UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2013 - 2014 Tweede Semester Examenperiode
Wat als de applausgeneratie groot wordt? Een onderzoek naar de relatie tussen overbeschermend opvoeden en de ontwikkeling van copingstrategieën en gedragsproblemen bij adolescenten
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrrichting Pedagogiek en Onderwijskunde door Chloë Dhont
Promotor: Dr. Evie Kins Copromotor: Prof. Dr. Wim Beyers
Abstract In deze masterproef hebben we ons gericht op de gevolgen van overbeschermend opvoeden bij jongeren. We onderzochten of er een verband bestaat tussen overbeschermend opvoeden en probleemgedrag bij adolescenten. Vervolgens werd ook gekeken of passieve en/of vermijdende coping dit veronderstelde verband tussen overbescherming en externaliserende problemen medieert. Overbeschermend opvoeden werd gemeten aan de hand van zeven indicatoren. De steekproef voor deze vragenlijststudie bestond uit 261 adolescenten (40.2% jongens en 59.8% meisjes) en hun moeders. De gemiddelde leeftijd van de adolescenten bedroeg 16 jaar en 2 maanden en was 45 jaar en 8 maanden voor de moeders. De resultaten gaven aan dat drie indicatoren van overbeschermend opvoeden, proactief problemen oplossen, infantiliseren en schenden van de privacy, voorspellers zijn van meer probleemgedrag. Daarnaast had overbescherming ook een effect heeft op de copingstrategieën die jongeren hanteren. Passieve coping had tevens een effect op het probleemgedrag van adolescenten. De gevonden verbanden tussen overbescherming en probleemgedrag werden gedeeltelijk gemedieerd door passieve coping. Meer bepaald kwam passieve coping als mediator naar voor tussen proactief problemen oplossen en probleemgedrag en tussen het schenden van de privacy en agressief gedrag. Deze resultaten hebben belangrijke implicaties voor verder onderzoek en voor het klinisch werk met jongeren. Wanneer adolescenten probleemgedrag vertonen, is het belangrijk om ook te kijken naar de gezinssituatie en opvoedingsstijl van de ouders. Overbeschermde ouders dienen zich bewust te worden van de negatieve gevolgen van overbescherming. Tijdig durven loslaten is essentieel. Enkel zo kunnen adolescenten zich ontplooien tot een autonoom individu.
Dankwoord Graag zou ik enkele mensen willen bedanken die mij geholpen hebben bij de realisatie van deze masterproef. Eerst en vooral wil ik Dr. Evie Kins bedanken omdat ze mij de kans geboden heeft om mij te laten aansluiten bij dit scriptieonderwerp. Haar vele tips, suggesties en uitgebreide feedback zorgde ervoor dat ik een mooi resultaat kon neerzetten voor Masterproef I. Verder gaat mijn dank ook uit naar Prof. Dr. Wim Beyers voor het overnemen van de begeleiding. Dit deed hij op een heel grondige en enthousiaste manier. Hij maakte steeds ruime tijd vrij voor duidelijke feedback en concreet advies. Zijn vele tips en suggesties zorgden ervoor dat ik steeds de moed had om door te gaan. Die had ik vooral nodig bij het analyseren van de onderzoeksgegevens. Ik wil ook mijn ouders bedanken omdat ze mij de kans gaven om te studeren. Mijn mama en zus wil ik bedanken voor de vele gesprekken die ervoor zorgden dat ik altijd in mezelf bleef geloven. Mijn papa omdat hij het niet onder stoelen of banken kon steken hoe trots hij op mij is. Tevens wil ik ook mijn vriend bedanken voor het nalezen van mijn thesis. In die vijf jaar is hij een grote steun en toeverlaat geweest. Zijn relativeringsvermogen hielp mij steeds door de moeilijke momenten. Als laatste, maar niet minder van belang, wil ik de scholen, leerlingen en moeders bedanken die deelnamen aan mijn onderzoek. Zonder hen was dit niet mogelijk geweest.
Inhoudstafel
Inleiding
1
Verschillende Benamingen voor Overbeschermend Opvoeden
2
Intensivering van het Ouderschap
3
Verschillende Opvoedingsstijlen
5
Waarom Ouders Overbeschermen
7
De gsm als ‘s werelds langste navelstreng
7
De prestatiemaatschappij
8
Overbeschermend Opvoeden : Een Aaneenschakeling van Factoren
10
Gevolgen van Overbeschermend Opvoeden
12
Wat als de applausgeneratie groot wordt?
12
Welbevinden
12
Gedragsproblemen
13
Copingstrategieën
15
Probleemsteling en Onderzoeksvraag Methode
16 19
Onderzoeksmethodologie
19
Deelnemers
19
Procedure
20
Instrumenten
20
Vragenlijst overbescherming
20
De Utrechtse Copinglijst (UCL)
22
De Youth Self Report (YSR)
22
Resultaten
24
Beschrijvende Statistiek
24
Correlaties
25
Preliminaire Analyses Effecten van achtergrondvariabelen Verklarende Statistiek
27 27 28
De relatie tussen overbescherming en probleemgedrag
28
De relatie tussen overbescherming en copinstrategieën
29
De relatie tussen coping en probleemgedrag
32
Coping als mediatie
33
Discussie
36
Bespreking van de Onderzoeksresultaten
36
De relatie tussen overbescherming en probleemgedrag
36
De relatie tussen overbescherming en copinstrategieën
37
Het verband tussen overbescherming en probleemgedrag gemedieerd door passieve coping
38
Theoretische en Praktische Implicaties
40
Sterktes en Zwaktes van het Onderzoek
42
Suggesties voor Verder Onderzoek
44
Algemene Conclusie
45
Referenties Bijlagen
46
Inleiding Om de applausgeneratie te ontmoeten hoeft men echt niet ver te zoeken. Op Facebook bepaalt het aantal “likes” op hun status hoe populair sommige jongeren zijn, op blogs heerst er een competitie om zoveel mogelijk volgers te hebben en op Twitter zorgen ze er maar beter voor dat hun tweet zoveel mogelijk “geretweet” wordt. De generatie van vandaag hunkert naar aandacht en bevestiging. Dit is niet eens zo verwonderlijk als men bekijkt hoe ouders steeds meer evolueren naar de slaafjes van hun kinderen. Ze willen dat hun kinderen gelukkig worden en ontzeggen hen daarom niets. Vaak lijkt hun neiging tot overbescherming gevoed door de perceptie dat de wereld vandaag één groot gevaar is geworden waartegen ze hun kinderen moeten beschermen. Kinderen worden als het ware onder een “glazen stolp” grootgebracht en om hun zelfvertrouwen een boost te geven kan je hen maar best zoveel mogelijk loven. Ouders reageren dan ook vaak onnoemelijk trots wanneer hun kinderen er in slagen iets goed te doen, hoe klein dit ook mag zijn. De “applausgeneratie” lijkt vandaag een feit en steeds meer duiken vragen op over hoe die generatie het er van af zal brengen eens zij in het volwassen leven staan. Zullen kinderen nog steeds dit applaus verwachten op de werkvloer of wanneer ze een relatie aangaan? In hun kindertijd hebben deze ouders hen steeds het gevoel gegeven dat ze speciaal zijn, waardoor ze deze bevestiging wellicht ook later zullen blijven opzoeken en nodig hebben. Maar wat als ze deze bevestiging niet meer krijgen? Wat als hun hele – door hun ouders – geëntertainde leven stil valt? Kan een dergelijke overbeschermende opvoedingsstijl voor kinderen schadelijke gevolgen hebben? De kans is groot aangezien deze kinderen immers niet de kans gekregen hebben om zich zelf te ontwikkelen en om zelf met moeilijkheden te leren omgaan. Ze hebben geleerd om altijd en overal een “ja” te krijgen maar eens ze volwassen worden is het verkrijgen van een positief antwoord niet meer zo evident. Dit kan leiden tot frustraties en bijgevolg tot een algemene toestand van negatief welbevinden. Heeft die goedbedoelde
(over)betrokkenheid
en
(over)bescherming
op
lange
termijn
het
tegenovergestelde effect van wat deze ouders oorspronkelijk voor ogen hadden? In de huidige studie willen we dit op een wetenschappelijke manier toetsen. Concreet willen we onderzoeken welke gevolgen overbeschermend opvoeden heeft op het gedrag van adolescenten. Een aantal studies lijkt er immers op te wijzen dat overbescherming mogelijks schadelijke gevolgen kan hebben voor jongeren. In het huidig cross-sectionele onderzoek willen we hier dieper op in gaan en in het bijzonder kijken wat er gebeurt wanneer overbeschermde jongeren geconfronteerd worden met een probleemsituatie. Deze jongeren hebben immers altijd geleerd dat een probleem meteen door hun ouders werd opgelost zonder dat ze hier zelf iets voor moesten doen. We veronderstellen dat een overbeschermende opvoeding gepaard zou kunnen gaan met meer maladaptieve copingstrategieën en in het bijzonder een vermijdend en passief reactiepatroon.
1
Bijkomend kijken we of een dergelijk vermijdend en passief reactiepatroon er op zijn beurt toe leidt dat jongeren meer externaliserende problemen (agressief en regelovertreded gedrag) zullen vertonen. Overbeschermde jongeren hebben immers weinig of niet geleerd om zelf te leren omgaan met problemen. Dit kan ertoe leiden dat jongeren moeilijke situaties vooral uit de weg zullen gaan wanneer ze geen beroep kunnen doen op hun overbeschermende ouders. Een dergelijk patroon van vermijden en opgeven zorgt ervoor dat jongeren niet leren hoe ze moeilijke situaties het hoofd kunnen bieden, wat mogelijks op zijn beurt kan leiden tot meer probleemgedrag. In deze studie focussen we ons in het bijzonder op gedragsproblemen.
Verschillende Benamingen voor Overbeschermend Opvoeden Overbeschermende ouders hebben altijd al bestaan. Het is pas in de laatste jaren dat dit fenomeen meer en meer in de actualiteit komt, deels omdat het concept ook op een steeds bredere groep van ouders van toepassing lijkt. Over het algemeen spreekt men vaak over “hyper parenting” (Rosenfeld & Wise, 2000). Dit betreft ouders die overbetrokken zijn in elk detail van het academische, sportieve en sociale leven van hun kinderen. Ze verrijken het leven van hun kinderen op een extreme en dwingende wijze en overstelpen hen vaak met een overvol schema. Naast deze algemene benaming duiken er ook heel wat andere termen op. Zo heeft men het vaak over de “helikopterouders”, een term die verwijst naar een vorm van ouderschap waarbij de ouders overdreven betrokken zijn en ongepaste tactieken ontwikkelen die hun kinderen beletten om verantwoordelijkheid en autonomie op te nemen. Ze cirkelen als het ware voortdurend rond de hoofden van hun kinderen (Segrin, Woszidlo, Givertz, Bauer & Murphy, 2012). Hoewel overbeschermend ouderschap vaak gerelateerd wordt aan ouders van jonge kinderen, wordt de term “helikopterouders” vooral gebruikt om het gedrag te beschrijven van ouders van de zogenaamde “emerging adults”, opgroeiende jongeren die men niet meer beschouwt als kinderen maar ook nog niet als volwassenen (Padilla-Walker & Nelson, 2012). Overbeschermend opvoeden beperkt zich dus niet enkel tot ouders van jonge kinderen. Een andere term die aansluit bij de “helikopter ouders” is de “hummingbirds” (LeMoyne & Buchanan, 2011), een verwijzing naar de kolibries of kleine vogeltjes die met hun snelle veugelslag heel lang in de lucht kunnen blijven stil hangen. Een minder bekende benaming die toch duidelijk maakt waar het in overbeschermend opvoeden om gaat, zijn de “lawnmower parents” (Academic, 2000-2013). Dit zijn moeders en vaders die alle mogelijke obstakels meteen wegmaaien voor hun kind, vaak nog voor het kind goed en wel beseft dat er hem of haar iets in de weg lag. De term “velcro-ouders” die gebruikt wordt door de Amerikaanse psycholoog Ralph Antonnen (Claeys, 2011), gaat nog een stapje verder. Deze ouders cirkelen niet langer meer rond hun kind als een helikopter of een kolibrie,
2
ze kleven er zich gewoon aan vast. Hoewel elke term en definitie verschillende accenten legt, hebben ze toch allemaal hetzelfde gemeen: Het gaat om ouders die het té goed willen doen. Intensivering van het Ouderschap Verwende kinderen en overbezorgde ouders zijn er altijd al geweest, hoe komt het dan dat er nu pas zoveel aandacht aan besteed wordt? Maatschappelijke evoluties zijn belangrijk om in dit kader te bekijken. Zo hebben kinderen vandaag bijvoorbeeld een heel andere positie dan enkele eeuwen geleden. Terwijl “het kind” in de Middeleeuwen niet eens bestond, zien we dat het kind nu steeds meer op handen wordt gedragen. Denk maar aan de slogan van Kind & Gezin: “Kind is koning”. Het kind is een majesteit geworden en ouders moeten zich meer en meer buigen voor de wonderlijke natuur van het kind. We lijken er wel geobsedeerd door en het idee van het maakbare kind leeft dan ook steeds meer in de politiek en de samenleving. We gebruiken de opvoeding als instrument om van het kind te maken wat we zouden willen dat het wordt. Veel ouders geloven dat het geluk van hun kind grotendeels van hen afhangt en zijn daardoor bang om te falen. De maakbaarheid van het kind zorgt ervoor dat ouders met een enorme verantwoordelijkheid opgezadeld worden om hun kind in alles goed te laten worden (Vandeginste, 2011). Deze verantwoordelijkheid maakt dat ouders ook veel onzekerder zijn tegenover vroeger. Uit een onderzoek dat uitgevoerd werd door bureau Team Vier in opdracht van het maandblad J/M voor Ouders (2010) bleek bijvoorbeeld dat bijna alle ouders (88%) het ouderschap als stressvol en vermoeiend ervaren. Ze hebben vaak het gevoel dat ze het niet goed doen en 33% van de ouders denkt zelfs dat ze tekort schieten wat betreft het ouderschap. Ouders voelen zich erg verantwoordelijk voor verschillende aspecten in het leven van hun kinderen. 94% van de ouders gaat ervan uit dat ze een grote invloed hebben op het zelfvertrouwen van hun kinderen en 69% denkt dat ze de schoolcarrière van hun kind beïnvloeden door de opvoeding die ze geven. Deze cijfers weerspiegelen een grote druk op ouders om de opvoeding tot een goed einde te brengen. Vroeger was daar helemaal geen sprake van. In de jaren ’70 werd het woord opvoeden bijna niet gebruikt in de samenleving (Vandenbroeck, 2013). Kinderen werden opgevoed door hun ouders zonder dat ze daar echt veel over nadachten, het gebeurde eerder instinctief. Pas later, vanaf de jaren ’90, begon men te praten over opvoeding en wat goede manieren zijn om je kind zo goed mogelijk op te voeden. Er ontstond een trend naar een intensivering van het moederschap met een focus op het maximaliseren van de ontwikkeling van de hersenen van kinderen door middel van de juiste stimulatie in de vroege jaren (Wall, 2010). De assumptie dat ouders de latere prestaties van hun kinderen kunnen beïnvloeden en hun toekomstige intelligentie en persoonlijkheid kunnen controleren won steeds meer terrein. Het aantal experts dat ouders helpt bij het grootbrengen van de kinderen nam dan ook gestaag
3
toe in de jaren ‘90. De boodschap luidde immers dat ouders verantwoordelijk zijn om hun kinderen zo goed mogelijk op te voeden en dat ze daarbij geholpen kunnen worden (Vandenbroeck, 2013). Experts informeerden dat het belangrijk was om voldoende kwaliteitsvolle tijd door te brengen met hun kinderen en hen veel aandacht te schenken (Wall, 2010). In deze context spreekt men ook wel eens over “het leven als een gepland project” “In een tijd van intensief ouderschap moeten de ouders het leven van hun kinderen voortdurend plannen, controleren en organiseren zodanig dat hun toekomstige kansen geoptimaliseerd worden”. (Wall, 2010, p. 254)
De maatschappij gaat er dus vandaag meer dan ooit van uit dat ouders de plicht en de mogelijkheid hebben om het leven van hun kinderen tot op een zeer hoog niveau te vormen. Deze gedachte is verbonden aan een neo-liberale rationaliteit die de individuele verantwoordelijkheid en het zelfbeheer van gezinnen benadrukt (Wall, 2010). Volgens psychoanalyticus Paul Verhaeghe (Verhaeghe, 2012) zijn mensen hyper-individualistisch geworden en treden ze voortdurend met elkaar in competitie. Ze zijn uit op eigen profijt en de gedachte heerst dat enkel de besten het kunnen maken in deze samenleving. Iedereen is hierbij verantwoordelijk voor het eigen succes of falen. Dit zorgt ervoor dat mensen meteen de schuld bij zichzelf leggen wanneer ze mislukken. Het idee van de maakbare mens brengt enorm veel verantwoordelijkheid mee voor zowel volwassenen als kinderen. Van de mensen die achteraan blijven bengelen wordt gedacht dat die het aan zichzelf te danken hebben. Met het gevolg dat men niet meer omkijkt naar mensen die uit de boot vallen want ze kunnen niet langer deelnemen aan de strijd om de beste te zijn. Het spreekt voor zich dat deze gedachtegang voor heel wat druk zorgt binnen de opvoedingscontext. Kinderen mogen simpelweg niet achterop hinken of ze tellen immers niet meer mee in onze samenleving. Ze moeten in een bepaald plaatje passen om succes te hebben. Wanneer het niet goed gaat met het kind, dan is dit de schuld van de ouders. Een gevolg hiervan is dat ouders geobsedeerd raken door het geluk van hun kind. Natuurlijk is er niets mis mee wanneer je als ouder wil dat je kind gelukkig is. Elke ouder wil dat zijn kind slaagt in het leven. Het is ook zo dat kinderen die veel ondersteuning krijgen van hun ouders, een hoger welbevinden vertonen (Fingerman et al., 2012). Toch lijkt het erop dat in de huidige maatschappij de slinger doorgeslagen is, sommige ouders gaan té ver waardoor ze het omgekeerde lijken te bereiken van datgene wat ze voor ogen hadden, een ongelukkig kind. Ze ondersteunen hun kind niet alleen op een overdreven en dwingende manier, ze zorgen er ook voor dat hun kind met geen enkele vorm van angst of frustratie hoeft om te gaan. Het is daar dat
4
het de laatste jaren misloopt, ouders kunnen het niet meer aanzien wanneer hun kind het eventjes moeilijk heeft. Dit leidt ertoe dat kinderen in hun latere leven ook niet meer om kunnen met moeilijke momenten. En is dat nu net niet waar het in het leven om gaat, de veerkracht bezitten om met moeilijke periodes om te gaan om daarna weer gelukkig te worden? Verschillende Opvoedingsstijlen Om de precieze betekenis van overbeschermend opvoeden goed te begrijpen, kunnen we dit kaderen binnen klassieke opvoedingsstijlen die in de literatuur werden onderscheiden. In een uitgebreide longitudinale studie heeft Baumrind (1966) drie opvoedingsstijlen afgebakend: De autoritaire, democratische en permissieve opvoedingsstijl. Het gaat om een oude studie maar toch kunnen we stellen dat de typologie vandaag de dag nog steeds van toepassing is. Ouders met een permissieve stijl stellen zich erg positief op ten opzichte van hun kind en zullen met hen onderhandelen over beslissingen die het kind aangaan. Permissieve ouders hebben niet de bedoeling om het huidige of toekomstige gedrag van hun kind te controleren. Kinderen die permissief opgevoed worden, hebben meestal weinig huishoudelijke verantwoordelijkheid en goed gedrag is geen prioriteit voor de ouders. De permissieve opvoedingsstijl zou vaak voorkomen bij alleenstaande moeders (LeMoyne & Buhanan, 2011). Een dergelijke opvoedingsstijl heeft zowel negatieve als positieve gevolgen. Kinderen die permissief zijn opgevoed vertonen minder zelfregulatie, zijn meer geneigd om drugs te gebruiken en zijn minder prestatie-georiënteerd (LeMoyne & Buchanan, 2011). Een kind van permissieve ouders leert geen grenzen kennen. Ze hoeven weinig verantwoordelijkheid af te leggen en kiezen bijvoorbeeld zelf welk uur ze thuis moeten zijn wanneer ze naar een feestje gaan. Permissieve ouders die wel regels opstellen, kunnen zich hier vaak moeilijk aan houden. Ze zijn toegeeflijk omdat ze anders het gevoel krijgen dat ze geen goede ouder zullen zijn (Vansteenkiste & Soenens, 2012). Doordat deze kinderen zich nooit aan regels hoeven te houden, hebben ze het vaak moeilijk om rekening te houden met anderen. Een positief aspect van deze soort opvoedingsstijl is dat het kind en de ouders gelijkwaardig zijn. Doordat de ouders vaak toegeven aan hun kind zijn er ook weinig conflicten. Autoritaire ouders hebben duidelijke verwachtingen van hun kind. Gehoorzaamheid, orde en structuur worden erg belangrijk geacht. Deze ouders onderhandelen niet met hun kinderen en dwingen op een strenge manier hun gezag af op basis van machtsargumenten. Vaak wordt de wil van het kind gemanipuleerd ten gunste van de ouders. Opvoeders bezitten alle macht en voor enige inbreng van het kind is weinig ruimte (LeMoyne & Buchanan, 2011). Enerzijds kunnen kinderen angstig en volgzaam worden door een autoritaire opvoeding. Wanneer kinderen niet gehoorzamen, weten ze immers dat ze gestraft zullen worden (Vansteenkiste &
5
Soenens, 2012). Hierdoor kunnen ze schrik krijgen om nog fouten te maken. Anderzijds kan een kind zich ook verzetten tegen de strenge regels en zich opstandig of agressief gedragen. Een positief aspect van deze opvoedingsstijl is dat een kind heel goed weet wat de ouders van hem/haar verwachten. Sommige kinderen die echt nood hebben aan structuur en grenzen hebben mogelijk baat bij deze opvoedingsstijl. Tenslotte heeft Baumrind de democratische opvoedingsstijl geïdentificeerd. Deze ouders vinden structuur en controle erg belangrijk. Ze leggen restricties op, maar combineren dit wel met warmte naar het kind toe. Enerzijds worden er dus specifieke normen opgelegd, anderzijds wordt er rekening gehouden met de eigenheid en de persoonlijkheid van het kind. Ze dwingen hun gezag niet af en de inbreng van kinderen wordt serieus genomen. Deze opvoedingsstijl wordt niet voor niets “democratisch” genoemd, er wordt immers zo veel mogelijk inspraak geboden aan het kind. Democratische ouders vinden het ook erg belangrijk om een goede band met hun kind op te bouwen en zijn gevoelig voor hun behoeftes (Vansteenkiste & Soenens, 2012). De opvoeders steunen het kind waardoor het kind een positief zelfbeeld ontwikkelt. Deze kinderen zijn onafhankelijker, volwassen, zelfregulerend en nemen meer verantwoordelijkheid op (LeMoyne & Buchanan, 2011). Doordat ouders rekening houden met de inbreng van het kind bij het opstellen van regels, zijn deze kinderen sneller geneigd om open te staan voor deze regels en ze sneller te aanvaarden (Vansteenkiste & Soenens, 2012). Later werd aan deze classificatie nog het verwaarlozend ouderschap toegevoegd. Dergelijke ouders hebben geen discipline of toezicht en organiseren het leven van hun kinderen amper. Ze lijken weinig geïnteresseerd in het leven van hun kinderen en hebben vaak te kampen met problemen (bijvoorbeeld depressie) waardoor ze geen moeite doen om in hun kind te investeren. Het kind wordt eigenlijk aan zijn lot overgelaten, het krijgt immers weinig regels maar ook weinig geborgenheid, steun en veiligheid. Deze kinderen vertonen vaak de meeste problemen in vergelijking met kinderen van andere opvoedingsstijlen (LeMoyne & Buchanan, 2011). Ze voelen zich niet geliefd en hebben weinig zelfvertrouwen. Wanneer we nu gaan kijken bij welke opvoedingsstijl de helikopterouders passen, zien we dat ze enerzijds dezelfde zorgen delen als de autoritaire ouders doordat ze allebei erg verlangen dat hun kinderen slagen in het leven. Ze hebben het beide moeilijk om te weten wanneer ze zich moeten terugtrekken of om zelfsturing van het kind toe te laten. Beide soorten ouders vinden controle vaak belangrijker dan warmte. Anderzijds heeft de permissieve opvoedingsstijl ook een aantal kenmerken gemeen met “hyperparenting”, ze zijn allebei heel alert voor de behoeften van het kind. Het gaat hier immers meestal om behoeften waarvan de ouders denken dat hun kinderen er nood aan hebben (Givertz & Segrin, 2012). In eerste instantie is het erg normaal om als ouder bezorgd te zijn over de mogelijkheid van hun kinderen om succesvol te zijn.
6
Overbeschermende ouders reageren echter op deze zorgen door het zelf te doen voor het kind. Waar permissieve ouders over het algemeen weinig assertief zijn wat betreft het gedrag van hun kind zien we dat helikopter ouders de onafhankelijkheid van hun kind onderdrukken en opdringerig zijn in een specifiek gebied van het leven van hun kind (LeMoyne & Buchanan, 2011). Dit kan gaan over het onderwijs of het concurrentievermogen van het kind maar ook in andere domeinen kan dit tot uiting komen. Het gaat erom dat ouders hun eigen noden voorop stellen en geen aandacht hebben voor wat het kind zelf wil. Het heeft niet altijd noodzakelijk te maken met academisch succes of het uitblinken in een bepaalde sport, sommige ouders willen gewoon dat hun kind zolang mogelijk van hen afhankelijk blijft. De permissieve opvoedingsstijl en het overbeschermend ouderschap vertonen dus wel gelijkenissen maar de lage directieve aanpak die inherent is aan permissiviteit staat haaks op de intrusieve aanpak van helikopterouders (Givertz & Segrin, 2012). We zien ook enige overlap tussen democratisch opvoeden en overbeschermend opvoeden. In een studie van Padilla-Walker en Nelson (2012) werd aangegeven dat overbetrokken ouders hoog scoren op warmte en gedragsmatige controle, net als democratische ouders. Echter, overbetrokken ouders scoorden ook hoog op psychologische controle en laag op autonomieondersteuning. Dit laatste wijst op het intrusieve karakter van overbeschermend opvoeden waarbij ook de autonomie van het kind ondermijnd wordt. Waarom Ouders Overbeschermen De gsm als ’s werelds langste navelstreng. De “Millennials”, of diegenen die tussen de jaren 1982 en 1995 geboren zijn, worden beschouwd als de meest beschermde generatie in de geschiedenis (LeMoyne & Buchanan, 2011). Ze droegen veiligheidshelmen om te leren fietsen, het huis werd aangepast met allerlei materialen die hun veiligheid moesten garanderen zoals beschermkapjes voor stopcontacten en tafelhoekbeschermers en ze hielden zich bovenal bezig met zeer gestructureerde activiteiten. Kinderen zijn lid van verschillende sportclubs waarbij elke sportactiviteit strikt ingeroosterd wordt in het weekschema. Bovendien zorgde de ontwikkeling van nieuwe technologieën zoals internet en gsm ervoor dat de ouders van deze generatie ook later heel erg betrokken konden blijven in het leven van hun opgroeiende kinderen. Terwijl vroegere generaties kinderen een hele dag buiten speelden met vriendjes en op hun fietsen door de straten reden, volledig buiten het bereik van hun ouders, gebruiken de ouders vandaag de dag voortdurend hun gsm, ook wel de elektronische navelstreng genoemd. Deze gsm gebruiken ze in combinatie met e-mail en sociale netwerksites om voortdurend te controleren waar hun kinderen zich bevinden. Deze nieuwe technologieën laten toe dat bepaalde gedragingen door ouders volgehouden kunnen worden waar dat vroeger veel moeilijker ging
7
(Schweitzer, 2005). Zo komen er steeds meer volgsystemen op de markt waarbij ouders hun kind elk moment van de dag kunnen lokaliseren (Shermach, 2006). Ouders worden aangespoord om de veiligheid van hun kinderen te verhogen en zo hun eigen rust te vergroten. De drang om voortdurend te willen weten waar hun kind zich bevindt, blijft zich voortzetten wanneer jongeren aan de universiteit of hogeschool gaan studeren (Shoup, Gonyea, & Kuh, 2009). Uit een onderzoek van de “College parents of America” (2006) bleek dat 74% van de ouders minstens twee of drie keer per week communiceren met hun kind, 33% heeft zelfs dagelijks contact. Er werd ook gevonden dat 90% van de studenten hun gsm frequent gebruikt om in contact te blijven met hun ouders, 26% gebruikt een vaste lijn en 7% doet dit aan de hand van emails. Dat jongeren vaak snakken naar onafhankelijkheid, zien ouders als geen reden om hun gedrag te veranderen. Deze ouders verwachten net onmiddellijke en gedetailleerde antwoorden. Doordat studenten bij hun aankomst op de campus geconfronteerd worden met de vele keuzemogelijkheden die er voorzien zijn, in tegenstelling tot hun voorheen sterk gestructureerde leven, keren zij vaak vanzelf terug naar hun ouders voor advies en dit via een snelle druk op hun gsm of laptop (Shoup, et al., 2009). Door de opkomst van technologie en media zijn ouders nu ook veel meer dan vroeger op de hoogte zijn van de gevaren die er bestaan in de samenleving. In het nieuws en de krant worden ze er voortdurend mee geconfronteerd: Geweldsincidenten, verkrachtingen, ontvoeringen, verkeersongelukken, binge drinking,… De maatschappij wordt dan ook door vele ouders ervaren als gevaarlijk en individualistisch. Om die reden nemen ze liever hun voorzorgen en proberen ze elk risico voor hun kind uit te sluiten.
De prestatiemaatschappij. Vroeger bestonden de gezinnen vaak uit veel kinderen waardoor er altijd wel iemand bij was die wat trager was of minder goed in bijvoorbeeld taal of wiskunde. Ouders konden dat toen veel sneller relativeren. Vandaag zijn de gezinnen veel kleiner geworden (Vandenbroeck, 2013) waardoor de focus veel sneller ligt op een kind dat niet goed meekan. Vaak gaat het om één of twee kinderen en die moeten dan al de verwachtingen van de ouders inlossen. Ouders hebben het erg moeilijk als hun kind een beetje achter is tegenover zijn leeftijdgenootjes (De Coninck, 2013). In grotere gezinnen hangt er veel minder van dat ene kind af. Doordat de gezinnen uit minder kinderen bestaan kunnen ouders ook meer aandacht aan hen besteden en wordt het mogelijk om voortdurend met een kind bezig te zijn. Naast de trend van steeds kleinere gezinnen leven we vandaag de dag ook in een maatschappij die meer en meer gebaseerd is op de idolatrie van financieel succes en een rijke levensstijl. Slagen in het onderwijs wordt gezien als hét middel om een uitstekende baan te vinden. Concurrentie, zelfvoorziening en intelligentie dragen ook bij tot de mogelijkheid om
8
succesvol te zijn (Levine, 2006). Vaak zijn het de succesvolle, hardwerkende en welgestelde ouders die zeer hoge verwachtingen hebben van hun kinderen. Deze kinderen krijgen daardoor het gevoel dat de liefde van hun ouders afhankelijk is van hun academische prestaties, buitenschoolse betrokkenheid en populariteit. Dergelijke ouders hebben snel de neiging om hun kinderen onder druk te zetten om succesvol te zijn, terwijl men niet bereid of niet in staat is om zich emotioneel te betrekken bij de ontwikkeling van hun kinderen (Levine, 2006). Deze hoge verwachtingen kunnen ervoor zorgen dat ouders zich overbeschermend opstellen naar kun kinderen. Overbeschermend ouderschap lijkt dan ook meer voor te komen in de midden- en hogere sociale klasse (Rosenfeld & Wise, 2000). In de literatuur spreekt men ook wel eens over “the over-scheduled child”. Kinderen die niet alleen maar het gewone onderwijs krijgen maar ook deelnemen aan één of meerdere sportteams, muzieklessen volgen, aan kunst doen of vreemde talen leren. Hoewel elke activiteit op zich waardevol kan zijn, zorgen al deze verplichtingen ervoor dat kinderen uitgeput worden en zich niet ontwikkelen tot een zelfredzaam persoon (Rosenfeld & Wise, 2000). Toch weerhoudt dit ouders er niet van om hun kinderen met een overvol schema te belasten. Dit is volgens hen de enige manier om succesvol te worden. Een andere trend in de huidige samenleving is dat jongeren steeds vaker de transitie naar volwassenheid lijken uit te stellen (Arnett, 2000). Vijftig jaar geleden kwam de volwassenheid erg snel voor de meeste jongeren. Wanneer ze de leeftijd van 20 jaar bereikten, was de meerderheid van de jeugd afgestudeerd, hadden ze het ouderlijk huis verlaten en een gezin gestart (Fingerman et al., 2013). De ouders waren vanaf dan vrij van verplichtingen ten opzichte van hun kinderen. Vandaag de dag zijn de omstandigheden echter dramatisch veranderd en is de leeftijd van 18 jaar niet langer meer de overgang naar volwassenheid en zelfstandigheid zoals weleer. Jonge twintigers hebben vaak hun studie nog niet beëindigd, velen hebben dan ook nog geen vaste job en daarnaast zijn er veel minder jongeren die op deze leeftijd al een vaste relatie hebben (Fingerman et al., 2013). Het gevolg daarvan is dat de leeftijd waarop men huwt en aan kinderen begint steeds verder wordt uitgesteld. Een andere trend die sinds de jaren ‘80 in gang is gezet, is dat de leeftijd waarop het ouderlijke huis verlaten wordt steeds meer aan het stijgen is (Goldscheider & Goldscheider, 1994). Door dit uitstelgedrag ontstaat er een soort van aparte ontwikkelingsperiode tussen de adolescentie en volwassenheid, waar in de literatuur naar gerefereerd wordt als “emerging adulthood” (Arnett, 2000). Een gevolg van deze langer durende transitie naar volwassenheid is dat veel ouders ook in deze periode nog de behoefte voelen om hun kinderen te helpen en te begeleiden. Ouders lijken daardoor vandaag langer dan ooit tevoren betrokken in opvoedingsactiviteiten (Nelson, Padilla-Walker, Christensen, Evans & Carroll, 2011).
9
Overbeschermend Opvoeden: Een Aaneenschakeling van Factoren Overbeschermend opvoeden is meer dan alleen het belasten van je kind met een overvol schema aan activiteiten of het krampachtig proberen om je kind langer thuis te houden. Er bestaan in de literatuur diverse definities van overbescherming alsook heel wat soorten gedragingen van ouders die kunnen beschouwd worden als overbeschermend opvoeden. Elke ouder vertoont een unieke combinatie van die gedragingen. Het is dus niet zo eenvoudig om af te bakenen hoe dé overbeschermende ouder eruit ziet. Toch zijn er een aantal factoren die in de meeste gevallen van overbeschermend opvoeden naar voren komen. In de eerste plaats handelen veel overbeschermende ouders vanuit angst. Ze ervaren gevoelens van angst wanneer ze gescheiden worden van het kind, verdriet over het dreigende of bestaande verlies en angst of frustratie over het onvermogen om dicht bij het kind te blijven (Kins, Soenens, & Beyers, 2011). Een gevolg hiervan is dat ouders de toenemende afstand en onafhankelijkheid van het kind beperken (Padilla-Walker & Nelson, 2012). Ze voeden hun kinderen op een angstige manier op. Aangezien jongeren in hun adolescentie steeds zelfstandiger worden is het normaal dat ouders een bepaald niveau van angst ervaren, maar de ervaren angst mag niet zo ver gaan dat ouders op een opdringerige manier handelen zodanig dat de exploratie van nieuwe omgevingen en relaties van de adolescent wordt afgeremd (Hock, Eberly, Bartle-Haring, Ellwanger & Widaman, 2001). Dit lijkt bij overbeschermend opvoeden wel het geval te zijn. Ouders die angstig opvoeden, geven hun kind, vaak onbewust, de boodschap dat ze erg nerveus en onzeker zijn over de toekomst van hun kind. Deze subtiele boodschap kan het zelfbeeld van het kind ondermijnen en kan op termijn functioneren als een “self-fulfilling prophecy” (Rosenfeld & Wise, 2000). Een ander facet dat vaak aanwezig is bij overbeschermend ouderschap is het proactief oplossen van problemen. Dit is een aspect dat het meest aansluit bij de definitie van helikopterouders. Wanneer ouders voortdurend rond hun kinderen rondcirkelen stralen ze immers de boodschap uit: “Zonder mij kan je dit allemaal niet, ik zal het wel oplossen voor jou”. Ouders nemen het werk uit handen van hun kinderen zonder dat deze de kans krijgen om het eerst zelf te proberen. Dergelijke ouders maken vaak ook beslissingen in plaats van het kind zelf (Padilla-Walker & Nelson, 2012). Dit beperkt de mogelijkheden van het kind om de vaardigheden te oefenen die nodig zijn om later als een volwassen persoon te functioneren en om een op zichzelf aangewezen persoon te worden. Wanneer ouders steeds de problemen van hun kinderen oplossen, kan men er niet in slagen om onafhankelijkheid te bereiken en dat is belangrijk wanneer adolescenten ouder worden (LeMoyne & Buchanan, 2011). Daarnaast zijn er ook ouders die in hun overbescherming de privacy van hun kind schenden. De drang om alles te weten is sterk gerelateerd met psychologische controle, een dimensie van het ouderschap waar overbetrokken ouders hoog op scoren (Laird, Marrero, Melching, Kuhn,
10
2013). Het gevoel van privacy is belangrijk in elk stadium van ons leven, toch is de nood daaraan vaak het grootst tijdens de adolescentie. De adolescentie vertegenwoordigt een periode van verhoogde onafhankelijkheid, het is dan ook een belangrijke taak om zich tijdens deze fase te ontwikkelen los van de ouders. Hoewel ouders zien dat hun kinderen zich richting volwassenheid begeven, willen overbeschermde ouders op de hoogte blijven van elk detail van het leven van hun kind (Hawk, Hale III, Raaijmakers & Meeus, 2008). Overbeschermde ouders hebben vaak ook de neiging om hun kind overdreven te loven. Ouders krijgen vaak het advies om hun kind te prijzen: “Wees gul met uw complimentjes. Zoek zo veel mogelijk kansen om uw kinderen oprecht te loven”. We leven in een maatschappij die ervan overtuigd is dat lof positieve effecten heeft op een kind (Henderlong & Lepper, 2002). Het verhoogt de motivatie van kinderen en geeft hun zelfbeeld een boost. Overbeschermende ouders lijken hier echter te ver in te gaan, alles wat hun kind doet vinden ze fantastisch. Dit overdreven loven heeft vaak te maken met de drang van ouders om controle uit te oefenen op hun kind waardoor het kind zich niet kan ontwikkelen als een autonoom individu. Kinderen voelen zich vaak erg oncomfortabel wanneer ze lof krijgen voor hun prestaties. Soms gedragen ze zich zelfs opzettelijk slecht juist om te bewijzen dat de lofzang van hun ouders onterecht is (Henderlong & Lepper, 2002). Sommige kinderen voelen zich hierdoor slecht, ze zien namelijk in dat de lof van hun ouders weinig waardevol is aangezien ze geprezen worden voor alles. Anderzijds kan dit ervoor zorgen dat jongeren zich erg narcistisch en egoïstisch gedragen, ze voelen zich onoverwinnelijk (De Jong, 2013). Infantiliseren is vaak ook een facet dat aanwezig is bij overbeschermend ouderschap. Ouders behandelen hun opgroeiende zoon of dochter nog als een klein kind omdat ze niet willen dat hun kind al op eigen benen komt te staan. Dit komt ook in de studie van Locke, Campbell en Kavanagh (2012) naar voor: Overbeschermende ouders vinden het moeilijk om te aanvaarden dat hun kind opgroeit, daarbij ondernemen ze soms acties die de verdere ontwikkeling naar volwassenheid afremmen. In deze studie werden enkele voorbeelden gegeven: Ouders die geloven dat hun 16-jarige zoon/dochter nog niet weet wat seks is, ouders die het voedsel nog snijden van hun 10-jarig kind en ouders die hun kind dragen in plaats van het zelf te laten stappen. Deze ouders verlangen dat hun kind voor altijd onder hun vleugels blijft waardoor het kind zich niet kan ontwikkelen tot een autonoom individu. Een resultaat hiervan is dat jongeren niet in staat zijn om onafhankelijk te functioneren op school of in een latere werkomgeving. Een andere kenmerk dat typisch is voor overbeschermend ouderschap is de hyperactivatie van emoties van de ouders in allerlei situaties. Ouders doen dit omdat ze niet willen dat hun kinderen geconfronteerd worden met een moeilijke situatie. Ze schermen hun kinderen af van zaken die hen van streek kunnen brengen. Daarbij vangen ze de tegenslag op nog voor deze het
11
kind zelf bereikt. Het gaat vaak om een overreactie van de ouders want kinderen hebben niet altijd behoefte aan deze bescherming of steun. Sommige kinderen willen zelf leren omgaan met een moeilijke situatie maar krijgen hiertoe niet de kans van hun ouders. Het is vaak zo dat ouders de situatie erger vinden dan het kind zelf. Ouders doen dit vanuit de beste bedoeling, ze willen namelijk dat hun kind zich voortdurend gelukkig voelt. Een gevolg hiervan is dat jongeren echter geen vaardigheden ontwikkelen om moeilijke situaties het hoofd te bieden en in plaats van zich goed te voelen net angstiger worden. Een laatste kenmerk van overbeschermend ouderschap is het extern attribueren van een faalervaring van het kind. Dit betekent dat ouders het falen van hun kind toeschrijven aan oorzaken die buiten het kind zelf liggen, bijvoorbeeld wanneer hun kind een slechte toets maakt, wijten ze dit aan de leerkracht die veel te moeilijke leerstof geeft en niet aan het feit dat het kind te weinig gestudeerd heeft. Ouders geven hun kinderen steeds de boodschap dat de schuld bij iemand anders ligt waardoor de kans groot is dat jongeren later hun verantwoordelijkheid ontlopen. Dit sluit aan bij het artikel van De Jong (2013) waarin aangegeven wordt dat overbeschermende ouders de gedragingen van hun kind goedpraten, hun uitspattingen goedkeuren of de schuld bij anderen leggen. In deze studie worden al deze facetten van overbescherming opgenomen.
Gevolgen van Overbeschermend Opvoeden Wat als de applausgeneratie groot wordt? Wanneer kinderen overbeschermend zijn grootgebracht, krijgen ze vaak te kampen met heel wat problemen die zowel lichamelijk als geestelijk van aard kunnen zijn. De fysieke gevolgen kunnen al zichtbaar zijn wanneer het kind nog een baby is. Kinderen die niet gestimuleerd worden om zelf te bewegen en de mogelijkheden van hun lichaam te ontdekken, lopen risico op een bewegingsachterstand (Pijl, 2007). Wanneer kinderen nooit zelf op ontdekking kunnen gaan, leren ze ook niet hoe ze risico’s kunnen inschatten. Het is pas door fouten te maken dat een kind een situatie beter leert inschatten. Vanaf de pubertijd zijn de gevolgen eerder van emotionele, sociale en intellectuele aard. Welbevinden. Uit het onderzoek van LeMoyne en Buchanan (2011) bleek dat overbeschermend ouderschap negatief gerelateerd is aan het welbevinden. Hoe meer de ouders gezien worden als helikopter ouders, hoe lager het welbevinden van de kinderen is. Uit een artikel van Kantrowitz en Tyre (2006) bleek dat het algemene welzijn van overbeschermde kinderen lager is doordat hun ouders geneigd zijn om problemen voor hen op te lossen waardoor men te afhankelijk wordt van de ouder. Nochtans wordt er in de literatuur vaak beschreven dat
12
ondersteuning van ouders typisch leidt tot een beter welzijn van de kinderen. Het is echter zo dat enkel kinderen die de ondersteuning beschouwen als gewenst en aangepast, voordelen ondervinden van ouderlijke betrokkenheid (Fingerman et al., 2012). Daarnaast dient de ondersteuning wellicht ook leeftijdsadequaat te zijn aangezien er verondersteld wordt dat ouderlijke steun zich aanpast naargelang de leeftijd van het kind. Bij overbescherming is de steun niet aangepast is aan de leeftijd van het kind (Thomasgard, Metz, Edelbrock, & Shonkoff, 1995). Ouderlijke steun die opgelegd wordt aan het kind kan schadelijk zijn voor het welbevinden van kinderen. Frequente ouderlijke steun kan in dat geval geassocieerd worden met verminderde werkzaamheid en initiatief wanneer kinderen volwassen worden. Ze voelen zich vaak ook minder competent in vergelijking met andere volwassenen. Ze zijn veel te afhankelijk en hebben vaak weinig vertrouwen in hun eigen capaciteiten. Anderzijds kan intensieve steun ook ontstaan doordat opgroeiende kinderen sociale, financiële of emotionele problemen hebben. Deze bidirectionele relatie wordt ook beschreven in een onderzoek van Chorpita en Barlow (1998). Ouders communiceren naar hun kinderen toe dat de wereld een gevaarlijke plek is en vermijden dat kinderen moeten leren omgaan met angst-bevorderende situaties. Tegelijkertijd reageren ouders ook op de angst van hun kind door het kind nog meer te beschermen. Kinderen van overbeschermende ouders worden ook vaker behandeld voor angsten en/of depressie aan de hand van medicijnen. Ze nemen ook vaker pijnstillers zonder een voorschrift (LeMoyne & Buchanan 2011). De bevindingen van Fischer, Forthun, Pidcock en Dowd (2007) sluiten hierbij aan: Bij jongvolwassenen gaat sterke ouderlijke controle gepaard met problemen wat betreft het reguleren van emoties, vooral op het gebied van depressie en frustratie . Uit een onderzoek van Givertz en Segrin (2012) bleek ook dat overbeschermend ouderschap geassocieerd is met een lagere zelfeffectiviteit en eigenwaarde bij jongvolwassenen. Doordat de ouders alles voor hen willen doen en geen vertrouwen hebben in de bekwaamheid van hun eigen kind, hebben de kinderen vaak ook geen vertrouwen in zichzelf. Dit wordt ook aangehaald in een artikel van Rosenfeld en Wise (2000). Kinderen krijgen de subtiele boodschap dat ze onvoldoende in staat zijn om de zaken zelf aan te pakken. Ze denken hierbij vaak het volgende: “Als ik zo goed ben als mijn ouders zeggen, waarom heb ik dan steeds ondersteuning nodig? Het lijkt erop dat ik eigenlijk toch niet zo goed ben.” Deze levensstijl zorgt voor een onaantrekkelijke visie op de toekomst waarbij sommige kinderen zich terugtrekken van hun ouders en in een sociaal isolement terechtkomen. Ze gaan zich bijvoorbeeld verstoppen achter hun Gameboy, Nintendo of andere computerspelletjes, vermijden contacten met andere kinderen of stoppen met school omdat ze denken dat ze het toch niet zullen kunnen. Caputo (2007) merkte in haar onderzoek op dat overbeschermende moeders een bepaalde ideologie hebben
13
over hun kinderen. Ze zien hen als kwetsbaar, passief en onvoldoende bekwaam om te functioneren in deze wereld. Daardoor betekent hun opvoeding een verlies aan vrijheid en autonomie (Wall, 2010). Gedragsproblemen.
In
de
wetenschappelijke
literatuur
wordt
aangegeven
dat
overbeschermend ouderschap gerelateerd is aan gedragsproblemen van kinderen (Gere, Villabø, Torgersen & Kendall, 2012; Marsman, Oldehinkel, Ornel & Buitelaar, 2013), concreet agressieve en regelovertredende gedragingen. In de puberteit is het belangrijk dat kinderen op zoek kunnen gaan naar nieuwe ervaringen en zichzelf ontdekken. Wanneer ouders overbeschermend zijn, wordt die behoefte om te experimenteren beknot. Vaak is het echter zo dat hoe strakker je een kind houdt en hoe meer je het verbiedt, hoe groter de kans is dat men zonder medeweten van de ouders toch zaken gaat uitproberen of meer extreem, zelfs gedragsproblemen gaat ontwikkelen (Marsman et al., 2013). In dit verband toonde Knorth (2009) aan dat bepaalde ouders zoveel opvoedingsstress ervaren dat adequaat handelen als opvoeder onmogelijk wordt. Het gevolg hiervan is dat kinderen gedragsproblemen ontwikkelen. Bij kinderen die overbeschermd worden én een genetisch predispositie hebben tot gedragsproblemen, is deze kans bovendien nog groter (Marsman, et al., 2013). Een dimensie die vaak in sterke mate aanwezig is bij overbeschermend opvoeden, is het uitvoeren van psychologische controle door de ouders (Laird, et al., 2013). Dergelijke ouders gaan ervan uit dat ze hun kinderen enkel kunnen beschermen wanneer ze controle kunnen uitoefenen over elk aspect van hun leven. Brehm en Brehm (1981) stelden dat psychologische controle reactantie kan uitlokken bij adolescenten. Wanneer jongeren zich bedreigd voelen in hun vrijwillig functioneren dan proberen ze vaak hun autonomie terug te herstellen door het omgekeerde te doen van wat door de ouders verwacht wordt. Het ervaren van reactantie hangt samen met gevoelens van kwaadheid, irritatie en frustratie en kan leiden tot meer deviant, agressief en rebellerend gedrag bij de jongere (Brehm & Brehm, 1981). Een grote mate van psychologische controle door de ouders kan op die manier leiden tot meer probleemgedrag bij adolescenten (Padilla-Walker & Nelson, 2012). Overbeschermde kinderen zijn het vaak gewoon om geen nee te krijgen en hun willetje door te drijven. Dit zorgt ervoor dat ze een lage frustratietolerantie ontwikkelen en op moeilijke situaties vaker reageren met oppositioneel en onhandelbaar gedrag (Claeys, 2011). Dit wordt ook aangegeven door De Jong (2011) in zijn boek “Het verwende kind syndroom”. Hij beschrijft daarin dat hij op scholen vaak kinderen ontmoet die het label opgeplakt krijgen van een “oppositioneel opstandige gedragsstoornis” (ODD). Deze kinderen krijgen psycho-educatie en medicijnen voorgeschreven terwijl het echter vaak niets te maken heeft met een stoornis maar wel met een opvoedkundig probleem. Het gaat hier om kinderen die zodanig verwend
14
worden dat ze eigenlijk verwaarloosd worden. Problematisch verwende kinderen krijgen het later moeilijk met autoriteit doordat hun ouders thuis nooit grenzen aangaven. Er is dus sprake van grenzeloosheid en toegeeflijkheid van de kant van de ouders, de kinderen wordt gekenmerkt door een lage frustratietolerantie, koppigheid en soms oppositioneel en manipulerend gedrag. Deze jongeren hebben immers niet of weinig geleerd om te gaan met regels en beperkingen. Wanneer ze dan agressief gedrag stellen als reactie op een weigering of grens, dan zwichten hun ouders vaak toch onder de druk en geven ze toe. Op die manier leren kinderen dat ze met agressief of opstandig gedrag toch hun eigen willetje kunnen doordrijven. Dit gedrag stellen ze in sommige gevallen ook in andere situaties (school, werkomgeving) waar regels worden opgesteld (De Jong, 2011). In het ergste geval kan intolerant gedrag zelfs leiden tot oudermishandeling (Rogiers, 2013). Het is dus zeker niet iets waar we licht over mogen gaan.
Copingstrategieën. Coping is de manier waarop iemand zowel gedragsmatig, cognitief als emotioneel reageert op situaties die aanpassingen vereisen (Schreurs & Van de Willige, 1988). Het gaat dus om reacties die een individu gebruikt om met problematische situaties waarmee hij/zij geconfronteerd wordt in zijn of haar dagelijkse leven om te gaan. De cognitieve component omvat aspecten zoals het verschuiven van de aandacht, het focussen van de aandacht en het selectief terugroepen van zaken uit het geheugen. De emotionele component verwijst naar de individuele verschillen in de manier waarop mensen reageren op stimuli. Ten slotte is er nog de gedragsmatige component die verwijst naar de controle van gedragingen (Carlo et al., 2012). Coping wordt vaak in twee types gecategoriseerd: Probleemgerichte en emotioneelgerichte coping. Probleemgerichte of productieve coping verwijst naar reacties die gericht zijn op het terugdringen of verwijderen van de bron van stress. Het omvat het oplossen van problemen, het maken van plannen en het zoeken van ondersteuning. Daarentegen wordt emotioneelgerichte of niet-productieve coping gedefinieerd als de reacties die gericht zijn op het verbeteren van iemand zijn psychologische of emotionele staat. Het is niet zo eenvoudig om te zeggen welke strategie nu beter is dan de andere. Wel is het zeker dat er een relatie bestaat tussen coping en het mentale welbevinden en dat de probleemgerichte coping sterker gelinkt is aan welbevinden dan emotioneelgerichte coping (Plancherel & Bolognini, 1995). Jongeren worden in hun adolescentie vaak geconfronteerd met een variëteit aan stressvolle omstandigheden en uitdagingen die vragen om beantwoord te worden met copingstrategieën (Fields & Prinz, 1997). Gedurende de adolescentie moeten jongeren leren omgaan met zowel fysieke als cognitieve veranderingen. Familie en vriendschappen veranderen, seksuele relaties worden aangegaan, op school ontstaan er vaak veel eisen en verwachtingen, men moet beslissingen maken over de schoolloopbaan en carrière. Adolescenten geven dan ook aan dat ze
15
vaak stress ervaren in hun leven en dat ze manieren zoeken om met die stress te leren omgaan (Williams & McGillicuddy-De Lisi, 1999). Zoals eerder aangehaald, lossen overbeschermende ouders vaak problemen op in de plaats van het kind en beperken ze hun autonomie. Ze vinden het vaak moeilijk om hun kinderen aan te zetten om nieuwe situaties te exploreren waardoor deze kinderen nieuwe situaties vermijden wanneer ze ouder worden. Het gevolg hiervan is dat jongeren zich geen actieve copingstijl eigen maken en geen zelfvertrouwen en onafhankelijkheid ontwikkelen. Niet alleen het proactief oplossen van problemen door ouders kan een oorzaak zijn van vermijdende coping van jongeren. Uit onderzoek blijkt dat angstige ouders meer kans hebben om angstige kinderen te hebben doordat ze hun gedrag en gevoelens overdragen op het kind. Angstige ouders drukken vaker hun twijfels uit over de capaciteit van hun kind om zelfstandig een taak tot een goed einde te brengen (Crosby Budinger, Drazdowski & Ginsburg, 2012). Het artikel van Rosenfeld en Wise (2000) sluit hierbij aan, hierin wordt immers gezegd dat angstige ouders hun kinderen de boodschap geven dat ze erg onzeker zijn over de toekomst van hun kind wat kan leiden tot een lager zelfbeeld van het kind. Wanneer kinderen van hun ouders steeds de boodschap te horen krijgen dat ze het niet alleen kunnen, kan dit ertoe leiden dat men situaties gaat vermijden omdat men ervan overtuigd is dat men dit niet zonder ouders kan. Het infantiliseren van kinderen door de ouders sluit hierbij aan. Kinderen van ouders die hen nog steeds behandelen als baby wanneer ze opgroeien, kunnen later minder goed omgaan met problemen. Ze ontwikkelen niet de gepaste copingstrategieën (Anoniem, 2013). De ouders hebben het moeilijk om hun kind los te laten en dat cultiveert een gevoel van afhankelijkheid. Jongeren krijgen de indruk dat ze nog onvoldoende bekwaam zijn om met aanpassing vereisende situaties om te gaan doordat hun moeder of vader hen steeds onder hun vleugels neemt. Ook hier kan dat er weer toe leiden dat jongeren een vermijdende en/of passieve copingstrategie vertonen omdat ze niet geleerd hebben hoe ze met moeilijke situaties moeten omgaan. Tenslotte lijkt ook het emotioneel overreageren van ouders een factor die kan bijdragen tot vermijdende en passieve reacties van jongeren. Ouders die overreageren op situaties, schermen vaak hun kinderen af voor zaken die hen van streek zouden kunnen brengen. Kinderen leren niet omgaan met tegenslagen en kunnen dus vermijdend reageren wanneer ze geconfronteerd worden met een moeilijke situatie. Probleemstelling en Onderzoeksvraag De laatste jaren komt er steeds meer aandacht voor het fenomeen overbeschermend opvoeden, toch is er nog niet zo veel geweten over de effecten die dit soort ouderschap heeft op het gedrag van opgroeiende jongeren. In dit onderzoek zullen wij ons dan ook richten op adolescenten en welke invloed overbeschermend opvoeden heeft op hun gedrag en op de
16
copingstrategieën die ze hanteren. De studie omvat twee onderzoeksvragen. Ten eerste gaan we kijken wat het directe effect van overbescherming is op probleemgedrag. We stellen hierbij de hypothese dat overbescherming ervoor zorgt dat adolescenten meer gedragsproblemen ontwikkelen, namelijk meer agressie en grensoverschrijdend gedrag. We focussen ons in deze studie op externaliserende problemen, dit zijn problemen waarbij er te weinig controle is over de emoties. Dit wordt geuit door middel van overactief gedrag, ongehoorzaamheid of agressie (Ysebie, 2008). We willen hierbij ook kijken welke facetten van overbescherming precies gelinkt zijn met externaliserende problemen. Het schenden van de privacy, proactieve probleemoplossing en overdreven loven van het kind lijken ons facetten die agressie of regelovertredend gedrag van jongeren in de hand kunnen werken. Wanneer ouders het doen en laten van hun kind voortdurend volgen, ook wanneer men wat tijd voor zichzelf nodig heeft, kunnen jongeren zich niet als een autonoom individu ontwikkelen. Dit kan frustrerend zijn voor de jongere die wel op eigen benen wil staan, een gevolg hiervan kan zijn dat men deze frustraties uit door het stellen van agressief of grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast hebben we al eerder aangehaald waarom proactieve oplossing en overdreven loven van het kind beïnvloedende factoren kunnen zijn in de ontwikkeling van externaliserende problemen. Proactieve oplossing door de ouders zorgt er immers voor dat jongeren het gevoel krijgen dat ze geen grip hebben op hun eigen problemen. Men leert niet om moeilijke situaties het hoofd te bieden wat mogelijks kan leiden tot probleemgedrag. Ook het overdreven loven van een kind kan ervoor zorgen dat jongeren de indruk krijgen dat ze niets verkeerd kunnen doen in de ogen van hun moeder of vader. Ze zijn het gewoon om geen nee te krijgen waardoor ze een lage frustratietolerantie ontwikkelen en op moeilijke situaties vaker reageren met oppositioneel en onhandelbaar gedrag. In een tweede stap kijken we naar de mediërende rol van een vermijdende of passieve copingstrategie in de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag. Hierbij onderzoeken we eerst of overbescherming samenhangt met de mediatoren, vermijdende en passieve coping. Ook hier gaan we kijken welke facetten van overbeschermend opvoeden specifiek een rol spelen. We verwachten dat proactieve oplossing, angstig opvoeden, infantiliseren en hyperactivatie van emoties factoren kunnen zijn die aanleiding geven tot het vermijden of passief ondergaan van problemen. Daarna toetsen we of het effect van overbescherming op gedragsproblemen volledig of gedeeltelijk verdwijnt wanneer coping in rekening wordt gebracht. We verwachten dat dit verband gedeeltelijk of volledig gemedieerd zal worden door de copingstrategieën van de adolescent en in het bijzonder door vermijding en passief gedrag. We gaan er immers van uit dat een vermijdende en passieve reactie zal leiden tot frustratie en agressie omdat het probleem verdrongen wordt en men er niet in slaagt om het actief aan te
17
pakken. Direct onderzoek over de relatie tussen copingstrategieën en agressief gedrag is vrij schaars, vooral tijdens de adolescentie (Carlo et al., 2012). Er bestaat wel onderzoek over de link tussen verschillende vormen van coping en agressief gedrag, maar dat gaat dan vooral over de kindertijd. Het is dus erg zinvol en waardevol om ons hierop te richten in dit onderzoek .
18
Methode Onderzoeksmethodologie Er werd gekozen om de onderzoeksvragen in deze masterproefstudie te beantwoorden aan de hand van cross-sectioneel onderzoek met vragenlijsten. Hierbij beogen we specifiek de ontwikkelingsuitkomsten van overbeschermend opvoeden op adolescenten te exploreren. De doelgroep bestond uit adolescenten uit het vierde, vijfde en zesde middelbaar, en hun moeders. Het leek ons interessant om deze leeftijdsgroep te kiezen omdat men in deze periode verwacht dat jongeren meer los komen van hun ouders (Beyers & Goosens, 1999). In dit onderzoek is het immers de bedoeling om te kijken hoe jongeren op deze leeftijd omgaan met overbeschermend opvoeden door hun ouders, in het bijzonder de invloed op de copingstijlen en het externaliserend probleemgedrag van jongeren. Voor ons onderzoek werden er geen vaders bevraagd. Het opvoeden van kinderen blijkt nog steeds vooral een taak van de moeder te zijn (Wall, 2010) en bovendien blijken moeders meer overbeschermend te zijn dan vaders (Gere et al., 2012). Deelnemers Voor dit onderzoek werd gewerkt met een steekproef van 261 adolescenten, bestaande uit 40.2% jongens en 59.8% meisjes. De gemiddelde leeftijd van de jongeren was 16 jaar en 2 maanden (SD = 11 maanden). Wat betreft de gezinsstructuur waren 80.5% van de ouders van de jongeren nog steeds samen en 16.5% gescheiden. In de resterende 3% gezinnen was één van de ouders overleden, of was er nog een andere niet verder gedefinieerde gezinsstructuur. De meeste gezinnen telden twee kinderen (51.0%), 26.1% van de gezinnen bestond uit drie kinderen en er waren 11.5% gezinnen waarbij de jongere enig kind was. 13.4% van de gezinnen bestond uit vier of meer kinderen. 41.8% van de bevraagde jongeren was het jongste kind in het gezin en 37.2% was de oudste. De grote meerderheid van de leerlingen zat in het ASO (95.0%), de overige 5.0% van de deelnemers volgden TSO. Aan het onderzoek namen ook 186 moeders deel. Hun gemiddelde leeftijd was 45 jaar en 8 maanden (SD = 3 jaar en 8 maanden). 58.3% van de moeders was hoog opgeleid (hoogst behaalde diploma is hoger of universitair onderwijs) en 21.8% laag opgeleid (hoogst behaalde diploma is tweede cyclus van het secundair onderwijs). 19.9% van de moeders deed nog één specialisatiejaar na het secundair onderwijs. 45.6% van de moeders werkte als bediende, en 28.7% als zelfstandige. De overige moeders waren voornamelijk arbeidsters (7.7%), huisvrouw of nog in opleiding (5.7%), of werkzoekend (7.3%).
19
Procedure De dataverzameling vond plaats in de maanden april en mei van het jaar 2013. De data werden verzameld door drie psychologiestudenten en één student uit de pedagogische wetenschappen. Aan deze studenten werd gevraagd om hun vroegere, secundaire school telefonisch te contacteren. Nadien werd er ook nog een brief met meer uitleg over het onderzoek opgestuurd naar de directie. Niet elke school van de oud-leerlingen wenste deel te nemen aan het onderzoek, om die reden werd er nog een extra school gezocht. Uiteindelijk namen twee scholen uit West-Vlaanderen en één uit Oost-Vlaanderen deel aan het onderzoek. Een aantal dagen voor de geplande data-afname kregen de leerlingen een passive informed consent mee die thuis door de ouders kon nagelezen worden en terugbezorgd werd indien ouders hun kind niet lieten deelnemen aan het onderzoek. Van alle ouders waren er 27 die niet wilden dat hun zoon of dochter deelnam aan het onderzoek. De deelname aan het onderzoek was verder volledig vrijwillig en de anonimiteit van de deelnemers werd gegarandeerd door de deelnemers een code toe te kennen en niet met namen te werken. Er werd gewerkt met drie versies van de vragenlijsten, Samples A, B en C, waarin naast een gemeenschappelijke stam telkens andere vragenlijsten werden opgenomen. In dit onderzoek hebben wij ons gericht op Sample B omdat deze vragenlijst dieper ingaat op de ontwikkelingsuitkomsten en enkel in dit stuk van het onderzoek ook de coping bevraagd werd. Er werd telkens een vragenlijst voor de adolescent meegegeven en één voor de moeder. De ingevulde vragenlijsten werden door de adolescenten terug aan de school bezorgd. Vooraleer de vragenlijst van start ging, werden na duidelijke instructies de achtergrondgegevens bevraagd zoals het geslacht, de leeftijd en de gezinsstructuur. Instrumenten Vragenlijst overbescherming. Om overbescherming te meten werd er een nieuwe schaal ontwikkeld op basis van een literatuurstudie over overbescherming in de adolescentie. Dit instrument bestond uit verschillende subschalen: Angstig Opvoeden, Proactief Problemen Oplossen, Infantiliseren, Schenden van de Privacy, Overdreven Loven, Hyperactivatie van Emoties en Extern Attribueren van Faalervaringen. Elke subschaal werd geoperationaliseerd met vijf items. Een voorbeelditem van de subschaal Angstig Opvoeden is: “Mijn moeder waarschuwt me voortdurend voor dingen die me zouden kunnen overkomen”. Een voorbeelditem van de subschaal Proactief Problemen Oplossen is: “Mijn moeder/vader neemt vaak werk uit mijn handen zonder dat ik de kans kreeg om het eerst zelf te proberen”. De derde subschaal Infantiliseren meet het pamperen van de jongeren, bijvoorbeeld: “Mijn vader/moeder
20
zou willen dat ik altijd onder zijn/haar vleugels bleef”. Een ander belangrijk kenmerk van overbescherming is het Schenden van de Privacy van jongeren. Een voorbeeld hiervan is: “Mijn moeder/vader geeft me onvoldoende ruimte in huis om mijn eigen plek te hebben”. Daarnaast is er ook de subschaal Overdreven Loven, één van de items die hierbij hoort is: “Mijn moeder/vader schept op over hoe goed en slim ik wel ben.”. Een voorbeelditem van de subschaal Hyperactivatie van Emoties is: “Mijn moeder/vader doet er alles aan opdat ik me voortdurend gelukkig zou voelen.”. Tenslotte is er nog de subschaal Extern Attribueren van Faalervaringen, waarmee bedoeld wordt dat ouders de fouten van hun kind steeds bij iemand anders leggen. Een item dat hierbij hoort is: “Mijn moeder geeft anderen de schuld voor dingen die in mijn leven niet goed gaan”. Alle items werden gescoord op een 5-punten schaal, gaande van “helemaal niet waar” (1) tot “helemaal waar” (5). Aangezien het om een nieuwe schaal gaat om het concept overbeschermend opvoeden te meten, was het belangrijk om hiervan de betrouwbaarheid aan te tonen. Dit deden we door via de Cronbach’s alpha de interne consistentie van de items binnen elke subschaal na te gaan. De vuistregel bij Cronbach’s alpha (Cronbach, 1951) is dat een vragenlijst pas kan gebruikt worden als die een alpha heeft van .70 of hoger. De Cronbach’s alpha voor de subschaal Angstig Opvoeden was .76, wat wees op een hoge interne consistentie. Voor de subschaal Proactief Problemen Oplossen betrof de Cronbach’s alpha .70. De subschaal Infantiliseren had een Cronbach’s alpha van .73 en leek dus een betrouwbare interne consistentie te bezitten. Voor het Schenden van de Privacy kwamen we een Cronbach’s alpha van .70 uit. Uit de analyses bleek dat ook de subschaal Overdreven Loven betrouwbaar is met een Cronbach’s alpha van .71. De Cronbach’s alpha van Hyperactivatie van Emoties betrof .68, dit is kleiner dan de vuistregel van 0.70 of hoger. Toch gaat het maar om heel klein verschil waardoor we toch nog kunnen zeggen dat de subschaal voldoende betrouwbaar is. De analyse toonde bovendien aan dat het weglaten van één van de vijf items de interne consistentie van de schaal niet kon verbeteren. Uit de analyse bleek verder dat de subschaal Extern Attribueren een minder goede interne consistentie had, namelijk .65. Verdere analyses toonden aan dat door het weglaten van twee items, “Als ik het minder goed doe op school zegt mijn moeder dat het mijn schuld niet is.” (ops7) en “Mijn moeder vindt zelden dat ik de schuld ben van iets dat verkeerd loopt in mijn leven” (ops23), de Cronbach’s alpha steeg tot .81. Een mogelijke verklaring is dat in deze twee items de oorzaak van het falen van de adolescent niet expliciet wordt afgeschoven op anderen, in tegenstelling tot de andere items in deze schaal. Gezien de sterke verbetering van de betrouwbaarheid van deze schaal, beslisten we om Extern Attribueren slechts met drie items te meten. We hebben niet alleen de betrouwbaarheid gemeten aan de hand van de adolescentendata maar ook voor de moederdata. Daaruit bleek dat de Cronbach alpha’s voor Angstig Opvoeden,
21
Proactief Problemen Oplossen, Infantiliseren, Overdreven Loven en Hyperactivatie van Emoties voldoende hoog was, namelijk .72, .73, .71, .71 en .72. De Cronbach’s alpha voor Schenden van de Privacy en het Extern Attribueren betrof slechts .60 en .59. Wat Schenden van Privacy betreft gebruikten we toch alle vijf de items in de moederdata, om vergelijkbaarheid met de adolescentendata te behouden. Voor Extern Attribueren gold hetzelfde dan in de adolescentendata: Door weglaten van twee items (ops7 en ops23) steeg Cronbach’s alpha naar .69, niet perfect maar aanvaardbaar voor deze data. Dus ook in de moederdata berekenden we de schaalscore voor Externe Attributie met slechts drie items.
De Utrechtse Copinglijst (UCL). We willen te weten komen welke copingstrategieën overbeschermende jongeren gebruiken en in het bijzonder of het hierbij gaat om een vermijdende en/of passieve copingstrategie wanneer men geconfronteerd wordt met een probleemsituatie. Hierbij wordt er gebruikt gemaakt van de Utrechtse Copinglijst (UCL) (Schreurs & van de Willige, 1988), die nagaat welk gedrag iemand stelt bij confrontatie met problemen of aanpassing vereisende gebeurtenissen. De UCL bestaat uit zeven verschillende subschalen. Wij focussen ons op de subschalen Vermijden en Passief Reactiepatroon. Onze onderzoeksvraag bestaat er namelijk uit om te kijken of overbeschermende adolescenten hoger scoren op deze twee subschalen. Een voorbeelditem van de subschaal Vermijden is: “Moeilijke situaties zoveel mogelijk uit de weg gaan”. Een voorbeeld van de subschaal Passief Reactiepatroon is: “Je neerleggen bij de gang van zaken”. De totale vragenlijst bestaat uit 31 items, met per item vier mogelijke antwoordalternatieven (1 = nooit of zelden, 2 = soms, 3 = vaak, 4 = zeer vaak). Uit voorgaand onderzoek blijkt dat Chronbach’s alpha van de UCL vragenlijst over het geheel genomen redelijk groot is. De correlaties tussen de schalen zijn niet hoger dan .44, dit wil zeggen dat de schalen voldoende onafhankelijk zijn van elkaar (Schreurs et al., 1984). In deze studie is de Chronbach’s alpha voor Vermijden (8 items) gelijk aan .65 en voor Passief Reactiepatroon (7 items) .70, wat betekent dat de interne consistentie van deze schalen voldoende hoog is. De correlatie tussen deze twee schalen was .30 (p < .001) in ons onderzoek. De Youth Self Report (YSR). We willen ook kijken of een vermijdende en/of passieve reactie van jongeren leidt tot meer probleemgedrag bij jongeren, en dan in het bijzonder agressie en regelovertredend gedrag. Hiervoor gebruiken we de items van de Youth Self Report (YSR; Achenbach, 1991). In dit onderzoek zullen wij ons focussen op de subschalen Regelovertredend Gedrag en Agressief Gedrag. Een voorbeelditem van de subschaal Regelovertredend Gedrag is: “Ik drink alcohol zonder dat mijn ouders dat goed vinden”. Een voorbeelditem van de subschaal Agressief Gedrag is: “Ik maak veel ruzie”. Per item zijn er telkens 3 antwoordmogelijkheden
22
zijn (0 = helemaal niet, 2 = een beetje of soms, 2 = duidelijk of vaak). De vragen gingen over het gedrag van de jongere gedurende de afgelopen zes maanden. In voorgaand onderzoek haalde de twee subschalen een Cronbach’s alpha boven .70 (Verhulst, Ende & Koot, 1997). In deze studie is de Chronbach’s alpha voor de subschaal Agressief Gedrag gelijk aan .73, wat erop wijst dat de interne consistentie van de vragenlijst voldoende hoog is. Dit is ook het geval voor de subschaal Regelovertredend Gedrag, met een Cronbach’s alpha van .78. Deze twee subschalen correleerden in ons onderzoek significant met elkaar (r = .62; p < .001).
De gegevens van een aantal deelnemers waren onvolledig, doordat niet alle moeders deelnamen aan het onderzoek, of doordat sommige deelnemers bepaalde items of schalen niet invulden. De genormeerde chi-kwadraat (X²/df) van Little’s MCAR test was kleiner dan twee (1.17), wat erop wijst dat de ontbrekende gegevens binnen onze data missing at random zijn. Bijgevolg werden de ontbrekende gegevens geschat met het Expectation Maximization algoritme in SPSS. De steekproef voor alle analyses bestaat daardoor uit 261 jongeren en hun moeders.
23
Resultaten Beschrijvende Statistiek In een eerste stap werd op de data een descriptieve analyse uitgevoerd. In Tabel 1 worden de gemiddelden en standaarddeviaties van de studievariabelen in de totale steekproef weergegeven. De score van de subschaal Angstig Opvoeden ligt tussen de score 2 “niet waar” en score 3 “soms wel en soms niet waar”. De adolescenten vonden dat ze soms wel angstig opgevoed worden en soms niet, maar toch neigden ze eerder naar “niet waar”. In vergelijking met de andere subschalen die peilen naar overbeschermend opvoeden gaven jongeren zich de hoogste score voor Angstig Opvoeden. De score van de subschaal Proactief Problemen Oplossen sluit het meest aan bij score 2 “niet waar” wat wil zeggen dat de jongeren vonden dat hun problemen niet proactief door hun moeder worden opgelost. Tabel 1 De gemiddelden en standaarddeviaties van de studievariabelen in de adolescentendata. M
SD
Angstig Opvoeden
2.77
0.68
Proactief Problemen Oplossen
2.27
0.59
Infantiliseren
2.22
0.65
Schenden van Privacy
2.39
0.63
Overdreven Loven
2.44
0.59
Hyperactivatie van Emoties
2.67
0.62
Extern Attribueren
1.89
0.58
Passief Reactiepatroon
1.96
0.50
Vermijden
2.13
0.42
Regelovertredend Gedrag
0.25
0.23
Agressief Gedrag
0.23
0.24
Overbeschermend Opvoeden
Copingstrategieën
Externaliserend Probleemgedrag
De andere subschalen lagen ongeveer rond hetzelfde gemiddelde, steeds tussen de 2 en 3. De jongeren gaven de subschaal Extern Attribueren de laagste score. De adolescenten zijn er dus gemiddeld genomen niet mee akkoord dat hun moeder de oorzaak voor hun falen steeds bij
24
anderen legt. Voor alle subschalen van overbeschermend opvoeden vinden we echter ook substantiële standaarddeviaties, die wijzen op sterke verschillen tussen jongeren in hun perceptie van overbeschermend opvoeden. We hebben ook een descriptieve analyse uitgevoerd op de moederdata zodanig dat we konden kijken of de rapportage van de moeders al dan niet overeenkwam met datgene wat de jongeren rapporteerden. We deden dit enkel voor de zeven subschalen van overbeschermend opvoeden, de UCL en de YSR werden immers niet opgenomen in de vragenlijsten voor de moeders. Tabel 2 toont de gemiddelden en standaarddeviaties van de subschalen van overbeschermend opvoeden, gerapporteerd volgens de moeder.
Tabel 2 De gemiddelden en standaarddeviaties van overbeschermend opvoeden, in de moederdata. Overbeschermend Opvoeden
M
SD
Angstig Opvoeden
2.46
0.55
Proactief Problemen Oplossen
2.08
0.52
Infantiliseren
1.69
0.46
Schenden van Privacy
2.05
0.48
Overdreven Loven
2.41
0.56
Hyperactivatie van Emoties
2.50
0.55
Extern Attribueren
1.75
0.43
De score voor de subschaal Angstig Opvoeden ligt tussen 2 “niet waar” en 3 “soms wel en soms niet waar”. Daarnaast rapporteerden moeders de laagste score voor de subschaal Infantiliseren. Dit wil zeggen dat ze van zichzelf vinden dat ze hun kinderen niet behandelen als een klein kind. De hoogste gemiddelde score vinden we terug bij de subschaal Hyperactivatie van Emoties. Deze score ligt exact tussen 2 “niet waar” en 3 “soms wel en soms niet waar”. Het valt op dat al de gemiddelde scores van de moeders lager liggen dan die van de jongeren. Er is dus een aanwijzing dat moeders vinden dat ze minder overbeschermen in vergelijking met wat de jongeren over hen rapporteerden. Correlaties De subschalen van overbeschermend opvoeden werden onderling met elkaar gecorreleerd in moeder- en adolescent-data om zo een beter beeld te krijgen van de onderlinge verbanden. Uit de correlaties uit onderstaande Tabel 3 kunnen we afleiden dat er hoge correlaties waren tussen
25
de verschillende subschalen van overbescherming. In de adolescent-data (onder de diagonaal) zien we enkele sterke verbanden. Zo vertoonde de subschaal Infantiliseren een sterk verband met de subschaal Proactief Problemen Oplossen. De subschaal Schenden van de Privacy vertoonde ook een sterke samenhang met Infantiliseren. Vervolgens vonden we ook een sterk verband tussen Hyperactivatie van Emoties en Angstig Opvoeden. De rest van de correlaties wezen ook op een positief verband tussen de schalen van overbescherming. Toch vonden we in de adolescent-data ook twee correlaties die niet significant waren. Zo was er nauwelijks een verband tussen de subschaal Overdreven Loven en Infantiliseren en tussen Overdreven Loven en Schenden van de Privacy. In de moeder-data (boven de diagonaal) zagen we één sterk verband. De subschaal Proactief Problemen Oplossen vertoonde een sterke correlatie met Infantiliseren. Uit de rest van de correlaties konden we afleiden dat er steeds een zwak of redelijk positief verband te vinden was tussen de subschalen onderling. Het valt op dat er bij de moeder-data geen enkel verband terug te vinden was dat niet significant was. Tabel 3 Correlaties tussen de subschalen van overbeschermend opvoeden 1
2
3
4
5
6
7
1. Angstig
.12
.55***
.50***
.28***
.48***
.50***
.29***
2. Proactief
.54***
.14*
.65***
.49***
.39***
.43***
.48***
3. Infantiliseren
.56***
.61***
.18**
.47***
.35***
.44***
.54***
4. Privacy
.48***
.51***
.66***
.18**
.23***
.27***
.37***
5. Loven
.25***
.24***
.11
.09
.26***
.39***
.34***
6. Hyperactief
.60***
.51***
.48***
.47***
.34***
.15*
.30***
7. Extern
.28***
.50***
.43***
.25***
.24***
.40***
.10
Noot. Correlaties in adolescent-data onder de diagonaal; correlaties in moeder-data boven de diagonaal; correlaties tussen adolescenten en moeders op de diagonaal. *p < .05, **p < .01, ***p < .001.
Verder is het erg opvallend dat de correlaties tussen moeder en kind (op de diagonaal) eerder laag waren en in sommige gevallen zelfs niet significant. Dit wil zeggen dat de antwoorden van de moeders weinig samenhangen met wat de jongeren ingevuld hebben op de vragenlijst. Dit is ook de reden waarom we aparte analyses uitvoerden die weergegeven worden in afzonderlijke tabellen.
26
Preliminaire Analyses Effecten van achtergrondvariabelen. Aan de hand van deze analyses wilden we nagaan of een aantal achtergrondvariabelen van onze steeproef voor significante verschillen zorgden in onze studievariabelen. Wanneer blijkt dat dit het geval is, zullen we voor deze variabelen in onze volgende analyses controleren. Er werd een multivariate covariantieanalyse (MANCOVA) uitgevoerd. In deze MANCOVA werden zowel continue als categorische achtergrondvariabelen als onafhankelijke variabelen opgenomen. Tot de categorische variabelen behoorden geslacht, gezinsstructuur, rang, de studierichting van de jongere en de opleiding van de moeder. De leeftijd van de jongere en van de moeder en het aantal kinderen werden als continue predictoren opgenomen. De afhankelijke variabelen waren alle studievariabelen: Passief Reactiepatroon en Vermijden, Agressief en Regelovertredend Gedrag en de zeven variabelen die samen overbeschermend opvoeden vormen. Er werd zowel een MANCOVA uitgevoerd voor de moeder-data als voor de adolescent-data. In de adolescent-data konden we uit de multivariate analyse concluderen dat er een significant effect was van geslacht (F(11,241) = 3.60, p < .001, η² = .14) en rang (F(33,711) = 1.72, p < .01, η² = .07) en een randsignificant effect van het aantal kinderen (F(11,241) = 1.96, p < .05, η² = .08). In de moeder-data konden we uit de multivariate analyse afleiden dat er een randsignificant effect was van gezin (F(21,704) = 1.74, p < .05, η² = .05) en een significant effect van leeftijd (F(7,245) = 3.41, p < .01, η² = .09) en het aantal kinderen (F(7,245) = 2.74, p < .01, η² = .07). Deze analyses zijn gebaseerd op Wilks’ Lambda. Daarna
werden
ook
de
univariate
toetsen
bekeken
om
het
effect
van
de
achtergrondvariabelen op elke studievariabele apart na te gaan. De univariate toetsen in de adolescent-data suggereerden dat geslacht een effect vertoonde op zowel vermijden (F(1,251) = 7.39, p < .01, η² = .03), regelovertredend gedrag (F(1,251) = 22.44, p < .001, η² = .08) als op proactief oplossen van problemen (F(1,251) = 7.27, p < .01, η² = .03). Uit de gemiddelden konden we afleiden dat jongens (M = 2.14) hoger scoorden op vermijden dan meisjes (M = 2.00). Jongens (M = 0.39) scoorden ook hoger op regelovertredend gedrag dan meisjes (M = 0.26). Tenslotte toonden de gemiddelden aan dat jongens (M = 2.27) hoger scoorden op proactief problemen oplossen dan meisjes (M = 2.07). Rang vertoonde enkel een randsignificant effect op agressief gedrag (F(3,251) = 3.04, p < .05, η² = .03). Tenslotte gaven de univariate toetsen aan dat het aantal kinderen een randsignificant effect heeft op vermijden (F(1,251) = 3.96, p <.05, η² = .02, b = .04). Jongeren uit grotere gezinnen vertoonden iets meer vermijdende coping. Uit de univariate toetsen in de moeder-data bleek dat gezin enkel randsignificante effecten vertoonde op angstig opvoeden (F(3,251) = 3.59, p < .05, η² = .04), proactief problemen oplossen (F(3,251) = 3.27, p < .05, η² = .04) en op hyperactivatie van emoties
27
(F(3,251) = 3.01, p < .05, η² = .04). Daarnaast suggereerden de univariate toetsen dat leeftijd een significant effect vertoonde op infantiliseren (F(1,251) = 8.71, p < .01, η² = .03, b = -.08). Moeders infantiliseren vooral hun jongere kinderen. Als laatste had het aantal kinderen een randsignificant effect op angstig opvoeden (F(1,251) = 5.24, p < .05, η² = .02, b = -.09) en op hyperactivatie van emoties (F(1,251) = 6.60, p < .05, η² = .02, b = -.09). Op basis van deze analyses besluiten we om in verdere analyses telkens te controleren voor het geslacht van de jongere in de adolescent-data. Voor de moeder-data controleren we voor de leeftijd van de adolescent. Verklarende Statistiek De relatie tussen overbescherming en probleemgedrag. De eerste onderzoeksvraag betrof het verband tussen overbescherming en probleemgedrag. De hypothese hierbij was dat wanneer jongeren overbeschermend opgevoed worden, ze meer probleemgedrag zullen ontwikkelen. Meer bepaald gingen we ervan uit dat dit zou leiden tot meer agressief en regelovertredend gedrag. Om het verband tussen overbescherming en probleemgedrag te onderzoeken, berekenden we eerst partiële correlaties tussen enerzijds de zeven subschalen van overbescherming en anderzijds agressief en regelovertredend gedrag. In de adolescent-data werd er gecontroleerd voor de controlevariabele geslacht, in de moederdata voor de leeftijd van de jongere. Uit de resultaten (zie Tabel 4) konden we afleiden dat angstig opvoeden een randsignificant verband vertoonde met agressief en regelovertredend gedrag en hyperactivatie bleek een randsignificant verband te hebben met regelovertredend gedrag. Anderzijds werden er significante positieve correlaties gevonden tussen enerzijds proactief problemen oplossen, infantiliseren en het schenden van de privacy en anderzijds agressief en regelovertredend gedrag. Deze verbanden waren het sterkst bij het schenden van de privacy. Tussen overdreven loven en extern attribueren en agressief en regelovertredend gedrag werden er geen significante verbanden gevonden. In de moeder-data werden enkel twee randsignificante correlaties gevonden. Regelovertrend gedrag hing samen met iets meer schending van de privacy (r = .14, p < .05) en met overdreven loven (r = .13, p < .05). Om de unieke effecten van overbescherming op probleemgedrag in de adolescent-data te meten, voerden we twee hiërarchische regressie-analyses uit. De resultaten hiervan worden ook gerapporteerd in Tabel 4. In een eerste stap werd de controlevariabele geslacht ingevoerd. Deze verklaarde 8% van de variantie in de uitkomstvariabele regelovertredend gedrag. In de tweede stap werden de zeven indicatoren van overbeschermend opvoeden opgenomen. We leerden dat deze stap 11% van de variantie in regelovertredend gedag verklaart bovenop het eerste model (F(7,252) = 5.10, p < .001). Het model met de zeven indicatoren van overbescherming heeft dus
28
een voorspellende waarde voor regelovertredend gedrag. Enkel het schenden van de privacy vertoonde een significant effect op regelovertredend gedrag. We deden ook nog een tweede hiërarchische regressie met als afhankelijke variabele Agressief Gedrag. In deze tweede regressieanalyse zien we dat de zeven subschalen 15% van de variantie in agressief gedrag verklaren bovenop de controlevariabele (F(7,252) = 6.34, p < .001). Ook hier was er enkel een significant effect te vinden van schenden van de privacy op agressief gedrag. Deze bevindingen bevestigen in grote mate wat de correlaties vonden, namelijk dat het schenden van de privacy een significant effect heeft op probleemgedrag. Het verschil met de correlaties is dat er bij de regressie-analyses geen significante effecten gevonden werden van proactief problemen oplossen en infantiliseren. We hebben meer aandacht besteed aan de partiële correlaties omdat er zich bij de regressie-analyses een probleem van multicollineariteit voordoet door meerdere sterke correlaties tussen de predictoren. We moeten dus voorzichtig zijn bij het interpreteren van deze regressies. Gezien de beperkte correlaties in de moeder-data, werden hiervoor geen regressie-analyses uitgevoerd.
Tabel 4 Partiële correlaties (r) en regressiecoëfficiënten (β) tussen twee indicatoren van probleemgedrag en zeven indicatoren van overbeschermend opvoeden, gecontroleerd voor geslacht, in de adolescent-data Angstig
Proactief
Infantiliseren
r
.15*
.22***
.28***
β
-.03
.09
r
.12*
β
-.03
Privacy
Loven
Hyperactief
Extern
.31***
-.07
.14*
.10
.11
.22**
-.11
.00
-.01
.22***
.25***
.34***
-.09
.07
.06
.014
.06
.32***
-.11
-.11
-.03
Regelovertredend
Agressief
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
De relatie tussen overbescherming en copingstrategieën. In een tweede onderzoeksvraag wilden we nagaan of er een verband is tussen overbeschermend opvoeden en de copingstrategieën van jongeren. Eerst werden partiële correlaties berekend, en vervolgens werden de unieke effecten van overbescherming op vermijdende en passieve coping bepaald via regressieanalyses. Daarbij werd telkens gecontroleerd voor geslacht in de adolescent-data en voor leeftijd van de jongere in de moeder-data. Uit de correlaties in de adolescent-data (zie Tabel 5) konden we afleiden dat angstig opvoeden een randsignificant verband vertoonde met
29
een meer passief reactiepatroon maar geen verband met vermijden. Proactief problemen oplossen en infantiliseren vertoonden significante positieve correlaties met een passief reactiepatroon maar geen verband met vermijden. Het schenden van de privacy bleek een significant verband te hebben met een meer passief reactiefpatroon en een randsignficant positief verband met vermijden. Overdreven loven hing niet samen met de copingstijlen van de jongeren. Hyperactivatie van emoties en extern attributie vertoonden een significant positief verband met een passief reactiepatroon en een randsignifcant verband met vermijden. Er werd dus geen enkel signficant verband gevonden tussen de zeven subschalen van overbescherming en vermijdende coping. Tussen vijf subschalen van overbescherming en passieve coping werd er wel een significant verband gevonden. Dit verband was het sterkst bij externe attributie. Tabel 5 Partiële correlaties (r) en regressiecoëfficiënten (β) tussen vermijdende en passieve coping en zeven indicatoren van overbeschermend opvoeden, gecontroleerd voor geslacht, in de adolescent-data Angstig
Proactief
r
.12
.12
β
.07
r β
Infantiliseren
Privacy
Loven
Hyperactief
Extern
.08
.15*
-.05
.16*
.15*
.01
-.15
.13
-.14*
.11
.14*
.15*
.22***
.16***
.22***
-.01
.19**
.24***
.02
.10
-.11
.16
-.11
.07
.20**
Vermijden
Passief
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
Uit de correlaties in de moeder-data (zie Tabel 6) bleek dat angstig opvoeden een randsignificant positief verband vertoonde met een meer passief reactiepatroon maar geen verband met vermijden. Dit was ook het geval voor proactief problemen oplossen. Infantiliseren vertoonde een randsignficant positief verband met een passief reactiepatroon en een significante positieve correlatie met vermijden. Het schenden van de privacy bleek geen verband te vertonen met een passief reactiepatroon maar wel een significant verband met vermijden. Tussen overdreven loven en coping werden er geen significante verbanden gevonden. Verder bleek ook nog dat hyperactivatie van emoties een randsignifcant positief verband had met een passief reactiepatroon en geen met vermijden. Externe attributie vertoonde geen verband met een passief reactiepatroon maar wel een significant verband met vermijden. De zeven subschalen van overbescherming in de moeder-data vertoonden dus geen enkel significant verband met
30
passieve coping. Dit is tegenovergesteld aan de adolescent-data. In de moeder-data werden er wel significante correlaties gevonden van infantiliseren, het schenden van de privacy en extern attribueren met vermijdende coping. Dit verband was het sterkst bij infantiliseren. Tabel 6 Partiële correlaties (r) en regressiecoëfficiënten (β) tussen vermijdende en passieve coping en zeven indicatoren van overbeschermend opvoeden, gecontroleerd voor leeftijd, in de moeder-data Angstig
Proactief
Infantiliseren
Privacy
Loven
Hyperactief
Extern
Vermijden r
-.04
.10
.21***
.17**
.09
.12
.19**
β
-.24**
-.07
.23*
.10
.06
.09
.08
r
.12*
.12*
.12*
.12
.06
.15*
.00
β
.03
.05
.06
.08
-.02
.11
-.12
Passief
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
We voerden ook twee hiërarchische regressie-analyses uit om de unieke effecten van overbescherming op de twee copingstrategieën in de adolescent-data te meten. De resultaten in de adolescent-data worden ook gerapporteerd in Tabel 5. In een eerste stap werd de controlevariabele geslacht ingevoerd. De zeven indicatoren van overbeschermend opvoeden verklaarden 6% van de variantie in vermijdende coping bovenop het eerste model (F(7,252) = 2.42, p < .05). Uit de resultaten merkten we op dat er geen significante effecten gevonden werden tussen de zeven subschalen van overbescherming en vermijdende coping. Enkel bij overdreven loven en externe attributie werd er een randsignificant effect gevonden. Bij overdreven loven ging het om een negatief effect. Overdreven loven hing dus samen met iets minder vermijdende coping bij jongeren. We deden ook nog een tweede hiërarchische regressie met als afhankelijke variabele passief reactiepatroon. In deze tweede regressie-analyse zagen we dat de zeven subschalen van overbescherming 10% van de variantie verklaarden bovenop de controlevariabele (F(7,252) = 4.08, p < .001). Er was enkel een significant positief effect te vinden tussen externe attributie en passief reactiepatroon. Dit bevestigt de bevindingen van de correlaties. We voerden ook twee hiërarchische regressie-analyses uit in de moeder-data. In een eerste stap controleerden we voor leeftijd. In een tweede stap namen we de zeven indicatoren van overbeschermend opvoeden op. Deze stap verklaarde 10% van de variantie in vermijdende
31
coping bovenop het eerste (F(7,252) = 3.94, p < .001). Uit de regressie-analyses bleek dat er een significant negatief effect was van angstig opvoeden op vermijdende coping en een randsignificant positief effect van infantiliseren. Het effect van angstig opvoeden was negatief, wat wil zeggen dat angstig opvoeden samenhangt met iets minder vermijdende coping bij jongeren. Deze bevindingen sluiten niet helemaal aan bij wat de correlaties vonden. We baseren ons daarom verder voornamelijk op de correlaties, gezien het probleem van multicollineariteit bij de regressie-analyses. In een laatste hiërarchische regressie voerden we passief reactiepatroon als afhankelijke variabele in. In deze regressie-analyse zien we dat de zeven subschalen van overbescherming verklaren 4.1% van de variantie bovenop de eerste stap (F(7,252) = 1.56, ns). Er waren geen significante effecten van de zeven subschalen van overbeschermend opvoeden op passieve coping. Dit was ook het geval bij de partiële correlaties. De relatie tussen coping en probleemgedrag. In een laatste onderzoeksvraag wilden we kijken naar de mediërende rol van een vermijdende en/of passieve copingstrategie in de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag. Daarvoor moeten we eerst de relatie tussen coping en probleemgedrag nagaan. We deden dit op dezelfde manier als de vorige twee onderzoeksvragen, namelijk aan de hand van partiële correlaties en regressie-analyses. Daarbij werd gebruik gemaakt van de adolescent-data en werd telkens gecontroleerd voor geslacht. Uit de correlaties (zie Tabel 7) konden we afleiden dat er enkel significante verbanden bestonden tussen beide vormen van externaliseren en een passief reactiepatroon. Dit werd bevestigd in de regressieanalyses. Tabel 7 Partiële correlaties (r) en regressiecoëfficiënten (β) tussen vermijdende en passieve coping en twee indicatoren van probleemgedrag, gecontroleerd voor geslacht, in de adolescent-data Regelovertredend
Agressief
Vermijden r
.10
.01
β
.02
-.09
r
.25***
.30***
β
.32***
.25***
Passief
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
32
Coping als mediatie. Om onze laatste hypothese te toetsen, de mediatie door coping van de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag, hebben we ons gebaseerd op de richtlijnen van Baron en Kenny (1986) en Holmbeck (1997) voor het toetsen van de mediatie. In eerste instantie inspecteerden we de resultaten van de vorige analyses, om na te gaan welke mediaties mogelijk waren. Het werd enkel mogelijk geacht om de mediatie te toetsen wanneer zowel het verband tussen overbescherming en probleemgedrag (Tabel 4) als het verband tussen overbescherming en coping (Tabel 5 en 6) én het verband tussen coping en probleemgedrag (Tabel 7) significant was (p < .01). De eigenlijke toets van de mediatie gebeurde aan de hand van drie regressie-analyses, waarbij gecontroleerd werd voor geslacht in de adolescent-data en voor leeftijd in de moeder-data. Coping
a
Overbescherming
b
(c)c’
Probleemgedrag
Figuur 1. Coping als mediator tussen overbescherming en probleemgedrag. In Stap 1 werd het hoofdeffect getoetst. Dit betekent dat er een regressie-analyse werd uitgevoerd tussen indicatoren van overbescherming en indicatoren van probleemgedrag (Figuur 1: c). In Stap 2 werd het effect van overbescherming op de mediator, coping, getoetst (Figuur 1: a). Daarna werd in Stap 3 het effect van coping op de indicatoren van probleemgedrag geschat, gecontroleerd voor overbescherming (Figuur 1: b). Ten slotte werd in Stap 4 het volledige mediatie-verband getoetst via een regressie-analyse van overbescherming op probleemgedrag, gecontroleerd voor de mediator (Figuur 1: c’). Tot sloten toetsten we met de Sobel-test (Preacher & Leonardelli, 2001) of het indirecte effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele via de mediator significant was. Eerst hebben we de Tabellen 4-7 bekeken om op basis daarvan te beslissen welke mediaties mogelijk zijn. Daaruit bleek dat er enkel mediaties mogelijk zijn met een passief reactiepatroon, aangezien er geen significante verbanden gevonden werden tussen vermijdende coping en probleemgedrag in Tabel 7. Het werd ook duidelijk dat alleen in de adolescent-data een passief reactiepatroon samenhangt met overbescherming. In de moeder-data is het net omgekeerd, daarbij hangt overbescherming enkel samen met vermijden. De moeder-data werden dus niet opgenomen in de mediatie-analyses. De significante mediaties waarbij aan alle voorwaarden is
33
voldaan, staan in Tabel 8 en toonden inderdaad aan dat dat er enkel via een passief reactiepatroon een indirect gemedieerd verband bestond tussen overbescherming en probleemgedrag.
Tabel 8 Passief reactiepatroon als mediator tussen overbeschermend opvoeden en probleemgedrag Onafhankelijke variabelen
Afhankelijke variabelen
Proactief problemen oplossen
Regelovertredend Gedrag
.21***
Agressief Gedrag Infantiliseren
Schenden van de Privacy
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Sobel-t
R²
.23***
.22***
.16**
2.60**
.16
.21***
.23***
.26***
.17**
2.81**
.11
Regelovertredend Gedrag
.27***
.16**
.22***
.23***
2.20*
.19
Agressief Gedrag
.25***
.16**
.26***
.21***
2.30*
.13
Regelovertredend Gedrag
.30***
.22***
.20***
.26***
2.45*
.20
Agressief Gedrag
.34***
.22***
.23***
.29***
2.62**
.16
Noot. Stap 1 = pad van de onafhankelijke naar de afhankelijke variabele, Stap 2 = pad van de onafhankelijke variabele naar de mediator, Stap 3 = pad van de mediator naar de afhankelijke variabele, Stap 4 = Pad 1 met uitzuivering van de mediator. *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Als eerste werd de variabele Proactief Problemen Oplossen als onafhankelijke variabele ingevoerd en Regelovertredend en Agressief gedrag als afhankelijke variabelen. We voerden de vier stappen uit volgens de Baron en Kenny methode (1986). Stap 1 toonde dat proactief problemen oplossen een significant positief verband vertoonde met meer probleemgedrag. Het resultaat van de lineaire regressie van proactief problemen oplossen op passieve coping (Stap 2) bleek ook significant te zijn. Proactief problemen oplossen voorspelde ook meer passieve coping. Uit een derde regressie-analyse konden we besluiten dat er positief significant effect is van passieve coping op probleemgedrag na controle voor proactief problemen oplossen. Tot slot bleek dat na controle voor passieve coping er echter nog steeds een significant effect is van proactief problemen oplossen op probleemgedrag. Dit effect bleek wel kleiner dan wanneer passieve coping niet opgenomen werd in het model. Er is hier dus sprake van partiële mediatie.
34
Deze vier stappen voerden we ook uit voor de variabelen Infantiliseren en Schenden van de Privacy. De analoge toetsen van een mogelijke mediatie tussen infantiliseren en probleemgedrag, via passieve coping, resulteerden niet in significante mediatie. Er was wel sprake van een afname van het effect van infantiliseren op probleemgedrag maar via de Sobeltest werd er geen evidentie gevonden voor het mediatie-effect. Als laatste toetsten we de mediatie voor het schenden van de privacy. Daaruit bleek dat het positieve verband tussen het schenden van de privacy en agressief gedrag gemedieerd werd door passieve coping. Er is hier opnieuw sprake van partiële mediatie aangezien het effect afneemt maar niet volledig verdwijnt. Een analoge toets van een mogelijke mediatie tussen het schenden van de privacy en regelovertredend gedrag, via passieve coping, resulteerden niet in significante mediatie. De Sobel-test was niet significant wat erop wijst dat het indirecte verband van infantiliseren op probleemgedrag via passieve coping niet significant is.
35
Discussie In deze studie onderzochten we het verband tussen overbescherming en probleemgedrag van adolescenten. Concreet was onze doelstelling antwoord te bieden op drie onderzoeksvragen. In eerste instantie werd het verband van overbescherming op probleemgedrag onderzocht. Daarna werd het effect van overbescherming op coping onderzocht. Ten derde werd het verband tussen coping en probleemgedrag nagegaan. Tenslotte werd de mediërende rol van coping in de relatie van overbescherming op probleemgedrag getoetst. Bespreking van de Onderzoeksresultaten De relatie tussen overbescherming en probleemgedrag. Uit ons onderzoek blijkt dat er een significant positief verband bestaat tussen proactief problemen oplossen, infantiliseren en het schenden van de privacy en probleemgedrag. Wanneer de problemen van jongeren proactief opgelost worden door hun ouders dan zal dit leiden tot meer regelovertredend en agressief gedrag. Dit geldt ook voor infantiliseren en het schenden van de privacy. Deze bevinding sluit aan bij wat er in de literatuur gevonden werd. Overbeschermend ouderschap blijkt namelijk significant gerelateerd te zijn aan probleemgedrag van kinderen (Gere et al., 2012). Bovendien strookt het ook grotendeels met onze vooropgestelde hypothese. We gingen er namelijk van uit dat het schenden van de privacy, proactieve probleemoplossing en overdreven loven van de adolescent zou leiden tot agressie of regelovertredend gedrag. Twee van de drie variabelen blijken dus effectief te leiden tot agressief en regelovertredend gedrag. Het lijkt erop dat we iets te snel de hypothese hebben gesteld dat overdreven loven leidt tot probleemgedrag. Het is immers logischer om te zeggen dat infantiliseren een verband heeft met probleemgedrag. De volgende drie items van infantiliseren “Mijn moeder zou willen dat ik altijd onder haar vleugels bleef”, “Mijn moeder zegt me vaak dat ik nog te jong ben om dingen te doen die leeftijdsgenoten wel mogen” en “Mijn moeder laat blijken dat zij niet wil dat ik volwassen word” uit onze vragenlijst verwijzen alle drie naar het verzet van de moeder om haar kind te laten experimenteren. Het blijkt namelijk dat hoe strakker je een kind houdt en hoe meer je het verbiedt, hoe groter de kans is dat men gedragsproblemen gaat ontwikkelen (Marsman et al., 2013). Het valt ook op dat proactief problemen oplossen, infantiliseren en het schenden van de privacy in de adolescent-data een positieve significante correlatie vertonen met zowel regelovertredend gedrag als agressief gedrag. De andere indiciatoren van overbescherming blijken geen significant verband te hebben met beide indicatoren van probleemgedrag. Dit sluit aan bij de bevinding dat agressief gedrag en regelovertredend gedrag positief met elkaar gecorreleerd zijn. Wanneer de adolescent agressief gedrag vertoont, zal hij/zij ook geneigd zijn om hoog te scoren op regelovertredend gedrag.
36
In de moeder-data zijn er geen significante verbanden te vinden tussen overbescherming en probleemgedrag. Er zijn enkel twee randsignificante correlaties op te merken tussen het schenden van de privacy en overdreven loven en regelovertredend gedrag. Dit wijst erop dat jongeren heel anders denken over hun opvoeding dan hun moeder. Moeders en adolescenten lijken een ander beeld te hebben over wat overbescherming inhoudt. Dat werd ook bevestigd door de lage en soms zelfs niet significante verbanden tussen aspecten van overbescherming volgens de adolescent en volgens de moeder. Ook al werden exact dezelfde items gebruikt om overbescherming te bevragen, toch lijkt het erop dat adolescenten en hun moeders op ander gedrag focussen wanneer ze deze items scoren. De relatie tussen overbescherming en copinstrategieën. In de tweede hypothese veronderstelden we een duidelijk verband tussen overbescherming en de copingstrategieën van adolescenten. Uit ons onderzoek blijkt dat er in de adolescent-data een significant verband bestaat tussen proactief problemen oplossen, infantiliseren, schenden van de privacy, hyperactivatie van emoties en externe attributie en passieve coping. Concreet wil dit zeggen dat wanneer ouders deze vormen van overbescherming toepassen in hun opvoeding, dat de adolescenten eerder gebruik zullen maken van passieve copingstrategieën wanneer ze geconfronteerd worden met probleemsituaties. Een belangrijk kenmerk bij deze vijf vormen van overbescherming is dat ouders de controle willen behouden over hun kind. Ze beletten dat hun kinderen situaties zelf aanpakken. Adolescenten die gebruik maken van passieve coping onderdrukken hun emoties in plaats van om te gaan met hun problemen. Men doet geen pogingen om zich te verzetten of om moeilijkheden actief aan te pakken. De link tussen overbescherming en passieve coping is dus vrij evident aangezien deze adolescenten nooit de kans hebben gekregen om zelf met hun problemen aan de slag te gaan. In de moeder-data vinden we dat infantiliseren, het schenden van de privacy en extern attriubueren van faalervaringen een invloed hebben op vermijdende coping bij adolescenten. Deze bevindingen sluiten opnieuw voor een groot stuk aan bij onze hypotheses. We stelden de hypothese dat het proactief oplossen van problemen, angstig opvoeden, infantiliseren en hyperactivatie van emoties factoren kunnen zijn die aanleiding geven tot het vermijden of passief ondergaan van problemen. Wanneer we de moeder- en adolescentdata samenleggen, zien we dat drie van deze vier indicatoren effectief leiden tot passieve en/of vermijdende coping. Enkel een positief verband tussen angstig opvoeden en de copingstrategieën wordt niet gevonden. Er blijkt wel een randsignificant verband tussen angstig opvoeden en passieve coping te zijn. We kunnen dus stellen dat er een klein effectje is en dat angstig opvoeden leidt tot iets meer passieve coping bij adolescenten (Rosenfeld & Wise, 2012).
37
Het is opvallend dat wanneer jongeren rapporteren over de mate waarin ze overbeschermd worden, dit eerder leidt tot passieve coping. Wanneer de moeders rapporteren over de mate waarin ze hun kind overbeschermen, dan leidt dit eerder tot vermijdende copingstrategieën bij jongeren. De bevestigt opnieuw de eerder gevonden bevinding, dat adolescenten hun opvoeding op een andere manier ervaren dan de moeders. Wanneer adolescenten aangeven dat ze overbeschermd worden, stellen ze zich afwachtend op en laten ze problemen over zich heen komen. We zagen eerder al dat deze copingstrategie samenhangt met probleemgedrag. Wanneer moeders rapporteren over hun eigen overbescherming, dan gebruiken jongeren eerder vermijdende copinstrategieën. Ze gaan hun problemen uit de weg en zoeken afleiding in andere zaken. Vermijdende coping bleek niet samen te hangen met probleemgedrag bij jongeren. We kunnen dus de stellen dat de manier waarop jongeren de overbescherming door hun moeder ervaren, leidt tot meer probleemgedrag. Wanneer moeders rapporteren over hun overbescherming, dan leidt dit niet tot meer probleemgedrag bij de adolescenten. Dit kan er mogelijk op wijzen dat jongeren meer overbescherming door hun moeders ervaren dan de moeders zelf weergeven en zich daarom verzetten. Dit sluit aan bij de gegevens uit Tabel 1 en 2 waaruit bleek dat de gemiddelde scores op overbescherming van de moeders lager lagen dan die van de adolescenten. Bovendien sluit het ook aan bij wat er in de literatuur gevonden wordt. Onderzoek toont namelijk aan dat moeder- en kindrapportage rond overbeschermend opvoeden veel minder bij elkaar aansluiten dan de vader- en kindrapportage. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat moeders zich op een betere manier willen presenteren dan de realiteit. Een andere verklaring is dat moeders bepaalde vormen van overbescherming niet als overbescherming beschouwen (Gere et al., 2012). Het verband tussen overbescherming en probleemgedrag gemedieerd door passieve coping. In een laatste onderzoeksvraag hebben we gekeken naar de mediërende rol van een vermijdende en/of passieve copingstrategie in de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag. Vooraleer we overgingen tot deze stap, zijn we eerst de relatie tussen coping en probleemgedrag nagegaan. Wanneer we de resultaten bekijken, merken we twee significante verbanden op. Passieve coping blijkt samen te hangen met regelovertredend en agressief gedrag. Dit sluit aan bij wat er in de literatuur gevonden wordt. Het niet kunnen omgaan met problemen blijkt namelijk een voorspellende factor te zijn voor het stellen van externaliserende gedragsproblemen (Blair, Denham, Kochanoff, & Whipple, 2004).). Er zijn geen verbanden te vinden tussen vermijdende coping en probleemgedrag waardoor er enkel mediaties mogelijk zijn met een passief reactiepatroon. Deze bevindingen sluiten niet volledig aan bij onze hypotheses. We hadden namelijk verwacht dat zowel vermijdende als passieve coping een positieve correlatie zouden vertonen met probleemgedrag. Uit onderzoek blijkt dat vermijdende
38
coping significant gerelateerd is aan een verhoogd risico voor het ontwikkelen van probleemgedrag (Liu, Tein, & Zhao, 2004). In de literatuur worden passieve en vermijdende coping bovendien vaak gezien als synoniemen (Wolfradt, Hempel & Miles, 2003) of men beschouwt vermijdende coping als een indicator van passieve coping. De matige correlatie tussen beide copingstrategieën in ons onderzoek ondersteunt dit idee niet. Dit deed ons vermoeden dat beide copingstrategieën een impact hebben op probleemgedrag. Verder onderzoek is aangewezen om dit verschil te kunnen verklaren. Conform de verwachtingen vinden we enkele verbanden terug tussen overbescherming en probleemgedrag die gemedieerd worden door passieve coping. Adolescenten wiens problemen proactief opgelost worden door hun ouders gebruiken eerder passieve copingstrategieën, wat op zijn beurt leidt tot meer probleemgedrag. Adolescenten wiens privacy geschonden wordt, zullen ook eerder passieve copingstrategieën gebruiken, wat vervolgens leidt tot meer agressief gedrag. Bij beide variabelen ging het om een partiële mediatie. Een deel van het verband tussen overbescherming en probleemgedrag wordt verklaard door passieve coping. We kunnen dus concluderen dat passieve coping een belangrijke verklaring vormt voor het effect van overbescherming op probleemgedrag. Passieve coping is een maladaptieve copingstrategie omdat men er niet in slaagt problemen op een actieve manier aan te pakken. Adolescenten die gebruik maken van passieve copinstrategieën, laten problemen over zich heenkomen. Ze leggen zich neer bij de gang van zaken en laten zich volledig in beslag nemen door de problemen. Ze zonderen zich af van anderen en zien de zaken somber in. Uit de literatuur blijkt dat jongeren die passief omgaan met problemen, vaak hun emoties onderdrukken. Op lange termijn wordt dit onhoudbaar waardoor hun emoties vaak pas veel later naar boven komen. Dit kan leiden tot een explosieve uitbarsting in hun gedrag (Blair, et al., 2004). Het verband tussen proactief problemen oplossen en probleemgedrag met passieve coping als mediator is dus een logisch te verklaren verband. Verder bleek deze passieve coping ook een verklarend mechanisme te zijn in de relatie tussen het schenden van de privacy en agressief gedrag. Het schenden van de privacy betekent dat jongeren niet de kans krijgen om een eigen plek te hebben in huis, hun doen en laten wordt overal gevolgd, ook wanneer ze tijd voor zichzelf nodig hebben. Dit is opnieuw een vorm van overbescherming waarbij jongeren niet de kans krijgen om uit te groeien tot een autonoom individu. Een mogelijke reactie hierop is het uit de weg gaan van problemen en zich neerleggen bij de gang van zaken (passieve coping). Uit de literatuur blijkt dat wanneer de privacy van adolescenten geschonden wordt, dit tot meer conflicten leidt met de ouders (Hawk, Keijsers, Hale III, & Meeus, 2009). Dit conflict kan zich onder meer uiten in agressieve gedragingen van de adolescent. Passieve coping als mediator in de relatie tussen schenden van de privacy en probleemgedrag lijkt minder evident dan in de relatie tussen proactief problemen
39
oplossen en probleemgedrag. Verder onderzoek lijkt hier nuttig om deze verbanden verder te onderzoeken. Passieve coping volstond in de huidige studie echter niet om de effecten volledig te verklaren. Na toevoeging van passieve coping aan het model, bleef er immers nog steeds een significant direct effect van overbescherming op probleemgedrag. Mogelijks spelen andere mediatoren, die niet opgenomen werden in deze studie een rol. Een mogelijke suggestie hierbij zou rebellie en reactantie kunnen zijn. Uit de literatuur bleek al dat wanneer jongeren zich bedreigd voelen in hun vrijwillig functioneren, ze vaak hun autonomie terug proberen te herstellen door het omgekeerde te doen van wat door de ouders verwacht wordt (Brehm & Brehm, 1981). Ze kunnen dus in opstand komen tegen de overbescherming van hun ouders omdat ze zich niet tot een autonoom individu kunnen ontwikkelen. Een mogelijke manier van verzet kan agressief en regelovertredend gedrag zijn. Uit onderzoek blijkt namelijk al dat reactantie samenhangt met meer rebellerend en externaliserend gedrag (Steyt, 2012). In de Utrechtse Copinglijst komt dit overeen met de subschaal Expressie van Emoties. Jongeren reageren hun spanningen af en laten hun ergernis blijken bij de confrontatie met problemen. Theoretische en Praktische Implicaties In de huidige studie werd evidentie geboden voor de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag, overbescherming en coping en coping en probleemgedrag. Bovendien hebben we aangetoond dat het verband tussen overbescherming en probleemgedrag gedeeltelijk gemedieerd wordt door passieve coping. Uit deze bevindingen kunnen we enkele belangrijke theoretische en praktijkgerichte implicaties formuleren. In dit onderzoek hebben we bestudeerd wat de gevolgen van overbeschermend opvoeden zijn voor jongeren. We hebben aangetoond dat bepaalde indicatoren van overbescherming voorspellers zijn voor externaliserende gedragsproblemen. Overigens bleken de passieve copingstrategieën van adolescenten een belangrijke mediator te zijn voor het effect van overbescherming op probleemgedrag. In de literatuur gaat het vaak over directe effecten van overbeschermend opvoeden terwijl in deze studie coping gezien kan worden als een mechanisme in de relatie tussen overbescherming en gedragsproblemen. Dit is van belang voor toekomstig onderzoek. Het lijkt aangewezen om in verder onderzoek meer aandacht te richten op het gebruik van copinstrategieën bij overbeschermende jongeren en wat de gevolgen daarvan zijn. Een andere implicatie houdt de multidimensionaliteit van overbeschermend opvoeden in. Deze opvoedingsstijl bestaat niet uit één dimensie maar wel uit verschillende gerelateerde gedragingen die elk hun effect uitoefenen op het gedrag van jongeren. Om die reden bestaat onze schaal voor het meten van overbeschermend opvoeden uit zeven verschillende subschalen
40
die elk een ander aspect van overbeschermend opvoeden belichten. Deze opsplitsing in verschillende dimensies is in veel onderzoeken niet terug te vinden. Bovendien bestaan de meeste schalen van overbeschermend opvoeden uit veel minder items dan in ons onderzoek het geval is. De multidimensionaliteit van overbescherming is zeker een aspect dat meegenomen moet worden naar verder onderzoek. We formuleren ook enkel interessante praktijkgerichte implicaties. Deze masterproef biedt opnieuw evidentie dat het overbeschermen van jongeren negatieve effecten met zich kan meebrengen. Wanneer ouders bepaalde vormen van overbeschermend opvoeden toepassen in hun opvoeding, kan dit ertoe leiden dat jongeren agressief of regelovertredend gedrag stellen. Het is dus belangrijk dat ouders bewust gemaakt worden van hun opvoedingsstijl en wat dit voor gevolgen kan hebben voor hun kind. In de huidige complexe maatschappij hebben veel ouders behoefte om steeds aan risicoanalyse te doen en daarop te anticiperen. Ouders gaan ervan uit dat ze hun kinderen het best afschermen van de gevaren en risico’s die er op de loer liggen (Chorpita & Barlow, 1998). Experts hebben de taak om ouders te helpen bij het relativeren van het risicodenken en hen erop te wijzen dat het allemaal nog niet zo erg is. Vaak doen ouders het helemaal niet zo slecht zoals vaak wordt aangenomen. Ouders willen het beste voor hun kind en beseffen vaak niet dat ze meer kwaad dan goed doen door hun kinderen af te schermen van risico’s. Ouders dienen beslissingen te nemen in functie van het welbevinden en de ontwikkeling van hun kind, niet vanuit hun eigen angsten of bezorgdheden. Dit is moeilijk voor ouders omdat de gevolgen van overbescherming zich vaak op langere termijn manifesteren, bij het volwassen worden. Daarom is het belangrijk om continu de vinger aan de pols te houden en in te grijpen vooraleer het te laat is. In de periode voor de jongvolwassenheid kunnen vele zaken nog verholpen worden. Wanneer kinderen opgroeien, moeten ze leren dat ook onaangename dingen deel uitmaken van het leven. Als kinderen hiermee van jongs af aan geconfronteerd worden, leren ze er mee omgaan. Wanneer ouders de problemen van hun kind steeds voor hun neus wegvegen en zelf oplossen, dan leren kinderen hier nooit op te anticiperen en loopt het fout. Jongeren worden door overbescherming nooit zelfstandige volwassenen die zelf hun problemen kunnen oplossen. In die zin hindert overbescherming het individuatieproces van de adolescent. Dit is een proces waarbij men psychologisch afstand neemt van de ouders, zodanig dat de adolescent zich als een afzonderlijke individu kan ontwikkelen (Smollar & Youniss, 1989). Adolescenten die het individuatieproces niet goed doorlopen hebben, wat zich uit in het niet goed ontwikkeld hebben van een eigen identiteit, zullen problemen ervaren bij de confrontatie met nieuwe uitdagingen of problemen (Manzi, Vignoles, Regalia, & Scabini, 2006). De beste ontwikkelingskansen krijgt een kind dus door losgelaten te worden en door zelf zaken te ervaren zodanig dat men kan uitgroeien tot een autonoom individu.
41
Ouders, opvoeders en leerkrachten die geconfronteerd worden met probleemjongeren dienen verder te kijken dan het gedrag van de jongere zelf. Uit de literatuur (De Jong, 2011) blijkt dat een extreem verwend kind aanzien kan worden voor een kind met de stoornis ODD (oppositioneel opstandige gedragsstoornis). Kinderen met deze aandoening zijn ongehoorzaam en houden zich vaak niet aan de regels. Uit ons onderzoek blijkt dat overbeschermende kinderen meer regelovertredend en agressief gedrag vertonen. De gevolgen van overbescherming mogen dus niet verward worden met deze ontwikkelingsstoornis. Wanneer men beter inzicht krijgt in de oorzaken van het probleemgedrag van kinderen en jongeren, kan men voorkomen dat ze verkeerd gediagnosticeerd worden. Een ontwikkelingsstoornis dient aangepakt te worden met een behandeling zoals medicatie of psycho-educatie, terwijl bij overbescherming de kern van het probleem in de opvoeding ligt. Het is dus nodig om in het diagnostisch proces ook te kijken naar de gezinssituatie en de rol en opvoedingsstijl van de ouders. Ouders moeten veel alerter worden voor het gevaar dat in overbescherming schuilt. Opvoeders, psychologen en pedagogen dienen preventiever te werk te gaan. Wanneer men merkt dat kinderen opstandig verdrag vertonen, is het belangrijk om een gesprek aan te gaan met de ouders waarin men dieper ingaat op de opvoeding van het kind. Wanneer er sprake van overbescherming is, zal men het gedrag van de jongeren veel beter kunnen kaderen en er ook beter mee kunnen omgaan. We kunnen dus in het algemeen stellen dat er bij interventies aandacht moet zijn voor de context, de wisselwerking tussen de jongere en de context en wat dit bij de jongere teweeg heeft gebracht Uit ons onderzoek blijkt bovendien dat passieve coping een gedeeltelijke verklaring vormt in de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag. Wanneer jongeren externaliserende gedragsproblemen vertonen, dan kan men nagaan welke copinstrategieën de jongere hanteert. Wanneer blijkt dat het voornamelijk om passieve copinstrategieën gaat, dan kan hier aan gewerkt worden. Men kan het probleemgedrag ook deels voorkomen door (al dan niet) overbeschermende kinderen preventief meer effectieve copinstrategieën aan te leren zodanig dat ze beter om kunnen met aanpassing vereisende omstandigheden, wat een overbeschermende opvoeding zeker is. Zo bestaan er bijvoorbeeld lespakketten speciaal gemaakt voor leerkrachten in de basisschool om copingvaardigheden van leerlingen te verbeteren (Panis, 2012). Sterktes en Zwaktes van het Onderzoek Deze masterproef onderzocht de mediërende variabelen tussen overbescherming en externaliserend probleemgedrag. Er bestaan geen studies die verklaringen zoeken voor dit verband, zeker niet met coping als mediator. De resultaten in deze studie duiden overbescherming en coping aan als verklarende mechanismen voor probleemgedrag. Hiermee wordt de wetenschappelijke literatuur rond coping, probleemgedrag en overbescherming in het
42
algemeen uitgebreid. Een ander sterk punt van dit onderzoek is de heterogeniteit en grootte (N = 261) van onze steekproef. We hebben zowel adolescenten bevraagd van het vierde, vijfde en zesde middelbaar. De participanten komen uit gezinnen met verschillende gezinsstructuren en ook de grootte van het gezin verschilt sterk. Het opleidingsniveau van de moeders varieerde van hoog opgeleide tot laagopgeleide moeders. Deze laatste groep wordt vaak over het hoofd gezien in onderzoek. Een nadeel is wel dat er geen vaders bevraagd werden. Uit de literatuur blijkt dat de invloed van vaders op externaliserende problemen groter is dan op de internaliserende problemen van hun kinderen (Phares & Compas, 1992). Verder blijkt ook dat overbescherming door moeders vooral een rol speelt in de vroege kindertijd, terwijl overbescherming door vaders belangrijker wordt gedurende de adolescentie (Gere, et al., 2012). Bovendien toont onderzoek dat de rapportage van vaders en kinderen beter overeenkomt dan de kind- en moederrapportage. De bevraging van vaders zou dus een ander licht kunnen werpen op deze studie. Uit ons onderzoek blijkt dat de resultaten bij de jongeren voor een groot stuk verschillen van die van de moeders. Dit wijst op de meerwaarde van multi-informant onderzoek. Kuczynski en Parkin (2006) stelden immers dat een conflictueuze ouder-kindrelatie een dialectisch proces is waardoor het dus belangrijk is om zowel ouder als kind in onderzoek te betrekken. We hebben in onze analyses ook rekening gehouden met verschillende achtergrondgegevens. In de preliminaire analyses bleek dat geslacht in de adolescent-data en leeftijd in de moederdata een effect hadden op de indicatoren van overbeschermend opvoeden. Door met deze achtergrondvariabelen rekening te houden bij verdere analyses, vergroot dit de validiteit van deze studie. We zijn ook de betrouwbaarheid nagegaan voor elke schaal van overbeschermend opvoeden. We besloten om de schaal Externe Attributie slechts met drie items te meten. Dit vergroot de betrouwbaarheid van ons onderzoek. Bovendien is het ook een sterkte dat onze nieuw ontwikkelde schaal van overbeschermend opvoeden gemeten wordt aan de hand van zeven indicatoren. Elke schaal heeft zijn kenmerken en belang. Overbescherming is immers een zeer breed begrip en ouders passen vaak verschillende vormen van overbescherming toe. Er zijn ook een aantal beperkingen verbonden aan onze studie. Een eerste belangrijke beperking van onze studie is dat we gebruik gemaakt hebben van cross-sectioneel onderzoek. We kunnen de resultaten dus enkel correlationeel interpreteren. Longitudinaal onderzoek over een langere tijd kan ons uitsluitsel geven over de richting van sommige verbanden. De correlaties kunnen namelijk bidirectioneel geïnterpreteerd worden. Zo kunnen we het effect van coping op probleemgedrag ook omgekeerd interpreteren. Regelovertredend of agressief gedrag kan er ook toe leiden dat jongeren meer passieve copingstrategieën gaan gebruiken. Of misschien lokt problematisch coping bij jongeren bij hun ouders een meer overbeschermende opvoeding uit (Kerr & Stattin, 2003). Dit zou bijgevolg ook ons gevonden mediatie-verband in
43
vraag stellen. Longitudinaal onderzoek maakt het bovendien mogelijk om de ontwikkeling van verschillende van onze studievariabelen beter in kaart te brengen. Een andere beperking is verbonden aan de zelfrapportage instrumenten. Zelfrapportages kunnen ervoor zorgen dat bepaalde variabelen niet accuraat gemeten worden en dus onder- of overschat worden. Moeders kunnen bijvoorbeeld sociaal wenselijke antwoorden geven of er zich niet van bewust zijn in welke mate ze hun kind overbeschermen. Ondanks het feit dat er nadelen verbonden zijn aan zelfrapportage, is het in dit onderzoek gerechtvaardigd omdat de persoonlijke ervaringen van adolescenten en moeders in dit onderzoek van groot belang zijn. Een ander nadeel dat tijdens onze studie opdook, is het probleem van multicollineariteit. Er is sprake van meerdere sterke correlaties tussen de verschillende aspecten van overbescherming die als predictoren in deze studie werden gebruikt. We moeten dus erg voorzichtig zijn bij het interpreteren van de regressie-analyses. Om die reden hebben we ons vooral gebaseerd op de correlaties. Vele regressie-analyses sloten namelijk niet aan bij de bevindingen van de correlaties.
Suggesties voor Verder Onderzoek De literatuur heeft aangetoond dat er een leemte bestaat in de wetenschappelijke literatuur rond overbescherming en probleemgedrag. Onderzoek focust zich immers vooral op de relatie tussen overbeschermend opvoeden en internaliserende problemen. Toch wijst ons onderzoek erop dat overbeschermend opvoeden ook een impact heeft op externaliserend probleemgedrag. Het lijkt dus aangewezen om hier verder onderzoek naar te doen en dit aan de hand van longitudinaal onderzoek. Op die manier kan men uitspraken doen over de richting van onze gevonden verbanden. Hierbij kan dan ook verder onderzocht worden waarom passieve coping een verklarend mechanisme is in de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag en vermijding niet, ondanks dat deze twee copingstrategieën erg bij elkaar aansluiten. Bovendien zou het interessant zijn om zich meer toe te spitsen op de verschillende indicatoren van overbescherming, zoals proactief problemen oplossen en het schenden van de privacy. Deze vertonen namelijk een positief verband met probleemgedrag met passieve coping als mediator in deze relatie. Het lijkt daarbij aangewezen om naast de moeders ook vaders te betrekken in het onderzoek. We hebben reeds aangehaald dat moeders aangeven minder overbeschermend te zijn dan wat hun partners over hen rapporteren (Gere et al., 2012). Het lijkt erop dat moeders zich op een betere manier willen presenteren, terwijl vaders dit niet doen. Het bevragen van de vaders zou dus een correcter en betrouwbaarder beeld kunnen scheppen van de mate waarin het kind overbeschermend wordt. Daarnaast lijkt het, zoals eerder gesteld, interessant om andere mogelijke mediators te onderzoeken in de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag. Een suggestie die we
44
hierbij reeds deden is reactantie en rebellie als mediator. Het in opstand komen van de adolescent lijkt ons een erg aannemelijke mechanisme in de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag.
Algemene Conclusie Deze studie had als doel om meer te weten te komen over de gevolgen van overbeschermend opvoeden wanneer de applausgeneratie groter wordt. We spitsten ons vooral toe op de relatie tussen overbescherming en probleemgedrag met coping als mediërende variabele. De hypotheses werden deels bevestigd: Passieve coping medieert de relatie tussen proactief problemen oplossen en probleemgedrag. Passieve coping was tevens de mediërende variabele in de relatie tussen schenden van de privacy en agressief gedrag bij adolescenten. Deze bevindingen bevestigen wat er al in heel wat onderzoek werd aangetoond: Overbeschermend opvoeden kan schadelijke gevolgen hebben voor jongeren. We raden alle ouders dan ook aan om hun kinderen niet te overladen met waarschuwingen en advies. Laat ze zelf op zoek gaan en exploreren en laat hen vooral fouten maken. Pas dan zullen jongeren in staat zijn om te leren omgaan met moeilijkheden. Tijdig en durven loslaten is dus de boodschap. Een bloem groeit ook niet onder een stolp, maar heeft vrije lucht nodig om te floreren.
45
Referenties
Academic (2000-2013). Lawnmower parent. Academic Dictionaris and Encyclopedies: New Words. Online geraadpleegd op 14 mei 2014 op http://new_words.enacademic.com/ 1736/lawnmower_parent Achenbach, T. M. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist/4-18 and 1991 Profile. Burlington, VT: University of Vermont Department of Psychiatry. Anoniem (2013, Maart 2). British children “babied” by intrusive parents, says MP. BBC News UK. Geraadpleegd op 16 mei 2013 van: http://www.bbc.co.uk/news/uk-21641004. Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55, 469–480. doi: 10.1037/0003-066X.55.5.469 Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182. doi: 10.1037/0022-3514.51.6.1173 Baumrind, Diana. 1966. Effects of authoritative parental control on child behavior. Child Development, 37, 887–907. doi: 10.2307/1126611 Beyers, W., & Goossens, L. (1999). Emotional autonomy, psychosocial adjustment, and parenting: Interactions, moderating, and mediating effects. Journal of Adolescence, 22, 753769. doi: 1006/jado.1999.0268. doi: 10.1006/jado.1999.0268 Blair, K. A., Denham, S. A., Kochanoff, A., & Whipple, B. (2004). Playing it cool: Temperament, emotion regulation, and social behavior in preschoolers. Journal of School Psychology, 42, 419-443. doi: 10.1016/j.jsp.2004.10.002 Brehm, J. W., & Brehm, S. S. (1981). Psychological reactance: A theory of freedom and control. San Diego, CA: Academic Press. Caputo, V. (2007). She's from a ‘good family’: Performing childhood and motherhood in a Canadian private school setting. Childhood, 14, 173−192. doi: 10.1177/0907568 207078326 Carlo, G., Vicenta Mestre, M., McGinley, M. M., Samper, P., Tur, A., Sandman, D. (2012) The interplay of emotional instability, empathy, and coping on prosocial and aggressive behaviors. Personality and Individual Differences, 53, 675. doi: 10.1016/j.paid.2012. 05.022 Chorpita, B. F., & Barlow, D. H. (1998). The development of anxiety: The role of control in the early environment. Psychological Bulletin, 124, 3–21. doi: 10.1037/0033-2909.124.1.3 Claeys, G. (2011, 27 augustus). Wanneer ouders het te goed willen doen. Geluk kan uw kinderen schaden. Weekblad De Standaard, pp. 36-40.
46
De Coninck, K. (2013, April 27). “Er scheelt iets met mijn kind” is makkelijker dan “Het lukt me niet als ouder”. Het Nieuwsblad, pp. 22-23. Cronbach, L. J. (1951). Coefficient alpha and the internal structure of tests. Psychometrika, 16, 297-334. doi: 10.1007/bf02310555 Crosby Budinger, M., Drazdowski, T. K., Ginsburg, G. S. (2013). Anxiety-promoting parenting behaviors: A comparison of anxious parents with and without social anxiety disorder. Child psychiatry and human development, 44, 412-418. doi: 10.1007/s10578-012-0335-9 De Jong, W. (2011). Het verwende kind syndroom. Huizen: Pica. De Jong, W. (2013). Alles voor je kind : Problematische verwenning maakt meer stuk dan je life is. Orthopedagogiek : Onderzoek en Praktijk, 32, 447-457. Fields, L., & Prinz, R. J. (1997). Coping and adjustment during childhood and adolescence. Clinical Psychology Review, 17, 967-976. doi: 10.1016/S0272-7358(97)00033-0 Fingerman, K. L., Cheng, Y-P., Wesselmann, E. D., Zarit, S., Furstenberg, F., & Birditt, K. S. (2013). Helicopter parents and landing pad kids: Intense parental support of grown children. Journal of Marriage and Family, 74, 880-896. doi: 10.1111/j.1741-3737. 2012.00987. Fischer, J. L., Forthun, L. F., Pidcock, B. W., & Dowd, D. A. (2007). Parent relationships, emotion regulation, psychosocial maturity and college student alcohol use problems. Journal of Youth and Adolescence, 36, 912–926. doi: 10.1007/s10964-006-9126-6. Gere, M. K., Villabø, M. A., Torgersen, S., Kendall, P. C. (2012). Overprotective parenting and child anxiety: The role of co-occurring child behavior problems. Journal of Anxiety Disorders, 26, 642-649. doi: 10.1016/j.janxdis.2012.04.003 Givertz, M., & Segrin, C. (2012). The association between overinvolved parenting and young adults’ self-efficacy, psychological entitlement, and family communication. Family Relations, 61, 237-252. doi: 10.1177/0093650212456392 Goldscheider, F., & Goldscheider, C. (1994). Leaving and returning home in 20th century America. In Understanding Families: The changing transition to adulthood: Leaving and returning home. (pp. 1-19). Thousand Oaks, CA: SAGE Publications. doi: 10.4135/ 9781452234014 Hawk, S. T., Hale III, W. W., Raaijmakers, Q. A. W., & Meeus, W. (2008). Adolescents’ perceptions of privacy invasion in reaction to parental solicitation and control. The Journal of Early Adolescence, 4, 583-608. doi: 10.1177/0272431608317611 Hawk, S. T., Keijsers, L., Hale III, W. W., & Meeus, W. (2009). Mind your own business! Longitudinal relations between perceived privacy invasion and adolescent-parent conflict. Journal of Family Psychology, 23, 511. doi: 10.1037/a0015426
47
Henderlong, J., & Lepper, M. R. (2002). The effects of praise on children’s intrinsic motivation: A review and synthesis. Psychological Bulletin, 128, 774-795. doi: 10.1037/00332909.128.5.774 Hock, E., Eberly, M., Bartle-Haring, S., Ellwanger, P., & Widaman, F. (2001). Seperation anxiety in parents of adolescents: Theoretical significance and scale development. Child Development, 72, 284-298. doi: 10.1111/1467-8624.00279 Holmbeck, G. N. (1997). Toward terminological, conceptual, and statistical clarity in the study of mediators and moderators: Examples from the child- clinical and pediatric psychology literatures. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 599-610. doi: 10.1037//0022-006X.65.4.599 J/M voor Ouders (2010). J/M onderzoek: Ouders hebben faalangst. J/M voor Ouders. Geraadpleegd op 2 april 2013 van: http://www.jmouders.nl/Themas/JM-Tijdschrift1/Onderzoeken/Onderzoek-2010.htm Kantrowitz, B., & Tyre, P. (2006, Mei 14). The fine art of letting go: As parents, boomers face their final frontier: How to stand aside as their children become independent adults: Where’s the line between caring and coddling? Newsweek Magazine. Geraadpleegd op 4 mei 2013 van: http://www.newsweek.com/od/47719. Kins, E., Soenens, B., & Beyers, W. (2011). " Why do they have to grow up so fast?" Parental separation anxiety and emerging adults' pathology of separation-individuation. Journal of Clinical Psychology, 67, 647-664. doi: 10.1002/j cl p.20786 Knorth, E. J. (2009). Maakbaarheid. Kind en Adolescent, 30, 64-65. Kuczynski, L., & Parkin, M. (2006). Agency and bidirectionality in socialization: Interactions, transactions, and relational dialectics. In J. E. Grusec & P. Hastings (Eds.) Handbook of Socialization (pp. 259-283). New York: Guilford. Laird, R. D., Marrero, M. D., Melching, J. A., & Kuhn, E. S. (2013). Information management strategies in early adolescene: Developmental change in use and transactional associations with psychological adjustment. Development Psychology, 49, 928-938. doi : 10.1037/a0028845. LeMoyne, T., & Buchanan, T. (2011). Does “hovering” matter? Helicopter parenting and its effects on well-being. Sociological Spectrum, 31, 399-418. doi: 10.1080/02732173.2011. 574038 Levine, M. (2006). The price of privilege: How parental pressure and material advantage are creating a generation of disconnected and unhappy kids. New York: Harper.
48
Liu, X., Tein, J-Y., & Zhao, Z. (2004). Coping strategies and behavioral/emotional problems among Chinese adolescents. Psychiatry Research, 126, 275-285. doi: 10.1016/j.psychres. 2004.02.006 Locke, J. Y., Campbell, M. A., & Kavanagh, D. (2012). Can a parent do too much for their child? An examination by parenting professionals of the concept of overparenting. Australian Journal of Guidance and Counselling, 22, 249-265. doi: 10.1017/jgc.2012.29 Manzi, C., Vignoles V. L., Regalia C., & Scabini, E. (2006). Cohesion and enmeshment revisited: Differentiation, identity, and well-being. Journal of Marriage and the Family, 68, 673-689. doi: 10.1111/j.1741-3737.2006.00282.x Marsman, R., Oldehinkel, A. J., Ormel, J., & Buitelaar, J. K. (2013). The dopamine receptor D4 gene and familial loading interact with perceived parenting in predicting externalizing behavior problems in early adolescence: The TRacking Adolescents' Individual Lives Survey (TRAILS). Psychiatry research, 209, 66-73. doi: 10.1016/j.psychres.2012.10.022 Nelson, L. J., Padilla-Walker, L. M., Christensen, K. J., Evans, C. A., Carroll, J. S. (2011). Parenting in emerging adulthood: An examination of parenting clusters and correlates. Journal of Youth and Adolescence, 40, 730-743. doi: 10.1007/s10964-010-9584-8 Padilla-Walker, L. M., Nelson, L .J. (2012). Black hawk down? Establishing helicopter parenting as a distinct construct from others forms of parental control during emerging adulthood. Journal of Adolescence, 35, 1177-1190. doi: 10.1016/j.adolescence.2012. 03.007 Panis, M. (2012). Kleine kinderen, grote problemen? Sturen op geluk, 80. Phares, V., & Compas, B. E. (1992). The role of fathers in child and adolescent psychopathology: Make room for daddy. Psychological Bulletin, 111, 387-412. doi: 10.1037/0033-2909.111.3.387 Pijl, M. (2007). Bewegingsachterstand door overbescherming, GPD. Plancherel, B., & Bolognini, M. (1995). Coping and mental health in early adolescence. Journal of Adolescence, 18, 459-474. doi: 10.1006/jado.1995.1033 Preacher, K. J., & Leonardelli, G. J. (2001). Calculation for the Sobel test: An interactive calculation tool for mediation tests. Geraadpleegd op 3 mei 2014 van: http:// http://quantpsy.org/sobel/sobel.htm. Rogiers, F. ( 2013, Februari 9). Ik ben soms bang van mijn eigen kind. Weekblad De Standaard, p. 33-37. Rosenfeld, A., & Wise, N. (2000). The overscheduled child: Avoid the hyper-parenting trap. New York: St. Martin’s Griffin.
49
Schreurs, P. J .G., & Van de Willige, G. (1988). Omgaan met problemen en gebeurtenissen: De Utrechtse Copinglijst (UCL). Lisse: Swets & Zeitlinger. Schweitzer, S. (2005, Augustus 20). Case of the hovering parents: Universities laying ground rules to give freshmen more independence. The Boston Globe. Geraadpleegd op 10 mei 2013 van: http://www.boston.com/news/education/higher/articles/2005/08/20/ case_of_the_hovering_parents/ Segrin, C., Woszidlo, A., Givertz, M., Bauer, A., & Murphy, M. (2012). The association between overparenting, parent-child communication, and entitlement and adaptive traits in adult children. Family Relations, 61, 237-252. doi: 10.1111/j.1741-3729.2011.00689.x Shermach (2006, September 5). GPS on junior: Parents tracking children through cell phones. E-Commerce Times. Geraadpleegd op 2 mei 2013 van: http://www.ecommercetimes.com/ story/50389.html
Smollar, J., & Youniss, J. (1989). Transformations in adolescents perceptions of parents. International Journal of Behavioural Development, 12, 71-84. doi: 10.1177/016502548901200104 Shoup, R., Gonyea, R. M., & Kuh, G. D. (2009). Helicopter parents: Examining the impact of highly involved parents on student engagement and educational outcomes. 49th Annual Forum of the Association for Institutional Research. Steyt, K. (2012). Het verband tussen psychologische controle en de identiteitsvorming bij adolescenten: de rol van rebellie. (Master thesis, Universiteit Gent, Gent). Geraadpleegd op 10 mei 2014 van: http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/028/RUG01-001894028_ 2012_0001_AC.pdf Thomasgard, M., Metz, W. P., Edelbrock, C., & Shonkoff, J. P. (1995). Parent-child relationship disorders. Part I. Parental overprotection and the development of the parent protection scale. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 16, 244-250. doi: 10.1097/00004703-199508000-00006 Vandeginste, E. (2011). Vrijheid als afhankelijkheid. Een genealogische studie van opvoedingsadvies in “De Bond” sinds 1960. (Master thesis, Universiteit Gent, Gent). Geraadpleegd op 3 mei 2013 van : http://www.scriptiebank.be/sites/default/files/ 47094eec85d5dd7b98e640f9ee296a73.pdf Vandenbroeck, M. (2013). Gezinspedagogiek. Gent: Academia Press. Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2012). Ontwikkelingspsychologie II. Universiteit Gent, Gent. Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij. Verhulst, F. C., Van der Ende, J., Koot, H. M.(1997), Handleiding voor de Youth Self-Report (YSR) Manual for the Youth Self-Report (YSR)]. Rotterdam: Afdeling Kinder- en
50
Jeugdpsychiatrie, Sophia Kinderziekenhuis/Academisch Ziekenhuis Rotterdam/ Erasmus Universiteit Rotterdam Wall, G. (2010). Mothers’ experiences with intensive parenting and brain development discourse. Women’s Studies International Forum, 33, 253-263. doi: 10.1016/j.wsif. 2010.02.019 Williams, K., & McGillicuddy-De Lisi, A. (1999). Coping strategies in adolescents. Journal of Applied Developmental Psychology, 4, 537-549. doi: 10.1016/S0193-3973(99)00025-8 Wolfradt, U., Hempel, S., & Miles, J. N. (2003). Perceived parenting styles, depersonalisation, anxiety and coping behaviour in adolescents. Personality and Individual Differences, 34, 521-532. doi: 10.1016/S0191-8869(02)00092-2 Ysebie, L. (2013). Exploratief onderzoek naar externaliserend probleemgedrag en druggebruik bij jongeren tussen de 16 en 16 jaar in het buitengewoon secundair onderwijs en het beroepssecundair onderwijs. Universiteit Gent, Gent.
51
Bijlagen Bijlage 1. Vragenlijst voor adolescenten Bijlage 2. Vragenlijst voor moeder
Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie
Opvoedingsonderzoek bij adolescenten Vragenlijst voor Adolescent Deze vragenbundel omvat eerst een aantal algemene vragen. Daarna volgen een aantal onderdelen met stellingen die naar de specifieke relatie met je moeder, alsook een aantal vragen over jezelf en je ruimer gezin (moeder, vader, broers/zussen). Belangrijk is dat je alle vragen beantwoordt in de volgorde zoals weergegeven. De vragen moeten niet altijd op dezelfde manier beantwoord worden. Lees goed de instructies bij elk onderdeel en bovenaan elke bladzijde. Vele vragen of stellingen hebben de volgende vorm: Vb: Ik eet graag tomaten. Jij duidt dan met een cijfer tussen 1 en 5 aan in welke mate die stelling waar is voor jou of niet (OMCIRKELEN). De cijfers betekenen: 1 = helemaal niet akkoord 2 = niet akkoord 3 = soms akkoord 4 = akkoord 5 = helemaal akkoord Eet je bijvoorbeeld heel graag tomaten, omcirkel dan 5. Lust je helemaal geen tomaten omcirkel dan 1. In de andere gevallen kies je iets tussen 1 en 5. Mocht je per ongeluk een fout antwoord gegeven hebben, zet er dan een duidelijk kruis door en omcirkel een ander antwoord. Vul de vragen eerlijk in. Je antwoorden zijn enkel bruikbaar als ze jou en de relatie met jouw zoon of dochter goed beschrijven. De gegevens die we van jou krijgen worden bewaard en bewerkt op code. Over de onderzoeksgegevens wordt enkel anoniem gerapporteerd. We geven zeker geen antwoorden door aan anderen. Om je antwoorden anoniem te verwerken, is het belangrijk dat er eerst een code aangemaakt wordt. Deze code zal elke verwijzing naar je persoonlijke identificatiegegevens vervangen. Om de code aan te maken noteer je hieronder de laatste letter van je voornaam, de laatste letter van je achternaam en daarachter je geboortedatum. Bijvoorbeeld: Pieter Desmet, geboren op 12/03/1997 wordt RT12031997.
CODE: …………………………………………………………… Alvast heel erg bedankt voor je medewerking! Dr. Evie Kins
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie www.UGent.be Henri Dunantlaan 2, B-9000 Gent
ACHTERGRONDGEGEVENS Vul de volgende gegevens aan: Datum vandaag: Geboortedatum: Leeftijd:
Geslacht:
……………………………… (dd /mm / jjjj) ……………………………… (dd /mm / jjjj) ………………………………
man / vrouw (schrap wat niet past)
Omcirkel het cijfer bij het antwoord dat voor jou geldt of het beste bij jou past (of vul aan): 1. Gezinsstructuur:
1 2 3 4
Mijn ouders wonen samen Mijn ouders zijn gescheiden Eén van mijn ouders is overleden Andere, namelijk…………………………
2. Mijn vader is voor mij:
1 2 3 4
Mijn biologische vader Mijn stiefvader Mijn pleegvader Andere, namelijk………………………….
3. Mijn moeder is voor mij:
1 2 3 4
Mijn biologische moeder Mijn stiefmoeder Mijn pleegmoeder Andere, namelijk……………………………
4. Ons ouderlijk gezin telt:
1 2 3 4 5
Eén kind Twee kinderen Drie kinderen Vier kinderen Meer dan vier kinderen
5. Ik ben de:
1 2 3 4
Jongste Oudste Middelste Andere, namelijk……………………………...
6. Ik volg momenteel
1 2 3 4 5
Algemeen Secundair Onderwijs (ASO) Technisch Secundair Onderwijs (TSO) Beroeps Secundair Onderwijs (BSO) Kunst Secundair Onderwijs (KSO) Ander, namelijk………………………………….
2
IK EN MIJN MOEDER (PC, Barber, 1996; PRS, Barber, 2002; LAPPS: Soenens et al., 2004; POPS: Grolnick et al., 1997) Volgende uitspraken gaan over de relatie tussen jezelf en je moeder. Denk goed na in welke mate elke stelling klopt voor de relatie die jij hebt met je moeder. Duid daarna het antwoordalternatief aan dat het meest overeenstemt met jouw mening. Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
1.
Mijn moeder lijkt te weten hoe ik me voel over de dingen.
1
2
3
4
5
2.
Mijn moeder probeert de manier waarop ik de dingen zie te veranderen.
1
2
3
4
5
3.
Mijn moeder stelt me vragen over hoe ik me buitenshuis gedraag.
1
2
3
4
5
4.
Mijn moeder maakt tijd om met me te praten.
1
2
3
4
5
5.
Mijn moeder luistert naar mijn mening of standpunt wanneer ik een probleem heb.
1
2
3
4
5
6
Ik voel me beter, nadat ik mijn zorgen met mijn moeder besproken heb.
1
2
3
4
5
7.
Mijn moeder verandert soms van gespreksonderwerp wanneer ik iets te vertellen heb.
1
2
3
4
5
8.
Mijn moeder herinnert me aan de regels die zij voor me heeft opgesteld.
1
2
3
4
5
9.
Mijn moeder lijkt niet vaak aan me te denken.
1
2
3
4
5
10.
Mijn moeder is meestal bereid om de zaken vanuit mijn standpunt te bekijken.
1
2
3
4
5
11.
Mijn moeder glimlacht vaak naar me.
1
2
3
4
5
12.
Mijn moeder onderbreekt me vaak.
1
2
3
4
5
13.
Mijn moeder ziet erop toe dat ik me gedraag zoals het hoort.
1
2
3
4
5
14.
Mijn moeder spendeert veel tijd met me.
1
2
3
4
5
15.
Mijn moeder is niet erg gevoelig voor wat ik belangrijk vind.
1
2
3
4
5
16.
Mijn moeder kan ervoor zorgen dat ik me beter voel, wanneer ik van streek ben.
1
2
3
4
5
17.
Mijn moeder geeft me soms de schuld van de problemen van andere gezinsleden.
1
2
3
4
5
18.
Mijn moeder praat over mijn gedrag met buren, andere ouders of met mijn leraren.
1
2
3
4
5
19.
Mijn moeder heeft het vaak te druk om te luisteren naar me.
1
2
3
4
5
20.
Mijn moeder laat me kiezen wat ik doe, telkens als dat mogelijk is.
1
2
3
4
5
21.
Mijn moeder doet graag dingen met mij.
1
2
3
4
5
22.
Mijn moeder rakelt soms de vroegere fouten van me op wanneer zij me bekritiseert.
1
2
3
4
5
3
Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
23.
Mijn moeder doet moeite om te weten te komen wie mijn vrienden zijn en waar ik tijd doorbreng.
1
2
3
4
5
24.
Mijn moeder is niet erg betrokken met mijn zaken
1
2
3
4
5
25.
Mijn moeder laat me toe dingen voor mezelf te beslissen.
1
2
3
4
5
26.
Mijn moeder vrolijkt me op als ik droevig ben.
1
2
3
4
5
27.
Mijn moeder is minder vriendelijk tegen me wanneer ik de dingen niet op haar manier zie.
1
2
3
4
5
28.
Mijn moeder trekt het zich niet aan of ik me al dan niet gedraag zoals zij dat wil.
1
2
3
4
5
29.
Mijn moeder staat erop om alles op haar manier te doen.
1
2
3
4
5
30.
Mijn moeder geeft me veel zorg en aandacht.
1
2
3
4
5
31.
Mijn moeder vermijdt me aan te kijken wanneer ik haar heb teleurgesteld.
1
2
3
4
5
32.
Mijn moeder heeft er geen weet van hoe ik me thuis of elders gedraag.
1
2
3
4
5
33.
Mijn moeder steekt tijd en energie in het helpen van me.
1
2
3
4
5
34.
Mijn moeder helpt me om mijn eigen richting in het leven te kiezen.
1
2
3
4
5
35.
Mijn moeder vindt het belangrijk om me te tonen ze van me houdt.
1
2
3
4
5
36.
Mijn moeder praat niet meer met me als ik haar gevoelens heb gekwetst, tot ik haar weer plezier doe.
1
2
3
4
5
37.
Mijn moeder gaat op een redelijke manier na of ik me gedraag zoals zij dat wil.
1
2
3
4
5
38.
Mijn moeder probeert me te vertellen hoe ik mijn leven moet leiden.
1
2
3
4
5
HOE IK DENK OVER MEZELF (NPI, Raskin & Terry, 1988; Barelds & Dijkstra, 2010) Lees elk paar van stellingen hieronder en duid met een kruisje aan welke van de twee uitspraken het best aansluit bij jezelf. Zelfs indien je het gevoel hebt dat geen van de uitspraken van toepassing is op jezelf, vragen we je toch om de uitspraak te kiezen die het dichtst bij jou als persoon staat. Duid per paar met een kruisje de stelling aan die het meest toepasselijk is op jou. 1.
2.
3.
_____
Ik heb een aangeboren talent voor het beïnvloeden van mensen.
_____
Ik ben niet goed in het beïnvloeden van mensen.
_____
Bescheidenheid pas niet bij mij.
_____
Ik ben in wezen een bescheiden persoon.
_____
Ik ga zo goed als elke uitdaging aan.
_____
Ik heb de neiging om vrij voorzichtig te zijn.
4
Duid per paar met een kruisje de stelling aan die het meest toepasselijk is op jou. 4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
_____
Als mensen me complimenten geven, voel ik me daar soms ongemakkelijk bij.
_____
Ik weet dat ik goed ben omdat iedereen me dat vertelt.
_____
Het idee dat ik over de wereld zou heersen, bezorgt mij doodsangst.
_____
Als ik over de wereld zou heersen, zou het een betere plaats zijn.
_____
Ik kan mij gewoonlijk overal uitpraten.
_____
Ik probeer de gevolgen van mijn gedrag te aanvaarden.
_____
Ik val liever niet op.
_____
Ik sta graag in het middelpunt van de aandacht.
_____
Ik zal succesvol worden.
_____
Ik ben niet erg bekommerd om succes.
_____
Ik ben niet beter en niet slechter dan de meeste mensen.
_____
Ik denk dat ik een speciaal persoon ben.
_____
Ik ben niet zeker of ik een goede leider zou zijn.
_____
Ik beschouw mezelf als een goede leider.
_____
Ik ben assertief.
_____
Ik wou dat ik assertiever was.
_____
Ik hou ervan gezag te hebben over anderen.
_____
Ik vind het niet erg om bevelen op te volgen.
_____
Ik vind het makkelijk om mensen te manipuleren.
_____
Ik vind het vervelend als ik merk dat ik anderen aan het manipuleren ben.
_____
Ik sta erop het respect te krijgen dat ik verdien.
_____
Ik krijg meestal het respect dat ik verdien.
_____
Ik hou er niet bepaald van om te pronken met lichaam.
_____
Ik hou ervan om te pronken met mijn lichaam.
_____
Ik kan mensen makkelijk doorgronden.
_____
Mensen zijn soms moeilijk te begrijpen.
_____
Wanneer ik me bekwaam voel, ben ik bereid de verantwoordelijkheid te nemen voor het maken van beslissingen.
_____
Ik hou ervan om de verantwoordelijkheid te nemen voor het maken van beslissingen.
_____
Ik wil gewoon gelukkig zijn.
_____
Ik wil iets bereiken op wereldvlak.
_____
Mijn lichaam is niks speciaals.
_____
Ik vind het leuk om naar mijn lichaam te kijken.
_____
Ik probeer niet te pronken met de dingen waar ik goed in ben.
_____
Als ik de kans krijg, ben ik geneigd om te laten zien hoe goed ik ergens in ben.
5
Duid per paar met een kruisje de stelling aan die het meest toepasselijk is op jou. 21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
36.
37.
_____
Ik ben altijd zeker van mijn zaak.
_____
Soms weet ik niet of ik wel het juiste doe, of de juiste beslissingen neem.
_____
Ik ben soms afhankelijk van anderen om zaken gedaan te krijgen.
_____
Ik ben zelden afhankelijk van iemand om zaken gedaan te krijgen.
_____
Soms vertel ik goede verhalen.
_____
Iedereen vindt het leuk om mijn verhalen te horen.
_____
Ik verwacht veel van andere mensen.
_____
Ik hou ervan om dingen voor anderen te doen.
_____
Ik zal niet tevreden zijn tot ik alles krijg wat ik verdien.
_____
Ik ben tevreden met wat zich aandient.
_____
Complimenten brengen me in verlegenheid.
_____
Ik hou ervan complimenten te krijgen.
_____
Ik heb een sterke drang naar macht.
_____
Macht op zich interesseert me niet.
_____
Ik hecht weinig belang aan nieuwigheden en mode.
_____
Ik hou ervan om een trendsetter te zijn.
_____
Ik hou ervan om naar mezelf te kijken in de spiegel.
_____
Naar mezelf kijken in de spiegel interesseert me niet bepaald.
_____
Ik hou er echt van om in het middelpunt van de aandacht te staan.
_____
Ik voel me ongemakkelijk als ik in het middelpunt van de aandacht sta.
_____
Ik kan mijn leven leiden op gelijk welke manier ik maar wil.
_____
Mensen kunnen niet altijd hun leven leiden zoals zij dit zouden willen.
_____
Ik vind het niet belangrijk om gezag uit te stralen.
_____
Mensen merken altijd dat ik gezag heb.
_____
Ik verkies om een leider te zijn.
_____
Het maakt me weinig uit of ik een leider ben of niet.
_____
Ik word een belangrijk persoon.
_____
Ik hoop dat ik succesvol zal worden.
_____
Ik kan iedereen laten geloven wat ik wil.
_____
Soms geloven mensen wat ik ze vertel.
_____
Ik ben een geboren leider.
_____
Leiderschap is een kwaliteit die lange tijd nodig heeft om zich te ontwikkelen.
_____
Ik zou willen dat iemand op een dag mijn biografie schrijft.
_____
Ik hou er niet van dat mensen, om welke reden ook, snuffelen in mijn privéleven.
6
Duid per paar met een kruisje de stelling aan die het meest toepasselijk is op jou. 38.
39.
40.
_____
Het stoort me wanneer anderen me niet opmerken.
_____
Ik vind het niet erg om op te gaan in de menigte.
_____
Ik ben begaafder dan andere personen.
_____
Ik kan veel leren van andere mensen.
_____
Ik ben net als alle andere mensen.
_____
Ik ben een uitzonderlijk persoon.
MEZELF (BPNS; Chen & Vansteenkiste, 2012) Onderstaande uitspraken gaan over hoe mensen soms denken en zich voelen over zaken die in hun leven gebeuren. Duid voor elk van de uitspraken aan in welke mate deze voor jou al dan niet kloppen voor jou. Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
1.
Ik heb een gevoel van keuze en vrijheid in de dingen die ik onderneem.
1
2
3
4
5
2.
Ik voel dat mijn beslissingen weerspiegelen wat ik echt wil.
1
2
3
4
5
3.
De meeste dingen die ik doe, voelen aan alsof ‘het moet’.
1
2
3
4
5
4.
Ik voel me gedwongen om veel dingen te doen waar ik zelf niet voor zou kiezen.
1
2
3
4
5
5.
Ik voel dat de mensen waar ik om geef, ook geven om mij.
1
2
3
4
5
6.
Ik voel me verbonden met mensen die om mij geven en waar ik ook om geef
1
2
3
4
5
7.
Ik voel me uitgesloten uit de groep waar ik bij wil horen.
1
2
3
4
5
8.
Ik voel dat mensen die belangrijk voor me zijn, koud en afstandelijk zijn tegen mij
1
2
3
4
5
9.
Ik heb er vertrouwen in dat ik dingen goed kan doen.
1
2
3
4
5
10.
Ik voel me bekwaam in wat ik doe.
1
2
3
4
5
11.
Ik heb ernstige twijfels over de vraag of ik de dingen wel goed kan doen.
1
2
3
4
5
12.
Ik voel me teleurgesteld in veel van mijn prestaties.
1
2
3
4
5
13.
Ik voel dat mijn keuzes weergeven wie ik werkelijk ben.
1
2
3
4
5
14.
Ik voel dat wat ik tot nu toe gedaan heb me oprecht interesseert.
1
2
3
4
5
15.
Ik voel me verplicht om te veel dingen te doen.
1
2
3
4
5
16.
Mijn dagelijkse activiteiten voelen als een aaneenschakeling van verplichtingen.
1
2
3
4
5
7
Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
17.
Ik voel me nauw verbonden met andere mensen die belangrijk voor me zijn.
1
2
3
4
5
18.
Ik heb een warm gevoel bij mensen waarmee ik tijd doorbreng.
1
2
3
4
5
19.
Ik heb de indruk dat mensen waarmee ik tijd doorbreng een hekel aan me hebben.
1
2
3
4
5
20.
Ik voel dat de relaties die ik heb slechts oppervlakkig zijn.
1
2
3
4
5
21.
Ik voel me in staat om mijn doelen te bereiken.
1
2
3
4
5
22.
Ik vind dat ik moeilijke taken met succes kan voltooien.
1
2
3
4
5
23.
Ik voel me onzeker over mijn vaardigheden.
1
2
3
4
5
24.
Ik voel me als een mislukking omwille van de fouten die ik maak.
1
2
3
4
5
IK EN MIJN MOEDER (OPS, Kins & Soenens, 2013) Volgende uitspraken gaan opnieuw over de relatie tussen jij en je moeder. Lees de stelling en denk na in welke mate deze van toepassing is op jullie relatie. Duid daarna het antwoordalternatief aan dat het meest overeenstemt met jouw mening. Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
5 Helemaal waar
1.
Mijn moeder waarschuwt me voortdurend voor dingen die me zouden kunnen overkomen.
1
2
3
4
5
2.
Mijn moeder probeert al mijn problemen zelf op te lossen zonder dat ik er iets voor hoef te doen.
1
2
3
4
5
3.
Mijn moeder behandelt me als een klein kind.
1
2
3
4
5
4.
Mijn moeder moeit zich in zaken die ik als persoonlijk ervaar.
1
2
3
4
5
5.
Mijn moeder schept op over hoe goed en slim ik ben.
1
2
3
4
5
6.
Mijn moeder troost me op momenten dat ik hier zelf geen nood aan heb.
1
2
3
4
5
7.
Als ik het minder goed doe op school zegt mijn moeder dat het mijn schuld niet is.
1
2
3
4
5
8.
Mijn moeder is te beschermend.
1
2
3
4
5
9.
Mijn moeder is bang voor wat er zou kunnen gebeuren wanneer zij niet in mijn buurt is.
1
2
3
4
5
Mijn moeder neemt vaak werk uit mijn handen zonder dat ik de kans kreeg om het eerst zelf te proberen.
1
2
3
4
5
10.
8
4 Waar
Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
11.
Mijn moeder zou willen dat ik onder haar vleugels bleef.
1
2
3
4
5
12.
Mijn moeder schendt mijn privacy.
1
2
3
4
5
13.
Mijn moeder vindt alles wat ik doe bijzonder.
1
2
3
4
5
14.
Mijn moeder schermt me af voor zaken die me van streek zouden kunnen brengen.
1
2
3
4
5
15.
Wanneer ik door iets wat ik deed in de problemen kom, vindt mijn moeder dat dit de verantwoordelijkheid is van anderen.
1
2
3
4
5
16.
Mijn moeder pampert me.
1
2
3
4
5
17.
Mijn moeder ziet meteen gevaar wanneer ik iets nieuws wil doen.
1
2
3
4
5
18.
Mijn moeder komt dikwijls tussen bij dingen die ik eigenlijk zelf zou kunnen oplossen.
1
2
3
4
5
19.
Mijn moeder zegt vaak dat ik nog te jong ben om dingen te doen die leeftijdgenoten wel mogen.
1
2
3
4
5
20.
Mijn moeder geeft haar mening over zaken die haar zaken niet zijn, zoals mijn kledij, hobby’s, vrienden, muziek.
1
2
3
4
5
21.
Mijn moeder zegt vaak dat ik een uitblinker ben in alles wat ik doe.
1
2
3
4
5
22.
Mijn moeder overreageert wanneer ik me niet goed voel.
1
2
3
4
5
23.
Mijn moeder vindt zelden dat ik de schuld ben van iets dat verkeerd loopt in mijn leven.
1
2
3
4
5
24.
Mijn moeder is overbezorgd.
1
2
3
4
5
25.
Mijn moeder wijst me op de mogelijke risico’s bij alles wat ik doe.
1
2
3
4
5
26.
Mijn moeder komt tussen bij conflicten en ruzies die ik heb met anderen (bv. broers/zussen, leeftijdgenoten, leerkrachten).
1
2
3
4
5
27.
Mijn moeder gaat op een kinderachtige manier met me om.
1
2
3
4
5
28.
Mijn moeder geeft me onvoldoende ruimte om een eigen plek te hebben in huis.
1
2
3
4
5
29.
Mijn moeder prijst me in alles wat ik doe.
1
2
3
4
5
30.
Wanneer er me iets overkomt lijkt mijn moeder dit soms erger te vinden dan ikzelf.
1
2
3
4
5
31.
Mijn moeder geeft anderen de schuld voor dingen die in mijn leven niet goed gaan.
1
2
3
4
5
32.
Mijn moeder is te betrokken in mijn leven.
1
2
3
4
5
33.
Mijn moeder geeft te kennen dat ik zonder haar waarschijnlijk in de problemen zou komen.
1
2
3
4
5
34.
Mijn moeder regelt veel dingen in mijn leven zonder mijn mening te vragen.
1
2
3
4
5
35.
Mijn moeder laat blijken dat zij niet wil dat ik volwassen word.
1
2
3
4
5
9
Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
36.
Mijn moeder volgt al mijn doen en laten, ook wanneer ik wat tijd voor mezelf nodig heb.
1
2
3
4
5
37.
Mijn moeder laat merken dat ik niets verkeerd kan doen in haar ogen.
1
2
3
4
5
38.
Mijn moeder maakt soms een drama van iets waar ik zelf niet van wakker zou liggen
1
2
3
4
5
39.
Mijn moeder schuift de verantwoordelijkheid vaak door naar anderen wanneer ik er niet veel van terecht breng.
1
2
3
4
5
40.
Mijn moeder zit me te dicht op de huid.
1
2
3
4
5
SUCCES VERSUS FALEN (Knee & Zuckermann, 1996) Hieronder wordt een situatie met twee mogelijke aflopen beschreven. Lees de situatie en probeer je zo goed mogelijk in te leven. Beantwoord na het lezen van de afloop van elk verhaal, de vier vragen die je daaronder vindt door het cijfer op de antwoordschaal te omcirkelen dat jouw mening het beste weergeeft. Situatie Op het einde van het schooljaar organiseert jullie leerkracht wiskunde een soort van spel/rebus waarin jullie met de klas een aantal opdrachten moeten oplossen. De opdrachten zijn zodanig opgebouwd dat de moeilijkheidsgraad telkens toeneemt en je pas kunt overgaan naar een volgende opdracht wanneer je klaar bent met de voorgaande. Er wordt beloofd dat alle leerlingen uiteindelijk een kleine attentie zullen krijgen, maar de eerste vijf primussen die klaar zijn met het oplossen van alle opdrachten krijgen daarbovenop een extra leuke prijs. Bij één van de eerste opdrachten van het spel word je gevraagd om een aantal Sudoku-puzzels1 op te lossen. Volgens de leerkracht kunnen kinderen uit de eerste graad (1e en 2e middelbaar) deze puzzels met gemak oplossen en zouden jullie dus allen snel naar de volgende opdracht moeten kunnen overgaan. 1
Een sudoku is een puzzel bestaande uit negen bij negen vakjes die gegroepeerd zijn als negen blokken van drie bij drie vakjes. In de vakjes moeten de cijfers 1 tot en met 9 Ingevuld worden op zo'n manier dat in elke horizontale lijn én in elke verticale kolom en in elk van de negen blokjes de cijfers 1 tot en met 9 één keer voorkomen. In een aantal vakjes zijn de cijfers al ingevuld.
Vervolg van het verhaal versie 1 Terwijl je merkt dat iedereen rondom je de Sudoku-puzzels nog aan het oplossen is, heb jij deze ondertussen probleemloos kunnen invullen en kan je reeds overgaan naar de volgende opdracht. Deze uitspraak klopt volgens mij …
1 Helemaal niet
2 Niet
3 Eerder niet
4 Wel en ook niet
6 Wel
7 Helemaal
1.
In welke mate zou jij je verantwoordelijk voelen voor je prestatie?
1
2
3
4
5
6
7
2.
In welke mate zou jij de eer aan jezelf toeschrijven voor deze prestatie?
1
2
3
4
5
6
7
10
5 Eerder wel
Deze uitspraak klopt volgens mij …
1 Helemaal niet
2 Niet
3 Eerder niet
4 Wel en ook niet
5 Eerder wel
6 Wel
7 Helemaal
3.
In welke mate zou deze prestatie iets zeggen over hoe succesvol je over het algemeen bent?
1
2
3
4
5
6
7
4.
In welke mate is deze prestatie eerder te wijten aan jouw toedoen dan aan factoren die buiten jezelf liggen en waaraan je zelf niets kunt doen?
1
2
3
4
5
6
7
Vervolg van het verhaal versie 2 Terwijl je merkt dat iedereen rondom je de Sudoku-puzzels inderdaad snel lijkt te kunnen oplossen, blijf jij hopeloos sukkelen om de puzzels correct in te vullen. Deze uitspraak klopt volgens mij …
1 Helemaal niet
2 Niet
3 Eerder niet
4 Wel en ook niet
5 Eerder wel
6 Wel
7 Helemaal
1.
In welke mate zou jij je verantwoordelijk voelen voor je prestatie?
1
2
3
4
5
6
7
2.
In welke mate zou jij de schuld op jezelf nemen voor deze prestatie?
1
2
3
4
5
6
7
3.
In welke mate zou deze prestatie iets zeggen over hoe succesvol je over het algemeen bent?
1
2
3
4
5
6
7
4.
In welke mate is deze prestatie eerder te wijten aan jouw toedoen dan aan factoren die buiten jezelf liggen en waaraan je zelf niets kunt doen?
1
2
3
4
5
6
7
OMGAAN MET PROBLEMEN (UCL, Schreurs & van de Willige, 1988) Mensen reageren vaak heel verschillend als zij met problemen of onplezierige gebeurtenissen te maken krijgen. Hieronder staan een aantal beschrijvingen die aangeven wat men zoal kan denken of doen als er problemen zijn. Lees elke beschrijving en geef aan hoe vaak jij in het algemeen op de beschreven manier reageert. Als je een probleem hebt, hoe reageer je dan in het algemeen? 1 2 3 Zelden of nooit Soms Vaak
1.
Je volledig afzonderen van anderen.
1
2
3
4
2.
Je ergernis laten blijken.
1
2
3
4
3.
De zaken somber inzien.
1
2
3
4
11
4 Zeer vaak
Als je een probleem hebt, hoe reageer je dan in het algemeen? 1 2 3 Zelden of nooit Soms Vaak
4 Zeer vaak
4.
Laten zien dat je kwaad bent op diegene die verantwoordelijk is voor het probleem.
1
2
3
4
5.
Toegeven, om moeilijke situaties te vermijden.
1
2
3
4
6.
Je neerleggen bij de gang van zaken.
1
2
3
4
7.
Je zorgen met iemand delen.
1
2
3
4
8.
Direct ingrijpen als er moeilijkheden zijn.
1
2
3
4
9.
Problemen als een uitdaging zien.
1
2
3
4
10.
De kat uit de boom kijken.
1
2
3
4
11.
Een probleem van alle kanten bekijken.
1
2
3
4
12.
Moeilijke situaties zoveel mogelijk uit de weg gaan.
1
2
3
4
13.
Kalm blijven in moeilijke situaties.
1
2
3
4
14.
Doelgericht te werk gaan om een probleem op te lossen.
1
2
3
4
15.
Verschillende mogelijkheden bedenken om een probleem op te lossen.
1
2
3
4
16.
Piekeren over het verleden.
1
2
3
4
17.
Proberen je te onttrekken aan een situatie.
1
2
3
4
18.
Je spanningen afreageren.
1
2
3
4
19.
Iemand om hulp vragen.
1
2
3
4
20.
Rustgevende middelen gebruiken als je je gespannen voelt of nerveus bent.
1
2
3
4
21.
Wegvluchten in fantasieën.
1
2
3
4
22.
De zaken eerst op een rij zetten.
1
2
3
4
23.
Je geheel en al in beslag laten nemen door de problemen.
1
2
3
4
24.
Je gevoelens tonen.
1
2
3
4
25.
Troost en begrip zoeken.
1
2
3
4
26.
Moeilijkheden over je heen laten komen.
1
2
3
4
27.
Laten merken dat je ergens mee zit.
1
2
3
4
28.
Met vrienden of familieleden het probleem bespreken.
1
2
3
4
29.
De zaak op z’n beloop laten.
1
2
3
4
30.
Je niet druk maken: meestal kom alles op z’n pootjes terecht.
1
2
3
4
31.
Je niet in staat voelen om iets te doen.
1
2
3
4
12
HET BEELD DAT IK HEB OVER MEZELF (SPPA, Harter, 1988; Wichstrom, 1995) Lees de onderstaande globale uitspraken over jezelf. Beslis daarna of je met de uitspraak akkoord gaat of niet. Duid dan het antwoordalternatief aan dat overeenstemt met jouw mening. Met deze uitspraak ga ik …. 1 Helemaal niet akkoord
2 Niet akkoord
3 Akkoord
4 Helemaal akkoord
1.
Ik ben vaak teleurgesteld in mezelf.
1
2
3
4
2.
Ik ben niet tevreden over de manier waarop ik leef.
1
2
3
4
3.
Ik ben best tevreden met mezelf.
1
2
3
4
4.
Ik zou vaak liever iemand anders zijn
1
2
3
4
5.
Ik ben best tevreden met hoe ik ben
1
2
3
4
MIJN GEDRAG EN GEVOELENS (YSR; Achenbach, 1991) Hieronder kan je een reeks stellingen vinden over hoe je je mogelijks kan gedragen en voelen. Deze stellingen gaan over hoe je nu bent of hoe je in de afgelopen zes maanden bent geweest. Beantwoord de stellingen aan de hand van de volgende schaal: 0 Helemaal niet
1 Een beetje of soms
2 Duidelijk of vaak
1.
Ik drink alcohol zonder dat mijn ouders dat goed vinden
0
1
2
2.
Ik maak veel ruzie
0
1
2
3.
Er is heel weinig wat ik leuk vind
0
1
2
4.
Ik huil veel
0
1
2
5.
Ik ben gemeen tegen anderen
0
1
2
6.
Ik probeer veel aandacht te krijgen
0
1
2
7.
Ik verniel mijn eigen spullen
0
1
2
8.
Ik verniel de spullen van anderen
0
1
2
9.
Ik gehoorzaam mijn ouders niet
0
1
2
10.
Ik ben ongehoorzaam op school
0
1
2
11.
Ik voel mij niet schuldig als ik iets gedaan heb wat ik niet had moeten doen
0
1
2
12.
Ik hou me niet aan de regels thuis, op school, of ergens anders
0
1
2
13.
Ik ben bang voor bepaalde dieren, situaties, of plaatsen anders dan school
0
1
2
14.
Ik ben bang om naar school te gaan
0
1
2
13
0 Helemaal niet
1 Een beetje of soms
2 Duidelijk of vaak
15.
Ik ben bang dat ik iets slechts zou kunnen doen of denken
0
1
2
16.
Ik heb het gevoel dat ik perfect moet zijn
0
1
2
17.
Ik heb het gevoel dat niemand van mij houdt
0
1
2
18.
Ik voel me waardeloos of minderwaardig
0
1
2
19.
Ik vecht veel
0
1
2
20.
Ik ga om met jongens en meisjes die in moeilijkheden geraken
0
1
2
21.
Ik ben liever alleen dan met anderen
0
1
2
22.
Ik lieg of bedrieg
0
1
2
23.
Ik ben nerveus, zenuwachtig, of gespannen
0
1
2
24.
Ik ben te angstig of bang
0
1
2
25.
Ik voel me erg schuldig
0
1
2
26.
Ik val mensen lichamelijk aan
0
1
2
27.
Ik ga liever om met oudere jongens of meisjes dan met jongens en meisjes van mijn leeftijd
0
1
2
28.
Ik weiger om te praten
0
1
2
29.
Ik loop van huis weg
0
1
2
30.
Ik schreeuw veel
0
1
2
31.
Ik ben gesloten of hou dingen voor mezelf
0
1
2
32.
Ik schaam me gauw of voel me niet op mijn gemak
0
1
2
33.
Ik sticht brandjes
0
1
2
34.
Ik heb seksuele problemen
0
1
2
35.
Ik ben te verlegen
0
1
2
36.
Ik steel thuis
0
1
2
37.
Ik steel buitenshuis
0
1
2
38.
Ik vloek of gebruik vieze woorden
0
1
2
39.
Ik denk erover om mijzelf te doden
0
1
2
40.
Ik denk te veel aan seks
0
1
2
41.
Ik rook sigaretten
0
1
2
42.
Ik sla lessen over of spijbel op school
0
1
2
43.
Ik heb niet veel energie
0
1
2
44.
Ik ben ongelukkig, verdrietig of depressief
0
1
2
45.
Ik gebruik drugs
0
1
2
14
0 Helemaal niet
1 Een beetje of soms
2 Duidelijk of vaak
46.
Ik doe aan vandalisme
0
1
2
47.
Ik probeer met anderen weinig te maken te hebben
0
1
2
48.
Ik maak me vaak zorgen
0
1
2
DIT IS HET EINDE VAN DE VRAGENLIJST. CONTROLEER NOG EVEN OF JE GEEN ENKELE PAGINA HEBT OVERGESLAGEN. HARTELIJK DANK VOOR JE MEDEWERKING!
In de toekomst plannen wij nog verder onderzoek te doen naar opvoedingsstijlen bij jongeren en hun ouders in Vlaanderen. Indien wij je hiervoor op een later tijdstip opnieuw zouden mogen contacteren gelieve dan geheel vrijblijvend je gegevens hieronder in te vullen. Mogelijks kan je dan in die toekomst een nieuwe uitnodiging krijgen om deel te nemen aan deze studie. In de meeste gevallen gaat het om het invullen van een vragenlijst zoals deze. Het spreekt voor zich dat om een anonieme verwerking van de verzamelde vragenlijstgegevens te garanderen, deze contactinformatie in een apart bestand bewaard zal worden.
Naam: Adres: Email:
15
Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie
Opvoedingsonderzoek bij adolescenten Vragenlijst voor Moeder Deze vragenbundel omvat eerst een aantal algemene vragen. Daarna volgen een aantal onderdelen met stellingen die naar de relatie met je zoon of dochter peilen, alsook een kort onderdeel met vragen over jezelf. Het is belangrijk dat wanneer je de vragen over de relatie met je zoon of dochter invult, je dit specifiek doet voor de relatie met die zoon of dochter die ook deelneemt aan deze studie en die je deze vragenlijst via zijn of haar middelbare school bezorgde. Belangrijk is dat je alle vragen beantwoordt in de volgorde zoals weergegeven. De vragen moeten niet altijd op dezelfde manier beantwoord worden. Lees goed de instructies bij elk onderdeel en bovenaan elke bladzijde. Vele vragen of stellingen hebben de volgende vorm: Vb: Ik eet graag tomaten. Jij duidt dan met een cijfer tussen 1 en 5 aan in welke mate die stelling waar is voor jou of niet (OMCIRKELEN). De cijfers betekenen: 1 = helemaal niet akkoord 2 = niet akkoord 3 = soms akkoord 4 = akkoord 5 = helemaal akkoord Eet je bijvoorbeeld heel graag tomaten, omcirkel dan 5. Lust je helemaal geen tomaten omcirkel dan 1. In de andere gevallen kies je iets tussen 1 en 5. Mocht je per ongeluk een fout antwoord gegeven hebben, zet er dan een duidelijk kruis door en omcirkel een ander antwoord. Vul de vragen eerlijk in. Je antwoorden zijn enkel bruikbaar als ze jou en de relatie met jouw zoon of dochter goed beschrijven. De gegevens die we van jou krijgen worden bewaard en bewerkt op code. Over de onderzoeksgegevens wordt enkel anoniem gerapporteerd. We geven zeker geen antwoorden door aan anderen. Om je antwoorden anoniem te verwerken, is het belangrijk dat er eerst een code aangemaakt wordt. Deze code zal elke verwijzing naar je persoonlijke identificatiegegevens vervangen en laat ons ook toe om de gegevens met die van je zoon/dochter te koppelen.. Om de code aan te maken noteer je hieronder de laatste letter van de voornaam van je deelnemende zoon/dochter, de laatste letter van zijn/haar achternaam en daarachter zijn/haar geboortedatum. Bijvoorbeeld: Pieter Desmet, geboren op 12/03/1997 wordt RT12031997. CODE: …………………………………………………………… Alvast heel erg bedankt voor je medewerking! Dr. Evie Kins
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen – Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie Henri Dunantlaan 2, B-9000 Gent www.UGent.be
ACHTERGRONDGEGEVENS Vul de volgende gegevens aan: Datum vandaag: Geboortedatum: Leeftijd:
……………………………… (dd /mm / jjjj) ……………………………… (dd /mm / jjjj) ………………………………
Omcirkel het cijfer bij het antwoord dat voor jou geldt of het beste bij jou past (of vul aan): 1. Wat is je hoogst behaalde diploma?
1 2 3 4
5 6
Geen diploma of lager onderwijs Eerste cyclus van het secundair onderwijs (algemeen, technisch, beroeps- of kunstonderwijs) Tweede cyclus van het secundair onderwijs (algemeen, technisch, beroeps- of kunstonderwijs) Na volledige tweede cyclus secundair onderwijs: Eén of twee jaar specialisatie of hoger onderwijs zonder diploma Hoger niet-universitair onderwijs Hoger universitair onderwijs
2. Op dit moment ben ik ….
1 2 3 4 5 6 7
Arbeider Bediende Zelfstandige Werkzoekende In opleiding Huisvrouw/huisman Andere, namelijk ……………………………………………
3. Huidige gezinsstructuur
1 2 3 4 5 6
Gehuwd of (wettelijk) samenwonend Gescheiden Alleenstaand Weduwnaar/weduwe Nieuw samengesteld gezin Andere, namelijk ………………………………………………
4. Ons gezin telt
1 2 3 4 5
Een kind Twee kinderen Drie kinderen Vier kinderen Meer dan vier kinderen
2
IK EN MIJN ZOON/DOCHTER (PC, Barber, 1996; PRS, Barber, 2002; LAPPS: Soenens et al., 2004; POPS: Grolnick et al., 1997) Volgende uitspraken gaan over de relatie tussen u en uw zoon/dochter. Denk goed na in welke mate de stelling klopt voor jullie relatie. Duid daarna het antwoordalternatief aan dat het meest overeenstemt met jouw mening. Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
5 Helemaal waar
1.
Ik lijk te weten hoe mijn zoon of dochter zich voelt over de dingen.
1
2
3
4
5
2.
Ik probeer de manier waarop mijn zoon of dochter de dingen ziet te veranderen.
1
2
3
4
5
3.
Ik stel mijn zoon of dochter vragen over hoe hij of zij zich buitenshuis gedraagt
1
2
3
4
5
4.
Ik maak tijd om met mijn zoon of dochter te praten
1
2
3
4
5
5.
Ik luister naar de mening of het standpunt van mijn zoon of dochter wanner hij of zijn een probleem heeft.
1
2
3
4
5
6.
Mijn zoon of dochter voelt zich beter, nadat hij of zij zijn of haar zorgen met mij besproken heeft.
1
2
3
4
5
7.
Ik verander soms van gespreksonderwerp wanneer mijn zoon of dochter iets te vertellen heeft.
1
2
3
4
5
8.
Ik herinner mijn zoon of dochter aan de regels die ik voor hem of haar heb opgesteld
1
2
3
4
5
9.
Ik lijk niet vaak te denken aan mijn zoon of dochter
1
2
3
4
5
10.
Ik ben meestal bereid om de zaken vanuit het standpunt van mijn zoon of dochter te bekijken.
1
2
3
4
5
11.
Ik glimlach vaak naar mij zoon of dochter.
1
2
3
4
5
12.
Ik onderbreek mijn zoon of dochter vaak.
1
2
3
4
5
13.
Ik zie erop toe dat mijn zoon of dochter zich gedraagt zoals het hoort
1
2
3
4
5
14.
Ik spendeer veel tijd met mijn zoon of dochter
1
2
3
4
5
15.
Ik ben niet erg gevoelig voor wat mijn zoon of dochter belangrijk vindt.
1
2
3
4
5
16.
Ik kan ervoor zorgen dat mijn zoon of dochter zich beter voelt, wanneer hij of zij van streek is.
1
2
3
4
5
17.
Ik geef mijn zoon of dochter soms de schuld van de problemen van andere gezinsleden.
1
2
3
4
5
18.
Ik praat over het gedrag van mijn zoon of dochter met buren, andere ouders of met zijn of haar leraren
1
2
3
4
5
19.
Ik heb het vaak te druk om te luisteren naar mijn zoon of dochter
1
2
3
4
5
20.
Ik laat mijn zoon of dochter kiezen wat hij of zij doet, telkens als dat mogelijk is.
1
2
3
4
5
21.
Ik doe graag dingen met mij zoon of dochter.
1
2
3
4
5
3
4 Waar
Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
5 Helemaal waar
22.
Ik rakel soms de vroegere fouten van mijn zoon of dochter op wanneer ik hem of haar bekritiseer.
1
2
3
4
5
23.
Ik doe moeite om te weten te komen wie de vrienden van mijn zoon of dochter zijn en waar hij of zij tijd doorbrengt
1
2
3
4
5
24.
Ik ben niet erg betrokken met mijn zoon zijn of dochter haar zaken
1
2
3
4
5
25.
Ik laat mijn zoon of dochter toe dingen voor zichzelf te beslissen.
1
2
3
4
5
26.
Ik vrolijk mij zoon of dochter op als hij of zij droevig is.
1
2
3
4
5
27.
Ik ben minder vriendelijk tegen mijn zoon of dochter wanneer hij of zij de dingen niet op mijn manier ziet.
1
2
3
4
5
28.
Ik trek het me niet aan of mijn zoon of dochter zich al dan niet gedraagt zoals ik dat wil
1
2
3
4
5
29.
Ik sta erop om alles op mijn manier te doen.
1
2
3
4
5
30.
Ik geef mij zoon of dochter veel zorg en aandacht.
1
2
3
4
5
31.
Ik vermijd mijn zoon of dochter aan te kijken wanneer hij of zij me heeft teleurgesteld.
1
2
3
4
5
32.
Ik heb er geen weet van hoe mijn zoon of dochter zich thuis of elders gedraagt
1
2
3
4
5
33.
Ik steek tijd en energie in het helpen van mijn zoon of dochter
1
2
3
4
5
34.
Ik laat mijn zoon of dochter toe om zijn of haar richting in het leven te kiezen.
1
2
3
4
5
35.
Ik vind het belangrijk om mijn zoon of dochter te tonen dat ik van hem of haar hou.
1
2
3
4
5
36.
Ik praat niet meer met mijn zoon of dochter als hij of zij mijn gevoelens heeft gekwetst, tot hij of zij mij weer plezier doet.
1
2
3
4
5
37.
Ik ga op een redelijke manier na of mijn zoon of dochter zich gedraagt zoals ik dat wil
1
2
3
4
5
38.
Ik probeer mijn zoon of dochter te vertellen hoe hij of zij zijn of haar leven moet leiden.
1
2
3
4
5
4
4 Waar
HET BEELD DAT IK HEB OVER MEZELF (RSES-NL, Rosenberg, 1965; Franck et al., 2006) Lees de onderstaande, globale uitspraken over jezelf. Beslis daarna of je met de uitspraak akkoord gaat of niet. Duid dan het antwoordalternatief aan dat overeenstemt met jouw mening. Met deze uitspraak ga ik …. 1 Helemaal niet akkoord
2 Niet akkoord
3 Akkoord
4 Helemaal akkoord
1.
Over het algemeen ben ik tevreden met mezelf.
1
2
3
4
2.
Bij momenten denk ik dat ik helemaal niet deug.
1
2
3
4
3.
Ik heb het gevoel dat ik een aantal goede kwaliteiten heb.
1
2
3
4
4.
Ik ben in staat dingen even goed te doen als de meeste andere mensen.
1
2
3
4
5.
Ik heb het gevoel dat ik niet veel heb om trots op te zijn.
1
2
3
4
6.
Het is ongetwijfeld zo dat ik me bij momenten nutteloos voel.
1
2
3
4
7.
Ik heb het gevoel dat ik een waardevol iemand ben, minstens evenwaardig aan anderen.
1
2
3
4
8.
Ik wou dat ik meer respect voor mezelf kon opbrengen.
1
2
3
4
9.
Al bij al ben ik geneigd mezelf een mislukkeling te voelen.
1
2
3
4
Ik neem een positieve houding aan ten opzichte van mezelf.
1
2
3
4
10.
IK EN MIJN ZOON/DOCHTER (OPS, Kins & Soenens, 2013) Volgende uitspraken gaan opnieuw over de relatie tussen u en uw zoon/dochter. Lees de stelling en denk na in welke mate deze van toepassing is op jullie relatie. Duid daarna het antwoordalternatief aan dat het meest overeenstemt met jouw mening. Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
5 Helemaal waar
1.
Ik waarschuw mijn zoon/dochter voortdurend voor dingen die hem of haar zouden kunnen overkomen.
1
2
3
4
5
2.
Ik probeer al de problemen van mijn zoon of dochter op te lossen zonder dat hij of zij er zelf iets voor hoeft te doen.
1
2
3
4
5
3.
Ik behandel mijn zoon of dochter als een klein kind.
1
2
3
4
5
4.
Ik moei me in zaken die mijn zoon of dochter als persoonlijk ervaart.
1
2
3
4
5
5.
Ik schep op over hoe goed en slim mijn zoon of dochter wel is.
1
2
3
4
5
5
4 Waar
Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
5 Helemaal waar
6.
Ik troost mijn zoon of dochter ook op momenten dat hij of zij hier zelf geen nood aan lijkt te hebben.
1
2
3
4
5
7.
Als mijn zoon of dochter het wat minder doet op school, zeg ik dat het zijn of haar schuld niet is.
1
2
3
4
5
8.
Ik ben te beschermend naar mijn zoon of dochter toe.
1
2
3
4
5
9.
Ik ben bang voor wat er zou kunnen gebeuren wanneer ik niet in de buurt van mijn zoon of dochter ben.
1
2
3
4
5
10.
Ik neem vaak werk uit de handen van mijn zoon of dochter vooraleer hij of zij de kans kreeg om het eerst zelf te proberen.
1
2
3
4
5
11.
Ik zou willen dat mijn zoon of dochter altijd onder mijn vleugels bleef.
1
2
3
4
5
12.
Ik schendt de privacy van mijn zoon of dochter.
1
2
3
4
5
13.
Ik vind alles wat mijn zoon of dochter doet bijzonder.
1
2
3
4
5
14.
Ik scherm mijn zoon of dochter af voor zaken die hem of haar van streek zouden kunnen brengen.
1
2
3
4
5
15.
Wanneer mijn zoon of dochter in de problemen komt door iets wat hij of zij deed, vind ik dat dit de verantwoordelijkheid van anderen is.
1
2
3
4
5
16.
Ik pamper mijn zoon of dochter.
1
2
3
4
5
17.
Ik zie meteen gevaar wanneer mijn zoon of dochter iets nieuws wil doen.
1
2
3
4
5
18.
Ik kom dikwijls tussen bij dingen die mijn zoon of dochter eigenlijk zelf zou kunnen oplossen.
1
2
3
4
5
19.
Ik zeg vaak dat mijn zoon of dochter nog te jong is om dingen te doen die zijn of haar leeftijdgenoten wel mogen.
1
2
3
4
5
20.
Ik geef mijn zoon of dochter mijn mening over zaken die eigenlijk zijn of haar zaak zijn, zoals zijn/haar kledij, hobby’s, vrienden en muziek.
1
2
3
4
5
21.
Ik zeg vaak dat mijn zoon of dochter een uitblinker is in alles wat hij of zij doet.
1
2
3
4
5
22.
Ik overreageer wanneer mijn zoon of dochter zich niet goed voelt.
1
2
3
4
5
23.
Ik vind zelden dat mijn zoon of dochter de schuld is van iets dat verkeerd loop in zijn of haar leven.
1
2
3
4
5
24.
Ik ben overbezorgd naar mijn zoon of dochter toe.
1
2
3
4
5
25.
Ik wijs mijn zoon of dochter op de mogelijke risico’s bij alles wat hij of zij doet.
1
2
3
4
5
26.
Ik kom tussen in conflicten en ruzies die mijn zoon of dochter heeft met anderen (bv. broers/zussen, leeftijdgenoten, leerkrachten) nog voor hij of zijn de kans kreeg om die conflicten zelf aan te pakken.
1
2
3
4
5
27.
Ik ga op een kinderachtige manier met mijn zoon of dochter om.
1
2
3
4
5
28.
Ik geef mijn zoon of dochter onvoldoende ruimte om een eigen plek te hebben in huis.
1
2
3
4
5
6
4 Waar
Deze uitspraak is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
29.
Ik prijs mijn zoon of dochter in alles wat hij of zij doet.
1
2
3
4
5
30.
Wanneer mijn zoon of dochter iets overkomt lijk ik dit soms erger te vinden dan hij of zij zelf.
1
2
3
4
5
31.
Ik geef anderen de schuld voor dingen die niet goed gaan in het leven van mijn zoon of dochter.
1
2
3
4
5
32.
Ik ben te betrokken in het leven mijn zoon of dochter.
1
2
3
4
5
33.
Ik geef mijn zoon of dochter te kennen dat hij of zijn zonder mij waarschijnlijk in de problemen zou komen.
1
2
3
4
5
34.
Ik regel veel dingen in het leven van mijn zoon of dochter zonder zijn of haar mening te vragen.
1
2
3
4
5
35.
Ik laat mijn zoon of dochter blijken dat ik niet wil dat hij of zij volwassen wordt.
1
2
3
4
5
36.
Ik volg al het doen en laten van mijn of dochter, ook wanneer hij of zij wat tijd voor zichzelf nodig heeft.
1
2
3
4
5
37.
Ik laat mijn zoon of dochter merken dat hij of zijn niets verkeerd kan doen in mijn ogen.
1
2
3
4
5
38.
Ik maak soms een drama van iets waar mijn zoon of dochter zelf niet van wakker zou liggen.
1
2
3
4
5
39.
Ik schuif de verantwoordelijkheid vaak door naar anderen wanneer mijn zoon of dochter er niet veel van terecht brengt.
1
2
3
4
5
40.
Ik zit mijn zoon of dochter te dicht op de huid.
1
2
3
4
5
MEZELF (NPI-16, Ames et al., 2006) Lees elk paar van stellingen hieronder en duid met een kruisje aan welke van de twee uitspraken het best aansluit bij jezelf. Zelfs indien je het gevoel hebt dat geen van de uitspraken van toepassing is op jezelf, vragen we je toch om de uitspraak te kiezen die het dichtst bij jou als persoon staat. Duid per paar met een kruisje de stelling aan die het meest toepasselijk is op jou. 1.
2.
3.
4.
_____
Ik weet dat ik goed ben, omdat iedereen me dat vertelt.
_____
Als mensen me een compliment geven, voel ik me daar soms ongemakkelijk bij.
_____
Ik sta graag in het middelpunt van de aandacht.
_____
Ik val liever niet op.
_____
Ik denk dat ik een speciaal persoon ben.
_____
Ik ben niet beter en niet slechter dan de meeste mensen.
_____
Ik hou ervan om gezag te hebben over anderen.
_____
Ik vind het niet erg bevelen op te volgen.
7
Duid per paar met een kruisje de stelling aan die het meest toepasselijk is op jou. 5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
_____
Ik vind het gemakkelijk om mensen te manipuleren.
_____
Ik vind het vervelend als ik merk dat ik anderen aan het manipuleren ben.
_____
Ik sta erop het respect te krijgen dat ik verdien.
_____
Ik krijg meestal het respect dat ik verdien.
_____
Als ik de kans krijg, ben ik geneigd om te laten zien hoe goed ik ergens in ben.
_____
Ik probeer niet te pronken met de dingen waar ik goed in ben.
_____
Ik ben altijd zeker van mijn zaak.
_____
Soms weet ik niet of ik wel het juiste doe, of de juiste beslissingen neem.
_____
Iedereen vindt het leuk om mijn verhalen te horen.
_____
Soms vertel ik goede verhalen.
_____
Ik verwacht veel van andere mensen.
_____
Ik hou ervan om dingen voor anderen te doen.
_____
Ik hou er echt van om in het middelpunt van de aandacht te staan.
_____
Ik voel me ongemakkelijk als ik in het middelpunt van de aandacht sta.
_____
Mensen merken altijd dat ik gezag heb.
_____
Ik vind het niet belangrijk om gezag uit te stralen.
_____
Ik word een belangrijk persoon.
_____
Ik hoop dat ik succesvol zal worden.
_____
Ik kan iedereen laten geloven wat ik wil.
_____
Soms geloven mensen wat ik ze vertel.
_____
Ik ben begaafder dan andere mensen.
_____
Ik kan veel leren van andere mensen.
_____
Ik ben een uitzonderlijk persoon.
_____
Ik ben net als alle andere mensen.
IK EN MIJN ZOON/DOCHTER (PASAS: Hock et al., 2001) Hieronder vind je een aantal uitspraken over de relatie tussen u en uw zoon/dochter. Denk goed na in welke mate de stelling klopt voor jullie relatie. Duid daarna het antwoordalternatief aan dat overeenstemt met jouw mening. Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar 1.
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
Het kwetst me als mijn zoon of dochter met zijn of haar problemen naar een goede vriend(in) gaat in plaats van naar mij.
8
4 Waar
5 Helemaal waar
1
2
3
4
5
Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
2.
Ik ben meest tevreden als ik weet dat mijn zoon of dochter thuis slaapt.
1
2
3
4
5
3.
Ik voel me bedroefd omdat mijn zoon of dochter minder (gedachten en gevoelens) met me deelt dan vroeger.
1
2
3
4
5
4.
Indien mijn zoon of dochter op kot zou gaan, zou ik me gedeprimeerd voelen wanneer hij of zij zijn of haar studentenkot begint te verkiezen boven thuis.
1
2
3
4
5
5.
Het stoort me niet dat mijn zoon of dochter bepaalde geheimen voor zichzelf houdt.
1
2
3
4
5
6.
Ik word droevig wanneer ik bedenk dat mijn zoon of dochter niet zo graag meer bij mij is als vroeger.
1
2
3
4
5
7.
Ik geraak overstuur wanneer mijn zoon of dochter het advies van anderen ernstiger neemt dan het mijne.
1
2
3
4
5
8.
Alhoewel dit nog toekomstmuziek is, ben ik bang voor het ogenblik waarop mijn zoon of dochter zal trouwen.
1
2
3
4
5
9.
Ik mis het echt om mijn zoon of dochter te kunnen vasthouden zoals ik deed toen hij of zij jonger was.
1
2
3
4
5
10.
Het irriteert me wanneer mijn zoon of dochter naar zijn of haar kamer gaat in plaats van met mij tijd door te brengen.
1
2
3
4
5
11.
Ik denk met angst aan hoe mijn leven eruit zal zien als mijn zoon of dochter thuis definitief weggaat.
1
2
3
4
5
12.
Ik ben duidelijk beter in het beschermen van mijn zoon of dochter dan iemand anders.
1
2
3
4
5
13.
Ik voel me soms uitgesloten omdat mijn zoon of dochter zulke hechte relaties heeft met vrienden.
1
2
3
4
5
14.
Ik word droevig als ik eraan denk dat mijn zoon of dochter de dingen die we vroeger deden niet meer leuk vindt.
1
2
3
4
5
15.
Ik voel me erg gekwetst wanneer mijn zoon of dochter zich wegtrekt als ik hem of haar een knuffel probeer te geven.
1
2
3
4
5
16.
Ik kan niet ten volle genieten als ik niet bij mijn zoon of dochter ben.
1
2
3
4
5
17.
Ik voel me ongemakkelijk bij de gedachte dat mijn zoon of dochter gaat verder studeren omdat hij of zij me dan niet zo hard meer nodig zal hebben.
1
2
3
4
5
18.
Ik zou me gekwetst voelen als mijn zoon of dochter niet meer bij me kwam om gesteund te worden.
1
2
3
4
5
19.
Ik voel een leegte vanbinnen wanneer ik bedenk dat mijn zoon of dochter het huis zal verlaten.
1
2
3
4
5
20.
Ik ben bezorgd dat mijn zoon of dochter zich niet helemaal op zijn of haar gemak zal voelen in een onvertrouwde omgeving.
1
2
3
4
5
21.
Ik zou me buitengesloten voelen als mijn zoon of dochter advies vroeg aan een andere volwassene.
1
2
3
4
5
9
OPVOEDING, GROEI EN ONTWIKKELING (TODS, Landry et al., 2008) De volgende uitspraken peilen naar je visie op groei en ontwikkeling bij kinderen en de rol van ouders daarbij. Lees de stellingen en omcirkel het antwoordalternatief dat best overeenstemt met jouw mening. Met deze uitspraak ga ik …. 1 2 Helemaal niet Niet akkoord akkoord
3 Soms wel en soms niet akkoord
4 Akkoord
5 Helemaal akkoord
1.
Ik geloof dat de meeste ouders niet speciaal moeten tussenkomen opdat hun kind normaal zou ontwikkelen.
1
2
3
4
5
2.
Ik vind dat ouders zo snel mogelijk zouden moeten tussenkomen als ze vermoeden dat hun kind wat trager ontwikkelt dan gemiddeld.
1
2
3
4
5
3.
Ik geloof dat de meeste kinderen op een gezonde manier ontwikkelen, op hun eigen tempo.
1
2
3
4
5
4.
Ik geloof dat ouders zorgvuldig moeten toezicht houden op de ontwikkeling van hun kind om ervoor te zorgen dat hij of zij normaal ontwikkelt.
1
2
3
4
5
5.
Ik maak me meestal niet te veel zorgen over de ontwikkeling van mijn kind.
1
2
3
4
5
6.
Ik houd zorgvuldig de ontwikkeling van mijn kind in de gaten om te zien of alles normaal verloopt.
1
2
3
4
5
7.
Ik denk dat het perfect normaal is dat mijn kind soms trager dan gemiddeld een nieuwe fase in zijn of haar ontwikkeling bereikt.
1
2
3
4
5
8.
Ik vraag me vaak af of ik de juiste dingen doe om mijn kind gezond te doen opgroeien.
1
2
3
4
5
IK EN MIJN ZOON/DOCHTER (PCSE; Assor et al., 2007; Wuyts et al., 2012) Hieronder vind je opnieuw een aantal uitspraken over de relatie tussen jezelf en je zoon/dochter. Denk goed na in welke mate de stelling klopt voor jullie relatie. Duid daarna het antwoordalternatief aan dat overeenstemt met jouw mening. Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
5 Helemaal waar
1.
Vaak zorgt het succes van mijn zoon of dochter ervoor dat ik me erg trots voel over mezelf.
1
2
3
4
5
2.
De mislukkingen van mijn zoon of dochter kunnen ervoor zorgen dat ik me zelf beschaamd voel.
1
2
3
4
5
3.
Als mijn zoon of dochter zou afstuderen met hoge punten, zou dit veel bijdragen aan de tevredenheid in mijn leven.
1
2
3
4
5
10
4 Waar
Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
4.
De prestaties van mijn zoon of dochter zijn ook mijn prestaties.
1
2
3
4
5
5.
Als mijn zoon of dochter faalt, voel ik me slecht over mezelf.
1
2
3
4
5
6.
Ik ervaar meestal een sterk gevoel van trots wanneer mijn zoon of dochter het goed doet op school.
1
2
3
4
5
7.
Een mislukking van mijn zoon of dochter is ook een mislukking voor mezelf.
1
2
3
4
5
8.
Het succes van mijn zoon of dochter is een belangrijke bron van tevredenheid in mijn leven.
1
2
3
4
5
9.
Als mijn zoon of dochter ergens niet in slaagt, voelt het alsof ik zelf niet slaagde.
1
2
3
4
5
10.
Hoe ik me voel hangt vaak af van de prestaties van mijn zoon of dochter.
1
2
3
4
5
11.
Als mijn zoon of dochter slaagt, voel ik me goed over mezelf.
1
2
3
4
5
12.
De fouten van mijn zoon of dochter zijn ook mijn fouten.
1
2
3
4
5
13.
Als mijn zoon of dochter niet zou slagen zou dit me veel ontgoocheling en kopzorgen bezorgen.
1
2
3
4
5
14.
Mijn zelfwaardering hangt voor een belangrijk stuk af van de prestaties van mijn zoon of dochter.
1
2
3
4
5
15.
Ik zal me geslaagd voelen als ouder als mijn zoon of dochter goed presteert.
1
2
3
4
5
MEZELF (BPNS; Chen & Vansteenkiste, 2012) Onderstaande uitspraken gaan over hoe mensen soms denken en zich voelen over zaken die in hun leven gebeuren. Duid voor elk van de uitspraken aan in welke mate deze voor jou al dan niet kloppen voor jou. Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
1.
Ik heb een gevoel van keuze en vrijheid in de dingen die ik onderneem.
1
2
3
4
5
2.
Ik voel dat mijn beslissingen weerspiegelen wat ik echt wil.
1
2
3
4
5
3.
De meeste dingen die ik doe voelen aan alsof ‘het moet’.
1
2
3
4
5
4.
Ik voel me gedwongen om veel dingen te doen waar ik zelf niet voor zou kiezen.
1
2
3
4
5
11
Deze stelling is …. 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Soms wel en soms niet waar
4 Waar
5 Helemaal waar
5.
Ik voel dat de mensen waar ik om geef, ook geven om mij.
1
2
3
4
5
6.
Ik voel me verbonden met mensen die om mij geven en waar ik ook om geef
1
2
3
4
5
7.
Ik voel me uitgesloten uit de groep waar ik bij wil horen.
1
2
3
4
5
8.
Ik voel dat mensen die belangrijk voor me zijn koud en afstandelijk zijn tegen mij
1
2
3
4
5
9.
Ik heb er vertrouwen in dat ik dingen goed kan doen.
1
2
3
4
5
10.
Ik voel me bekwaam in wat ik doe.
1
2
3
4
5
11.
Ik heb ernstige twijfels over de vraag of ik de dingen wel goed kan doen.
1
2
3
4
5
12.
Ik voel me teleurgesteld in veel van mijn prestaties.
1
2
3
4
5
13.
Ik voel dat mijn keuzes weergeven wie ik werkelijk ben.
1
2
3
4
5
14.
Ik voel dat wat ik tot nu toe gedaan heb me oprecht interesseert.
1
2
3
4
5
15.
Ik voel me verplicht om te veel dingen te doen.
1
2
3
4
5
16.
Mijn dagelijkse activiteiten voelen als een aaneenschakeling van verplichtingen.
1
2
3
4
5
17.
Ik voel me nauw verbonden met andere mensen die belangrijk voor me zijn.
1
2
3
4
5
18.
Ik heb een warm gevoel bij mensen waarmee ik tijd doorbreng.
1
2
3
4
5
19.
Ik heb de indruk dat mensen waarmee ik tijd doorbreng een hekel aan me hebben.
1
2
3
4
5
20.
Ik voel dat de relaties die ik heb slechts oppervlakkig zijn.
1
2
3
4
5
21.
Ik voel me in staat om mijn doelen te bereiken.
1
2
3
4
5
22.
Ik vind dat ik moeilijke taken met succes kan voltooien.
1
2
3
4
5
23.
Ik voel me onzeker over mijn vaardigheden.
1
2
3
4
5
24.
Ik voel me als een mislukking omwille van de fouten die ik maak.
1
2
3
4
5
12
MIJN DENKEN EN DOEN GEDURENDE DE LAATSTE WEEK (CES-D 12, Radloff, 1977) Omcirkel achter elke uitspraak het cijfer dat het beste weergeeft hoe vaak jij je zo gevoeld hebt, gedurende de laatste week. Omcirkel het passende antwoord op onderstaande antwoordschaal gaande van zelden of nooit tot meestal of altijd. 1 Zelden of nooit (minder dan 1 dag)
2 Soms, af en toe (1 of 2 dagen)
3 Vaak (3 of 4 dagen)
4 Meestal of altijd (5 tot 7 dagen)
GEDURENDE DE LAATSTE WEEK ….. 1.
voelde ik met net zo goed als de anderen.
1
2
3
4
2.
kon ik er moeilijk mijn gedachten bijhouden, als ik met iets bezig was.
1
2
3
4
3.
voelde ik mij gedeprimeerd (depressief).
1
2
3
4
4.
kostte alles wat ik deed moeite.
1
2
3
4
5.
had ik vertrouwen in de toekomst.
1
2
3
4
6.
heb ik slecht geslapen.
1
2
3
4
7.
was ik goedgezind.
1
2
3
4
8.
waren de mensen onvriendelijk.
1
2
3
4
9.
genoot ik van het leven.
1
2
3
4
10.
had ik huilbuien.
1
2
3
4
11.
had ik het gevoel dat men een hekel aan mij had.
1
2
3
4
12.
geraakte ik niet op gang.
1
2
3
4
DIT IS HET EINDE VAN DE VRAGENLIJST. CONTROLEER NOG EVEN OF JE GEEN ENKELE PAGINA HEBT OVERGESLAGEN. HARTELIJK DANK VOOR JE MEDEWERKING!
In de toekomst plannen wij nog verder onderzoek te doen naar opvoedingsstijlen bij jongeren en hun ouders in Vlaanderen. Indien wij je hiervoor op een later tijdstip opnieuw zouden mogen contacteren gelieve dan geheel vrijblijvend je gegevens hieronder in te vullen. Mogelijks kan je dan in die toekomst een nieuwe uitnodiging krijgen om deel te nemen aan deze studie. In de meeste gevallen gaat het om het invullen van een vragenlijst zoals deze. Het spreekt voor zich dat om een anonieme verwerking van de verzamelde vragenlijstgegevens te garanderen, deze contactinformatie in een apart bestand bewaard zal worden.
Naam: Adres: Email:
13