Wat de golven brengen
Over het boek Het valt niet mee om albino in Italië te zijn, slecht zicht te hebben en in de schaduw te moeten leven. Luna zet daarom haar verbeeldingskracht in om het leven kleur te geven. Haar oudere broer Luca is blond, knap, sterk en een talentvolle surfer die hele dagen aan zee te vinden is. Tot de zee hem opslokt. Terwijl Luna’s moeder Serena als een zombie thuis zit, probeert Luna weer de draad op school op te pakken. Intussen voelt Sandro, de invalleraar van Luna, zich vreselijk schuldig. Hij had Serena aangespoord om Luca naar het surfkamp te laten gaan. Tijdens een uitstapje zoekt hij weer toenadering terwijl Luna leert dat de zee geeft en neemt. Zonder haar broer weet ze haar plek in de wereld te vinden. Met dit tragikomische avontuur in het mondaine dorp Forte dei Marmi, waarin oude legendes, spoken uit het verleden, onmogelijke liefdes en dromen een rol spelen, overtreft Genovesi zichzelf. Over de auteur Fabio Genovesi (1974) is geboren in het mondaine kustplaatsje Forte dei Marmi en woont daar nog steeds. Naast zijn romans schrijft hij o.a. voor de Corriere della Sera en Glamour met een voorkeur voor sport en muziek. Daarnaast vertaalt hij vanuit het Engels.
Van dezelfde auteur Vissen voeren
Fabio Genovesi
Wat de golven brengen Vertaald door Manon Smits en Pieter van der Drift
2015
© 2015 Mondadori Libri S.p.A, Milano Oorspronkelijke titel: Chi manda le onde Vertaald uit het Italiaans door Manon Smits en Pieter van der Drift © 2015 Uitgeverij Signatuur, Amsterdam en Manon Smits en Pieter van der Drift Alle rechten voorbehouden. Omslagontwerp: BPX Omslagbeeld: © Anna Sunny Day / © Getty Images Bewerking Nederlands omslag: Studio Jan de Boer Foto auteur: © Francesca Giannelli Druk- en bindwerk: Wilco, Amersfoort isbn druk 978 90 5672 541 9 isbn ebook 978 90 449 7389 1 nur 302 Eerste druk, november 2015 Deze vertaling is mede mogelijk gemaakt dankzij een subsidie van het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Questa traduzione è stata resa possibile anche grazie ad un contributo alla traduzione del Ministero degli Affari Esteri Italiano. De vertalers ontvingen voor deze vertaling een project subsidie van het N ederlands Letterenfonds.
Dit boek is gedrukt op papier dat het keurmerk van de Forest S tewardship Council (fsc®) mag dragen. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Een flink deel van de grondstof is afkomstig uit bossen en plantages die worden beheerd volgens de regels van fsc. Van het andere deel van de grondstof is vastgesteld dat hiervoor geen houtkap in de laatste resten waardevol bos heeft plaatsgevonden. Daarom mag dit papier het fsc Mixed Sources label dragen. Voor dit boek is het fscgecertificeerde Munkenprint gebruikt. Dit papier is 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt en wordt geleverd door Arctic Paper Munkedals AB, Zweden. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar. nl/pro).
Voor mijn vader en moeder
In mijn eigen ogen was ik alleen maar een jongetje dat op het strand speelde en zich vermaakte door een nóg gladder steentje of een nóg mooiere schelp te vinden, terwijl de grote oceaan der waarheid nog onontdekt voor mij lag. isaac newton
Deel een
De tong raakt niet uitgesproken en de hand niet uitgeschreven over alle wonderen van de zee. christoffel columbus
Hallo, ik ben Tages, en jij? Er is een Etruskische boer die gaten graaft in een akker en aangezien hij zoals gezegd een Etrusk is, doet hij dat drieduizend jaar geleden, zonder machines of niks, en die arme man werkt zich helemaal te pletter. Dan graaft hij per ongeluk een gat dat dieper is dan de andere en begint de grond daar onderin te bewegen. Er verschijnt een hand, er verschijnt een arm, en uiteindelijk komt er een compleet kind tevoorschijn, een jongetje met wit haar, dat opspringt, vlak voor de boer gaat staan en zegt: ‘Hallo, ik ben Tages, en jij?’ De boer geeft geen antwoord, hij haalt geen adem, hij beeft zo dat het niet duidelijk is of hij staat te beven of te dansen. Hij doet zijn mond open, maar het enige wat eruit komt is een kreet van angst, zo hard dat het hele Etruskische volk hem hoort en komt aanrennen om te kijken wat er gebeurt. En wat er dan gebeurt is dus iets waanzinnigs wat de Etrusken met hun eigen ogen hebben gezien en wat ik alleen van mijn broer Luca heb gehoord, en ik weet dat het absurd en ongelooflijk is, maar ik geloof er toch wel heel erg in. Het probleem is alleen dat ik overal in geloof. Ik heet Luna en ik ben dertien jaar, en tot vorig jaar geloofde ik nog in de Kerstman. In het begin was ik nog bang voor hem ook. Want nou ja, dat er ’s nachts een vreemde meneer stiekem je huis binnen komt om een heleboel cadeautjes te brengen, dat vond ik eigenlijk maar een raar verhaal. Ik bedoel, als iemand je een cadeau geeft dan wil hij toch juist dat je dat ziet? Dan kun je hem bedanken en zeggen hoe aardig dat van hem is en dan is hij tevreden. Maar de Kerstman komt door de schoorsteen binnen terwijl de mensen liggen te slapen en dan knijpt hij ertussenuit, en dat is niet het gedrag van een gulle gever, dat is het gedrag van een dief. Dus de volgende ochtend, 13
terwijl alle andere kinderen van de wereld gauw gingen kijken wat de Kerstman had gebracht, liep ik het hele huis door om te controleren of hij niks had gejat. Zoals die keer toen ik vanuit het diepst van mijn hart een nieuwe fiets had gevraagd, een blauwe fiets die ik bij Santini in de etalage had gezien, maar op kerstochtend lag die niet bij de boom. In plaats daarvan zag ik mama en Luca, heel ernstig en met een somber gezicht, en mama begon tegen me te zeggen: ‘Luna, het spijt me verschrikkelijk, maar het is moeilijk dit jaar en we kunnen niet...’ Ik viel haar meteen in de rede en zei dat zij er niks aan kon doen, ik wist toch allang dat de Kerstman vroeg of laat kans zou zien om onze cadeautjes te jatten, en wie weet wat hij nu op de Noordpool uitspookte met mijn fiets. Maar meestal bracht hij me wel een paar cadeaus, en uiteindelijk was ik ook wel een beetje aan hem gehecht geraakt. Tot vorig jaar, toen ik in de eerste klas van de middenschool zat en de juf ons op de laatste dag voor de kerstvakantie als huiswerk een opstel opgaf met de titel De kleine grote teleurstellingen van het leven: hoe ik me voelde toen ik erachter kwam dat de Kerstman niet bestaat. Ik schreef het in mijn agenda, ik las het, ik las het nog een keer, en toen keek ik om me heen om te zien of de anderen ook geschokt waren of dat ik de enige was. Maar ik was de enige. ‘Juffrouw, sorry, ik snap het niet.’ ‘Wat snap je niet, Luna?’ ‘Nou, eh, hoe bedoelt u dat de Kerstman niet bestaat? Daar is toch zeker niks van waar, ik vind het jammer voor u, maar daar is toch niks van waar? Toch?’ De juf zei niks, de andere kinderen ook niet. Het was even zo stil dat het gevloek van de conciërge bij het koffieapparaat in de gang te horen was, en toen begon de hele klas keihard te lachen en scholden ze me voor van alles en nog wat uit. De juf zei: ‘Stil allemaal, stil, anders krijgen jullie een vier’, maar niemand was stil, ze begonnen me juist te bekogelen met propjes papier en gummen en potloden en ook andere dingen die harder en zwaarder waren, maar daar lette ik niet op, want ik zag alleen maar de Kerstman voor me die naar me zwaaide en er voorgoed vandoor ging. Hij verdween samen met zijn vriendjes de elfen, zijn huisje op de Noordpool en de acht rendieren van de slee, genaamd Comet, Donner, Prancer 14
en... En de andere weet ik niet meer, maar wat maakt dat uit, ze bestaan toch niet echt, ze zijn gewoon flauwekul, speciaal verzonnen om mij voor gek te zetten, en het enige op de wereld wat echt bestaat waren die harde, puntige dingen waar mijn klasgenoten me mee bekogelden. Maar Tages is iets heel anders, Tages heeft niks te maken met de Kerstman, hij heeft echt bestaan. En natuurlijk, het lijkt misschien een beetje een raar verhaal van zo’n jongetje met wit haar dat uit de grond geboren wordt, maar wat wil dat zeggen, alles in de wereld is raar. Een meneer komt een mevrouw tegen, hij duwt zijn plasser bij haar naar binnen en na negen maanden komt er een baby uit haar buik: is dat verhaal soms minder raar? Dan vind ik het eerlijk gezegd heel wat normaler klinken dat iemand uit de grond komt, ja, net als bloemen en paddenstoelen en een heleboel andere dingen om ons heen. En als er nu iemand is die zegt dat een kind met spierwit haar niet kan bestaan, dan wil dat zeggen dat ik ook niet besta, want ik ben precies zo geboren. Ik heb wit haar, een witte huid en bijna doorzichtige ogen, ik moet oppassen in de zon anders verbrand ik, en ik zie de wereld slecht en vreemd. Toch ben ik geen verzonnen verhaal, ik ben een albino. Dat komt voor. Je hebt albino vogels, en vissen, en krokodillen en apen en walvissen en schildpadden. Ook planten kunnen albino zijn, en bloemen, dat is de normaalste zaak van de wereld. Maar dat vinden de mensen niet. De mensen klagen dan wel dat het leven altijd hetzelfde is en duf en saai, maar als er dan iemand voorbijkomt die een beetje anders is, dan raken ze over hun toeren en worden ze bang. Net als mijn klasgenootjes, die denken dat ik een kind van de duivel ben, of een vampier, dat ik ze kan vervloeken of dat het misschien besmettelijk is en dat ze dan ineens net zo wit worden als ik. Ik weet niet precies wat ze denken, ik weet alleen dat het ellendig is als je wordt gepest omdat je anders bent, al is het nog ellendiger als ze je niet durven te pesten en bij je uit de buurt blijven. Nou goed, die hele redenering was dus om te zeggen dat er niks vreemds is aan het verhaal van Tages, Tages was gewoon een albino jongetje dat op een dag verscheen en met de Etrusken begon te praten. 15
‘Hallo mensen, ik ben hier om jullie te leren hoe je de toekomst moet lezen,’ zegt hij. En ik weet zeker dat iedereen naar hem kijkt, en dan kijken ze naar elkaar, en een van hen steekt zijn hand op en zegt: ‘Sorry hoor, Tages, maar waarom heb jij wit haar?’ Tages wordt pissig, hij slaat zichzelf op zijn been. ‘Godsamme zeg, kom ik helemaal hierheen om jullie te vertellen over je lot en dan letten jullie alleen maar op mijn haar?’ ‘Ja, dat is zo raar.’ ‘Er is niks raars aan.’ ‘O, jawel. Het is wit. Ik bedoel, als je een oude man was zou het niet raar zijn, maar nu wel.’ Tages schudt zijn hoofd en geeft geen antwoord, maar gelukkig is er tussen al die mensen een mevrouw die het woord neemt: ‘Wacht even jongens, het klopt niet wat jullie zeggen. Volgens mij is Tages helemaal niet raar. Hij is gewoon een dwerg. Een oude dwerg die eruitziet als een kind. Toch?’ ‘Nee! Ik ben geen dwerg en ik ben niet oud. Ik ben geboren met wit haar, is dat een probleem?’ ‘Nee, nee, stel je voor. Maar, nou ja, het is wel heel raar.’ Tages slaat zijn ogen neer, hij kijkt naar het gat in de akker waaruit hij tevoorschijn is gekomen. ‘Wat een klotevolk zeg, ik krijg bijna zin om weer onder de grond te kruipen en jullie helemaal niks te leren. Ik had beter naar de Egyptenaren kunnen gaan, of naar de Babyloniërs. Maar goed, ik ben nou eenmaal hier, dus hou op met die onzin en wees allemaal stil, want we hebben niet veel tijd. Ik bedoel, ik wel, want ik ben onsterfelijk, maar jullie niet, dus luister goed.’ Tages haalt diep adem en dan begint hij met zijn uitleg. En de Etrusken blijven nog even naar zijn witte haar staren, maar dan klinken zijn woorden zo interessant dat ze echt naar hem beginnen te luisteren, sommigen maken nog aantekeningen ook. Tages praat over bliksemschichten, over aardbevingen en andere vreemde dingen die er in de wereld gebeuren, en hij legt uit dat het allemaal tekenen zijn die vanuit de hemel worden gezonden. Hij vertelt over de baan die vogels trekken, over beelden die in brand vliegen en over schapen die zonder poten worden geboren, en hoe meer hij vertelt, hoe meer het duidelijk wordt dat hij er echt wel wat van weet. En misschien is het juist daarom wel dat hij wit haar heeft, 16
omdat hij een kind is, maar wel zo wijs als een oude man. Maar dan wel een fitte oude man, die ze nog allemaal op een rijtje heeft. Niet zo een als mijn opa Rolando, die dacht dat hij een Amerikaanse soldaat was met de naam John. Mijn broer Luca en ik vroegen hem altijd hoe het kon dat hij zijn eigen taal niet sprak als hij een Amerikaan was, en dan zei hij dat er vlak naast hem een bom was ontploft en dat hij toen in shock was geraakt. Sterker nog, dat woord kon hij ook al niet goed uitspreken, shock, dan zei hij ‘sjook’. En elke avond moesten mijn grote broer en ik weer hetzelfde verhaal aanhoren dat hij in zijn eentje tegenover het hele Duitse leger stond en toen moest wegrennen voor een vijandelijk vliegtuig dat achter hem aan zat. Op een gegeven moment zag mijn opa een gigantische boom waar hij achter wegkroop en toen vond hij daar een dode soldaat met een geweer in zijn hand. In dat geweer zat nog maar één kogel, en daarom wachtte opa tot het vliegtuig recht op hem af kwam, hij mikte op een bom die onder de vleugel hing en op het allerlaatste moment schoot hij, en toen ontplofte het vliegtuig. De Duitse piloot sprong er net op tijd uit, hij zweefde heel langzaam omlaag aan zijn parachute en toen kwam hij met een pistool op hem afrennen. Maar in plaats van hem neer te schieten gaf de Duitser hem een hand en zei hij iets tegen hem. En op dat punt, aan het eind van dat verhaal dat onze opa elke avond precies hetzelfde vertelde, was het elke keer iets anders wat die Duitser tegen hem zei. De ene keer was het: ‘Uw precisie doet niet onder voor uw moed, beste John.’ Maar een andere keer: ‘U hebt mij vandaag geleerd wat eer is, beste John’, of: ‘Vriend John, kom mee naar het café, ik wil een held op een biertje trakteren...’ Die zinnen waren altijd nieuw en altijd geweldig om te horen, maar daarna kreeg ik de neiging om te vragen hoe die Duitser kon weten dat mijn opa John heette en waar ze op het slagveld een biertje konden vinden... En dan sloeg Luca stevig zijn arm om me heen en hield hij zijn hand voor mijn mond. En dan zei hij: ‘Kom, John, het is al laat, ga nu maar naar je brits om te slapen, wij houden hier wel de wacht.’ Dan antwoordde opa dat het de hoogste tijd was, hij salueerde en ging naar bed. Elke avond hetzelfde, jarenlang precies eender. En toen, in september, ging opa dood. 17
Zomaar, in zijn slaap. Toen hij naar bed ging leefde hij nog en toen hij wakker werd niet meer. Er kwamen allemaal nette meneren die hem in de kist legden, maar zonder deksel erop, en toen zetten ze hem in de woonkamer zodat de mensen naar hem toe konden komen. Alleen kwam er niemand. Mama ging zo nu en dan een tijdje naar hem toe en ik ook wel, maar ik bleef in de deuropening staan omdat ik het eng vond om naar opa te kijken, ik hield mijn blik omlaag en keek naar zijn handen op zijn buik, en omdat ik niet goed kan zien leken ze net één witte vlek, stil en nep. Toen keek ik naast de kist en daar zat Luca, die als enige de hele tijd bij opa bleef, dag en nacht. Met etenstijd ging ik vragen of hij met ons kwam eten en dan zei hij: ‘Ik kom eraan’, maar hij kwam er nooit aan. Dan moest ik hem nog een keer gaan roepen van mama. ‘Kom je? We eten vissticks met erwtjes.’ ‘Lekker. Ik neem nog even afscheid en dan kom ik.’ ‘Neem je afscheid van opa?’ ‘Nee, van hem heb ik al afscheid genomen. Nu neem ik afscheid van John en de Duitse soldaat.’ ‘O, ik snap het’, al snapte ik er eigenlijk niet veel van. ‘Ik zat trouwens te denken, weet jij hoe die Duitse soldaat heette?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik ook niet. Dat vertelde opa nooit. Waarom hebben we dat niet aan hem gevraagd?’ Ik dacht erover na, ik wist niet wat ik moest zeggen, ik zei niets. ‘Jammer, het zal altijd een mysterie blijven,’ zei Luca met zijn kalme stem, en toen begon hij weer zachtjes te kletsen met alle mensen van wie hij afscheid nam in de kist. Ik knikte, alsof ik dat van die Duitser zelf ook allang bedacht had. Maar ik had er helemaal niet bij stilgestaan en ineens zag ik al die mensen samen voor me, die naar me zwaaiden en voorgoed weggingen. Mijn opa, John, de Duitser zonder naam, ze verdwenen allemaal naar de plek waar de Kerstman en de kabouters en de rendieren al eerder beland waren en waar ook mijn oma al zat, net als mijn eerste goudvis, die eigenlijk bijna zwart was en die Meneer Vincenzo heette. Ik zag ze razendsnel rondwervelen, alsof ze in een draaikolk zaten, ze werden steeds kleiner en donkerder en uiteindelijk waren ze verdwenen. 18
Toen voelde ik iets prikken bij mijn ogen, ik rende gauw naar de keuken, duwde mijn gezicht in de trui van mama die de tafel aan het dekken was en klemde haar stevig vast. En zij zei: ‘Nee, Luna, toe, niet doen, nee, nee...’ maar aan haar verwrongen, hakkelige stem kon je heel goed horen dat ze zelf ook huilde. Maar dat lijkt me eigenlijk ook wel normaal. Soms gebeuren er dingen en dan kun je niet anders, dan kun je alleen maar in huilen uitbarsten en net zo lang blijven huilen tot je weer iets anders kunt. Net als de Etrusken, die volgens mij heel erg gehuild hebben aan het eind van die ene middag, toen Tages stopte met praten en hen groette en toen weer onder de grond verdween, tegelijk met de zon die onderging. En volgens mij gingen ze elke dag weer daar langs en de boer die Tages gevonden had, bleef zijn hele leven superdiepe gaten graven in de hoop dat hij hem vroeg of laat ergens zou terugvinden. Want hij had een heleboel dingen van hem geleerd, zoals hoe de wil van de hemel duidelijk wordt in wat er op aarde gebeurt, en hoe het lot valt af te lezen aan de wereld om ons heen. Ja, bedankt, Tages, maar waarom ga je nu weg? Wat heb je eraan om je lot en de dingen die je te wachten staan te kennen, als je de nare dingen toch niet kunt ontwijken en de leuke dingen gewoon wegglippen in de draaikolk van het verleden, ook al hou je ze nog zo stevig vast? Net als jij en je Etruskische vrienden, die allemaal dood zijn en alleen maar stoffige, stinkende graftombes hebben achtergelaten. Net als de Kerstman, net als Meneer Vincenzo en net als opa. Net als alles wat komt en even blijft en weer weggaat, maar waar het dan terechtkomt weet ik niet.
19
De Vrolijke Ontdekkingsreiziger Het is zaterdagmiddag en ik probeer niet in slaap te vallen, terwijl meneer Marino praat over het mysterie van de Heilige Drie-eenheid, over het mysterie van de Heilige Mis en over nog allerlei andere mysteries die er in het geloof bestaan. Maar het allergrootste mysterie is wel waarom mama mij elke zaterdagmiddag verplicht om hierheen te gaan, naar de catechese. Want van normale ouders weet ik het wel, die zijn nu eenmaal zo: ze klagen dat ze het huishouden moeten doen en hun werk en dat ze geen tijd hebben voor de dingen die ze leuk vinden, en intussen dwingen ze hun kinderen om net zo’n leven te leiden als zij, met de hele week school en huiswerk, en de zaterdag en zondag, die vrij zouden kunnen zijn, die zijn in feite helemaal niet vrij, want dan moeten de kinderen naar de catechese en de mis. Maar mama niet, die is anders, soms bijna té anders: als de zon schijnt maakt ze me bijvoorbeeld niet wakker, want dan zegt ze dat het een veel te mooie dag is om je op te sluiten in een donkere, stinkende school. Voor hetzelfde geld heb ik die dag een proefwerk, of zit er een leraar op me te wachten om me te overhoren, maar als ik dan mijn ogen opendoe is het al tien uur. Dan bel ik naar de zaak waar mama werkt en zeg dat het een ramp is, dat de leraar me morgen op school op z’n minst vermoordt. En dwars door het lawaai van de haardrogers en de klanten die over hun ditjes en datjes kletsen antwoordt ze dan helemaal opgewekt: ‘Dat is toch geen probleem? Dan ga je gewoon morgen ook niet en dan is alles weer oké, toch?’ Maar nee, er is helemaal niks oké. Misschien is het voor Luca wel oké, want die wordt ’s ochtends wakker, trekt zijn surfpak aan en rent met de plank onder zijn arm naar zee. Hij gaat maar heel af en toe naar school, als er geen golven zijn, gewoon voor de afwisseling. Dan gaat hij aan zijn tafeltje zitten en iedereen begroet hem opgetogen, blij om hem te zien, hij krijgt een stel torenhoge cijfers 20
en dan zegt hij bedankt en tot de volgende keer maar weer. Sterker nog, daar hoeft Luca niet eens voor naar school: hij heeft deze week nog een goed cijfer gekregen terwijl hij met zijn vrienden in Frankrijk aan het surfen is. Hij vertelde ons dat zijn lerares filosofie hem gisteren wilde overhoren, maar aangezien hij er niet was heeft ze hem maar gewoon een acht gegeven, in goed vertrouwen, want Luca haalt toch nooit lager dan een acht, dus daar kon ze wel van uitgaan. Het is echt zo gegaan, ik zweer het, hij heeft het ons zelf ge-sms’t, en mama en ik lagen dubbel van het lachen. Maar eigenlijk klopt er niks van. Ik bedoel, ik ben blij voor Luca, want ik weet niet goed wat filosofie is, maar hij weet het vast en zeker wel, want hij weet alles. Maar ik bedoel, het is niet eerlijk als leraren zo doen, en het is ook niet eerlijk dat ze altijd een aantekening maken wanneer iemand te laat op school komt of zijn huiswerk niet heeft gemaakt, behalve bij mij, dan glimlachen ze alleen maar en zeggen ze dat ik me er maar niet druk om moet maken, want volgens hen ben ik met mijn witte huid teer en zwak, en ook al zit ik in een normale klas, ze denken toch dat ik niet zo goed ben als de rest, en als ik fouten maak geeft het niks, het gaat erom dat ik mijn best heb gedaan Ze wilden me zelfs remedial teaching geven, dat zeggen ze elk jaar weer en ik antwoord elk jaar weer dat dat voor mij niet hoeft, en soms dringen ze aan en dan antwoordt mama voor mij dat ik niet zit te wachten op remedial teaching en dat ze beter iemand kunnen aannemen om de wc’s te poetsen, want die stinken naar dode beesten. En toen wilden ze me een computer geven, omdat de boeken van die kleine lettertjes hebben en dan heb ik het idee dat ik allemaal mieren in rechte rijen zie als ik naar de bladzijden kijk. Maar ik gebruik een loep die daar speciaal voor gemaakt is, daar ga ik mee over de regels en dan worden ze vergroot, en ook al is die zwaar om te verplaatsen en word ik er een beetje duizelig van, ik kan met die loep wel een halfuur achterelkaar lezen, wat misschien niet zo heel lang is, maar wel honderdduizend keer langer dan veel van mijn klasgenoten. Ik bedoel maar, het is niet eerlijk dat ik een loep nodig heb om te lezen, het is niet eerlijk dat ze mij beter of slechter behandelen dan anderen, het is allemaal in de verste verte niet eerlijk. Maar het is vooral niet eerlijk dat het vandaag zaterdag is en de zee hier 21
twee minuten vandaan ligt, maar dat ik er niet naartoe kan omdat mama me om de een of andere mysterieuze reden dwingt om naar de catechese te gaan. Dus hier zit ik dan, in een donker, vochtig kamertje waar het stinkt naar gekookte aardappelen, achter precies zo’n tafeltje als we op school hebben. De catecheseleraar leest de verhalen uit de Bijbel voor en daarna moeten wij er een samenvatting van maken en opschrijven wat we ervan vinden, wat eigenlijk precies hetzelfde is als een proefwerk Italiaans op school, alleen dan over God. De Bijbelverhalen gaan over het leven van Jezus of over dingen die zijn gebeurd lang voordat hij bestond, en die heten dan ook het Oude Testament en die zijn veel spannender, want dan wordt God altijd kwaad en dan verwoest Hij de steden met vuurballen of Hij stuurt moorddadige insecten om de mensen op te eten. Maar met Jezus valt er nooit wat te beleven. Ik vind hem nog best sympathiek hoor, maar soms lijkt hij qua karakter te veel op mij en dan erger ik me aan hem. Want de mensen doen heel gemeen tegen hem, maar hij houdt zijn mond en doet niks, hij reageert nooit. Mama kijkt altijd naar de films van een Chinees die Bruce Lee heet, en de verhalen van Bruce Lee beginnen precies hetzelfde als die van Jezus. Je ziet hem lopen op straat of over een markt, op een gegeven moment komen er een paar kerels aan die hem uitdagen, maar hij loopt met gebogen hoofd door. Dan gaat er iemand te ver, ze geven hem een duw of ze beledigen zijn moeder, en dan flipt Bruce Lee. Hij laat een vreemde kreet horen en hij vloert met één trap twee kerels tegelijk, een ander pakt hij vast en die smijt hij tegen degenen aan die nog overgebleven zijn, dan klopt hij het stof van zijn broek en gaat hij weer zijn eigen weg, met achter hem al die neergemaaide mensen. Maar Jezus niet. Hij is de zoon van God en als hij wou kon hij zo een vuurstroom uit de hemel omlaag laten komen, hij kon zo het haar van zijn vijanden veranderen in een bos cobra’s of adders die ze wel een miljoen keer in hun nek zouden bijten, maar in plaats daarvan laat hij alles stilletjes over zich heen komen en komt hij nooit in actie, en het enige wat hij uiteindelijk doet is de andere wang toekeren. Poeh poeh, wat een inspanning. En dan zegt de catecheseleraar ook nog dat we volgend jaar het vormsel doen, en 22
het vormsel wil zeggen dat je toetreedt tot het leger van Christus. Maar wat moet hij met een leger als hij toch nooit vecht? Maar goed, het zou allemaal nog erger kunnen zijn, nog veel erger: in plaats van meneer Marino als catecheseleraar hadden we ook opgescheept kunnen zitten met zuster Greta. Die komt uit Trentino en ziet eruit als een stokoude, oerlelijke man verkleed als non. Ze heeft een reusachtige onderkaak en haar ene oog is groter dan het andere, als ze je aankijkt mikt dat oog net een beetje hoger, vlak over je hoofd heen. Ze is niet de enige non in het klooster met die handicap, er zijn er minstens drie, en misschien komt dat doordat nonnen altijd één oog op de aardse zaken gericht houden en één op de hemelse dingen daarboven. Hoe dan ook, zuster Greta is de schrik van iedereen, en na de catechese wacht ze ons buiten op de speelplaats van het klooster op. Wat eigenlijk gewoon een vlakte van asfalt is met maar één schommel en een scheef bankje, en sinds een paar weken ligt er ook een berg versleten vrachtwagenbanden die de nonnen gebruiken voor een nieuw spel dat ze zelf hebben bedacht onder de naam De Vrolijke Ontdekkingsreiziger: ze pakken de banden en zetten die rechtop tegen elkaar aan, zodat je binnenin een soort tunnel krijgt, en dan is het spel dat je daar doorheen moet kruipen tot je er aan de andere kant weer uit komt. Maar die banden zijn heel vies en hard en allemaal verschillend, en de tunnel is nauw en hij stinkt naar pies, en ook al vinden veel van mijn klasgenoten het leuk om De Vrolijke Ontdekkingsreiziger te spelen, ik vraag me af wat er daarbinnen te ontdekken valt en vooral hoe je daar vrolijk bij moet blijven. En ik ben ook nog eens bang voor kleine ruimtes, dus zodra ik zie dat de nonnen de banden pakken, zeg ik dat ik zin heb om te gaan bidden en dan verdwijn ik naar de kapel. Maar afgelopen zaterdag werd ik gesnapt door zuster Greta, en op haar had al mijn bidden en smeken geen effect. ‘En waar dacht jij naartoe te gaan?’ vroeg ze terwijl ze me halverwege de speelplaats tegenhield, met die krakerige stem die uit haar onderkin komt. ‘Sorry zuster, ik ga naar de kapel om een weesgegroetje te zeggen voor de Heilige Maria.’ ‘Zeg dat later maar, kom nu mee want we gaan De Vrolijke Ontdekkingsreiziger spelen.’ 23
‘Ik wou eigenlijk graag nu meteen gaan bidden.’ ‘Jammer dan, je gaat later bidden. Maria heeft heus geen haast, ze heeft vele deugden en een daarvan is geduld. Daarentegen heb ik geen geduld, dus je komt nu mee en je kruipt in die tunnel.’ Maar ik kon daar echt niet in kruipen en ik wou het vooral ook niet. Ik wou alleen maar dat God me zou helpen, dat Hij vuur uit de hemel omlaag zou werpen of dat Hij sprinkhanen zou sturen om zuster Greta op te eten. Als God het te druk had was een of andere heilige ook goed. Als Hij maar niet Jezus stuurde, die niet alsjeblieft, want dan wist ik toch al wat hij zou zeggen: ‘Lieve Luna, toe, kruip in dat gat.’ ‘Maar Jezus, ik wil niet!’ ‘Dat weet ik, maar kruip er toch maar in en vergeef hen.’ ‘O, moet ik ze ook nog vergeven?’ ‘Ja, want ze weten niet wat ze doen.’ ‘Dat is niet waar, ze weten heel goed wat ze doen, ze doen mij kwaad!’ En dan zou Jezus me aankijken, hij zou glimlachen en zijn ogen opheffen naar de hemel, en dan zou hij samen met mij in het gat kruipen om me gezelschap te houden en samen een beetje te lijden. ‘Hup, meisje, schiet op!’ drong zuster Greta aan, terwijl alle kinderen om haar heen stonden te springen en samen met haar ‘Schiet op!’ schreeuwden. Want zij konden juist niet wachten tot ze erin mochten kruipen. ‘Besef je dan niet dat je het spel zo bederft voor je kameraadjes? Waarom spelen zij wel en jij niet? Denk je soms dat je bijzonder bent? Denk je dat je anders bent? Hoor eens, jij bent precies hetzelfde als de rest, weet je? Hup, kinderen, kom op, help je bange vriendinnetje eens een handje!’ Dat lieten ze zich geen twee keer zeggen. Ze doken boven op me, grepen mijn armen en de capuchon van mijn sweater vast en duwden me in de banden. Ik zat tot aan mijn middel in de tunnel, ze bleven me tegen mijn benen verder duwen en iemand maakte zelfs mijn schoenveters los, en toen herhaalde ik in mijn hoofd dat ene wat ik altijd denk als me onrecht wordt aangedaan, namelijk dat het ook nog erger zou kunnen zijn: voor hetzelfde geld was ik in Afrika geboren. Want het is op zich al een gedoe om albino te zijn en op te moe24
ten passen voor de zon, in Afrika. Maar daarnaast is er ook nog het probleem dat albino’s daar maar heel kort te leven hebben: ze lopen rustig door hun dorpje, dan komt er een jeep waar figuren met enorme kapmessen uit springen, ze worden afgeslacht en meegenomen. De tovenaars daar maken namelijk toverdrankjes van de armen en de benen en de haren en het bloed van albino’s. Alle onderdelen zijn goed, en als er dus een albino doodgaat moet de familie hem onder de grond inmetselen, anders komt er ’s nachts altijd wel iemand graven om de onderdelen te jatten die hij nodig heeft, en langzaam maar zeker blijft er dan helemaal niks meer van over. Als je dan ook nog een meisje bent zoals ik, dan is het nog erger, want de mannen die aids hebben geloven dat ze beter worden als ze met een albino vrouw naar bed gaan. En dan word je verkracht en besmet met aids en de groeten. Nou goed, dat soort dingen dus om te bedenken dat ik het eigenlijk nog niet zo slecht getroffen had: ik werd in die banden geduwd waar ik misschien wel een infectie zou oplopen, ja, maar zeker geen aids, en in plaats van dat mijn benen werden afgehakt, werden alleen mijn veters maar losgemaakt. Dus terwijl ik daar zo lag herhaalde ik in mezelf: ‘Je had ook in Afrika kunnen zijn, je had ook in Afrika kunnen zijn...’ en toen begonnen ze keihard tegen de banden aan te slaan en te schoppen. Vanbinnen klonk het als een heleboel bommen die om me heen ontploften, net als die van de Duitsers die probeerden mijn opa te vermoorden toen hij soldaat John was en tussen de bommen in shock was geraakt. En misschien stond mij nu wel hetzelfde lot te wachten, misschien was ik straks wel helemaal doorgedraaid als ik er weer uit kwam en dacht ik dat ik iemand anders was. Dat leek me dan niet eens zo erg, als ik niet meer mezelf zou zijn als ik eruit kwam. Want als je me zo zag liggen, vastgeklemd in het donker en de stank van die oude banden, dan had ik toch echt een kloteleven en dan was het enige voordeel van het feit dat ik daar lag tenminste nog dat niemand me kon zien toen ik niet langer tegenstribbelde, mijn hoofd op zo’n stinkende band legde en begon te huilen. Zo komt het, nu de catechese is afgelopen en de bel gaat, dat dat geklingel als een duivelse slang langs mijn rug glijdt en ik de rillingen krijg. Ik ga als laatste naar buiten, ik kom op de speelplaats 25
aan en bereid me voor op wat er staat te gebeuren. Maar dan kijk ik om me heen en weet ik meteen dat ik helemaal geen probleem meer heb: voor het eerst is ook Zjot op de speelplaats, en dat is mijn redding. Zjot zit bij mij in de klas, hij is er vorige maand bij gekomen, de directrice kwam op een dag met hem de klas in en zei dat hij Zjot heette, dat hij uit Tsjernobyl kwam en dat we moesten zorgen dat hij zich thuis voelde. Ik keek naar hem, hij hield zijn ogen op de grond gericht maar heel even keek hij misschien ook naar mij, en het was duidelijk dat het ergste voor mij achter de rug was, dat Zjot was gekomen om mij te redden: klein en mager, een gigantische roze wollen trui, zo lang dat het wel een jurkje leek, veel te grote, versleten instappers, een grijze geruite oudemannenjas en een helemaal scheef zittende hoed met een veer op een tapijt van krullen, als van een poedel. Ik zette mijn bril op en keek nog eens goed, en het was duidelijk dat ik me vanaf die dag een stuk geruster kon voelen op school, want als er nu een scheldwoord, een klodder spuug of een klap rondvloog, dan zouden die als insecten op een lamp allemaal op dat jongetje daar afgaan. Alleen bij de catechese was Zjot nog nooit geweest en ik dacht dat hij, aangezien hij uit Rusland komt, dan wel een communist zou zijn en een vijand van de godsdienst. Maar nu is hij hier toch, en hij is al vastgepakt door een groepje jongens die hem met geweld in de tunnel duwen, en hij schreeuwt: ‘Ellendelingen, hou daarmee op, zo maken jullie me aan het zweten, jullie bederven mijn pullover! Zuster, ik smeek u om mij te hulp te schieten, roep deze mensen tot de orde!’ met een iel stemmetje en het keurige oudemannenItaliaans dat hij praat. Ze blijven hem tegen zijn voeten aan duwen en ze lachem hem uit om die versleten instappers, die ik nu zelf ook zie omdat ik er vlakbij sta. Ik ruik de stank van de banden en ik voel ook iets tintelen in mijn benen en mijn borst, als een kracht die opzwelt en warm wordt en me aanzet om in beweging te komen en ze tegen te houden, of dat in elk geval te proberen, om te schreeuwen dat het eikels zijn en dat ze het verdienen om te branden op de bodem van de hel. Misschien is het wel juist Jezus die me dat stuurt, dat getintel, om me wakker te schudden, om tegen me te zeggen: ‘Toe, Luna, wees niet bang om voor je eigen mening uit te komen, vrees 26
niet wat ze je zullen aandoen, dit is wat je te doen staat, doe het voor mij...’ Maar ik verroer me niet, ik schud mijn hoofd en zeg: ‘Nee, Jezus, bekijk het maar, dat doe ik niet voor jou. Jij bent de zoon van God en je zou ze zelf in één tel kunnen tegenhouden, je kunt sprinkhanen sturen of je kunt het kikkers laten regenen of de hele speelplaats veranderen in een vuurzee en dan alleen mij en Zjot redden en ons ver weg laten vliegen, naar een plek waar we met rust worden gelaten.’ Zoals altijd doet Jezus natuurlijk weer niks, hij laat alleen maar mijn armen en mijn borst tintelen en blijft me er maar op wijzen wat ik zou moeten doen, op de enige dag dat ik er goed af ben gekomen en rustig naar huis zou kunnen gaan, zonder al te veel problemen. Maar nee, daar doe ik mijn mond al open, ik zeg iets, ik probeer iets te doen. Want tja, als ik op Jezus moet wachten, vergeet het dan maar.
27