WANDELING IN DE VOETSPOREN VAN BOON EEN VERKENNING VAN RECHTER- EN LINKEROEVER
De Grote Markt vormt het centrum van de stad sinds de 13de eeuw, na het verplaatsen van de marktbedrijvigheid die voordien aan de Dender (nu Oude Vismarkt) plaats vond. Bestuurlijk, economisch én sociaal hart van de stad; sinds 1979 autovrij gemaakt. Het beeld van de Grote Markt wordt in sterke mate bepaald door het Oud-Schepenhuis met belforttoren. Dit oudste nog bewaarde schepenhuis van de Nederlanden werd ca. 1225 opgetrokken, een vroeggotische constructie op laat-romaanse onderbouw (zijgevels Kattestraat). Na een brand in 1360 heropgebouwd (gevels marktzijde), waarna in 1460 de belforttoren aangebouwd werd, als fier symbool van de stedelijke onafhankelijkheid en bewaarplaats van de stedelijke privileges. Sinds 1461 tevens huisplaats van een beiaard. Als laatste bouwfase vermelden we nog het laatgotische 'gebiedshuisje', waar de wetten en mededelingen aan de bevolking voorgelezen werden. Dit belfort deed in het Ancièn Regime dienst als het Aalsterse stadhuis; in de 19de eeuw waren muziek- en tekenscholen er gevestigd; tot 1970 het Museum en Stadsarchief. De kelders werden lange tijd gebruikt als gevangenis en folterkamer. Na een grote klopjacht door het Land van Aalst werd Jan De Lichte (Velzeke 1723 - Aalst 1748) hier samen met zijn bende opgesloten en gemarteld, en in het openbaar op de markt geradbraakt. Boon gebruikt de historische figuur van de bendeleider om een heroïsche, tot mislukken gedoemde strijd van de verschoppeling tegen de niets ontziende machthebber te beschrijven. Wanneer in de jaren '80 van vorige eeuw sprake is om het standbeeld van Jan De Lichte gesculpteerd door Roel D'Haese op de Aalsterse Grote Markt te plaatsen als eerbetoon aan Boon breekt er een storm van protest los, waarna het project wordt afgeblazen. Het monumentale beeld staat nu in het Middelheimpark te Antwerpen. Links van het belfort bevindt zich de Borse van Amsterdam, in 1630 in renaissancestijl opgetrokken op de plaats waar het Vleeshuis stond en na een brand in 1743 heropgebouwd. Vanaf 1863 deed het gebouw dienst als hoofdkwartier voor de 'Cercle Catholique', de behoudsgezinde katholieke partij, die hier onder leiding van Charles Woeste vanaf 1893 de opkomende meer sociaal gerichte christene volkspartij van de gebroeders Daens bestreed met alle middelen.
Vanop de Grote Markt ziet men de Sint-Martinuskerk. De Kerkstraat leidt recht naar de kerk. Aan de rechterkant staat het zgn. geboortehuis van Priester Daens; of beter gezegd de plaats waar dit huis ooit gestaan heeft, want het huidige gebouw in pseudo-Zwitserse stijl dateert van 1888. Hier werden in 1839 Adolf en in 1843 Pieter Daens geboren, boegbeelden en naamgevers van de Daensistische beweging, die op het einde van de 19de eeuw te Aalst en omstreken opkwamen voor de verbetering van de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders. Hiertoe richtten ze in 1893 de 'Christene Volkspartij', zich baserende op de sociale pauselijke encycliek 'Rerum Novarum'. Al snel kwamen ze in conflict met de conservatieve katholieken, en werden als dissidenten beschouwd, waardoor een bittere politieke strijd ontstond. Wanneer Boon het plan opvat om de sociale geschiedenis van de fabrieksstad Aalst en de lokale socialistische beweging te beschrijven komt hij meer en meer in de ban van deze Daensistische Beweging. Hij vertelt uiteindelijk het hele verhaal door de ogen van Pieter Daens, de jongere broer van priester Adolf, die zelf journalist-drukker-krantenuitgever was. In de kranten 'De Werkman' en 'Het Land van Aelst' beschreef Pieter Daens het relaas van de plaatselijke gebeurtenissen en de lokale politieke strijd, een bron die Boon gretig heeft gebruikt om zijn eigen werk te stofferen.
De bouw van de Sint-Martinuskerk werd aangevat in 1480 maar de kerk werd nooit volledig afgewerkt. De ontwerpers en opdrachtgevers stond een veel groter gebouw voor ogen. Adolf Daens werd hier gedoopt, deed er zijn communie en droeg er zijn eerste mis op in 1873. Vanaf de spreekstoel sprak hij als schitterend redenaar de gelovigen toe. Vanaf diezelfde plaats werd hij later afgekeurd en aangevallen. Op het eind van zijn leven kwam hij hier dagelijks de kruisweg doen. In 1907 werd hier zijn begrafenis gelezen zonder gezangen. Zijn lijk werd naar het kerkhof gevoerd met de doodskar der armen; later werd daar met talloze kleine bedragen van vele Daensisten een fraai grafmonument opgericht. Het eerste deel van de Pontstraat wordt aan de rechterzijde gedomineerd door het college van de paters Jezuïeten. De kapel dateert van 1730. Hier heeft Adolf Daens zijn middelbare studies volbracht, elke jaar als 'primus perpetuus'. Later werd hij gedurende twaalf jaar Jezuïet waarna hij uit de orde werd ontslagen. Tegenover het college ligt het kleine Stoofstraatje, genoemd naar de badhuizen annex tavernes (bordelen) die er sinds de middeleeuwen gevestigd waren. Hier waren in de 19de eeuw ook verschillende kleine industrieën actief, oa. een bierbrouwerij en weverij.
De Oude Vismarkt was de eerste openbare marktplaats van Aalst; men verkocht er oa. zeevis, vooral haring. Er was ook een oude stadspomp en een houten ophaalbrug die toegang gaf tot het zogenaamde eiland Chipka, gelegen tussen de oude, nu gedempte Dender en de nieuwe gekanaliseerde Dender. In het midden van het pleintje prijkt het standbeeld van de in Aalst geboren landschapschilder Valerius De Saedeleer. Rechts aan het plein staat het Stedelijk Archief en links 't Gasthuys - Stedelijk Museum, vroeger het hospitaal of gasthuis. In de kapel van dit in 1242 gestichte hospitaal kwam Daens van 1896 tot 1905 mis lezen achter gesloten deuren, dit na een bisschoppelijk verbod om de mis nog op te dragen in het openbaar. Op het grasperkje voor het oudste deel van het gebouw staat het standbeeld ter ere van Louis Paul Boon. In het museum zijn twee zalen voorbehouden aan presentaties rond de figuren van Boon en Daens. Vroeger was hier de stedelijke kunstacademie gevestigd waar Louis Paul Boon vanaf 1928 de lessen tekenen en sierschilderen volgde als voorbereiding op een loopbaan als rijtuig- en reclameschilder zoals zijn vader. Hij ontwikkelde hier echter meer zijn artistieke kwaliteiten dan zijn ambachtelijke mogelijkheden. De Onderwijssstraat leidt naar het cultuurentrum De Werf, gebouwd op de plaats van het oude Vlaams Huis, sinds 1928 het lokaal der Daensisten en na de oorlog huisvesting van de Aalsterse communisten. Het was hier dat de jonge Louis Paul Boon op het einde van de jaren '20 Bert Van Hoorick ontmoet die er een in
oorsprong Vlaams-nationale, maar snel naar extreem-links evoluerende jongerenbeweging leidt. Op het kruispunt met de Burchtstraat, aangelegd op de bedding van de gedempte Oude Dender staan aan de overkant nu nog enkele industriële gebouwen. De industrie heeft het ganse vroegere eiland Chipka - ook woonplaats van Pieter Daens - in beslag genomen. Boon verwijst naar dit eiland, waarop tevens arbeiderswoningen stonden, als zijn geboorteplaats. Een tijdje heeft het gezin van vader Boon hier inderdaad gewoond, maar geboren is hij in een huisje aan de meer burgerlijke Dendermondse Steenweg. Het Werfplein is nu een druk verkeersknooppunt; in de tijd van Daens stonden hier en in de directe omgeving fabrieken en molens. Hier heeft zich een stuk bewogen sociale geschiedenis afgespeeld: de armen van Mijlbeek - rechteroever - kwamen hier bijeen voor grote meetings. Door oorlogsschade en ingrijpende verbouwingen is het plein nu compleet vervreemd van de vroegere situatie. Priester Daens, die hier bij zijn broer-drukker inwoonde heeft er sinds 1957 zijn standbeeld. De Werfkapel werd gebouwd op de grondvesten van een kapel die reeds bestond in 1363 en werd gebouwd omdat bij een overstroming in 681 een Mariabeeld werd opgevist waarna het waterpeil op mirakuleuze wijze tot zijn normale peil daalde. De omgeving was bezaaid met wijngaarden, vandaar de oude benaming O.-L.-Vrouw ter Druiven.
In de Dr. André Sierensstraat (de vroegere Nijverheidsstraat) staan er nog een paar muren, restanten van het oude industriële verleden van Aalst (textielnijverheid). Het imposante gebouw op de hoek met de Vaartstraat behoorde aan de 'garenfabriek De Filature', een fabriek die met zijn bazen en werknemers een grote rol speelt in Boon's roman De Kapellekesbaan. Langs de wachtende en vertrekkende bussen komen we bij het station. Het stationsgebouw uit het midden van de negentiende eeuw werd opgericht als symbool voor de economische heropbloei en welstand van het Aalst uit die tijd.
Aan het Statieplein zijn nu nog een groot aantal cafés en hotels gevestigd; toch is het aantal herbergen en kroegen in Aalst nu niet meer te vergelijken met het aantal aan het eind van de negentiende eeuw, toen 1 op de 9 huizen een herberg was. Net zoals op de Grote Markt dachten ook de eigenaars van hotels of kroegen in deze buurt dat een Frans opschrift hun zaak een voornamere uitstraling zou geven. Onder de sporen, in de voetsporen van Boon die hier dagelijks de trein nam eerst naar Brussel om er te werken als 'autoschilder' en later naar Gent om er mee te werken aan het socialistische dagblad 'Vooruit' gaan we naar de parking aan de achterzijde van het station. Boon verwerkt de Brusselse ervaringen in de persoon van 'Oscar' in zijn boek 'De Kapellekesbaan'. Eens in de Denderstraat gekomen zien we links één van de vele tunnels (te Aalst konkers geheten) waar trein- en autoverkeer elkaar kruisen. Boon beschrijft hoe hij vanuit het iets verderop gelegen geboortehuis het einde van de stad zag, eens voorbij de konker. Begin twintigste eeuw vormden de twee uiterste bruggen de grenslijn tussen stad en het platteland.
De Zwarte Hoekbrug ontleent zijn naam aan het feit dat de ganse omgeving onder het stof en de vuiligheid bedekt was door de kolenvoorraden die er verscheept werden en door de aanwezigheid van zware rookuitstotende locomotieven. Langs het met bomen afgezoomd pad van de Tragel werden de boten
getrokken. Over de Dender komt men via de Nieuwbrugstraat in het gebied met de oude arbeiders- en industriewijken van Aalst-rechteroever. Dit stadsdeel wordt Mijlbeek genoemd, naar de beek die door dit gebied stroomt komende van Moorsel en die uitmondt in de Dender. De rivier vormde gedurende eeuwen de industriële as van de stad. De laatste decennia vertrokken de meeste fabrieken en stonden de gebouwen te verkrotten. Deze leegstand en de daarmee gelijklopende verwaarlozing van de rechteroever wil men nu een halt toeroepen door impulsen te geven voor een nieuwe stadsontwikkeling. De Lazaretstraat ligt op de vroegere terreinen van het OCMW. Het kapelletje aan de ingang was vroeger in gebruik als lijkenhuisje. Op de site van de Hertshage zoals deze buurt vroeger werd genoemd, bouwde men van 1895 tot 1899 aan een nieuw gasthuis ter vervanging van het oude en te kleine hospitaal van de Oude Vismarkt. Niet lang geleden werden twee nieuwbouwwijken opgetrokken op de gronden van het inmiddels verhuisde OCMW-hospitaal. Het was de bedoeling om nog meer kleine appartementsblokken in te planten. Daar werd van afgezien er er werd beslist om de wijk aantrekkelijker te maken door het aanleggen van sportpleinen en het bouwen van een polyvalent buurthuis. Deze buurt ligt op een hoogte en was vroeger een strategische plek die de grens vormde tussen het Duitse Keizerrijk en het Franse Koninkrijk. In het begin van de 12de eeuw werd hier een veldslag uitgevochten waarbij Diederik van den Elzas (Graaf van Vlaanderen) als overwinnaar uit het strijdperk kwam en Aalst zijn stadsrechten gaf.
De Gasthuisstraat en Borluutstraat liggen in elkaars verlengde en lopen de helling af naar de Dender. De Borluutstraat werd genoemd naar de man die de aanvoerder van de Fransen in de slag bij de Hertshage, Willem Clito, met een lans de dood indreef en daarbij zelf door een bijlslag werd geveld. Op die manier heeft hij op heldhaftige wijze bijgedragen tot de zelfstandigheid van Aalst en Vlaanderen. De Houtkaai wordt gedomineerd door een rond gebouw dat dateert van de jaren '50 en dat dienst deed als vismijn, dit ter vervanging van de vismarkt die op de Werf plaats vond tot 1940. De moeilijkheden bij de funderingswerken liepen vertragingen op omdat de bedding van de Oude Dender er onder loopt. De Josse Ringoirkaai brengt ons terug naar de Sint-Annabrug en is genoemd naar een verzetsstrijder die in een Duits concentratiekamp is gestorven. De herenhuizen en het vetersfabriek van Ringoir werden tijdens de
Tweede Wereldoorlog plat gebombardeerd. Eén van de drie konkers aan de brug, naast het openbaar urinoir (in 1970 waren er zo'n kleine 20 openbare waterplaatsen in Aalst) en het alom gekende escargotskraam (scherregossenkraam) leidt naar de Molendries, één van de straten die, alhoewel op de rechteroever gelegen, binnen de vroegere stadswallen viel. 'Molen' slaat op de moutmolen die hier vroeger stond, 'dries' duidt op de driesprong van wegen. Het lokaal van de Socialisten, het Volkshuis, was hier gevestigd en vanaf de jaren twintig ook Cinema Moderne, later herdoopt in cinema Vooruit. Over de uitbater van het Volkshuis, André Van der Meirsch, schrijft Boon met veel genegenheid, omdat hij, net als Pieter Daens, van een grap en een geestig woord houdt. Het is duidelijk dat Boon zich meer verwant voelt met hervormers en opstandigen die getuigen van zin voor humor, dan met de onverzettelijken zonder humor.
In het midden van de Hoveniersstraat, waar de straat een rechte hoek vormt naar links, ligt rechts het nieuwe Hoveniersplein. Op het pleintje staat alleen het gebouw van de Werkwinkel en functioneert als doorsteek naar een parkeerterrein en de carnavalswerkhallen. De loodsen staan op de plaats waar vroeger de Stedelijke Werkhuizen gevestigd waren. Even verderop, waar de Hoveniersstraat eindigt en men de Binnenstraat of de Moorselbaan op gaat, situeert Boon de geboortegrond van enkele actoren uit 'De Zwarte Hand'. Zowel de anarchist als de politieman zagen hier het levenslicht. In deze buurt wapperden vroeger rode vlaggen op de Dag van de Arbeid. De vroegere ingang van de Werkhuizen geeft nu aansluiting met de Hoge Vesten, een straat die grotendeels gebouwd is bovenop de Molenbeek (of een zijarm van de Dender). In Aalst is dit straatje bekend door die vroegere Werkhuizen en door het café Caoutchoucken, genoemd naar de fabriek die er actief was tot voor de Tweede Wereldoorlog. Het café werd uitgebaat door de carnavaleske Ajuinboer.
De IJzerenwegstraat verbindt de Hoge Vesten met het drukke knooppunt aan de Sint-Annabrug. Het gedeelte tussen deze brug en onder de overkapping door de spoorweg langs de Dender werd vroeger in de volksmond Vaart genoemd. Voor Mijlbeek betekendde de komst van de spoorweg in 1853 een grote verandering omdat het traject van Brussel dwars door de Bergemeersen liep en langs een draaibrug de Dender overstak waardoor niet alleen de scheepvaart veel hinder ondervond maar waardoor ook de beide stadsdelen van elkaar vervreemden.
Boon beschrijft in zijn boek 'Pieter Daens' hoe door de komst van de spoorweg het van leven krioelende Mijlbeek van de stad wordt afgesneden en hoe deze buurt zelfs na de verhoging van de spoorlijn en na het bouwen van tunnels, er toen en nu nog - en voor eeuwig - uitzag als een wangedrocht, zo lelijk en treurig als men zich kan voorstellen. Mijlbeek of de 'Parochie van miserie' zoals dit gebied voor de Tweede Wereldoorlog in de volksmond werd genoemd is nu aan een inhaalmanoeuver begonnen.