WAT MOETEN WIJ IN DE 21e EEUW MET DE HEL?
Prediker 9:1-7 1 Voorzeker, dit alles nam ik ter harte en dit alles onderzocht ik: dat de rechtvaardigen en de wijzen met hun werken in Gods hand zijn, zowel liefde als haat; de mens weet niets van wat voor hem ligt. 2 Alles is gelijk voor allen, eenzelfde lot treft de rechtvaardige en de goddeloze, de goede en de reine, alsook de onreine; hem die offert, en hem die niet offert; het gaat de goede evenals de zondaar, hem die zweert, als hem die de eed schuwt. 3 Dit is het ergste, dat onder de zon geschiedt: dat allen eenzelfde lot treft; daarom is het hart der mensenkinderen vol boosheid en is er verdwaasdheid in hun hart hun leven lang; en daarna gaat het naar de doden.
4 Want voor al wie tot de levenden behoort, is er hoop, immers een levende hond is beter dan een dode leeuw. 5 De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; zij hebben geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten. 6 Zowel hun liefde als hun haat en hun naijver zijn reeds lang vergaan; en zij hebben nimmer deel aan iets, dat onder de zon geschiedt. 7 Welaan dan, eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met een vrolijk hart, want als gij dit doet, dan heeft God dit reeds lang zo gewild.
Prediker 9:10 Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat.
Numeri 16:30 Maar, indien de HERE iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort, zodat zij levend in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze mannen de HERE gesmaad hebben.
Spreuken 15:24 Het pad des levens gaat voor de verstandige opwaarts, opdat hij ontwijke het dodenrijk beneden.
Psalmen 30:1-4 1 Een psalm. Een lied voor de tempelwijding. Van David. 2 Ik zal U verhogen, HERE, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden geen vreugde over mij gegeven. 3 HERE, mijn God, tot U riep ik om hulp, en Gij hebt mij genezen. 4 HERE, Gij deedt mij opkomen uit het dodenrijk, Gij hebt mij leven gegeven, zodat ik niet in de groeve nederdaalde.
Psalmen 116:3-4 Banden van de dood hadden mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. 4 Maar ik riep de naam des HEREN aan: Ach HERE, red mijn leven. 3
Genesis 37:33-35 33 En hij herkende het en zeide: Het is het kleed van mijn zoon; een wild dier heeft hem verslonden; Jozef is stellig verscheurd. 34 En Jakob scheurde zijn mantel, deed een rouwgewaad om zijn heupen en treurde lange tijd over zijn zoon. 35 Al zijn zonen en al zijn dochters deden hun best hem te troosten, maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Neen, rouw dragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk neerdalen. En zijn vader beweende hem.
Job 17:13-16 13 Wanneer ik het dodenrijk verwacht als mijn tehuis, in de duisternis mijn leger spreid, 14 tot de groeve zeg: Gij zijt mijn vader, tot de wormen: Mijn moeder en mijn zuster, 15 waar ergens is dan mijn hoop? Ja, mijn verwachting, wie kan haar ontdekken? 16 Zij zullen naar de diepten van het dodenrijk nederdalen, wanneer wij tezamen in het stof nederzinken
Hosea 13:14 Zou Ik hen uit de macht van het dodenrijk bevrijden, van de dood loskopen? Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk, waar is uw verderf? Mijn oog kent geen medelijden.
Amos 9:2 Al groeven zij door tot in het dodenrijk, mijn hand zou hen vandaar weghalen; al klommen zij op ten hemel, Ik zal hen vandaar omlaag trekken!
Psalmen 139:8 Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar, of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er;
Psalmen 139:15 Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk;
Johannes 9:1-2 1 En voorbijgaande zag Hij een man, die sedert zijn geboorte blind was. 2 En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is?
Jakobus 3:6 Ook de tong is een vuur, zij is de wereld der ongerechtigheid; de tong neemt haar plaats in onder onze leden, als iets, dat het gehele lichaam bezoedelt en het rad der geboorte in vlam zet, terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel.
Matteüs 16:13-14 13 Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? 14 En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten.
Matteüs 17:3-4 3 En zie, hun verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken. 4 Petrus antwoordde en zeide tot Jezus: Here, het is goed, dat wij hier zijn; indien Gij het wilt, zal ik hier drie tenten opslaan, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elia een.
1 Samuël 28:6-8 6 En Saul vroeg de HERE, maar de HERE antwoordde hem niet, noch door dromen noch door de Urim noch door de profeten. 7 Toen zeide Saul tot zijn dienaren: Zoekt mij een vrouw die geesten van doden kan bezweren; dan wil ik naar haar toe gaan en haar raadplegen. Zijn dienaren antwoordden hem: Zie, er is een vrouw die geesten van doden kan bezweren, in Endor. 8 Toen vermomde Saul zich, hij trok andere klederen aan en ging met twee mannen op weg. Toen zij in de nacht bij die vrouw gekomen waren, zeide hij: Wil mij waarzeggen met behulp van de geest van een dode, en laat mij opkomen die ik u noemen zal.
1 Samuël 28:11-20 11 Daarop vroeg de vrouw: Wie moet ik u laten opkomen? En hij antwoordde: Laat mij Samuël opkomen. 12 Toen de vrouw Samuël zag, slaakte zij een luide kreet. En de vrouw zeide tot Saul: Waarom hebt gij mij bedrogen? Gij zijt Saul zelf! 13 Maar de koning sprak tot haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? De vrouw antwoordde Saul: Ik zie een bovennatuurlijk wezen uit de aarde opkomen. 14 Daarop vroeg hij haar: Hoe is zijn gestalte? Zij antwoordde: Een oud man komt op, gehuld in een mantel.
Toen begreep Saul, dat het Samuël was, en hij knielde met het aangezicht ter aarde en boog zich neer. 15 Daarna sprak Samuël tot Saul: Waarom hebt gij mij verontrust en mij laten opkomen? Saul zeide: Ik verkeer in grote nood: de Filistijnen strijden tegen mij, en God is van mij geweken. Hij antwoordt mij niet meer, noch door de dienst van profeten noch door dromen. Daarom heb ik u geroepen, opdat gij mij bekend zoudt maken, wat ik doen moet. 16 Toen sprak Samuël: Waarom raadpleegt gij mij; de HERE is immers van u geweken en uw vijand geworden.
17 De HERE heeft gedaan, zoals Hij door mijn dienst gesproken had: de HERE heeft het koningschap uit uw hand gescheurd en aan uw naaste, aan David, gegeven. 18 Omdat gij naar de HERE niet geluisterd hebt en zijn brandende toorn over Amalek niet hebt doen komen, daarom heeft de HERE u op deze dag dit aangedaan. 19 De HERE zal ook Israël met u in de macht der Filistijnen geven, en morgen zult gij met uw zonen bij mij zijn. Ook het leger van Israël zal de HERE in de macht der Filistijnen geven. 20 Op hetzelfde ogenblik viel Saul in zijn volle lengte op de grond, zeer bevreesd door de woorden van Samuël. Ook begaf hem zijn kracht, omdat hij de gehele dag en de gehele nacht niets gegeten had.
Matteüs 11:23 En gij, Kafarnaüm, zult gij tot de hemel verheven worden? Tot het dodenrijk zult gij nederdalen; want indien in Sodom de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, het zou gebleven zijn tot de dag van heden.
Matteüs 16:18 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.
Lucas 16:23 Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot.
Handelingen 2:31 heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien.
Openbaring 20:12-15 12 En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. 14 En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs. 15 En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs.
Openbaring 21:8 Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood.
Openbaring 2:11 Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden.
Openbaring 21:7-8 7 Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. 8 Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood.
2 Koningen 23:10 En hij verontreinigde Tofet, dat in het dal BenHinnom lag, opdat niemand meer zijn zoon of zijn dochter voor de Moloch door het vuur zou doen gaan.
Jeremia 7:32 Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat niet meer gezegd zal worden: Tofet en dal Ben-Hinnom, maar: Moorddal; en men zal in Tofet begraven bij gebrek aan plaats,
Matteüs 5:22 Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.
Matteüs 18:9 En indien uw oog u tot zonde verleidt, ruk het uit en werp het van u. Het is beter voor u met één oog ten leven in te gaan, dan met twee ogen in het hellevuur geworpen te worden.
Matteüs 5:29 Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.
Matteüs 5:30 En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare.
Matteüs 10:28 En weest niet bevreesd voor hen, die wèl het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel.
Johannes 12:44-48 44 Jezus riep en zeide: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem, die Mij gezonden heeft; 45 en wie Mij aanschouwt, aanschouwt Hem, die Mij gezonden heeft. 46 Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat een ieder, die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve. 47 En indien iemand naar mijn woorden hoort, maar ze niet bewaart, Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, doch om de wereld te behouden. 48 Wie Mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, heeft een, die hem oordeelt: het woord, dat Ik heb gesproken, dat zal hem oordelen ten jongsten dage.
Romeinen 2:1-11 1 Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen. 2 Wij weten echter, dat het oordeel Gods onpartijdig gaat over hen, die zulke dingen bedrijven. 3 Rekent gij wellicht hierop, o mens, die oordeelt over hen, die zulke dingen bedrijven, en ze zelf doet, dat gij het oordeel Gods ontgaan zult?
4 Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt? 5 Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, 6 die een ieder vergelden zal naar zijn werken: 7 hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven; 8 maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap.
9 Verdrukking en benauwdheid (zal komen) over ieder levend mens, die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek; 10 maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek. 11 Want er is geen aanzien des persoons bij God.
Romeinen 2:16 ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus.
Romeinen 3:9-18 9 Wat dan? Worden anderen boven ons gesteld? In geen enkel opzicht; wij hebben immers tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn, 10 gelijk geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet één, 11 er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt; 12 allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één. 13 Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen;
14 hun mond is van vloek en bitterheid vol; 15 Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten, 16 verwoesting en ellende zijn op hun wegen, 17 en de weg des vredes kennen zij niet. 18 De vreze Gods staat hun niet voor ogen.
Romeinen 3:21-24 21 Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, 22 en wel gerechtigheid Gods door het geloof in [Jezus] Christus, voor allen, die geloven; want er is geen onderscheid. 23 Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, 24 en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.
Apostolische geloofsbelijdenis: Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde. En in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, onze Heer, Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria, Die geleden heeft onder Pontius Pilates, is gekruisigd, gestorven en begraven, Die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden,Die opgestegen is ten hemel, zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader, Vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden.
Ik geloof in de Heilige Geest; De Heilige katholieke Kerk, de gemeenschap van de heiligen; De vergeving van de zonden; De verrijzenis van het lichaam; En het eeuwig leven. Amen
1 Petrus 3:18-19 18 Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, 19 in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis,
1 Petrus 4:6 Want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wèl, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.