WAT IS PROTESTANTENPLICHT bij de eerstkomende algemeene verkiezingen?
Rede, uitgesproken op den 5en September 1900, in de 48e alge· meene vergadering der Evangelische Maatschappij,
DOOR
G. J. P. J. BOLLAND.
LEIDEN
A. H. ADRIANI 1900
WAT IS PROTESTANTENPLICHT bij de eerstkomende algemeene verkiezingen?
Rede) uitgesproken op den 5en September 1900) in de 48e algerneene vergadering der Evangelische Maatschappij)
DOOR
G. J. P. J. BOLLAND.
--:::><"C:--
LElDEN
A. H. ADRIANI 1900
Mannen broeders!
Wie hart heeft voor de algemeene geestelijke zoowel als voor de stoffelijke belangen des volks, en van de geschiedenis voldoende op de hoogte is om het altoos gevaarlijke van Rome's rustelooze bedrijvigheid ter eene, het gevaar eener werkeloos "vrijzinnige" verdraagzaamheid van onverschillige onkunde ter andere zijde met eenige helderheid te beseffen, moet het in onze dagen als eene geenszins onverklaarbare maar met dat al zeer pijnlijke omstandigheid beschouwen, dat de partij, die in ons vaderland in den strijd tegen Vaticaansche wereld voogdij het recht der eerstgeboorte heeft, onder hare tegenw;oordige misdadige en sophistische leiding van den geest der geuzenvaderen geheel verlaten schijnt. In een door Abraham Kuyper voor zijne kudde bezorgden druk van "de drie formulieren van eenigheid" der Gereformeerden leest men als naklank van een vervlogen geest, dat de valsche kerk degenen, die heilig leven naar Gods woord en haar om hare gebreken, hare gierigheid en hare afgoderijen bestraffen, -
vervólgt, wat dan in het oog
loopend afsteekt bij de houding, die jegens "de valsche kerk" door het ontmande en ontaarde nageslacht der vervolgden tegenwoordig wordt aangenomen. Met name in de door Abraham Kuyper voor zijne volgelingen met allerlei sluwe berekening geschrevene
4
dagbladartikelen wordt van zulke uit den tijd geraakte grieven zoo weinig als dat aangaat nog gerept, en het is niet meer van de Kuyperkudde, dat het Roomsche hof nog profetische variaties heeft te duchten op het·orthodox Gereformeerde thema, dat de Mis in den grond niets is dan eene vervloekte afgoderij. Dat er bij voortduring een plicht bestaat van Gereformeerden, om te midden een er onkundig verdraagzame vrijzinnigheid zich te weer te stellen tegen het Paapsche opdringen en indringen, tegen Rome's arglistige exploitatie van onroomsche verdeeldheid en het, met slappe knieën aan den dag gelegde, zot liberale billijkheidsgevoel van onze dagen, is in zijne oogen zoo weinig waar, dat hij het openlijk Christenplicht noemt, der Curie daarin behulpzaam te zijn, en het in America is gaan rondvertellen, dat er alleen aan de zijde van Rome voor Nederlandsch Calvinisme nog hoop op succes is. Zoo beleven wij het dan, dat ten gevolge van geuzenhulp
aanhoudend
gevaar bestaat voor een Roomsch
bewind in Nederland, dat er tegen elk bestuur, dat niet de Gereformeerde formulieren belijdt, door de zoogenoemd rechtzinnige belijders van het Calvinisme tezamen met Vaticaansche préBfecten en ondergeschikten van pater Duffels eendrachtig wordt geijverd. 'Dat Gereformeerden nog in 1853 tegen het slecht beredeneerde binnenlaten der pauselijke prêBfecten met heftigheid hunne stem hebben verheven, is eene gebeurtenis, waarvan men noch aan Roomsche noch aan Calvinistische zijde meer gewaagt; tegenover den vrijzinnigen tijdgeest zijn pater Duffels en Abraham Kuyper "in den geloove" broeders, en met verkiezingen in het vooruitzicht ziet men tegenwoordig de Kuyperkudde geregeld achter de Zwarte Internationale optrekken in den stormloop tegen de nieuwerwetsche onverdraaglijke verdraagzaamheid, waarvan zij zelve,. zij het ook in veel mindere mate dan Rome, de voordeelen mede geniet. Rome en Genève staan ten onzent bij de stembus thans schouder aan schouder;
5
voor een Gereformeerd drijver, zooweJ als voor een pater provinciaal der Jezuïeten of voor een als controleur der pnefecten fungeerenden Vaticaanschen internuntius, ware het dan ook het ambt der overheid, "niet alleen acht te nemen en te waken over de politie: maar ook de hand te houden aan den heiligen kerkedienst, om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst". (Belijdenis des geloofs XXXVI.) Wat beter bondgenoot ter wereld is voor een Calvinist te dier zake denkbaar, dan de Curie, die zijne voorouders evenals de heilige Bonaventura in een zeker hoofdstuk van het boek der Openbaring hebben aangeduid gevonden, en wier Jezuïtisch hoofdorgaan, de Civiltà Cattolica, in den loop der 1ge eeuw te verstaan heeft gegeven, dat wanneer de Paus nadenkt, het God zelf is, die in hem denkt? Uit de afgescheidene en "doleerende" gemeenschap van Abraham Kuyper is elk staatkundig schaamtegevoel op sluwe wijze weggewerkt. Zwak, weliswaar, moet het onzen Calvinisten om het hart zijn geworden, eer zij zoozeer hun eigen verleden, hunne eigene formulieren konden verloochenen, dat zij "de Hoer van Babel" lieten gelden als eene onmisbare vriendin en zuster in den geloove! Want iets is er onder onze Gereformeerde broeders zeI ven ook nu nog over, dat den onwaarachtigen voorgangers der "rechtzinnige" gemeenten verbiedt, in de bevordering der jeugdige vriendschap anders dan met beleid en omzichtigheid te werk te gaan, wat dan niet wegneemt, dat het in de openlijke en politieke gedragingen onzer Calvinisten met den ouden antipaapschen geest uit is. "Rome en Genève tegen den geest des ongeloofs!" is nu de leuze, en het is niet van hunne zijde, dat men nog eenige flinkheid behoeft te hopen tegen den vijand, aan wien zij zelven zich tegenwoordig wanen te moeten vasthouden. In zooverre is het dan maar al te duidelijk, dat de Oud-Gerefor-
6
meerde partij ten onzent aan hare eigene toekomst niet meer gelooft; zooals zij strijdt geene partij, die zelfstandige levenskracht gevoelt; wie gelijk zij met verloochening van eigen verleden de hand meent te moeten reiken aan een erkenden doodsvijand, omdat alleen van dien vijand redding is te wachten, schrijft zijne zaak zelf ten doode op. En niet met eere zal onze oud confessioneele protestantsche part~j wegsterven! Alle overwinningen, die zij voorloopig onder voogdij der Roomsche Curie nog behalen kan, zijn in hare vuige verachtelijkheid erger dan nederlagen en eerlijke onmacht, en voordeel kunnen zij alleen bezorgen aan gewetenloos eerzuchtige leiders van het oogenblik; over de partij zelve kunnen zij op den duur niets brengen dan schande en zelfverachting en achteruitgang. Intusschen wordt door de zelfonteering der Kuyperkudde onze strijd tegen het Vaticaansche clericalisme voorloopig zeer bemoeilijkt. Telde aartsbisschop Pieter van der Kodde, in een verslag van 1701 aan paus Clemens XI, op omtrent twee millioen inwoners in de Vereenigde Provinciën tegen vijftienhonderdduizend Calvinisten driehonderdduizend Catholieken, in onze dagen beschikt de Paus aan onze stembussen over meer dan een derde der bevolking, en tegenover onze twee millioen goed aaneengeslotene pausvereerders is al op zich zelve onze verdeeldheid, de onverschilligheid onzer "vrijzinnige" onkunde, een aanhoudend en allerminst denkbeeldig gevaar. Doch het verbond, dat met Rome door onze Calvinisten is aangegaan, maakt het gevaar, bij het aanhoudende drijven naar vermeerdering van het getal der geestelijk onmondige kiezers, zoo groot als het nog niet geweest is, en het zal krachtsinspanning genoeg kosten, om het volgende jaar het door Genève gesecondeerd~ Papisme althans uit 's lands officieel en erkend bewind te weren; de heilige strijd daarvoor is tegenwoordig te strijden niet enkel
7 zonder maar tegen onze Calvinisten in, waarom ook zij het nu roeds zijn, die alle paapsche stoutigheden eigenlijk mogelijk maken en tegenover Rome elk bewind met slapte van knieën slaan. Voegt hierbij, dat er niet eens veel uitzicht is, dat eenig vertoog over de onheiligheid huns bedrijfs tot die van allen heiligen geest verlatene "Protest'anten" vooralsnog zal door kunnen dringen, dewijl geen Standaard of Heraut de verspreiding van voorlichtingen betreffende Rome in groot ere mate in de hand werkt dan Tijd, Centrum of Maasbode zelf. Wel mogen wij dus zeggen, dat wij in den strijd voor het geestelijk belang des volks met weinig uitz'icht op onmiddellijk gevolg het onze doen; vertoogen gelijk de n u en hier uitgesprokene rede zullen voorloopig het moeilijkst doordringen tot hen, die er het meest behoefte aan hebben. Gereformeerde dominees zoowel ·als de zonen van Loyola hebben op hunne wijze de sleutels der kennis weggenomen; nadat zij verzuimd hebben zelf binnen te gaan, blijven zij ook hen, die anders allicht binnen zouden treden, door een verdonkeremanend beleid daarvan afhouden. Wat zulk een beleid vermag, heb ik rechtstreeks leeren beseffen; nadat mijn geschrift over "Rome en de Geschiedenis" met goed gevolg was doodgezwegen, doch de dom rhetorische aanval van den heer Schaepman op mijne verhandeling over "Petrus en Rome" het aantal koopers van dat geschrift tot 2114 had doen stijgen, heeft de terugkeer tot de taktiek van het doodzwijgen het debiet van mijn boekjen over "Roomsche Historie" weder tot 507 exemplaren beperkt gehouden. Juist "Rom.e en de Geschiedenis" en "Roomsche Historie" zijn dan ook vol van gegevens, wier algemeene bekendwording voor het Papisme zeer nadeelig zoude blijken. Tegenover Ulieden blijf ik, evenals ik in onze algemeene vergadering van het vorige jaar heb gedaan, op de bestudeering van Rome's verleden en waren aard met kracht aandringen.
8
Zegt het voort, dat ik "das Papsttum" van Döllinger en Friedrich, het boek over "das Vaticanische Dogma" van prof. Langen te Bonn en de verhandeling van prof. von Schulte over "die Macht der römischen Päpste" als het minimum van kennis beschouw, dat in dezen fatsoenshalve bij iederen predikant te onderstellen zoude zijn, en dat het mijns erachtens eene schande is voor het protestantsche Nederland, dat het tot dusverre zoo weinig polemisch voordeel heeft getrokken uit .het Dagboek van Friedrich, diens geschiedenis van het Vaticaansche concilie, Langen's groote vierdeelige geschiedenis der Roomsche kerk, het standaardwerk van Reusch over den Index der verbodene boeken, het werk van Döllinger en Reusch over "die Moralstreitigkeiten" in de Roomsche kerk, en wat dies meer zij. Wie zulke boeken goed verwerkt heeft, beseft van zelf wat hem als goed vaderlander te doen staat tegenover Roomsche pnBtensies, en wat meer is, hij beschikt meteen over allergeduchtste wapenen, die in ons land tot dusverre maar al te zeer buiten het gezichtsbereik hebben gelegen zelfs van de mannen, die het eerst geroepen waren, om er zich met kracht van te bedienen. Ten einde U nog eens bij te brengen, van welken aard de wapenen zijn, die ons voor onze zaak door eene behoorlijke kennis der kerkgeschiedenis aan de hand worden gedaan, wil ik zelf weder bij deze gelegenheid eenige vluchtige grepen in het kerkelijk verleden doen, die mij dan als van zelve zullen brengen tot de slotsom, die ik ten aanzien der aanstaande verkiezingen door Ulieden henen der Natie wensch voor te houden. Vergunt mij, de zaak zoo diep op te halen, als de beperkte tijd dat mogelijk maakt.
In den brief aan de Romeinen (15 : 26-27) lezen wij, dat de volkeren deel hebben erlangd aan de geestelijke goederen
9
van de heiligen te Jeruzalem. De apostolische. moedergemeente echter heeft in 135 opgehouden te bestaan, en sedert werd al spoedig het zwaartepunt der Christenheid meer en meer naar de hoofdstad des Rijks verplaatst, wat niet wegneemt, dat buiten het Nieuwe Testament de zoogenoemd apostolische constituties, de tweede-eeuwsche Clementijnsche Homiliën, alsmede de Recognities en de tweede-eeuwsche Palestijnsche Christen Hegesippos, nog hebben geweten van eenen voorrang der besnedene en apostolische ecclesia. Volgens Hegesippos hebben kleinzonen van 's Heeren broeder Juda (Mt 13 :' 55) als getuigen en bloedverwanten des Heeren de kerken bestuurd in de dagen van Domitianus (Eus. Kg. 3 : 20), en Irenreus van Lyon, die de hoofdstad des Rijks al had leeren beschouwen als de plaats, waar uiteraard ook de Christenheid een middelpunt van samenhang vond, gewaagt toch van de Moedergemeente met geheel bijzonderen, in de oudste Christenheid jegens de keizerlijke hoofdstad nooit zoo betoonden, eerbied. "Dit zijn de stemmen," zoo spreekt die kerkvader bij gelegenheid, "dit zijn de stemmen der Gemeente, waaruit de geheele Kerk haar begin heeft; dit zijn de stemmen uit de moederkerk van de burgers des Nieuwen Verbonds." (3 : 13, 5.) In het midden der 3e eeuw heeft Firmilianus uit Klein-Al'Iië aan Cyprianus van Carthago geschreven, dat Rome geen algemeen geldige maatstaf was, dewijl het in onderscheidene opzichten van Jeruzalem afweek, en de synode van Nicrea bepaalt in haar zevenden kanon: "Dewijl het eenmaal gebruik is en oude overlevering, dat de bisschop te Aelia (d. i. Jeruzalem) (bijzondere) eer geniet, hebbe deze de opvolging der eere, onverminderd het aan de hoofdstad (van Palestina, Cresarea,) toekomende gezag;" Volgens Eusebios stond te Jeruzalem dan ook nog omtrent 325 in den letterlijken zin des woords de ware en echte "apostolische stoel" (Kg 7 : 32,29), d. w. z. de eerezetel van 's Heeren broeder Jakob (Mt 13 : 55), den meerdere en uitzender der Palestijnsche
10 apostelen of zendelingen, en in een schrijven van Oosterse he bisschoppen uit Constantinopel naar Rome is in 382 de gemeente te Jeruzalem de moeder aller kerken genoemd. (Theodoreet 5 : 9.) Volgens een Roomsch verzinsel van het begin der zesde eeuw zoude nog paus Sixtus III (432-440) te doen hebben gehad met een en patriarch van Jeruzalem, die beweerd had, dat eigenlijk zijn stoel de eerste en hij de Opperpriester aller Christenen was, en Avitus van Vienne heeft omtrent dienzelfden tijd van goddelijke voorrechten der J eruzalemsche gemeente gesproken; aan haar kent hij uitdrukkelijk in de Universeele Ecclesia den eersten rang toe. (Ep. 63.) Wij begrijpen nu hoe het komt, dat eene synode van Philippopel het in 343 den Westerlingen als aanmatiging heeft aangerekend, dat volgens hunne nieuwe pnBtensie de bisschoppen van het oosten geoordeeld zouden worden ,door hén. En dat op welken grondslag! In de kerk van Sint Piet er te Rome is de goê gemeente sinds eeuwen bezig, den grooten teen weg te kussen van een metalen Petrus, die oorspronkelijk de Romeinsche Jupiter is geweest; ongeveer van dat allooi is ook het Romeinsche bisschopsambt van 's Heeren leerling Simon bar Jona zelven, die wel nooit zal hebben gedroomd, dat onder zijnen naam de Romeinsche Janus zoude blijven voortleven. Bij den Latijnschen dichter Ovidius namelijk is Janus de deurwaarder van het hemelsch verblijf, en bij Vergilius is de Romeinsche Janus, evenals de Roomsche Petrus van het látere volksgeloof, als wachter altoos aan den ingang aanwezig; Ovidius bericht ons dan nog, dat hij daar in zijne rechterhand eenen staf en in de linker eenen sleutel houdt, en dat men bij alle offerand8ll het eerst hém bedenkt, opdat de hemelsche sleuteldrager den toegang tot de hemellingen niet weigere. Het is waar, dat nog Hiëronymus aan dit alles niet gedacht heeft, toen hij de Roomsche (of moet ik zeggen Romeinsche?) fabel oververtelde, volgens welke Petrus
11 25 jaren op de pontificale cathedra der Eeuwige Stad had ge·
zeten, toen hij er in 67 het leven verloor (de V. I. 1); intusschen heeft dus ook hij onbeziens laten gelden, dat de Joodsche Simon bar Jona bijgenaamd Keepha zich als een Roomsche Petrus in het jaar 42 bisschop van Rome had gemaakt. Het valt echter in het oog, dat men daar niets van weet, wanneer Paulus in Rom. 1: 15 en 15: 20 volgens het oude kerkelijke gevoelen omtrent het jaar 58 bereid blijkt om te Rome het evangelie te verkondigen, dewijl Christus er nog niet gepredikt was; ook is het niet bekend geweest aan den berichtgever van Hd. 12: 3-5, volgens wien Petrus in 44 te Jeruzalem in den kerker heeft gezeten, en even weinig weet men ervan, wanneer Paulus volgens Gal. 1: 18 naar Jeruzalem gaat om Petrus te leeren kennen en deze dan in Gal. 2: 8 aan hem de prediking overlaat onder de volkeren, om zelf zich op goed Joodsche wijze aan zijne medebesnedenen te houden. Ook voor den berichtgever van Hd. 15: 6-12 is Petrus te Jeruzalem woon· achtig geweest, al vinden wij hem in Gal. 2: 11 bij gelegenheid te Antiochië, en wanneer de Heidenapostel dan volgens Hd. 28 in 62 te Rome komt, willen aldaar de Joden, die in de persoon van den tempelbezoekenden (Hd. 3: 1), aan hunne spijswetten verknochten (Hd. 10: 15), het meest voor zijn eigen volk gevoelenden (Gal. 2: 9) Simon bar Jona den Christelijken bisschop van Rome (!) sinds 20 jaren konden kennen, van Paulus nog wel eens vernemen, van welken aard de Nazareensche secte eigenlijk is. In den brief aan de Philippiërs wordt dan nog eens zonder vermelding van Petrus een groet gestuurd uit naam van broeders, die met Paulus te Rome zijn (4: 21); zelfs het huis des Keizers komt eraan te pas, doch dat Clemens de medearbeider van Paulus (4: 3) iets met Petrus heeft uit te staan, blijkt daar even weinig, als er tot Philemon (24) bij vermelding van Marcus, of tot Timotheüs bij de vermelding
12 van Linus (2 Tim. 4 :21) over Petrus wordt gesproken. En toch zijn juist Marcus, Clemens en Linus de namen, waarvan de Romeinsche Petruslegende zich meer bepaaldelijk heeft meester gemaakt. Wie eigenlijk van Petrus "de eerste opvolger" is geweest, heet in de 16e eeuw bij Bartholomreus Carranza, aartsbisschop van Tolédo, eene zoo verwarde zaak, dat deze het aan zijne lezers
heeft
overgelaten, ervan te denken wat zij wilden
(Summa Conc. et Pont. p. 12); hij heeft dan ook 17 jaren doorgebracht in de kerkelijke gevangenis, en is ten slotte nog in onvrijheid gestorven. "Weidt de kudde Gods," had tot zijne mede-ouderlingen
de presbyter gezegd van de leerrede, die
door toevoeging van aanhef en narede als eerste Petrusbrief voor Rome is geannexeerd, "weidt de kudde Gods onder u en houdt er opzicht over,. .. niet als die het erfdeel overhéérscht, maar die der kudde tot vóórbeelden wordt." Trouw werd dat in die dagen op de aangeduide wijze te Rome in beoefening gebracht. De bisschop van Rome Damasus (366-384) had in de 4e eeuw zijne positie als onderdaan erkend door een verzoek om terecht te staan voor den keizerlijken staatsraad, Gelasius I (492-496) had tegen het einde der 5e eeuw geschreven, dat in wereldlijke zaken de hoogepriesters onderworpen waren aan 's Keizers bevelen, en door koning Theodorik had de H. Johannes I (523-526) zich ten behoeve der Arianen laten belasten met eene boodschap naar keizer Justiniaan; aan den Frankischen koning Childebert I (511-558) had Pelagius I (556-561) in de zesde eeuw nederig verzekerd, dat de H. Schriftuur ook hem jegens den vorst tot gehoorzaamheid verplichtte, en omtrent het jaar 600 had nog Gregorius de Groote (590-604), die niet eens algemeen bisschop heeft willen heeten, zwart op wit de belijdenis verstrekt, dat de Keizers over de menschen van den Hemel eene macht hadden ontvangen, waaraan ook hij
13 onderworpen was. En zoo was dan bijv. paus Victor II (105457), met Hildebrand achter zich, na het midden der elfde eeuw in een schrijven aan graaf Rudolf van Zwaben met de bewering voor den dag gekomen, dat het aan geen wereldlijk vorst vrijstond, gezag uit te oefenen over geestelijken; had inmiddels de ge·eeuwsche vervaardiger der voorgewend oud pauselijke decretalen door paus Julius reeds voor het midden der 4e eeuw laten beweren, dat de bisschop van Rome eene hem bij af· zonderlijk voorrecht verleende bevoegdheid heeft, om de deuren des hemelrijks te openen en te sluiten voor wie hij wil (Hin· schius 464), - Hildebrand zelf had er als Gregorius VII (1073-85) terecht bij uitgeroepen: "Hem wien de macht is gegeven om den hemel te openen en te sluiten, zoude het niet vrijstaan, gericht te houden over de aarde?" En sedert dien tijd had de pápa Romanus te gelden als Janus en CéBsar in één persoon. De samenhang en heilige evangelische oorsprong van dat alles is zonneklaar. Terecht heeft Gregorius VII in 1073 aan de Spaansche vorsten beduid, dat Spanje van oudsher een eigendom van Sint Pieter was geweest: was "Sint Pieter" iets anders dan eene Christelijke benaming voor de Romeinsche heer· schappij zelve? Zoo heeft hij dan ook in 1074 nog eens aan Sancho van Aragon toegevoegd, dat "Sint Pieter" door den koning der heerlijkheid als heerscher over de koninkrijken der wereld was gesteld, en in hetzelfde jaar tegenover Salomo van Hongarije beweerd, dat diens rijk het eigendom was der heilige Roomsche kerk. En goed sluit het hierbij aan, dat hij, na zijn afzetten van Hendrik IV ter Romeinsche synode van 1076, aan den met de zaak verlegen zittenden bisschop Herman van Metz de verzekering heeft gegeven dat hij het recht daartoe ontleende aan de H. Schrift. In 1096 heeft Urbanus II in de kerk der H. Thecla te Milaan de leer verkondigd, dat de geringste priester boven iederen
14 koning staat. En in een schrijven aan den prior Acerbus heeft Innocentius III (1198-1216) geschreven: "Gelijk de Schepper des heelals twee groote lichten heeft geplaatst aan het uitspansel, zoo heeft hij ook voor de Kerk twee waardigheden ingesteld, de hoogepriesterlijke en de koninklijke. Evenals nu de maan haar licht ontvangt van de zon en in grootte en hoedanigheid bij deze verre achterstaat, zoo ook ontvangt de koninklijke macht van het pauselijk gezag haren glans, die te grooter wordt, naarmate zij zich verder van haren oorsprong verwijdert, en kleiner naar gelang zij er dichter bij komt." Dienovereenkomstig hebben Innocentius III en Leo X met een beroep op de bepaling van Dt. 17: 12, die door den wereldschen Leo in zijne grove onkunde zelfs als eene plaats uit de boeken der Koningen is bijgebracht, ongehoorzaamheid jegens den Roomschen opperpriester een vergrijp genoemd, waarop de doodstraf had te staan, waarbij wij dan wel mogen bedonken, dat op grond der weigering van Petrus, om zich de voeten te laten kussen door den hoofdman Cornelius (Hd. 10: 25-26; vgl. Openb. 22: 8-9), aan den Roomschen Pontifex Maximus de voetkus is verschuldigd, die reeds aan Caligula is gebracht als Pontifex Maximus van het Romeinsche rijk. Zeer oorspronkelijk en evangelisch Christelijk is ook de instelling van den kerkelijk Romeinschen senaat, die gezag uitoefent als "H. College van Cardinalen". De verheffing der gemeentelijke Romeinsche geestelijkheid boven de bisschoppen dagteekent namelijk van Innocentius IV (1243-54-), dat is uit het midden der 13e eeuw, toen "de opvolger van Sint Pieter" in geheel westelijk Europa konde zeggen, dat eigenlijk hij de Imperator was; dat juist "de cardinalen der heilige Romeinsche ecclesia als vertegenwoordigers der heilige apostelen" onzen Heer den Paus ter zijde staan, is later verkondigd door Sixtus V in de bul "Postquam verus" van 1586, waarbij het als eene van zelf
15
sprekende toegift kan worden beschouwd, dat zij, wanneer hun in de Paulijnsche kapel des Vaticaans de pauselijke bullen over de verkiezingen worden voorgelez:en, "onfeilbare raadslieden der Eeuwige Wijsheid" worden genoemd. Als eene proeve van minder begrijpelijke bescheidenheid zij aangestipt, dat Bonifacius VIII (1294--1303), nadat toch, om weer iets te noemen, door Alexander IV (1254-61) uit de volheid zijner imperiale Janusmacht aan bisschop Gerard van Mainz "ten strengste bevolen" was, "den knaap Koenraad" niet tot Keizer te (helpen) verkiezen, noch ook in diens verkiezing toe te stemmen, in weerwil zijner eigene overtuiging, dat hij alle rechten in zijne borstkas droeg, toch nog bezworen heeft "de acht (zeven) CBcumenische conciliën" in eere te houden, waarmede gezegd was, dat hij de middeleeuwsche pauselijke synoden, die zonder de orthodoxe Grieken waren gehouden, als niet CBcumenisch en algemeen gezaghebbend erkende. In den uitvaardiger der bul "Unam Sanctam" is deze bescheidenheid te wonderlijker geweest, daar "Sint Pieter" over die acht "CBcumenische" vergaderingen bedroefd weinig te zeggen had gehad en er zelfs op 1090 oosterlingen niet meer dan 19 westerlingen aan hadden deelgenomen; bovendien was reeds Efenigen tijd te voren de H. Thomas van Aquino op grond van verzinselen in een hem door Urbanus IV (1261-64) toegezonden Vaticaanschen libellus tot de ontdekking gekomen, dat de oude oosterlingen zelven in den paus van Rome hun aller onfeilbaren le9raar hadden gezien. Volmaakt in de rol is daarentegen Martinus IV (1281-85) geweest, toen hij Pedro van Aragon, die erfrecht op Sicilië liet gelden, met ban en interdict heeft geslagen, en daarop allen, die hem en Karel I van Valois in hunnen oorlog tegen Pedro bijstonden, ;,aflaat van zonden" heeft beloofd; in eerbiedwaardige en apostolische gestrengheid heeft die paus koning Pedro zelfs vervallen verklaard van zijne waardigheid en aan Karel
16
heeft hij toen Pedro's rijk cadeau gedaan onder bedinging eener jaarlijksche schatting voor "Sint Pieter". Waarbij te bedenken is, dat in den pauselijken Syllabus van 1864 als 23e dwaling de meening is veroordeeld, als zouden de Romeinsche opperpriesters de grenzen hunner bevoegdheid hebben overschreden en zich de rechten der vorsten hebben aangematigd I Doorloopend hebt Gij dit te onthouden, ook bijv. waar in het Roomsche recht de als "Extravagantes" bekende 20 "constituties" van Johannes XXII (1316-34) gewag maken van een beroep op den OpperpriBster, "wien God zelf in de persoon van Sint Pieter de rechten van aardsche zoowel als hemelsche heerschappij heeft verleend." (Tit. V "Si fratrum".) In eene bul van 1373, om weer iets anders te noemen, is de zoogenoemde Saksenspiegel door Gregorius XI al:-; een schandelijk rechts boek in de sterkste bewoordingen verdoemd, en in een schrij ven aan keizer Karel IV is die veroordeeling herhaald, met opgave van punten, waaraan de Paus doet zien, dat hij tegenover den Keizer in elk opzicht op het volste recht aanspraak maakte, den kerkban beschouwde als eene straf, die civiele gevolgen had te hebben, en zich zelfs het recht toekende van rechtstreeksche wetgeving. In ] 376 heeft die paus de Florentijnen verklaard tot slaven van wie hen zouden vangen, waarna bijv. een Pius II (1458 -64) den aartsbisschop van Mainz bij gelegenheid heeft te verstaan gegeven, dat hij zonder pauselijke toestemming geene rijksvergadering had te beleggen. Het is te begrijpen, dat Leo X in zijne bul van 1520 als 28e dwaling van Luther het gevoelen heeft veroordeeld, dat indien de Paus met een groot deel der Kerk zus of zoo dacht, en daarbij niet eens dwaalde, het daarom nog niet aanstonds zonde of ketterij was van eene andere meening te zijn, vooral in zaken, die tot het heil der ziel niet van nooden waren. Zulke losbandige praatjes voegden niet ten overstaan der opperste bevoegdheid, waarmede een Paulus III
17
in 1535 in zijne bul "Ejus qui" aan koning Hendrik VIn van Engeland heeft toegevoegd: "Wij vertegenwoordigen Hem, die op bewonderenswaardige wijze alles in beweging houdt; wij zijn geplaatst op den zetel der gerechtigheid en hebben het uitsluitend oppergezag over a,lle koningen en vorsten der geheele aarde I" Paulus IV (1555-59), die als pauselijk legaat eens de woorden had gesproken, dat de wereld bedrogen wil zijn en dus maar moest bedrogen worden, heeft als Opperpriester . in consistorio verklaard, dat zijne macht onbeperkt was en de bewering des tegendeels openlijke ketterij had te heeten; in z~jne
bul "Cum ex apostolatus officio" heeft hij dan ook kortweg bepaald, dat vorsten, die aan scheuring ofketterij schuldig staan, van zelf en zonder vorm van geding vervallen zijn van hunne heerschappij, zelfs zonder dat zij die vermogen te herwinnen. En in de bul "Regnans in excelsis", waarbij Pius V in 1570 Elizabeth -van Engeland heeft afgezet, wordt te verstaan gegeven, dat dit uit apostolische volheid van macht geschiedt, dewijl de Heerscher in den hooge den opvolger van Sint Pieter als eenigen heerscher over alle volkeren en rijken heeft aangesteld. Door Sixtus V (1585-90) is nog eens Hendrik IV van zijn koninkrijk Navarre ontzet en van den Franschen troon uitgesloten; 's konings onderdanen werden van hunnen eed aan den ketter ontslagen. De afzetting van Elizabeth heeft hij herhaald, waarop weder door Gregorius XIV (1590-91) de afzetting herhaald is van Hendrik IV. Voegen wij hierbij, dat de bul "In crenam Domini", zooals die in 1627 is uitgevaardigd door Urbanus VIII, sub § 18 alle bewindhebbers vervloekt, die zonder opzettelijke en uitdrukkelijke vergunning van den Roomschen opperpriester eenigerlei belasting opleggen aan geestelijken, kerken of kloosters, gelijk bereids 1eo X in zijne bul "Superme dispositionis" had verklaard, dat volgens goddelijk zoowel als menschelijk recht aan leeken alle bevoegd2
18 heid over kerkelijke personen is ontzegd. Erkennen wij dus, dat pastoor P. Buissink alle recht heeft gehad, om eenigen tijd
geleden
te
constateeren : "Men beschuldigt de Kerk,
naijverig te zijn op de staatsmacht; zij antwoordt, doordat zij als gewetensplicht den
eerbied
voor hare rechten oplegt."
Aldus moet die heer nl. gezegd hebben in eene rede, die hij heeft laten drukken in De Katholieke Gids. In aanmerking nemende, dat Gregorius VII in overeenstemming met Rom. 13 : 1 de wereldlijke macht afkomstig heeft verklaard niet uit God maar uit den Satan (Döll. en Fr.: das Papstt. 339) en Paulus IV gezegd heeft, dat het de taak is van het Pausdom, koningen en keizers onder den voet te treden (aldaar, 236 en 007), heeft ook MI'. J. G. Patijn, toen hij als commissaris der Koningin dijn ] 7en Mei 1.1. aan de Jezuïeteninrichting te Katwijk een bezoek bracht, alle aanleiding gehad, om den paters te verzekeren, dat hij overtuigd was van de gehechtheid der leeraren en leerlingen aan het vorstelijk huis, omdat hij de beginselen kende, die zij belijden, en dat hij hoopte, dat het gymnasium nog lange jaren aan tal van leerlingen die edele gevoelens mocht inboezemen. In de 17e eeuw hebben Engelsche Jezuïeten eens een geschrift uitgegeven ten betooge, dat er voor een goed bestuur der Kerk geene eigene bisschoppen van nooden en pauselijke vicariën daartoe rijkelijk voldoende waren, waarop dan de abbé de Saint Cyran (l081-1643) onder den sch uilnaam Petrus Aurelius deze nieuwigheid nog zoo krachtig heeft bestreden, dat de Fransche geestelijkheid hem op drie vergaderingen een kloek handhaver des kerk lJestu u r8, een on verwin baar verdediger der
bis~choppen
heeft genoemd. Dat zij (lit op last van het Roomsche hof hebben gedaan, zegt het verhaal niet; wat de Curie in dezen zelve heeft nagestreefd, zegt de Vaticaansche canon, waarbij in 1870 de paus van Rome als algemeene "ordinarius" der geheele Chris-
19 tenheid is erkend, en eYEm weinig is in Rome's eigen geest geweest, wat de universiteiten van Parijs, Douai, Leuven, Al· ~ala,
Salamanca en Valladolid op verlangen van den minister
Pitt in 1789 aan de Engelsche Roomschen hebben verzekerd. Die verzekering hield nl. in, dat noch de Paus noch de kardi· nalen noch eene algemeene kerkvergadering onder eenig voor· wendsel volgens goddelijk recht eene rechtstreeksche of zijde· lingsche bevoegdheid in tijdelijke zaken heeft. Trouwens, dat is betuigd in dagen, toen het Roomsche hof zelf een ongewoon bescheiden toon had leeren aanslaan; in een schrijven, toch, aan de Iersche bisschoppen heeft bijv. kardinaal Antonelli prèB' fect der Propaganda den 23en Juli 1791 verzekerd, dat de Roomsche stoel nooit had geleerd, dat het den Paus vrijstaat de wereldlijke rechten en bezittingen der van de Katholieke kerk gescheidene vorsten aan te tasten en men jegens ketter::; en scheurmakers niet gebonden is aan zijn woord. Vergelijk hiermede het feit, dat de Roomschen in Engeland en Ierland in 1648 verdraagzaamheid zouden hebben verkregen, indien zij hadden mogen erkennen, dat de Paus niet van den plicht der gehoorzaamheid en den eed van trouw jegens de overheid des lands kan ontslaan, en ketters niet op zijnen last of met zijne toestemming mogen worden mishandeld of vermoord; Innocen· tius X heeft toen verklaard, dat de onderteekenaars een er zoo· danige verklaring vervallen waren in de straffen, die op loochening van het pauselijk gezag zijn gesteld. Buiten de Curie heeft niet· temin de Roomsche toon van 1791 ook onder de "beste" Roomschen der 1ge eeuw nog voortgeklonken; niet alleen dat in den Engelschen kerkelijk goedgekeurden Controversialen Catechismus van Stephen Keenan de bewering, alsof de Paus op zich zeI ven door de Roomschen onfeilbaar wordt geacht, een Protestantsch verzinsel heeft geheeten, eene verzekering van de soort, die in 1829 aan de Engelsche Roomschen hunne emancipatie heeft bezorgd, ook
20 de beroemde Roomsche geleerde Möhler bijv. heeft in zijne Symboliek van 1832 o. m. gezegd: "Het spreekt van zelf, dat de rechten des Pausen zich enkel uitstrekken tot zuiver kerkelijke aangelegenheden, en wanneer dat in den loop der eeuwen anders is geweest, dan lag de oorzaak daarvan in bijzondere tijdsomstandigheden en behoeften." De Onroomschen, zoo beeft in 1845 de toenmalige aartsbisschop van Baltimore Kenrick geklaagd, de Onroomschen willen "ons Katholieken hunne medeburgers bij de regeering verdacht maken; valschelijk beweren zij, dat wij politiek en burgerlijk onderdanig zijn aan een vreemd machthebber, den Roomschen opperpriester, en daarom aan het gemeene best ontrouw zijn ... Het is verouderde lastertaal, dat de Katholieken vazallen zijn van den Paus; deze maakt geene aanspraak op recht van wereldlijk bestuur over ons, en wij bewijzen overal met zijne toestemming onvoorwaardelijk trouw jegens de staatsregeering. waaronder wij leven." (The primacy of the Apostolic See vind~cated:
Philad. 1845, 434 & 484.) "Het oppergezag," zoo heeft
omtrent het midden der eeuw ook kardinaal Wiseman in een geschrift over de voornaamste leeringen en gebruiken der Katholieke kerk gezegd, "het oppergezag is van zuiver geestelijken aard en staat niet in verbànd met het bezit van wereldlijke rechtsbevoegdheid. De heerschappij van den Paus over zijn eigen gebied is geen onafscheidelijk deel zijner waardigheid. . . .. en even weinig heeft dit geestelijke oppergezag iets te maken met de ruimerè macht, die de Opperpriesters vroeger gehad hebben over de lotswisselingen van Europa." (3 e druk Ldn 1851, 1: 264.) Dat is niet het gevoelen geweest van den, vermoedelijk Jezuïtischen, schrijver, die in Brownson's Review van Juni 1851 heeft gezegd: "De macht, door de Kerk in de middeleeuwen over vorsten uitgeoefend, is geene aanmatiging geweest; zij werd niet ontleend aan de toegeeflijkheden der vorsten of de
21 toestemming des volks, maar was en is een uitvloeisel van goddelijk recht,
en een iegelijk. die haar weerstaat pleegt
oproer tegen den koning der koningen, den vorst der vorsten!" "Een burgerlijk gezag," zoo heeft in 's Pausen naam ook de later kardinaal gemaakte drijver Manning geschreven, "een burgerlijk gezag erken ik niet; van geenen vorst ben ik de onderdaan. En ik maak aanspraak op meer. Ik verlang de opperste rechter en leider van de menschelijke gewetens te zijn, van de landlieden die de akkers bebouwen en van den vorst, die op den troon zetelt, van het huisgezin dat in het verborgene leeft en van den wetgever die wetten maakt voor koninkrijken. Zoo verklaren, zeggen, bepalen en verkondigen wij dan, dat onderdanigheid jegens den Roomschen opperpriester voor alle menschelijke creatuur tot zaligwording van nooden is." (Tablet 9 October 1864.) "Wie van Ulieden mijn boekjen over "Roomsche Historie" mocht hebben gelezen, weet bereids, dat de laatste woorden het
slot zijn van de bul "Unam Sanctam", waarbij paus
Bonifacius VIn in 1302 de wereldlijke macht aan de kerkelijke ondergeschikt heeft verklaard; dewijl alle ex cathedra uitgevaardigde pauselijke leeringen sinds het ludibrium Vaticanum van 1870 volgens de Roomschen onwraakbaar zijn, weten wij dus met welk guitig voorbehoud de Jezuïtische verzekering van het vorige jaar te Warmond is gedaan, dat in Roomsche scholen de beste vade~landers worden gekweekt. Laat ons bij herhaling bedenken, dat Pius IX in zijnen Syllabus van 8 December 1864 als 238 moderne dwaling de zienswijze heeft veroordeeld, als zouden de Roomsche opperpriesters en de algemeene kerkvergaderingen de grenzen hunner bevoegdheid hebben overschreden en zich de rechten der vorsten hebben aangematigd, dat hij als 24e verkeerdheid den waan heeft verdoemd, als zoude het gebruik van geweld niet tot de bevoegdheid der Kerk
22 behooren, en dat hij daarbij als 30 e dwaling ook de meening heeft verworpen, als zoude de vrijdom, dien Kerk en geestelijkheid van staatslasten genieten, zijnen oorsprong hebben in het burgerlijke recht. In verband met de bepaling van het Roomsche recht, dat een in strijd met het kerkelijk belang afgelegde eed niet verbindend is (Decret. Greg. 2 : 24, 17) en de door Pius IX in Alfonso de' Liguori bekrachtigde leer betreffende h~t stille voorbehoud kan dus een Roomsch geestelijke met een goed geweten, des nood zijnde onder eede, den Nederlandschen fiscus bedriegen, en een Roomsch minister of ander besturend ambtenaar is in zijn geweten verplicht, den ten onzent onder onrechtmatigen druk zuchtenden Clerus bij zulke wetsontduikingen behulpzaam te zijn. Zegt het voort, mijne hoorders! Alle praatjes
van deskundige Roomsche woordvoerders over hunnen
plicht van gehoorzaamheid aan de regeering des lands hebben voor henzelven een anderen zin dan zij ons door de woordklanken willen bijbrengen; was het hunnen Opperherder doenlijk, wij zouden terstond variaties vernemen op het thema, dat Pius IX nog den 20en Juli 1871 heeft aangeslagen in eene toespraak,
waarin
hij
het afzetten van vorsten een recht
noemde, dat de pausen hebben uitgeoefend uit kracht hunner bevoegdheid, wanneer het gemeene best dit eischte. Zoo is de politieke bondgenoot van onze tot eene Kuyperkudde verlaagde Gereformeerde broeders! Dat toch ieder Uwer voor zijn deel en bij tijds zijn best doe, om aan die misleide en verdwaasde Protestanten zoo mogelijk hier en daar iets bij te brengen van al datgene, wat op misdadige wijze door hunne leiders Jezuïtisch voor hen wordt ontveinsd! Zegt hun, dat Pius IX in 1866 bij de overhandiging van een Fransch adres zichzelven den weg, de waarheid en het leven heeft genoemd, dat de kardinaal aartsbisschop van Bordeaux Donnet datzelfde jaar van den Paus heeft gesproken als van eene derde vleesch-,
23 wording Gods op aarde, en dat Pius IX het met welbehagen heeft laten begaan, dat Louis Veuillot hem, ook al in 1866, met Jezus Christus vereenzelvigd heeft, tot den Gekruisigde van Jeruzalem en dien van Rome in eenen het woord richtende "je te crois, je t'adore"! "Deze Christus is stedehouder van den anderen en gelijkt op zijn voorbeeld," heeft bisschop Bourret van Rodez met 's Pausen stille toestemming gezegd, en in den loop van December 1869 heeft de geleerde en eerlijke priester Friedrich zich te Rome moeten ergeren aan de comedie, dat de gezamenlijke cardinalen en bisschoppen bij het begin van het concilie voor den, als het ware op het altaar gezetten, Paus de knieën moesten buigen en deze zich op den eersten Kerstdag naar zijnen troon te midden der bisschoppen liet dragen. Vol van het gevoel zijner alles te boven gaande bevoegdheid heeft Pi us IX in 1870 aan kardinaal Guidi toegevoegd: "Spreek niet van overlevering, de overlevering ben ik!" (Friedr., Gesch. v. h. Vat. C., 3 : 1114.) Onthoudt ook, dat in 1870 door den Avignonschen aartsbisschop Dubrevil te Rome in de kerk van Andrea della Valle nog eens eene drievoudige vleeschwording Gods is verkondigd: die te Bethlehem, op het altaar en in het Vaticaan, en dat Pius zelf in overeenstem ming daarmede in zijne toespraken van die dagen ronduit heeft gezegd, dat hij "de levende Christus" was, "God die veroordeelde"! Op eene tentoonstelling van kerkelijke sieraden en oudheden is in 1870 te Rome eene plaat vertoond met het opschrift "Onze Heer Jezus Christus en zijn Stedehouder" en het bijschrift: "De Paus is de tastbare tegenwoordigheid van Jezus Christus. Evenals zijn Goddelijke Meester is hij koning, hoogepriester en Hostie. .. Wij moeten hem vereeren met eell geloof vol liefde en eenen eerbied vol vertrouwen." Zooals Leo XIII in het begin van Januari 1883 door kardinaal Jacobini aan zijne nuntiën heeft laten schrijven, is de Roomsche paus "volgens zijne goddelijke volmacht de
24: opperste leider der gewetens, de algemeerie vertegenwoordiger voor geloof en zeden en de alleen vertrouwbare uitlegger van het natuurlijke en het burgerlijke recht; hij is verheven boven alle rechtsgebied, onschendbaar volgens alle wetten." Zoo spreekt in zijnen hoogmoedswaan de man, die onder zijne voorgangers ongedierten telt geUjk de 16- en 12-jarige Johannes XII en Benedictus IX, wiens voorganger Paulus II (14:64:-71) volgens de uitdrukking van eenen tijdgenoot den pauselijken stoel door zijne ontuchtigheden tot een beerput heeft gemaakt, wiens voorganger Sixtus IV (14:71-84:) volgens den goed Roomsehen Stefano Infessura in diens Diarium Romanum als knapenschender berucht is geweest, tot wiens voorgangers "hosties" behooren als Johannes XXIII, die als deken der kardinalen gestorven is, nadat hij .als Paus was afgezet om misdaden zonder tal, en die nog in de 1ge eeuw aan Gregorius XVI eenen voorganger heeft gehad, die aan den drank was. Inderdaad, tegenover de Vaticaansche aanmatigingen wordt de kenner der kerkgeschiedenis letterlijk gedwongen, om in het vieze verleden van het pauselijke Rome bij gelegenheid eenige grepen te doen. In de 4:e eeuw heeft de H. Johannes Chrysostomus in eene verhandeling over het priesterschap te verstaan gegeven, dat, om er niet meer van te zeggen, de afstand tusschen herder en schapen even groot had te zijn als het onderscheid tusschen de met rede begaafde menschen en de redelooze. dieren; welke soort van afstand tusschen herder en kudde wij echter met name te Rome hebben te verwachten, kunnen wij al opmaken uit een schrijven van den heiligen Hiëronymus aan Eustochium "over de bewaring der maagdelijkheid." Daarin wordt geklaagd, dat in de Kerk de pest der "geliefden" is ingevoerd, doordat vrouwen, die slechts maagden zijn in naam, onder voorwendsel van behoefte aan geestelijken troost met geestelijken volkomen samenleefden tot bedgemeenschap toe, en dat zij dan spraken van boosaardigen achterdocht,
25
wanneer men ze van ongeoorloofden vleeschelijken omgang beschuldigde; onze kerkvader heeft er candidaten voor presbyteraat en diaconaat gekend, die naar de waardigheid enkel streefden, om de vrouwen te kunnen spreken met te grooter vrijheid. Trouwens, ook daa'r buiten is het in de Roomsche kerk met "de kuische priesterschaar", zooals de heer Schaepman zijne collegaas guitig noemt, altoos meer ofte min onzeggelijk gesteld geweest; de Mainzer synode van 888 bijv. verbiedt onvoorwaardelijk aan geestelijken, bij zich aan huis vrouwen te hebben. "Ofschoon namelijk," zoo heet bet, "de heilige canones veroorloven, dat met de clerici bepaalde vrouwen samenwonen, hebben wij toch, wat zeer te betreuren is, menigmaal gehoord, dat ten gevolge dier vergunning vele euveldaden zijn begaan, zoodat sommige priesters bij hunne eigene zusters hebben geslapen en bij dezen kinderen hebben verwekt." Te Rome zelf heeft de zeventienjarige hostie Johannes XII (955-904) het Lateraan letterlijk gemaakt tot een hoerenhuis, waarin gebrast werd en gedobbeld; een tienjarigen knaap heeft hij bisschop gemaakt, eenen diacon heeft hij gewijd in eenen paardestal, en hij heeft onderscheidene moorden geploegd, waarna hij ten slotte den dood is gestorven van den losbandige. En Benedictus IX (1033-56), een andere Heilige Vader, die reeds als kwàjongen "hostie" is geweest, heeft met zijne kornuiten zoovele moorden en andere gemeenheden bedreven, dat een zijner eigene opvolgers den liederlijken bengel eenen duivel op den stoel van Sint Pieter heeft genoemd. Niet voor niets heeft de heilige Thomas à Becket van het Roomsche hof gezegd, dat de zaak des Heeren er altoos verdrukt, dat Barabbas er losgelaten en Christus gedood werd (Baron ad anno 1170 n. 10); niet voor niets heeft de heilige kardinaal Johannes van Fidenza (1221-74), Sint Bonaventura, in eene uitlegging van het boek der Openbaring zonder aarzelen het pauselijke Rome gebrandmerkt als de Hoer, die vorsten en
26
volken met den wijn harer losbandigheid bedwelmde. Omtrent 1310 heeft bisschop Durand van Mende geschreven 1 dat het
Roomsche hof zich allerwege te schande had gemaakt 1 dat het naar de bisdommen zedelooze geestelijken uitzond, die het met kerkambten
had begiftigd, en die dan door de gehoorzame
bisschoppen maar moesten aanvaard worden; Clemens V (1305-14) placht dan ook alle waardigheden en beneficiën door marktschreeuwers te laten verkoopen, en hij beweerde, dat hij daartoe het volste recht had. Een zekere bisschop Alvaro Pelayo, die zelf beambte der Curie was, heeft in de dagen van Dante geklaagd, dat door de dienaren der Bruid Christi - het was akelig dat het gezegd, maar akeliger dat het gedaan werd - dikwijls openlijk bordeelengeld in ontvangst genomen werd, zoodat niet weinig gelegenheid werd gegeven aan goddelooze ketters, om de kerk Gods eene lichtekooi te noemen. (De Planctu Ecclesim
~
: 7.)
Eene ware "hostie" is onder anderen paus Johannes XXII geweest. Als Giacomo de Ossa heeft deze in 13161 toen hij door de kardinalen zijne ambtgenooten bij onderling vergelijk tot verkiezing eens Pausen was aangewezen, zich zeI ven Paus gemaakt; hij verklaarde toen eenvoudig: "Papa ego", - dan ben ik de Paus, en het is door de gemeenste kunstgrepen, dat hij er toen voor heeft gezorgd zijn hostieschap winstgevend te maken. In 1323 heeft hij Lodewijk den Beier, die de pauselijke bekrachtiging der keizerskeuze ontbeerlijk had geacht, met eene van de krachtigste vervloekingen bedacht, die ooit uit den mond van eenen Vredevorst gehoord zijn 1 en vijf jaar later heeft hij zijnen tegenpaus Nicolaas V en diens aanhangers op overeenkomstige wijze gezegend. Geresideerd heeft hij te A vignon, dat door Petrarca (1304-74) een nest genoemd is van verraderlijkheden, waarin toentertijd al het kwaad werd uitgebroed, dat zich in de wereld verspreidde; "gij leeft op eene wijze," heeft Petrarca tot de Curie zijner dagen gezegd, "dat
27
de stank ervan zelfs God bereikt!" Ook de te Rome in 1373 overledene Zweedsche heilige Birgitta heeft van de door Paus, kardinalen en bisschoppen misvormde kerk als van een gebouw vol drek en vuilnis gewaagd, en den Heiligen Vader zeI ven toegevoegd, dat hij erger was dan de Satan, een moordenaar der hem toevertrouwde zielen, een veroordeelaar van onschuldigen, die uitverkorene geloovigen voor vuil gewin verkwanselde. Evenzoo heeft de reine en heilige maagd Catharina van Siena bij een bezoek aan paus Gregorius XI (1370-78) den Opperpriester in het aangezicht gezegd, dat zij aan zijn hof den stank gewaar werd van helsche ondeugden, waartoe dan "de koning, hoogepriester en hostie" van die dagen na een weinig tegenstribbelen beschaamd het zwijgen heeft gedaan. Van dien aard zijn in de Kerk de vruchten geweest van bedriegerijen als de schenking van Constantijn, de Isidorische decretalenverzameling en de dertiende-eeuwsche libellus Vaticanus, bedriegerijen, waaraan de Curie zich geleidelijk opgewerkt had tot eene macht, die in ltaliaansche handen zichzelve tot het ongerijmde moest herleiden. Martinus V heeft bij de bul "Inter Cunctos" in 1418 van John Wicleff niettemin de stelling veroordeeld, dat paus Silvester en keizer Constantijn met het verrijken der Kerk verkéérd hadden gedaan; merken wij hier enkel op, dat de stelling inderdaàd eene dwaling inhield, dewijl de vermaarde schenking van Constantijn niets is dan grof pauselijk bedrog der 8e eeuw. Ergerlijk waren in de dagen van Martinus V met name ook de kloostertoestanden. "Over de nónnen veel te zeggen," zoo luidt het in het 15e hoofdstuk van een geschrift over den bedorven staat der Kerk, dat op naam van den in 1440 overleden Nikolaas de Clemangis tot ons is gekomen, "over de nónnen veel te zeggen verbiedt de kieschheid, al zoude er veel te zeggen zijn. Want op onbehoorlijke wijze zouden wij hebben uit te weiden, niet over eene
28
verzameling van Gode gewijde maagden, maar over bordeelen, over Rtreeken en onbeschaamdheden van lichtekooien, over ontuchtigheden, ja daden van bloedschande. Wat anders toch, vraag ik u, zijn de tegenwoordige meisjeskloosters dan eene soort van liederlijke Venusverblijven in stede van heiligdommen Gods?" Reeds aan 1eo IX (104:8-54) had "kardinaal" Petrus Damianus in een boek genaamd "Gomorrha" beschrijvingen van kerkelijke toestanden voorgelegd die zich niet laten na vertellen, en tot na de Hervorming hebben die toestanden voortgeduurd. Hoe heilig te midden van dat alles de Pausen zelven waren, make men nog op uit een woord van Eugenius IV (1431-47), die op zijn sterfbed tot zichzelven heeft geroepen: ,,0 Gabriël, hoeveel beter ware het voor uw zieleheil geweest, indien gij nooit kardinaal en paus waart geworden!" Van Innocentius VIn (1484-92), den man van de somber zotte heksenbul, die aan zoovele oude vrouwtjes het leven heeft gekost en in "Rome en de Geschiedenis" voor U vertaald is, zegt het verhaal, dat hij tal van buiten huwelijk verwekte kinderen heeft gehad, die hij op kwistige en schaamtelooze wijze in het openbaar begunstigde, en hoe men aan het geld daarvoor kwam, heeft o. a. Guicciardini (1482-1540) geweten, een geschiedschrijver, die 1eo X nog heeft overleefd. Een van Guicciardini's eigene bloedverwanten bijv., Rinieri Guicciardini, die al rijkelijk van beneficiën voorzien was, toen hij van den Paus het bisdom Cortona kocht, had bij dien koop 4000 ducaten te betalen, om meteen de dispensatie te erlangen, de andere beneficiën erbij te mogen behouden; in vroolijke losbandigheid werd door de Curie zelve zulk geld dan verteerd. Heeft men niet bij gelegenheid voor 1eo X zeI ven een ontuchtig blijspel "Calandra" opgevoerd, dat door kardinaal Bibbiena was vervaardigd? Wel heeft de Nederlander Adrianus VI (1522-23) naar den rijksdag
29 te Neurenberg aan zijnen nuntius de instructie mogen medegeven: "Gij moet zeggen, wij geven eerlijk toe, dat God deze vervolging tegen zijne Kerk toelaat om de zonden der menschen, vooral van priesters en kerkvorsten... Wij weten wel, dat gedurende geruimen tijd veel afschuwelijks op dezen H. Stoel heeft plaats gevonden: misbruiken in geestelijke dingen, overschrijding van bevoegdheid, alles is ten kwade verkeerd, en geen wonder, dat het verderf van het Hoofd door de ledematen, van de Opperpriesters over de lagere kerkoversten is verspreid. Wij allen en de geestelijken zijn afgeweken, een iegelijk zijns weegs, en er is niemand die goed heeft gehandeld, niet een." De on-ltaliaansche paus heeft toen met bekwamen spoed het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, en in Alessandro Farnese, den samenroeper nog wel van het concilie, dat onder den druk der protestantsche beweging eene soort van zuivering der Kerk ter hand heeft genomen, heeft de wereld nog eens weder een echt ltaliaanschen Heiligen Vader gezien, die op goed ouderwetsche wijze als Paulus Hl (1534-49) te midden en ten behoeve zijner onwettige kinderen tot groot profijt der zijnen geregeerd heeft. Aan de inquisiteurs van Granada heeft Paulus IV (1555-59) den 18en Januari 1556 een breve gestuurd, om hun te beduiden, dat het hem ter ooren was gekomen, hoe "een zeker aantal" biechtvaders van hun ambt schromelijk misbruik maakte, om in den biechtstoel zeI ven vrouwen, meisjes en knapen tot onkuischheid te verlokken. Aan Pius IV (1559-65) hebben Fransche bisschoppen dan ook verzocht den priesters het huwelijk toe te staan, doch kardinaal Rodolfo Pio van Carpi heeft toen den H. Vader in consistorio onder het oog gebracht, dat de ongehuwde staat der geestelijken al te zeer in het belang was van het Roomsche hof, zoodat het nog altoos vrijgezellen zijn, die zich bij gelegenheid hebben af te vragen
30
wat wijlen vader Chiniqui gelezeu heeft op blz. 582 van zijnen SpiAgel der Geestelijkheid: nHeb ik bij het aanhoOl-en der biecht geene vragen met ontuchtige bedoeling gedaan over het zesde (= zevende) der tien geboden? Heb ik de taak van het biecht-
hooren niet ondernomen of verricht, met het plan om aan mijne booze lusten den teugel te vieren? Heb ik niet het in de biecht gehoorde te baat genomen, om biechtelingen van beider kunne tot zonde te verlokken? Heb ik niet buiten den biechtstoel of gedurende de biecht zelve iets gezegd of gedaan met het duivelsche opzet om vrouwelijke biechtelingen te verleiden?" Het is dan ook niet al te onbegrijpelijk, dat een professor der zedeleer in de dagen van Pi us IX te Rome zelf voor geestelij ken. .. een bordéél heeft gehouden, en nog Pius IX zelf heeft zekeren monsignore Matteuzzi, die zij n minister van justitie en als zoodanig ambtelijk zedenwachter was geweest, doch om zijne ontuchtige leefwijze algemeen berucht was, in 186() op goed Roomsche wijze met voorbedachten rade kardináál gemaakt; hun, die hem daarover onderhielden, heeft hij geantwoord, dat hij dan ook had verwacht, dat mgr. Matteuzzi het purper niet zoude aannemen. Van een lid der H. Inquisitie heeft Friedrich in 1870 te Rome als een daar heerschend gevoelen vernomen, dat de Protestanten een zedelijker leven leidden dan de Katholieken, waarbij men zich dan troostte met de overweging, dat de Protestanten niets meer overhadden van den godsdienst en het dus wel in een fatsoenlijker leven moesten zoeken; "restait Rome," heeft dan ook Lamennais (1782-1854) geschreven, -
"restait Rome, j'y suis
allé, et j'ai vu là la plus infame cloaque qui ait jamais souillé les regards
humains."
Ook in Duitschland
heeft de goed
Roomsche geleerde Windischmann jaren geleden in het bijzijn van Döllinger en anderen als zijne meening te kennen gegeven dat met het oog op de " ordinariaatsacten " onvoorwaar-
31 delijk voor opheffing van het cmlibaat zoude te stemmen zijn. In
1870 heeft aartsbisschop Scherr van München geklaagd,
dat hij te Rome nergens in een ordesinstituut, één uitgezonderd, een waarlijk stichtelijk kloosterleven had gevonden, en van eenen anderen bisschop heeft Friedrich daar gehoord, dat deze eens overnacht had in eene pastorie, waar de deken en de keukenmeid de ouders waren der beide kapelaans. Veel ergernis heeft in de dagen van het Vaticaansche concilie aan de vergaderde vaders de medewerking van den geleerd"en doch beruchten Jezuïet Josephus Kleutgen gegeven, die als biechtvader van een vrouwenklooster was betrokken geweest in een geval van vergiftiging eener aan de Pruisische Hohenzollerns verwante non. Het klooster was opgeheven, de nonnen waren over andere kloosters verdeeld en het H. Officie had Kleutgen zeI ven tot zes jaren gevangenisstraf veroordeeld, doch hij was moeilijk te missen, en nadat hij zich twee jaar in afzondering had mogen ophouden in een huis zjjner orde buiten Rome, had de Paus hem weer in vrijheid laten stellen, om hem als een der hoofdpersonen te laten medewerken aan -
-
de voorbereiding
van het concilie! Bij
de
op
kleinere schaal nog altoos
voortd~rende
doch
tegenwoordig meer bedekt gehoudene verdorvenheid, die met pauselijke oogluiking in de Roomsche kerk een onvermijdelijk gevolg is van het biechthooren door priesterlijke \Tijgezellen, steekt op kenmerkende wijze de vrijheid af, waarin de Roomsche kudden worden gehouden ten aanzien van al wat hun dénken betreft. Genade voor afwijkende en in insubordinate mééningen is in de Curie nooit gevoeld. Voor de Christenen van het Romeinsche rijk aan het einde der 2de eeuw heeft IremBus getuigd, dat zij zonder vrees langs de wegen wandelden
en
varen
konden waarheen zij wilden (4 : 20, 3), en
omtrent het midden der 3e eeuw heeft Origenes erkend, dat
32 degenen,
die voor het. Christelijk geloof gestorven waren,
slechts weinig in getal en gemakkelijk te tellen zijn geweest (t. C. 3 : 18), doch dát, voorwaar, is meer dan andersdenken· den altoos hebben moeten erkennen jegens het Romeinsch imperium der Pausen! Allerstelselmatigste en hardnGkkigste erfgenamen zijn de Roomsche vredevorsten gebleven van de Katholieke onverdraagzaamheid die reeds in de 4-e eeuw zich heeft geopenbaard; hadden de Christelijke woordvoerders vóór Constantijn ongehinderd hunne verweerschriften de wereld in kunnen zenden: hadden zij ongehinderd mogen beduiden aan de "heidensehe" overheden, hoe goed en heilzaam ook voor den Staat hunne opvattingen waren: -
zood ra de Katholieke
orthodoxie der 4-0 eeuw zelve het hecht in handen kreeg, was !Jet uit met alle vrijheid van gedachten voor "ongeloovigen" en "ketters", en Rome, Rome is het, dat van het katholizcerende
streven
naar onderdrukking van andermans geloofs-
vrijheid om zoo te zeggen de onveranderlijke belichaming is gebleven. Het is voor Roomsche rekening, di1t de Jezuïtische "Geschichtslügen" van Paderborn op blz. 167 van den
14-en-
15en
druk erkennen: "Zoodra de Kerk onder Constantijn den Grooten hare vrijheid erlangde, heeft zij haar recht van toe-
zicht uitgeoefend op geschriften, en reeds op de synode van Niccea heeft zij bet vernietigingsvonnis uitgesproken over geschriften van Arius, die toen op keizerlijk bevel onder bedreiging met doodstraf moesten worden verbrand." Nog is het de Roomsche evenzeer' als de keizerlijk Romeinsche geest, die keizer Theodosius heeft doen gelasten, "alles wat Porphyrius ... of iemand anders tegen den Christelijken godsdienst heeft geschreven, bij wien het ook gevonden worde, te verbranden." Onveranderlijk heeft Rome dEi gezindheid van zich afgehouden, waarin de H. Athanasios heeft opgemerkt, dat het een kenteeken is van den waren godsdienst, dat niemand ertoe ge-
33
dwongen worde, gelijk ook Christus geenen dwang had uitgeoefend, zoodat, zeide hij, godsdienstvervolging een kenteeken van den Booze had te heeten_ Nooit heeft het met zin geluisterd naar de woorden van den kerkvader Joh. Chrysostomos, die van zijne mede-Katholieken heeft verlangd, andersdenkenden met liefde te behandelen, en gewaarschuwd heeft voor lijfstraffen aan ketters en ongeloovigen, naardien hij voorzag, dat daardoor eindelooze oorlogen zouden ontbranden; en heeft ook de kerkhistoricus Socrates omtrent het midden der 5e eeuw het vervolgen van andersdenkenden verklaard voor iets dat vreemd was aan de orthodoxe kerk, heeft nog eeuwen later Sirit Bernard omtrent 1130 gepredikt, dat de apostolische voorschriften slechts wilden, dat de sectaris onderwezen en bij volharding in zijne dwaling gemeden werd, -
de geest
der Curie is dat nooit geweest, en nooit zal het de geest van Rome worden. Waar de Curie macht heeft, blijft - ofwordthet nacht; vrijheid voor haar is vrijheid om op alle wijze elk geestelijk licht, dat haar hinderlijk is, uit te stampen en uit te dooven; "wij verbieden aan eIken leek, in het openbaéJ,r of particulier over het Katholieke geloof (zelfs) te redenééren," heeft Alexander IV (1254-61) gedecreteerd, en het is geene kleinigheid, die door den Paus beaamd wordt in de opmerking van den Aquinaat, dat de goddelijke wet de menschen tot het ware geloof verplicht. (S. c. G. 3 : 118.) In de bul van Martinus V tegen Wicleff en Huss wordt van Wicleff de stelling veroordeeld, dat de kerkelijke decretalen apokryph en de geestelijken, die zich er mede afgeven dwazen zijn, en heeft de Curie het vernietigende boek van den predi· kant Blondelover de valMhe decretalen op den Index gezet, ook nu nog laat zij tegen beter weten in uit die negende-eeuwsche verzinselen door haren Clerus pausdom bevorderende onwaarheden lezen in het sprookjesboek genaamd het Roomsch Brevier. 3
34 Invloed en vermeerdering van invloed een er, zelve Rome willoos dienende, geestelijkheid is onveranderlijk het doel, dat zij door hare kudden laat nastreven, waar die van anders denkenden "yrijheid" moeten vragen voor de Kerk, en nooit zal het aan haar liggen, dat die vrijheid niet terstond onze eigene ónvrijheid blijkt. "Wij lasten en bevelen," zoo luidt het artikel over de boekencensuur, dat Leo X met toestemming van het [iele Lateraansche concilie den 4en Mei ] 515 heeft uitgevaardigd, "dat niemand voortaan in alle toekomende tijden te Rome of elders een boek of geschrift mag drukken of laten drukken, tenzij het te Home door onzon vicarius en paleismoester of elders door den bisschop of een gemachtigden deskundige en den ketterinquisiteur nauwlettend onderzocht zij, en met hunne, op straffe van den kerkban kosteloos te verstrekken, eigenhandige goedkeuring zij voorzien. Wie daartegen ingaat, beloopt, behalve verlies en openlijke verbranding der gedrukte boeken alsmede eene voor kwijtschelding niet vatbare boete van honderd ducaten ten bate van Sint Pieter ell eenjarige ontzegging zijns bedrijfs, de straffe van den kerkban; bij weerstreving moet tot af:::;chrik van anderen met alle middelen tegen hem worden te werk gegaan." Dit decreet is overgegaan in den 1Oen regel betreffende de verbodene boeken, zooals die door het Trentsche concilie ontworpen en door Pius IV den 24en Maart 1564 bekrachtigd zijn, en hoe weinig de Curie gezind is, zelve van hare oude voogdij over de geesten afte zien, is nog den 24en Januari 1897 gebleken uit de constitutie "Officiorum ac Munerum", waarbij de Hoomsche boekencensuur door Leo XIII nogma5Lls is geregeld. Getrouw aan zijne oude prcetensies besluit ook daar de pontificale wereld wetgever zijn decreet weer met de woorden: "Aan geen en mensch zal het vrijstaan, deze onze wilsuiting te weerstreven, of het te ondernemen, zich zondig tegen haar te verzetten. En wie het bestaat zulks te doen, wete dat hij zich
35 daarmede de gramschap op den hals haalt van God Almachtig en van de heilige apostelen Petrus en Paulus." Het wordt kennelijk tijd, dat het toezicht op ons openbaar onderwijs eens in handen komt van een Roomsch ministerie. De goede trouw, waarmede de Vaticaansche censuur zulk een ministerie zoude c1irigeeren, kunt Gij eens voor al opmaken uit het feit, dat de .Jezuïet Torres, die de echtheid der "Isidorische" decretalen verzameling in een boek vol bedriegerijen verdedigd had, door het Roomsche hof nooit is gemoeid of aangevochten, en dat het werk, v"aarin de Hervormde predikant David Blondel den pauselijken humbug had onthuld, op den Index gelJlaatst is, zoodat het nooit door de Roomschen is gelezen. Zietdaar het rechte licht, waarin Gij het streven hebt te zien van onzen Clerus, om ook ten onzent hoe langer zoo meer zich weer meester te maken van het onderwijs, een streven, waaraan sinds jaren zoo aanhoudend en krachtig wordt meegewerkt door den leider onzer Calvinisten, dewijl iedere voor het Roomsche onderwijs aan den Fiscus afgedwongen gulden toch ook een dubbeltje voor hem beteekent ! Onze Gereformeerde landgenooten mochten het wel weer eens hooren, dat niet alleen het lezen der H. Schriften in 1713 door Clemens XI in de bul "Unigenitus" bij 80e en 840 stelling is veroordeeld, maar met name ook de geschriften van Calvijn in de bul "Dominici gregis custodirn" van Pius IV ten eenen male verboden zijn, en volgens § 1 van de bul in "In CCBna Domini", zooals die den 1en A pril 1627 is uitgevaardigd door Urbanus VIII, de Gereformeerden uitdrukkelijk bedacht zijn als ketters, die met de kerkelijke vervloeking zijn geslagen; er zal echter wel tegen gewaakt worden, dat hun geheugen ten aanzien van dat oude nieuws wordt opgefrischt. Even weinig zullen hunne sectebladen hun wel oververtellen, dat Leo XIII, in de encycliek, die hij den 2gen .Juni 1881 heeft uitgevaardigd, doet uitkomen, hoe de Roomsche pausen te alloil
36 tijde het algemeene welzijn hebben bevorderd door onderdrukking der teugellooze en onrustige nieu welingen de Hervormers en hunne geestelijke nakomelingschap, en dat hij alle vorsten met nadruk verzoekt, den Roomschen godsdienst te bescbermen en aan de kerk "die vrijheid te schenken, die baar alleen onrechtvaardiger wijze en tot aller verderf ontroofd kan worden. Wat bet woord "vrijheid" voor de Curie hiAr beteekent, kan gevoeglijk dan ook alleen door de Roomsche woordvoerders zeI ven onder tOApassing der "directio" intentionis" en "reservatio mentalis" in ons midden worden uitgelegd: die hebben daar geijkte normen voor in de handboeken van Busenbaum, Liguory en Gury. De H. Alfonso de' Liguori leert, dat dubbelzinnige verklaringen geoorloofd zijn. wanneer daartoe gerechte aanleiding bestaat; zij mogen dan zelfs met eenen eed bekrachtigd worden, en deze leer is bij breve van den 7en Juli 1871 door Pius IX gesanctioneerd. De ware mannen, die hier der geheele Natie de openlijke uitlegging hadden te leveren, zouden eigenlijk zelfs alleen de bisschoppen zijn, die ten onzent slechts in het verborgene werken, doch bij hunne wijding, toen de aan hun nieuwen rang verbondenepaarsche handschoenen hun werden aangedaan, bij wijze van gebed de volgende instructie hebben te hooren gekregen: "Omhul,
0
Heer, de handen van dezen
Uwen dienaar met de reinheid van den nieuwen mensch, die uit den hemel is neergedaald, opdat, evenals Uw lieveling Jakob door aanbieding van spijs en drank, die zijnen vader het aangenaamst waren, met zijne in geitevelletjes gehulde handen den vaderlijken zegen heeft verworven, ook bij door opdracht van heilzaam offer met zijne handen den zegen verdiene van Uwe genade. Door Jezus Christus onzen Heer." Aldus het Roomsche Pontificaal. Kennelijk is naar intentie zijner Italiaansche Heiligheid de echte Roomsche genade door de berders der kudden zeI ven niet zonder eene zekere mate van
37 oordeelkundig aangebrachte dubbelhartigheid te verdienen, wat dan ook te verstaan is gegeven door paus Pius II (1458-64), toen hij den aartsbisschop van Mainz toevoegde, dat deze jegens hem zijnen eed !3chond, ingeval hij waarheden uitsprak, die den Paus tot nadeel strekten; al wordt het juist in ons land bij bisschopswijdingen niet luide bezworen, zal dan een Nederlandsch kerk overste, wanneer de H. Kerk van onze inschikkelijkheid hare volle "vrijheid" heeft verworven, onszelven of ons kroost vervolgen naar verrnógen, dat is ter plaatse waar en in zooverre als zich dat met profijt laat doen. En dit alles tot meerdere eere des Pausen: "de rechten, de onderscheidingen, de voorrechten en het gezag van de heilige Romeinsche kerk, onzen Heer den Paus en zijne opvolgers zal ik zorgen te handhaven, te verdedigen, te vermeerderen en te bevorderen," zoo luidt het in den bisschopseed van het Romeinsche Pontificaal. Frisschen wij hierbij nog éven ons geheugen op, door bijv. te herdenken, dat Gregorius VII, tOèn hij in 1075 den bewoners van Piacenza meldde, dat hij ze van hunnen eed jegens den door hem afgezetten bisschop Dionysius ontsloeg, erbij gezegd heeft, dat ingeval' een hunner bij de verdediging der gerechtigheid het leven mocht laten, deze door de voorbeden van Sint Pieter en Sint Paulus van alle zonden zoude worden bevrijd. Dat, zooveel het onze moeder de H. Kerk betreft, een Roomsche bijv. mijzeI ven sinds Urbanus II (1088-99) vrijelijk om het leven mag brengen, is U allicht bereids bekend; weliswaar gaat dat in onze dagen niet te best meer, doch eene bijzondere soort van polemiek kan bij gelegenheid ook nu nog dienen als een wel zwakker maar toch niet nutteloos surrogaat. Op die wijze kan een wereldsch gezind priester ook in onze dagen de vermaning op zich toepassen, die Paschalis II in 1033 gegeven heeft aan Robert van Vlaanderen, om "het ketterhoofd Hendrik" en diens aanhangers te vervolgen "tot vergiffenis zijner zonden en vriend-
38
schap met den A postolischen Stoel": tegen Onroomschen, die lastig zijn en in den weg staan, is onder omstandigheid niet slechts alles geoorloofd, maar zelfs verdienstelijk. In den dienst der Curie mag eigenlijk alles. Rome heeft er. niet het geringste tegen gehad, dat door de inquisiteurs te Carcassonne in 1222 is bepaald, dat reeds knapen boven de zeven jaar bij volharding in dwaalleer den vuurdood hadden te ondergaan en er den 12 8n Mei zes jongelingen, twaalf mannen en elf vrouwen om hunne ketterij langzaam verbrand zijn. Wie dát mag, mag meer; heeft niet "de hostie" Gregorius IX in eigen persoon door eene bul van 1232, waarbij den Roomschen kudden werd wijsgemaakt, dat in de nachtelijke vergaderingen der Stedingers de Duivel aanwezig was in de gedaante van eene padde·, een bleeken man en een zwarten kater, om dan vieze gruwelen met de heksen te bedrijven, aan die tiendenweigeraars in heilige gramschap den ondergang berokkend? En heeft niet ook Innocentius IV in de bul "Cum adversus" van 1243 de bepaling gemaakt, dat ieder geloovige aan eenen ketter zijne have mocht ontnemen? In onzen tijd kan dat enkel beteekenen, dat voor de H. Kerk aan zoo iemand, wanneer het aangaat, eerroof is te plegen. Door Innocentius IV is ook afdwinging eener bekentenis van kettersche schuld geoorloofd verklaard. Naar de Romeinsche opvatting was afdwinging van schuldbekentenis strafbaar geweest; als Roomsche opvatting is het geoorloofde en zelfs verplichte van het folteren der andersdenkenden door Innocentius IV verkondigd. Ook Urbanus IV (1263) en Clemens V (131]) hebben de inquisiteurs bevoegd verklaard en zelfs gemachtigd, om zich tegenover ketters te bedienen van de pijnbank, en van de dusgenoemde "irregulariteit", die voor geestelijken uit bloedvergieting voortspruit, mochten de inquisiteurs elkander dan over en weer met bekwamen spoed kwij tschelding verleen en. Paulus IV (1555--59), de Pontifex volgens wien Calvi-
39
nisten de doodstraf hebben te ondergaan, reeds in zoo verre zij van de moeder des Heeren de eeuwige maagdelijkheid durven loochenen, heeft de Inquisitie als den eenigen steun en trots des Heiligen Stoels in Italië geprezen, en dat ketters door de heeren geloofsrechters gepijnigd moesten worden, is dan nog weder eens bepaald door Sint Pius V (1566-72), wien het bij zijne heiligverklaring in 1712 door Clemens XI als proeve zijner godzaligheid is aangerekend, dat hij de ketters "op alle wijzen" had vervolgd. Leo X is dan ook in de vredevorstelijke rol geweest, toen hij in de bul "Exsurge Domine" van 16 Mei 1520 als 33 e dwaling van Luther het gevoelen heeft veroordeeld, dat het verbranden van sectarissen tegen den wil des Heiligen Geestes is, wat Calvijn, naar wij weten op zijne wijze met den Paus is eens geweest, daar hij geschreven heeft, dat klaar blij kelijke goddeloosheid met den dood behoorde te worden gestraft. "De instructie aangaande de verbetering der boeken", die door Clemens VIII (1592-1605) is uitgevaardigd, houdt in, dat eerende benamingen en alles wat tot lof van ketters gezegd was, moest worden weggedaan; door Innocentius X is In de bul "Zelo Domus Dei" de vrede van Munster op het krachtigst vervloekt, en in 1791 heeft Pius VI verklaard, dat z~i, die eenmaal door het H. Doópsel aan de Kerk onderworpen waren, tot Katholieke gehoorzaamheid waren te dwingen. Diezelfde Opperpriester heeft in 1789 nog eens aan de Duitsche aartsbisschoppen geschreven, dat "de Kerk" den vrede van Munster nooit had goedgekeurd, en toen Pius VII en Pius IX in 1815 en 1850 hunne wereldlijke macht opnieuw aanvaardden, zijn zij er telkens terstond toe overgegaan, de Inquisitie te hergeven aan den Kerkelijken Staat. Nog in 1853 heeft ue Jezuïtische Civiltà Cattolica, het pauselijke hoofdorgaan, de Inq uisitie een verheven schouwspel van nationale volmaking genoemd, en toen in 1868 eene Oostenrijksche staatsregeling
40 tot stand was gekomen, waarbij de Curie voor het eerst een weinig werd teruggedrongen en de Onroomschen wat vrijer mochten ademhalen, is die constitutie den 22en Juni Joor Pius IX als een onuitsprekelijk gruwelstuk van nul en geen er waarde verklaard. De Italiaansche geschiedschl'ij ver Cesare Cantu heeft beweerd, dat er 103 bullen bestaan, waarin voorschriften zijn afgekondigd en aanbevolen van inquisitietyrannen, en niemand uit het Roomsche hof heeft die mededeeling gewraakt.
Het komt mij voor, mijne hoorders, dat wij thans het juiste gezichtspunt hebben bereikt, van waar wij in het algemeen kunnen oordeel en over de houding, die onze vaderen van de
17e eeuw hebben aangenomen tegen wat zij "de Paapsche stoutigheden" hebben genoemd. Niet alsof wij de bij gelegenheid door hen tegen de Roomschen genomene maatregelen in allen deele zouden hebben te rechtvaardigen: daar is een onderscheid tusschen de taak om vijandige machten van zich af te houden en den plicht om aan anderen vrijheid van godsdienst te laten, dat zij somwijlen allicht evenzeer hebben miskend ten nadeele der Roomschen, als het ten voordeele van Rome uit het oog is verloren in het laissez aller van de doctrinaire liberalen der 1ge eeuw. Doch spreekt het voor ons terecht van zelf, dat wij andersdenkenden niet meer geestelijken d wang aandoen dan onvermijdelijk is, de zienswijzen, welke aan de onze vijandig zijn, blijven rondwandelen op beenen,waarmede men ons onder den voet zoude willen loopen, en het spreekt volstrekt niet van zelf, dat er voor ons een plicht van billijkheid bestaat om te zwichten voor reactionnair geroep, dat met behulp van moderne vrijheidsleuzen onze toestemming tot verdringing onzer eigene beginselen tracht te verwerven. Eischen van recht Èm billijkheid en vrijheid, door reactionnairen aan vrijzinnigen gedaan, zijn
41
maar al te dikwijls foppende argumenta ad homines, waardoor men zich nooit had moeten laten verschalken, met name niet bij benoemingen, en de Test Act, die door het Engelsche Parlement in 167(3 is afgedwongen aan den in stilte Roomschen Karel H, om het binnendringen van Papisten in staatsambten tegen te gaan, is een alleszins gerechtvaardigde maatregel geweest. Voor onszelven ware er alle aanleiding, om eene bepaling te wenschen in de Grondwet, waarbij tot ambten van bestuur en vertrouwen alleen zij benoembaar werden verklaard, die betuigen konden, dat zij niet in beginsel de voorschriften van een buitenlandsch gezaghebber en diens gemachtigden boven de hoogste landsregeering lieten gaan, en dit al hebben onze vaderen zulk eene bepaling niet van nooden gehad, omdat zij het daarvoor tegenover de bemoeizieke Roomsche Curie nog te goed eens waren. Dat de Nederlandsche. bewindhebbers der 17e eeuw met dat al op hunne wijze en voor hunne dagen nogal vrijzinnig zijn geweest, kan men onder meer ook hiermede staven, dat zij wel de bisschoppen Sasboud Vosmeer en Filips van Rooveen hebben verbannon, die nog meenden als Roomschen zich aan Spanje te moeten houden en daarom onder dubbelzinnigen titel als "Phillippijnsche" aartsbisschoppen (van Utrecht) waren gewijd, doch den Roomschen bisschop hier te lande ongemoeid hebben gelaten sinds 1648, sinds den vrede dus, die door "de Kerk" vervloekt is. Achtereenvolgens hebben Jacobus de la Torre, Jan van Neerkassei en Pieter van der Kodde ongestoord als Roomsche kerkoversten in onze gewesten gefungeerd, en aan het begin der 18e eeuw heeft de laatste te Rome dan ook verklaard, dat de Roomschen in het algemeen gesproken hier te lande over hunne behandeling door de overheden niet te klagen hadden. Zoo iets mag wel eens worden opgehaald, waar bijv. het Paapsche schelden en smalen op de oudere Oranjes en het Nederland der 17e en 18e eeuw vereenig-
42 baar wordt genoemd met betuigingen van gehechtheid aan onze tegenwoordige Vorstin, omdat immers "de Katholieken" nu zooveel billijker behandeld worden. Voor het overige klinkt die bewering raar uit den mond van lieden, die met de erfge· namen
der opvattingen, waaronder zij vroeger zoogenaamd
onrechtvaardig verdrukt zijn, een bondgenootschap hebben aangegaan, om diezelfde vrijzinnigheid eronder te werken, waaraan zij moeten erkennen de goede behandeling hunner partij in de HJe eeuw te danken te hebben gehad. Hunne tegenstanders van
April
1853 heeten thans hunne "natuurlijke" bondgenooten
tegenover hetzeltäe liberalisme, dat door hen in die dagen is gevleid en geliefkoosd, omdat het, verschalkt, de handen moest vrijmaken, waarmede het nu gehavend wordt. Zijn er niet dagen geweest, waarin de Roomsehen al blijde genoeg waren met de neutrale scholen, die zij later, sterker en sterker wordende, onder verketterende leuzen zijn gaan stukbeuken ? Alles heel natuurlijk; zoo gaat het in den strijd der meeningen, waarin iedere partij als punt van uitgang harer actie telkens op nieuw de plaats moet .kiezen, waar zij .. ,. op het gegeven oogenblik staat, doch dit . wil dan ook zeggen, dat Gijzelven tusschen de tegenovergestelde uitersten van het Anarchisme en het Vaticanisme en de minder ver uiteen staande, eveneens verwante, tegencleelen van sociaal-demokratische Volkspartij en Calvinistische K uyperkudde in, als eigenlij k gezegde Centrumspartij onzes lands wel eens tot gaandeweg helderder bezinning moogt komen ten aanzien van den zin, dien het geroep om billijkheid hier, en vrijheid daar, en vergoeding weer elders, in de monden van Rome's volgelingen eigenlijk heeft. Dát is de taak van Evangelische Maatschappij en Algemeene Protestanten· vereeniging tegen de aanstaande algemeene verkiezingen: zich zelf en anderen geschiedkundig duidelijk maken, waarheen onze herhaalde politieke concessies aan Rome ons geleidelijk voeren
43
en zoo mogelijk hier en daar mannen in de Kamer brengen, van wie tegenover den rhetorischen humbug van een en Schaepman c.s. meer kerkelijk deskundige slagvaardigheid is te verwachten dan door onze achtenswaardige, ten deele begaafde en verdienstelijke, doch kerkhistorisch droevig zwak onderlegde liberale
kamerleden
tot
dusverre
is
tentoongespreid.
Eon
Roomsche, die in onze Kamers het woord neemt, om over deze of gene zoogenoemde achterstelling of verongelijking het woord te voeren, behoorde altoos iemand tegen zich over te zien, die hem verhalen kan, dat 1eo XII in 1824 10dewijk X VIII vermaand heeft, uit de verwerpelijke Fransche charte de bepalingen te verwijderen, die te zeer naar liberalisme riekten, dat Pius IX in eene allocutie van 26 Juli 1856 de Spaansche wetten, waarbij vrijheid van eeredienst was ingevoerd, verdoemd heeft en ongeldig verklaard, en dat, van Rome's macht om ons te dwingen voorloopig afgezien, het in de Roomschen foppage is, op ons gemoed te werken door een beroep op beginselen, die zij zeI ven op pauselijken last hebben te veroordeelen. "Quis tulerit Gracchos de seditione querentes?" Een en ander maal reeds, met name van sociaal-democratische zijde, is mij bij gelegenheid te verstaan gegeYen, dat ik mijnen tijd niet blijk te begrijpen, dat ik in mijn ij veren tegen Rome een verouderd stokpaardje berijd, en dat er in onze dagen andere vraagstukken aan de orde zijn, dan de qucBstie hoe tegen de Roomschen weer steun te verleenen is aan de Protestantsche Christenen, die zelven, wanneer het zoo uitkomt, niet verdraagzamer blijken dan de Kerk, die in allen gevalle nog achting afdwingt door hare aaneengeslotenheid en haren ijver. Nu ben ik zelf de laatste, om voorbij te zien, dat de euvelen die in de Roomsche kerk zoo groot en kankerend en schrikbarend zijn gebleken, in iets anders hunnen oorsprong hebben dan in den algemeenen aanleg van ons menschen zei ven, en
44 daarvan in andere kerkgenootschappen in het geheel niets zoude te ontwaren zijn; men moet echter inderdaad van- alle kerkhistorie zijn verstoken, om het, waar onder ons de behoefte aan stichting en gemoedsopwekking hare bevrediging vraagt, van geen belang te achten, of ze bevredigd zal worden door een Hervormd predikant dan wel door een Roomsch priester. Dat niet de kerkelijke maar de sociale vraagstukken in de maatschappij onzer dagen met noodzakelijkheid op den voor grond zijn getreden, is mij daarbij helder genoeg bewust, en ik voor mij ben een der laatsten om te wenschen, dat onze volksvertegenwoordiging een theologisch dispuutcollege worde, of godsdienstquresties de nationale aandacht in beslag nemen in eene mate, die behoorlijke bestudeering der maatschappelijke nooden ondoenlijk maakt. Intusschen, wat ook onze ongemoedeUjk eenzijdige volksmannen mogen zeg~en, leeft de mensch dan toch niet bij brood alleen; dat zijzelyen voor niets oog hebben dan "klassenstrijd" en "historisch materialisme" bewijst nog geenszins, dat zij op hunne wijze en op hunne beurt niet in een en waan van den dag zijn bevangen, en wat er zéker niet mede weg is gedecreteerd, is de bedrijvigheid aan Roomsche zijde zelve. In ons eigen midden wroetende moge "de Volkspartij" al me€lr en meer de vervloeiing, de zelfoplossing der Onroomsche eenheid bevorderen: de Roomsche partij ignoreerende moge men op aldoor hooger toon voor de kleine luiden een geluk opeischen van den Onroomschen middelstand, dat de7.e niet verschaffen kan: de Roomschephalanx blijft aaneengesloten, en bij allen clericalen weerzin tegen veranderingen, die op den duur tot Rome's nadeel moeten uitslaan, zoude voorloopig de mijn van vernieuwde uitbreiding des kiesrechts wel eens heel anders kunnen springen dan onze volksmanneri verkiezen te bedenken. De toeleg tegen de Liberalen, de bezadigde middelpartij der Natie, zoude ons nog wel eens kunnen overleveren
45
aan eene Roomsch gekleurde reactie! In Duitschland, waar de getalverhouding tusschen Roomsch en Onroomsch ongeveer dezelfde is als ten onzent, heeft de wasdom van het Socialisme tot eene betrekkelijke heerschappij der Curie geleid; sedert 1870 is deze er eene macht geworden, die ten gevolge der grooter en grooter wordende verdeeldheid tegen haar over meer en meer gewicht in de schaal legt. De Duitsche rijkskanselier is Roomsch, de voorzitter van den Rijksdag is ook Roomsch en allerwege wordt Rome in Duitschland tegenwoordig ontzien. Wie staat ons borg, dat wij niet voorloopig de toekomst van België tegemoet gaan, waar Liberalen en Socialisten het tot hunne schade hebben ondervonden, wat het zeggen wil dat men onderling plukhaart ten overstaan der Vaticaansch gezinde reactie? De onuitvoerbaarheid hunner voorspiegelingen hier daargelaten, zijn het allesbehalve denkbeeldige nooden, dif\ door onze sociaal-democratische volksmannen als punt van uitgang hunner agitatie worden gekozen; niettemin mochten zij wel eens denken aan de fabel van den hond, die door het water zwemmende naar het ijdele spiegelbeeld hapte van het eten dat hij zelf in den bek hield, en daarmede voor zichzelven niets teweegbracht dan het verlies van datgene, waarmede hij niet tevreden was geweest. Hoe meer de onverschilligheid voor kerkelijke aangelegenheden de overhand heeft verkregen in vrijzinniger kringen, te slapper van knie is al wat Onroomsch heet geworden in het weerstaan der stoutigheden van den ouden vijand onzer duurst gekochte rechten; "je mehr der Indifferentismus Ueberhand gewinnt, desto mehr gewin nt der Fanatismus," heeft Friedrich von Schulte zeer terecht geschreven. Men kome mij daarom ook van liberale zijde niet met de opmerking dat in de eerste plaats een hoogleeraar der wijsbegeerte verdraagzaam, billijk, onpartijdig heeft te zijn: dat zijn in dezen niets dan mooie namen
46 voor gemoedelooze onverschilligheid. Er is eene onpartijdigheid jegens tegenstanders denkbaar, welke onverdraaglijk verdraagzaam heeft te heeten, eene lijmerige en suikerige vrijzinnigheid, welke maar al te gemakkelijk verraad pleegt aan eigene zaak. Zij gaat zoover, dat zij schier alleen oog heeft voor "het vele goede", dat der wederpartij aankleeft, dat zij flauw om het hart is geworden uit overmaat van waardeering des vijands, en de gevaren niet meer ziet, welke men als lid zijner eigene partij in dien vijand hééft te zien; zij laat de wederpartij zoozeer tot haar recht komen, dat eigenlijk de belangen der láátste ,vorden bevorderd on eigenlijk déze wordt voortgeholpon. Deze veri'aderlijke onpartijdigheid is jegens Rome sinds jaren meer en meer eene werkelijkheid geworden juist onder de vrijzinnige voormannen der Natio; een harer jongste levensteekenen is den 17cn Mei 11. de verzekering van Mr. J. G. Patijn aan de Jezuïeten te Katwijk geweest, dat hij overtuigd was van de gehechtheid der leeraren en leerlingen aan het vorstelijk huis, omdat hij de beginselen kende die zij belijden, en dat hij hoopte, dat het gymnasium nog lange jaren aan tal van leerlingen die edele gevoelens mocht in boezemen. De waarheid is, dat Anarchisme en Vaticanisme elkanders rechte tegendeelen zijn en bij gelegenheid als uitersten daarom elkander raken; hun tertium comparationis in dezen, de gezindheid, welke zij jegens de gestelde machten ten toon spreiden, is hun punt van onderscheid en overeenkomst, zoodat, wanneer dat zoo te pas komt, van het Vaticanisme evenzeer als van het Anarchisme tyrannenmoord, of wat dan als zoodanig geldt, te wachten is. Een geval van Roomsehen "tyrannenmoord", dat zich nog in de H)c
eeuw heeft voorgedaan, bespreekt wijlen vader Chiniqui
in het 40e en 41e hoofdstuk van zijne "Fifty Years in the church of Rome", waar hij ons verhaalt hoe Abraham Lincoln aan zijn einde is gekomen.
47 Wat zal ik ten slotte zeggen tot. het derde slag van ongezeg· gelijken, tot de Protestantsche broeders zelven, op wie wel de hefboom van den erfelijken en heiIzamen weerzin tegen Rome en zijne Jezuïeten nog vat heeft, doch die in het midden zoo ver naar de rechter zijde staan, dat opwekkingen gelijk de mijne hun maar half welkom zijn, dewijl de spreker niet Christelijk geloovig en godsdienstig genoeg is? De Bollands, tot wie ik behoor, zijn eene goed Protestantsche Leidsche familie, en mijn vader is lid der Fransche gemeente geweest, wat niet wegneemt, dat ik mij na mijn leven van studie niet gelooviger kan maken dan ik ben; daartegenover staat, dat mijne bedoelingen voor U open en bloot liggen, dat Gij weet wat
G~j
aan mij hebt, en dat
ik dan toch allicht mag zeggen, U op mijne wijze eenig nuttig licht te hebben ontstoken. Beoordeelt voor Uzelven en op zich· zeI ven den raad, dien ik, als iemand, die voor het Protestantsche geestesleven der Natie wat gevoelt, U vooruit meen te moeten geven, -
den raad om tegen de aanstaande verkiezingen zoo
mogelijk het Uwe te doen, opdat de bezadigde middelpartij verrijkt worde met eenige mannen, die naar Roomsche zijde flink slagvaardig zullen zijn. Kerkelijk getwist is maar al te dikwij Is onverkwikkelijk, en in onze volksvertegenwoordiging hebben wij nog anderen dan theologen van nooden, doch geheel zónder slagvaardige woordvoerders mag tegenover den Roomsehen hum· bug, die bij gelegenheid door Schaepman c.s. wordt uitgegalmd, het algemeene Protestantsche belang er niet blijven, en het is Protestanten plicht, met terzijdestelling van sectaire kleinzielig· heden ernaar te streven, dat in die behoefte voorzien worde. Was het mij doenlijk, ik zoude U toevoegen: Laat men mij zeI· ven naar de Kamer zenden, op mij valt daar te rekenen; dat gaat intusschen niet, en de kiesdistricten, die bij geval naar mij zouden willen luisteren, zullen naar anderen hebben om te zien. Aan de waarde van den raad zeI ven doet dit niets af, en
48
ik kan slechts eindigen in de huop, dat velen in den lànde het met mij eens zullen blijken. Moge het zoo z:ijn, moge de werkzaamheid van U en Uwe geestverwanten ertoe leiden, dat het speciëel Frotestantsche element onzer volksvertegenwoordiging door de aanstaande verkiezingen aanzien lijk wordt versterkt!
Ik heb gezegd.
Nog worden ter lezing en overweging aanbevolen de navolgende
Werken van Prol. BOLLAND: Rome en de Geschiedenis, herziene en vermeerderde druk
f 1.25
Roomsche Historie, tweede, vermeerderde druk, » 1.25 Petrus en Rome, vierde, aanmerkelijk vermeerderde, druk
» 0.75
Oude Gegevens uit het verre verleden der Kerk » 1.25 Open Brief aan den heer H. J. A. M. Schaepman » 0.80 Te bekomen in eIken boekhandel, en op ontvangst van bedrag direct van A. H. ADRIANI, uitgever te Leiden.