumoer. Er gingen mij velerlei gedachten door het hoofd. Snel haastte ik mij naar het binnenplein en zag daar tot mijn schrik een zwaar bewapend ridder met klein gevolg. Ik dacht dat het Zweder was, die de burcht al bemachtigd had. Ik treed hem nader en bevend van angst val ik hem voor de voeten. 'Heer,' zeg ik, 'neem de burcht en mij, maar ik bid u, spaar mijn dappere mannen.' - 'Bij alle heiligen zo zij het,' hoor ik hem antwoorden. © M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Maar ge kunt begrijpen hoe groot mijn vreugde was toen die kloeke ridder het vizier opsloeg en ik mijn Herman herkende. Hij had met zijne kleine ruiterbende Diebald en de zijnen verjaagd en ons ontzet. Mijn mannen droegen hem onder gejuich de zaal binnen. Dat was een onvergetelijke dag. Ik zond u een bode van wie u zult vernomen hebben dat Herman en ik heel kort daarop met elkaar trouwden." "Mijn gehavend kasteel en mijn uitgeputte bedienden stemden niet tot uitbundige vreugde, dus bleef het bij een klein feest van meer huiselijke aard. Wellicht hebt u het mij kwalijk genomen dat ik u niet uitgenodigd heb. Geloof me, als ik iemand had uitgenodigd, was dat u in de eerste plaats geweest, maar wat zal men feesten bij puinhopen en een lege provisiekelder." "Niettemin, wij waren zeer gelukkig. Helaas het zou maar kort van duur zijn. Vorige week ging Herman op jacht, slechts een paar knapen vergezelden hem. Ik wachtte op hem bij het middagmaal. Het werd zo laat, zo vreselijk laat. Mijn hart had de hele dag iets angstigs geweten, en toen hij niet op de afgesproken tijd thuis kwam, voelde ik dat er iets ontzettends gebeurd moest zijn. Leonora's smart barstte op eens zo hevig uit, dat het geruime tijd duurde voordat ze haar verhaal vervolgen kon. Toen ze wat uitgehuild was ging ze voort: 's Avonds in het donker zag ik door het bos fakkels naderen. Ze droegen hem op een baar van takken. Een bende moordenaars, heimelijk aangevoerd door Zweder, had hen in het woud overvallen en Herman onverwachts met een speer ruggelings doorboord. Hij leefde nog toen ik hem in mijn armen sloot, prevelend noemde hij mijn naam, als een laatst vaarwel... en stierf. Ik schijn wel onder een zeer noodlottig gesternte geboren. Mijn leven is in jammer voorbijgegaan en ik voel dat deze gebeurtenis de genadestoot geweest is voor dit arm gepijnigd hart." "De volgende dag al was Zweder voor de poort, om Kasteel de Wildenborch op te eisen. Wat waarde hechtte ik aan mijn leven en mijn burcht. Mijn smart was al te groot. Het slot, nog niet geheel hersteld na het laatste beleg, had toch ook niet veel weerstand kunnen bieden. Zweder trad er op als heer en meester. 's Avonds van diezelfde dag liet hij mijn lieve Herman al begraven. Ik moest te paard de rouwstoet volgen."
"Maar toen men de terugweg zou aanvangen, werd mijn hart van zulk een oproerig verzet tegen de dwingeland bevangen, dat ik van mijn paard sprong, inderhaast een handvol zand van Hermans graf nam en in allerijl hierheen vluchtte. Dagenlang doolde ik in regen en kou over de Veluwe. Ik bad de goede God, bij u een veilige toevlucht te mogen vinden. Ach, ware ik eigenlijk maar omgekomen. Ik kan het leven niet meer dragen. Het is erger dan de dood." Hier eindigde zij haar droef verhaal. De goede hertogin vermocht haar niet te troosten. Haar laatste levensdagen sleet Leonora op Kasteel Staverden, het waren er niet vele. Haar jong leven was zozeer verwoest dat het al snel verkwijnde en op een grijze morgen groef men haar een stil graf onder de oude bomen achter het slot. Die plek heet nog Leonora's Poll. Dikwijls zag men haar geest daar 's nachts nog klagend rondwaren, of zand nemen van Hermans graf. En wie in het duister de zwarte vrouw van Staverden in het slepend rouwgewaad ontmoet, gaat angstig en diep bewogen terzijde, om haar voorbij te laten. © M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Vanaf het Kasteel Staverden zullen we vertrekken naar het Verscholen dorp in Vierhouten. We parkeren aan het einde van de Pas op! Dit is aan het einde van het bospad. Het adres is: Pas-opweg Vierhouten.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Zoals we nu weten zit de Veluwe vol Sagen en Legendes. Zo ook hier bij de bossen van Vierhouten: Jarenlang stond er in het Vierhouterbos een markante boom die de naam 'De Geknielde Man' droeg. De boom had twee dikke takken die als armen omhoog stonden en leek op een geknield persoon, met benen en voeten achterwaarts en bemoste schoenen in de grond. Het verhaal gaat dat deze boom aan zijn bijzondere vorm is gekomen vanwege een vioolspeler. In de dagen dat de rovers rond Vierhouten berucht waren, hadden zij hun hoofdkwartier in de 'Bommelskuil'. Eens woonde daar de roverhoofdman Buntman, die zijn ziel aan de duivel had verkocht. In ruil daarvoor waarschuwde de duivel Buntman als er argeloze reizigers, die de moeite van het beroven waard waren, over de wegen rondom Vierhouten trokken. Buntman was een meedogenloze man die zijn slachtoffers met één klap op hun hoofd dood sloeg. De meeste reizigers die door hem beroofd werden brachten het er dan ook niet levend vanaf. Buntman was zo gevreesd dat de boeren niets durfden te ondernemen en dus kon geen reiziger veilig over de wegen rond Vierhouten trekken. Regelmatig kwamen er die dagen in de Veluwse dorpen vioolspelers langs om vioolmuziek te maken voor de dorpelingen om zo een centje bijeen te sprokkelen. Enkele van deze vioolspelers hadden de macht om met hun viool bepaalde tonen te laten klinken die mensen en dieren deed verstijven. Eén van deze vioolspelers, nogal klein van stuk, had op dit gebied een grote bekendheid verworven en de Vierhouters vroegen hem dan ook om hulp toen hij weer in Vierhouten kwam. Ondanks zijn kleine postuur durfde hij het wel op te nemen tegen de uit de kluiten gewassen Buntman. De speelman volgde de oude weg van Vierhouten naar Gortel door het dichte bos. Hij droeg flink wat goud bij zich en uiteraard lichtte de duivel de hebberige Buntman hierover in. Buntman sprong op de weg en vroeg de vioolspeler om zijn goud. Deze smeekte hem in leven te laten, maar daar had Buntman geen oren naar. De vioolspeler vroeg hem om een gunst voordat Buntman hem zou doden. Hij wilde graag nog eenmaal viool spelen. Buntman stemde hierin toe. Vrijwel meteen nadat de vioolspeler begon te spelen voelde Bunlman zijn krachten wegvloeien en hij verstijfde over zijn hele lijf. De vioolspeler dwong hem zijn handen in de lucht te steken en op zijn knieën neer te knielen. Buntman had de kracht niet om te weigeren en moest wel gehoorzamen. "Beuk zul je zijn!" snauwde de vioolspeler. Prompt veranderde de knielende Buntman in een enorme beuk met de armen als takken omhoog en bemoste schoenen in de grond. Al snel verscheen de duivel en stoof driftig op Buntman af. Hij zou de ziel van Buntman krijgen, maar hoe moest dit nu, nu hij een beuk geworden was? De vioolspeler zei dat hij zich niet zo druk moest maken, de ziel zat immers in de kop van de beuk? De duivel gaf hem gelijk en sloeg met een enorme klap de grote kop uit de beuk om deze mee te nemen naar het 'Duivelsbos' waar hij meestal vertoefde. Al snel werd het de duivel te zwaar met zo'n zware beuken kop onder zijn arm. Hij perste de ziel uit de kop en wierp deze weg. Het bosgedeelte waar hij dat deed kreeg later de naam 'Buntmanskop'.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Zo komt het dat de beuk, later bekend geworden als 'De Geknielde Man' er uitzag als een knielende menselijke gestalte met de armen omhoog waarvan echter het hoofd ontbrak. De boom zelf stond op een walletje naast de weg. Vele jaren was het een bekende toeristische attractie maar ook bomen hebben niet het eeuwige leven. De boom is verdwenen, maar het verhaal, waarom deze boom zo'n wonderlijke naam had, wordt nog altijd verteld.
Van februari 1943 tot oktober 1944 werden in de bossen van Nunspeet langs de toen zanderige, vrijwel onbegaanbare Pas Op-Weg onderduikers verborgen. Het kamp, Het Geheime Dorp, bestaat nog steeds, zij het in de vorm van drie nagebouwde hutten. Jaarlijks worden er de doden van de Tweede Wereldoorlog herdacht. Het begon tijdens de oorlog met een aantal mensen dat hun toevlucht zochten bij de Fam. Von Baumhauer in Vierhouten en later eveneens in een huis op 'het Soerel'. Omdat het aantal onderduikers toenam werd het gevaar van ontdekking door de Duitsers te groot. Daardoor werd op initiatief van de heer Von Baumhauer in het najaar van 1943 het Geheime dorp gesticht. Uiteindelijk heeft het geheime dorp plaats geboden aan bijna tweehonderd onderduikers. Vaak met gevaar voor eigen leven werd het dorp door Nunspeters gesticht en onderhouden. Er werden hutten gebouwd om de onderduikers te huisvesten. Aanvankelijk werden het tien primitieve hutten die half ondergronds werden gebouwd. In de periode 1943-1944 hebben er tussen de 80 en 120 mensen van verschillende nationaliteiten gewoond. Het waren joden, Amerikanen, Engelse vliegers, Duitse deserteurs, een Pool en een Rus. Opa Bakker en Tante Cor waren de stuwende krachten achter het onderduikerkamp. Maar ook namen als Henk Franken, Andries Lenstra, Leen Schaap, A. Derksen(lange Bert), Arie de Zeeuw, de familie IJzerman, Hildebrand Baar, de familie Mazier, Karssen en Reezigt, mogen niet onvermeld blijven. Vele inwoners uit Nunspeet hielpen hen. Ze verzamelden eten, speeltjes, schoon goed en het laatste nieuws. Het transport werd meestal 's avonds in donker door Dirk Vierhout verzorgd, die meubelmaker annex verhuizer in Nunspeet was. Het waren spannende dagen. Steeds dreigde ontdekking en dat zou ongetwijfeld voor de onderduikers de dood betekenen! En niet alleen de onderduikers, ook hun verzorgers liepen gevaar. Een monument op de 'nieuwe begraafplaats' aan de Eperweg te Nunspeet herinnert aan de ondergrondse strijders o.a. Opa Bakker, vader en zoon IJzerman en Dirk Vierhout, die uiteindelijk door de Duitsers werden gepakt, gemarteld en vermoord.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Een officiële kampleiding bestond er niet. Extern werden de zaakjes vooral geregeld door Opa Bakker en Tante Cor. In het kamp zelf was geen leider, er was een soort dorpsoudste die het voor het zeggen had. Opmerkelijk was dat de ouderen vertrouwen hadden in de jeugd. Die was optimistisch, vindingrijk in het bedenken van oplossingen in moeilijke situaties. De ouderen klampten zich aan dit optimisme vast. De kampregels werden door de onderduikers zelf gemaakt.
De inwoners van het Verscholen Dorp mochten niet te ver van de hutten gaan, overdag geen kachel stoken in verband met de opdwarrelende rook en vooral geen lawaai maken. De bewoners voelden zich betrekkelijk veilig in de hutten. Vanaf de weg waren deze niet te zien. Open plekken werden opnieuw ingeplant. Als er gevaar dreigde, werden de bewoners gewaarschuwd door de bevolking. Ze moesten zich dan koest houden en paraat zijn voor een vlucht. Bij toerbeurt werden er dan wachten uitgezet. Voor de voedselvoorziening moest de kampleiding de zwarte markt op. Koeien, varkens, karrenvrachten aardappelen en dergelijke werden op de kop getikt. In vergelijking met de inwoners van de Randstad hadden de onderduikers in Vierhouten geen gebrek. De 'goede' bevolking stond daar borg voor. Eind oktober 1944 werd het dorp bij toeval ontdekt door twee Duitse SS'ers die aan het jagen waren. De meeste onderduikers wisten te ontkomen. De lezingen van hoe dat precies is gegaan lopen uiteen, maar meest aannemelijk is dat de Duitsers eerst versterking halen. Dat is wellicht de redding geweest van veel onderduikers. Vijf joodse kampbewoners werden door de Duitsers in de buurt van de Tongerenseweg op de vlucht gepakt en neergeschoten. Hiervoor werd een monument opgericht aan de Tongerenseweg tussen het Geheime dorp en Vierhouten. De herinnering aan dit imposante oorlogsdrama blijft bewaard in de bossen waar drie hutten zijn nagebouwd. Voor Opa Bakker en Tante Cor is in het bos een gedenksteen geplaatst (zie foto links) evenals vele jaren later voor de initiator de heer Von Baumhauer. Ook staat er een gedenksteen op de plaats waar de Duiters de gevangen genomen onderduikers hebben doodgeschoten. De gebeurtenissen rond het Geheime dorp zijn voornamelijk vastgelegd in vier boeken, 'Het geheime dorp' van H.J. van Nijnatten-Doffegnies, 'Onderduikers op de Veluwe' en 'Het Verscolen Dorp' van Aart Visser en 'Het verborgen dorp' van Jeroen Thijssen.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
HET VERSCHOLEN DORP - In 1937 vertrok de vijfjarige Walter Bartfeld met zijn Joodse familie vanuit Oost-Duitsland naar Den Haag. In de hofstad begon zijn vader een koffiebranderij, waarmee hij redelijk wat geld verdiende. Toen de oorlog uitbrak, besloot het gezin van dat geld een „vakantiehuis' te huren in Nunspeet: daar dreigde in hun ogen minder gevaar voor Joden. Het huis bevond zich in dezelfde straat als dat van de gepensioneerde Amsterdammer Opa Bakker en zijn vrouw Tante Cor, met wie de Bartfelds al gauw contact legden. In 1943 werd de Jodenvervolging heviger en onderduiken noodzakelijk. Walter en zijn familie waren op dat moment al ondergedoken: in een woonwagen in het bos bij Nunspeet, overwoekerd door jonge sparren. Maar ook hier werd het ze te gevaarlijk, zeker toen ze ontdekt werden door een verliefd stel. De familie kwam in het voorjaar terecht in huize IDWO (In Drie Weken Opgebouwd), waar ze met twaalf andere Joden een tijd verbleven. Tot de telefoon ging: ze waren verraden. Ze vluchtten naar een hooiberg en van daaruit terug de bossen in. In die bossen bouwde pa Bartfeld met hulp van een student, de Amsterdamse advocaat Von Baumhauer en Opa Bakker de eerste hut van wat later het Verscholen Dorp zou gaan heten. Het dorp werd op dat moment het Pas-Op-kamp genoemd. Niet als verwijzing naar het gevaar voor Duitsers, maar omdat het aan een weg lag die deze naam al sinds de Middeleeuwen droeg. De naam herinnerde aan de vele struikrovers die daar toen opereerden. Op het hoogtepunt verbleven ruim 80 mensen in het kamp. Onder de onderduikers bevonden zich Joden, studenten die weigerden de loyaliteitsverklaring te tekenen, politieagenten die niet voor de bezetter wilden werken, jongeren die de Arbeitseinsatz ontdoken, geallieerde piloten en zelfs een gedeserteerde Duitse soldaat. Iedereen woonde in zelfgebouwde hutten, verdeeld over vier vakken. Deze waren gescheiden door brandgangen, die door niemand overgestoken mochten worden. Walter las, speelde spelletjes, was altijd stil en had nauwelijks leeftijdsgenoten om zich heen. Hij kreeg les van een aantal volwassen bewoners. Opa Bakker en Tante Cor zorgden, per fiets, voor de bevoorrading van voedsel, schone kleding, kachels, potten en pannen, speelgoed en studieboeken. Maar ook veel andere inwoners uit Nunspeet waren op de een of andere manier bij het Verscholen Dorp betrokken. De gesloten gemeenschap wist het geheim goed te bewaren. Niettemin voelden de bewoners van het Verscholen Dorp constant angst om ontdekt te worden In juli 1944 kwam er een meisje in het dorp wonen. Het was de zestienjarige Leni Duyzend, een Joods meisje uit Amsterdam dat al vele onderduikadressen had gehad. Vergeleken met die vaak benauwende plekken was het kamp bijna als een vakantie voor Leni. Ze kon buitenspelen en werd wakker met de zon en een frisse boslucht. Ze voelde zich voor het eerst niet opgesloten: Leni leerde Engels, las Shakespeare en wist zich omringd door lotgenoten. Ze bleef echter kort. Begin oktober vertrok Leni, omdat de kans om ontdekt te worden steeds groter werd. Daarbij werd het voor de Nunspeetse verzetslieden steeds ingewikkelder alle inwoners te bevoorraden. Op 29 oktober ontdekten twee SS'ers het dorp. Ze vroegen meteen om versterking. Toen de bewoners een luid „Raus, raus!' horen, wisten ze hoe laat het was. Ze vluchtten alle kanten op en de meesten wisten te ontkomen. Acht bewoners werden echter gepakt en niet veel later gefusilleerd. Enkele maanden later kwamen de Duitsers bij toeval achter de betrokkenheid van Opa Bakker. In maart 1945 werd deze Amsterdammer, door velen gezien als oprichter van het Verscholen Dorp, geëxecuteerd.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Walter en zijn familie konden wel ontkomen, en vonden met de hulp van enkele verzetslieden een onderduikadres in een boerderij. Daar deden ze zich voor als Arnhemmers, gevlucht na de slag om Arnhem een maand eerder. Heel prettig was het niet op dit landgoed. De boer leek door te hebben dat de familie Joods was, en zinspeelde op aangeven. Via een vroegere klant van zijn vader lukte het Walter om onder te duiken in Zwolle. Daar maakte hij de bevrijding mee. Zijn familie overleefde de oorlog eveneens. Na de HBS ging Walter naar een kibboets in Israel, waar hij biologie studeerde. Hij veranderde zijn naam in Ze'ev Bar, de naam die hij droeg toen hij in de jaren zestig terugkwam in Nederland en zich in Amsterdam vestigde. Hij wilde drukte, om nooit meer de stilte van de oorlog om zich heen te voelen. Leni kwam na de oorlog weer samen met haar familie. Ze gingen terug naar Amsterdam, en betrokken hun oude huis. Haar hele leven bleef Leni in de hoofdstad wonen, laatstelijk in Buitenveldert, op tien minuten lopen van Ze'ev. Ze hebben elkaar niet gekend in het Verscholen Dorp. Hoewel ze daar dichtbij elkaar leefden, zagen ze elkaar nooit omdat ze in een ander vak zaten. Vakken zijn er niet meer. Nu komen ze elkaar regelmatig tegen in de supermarkt.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]
Vanaf het verscholen dorp zullen we naar Elburg vertrekken. We parkeren aan de haven tegenover dit adres: Havenkade 5 8081 GP Elburg.
© M.L.Spruyt-Karssen www.toveracademie.be
[email protected]