VOORWOORD
Waarom die verhalen over de Groote Oorlog en waarom nu pas daarmee afkomen? Als kinderen luisterden mijn broers, Jean en Paul, en ik altijd erg geïnteresseerd wanneer papa, dokter Alfons Kerkhofs in Hasselt, na het avondeten nog even wilde vertellen, het liefst over de oorlog, maar hij koos dan niet de gruwelijkste feiten die hij had meegemaakt. Toen wij in 1935 op vakantie gingen in een familiepension in Sint-Idesbald en papa ook enkele dagen kon blijven, bezochten we Diksmuide met de Dodengang en Ieper, en de IJzer waaraan hij zovele herinneringen had en waarbij hij ons uitleg gaf. Dan, in 1936, toen we enkele dagen in Echternach verbleven, wilde hij ons ook Verdun laten kennen en “l’Ossuaire de Douaumont” met de gebeenten van ongeveer 130.000 soldaten. Er zijn er daar wel 3 à 400.000 Franse en andere gesneuveld, en “le Chemin des dames”: allemaal herinneringen aan de Groote Oorlog die hij van zo dichtbij had beleefd, waarvan zo veel landgenoten niet terugkwamen en die bij de Fransen en de Britten nog veel meer doden en gewonden maakte! De conclusie was steeds: dat mag nooit meer gebeuren! Maar helaas, slechts enkele jaren later, op 10 mei 1940, was het weer oorlog. De vijand kwam weer uit het oosten en Limburg, net zoals eerder het Prinsbisdom Luik, was weer de eerste die daarmee werd geconfronteerd: Hasselt open stad! Iedereen moest weg. Samen met vrienden gingen wij naar een huis in Brussel, dat onze ouders hadden gehuurd. Papa reed nog terug naar Hasselt om te zien of de laatste geopereerde patiënten naar huis geraakt waren. Mama kwam mij halen in Gent Sint-Bavo-Humaniora. Om samen te blijven vertrokken we vanuit Brussel met 19 personen in 4 auto’s naar de regio Nord-Pas-de-Calais met de matrassen bovenop de wagens. We sliepen in een café in Watten, mama en ik veilig onder de biljarttafel in de gelagzaal… En dan verder zuidwaarts… Langs de weg allemaal vluchtelingen met vrachtwagens, auto’s, karren, per fiets en te voet, families met grote volgepropte kinderkoetsen... Wat hadden wij medelijden met ze! Onderweg (zonder airco in de wagen!) snoven we ongewild de vieze geuren van rottende lijken van mensen en dieren… Wij waren verplicht naar Saint-Cast in Bretagne te gaan. Er werd een familiepension ‘ Les Acacias’ gehuurd . Er waren nog drie Leuvense geneesheren in St Cast : de professoren Maisin, Masy, en Van Goidsenhoven en het aanbod om met alle vier samen te werken in het tot kliniek omgevormde hotel Celtic werd aanvaard door de Franse kapitein legerdokter. Daar kwamen gekwetsten van het Franse leger voor verzorging. De vier Belgen hadden goed hun werk en waren tevreden op een nuttige manier bezig te blijven. Bij ons vertrek kreeg, le chanoine Birault, pastoor van het dorp al onze overschotten en was erg aangedaan door ons vertrek. Wij waren immers zijn parochianen: wij gingen alle dagen naar de mis, en wij zongen allemaal mee en onze oom bespeelde het orgel …. Ik zie de pastoor nog staan met tranen in de ogen in zijn afgeschoten oude toog. Ik was toen dertien jaar. Mijn broers en ik genoten van een warme zomervakantie aan het mooie strand samen met de kinderen van de andere gezinnen, nauwelijks bewust van de zware zorgen van onze ouders. De verhalen van de GROOTE OORLOG kwamen dan weer naar boven en lieten me niet meer los.
Na mijn studies in Gent, Loverval en Engeland ontmoette ik mijn man Dr. Franz Cleeren die zijn stages heelkunde gedaan had bij papa, Dr. Alfons Kerkhofs in Hasselt, op wie hij een heel goede indruk maakte. We trouwden in 1947 zonder dat Franz kon specialiseren in ophtalmologie om oogarts te worden, daar zijn vader, huisarts in Kortessem, plots overleed op 1 juli 1944 op 62-jarige leeftijd ,en zijn mama graag had dat hij de huisartspraktijk zou voortzetten van zodra hij zijn diploma had, een jaar later in 1945.Toen begon hij in Kortessem, het zware werk van huisarts in die tijd juist na de oorlog en te weinig artsen. Toen ik in verwachting was van ons achtste kindje, overleed ook onze goede lieve papa aan beenderkanker na vier jaren moedig ertegen te hebben gestreden. Dat was op 10 december 1957. Hij was net 65 en zou dan de tijd hebben gehad zelf alles wat hij bewaarde aan familiedocumenten en documenten betreffende de Groote Oorlog te archiveren, en ons daarover te vertellen. Het mocht niet zijn. Ik had het druk met ons doktersgezin en onze acht kinderen, en hielp mama ook zo goed als ik kon. Mijn beide broers waren pater geworden: Jean - ook Jan genoemd - trad in 1942 toe tot de Orde van de Jezuïeten en werd gewijd in 1956, terwijl Paul in 1943 toetrad tot de Sociëteit van de Witte Paters van Afrika van Mgr. Lavigerie en in 1950 werd gewijd. Papa had het geluk beide priesterwijdingen nog te kunnen bijwonen en tot zijn grote vreugde kon hij eveneens nog genieten van onze kinderen die hem dolgelukkig maakten. In de Salvatorkliniek lachten ze als “Bon-papa” met zijn Nadetje aangewandeld kwam voor het patiëntenbezoek. Het huis op de Guffenslaan in Hasselt werd te groot voor mama alléén en ze verhuisde naar een appartement, want ons gezin was te druk voor haar, zodat een verhuis naar Kortessem niet aangewezen was. De documenten van papa gingen mee naar mama. Ondertussen was ook mijn man al overleden in 1975 op veel te jonge leeftijd, slechts 55 jaren oud, en ik was erg druk bezig met onze acht kinderen van wie een aantal nog studeerden of specialiseerden.. Enkel de oudste was afgestudeerd en gehuwd. Mama verhuisde naar Salvatorrusthuis. Ikzelf verhuisde in 1982, zeven jaar na het overlijden van mijn man, naar een appartement in Hasselt en pas na mama’s overlijden op 3 juni 1985, kwam ik in het bezit van een kleine commode. Mijn sterke hulp Gabrielle Garain-Guffens kreeg, tot grote vreugde van ons beiden, de schuif open waarin de agenda’s van papa gekneld zaten! Foto’s zaten te wachten, helaas opgekruld, in van die mooie ijzeren cigarillodoosjes… Brieven zaten tussen dozen met nog andere brieven… een hoop documenten en niets gerangschikt! Veel tijd om na te denken over wat ik kon doen met papa’s archief en met de notaboekjes: “Journal de Campagne”, enz., die dus tevoorschijn waren gekomen, was er niet: studies, huwelijken, installatie van kinderen, enz… Tot op een dag de Heer François Joosten van de Heemkundige Kring van Sint-Huibrechts-Lille, het geboortedorp van papa en mama, me vroeg naar eventuele documenten, foto’s of objecten voor een tentoonstelling voor de herdenking van de Groote Oorlog tijdens de allerheiligenvakantie van 1998, 80 jaar na het einde van de oorlog. Hij vroeg of ik wilde meedoen. Hij vond niet veel meer in Lille. Hij kwam hier zien en was verwonderd wat er hier allemaal bewaard gebleven was. Ik had steeds gedacht: als papa en mama het bewaren, is het de moeite waard. Papa opereerde nog tot een paar maanden voor zijn dood, had tijd, noch gezondheid om zich met het archief bezig te houden. Ik voelde me toen verplicht er goed zorg voor te dragen, leende wel eens wat uit, zocht iemand die met kennis van zaken de foto’s kon restaureren, was dankbaar dat het lukte, en leerde toevallig met computer werken voor het maandelijkse Nieuwsblad van onze Kunstkring Acade, voor gediplomeerden van de Academie van Hasselt en toen…… toen begon het eigenlijk pas echt! Op 29 juli 1914, dus vanaf het begin van de oorlog, begon papa op te schrijven wat hij wilde onthouden, niet in een dagboek, maar in kleine notaboekjes en zakagenda’s, enkele woorden of korte zinnetjes, veel namen van bekenden of nieuwe ontmoetingen, dagelijks, en dan soms dagen of zelfs weken niets …Ik denk dat hij die nota's enkel voor zichzelf opschreef, dus ging
het niet om oefening schoonschrift, maar om nota's in een echt zgn. doktersgeschrift, dat hij als student al goed meester was.! Ik heb die boekjes dan naar best vermogen ontcijferd en op computer gezet, ook al twijfel ik nog steeds aan een aantal woorden. Van François leerde ik veel bij om mapjes te maken in zuurvrij papier, enz. Op Allerheiligen werd eerst een jaarmis opgedragen voor onze overledenen, die we missen, en na de middag gingen we met heel ons gezin naar de Kompen in Sint Huibrechts-Lille. Iedereen, ook het jonge volkje, was heel erg geboeid : er was een goede overzichtelijke tentoonstelling opgebouwd met kijkkasten en dergelijke. De kinderen en kleinkinderen stelden dan ook talrijke vragen, weken later nog. Onder een verlof aan zee met een kleinzoon, reden we naar Diksmuide om daar de Dodengang te bezoeken en de tentoonstelling in de IJzertoren. Dat maakte indruk. Geïnspireerd door die actieve Heemkundige Kring van Lille, sloot ik me ook aan bij de Geschied- en Oudheidkundige Studiekring van Hasselt met de heren Jo Rombouts en Jos Jans in het bestuur. Toen ik met de Hasseltse Oudheidkundige Kring de teutenhuizen en kerk in Hamont bezocht, maakte ik er kennis met de uitstekende historicus en gids van de dag, de Heer Luc Van De Sijpe1. Naderhand hadden onze vrienden het met hem over papa’s archief en de bal ging aan het rollen. Luc kwam kijken, ik kreeg vertrouwen en de objecten, ook het fototoestel meegebracht van een congé in Engeland waarmee papa de foto’s maakte die hij zelf afdrukte op stille dagen, de vele brieven en kaarten van en naar het front, maar vooral de kostbare “Journal de Campagne”, de memorieboekjes met de op pc gezette inhoud ervan, werden nagezien, later meegenomen, gescand en gefotografeerd voor een fotoboek dat hij met mij wilde uitgeven . Voor de jongeren die zo ontzettend weinig van onze geschiedenis kennen en die willen weten wat de oorzaak is van die Groote Oorlog, wil ik toch vertellen dat er verschillende oorzaken zijn waarom al die oorlogsverklaringen elkaar opvolgden, waarbij uiteindelijk 33 landen en 1,5 miljard mensen betrokken werden. Op 4 augustus 1914 vallen de Duitse keizerlijke legers Luxemburg en het oosten van ons land binnen daar het neutraal blijft en aan het Duitse leger geen doorgang wil verlenen. Doordat er al spanning is door de moord op de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie in Sarajevo in de deelstaat Bosnië-Herzegovina en het feit dat Servië ervan wordt verdacht steun te geven aan de Bosniërs, wordt aan Servië een ultimatum gesteld, maar de Serviërs willen niet weten van een Oostenrijkse onderzoekscommissie. Oostenrijk-Hongarije verklaart Servië dan de oorlog en andere landen menen ook een reden te hebben, gedreven door wraakgedachten over de afhandeling van een vorig conflict en dergelijke en…..Macht ! Zo ontstaan er uiteindelijk 2 kampen. Enerzijds zijn er de geallieerden met de Fransen en de Britten die het aangevallen België te hulp schieten, Rusland dat ook tot de “Triple Entente” behoort, wat later het tot dan toe neutrale Italië en in 1917 de Verenigde Staten, die in 1918 zelfs dagelijks wel 10.000 man leveren. Anderzijds zijn er de Centralen met Duitsland Oostenrijk-Hongarije, Turkije en Bulgarije die tot de “Triple Alliance” behoren. Nederland blijft, neutraal, afzijdig. 1 Luc Van de Sijpe is de zoon van een chirurg uit het verre Menen die na papa’s overlijden een gedeelte van de instrumenten van papa in Hasselt, aan de gans andere kant van het land, kocht… van toeval gesproken! Hij gaf me raad voor het klasseren van de documenten in mappen en archiefdozen en ik ben hem zeer dankbaar!.
Deel 2
Papa krijgt dan ook op 29 juli 1914 het oproepingsbevel zich al naar Hasselt te begeven en trekt met het 11de Linieregiment op naar de vestingstad Luik om de beroemde 12 forten rond de stad te helpen verdedigen. De Duitsers dachten gemakkelijk en snel door Luik te geraken, maar dat lukte niet en die eerste dagen vielen er al vele slachtoffers. Op 12 augustus is er de Slag der Zilveren Helmen bij Halen waar meer dan 400 paarden omkomen en veel ruiters. De cavalerie heeft afgedaan tegen de vuurwapens van de Belgen. Dan volgen we hen - in de boekjes van papa - naar Tienen, Hoegaarden, Bierbeek. De opmars van de Duitsers gaat volgens hen niet vlug genoeg en ze worden agressiever met vernielingen en brand in Leuven tot gevolg. Ook de Leuvense Universiteitsbibliotheek gaat in de vlammen op. Wel 1000 burgers verliezen er het leven. Dan gaat het verder richting Antwerpen, waar het een wekenlang durend, uitputtend vooruit–achteruit gevecht wordt van het zuidoosten tot het zuidwesten van de stad, ook verdedigd door de vele forten, met grote verliezen en…vele vluchters naar Nederland: samen wel 100.000 militairen en burgers. Daar worden ze geïnterneerd in kampen: Nederland blijft neutraal. Later komen er veel vluchters terug via Zeeland. Koning Albert I die de hopeloosheid van de toestand inziet, beslist rond 10 oktober 1914 tot de terugtrekking achter de IJzer. Papa’s 3de Bataljon, 4de Compagnie van de 3de Legerdivisie, moet naar de ‘Sector Zuid’ Diksmuide. Van 21 tot 25 oktober wordt de Eerste Slag van de IJzer gestreden. Bombardementen, obussen, verschillende aanvallen, schieten, 74 gevangenen en vele gesneuvelden lezen we in de Journal de campagne. De Koning en de legerleiding zijn ten einde raad en beslissen in het stadhuis van Veurne de Sluizen in Nieuwpoort te laten openen om het gebied tussen de IJzer en de spoorlijn van Nieuwpoort naar Diksmuide onder water te zetten: ‘de inundatie’. Dit hadden de Duitsers niet verwacht. Die meenden dat Nieuwpoort op meer dan 200m boven het zeeniveau lag. Ze waren verkeerd ingelicht over de hoogte ervan. Ze konden niet meer verder in de Westhoek… en naar Frankrijk of Engeland was evenmin mogelijk! De volgende dagen vloeit het hele gebied tussen de spoorlijn Nieuwpoort-Diksmuide en de IJzer verder onder water bij ieder hoog getij: de zeevloed. Dan, op 25 oktober 1914, volgt de aanval op Diksmuide, dat door de Duitsers wordt veroverd …Het water houdt hen verder tegen…………. Papa moet ondertussen de kans gezien hebben zijn zus, Zuster Véronique van de zusters onder de Bogen in Maastricht, te schrijven zodat zij volgend telegram stuurt naar Louis Spaas, een neef in Budel in Nederland, op de grens nabij Hamont en Lille: “Fons leeft, zegt thuis, brief volgt, Veronica”. Dit was op 23-10-1914. Grootmoeder Kerkhofs-Spaas, °1858 - †1941, moet telegram en brief in Sint- Huibrechts-Lille in België ontvangen hebben en antwoordt dat ze zo blij waren met de brief die reeds de week tevoren geschreven was, maar zij konden geen brieven ontvangen daar de brug in Balen-Wezel gesprongen was. Ze leefden thuis ook in onrust door allerlei geruchten, bv. dat Exel in brand stond en men hoorde schieten. Papa’s moeder schrijft: “Gij kunt denken wij ons gereed maakten om te vluchten doch afwachten of de Duitschers terug zouden trekken of hier op aan komen. Gelukkig zijn wij allen hier gebleven doch houden ons paksken gereed, sommige menschen steken (hun zaken)in den grond en brengen hun goed de grenzen over, maar ik hoop maar dat ze hier niet komen en als ze komen toch niet zullen branden, In het dorp in Exel is niets gebeurd maar op de Locht zijn 27 huizen verbrand. Nu weet men wat oorlog is had men zich voor kunnen stellen, gij lieven, zo lang weg zoudt blijven en in zoo’n ellendig gevaar zoudt komen en nu raakt men er zelfs een weinig aan gewoon, doch ‘t is een onrustige en droeve tijd. Gisteren is het hier de ganschen dag aanbidding geweest en dezen morgen om 6 uren een Mis voor de gesneuvelde soldaten”. Dan schrijft ze dat haar dochter Henriette terug naar de
kostschool van de Ursulinen in Maaseik is vertrokken en haar zoon Henri naar het SintNorbertuscollege in Neerpelt en “vader gaat met (dochter)Françoise terug naar Uithoorn (bij Amsterdam) vertrekken als alles wat rustig blijft, er zal toch wat verdiend moeten worden als men kan. ’t Is te hopen Alphonse gij geen geldgebrek hebt want kunnen u nu niets bezorgen. Als er goede gelegenheid is kom ik u toch ook bezoeken…”. Als dat geen moederliefde is!!!! Het front komt tot stilstand, ook in Frankrijk aan de Marne, en de bewegingsoorlog wordt een stellingenoorlog tot het einde, in november 1918! De vijand zit nu ook vast op slechts een paar tientallen meters van de Belgen, met al de gevaren daarvan. Op alles wat boven het maaiveld uitsteekt, wordt geschoten door scherpschutters die in de loopgraven aan de overkant van de IJzer zitten. In 1915 worden die loopgraven aan beide zijden van de IJzer versterkt o.a.met beton in plaats van enkel kleigrond in zakjes en in de greppels worden ook hoeken gevormd om er niet meer recht doorheen te kunnen zien. Die loopgrachten worden verstevigd met prikkeldraad aan de waterkant voor de vijand die van die kant de wachters van dienst wil verrassen. Het soldatenleven wordt georganiseerd: afwisselend piquet, dan van wacht en dan met de spade greppels graven en een dag excercice of rust in Avecapelle of in Pervyze. Overal zitten ze met modder,ratten muizen, muggen en ander ongedierte, ook veel typhus gevallen en het eten is niet wat het moet zijn. Op 14 december wordt papa ziek in de tranchées en hij moet naar de infirmerie in Avecapelle en dan via Veurne met de trein naar Calais in Noord-Frankrijk: eerst l’Hôpital de la Gare, dan l’Hôpital du Temple, waar hij Dr. Dewulf en de inf.(infitmière) méd. Delaunoy ontmoet en een paar dagen later ook Dr. Léo Spaas, familie via zijn moeder. Hij betert en gaat voor herstel naar Audruicq. Stilaan neemt hij deel aan exercice en wacht, alsook garde de cantonnement. Op 20 december ontvangt hij wel 10 brieven! Hij gaat er geregeld naar de mis en te communie, dat doet hij trouwens de ganse oorlog lang en hij blijft vertrouwen in hulp van de hemel… Ja, zelfs veel ongelovigen doen het, zeker wanneer het slecht gaat! Januari 1915 is koud en nat en februari eveneens. Hij schrijft een paar keer dat hij een geldmandaat krijgt via een neef van Hamont of een aangetekende brief van zijn vader uit ’s Gravenhage en dat hij zich dan eens een bifsteak en nieuwe schoenen kan veroorloven! Hij gaat er soms wandelen naar omliggende plaatsen en een orgel in Turheim bekijken. Hij noteert dat hij een pakje krijgt van een Kerkhofs-nicht: Lily Bergen-Coulier die in Engeland verblijft en waar hij later eens op congé mag gaan. Hij vraagt aan Dr. Mélis, Inspecteur Général van de medische dienst, om aangenomen te worden als élève médecin en wacht op antwoord. Hij vertrekt op 26 februari 1915 weer naar het Belgische front, eerst per trein via Calais en Duinkerke naar De Panne, dan verder per tram naar Eggewaerts-Capelle, om zijn vorig leven te hernemen in de tranchées aan de IJzer en er achter. “Ik ga zo al wat wandelen en kom dan nogal miseries tegen. Verleden week hebben een andere dokter en ik in een klein huisje waar bij vluchtelingen een kind geboren was, zelf ruiten ingezet, kleeren gekocht, wijn voor de zieke vrouw gegeven en dan had ik zoveel voldoening. Daarbij we trekken 7.50 fr. per dag en dan kan men soms al wat sparen. U moet maar niets sturen, ik heb van alles genoeg. Het zijn kosten en riskeert van niet aan te komen. Ik geloof dat we binnenkort den tenue khaki gaan krijgen gelijk de Engelschen. Heb ik al geschreven dat prins Leopold (14 jaar oud) als gewoon soldaat in onze divisie is! Dat is prachtig he! En een oorzaak van moed voor de soldaten”. Papa is steeds blij met brieven en kaarten, maar “de bezetter wordt steeds strenger voor de briefwisseling en poinçonneert die dan zodat je veel niet meer goed kunt lezen”. Zijn oom Theodoor Spaas, ook geboren in Hamont en broer van zijn moeder, schrijft hem op 17-2-1915 dat hij de heer Helleputte zal schrijven aangaande de vraag van papa aan Dr. Mélis om te worden aangenomen als hulpdokter. “en maar goeden moed, dat het draait gelijk het wilt, ik heb de overtuiging dat het goed zal uitkomen. De maand van St. Joseph is aanstaande……” en
dan schrijft hij nog over (geld) mandaten die de familie stuurt maar die niet aankomen, en verder nog: “In afwachting onze indringers spoedig zullen uit België verhuizen, wensch ik u goede gezondheid en goede moed, indien ik 20 jaren was stond ik tans aan uwe zijde”. Hij voegt nog toe dat er nog vele jongeren de grens oversteken naar Holland om het leger te vervoegen. De brief van Mgr. Ladeuze, de rector van de Katholieke Universiteit van Leuven, aan papa met het bewijs van welslagen van de drie kandidaturen wetenschappen en geneeskunde is eindelijk via de nuntius, Rome en Frankrijk bij papa geraakt: die brief was onontbeerlijk om élèvemédecin of hulpdokter te kunnen worden. Op 5 maart 1915 wonen de soldaten de revue van de Koning (Albert I) bij in De Panne en daarna moet papa allerlei exercices de bureau doen en exercices pour commander om 5 dagen later door Dr. Mélis te worden benoemd als hulpdokter in Avecapelle. Het valt mee: “bien reçu - bien soupé”. Op 12 maart mag hij met de État-major Divisionnaire, Drs. Diet, Dejardin en Vonken mee met de auto naar Veurne, Adinkerke, Duinkerke, FR. Daar overnachten ze en ziet hij er neef Dr. Léo Spaas weer. Hij wordt de hulpdokter van de Luikenaar Dr. Diet de Bataljonsdokter, van wie hij enorm veel leert gedurende de dagelijkse visite ’s morgens en bij de verzorging van de gewonden in de hulppost. Daar hij nu in de mess bij de Franssprekende officieren zit, gebruikt hij meer Frans in zijn boekjes. Hij was dat in het college en aan de universiteit trouwens ook gewoon: gans ons onderwijs was in het Frans en voor veel Vlaamse soldaten was het aangenaam dat hij hen verstond en in hun moedertaal toesprak. Dr. Diet is hem ook niet vergeten en komt, bij sneeuwweer, met de trein van Parijs wanneer hij via de krant papa’s overlijden verneemt. Op 14 december 1957 spreekt hij een merkwaardige emotionele lijkrede uit bij de begrafenis. De oorlog is dan bijna 40 jaar voorbij! Dr. Diet is papa’s chef als de 20 lijken van de gesneuvelden die liggen te ontbinden tijdens de warme dagen van 4 en 6 juni 1915, moeten worden weggehaald: “ramener des cadavres du boyau” (lijken bij de dodengang terughalen) in zeer moeilijke omstandigheden in de onmiddellijke nabijheid van de vijand. Hij krijgt dan ook zijn eerste citation à l’ordre du jour op 16 juni 1915 voor zijn moed. Ondertussen ondergaan Veurne en Ieper verschillende zware bombardementen, verblijft papa in Avecapelle, Adinkerque, Lettenburg, is er sprake van aanvallen - 3 dagen : attaque ! - en gekwetsten maar ook... van voetbal en begint hij foto’s te maken in de namiddag. Als het kalm is aan het front kunnen de dokters in de namiddag wel een wandeling maken en foto’s nemen of te paard een vriend bezoeken of la garde aux bains, zelfs gaan zwemmen (in mooie deftige gestreepte badpakken!), een boek lezen of naar een concert, het theater (“l’Ane de Buridon”) of de cinema (“Les Misérables”) gaan. Ze kunnen ook voetballen, biljarten of schaken, op jacht gaan of kaarten. Ondertussen had de 2de slag van de IJzer plaats bij Ieper. Hier werd er tussen 22 april en 25 mei 1915 wel 150 ton chloorgas gebruikt met gasgranaten, dit voor het eerst tussen Steenstraete en Langemark, en naargelang de windrichting bereikt het gas vele sukkelaars, Fransen en ook Belgen. Er vielen veel doden en gewonden bij diegenen die hun gasmasker niet vlug genoeg ophadden: de ogen, de longen, maar ook de huid konden erg aangetast worden, in het bijzonder door het latere mosterdgas van 1917. Ook mijn oom Jean Slegten was licht aangetast en Frans Keunen in ergere mate. Op 16 augustus 1915 schrijft papa’s vader vanuit Uithoorn dat er zo weinig brieven terecht komen, maar ook dat zijn twee dochters Henriette en Maria geslaagd zijn in hun examen, dat Henriette dan op familiebezoek gaat in Gouda, Den Haag en Scheveningen en dat hijzelf naar familie in Eersel is geweest.(dit is kort bij de Belgische grens) Papa verlangt steeds naar die brieven. In de brief van 20 augustus schrijft dochter Françoise dat de broers Joseph en Fons
Roothans als vrijwilligers naar het leger zijn: Joseph als brancardier en Fons had gehoopt bij de dokters te komen, maar dat was niet gelukt. Tante Maria (Simons) Spaas was aan “de draad” gaan praten met grootmoeder wat nieuwtjes uitwisselen (maar geen brieven voor het front) ……praten kan nog aan die prikkeldraad als een muur, in Hamont, die nu onder elektrische spanning staat, en waar velen gedood worden. Papa’s vader vraagt ook aan papa of hij in Londen soms de brief las die hij aan Lily Coulier stuurde voor haar huwelijk met Albert Bergen, en hoe zijn reis naar Londen was afgelopen. In augustus krijgt hij inderdaad permissie en mag hij een kleine week op congé in Londen van 16 tot 21 augustus. De toestand aan het front blijft zoals hij was en er is dus niets nieuws om op te schrijven, denk ik, behalve dat hij op 17 november via Calais weer naar London en daags daarna naar Hartlepool mag gaan, naar zijn marraine (foto van 22 november 1915).(Dat zijn oorlogsmeters die naar de soldaten brieven en pakjes sturen) Het dagboekje voor 1916 begint op 31 december 1915: ‘parti à Pervyze’. Hij werkt bij de dokter in die buurt en bij de Colonne d’Ambulance. Op één dag zien ze 200 zieken tijdens de visite! Er zijn bombardementen op Veurne en Pervyze. Op 19 januari 1916 trouwt Miss Knockner, één van de twee beroemde Engelse misses verpleegsters die tegenover hem woont. Ze trouwt met een Belgische vliegenier de ‘t Serclaes. Ze laten hun auto staan, terwijl ze op trouwreis zijn en de dokters mogen er zieken en gekwetsten mee vervoeren en… misschien zelf een ritje mee maken, lezen we in een van zijn hierbij gevoegde brieven aan zijn zus in Maastricht. Op 23 januari 1916 zijn de 4de Jagers te voet aux ordres voor hun gezamenlijk moedig gedrag . Op het einde van de maand is papa 2 dagen in de boyau de la mort met Major Steinmetz die op 31 januari 1916 een mooie portrettekening maakt van papa met zijn pijp. Vanaf 18 tot 28 februari gaat papa op congé naar London en verder naar Manchester, waar hij in de stad wandelt en ’s avonds naar het Theater Palace gaat, en naar de fabriek “Mr Johns”. Dan gaat hij verder naar Liverpool waar hij de Docks met een overhead train, een art gallery en een museum bezoekt. Dan naar West Hartlepool, naar zijn marraine Hilda en ‘s anderendaags naar Cato Corbusier- Keunen, de buurvrouw van St Huibrechts-Lille met 3 broers aan het front: Jan, Jef en Frans Keunen die veel aan elkaar hebben. Een paar maanden later, op 12 mei 1916, staat er te lezen : “au matin bombardement terrible des tranchées - Gust Depoorter blessé - Balcé(?) mort”. Op 15 mei 1916 lezen we: “bombardement, Steinmetz tué - 5 autres tués et 8 blessés” en op 19 mei: “en auto à l’enterrement de Steinmetz” en “visite à Louis Smeets in Adinkerke” (hospitaal) en op 20 mei: na de doktersvisite van ’s morgens: “conférence à La Panne – voir Depoorter” (dat is August of Gust zoals papa zijn medestudent in Leuven noemt) in het hotel L’Océan (veranderd in hospitaal) waar die vecht voor zijn leven en uiteindelijk van een been geamputeerd wordt door Dr. Depage, zoals aandoenlijk beschreven in “la Grande Guerre des Soignants ” (van Dr Patrick Loodts en Isabelle Masson-Loodts), maar Gust overleeft met o.a. de zorgen van zijn verloofde waarmee hij trouwt na zijn studies voltooid te hebben en zich vestigt als dermatoloog in Brugge en 8 kinderen krijgt …zoals mijn st Bavo klasvriendin Hedwige Depoorter me vertelde . Op 24 mei worden zijn vrienden Mortiaux en Camélio gekwetst en hij gaat hen en ook Gust Depoorter weer bezoeken op 3 juni in De Panne. De 30ste mei 1916 brengt hij de avond door met Legros… en voegt er ’s nachts in zijn journal bij “Legros tué!” en zo gaat het verder: zeer zeker een moeilijke tijd voor die jonge collega’s !!!. Papa wordt weer een paar dagen ziek en mag op 16 juni 1916 op congé. Samen met zijn beste vriend Gustave Geerts gaat hij naar Lourdes en omstreken, over Carcassonne tot 28 juni. Hij is onder de indruk van het grote aantal militairen bij de grot en de kaarsenprocessie, lezen we op een kaart aan zijn zus in Maastricht. Daarna, pas terug, op 1 juli, weer in de tranchées ‘en 1ère ligne: 40 blessés surtout du 12° de Ligne’…( van het 12de linie regiment). En zo gaat het maar verder…
Maar het is niet enkel kommer en kwel. Er is een poes als gezelschap en ook een hondje, Boby die gestorven is in papa’s afwezigheid, ik denk verdronken. “Qui se couchera à jamais dans la mare d’en face”, zoals zijn vriend dokter Adrien Bruyère het schreef in een zeer humorvolle deelnemingsbrief bij die droeve gelegenheid die hij tekent : ton frère. Papa trekt er nu en dan op uit te paard …niet voldoende, want daarna is hij stijf, misschien ook van in de tranchées te lang stil te zitten. Dat is verschillende keren met Tieu, allicht zijn ordonnans Tieu Schalley, afkomstig van Kleine Brogel . Hij vernoemt ook Lebon zonder meer, waarschijnlijk Josué Lebon die ik nabij Charleroi ging bezoeken, toen ik een tijdje op kostschool was in Loverval. Hij was ook papa’s ordonnans, maar wanneer…, dat is een vraagteken. Hij ziet de Engelse misses en kan er Engels mee praten én… kan in De Panne naar de tandarts want hij heeft veel last van zijn tanden. Naar aanleiding van de nationale feestdag gaan ze ’s avonds uit naar de Lusthof, wel 3 avonden na elkaar, o.a. met Vannuffel die een paar dagen later wordt gedecoreerd. Dan gaan ze ’s avonds naar de 1ste lijn met 2 flessen champagne… Er wordt ook geregeld gezwommen. Hij maakt veel foto’s in augustus en is afwisselend in de eerste lijn en in Alveringhem met Dr. Vannuffel. Hij koopt er een fiets, waarmee hij in september de hazen en 5 patrijzen die ze schieten, meebrengt naar Alveringhem, waar op 17 september een“dîner de gibier” wordt opgediend, en 2 dagen later is er weer jacht, nu met Derom. ( Dr.Firmin, werd de befaamde gynaecoloog in Gent, vader van Hélène, een van mijn St Bavo-vriendinnen waar ik nog steeds contact mee heb ). Er waren drie broers Derom: Firmin, Jos en Emile. Firmin, van 1893, was van papa’s jaar in Leuven en beëindigde eveneens de 3 kandidaturen, maar in 1917 werd hij naar Congo gestuurd. Na de oorlog, terug in Leuven, studeerde hij verder. Jos, van 1894, volgde in Dragée, FR, 2 jaar de opleiding van officier. Emile, van 1900, wilde in 1918 via Holland naar het front gaan, maar werd gevangen genomen en in Duitse gevangenschap gestuurd. (Zie de foto’s.) Na de oorlog studeerde hij geneeskunde in Gent en werd een bekende chirurg. Hun moeder was een Debacker van Dr. Paul Debacker “la Grande Guerre des Soignants “. Papa schrijft op 4 oktober 1916 naar zijn zus Maria, religieuze in Maastricht, dat hij zich zorgen maakt over thuis en hij vraagt zich af of ze wel voldoende eten hebben. Hij overweegt geld uit te lenen aan een slagerszoon van zijn dorp, die daarnaar vroeg, om naar Lourdes te kunnen gaan, maar papa twijfelt, maar denkt eraan vader-slager te vragen dat geld terug te betalen in de vorm van … vlees, dat dan bij papa’s moeder moet worden gebracht! Zij is die ganse oorlog zonder haar man: die was voor de handelszaak Manufacturen Kerkhofs in Uithoorn bij Amsterdam en dochter Françoise was er op verlof. Beiden konden niet meer naar huis daar de Belgisch-Nederlandse grens over de ganse lijn, van Hamont tot de kust, afgesloten is met meters hoge prikkeldraadversperring, die dan nog onder elektrische stroom staat.. Henriette is nog op kostschool bij de Ursulinen in Maaseik, maar mag in 1918 naar Uithoorn, naar haar vader en Françoise, want ze is in Maaseik mager geworden, te weinig eten, en kan dan (o.a. met Hollandse Goudakaas) wat bijkomen. Ze schreef naar papa dat ze ook Ursuline wilde worden, maar papa antwoordde dat ze beter zou wachten tot na de oorlog, en uiteindelijk ging ze naar “het klooster van Sint-Adriaan waar twee paar schoentjes onder het bedje staan” en trouwde met broer Alfred van onze latere mama ,Maria Slegten … Dan is er nog Clara die thuis is, en Henri die de humaniora volgt in het Sint-Norbertuscollege te Neerpelt en naar St. Roch gaat. Die wilde ook naar het klooster en papa schreef weer: te wachten “tenzij hij naar Scheut wilde waar Jozef Beckers, zijn goede vriend aan het front, intrad als missionaris”. Maar Henri koos voor de abdij van Tongerlo om als missionaris- Norbertijn naar Congo te gaan. In september 1918, een paar maanden voor het einde van de oorlog, trad hij in. Twee Duitse soldaten werden ingekwartierd bij Grootmoeder. Niet zo aangenaam met je zoon aan het front, en dan bewaakten ze haar huis nog speciaal of er geen spionnen kwamen. Ze was er niet erg gerust in.
Hij schrijft ook het verhaal van zijn ‘hutje’ van zandzakjes: de hulppost. De Engelse misses van tegenover zorgen voor een wit fornuis, een tafeltje, stoel en kampbedje (hij lijkt er zeer tevreden mee). Tussendoor geeft hij voordrachten aan de soldaten over het gifgas, maar ook inlichtingen over ziekten, hygiëne, drank, venerische ziekten met de voor later zware gevolgen. Op 2 november 1916 mag hij op congé een week naar Engeland, Londen en Huddersfield. Hij koopt er een regenjas (te zien op foto’s) voor zijn terugreis naar Boulogne… met al die regen! Dr. Vannuffel kreeg op 13 november een “citation à l’ordre du jour” : een speciale vermelding op de dagorde. Hij is papa’s chef waarmee hij samenwerkt, en die nu weggaat en door Dr. Adrien Bruyère wordt vervangen. Het weer is abominable. Hij heeft wéér tandpijn, laat een tand trekken en de week erna nog een! Dan opnieuw naar de tranchées! En steeds zijn er bombardementen. ’s Nachts zijn papa en de aalmoezenier bijna verstikt door het kacheltje dat niet goed trekt in zijn ondergrondse hulppost in de loopgrachten. Begin december zitten ze in een nouvel abri die ze wat inrichten en waar ze koken: soep en carbonades flamandes. Dat moet smaken want het is al dagen koud. Iedere dag boue, pluie, neige, gelée en dan ook nog tandpijn en een wijsheidstand die hij laat trekken in De Panne. In een brief van 1 december 1916 schrijft hij: “My dear Sister, Vanuit mijn donkeren kelder op den IJzerboord stuur ik je het beloofde briefje. ’t Is hier koud zulle en toch hebben de aalmoezenier en ik vandaag flink gelachen. Onze lieven Heer houdt niet van een kniesbeest, is dat niet waar!” “Er zijn nogal kruisjes op de wereld he! Zelfs onzen kelder hier is een kruis doch we dragen het nogal licht! ha ha ! Dezen morgen hebben we onder de dekens gezeten tot tien uur. ’t Was te koud om op te staan en hadden we geen honger gehad ik geloof dat we er nog in lagen. We hebben dus geëten : spek in de pan gebraden op een ouw doos met stukjes bougie erin. Dan hebben we onze morgenwandeling gedaan door ’t slijk der loopgrachten ons hier en daar wat gewarmd aan een open soldatenvuur waar men gewoonlijk een goeien beet moet lachen. Dan heb ik voor den ik weet niet hoeveelsten keer getracht een buis aan het stuk stoof te zetten dat we hier hebben, doch vruchteloos. Vijf minuten erna (en nochtans ik had het gemetst met tranchée-slijk) konden we het niet meer uithouden van de rook. Natuurlijk ons furie werkt zich dan uit op den smerigen mof; roepen en zingen. Dan hebben we het vuur buiten gezet en ik heb daar een cotelette voor de aalmoezenier gebakken en de mijne, maar, iets fijn hoor. We hadden ze nooit zo lekker geëten! Vroeger kon jij en Françoise ooit kijven als ik in de keuken kwam en ge zegde dan dat ik een potjeskijker was. Ge ziet dat het nog tot iets dient. In het cantonnement hebben we ooit hanen gehad en niemand kon ze zuiver maken, dan Fons! Volgende keer meer over” mon histoire de la guerre"….. Hij had toen al plannen die ik nu voor hem aan het uitvoeren ben, zeker niet zo goed als hijzelf natuurlijk. Hij vergeve het mij! Zijn nieuwe dokter wordt ook ziek en is évacué. Begin 1917 is nog steeds koud en nat. Op 13 januari is er visite voor schurft! Een andere keer moet hij in De Panne de inspection des pieds doen. Hij bereidt ook zijn verlof voor dat hij met de aalmoezeniers Rijcken, Keunen en Roothans zal doorbrengen in Rome en die stad wordt grondig bezocht aan de hand van een uitgebreid programma. Ze vertrekken van 3 tot 15 februari 1917 en hij maakt er een serie foto’s, o.a. enkele van boven op de koepel van de St. Pieters basiliek (waar hij dus opklom om van daaruit foto’s van Rome te maken). En op een kaart van Rome aan zijn zus in Maastricht schrijft hij: “tout va bien: 4 aumôniers et moi. Quel beau voyage. Nous avons peu de temps pour écrire tellement il y a des choses à voir. Nous allons un de ces jours voir le Saint-Père”. Terwijl hij op telefoon of de komst van gekwetsten zit te wachten in zijn ondergrondse hulppost, gebruikt hij goed zijn tijd om talen te leren, te lezen, brieven te schrijven en… te koken. Om meer van deze permissie naar Rome te genieten had hij begin 1917 gevraagd om een Italiaanse marraine te hebben… om Italiaans te leren. Het Engels ging al vlot: hij schreef Engelse brieven naar zijn zus en de Engelse marraines.
De nieuwe dokter werd ziek en hij schrijft: “Nu komt morgen die oude Dr. Vannuffel weer terug. Ik ben content hoor, omdat ik hier alleen was, en vooral omdat hij het is. ’t Is de beste die ik kon hebben!” Op een kaartje van 1947 om te feliciteren met ons huwelijk vraagt hij papa zijn oude vriend te gaan bezoeken in Hemiksem en spreekt over de kameraadschap van het front en eindigt, na 30 jaar, met de warmste en hartelijkste groeten …. Op een kaart van 19 april 1917: “pas de nouvelles, si ce n’est que la guerre marche bien… nous sommes pleins de confiance que nous allons bientôt revenir”. Aan het front vernemen ze natuurlijk via de Franse bladen dat de Duitsers bij Verdun nog niet verder geraken en dat het Frans-Britse offensief aan de Somme mislukt en tienduizenden doden maakt. Dan is er nog de duikbootoorlog waarbij de neutrale handelsschepen worden getorpedeerd, zodat de bevoorrading in het gedrang komt. Dat is slecht nieuws, maar er is ook goed nieuws. De VS verklaren daardoor in april 1917 de oorlog aan Duitsland. De Amerikaanse troepen komen echter pas in 1918, maar dan ook massaal, met wel 10.000 manschappen per dag. Er worden ook tanks ingezet in Frankrijk, maar de Franse soldaten, die het moe zijn nutteloos te worden ingezet, gaan aan het staken en muiten. De Britten beginnen een offensief in 1917 door eerst een reeks dieptemijnen tot ontploffing te brengen bij Mesen: “De derde slag bij Ieper” juli 1917. Het was of de aarde verging, maar de Britten komen in augustus bij Passendale toch slechts 8 km vooruit… en verliezen 400.000 man! Gruwelijk! In Rusland maakt de Oktoberrevolutie van 1917 een einde aan de oorlog. De Duitsers kunnen dan divisies die van het Oostfront komen, supplementair op het Westelijk front inzetten, eerst in Frankrijk, dan bij Ieper in april 1918. De mensen worden oorlogsmoe. Deze periode is een echte ramp, vooral voor de Britten. De Duitsers halen het bijna… Maar het thuisfront in Duitsland is het ook moe en de komst van de Amerikanen verandert toch wat in Vlaanderen. In de Vlaamse loopgrachten langs de IJzer werd al een evenwijdige terugkeergracht aangelegd om langs die achterkant terug uit het circuit te geraken en vooral om de brancardiers met hun brancards met de doden of gewonden vooruit te helpen. En dan plaatsen ze daarin nog een Decauville-smalspoorbaan met houten rails en wagentjes die munitie en eten aanvoeren en gekwetsten en doden helpen wegbrengen. Decauville was de pionier voor dit verplaatsbaar en draagbaar systeem van houtenrails voor het vervoer in modder gebruikt, ook in de loopgraven. Op een dag komt de erfprins van Servië eens kijken aan het front, onze papa merkt dat de Duitsers verderop koortsachtig bezig zijn, hij riekt lont en zet de prins in een kipwagentje, duwt dat weg en zorgt dat het een eindje verder rolt… dan ontploft een bom op de plaats waar de prins net stond! Na de oorlog krijgt papa daarvoor een heel mooie decoratie met een zeer kleurrijk Servisch certificaat… dat we wel niet kunnen lezen en… dus ook niet verstaan! Een vertaler zoeken… Van oktober 1917 tot januari 1918 werkt papa vooral in 1ste en 2de linies van de loopgrachten rond Oud Stuyvekenskerke, waar toen ook pater franciscaan Lekeux, befaamde kapitein, verbleef om vanuit de ruïnes van de kerk als uitkijkpost de Duitsers te bespieden. Zo dienen de Minoterie (bloemmolens) en de petroleumtanks aan de Duitse kant van de IJzer ook als gevaarlijke uitkijkposten van waaruit hun scherpschutters dagelijks aan de Belgische kant slachtoffers maken .De soldaten moeten over een 1200 m. lange passerelle om in OudStuyvekenskerke te geraken dat op een eilandje ligt in het ondergelopen gebied langs de IJzer. Papa heeft er dan al een 10 km te voet opzitten door de modder maar doet het al zingend schrijft hij . Van 2 tot 12 december 1917 mag papa samen met zijn vriend Geerts, volgens de rekeningen, naar Chambéry (Grand Hotel de France) en naar Grenoble (Hotel du Louvre), en verder naar Nice (foto’s) en Genua. In de lente van 1918 volgt de slag om Merkem. Het Belgische leger krijgt het zwaar, maar geeft niet op en haalt het, weliswaar met zware verliezen Er is weer hoop.
Ondertussen wordt papa het ook moe, hij is nochtans steeds moedig gebleven. Hij overweegt zelfs eens een aanvraag te doen om achter het front te mogen werken, maakt een klad, maar stuurt het niet op. Hij is bewust van de jaren van zijn leven die hij op een zo ellendige manier verliest, en bij het vernemen van het huwelijk van een zekere Antoine schrijft hij aan zijn zus Maria in Maastricht: “Ils ont raison(de se marier) car nous autres après la guerre ,nous serons trop vieux et usés,( 24 jaar) encore bon à scier un peu de bois et planter des pommes de terre! C’est ce que nous nous disons souvent, le camarade Geerts et moi. Et comme deux bons camarades nous sommes souvent en dispute mais toujours d’accord sur ce point là! L’homme voit et apprends trop. Il y a tant de soldats qui se sont mariés pendant la guerre qui croyaient connaître une femme, une famille, après huit jours de congé. Et ils sont malheureux maintenant”. Dan zijn er enkele regels onleesbaar, donker doorstreept door de censuur. Het vervolg gaat over de visvangst - rondom is er genoeg water met vissen in! “Ce matin j’avais une belle portion d’anguilles. Dommage que maman ne savait pas en profiter hè. Elle les aimait tant. Dites je ne comprends pas comment c’est possible qu’ils ne savent même plus aller et revenir le même jour à Hasselt ?(van uit Sint Huibrechts-Lille) Il me semble que maman a bien peur si les boches devaient envoyer un espion pour des niaiseries pareilles eh bien ils pourraient en envoyer! Aussi je ne comprends pas comment mes cartes n’arrivent pas chez nous. Geerts et les autres correspondent comme cela. Si tu écris encore à la maison ou à oncle (Théodore) dis que je prie beaucoup pour Henri (papa’s jongere broer van 18 jaar) et que je le félicite pour sa bonne intention. Moi je dois dire que je n’aurais jamais cru qu’il irait dans un couvent : Scheut cela encore bien, ou, est-ce que les prémontrés ont des missions aussi? Et je commence à craindre, Maria, qu’avant la fin de l’année nous ne serons pas encore chez nous. Les Français marchent admirablement bien maintenant et d’après ce que je viens d’apprendre les anglais entrent dans la danse du côté d’Albert. Enfin espérons!”… “Je pense souvent moi combien Papa, Maman, Oncle Théodore et toute la famille auront changé. Gérard d’oncle Louis (sneuvelt ook in oktober 1918) et Louis Simons sont en congé: l’un à Lourdes, l’autre auprès de sa marraine à St-Cast. Moi j’en aurai un dans x mois. J’irai probablement avec les deux frères Geerts et J.Slegten en Ecosse”. Juist drie maanden later …….. sneuvelt Geerts, vlak naast papa! De oorlog eindigt vier maanden later en Jean Slegten wordt in 1923 papa’s schoonbroer, als papa in het huwelijk treedt met Jean’s oudste zus, Maria Slegten, onze latere mama! Het grote eindoffensief begon op 28 september 1918 De laatste brief in ons oorlogsarchief gedateerd 6 oktober 1918 en gericht aan zijn “liefste zus”, heeft mij zeer pijnlijk getroffen telkens wanneer ik die herlas. “Gauw enige regeltjes want u zijt erg nieuwsgierig en dat begrijp ik. Wel, ik heb er erg tusschen gezeten doch St. Jozef heeft er me op echte miraculeuze manier uitgeholpen - Arme kameraad Geerts en zooveel andere die gevallen zijn. Ik ben nu heel verlaten hier. Dr. Miest (van Paliseul) is gekwetst en Geerts was voor me een tweede broer. Wat is de oorlog toch wreed. Ik zal dat later breedvoeriger vertellen. In alle geval, ik mag zonder leugen zeggen dat ik mijn plicht gedaan heb. Ook, lieve Maria, heb ik veel voldoening dat ik zooveel jongens hun lijden heb kunnen verzachten en bijstaan in hun laatste uur… U hebt zeker door gazetten de uitslag onzer offensive vernomen. Morgen schrijf ik breedvoeriger. Ik ga slapen want heb de laatste 8 dagen niet veel meer gehad. Dus ik maak het best. Ik zou nog vergeten dat ik je brief en die van Jet ontvangen heb. Dat was een vreugde in al mijn verdriet! Stuur gauw zoogauw als ge nog iets van Jet krijgt. Ik eindig tot morgen en bedank O.L.H. 1000 kussen van Alphonse”. Papa is altijd blij als hij nieuws krijgt van thuis: van zijn vader in Uithoorn, Amsterdam, gaat dat nogal, ook van zijn zus Maria in Maastricht, maar vanuit Lille kan dat vanaf begin 1915 enkel via familie in Nederland, waar grootmoeders broer, Nonk Theodoor Spaas, de grootvader van Jean Spaas, Mirèse, enz., naartoe mocht met een Schein (toelating) omdat hij daar eigendommen had. Die bezorgde dan de brieven die hij soms pas in Budel zelf schreef, met de
nieuwsjes van Lille, waar hij bijna naast grootmoeder woonde. Zo is papa weer gerust wanneer hij ook via Holland verneemt dat ze thuis een varken geslacht hadden, “want dan moet het er toch nog tamelijk goed gaan”. Hij is dan ook heel bedroefd als plots in oktober 1918 het slechte nieuws komt van het overlijden van zijn oom aan de gevolgen van de Spaanse griep. Er waren toen veel sterfgevallen… Ook het schattige zoontje van mijn schoonouders in Kortessem waar de papa, huisarts, de microbe onbewust meebracht van patiënten. De kleine stierf exact op 11 november 1918 op tweejarige leeftijd. Toen was er daar géén feest om het einde van de oorlog te vieren! Mijn schoonmoeder bleef ontroostbaar als men daarover sprak, nog tot ze in de negentig was! Wanneer papa juist naar huis kwam weten we niet, in alle geval pas na het eindoffensief waar ze veel gewonden te verzorgen hadden. Was het eind 1918 of pas in 1919? EINDE Nooit zou er nog een oorlog mogen komen, maar vaak houdt het einde van een conflict reeds het embryo van een nieuw conflict in ….Wij allen moeten de zovelen dankbaar zijn voor wat ze deden en ontbeerden in die moeilijke jaren voor onze vrijheid, de VRIJHEID . Wij zijn een generatie van vrede omdat we de Europese Unie hebben. Ik ben papa uiterst dankbaar voor het voorbeeld dat hij gaf van moed, optimisme, vriendschap, naastenliefde, goedhartigheid en zorg voor de zieken, gekwetsten en armen en zijn groot geloof en vertrouwen! Anny Cleeren-Kerkhofs