Voorwoord
Als nieuwe termen een indicator zijn van vernieuwingen, dan heeft de onderwijstak waarover we het hier hebben, meer dan zijn deel gehad. Sinds eind vorige eeuw is er een ware tsunami van nieuwe termen over heen gegaan. Het OSP, onderwijs voor sociale promotie, werd ingepast in de filosofie van de PV of de PE, de permanente vorming of de permanente educatie, later van het LLL, het levenslang leren. De aanbieders noemen zich geen avondscholen meer; ze spreken van CVO, centra voor volwassenenonderwijs, CBE, centra voor basiseducatie, en TKO, tweedekansonderwijs. De CMO, centra voor middenstandsopleiding, zijn herdoopt tot SYNTRA. De VDAB-opleidingen heten nog altijd VDAB-opleidingen maar schakelen wel vaak ‘derden’ in, al dan niet via ‘tenders’. Er zijn ook nog de sectorfondsen die ten onrechte soms niet bij de publieke aanbieders gerekend worden. Er is sprake van modularisering en flexibilisering van het aanbod, alsook van professionalisering en daartoe moet het VOCVO bijdragen, het Vlaams ondersteuningscentrum voor het volwassenenonderwijs. Uiteraard moet het aanbod ingepast worden in de VKS, de Vlaamse kwalificatiestructuur en moet men rekening houden met de EVC en de EVK, de erkenning van verworven competenties en verworven kwalificaties. De aanbieders moeten samenwerken; eerst liep dat via de Edufora, later via DIVA (dienst informatie, vorming en afstemming); nog later kwamen er consortia. Ik beken: voor een extern waarnemer is het moeilijk die veranderingen op te volgen en door de bomen nog het bos te zien. Dit boek helpt enorm daarbij, ofschoon het helpen van arme externe waarnemers niet het eerste doel was van de auteurs. Het was er hen om te doen door achteruit en vooruit te blikken, de sector zijn juiste identiteit en juiste koers te helpen vinden.
Ik reik hieronder enkel drie bedenkingen aan om het resultaat af te toetsen. 1. Ik voel me nog altijd het best bij de oudste benaming die stilaan opnieuw ‘sexy’ wordt. Onderwijs voor Sociale Promotie. Daar ging het om en daar gaat het nog altijd om: mensen kansen geven om op te klimmen. Soms op de sociaal-economische ladder van de arbeid, soms op de culturele ladder, soms op de financiële ladder en soms gewoon op de eigen ladder van het mens zijn. 2. Al twintig jaar wordt getimmerd aan de structuren. En dat is belangrijk. Maar daarop focussen is fout. Niet structuren maar resultaten zijn het doel. De kat mag grijs of wit zijn, als ze maar muizen vangt. Het gaat erom zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk kansen op sociale promotie te geven. Daaraan moet alles afgemeten worden. Structuren zijn maar hulpmiddelen. 3. De tijd van de oude indelingen en verdelingen is voorbij. Samenwerken is een must. Over alle oude indelingen heen. Samenwerken met alle publieke aanbieders in de eerste plaats. Maar ook met de andere. Wie denkt het nog met alleen maar publieke aanbieders te kunnen, vergist zich.
Waar zijn de muizen? Guy Tegenbos Senior Writer De Standaard
1
2
INLEIDING
In 1960 stelde de UNESCO het statement dat de éducation permanente het leidend principe moet zijn voor een grondige “vernieuwing van het onderwijs- en vormingsbestel”. Veertig jaar later wordt vanuit het Europees beleid, via de Top van Lissabon (2000) en de mededeling Making a European Area of Lifelong Learning (2001), levenslang leren prominent op de beleidsagenda geplaatst, met als belangrijkste doel: bijdragen tot inzetbaarheid, persoonlijke ontplooiing, actief burgerschap en sociale integratie. In Vlaanderen werd in 1998 de opdracht gegeven voor een beleidsgericht onderzoek rond levenslang leren. Dit CONBEL-onderzoek was de start van verschillende initiatieven, waaronder de Edufora. In 2000 komt er het actieplan Een leven lang leren in goede banen1 (2000) en een breed maatschappelijk debat over het EU-memorandum. De Kleurennota (2000) en het Pact van Vilvoorde (2001) creëren een maatschappelijk draagvlak voor een beleid voor levenslang leren. Vlaanderen in Actie en het Pact 2020 bouwen hier op verder. Sindsdien zijn in Vlaanderen en Europa verschillende initiatieven genomen. Initiatieven die soms een grote impact (zullen) hebben. Het beleid rond de erkenning van verworven competenties en de lancering van het “European Qualification Framework” zijn daarbij twee invloedrijke evoluties.
1
De laatste jaren verschoof de klemtoon in de visie op het levenslang leren. De Europese mantra van het vrij verkeer van goederen en diensten stelt de publieke financiering en overheidsinterventie in vraag. Waarom publieke middelen inzetten voor het levenslang leren en waarom zouden private aanbieders deze diensten niet even goed, dan wel beter, kunnen aanbieden? Met de economische en monetaire crisis kwam de klemtoon sterk te liggen op de bijdrage van het levenslang leren tot economische groei, competitiviteit, activering, ‘new skills for new jobs’ en verhoogde inzetbaarheid.
Het volwassenenonderwijs kijkt reikhalzend uit naar een nieuw breed debat, een vernieuwde visie en een omvattende beleidsstrategie.
Dit zijn evoluties die we kritisch volgen en waarin we onze verantwoordelijkheid moeten opnemen. Maar dit maakt ons ook bezorgd, niet enkel als sector maar ook als actieve Europese burgers en levenslange leerders. Het evenwicht tussen het recht op een leven lang leren en de verplichting om te leren moet bewaard blijven. Het momentum van het levenslang leren in Vlaanderen ligt ondertussen meer dan 10 jaar achter ons. Het volwassenenonderwijs kijkt reikhalzend uit naar een nieuw breed debat, een vernieuwde visie en een omvattende beleidsstrategie. Het debat werd ondertussen aangekondigd. We willen daar een bijdrage toe leveren en pleiten voor werkbare lerende regio’s, in functie van de lerende volwassene. Dit in het kader van onze signaalfunctie.
De CVO en het CBE van L4-Volwassenenonderwijs vzw
Gebaseerd op Baert H. Een nabeschouwing. Levenslang en Levensbreed Leren: Spannend! Over monitoring en beleidskeuzes in: Levenslang en Levensbreed Leren. Gegevens, ontwikkelingen en beleidsmaatregelen. 2003. HIVA, p. 363.
3
4
INhoudstafel
6-23
levenslang leren
01
6-9 10-11 12-14 14-19 20-23
Levenslang Leren De volwasseneneducatie Het volwassenenonderwijs Waarom volgen mensen volwassenenonderwijs? Interview - Chris Slaets en Guido Verschueren
24-41
regionaal samenwerken
02
24-25 26-28 29-35 36-41
Samenwerking is niet nieuw De consortia volwassenenonderwijs Succesfactoren en pijnpunten Interview - Bart Van Thielen en Pieter Tratsaert
42-53
L4-Volwassenenonderwijs
03
42-43 44 44 44 45
Bezin eer je begint Een centrumgestuurde aanpak Een handzaam beleidsplan Een plangestuurde aanpak Een consortiumgestuurde aanpak
47 47 48 50-53
Een nieuwe wending De cursist centraal De rode draad: samenwerking Interview - Luc Van Waes en Famke Soenen
54-71
Een toekomst voor lerende regio’s
04
56 57-60 61-62 63-65 66-71
Meer dan het volwassenenonderwijs Samenwerken met een doel Van doel naar opdrachten Principes voor een lerende regio Interview - Johan Viaene en Koen Dresselaers 5
LEVENSLANG LEREN
Het volwassenenonderwijs en levenslang leren Vanaf de tweede helft van de jaren negentig groeit de aandacht voor levenslang leren. Sindsdien heeft het een belangrijke plaats op de nationale en internationale beleidsagenda’s. Maar wat is dat levenslang leren nu? Welke evoluties zijn gaande? Wie zijn de spelers? Wat is volwasseneneducatie en wat is volwassenenonderwijs? 6
1.1 Levenslang leren
Formeel, niet-formeel en informeel leren
Levenslang leren wordt door de Europese Commissie gedefinieerd als “alle leeractiviteiten die gedurende het hele leven ontplooid worden om kennis, vaardigheden en competenties vanuit een persoonlijk, burgerlijk, sociaal en/of werkgelegenheidsperspectief te verbeteren2” (2001). Deze definitie zet de lerende centraal en niet de aanbieders. Leren slaat op alle levensdomeinen en wordt niet verengd tot een werkgelegenheidsdimensie. Deze ruime formulering omvat ook het brede scala van formele, niet-formele en informele leeractiviteiten. De plaats waar geleerd wordt, is niet meer uitsluitend het onderwijs- en opleidingssysteem. Enerzijds nemen opleiding en vorming steeds meer uiteenlopende vormen aan: korte en lange opleidingen, bijscholing, zelfstudie, e-leren, herscholing ... en anderzijds worden alle ervaringsmomenten als een vorm van leren beschouwd.
Die benadering heeft tot gevolg dat het verwerven van competenties in het persoonlijke, sociale en professionele leven, steeds beschouwd wordt als leren.
Deze definitie zet de lerende centraal en niet de aanbieders.
2
Hiermee is de erkenning van niet-formeel en informeel leren een sleutelelement geworden in het beleid rond levenslang leren. De (h)erkenning van verworven competenties (EVC) wordt beschouwd als een belangrijke voorwaarde om het leren van individuen te bevorderen en achtergestelde groepen te ondersteunen. Het is een fundamentele verschuiving naar het competentiegerichte denken waarbij alle vormen van leren publieke waardering en validering vragen. Daarmee samenhangend streeft Europa naar meer transparantie in de verschillende kwalificaties en certificaten. De drijfveer is het bevorderen van de mobiliteit en van het levenslang leren. In dit European Qualification Framework (EQF) worden kwalificaties beschreven als “wat iemand weet, begrijpt en kan.” Hierdoor verschuift de focus van learning inputs (duurtijd, type of instelling) naar learning outcomes. Het EQF heeft alle vormen en niveaus van onderwijs, vorming en training voor ogen en kwalificaties en wil tegelijk de validering van niet-formeel en informeel leren bevorderen.
In Vlaanderen krijgt dit vorm in de Vlaamse Kwalificatiestructuur (VKS). De verschillende kwalificatiebewijzen worden ingeschaald aan de hand van acht niveaus. Tegelijk moeten opleidingen beter tegemoet komen aan de arbeidsmarkt. De VKS wil de uitwisselbaarheid van de verschillende soorten van leren verhogen en de verschillende kwalificaties en hun onderlinge verhoudingen helderder maken. Dit gaat gepaard met een proces van kwaliteitsborging en –controle.
Er is een fundamentele verschuiving naar het competentiegerichte denken waarbij alle vormen van leren publieke waardering en validering vragen.
“Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren” 2 COM/2001/0678 def
LEVENSLANG LEREN
7
Het Europees Centrum voor Beroepsopleidingen, Cedefop, definieert de verschillende vormen van leren als volgt: • Formeel leren is het leerproces dat plaatsvindt in een georganiseerde en gestructureerde omgeving (in een school, opleidingscentrum of op de werkplek) en uitdrukkelijk als leren wordt aangeduid (in termen van doelstellingen, tijd of middelen). Formeel leren is een bewuste keuze vanuit het standpunt van de lerende. Het leidt doorgaans tot een certificering. • Niet-formeel leren is leren dat ingebed is in geplande activiteiten die niet uitdrukkelijk als leren worden bestempeld (in termen van leerdoelstellingen, leertijd of leerondersteuning), maar die een belangrijk leerelement omvatten. • Informeel leren is een leerproces dat voortvloeit uit de dagelijkse activiteiten die verband houden met het werk, het gezin of de vrijetijdsbesteding. Dit leren wordt niet georganiseerd of gestructureerd in termen van doelstellingen, tijd of leerondersteuning. Informeel leren gaat in de meeste gevallen niet uit van een initiatief van de lerende. Doorgaans leidt het niet tot een certificering.
Lage en ongelijke deelname aan het levenslang leren Zowel Vlaanderen als Europa hebben streefcijfers geformuleerd. Zo streeft de Europese Unie ernaar dat tegen 2020 12,5% van de bevolking tussen 25 en 64 jaar bij- of nascholing volgt. In het Pact 2020 van de Vlaamse overheid wordt de lat hoger gelegd en wordt tegen 2020 een deelname van 15% vooropgesteld. Uit de resultaten van de Labour Force Survey (LFS) in 2010 blijkt dat 8,2% van de Vlaamse 25-64jarigen een opleiding volgt voor het werk of voor privédoeleinden. Hiermee scoort Vlaanderen onder het Europese gemiddelde van 9,1% en is het nog ver verwijderd van het vooropgestelde doel (15%).
3 4
8
FOD Economie Studiedienst Vlaamse Regering - Webartikel 2010/21
In een andere meting, de Adult Education Survey (AES), scoort Vlaanderen internationaal sterker. De cijfers van beide studies kunnen moeilijk vergeleken worden, maar uit de AES blijkt dat Vlaanderen internationaal goed scoort voor de participatie aan formele vormen van levenslang leren. Inzake informeel en niet-formeel leren doen we het echter niet zo goed3. Achter deze algemene deelnamecijfers schuilt echter een grote ongelijkheid. Een aantal groepen nemen opvallend minder deel: vrouwen, ouderen, laaggeschoolden, niet-beroepsactieven en mensen met een functiebeperking4. De maatschappelijke uitdaging spreekt voor zich...
Achter deze deelname schuilt een grote ongelijkheid.
Een vernieuwde agenda In functie van de langetermijnstrategie van de Europese Unie voor een sterke en duurzame economie met veel werkgelegenheid (Europe 2020), werd een Renewed Agenda for Adult Learning (2011) opgesteld. Daarin wordt verwacht van de volwasseneneducatie dat het verantwoordelijkheid opneemt in tijden van crisis:
“Volwasseneneducatie biedt personen die te maken krijgen met werkloosheid, herstructureringen en loopbaanovergangen de mogelijkheid zich bij of om te scholen, en levert een belangrijke bijdrage tot sociale insluiting, actief burgerschap en persoonlijke ontwikkeling.”
Minder vroege schoolverlaters en meer hoger opgeleiden zijn twee sleutelambities. Er is nood aan meer tweedekansleerwegen en flexibele leertrajecten.
5
Wil de volwasseneneducatie de Europa 2020strategie ondersteunen, dan verwacht de EU dat de lidstaten aandacht geven aan de financiering, de tweedekansfunctie, geletterdheid en doelgroepen zoals anderstaligen, vroegtijdige schoolverlaters, de NEETs (not in education, employment, or training), mensen met een beperking en oudere volwassenen. Minder vroege schoolverlaters en meer hoger opgeleiden zijn twee sleutelambities. Er is nood aan meer tweedekansleerwegen en flexibele leertrajecten. De Raad van Europa pleit voor meer samenwerking tussen de aanbieders, de overheid, sociale partners en het maatschappelijk middenveld, “met name die welke op regionaal en plaatselijk niveau betrokken zijn bij het ontwikkelen van “lerende regio’s” en plaatselijke leercentra”. Een lerende regio is “een regio waar alle belanghebbenden gezamenlijk aan specifieke lokale leerbehoeften voldoen en gezamenlijk oplossingen voor gemeenschappelijke problemen implementeren5”. Deze agenda wil de evoluties rond het Europees Kwalificatiekader, de erkenning van competenties, geletterdheid en sleutelcompetenties en lifelong guidance versterken en verwacht dat EU-burgers levenslang leren, zeker bij werkloosheid en loopbaanovergangen.
Het aandeel van de bevolking (25-64 jaar) dat deelneemt aan levenslang leren (Vlaams Gewest) 15,0%
16% 14% 12% 10%
8,3%
8%
7,9%
7,6%
7,4%
2007
2008
2009
8,2%
6% 4% 2% 0% 2006
2010
...
2020
Bron: VIA-Pact 2020 - Kernindicatoren Meting 2012
Meer samenwerking bij het ontwikkelen van lerende regio’s en plaatselijke leercentra.
“Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren” - COM/2001/0678 def
LEVENSLANG LEREN
9
1.2 De volwasseneneducatie De volwasseneneducatie is een belangrijke speler in het formele en niet-formele leren. Anders dan in het leerplichtonderwijs, waar onderwijs een monopoliepositie heeft, telt de markt van de volwasseneneducatie in Vlaanderen veel spelers, elk met een eigen kader en doelstellingen. Er zijn publieke en private verstrekkers. Publieke verstrekkers ontvangen overheidsmiddelen om doelstellingen van algemeen belang te realiseren en zijn gebonden aan erkennings- en subsidievoorwaarden. Afhankelijk van het beleidsdomein (onderwijs, werk, cultuur, jeugd...) gelden specifieke voorwaarden en doelstellingen. Private opleidingsverstrekkers zijn vrijer om de inhoud en de vorm van hun aanbod te bepalen maar opereren vanuit een bedrijfslogica. Een ander onderscheidend criterium is de finaliteit: het arbeidsmarktgerichte karakter, het algemeen vormende karakter of de combinatie van beiden. Het onderscheid dat de Vlaamse Kwalificatiestructuur maakt tussen onderwijskwalificaties en beroepskwalificaties is hier behulpzaam. Het certificeren houdt hiermee verband. Welk ‘bewijs’ levert het leren op en welk civiel effect gaat hiermee gepaard? Wie levert het af? Dit kan verbonden worden met diploma’s en certificaten die erkend zijn door de overheid, wat het formele karakter van dit leren benadrukt.
10
De Vlaamse Kwalificatiestructuur definieert beroeps- en onderwijskwalificaties als volgt: • Een beroepskwalificatie geeft een overzicht van de competenties waarmee iemand een beroep kan uitoefenen. Een beroepskwalificatie kan men behalen via onderwijs, opleiding of door praktijkervaring te laten erkennen. • Een onderwijskwalificatie is een geheel aan competenties die noodzakelijk zijn om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee iemand verdere studies in het secundair of hoger onderwijs kan aanvatten of beroepsactiviteiten kan uitoefenen. Onderwijskwalificaties bestaan, afhankelijk van het onderwijsniveau en de onderwijsvorm, uit één of meerdere beroepskwalificaties, eindtermen en specifieke eindtermen. Onderwijskwalificaties worden uitsluitend uitgereikt door onderwijsinstellingen.
De markt van de volwasseneneducatie in Vlaanderen telt veel spelers, elk met een eigen kader en doelstellingen.
Bovenstaande criteria kunnen richtinggevend zijn om de volwasseneneducatie in te delen. Omwille van de omvang en diversiteit van de aanbieders, beperken we ons tot de (grootste) publieke opleidingsverstrekkers: • De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) ressorteert onder het beleidsdomein Werk en wil als loopbaanregisseur en dienstverlener bijdragen tot een betere werking van en deelname aan de arbeidsmarkt. Het aanbieden van opleidingen is hiertoe een instrument en richt zich op personen op arbeidsmarktactieve leeftijd, in het bijzonder werkzoekenden. De kwaliteitscontrole is intern en opleidingen leiden tot getuigschriften. • Het SYNTRA-netwerk staat in voor arbeidsmarktgerichte competentieontwikkeling van ondernemers en hun medewerkers. Het heeft een dubbel aanbod: de leertijd vanuit het beleidsdomein onderwijs wat kan leiden tot een diploma secundair onderwijs (onderwijskwalificerend) en een aanbod aan korte en lange opleidingen die in hoofdzaak arbeidsmarktgericht zijn. Als draaischijf van de ondernemersvorming in Vlaanderen, valt SYNTRA onder het beleidsdomein Werk. Een deel van de opleidingen wordt gecertificeerd vanuit SYNTRA Vlaanderen, andere opleidingen worden geattesteerd. De kwaliteitscontrole gebeurt door SYNTRA Vlaanderen, met uitzondering van de Leertijd.
Door de samenwerking tussen aanbieders ontstaan andere trajecten en nieuwe kansen voor de leerder. • Het volwassenenonderwijs biedt onderwijskwalificerende trajecten aan op verschillende niveaus. De opleidingen zijn zowel arbeidsmarktgericht als algemeen vormend. Er is een externe kwaliteitscontrole (door de overheid of door een onafhankelijke accrediteringsinstantie) en de opleidingen leiden tot diploma’s en certificaten erkend vanuit onderwijs. • Het brede sociaal-culturele vormingswerk valt onder het beleidsdomein Cultuur en biedt een brede waaier aan vormingen via de Vormingpluscentra en landelijke vormingsinstellingen. Deze vormingen hebben een niet-formeel karakter en kunnen zowel algemeen vormend als arbeidsmarktgericht zijn. Het Hoger Onderwijs en Open Universiteit worden in toenemende mate belangrijke spelers in het levenslang leren. Ze werden niet opgenomen in dit overzicht maar we zien ze wel als belangrijke partners.
Samenwerking overstijgt de opdeling Deze opdeling is in de praktijk niet altijd sluitend. Door de samenwerking tussen aanbieders ontstaan andere trajecten en nieuwe kansen voor de leerder. Positief, want het leerresultaat is wat telt. Twee voorbeelden: VDAB werkt actief samen met andere opleidingsverstrekkers en derden. Er werd een specifieke aanpak ontwikkeld met het oog op onderwijskwalificerende opleidingstrajecten (OKOT). Bij die OKOT is altijd een onderwijspartner betrokken en wordt een onderwijskwalificatie beoogd. Het wordt wel gezien als een VDAB-traject. De opleidingen bij sectorale opleidingsfondsen nemen een bijzondere positie in. De sociale partners van een bepaalde sector kunnen sectorale opleidingsinitiatieven nemen en het zogenaamde industrieel leerlingenwezen organiseren. Via het opleidingsfonds kunnen werknemers uit een sector opleidingen volgen, hetzij via een specifieke bijscholing, hetzij via tegemoetkomingen. Soms worden ook aanmoedigingspremies gebruikt om mensen naar de sector toe te leiden. In het industrieel leerlingenwezen kunnen jongeren tussen 15 en 18 jaar via een leerovereenkomst een beroep aanleren. Dit gebeurt door een praktische opleiding in de onderneming te combineren met aanvullende theoretische lessen in een onderwijsof opleidingsinstelling.
De Vlaamse Kwalificatiestructuur zet de indeling op zijn kop Met de uitrol van de Vlaamse Kwalificatiestructuur staat de plaats of de instelling waar geleerd wordt (learning input) niet meer centraal, maar wel het einddoel of het leerresultaat (learning outcome). Door het leerresultaat, waar en hoe ook verworven, te toetsen aan vastgelegde doelen (de beroeps- en onderwijskwalificaties) kunnen verschillende vormen van leren resulteren in een erkende kwalificatie. Het kwaliteitstoezicht gebeurt door het Agentschap voor Kwaliteit in Onderwijs en Vorming (AKOV). Dit Agentschap richt zich op het onderwijs en op opleidings- en vormingsprogramma’s buiten het beleidsdomein onderwijs (publiek en privaat), met inbegrip van de EVC-testcentra. Een revolutionaire paradigmawissel die een niet te onderschatten kans zal zijn voor de lerende en een uitdaging voor de aanbieders!
Een revolutionaire paradigmawissel die een niet te onderschatten kans zal zijn voor de lerende en een uitdaging voor de aanbieders!
LEVENSLANG LEREN
11
1.3 Het volwassenenonderwijs Het volwassenenonderwijs is één van de grote aanbieders van formele volwasseneneducatie. Het wil volwassenen de kennis, vaardigheden en attitudes bijbrengen voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun maatschappelijk functioneren, het verder deelnemen aan onderwijs, het uitoefenen van een beroep of het beheersen van een taal. Het volwassenenonderwijs is aan het begin van de vorige eeuw eerder organisch gegroeid, vanuit lokale initiatieven, secundaire scholen, hoger onderwijsinstellingen, het maatschappelijk middenveld... Het werd vanaf de jaren vijftig verankerd in de onderwijswetgeving, eerst als secundaire en hogere leergangen onderwijs en later als secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie. Met de groeiende aandacht voor het levenslang leren, werd de sector vanaf de jaren negentig meer geformaliseerd en gestructureerd, met het decreet van 2007 als voorlopig eindpunt. Het decreet op het onderwijs voor sociale promotie (1999) introduceert de term Centra voor Volwassenenonderwijs. Dit decreet was geen allesomvattende hervorming, maar bevat toch mijlpalen voor het volwassenenonderwijs. Zo kregen de initiatieven rond tweedekansonderwijs een wettelijk kader. Het aanbod aan opleidingen wordt geënt op opleidingsprofielen, het vreemdetalenonderwijs op het Europees Referentiekader.
Het decreet van 2007 is een baken De modularisering van het aanbod wordt veralgemeend en het gecombineerd onderwijs ziet het daglicht. Met de lopende BaMa-hervormingen in het Hoger Onderwijs, bestendigt het decreet –voorlopig– het Hoger Onderwijs voor Sociale Promotie. De basiseducatie kent een andere geschiedenis. Vanaf het midden van de jaren ’70 groeit het besef dat niet iedereen de basisvaardigheden heeft om ten volle te participeren aan de samenleving. Lokale initiatieven spelen hier op in. In 1985 mondt dit uit in het “Experiment Basiseducatie”, geïnitieerd vanuit het beleidsdomein Cultuur. Het startpunt van de discussie of de basiseducatie zich nu situeert binnen het sociaal-cultureel werk of eerder binnen onderwijs. Vanaf 1990 wordt de basiseducatie meer ingebed in onderwijs, weliswaar met een eigen identiteit: opleidingsprofielen en erkende studiebewijzen zien het daglicht, aansluiting bij het aanbod onderwijs sociale promotie en de opleidingen van andere opleidingenverstrekkers zoals de VDAB wordt nagestreefd door de Centra Basiseducatie6. De Centra Basiseducatie zijn ook gekend als Open School.
Gebaseerd op Bogaerts L. “De basiseducatie in Vlaanderen: ontwikkelingen na het decreet van 1990” in IMPULS, 35e JG., NR. 2, DECEMBER 2004, 142-148
6
12
In juni 2007 kwam er een ambitieuze hervorming via het decreet volwassenenonderwijs. Het nieuwe decreet wou in de eerste plaats het volwassenenonderwijs beter positioneren en versterken. De basiseducatie wordt verder geïntegreerd in het onderwijs en het hoger onderwijs voor sociale promotie werd geherpositioneerd als hoger beroepsonderwijs. Sinds het decreet verzamelt het volwassenenonderwijs het onderwijs aan volwassenen op vier niveaus: basiseducatie, secundair volwassenenonderwijs, hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding. De missie van het volwassenenonderwijs wordt geëxpliciteerd: het is algemeen vormend, kwalificerend en tweedekansgericht. Door de flexibilisering van het aanbod, aandacht voor trajectbegeleiding, premies en vrijstellingen probeert de overheid de toegang tot een opleiding te verbreden, ondanks de verhoging van het inschrijvingsgeld. Met meer diplomagerichte opleidingen, de versterking van het tweedekansonderwijs en herpositionering van het Hoger Onderwijs voor Sociale Promotie wordt de tweedekansfunctie verder versterkt. De modularisering van het aanbod wordt progressief doorgetrokken, afstandsleren en gecombineerd onderwijs worden bevorderd.
Sinds het decreet zijn er vier niveaus: basiseducatie, secundair volwassenenonderwijs, hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding. De opleidingen, zeker de beroepsopleidingen, worden gekoppeld aan externe referentiekaders en besteden extra aandacht aan sleutelcompetenties. De verdere professionalisering krijgt vorm via de pedagogische begeleidingsdiensten en het VOCVO, die samen aan expertise-ontwikkeling doen.
2013 - een sector vol onzekerheden De financiering van de centra wijzigde ingrijpend, niet met onmiddellijke ingang, maar progressief. Tegen 2013-2014 worden opleidingen gefinancierd op basis van groepsgroottes en type opleiding. Een laatste ingrijpende wijziging was de invoering van consortia, verplichte regionale samenwerkingsverbanden. Dit bracht veel met zich mee. We gaan er later dieper op in. Voor de basiseducatie betekende de creatie van consortia wel dat per regio slechts één centrum basiseducatie erkend werd. Dit leidde tot ingrijpende fusies. Het decreet werd sinds 2007 op veel punten gewijzigd, soms corrigerend, maar vaak ook ingrijpend.
Het volwassenenonderwijs maakt zich zorgen over zijn toekomst. Zijn plaats en rol in het levenslang leren, opgebouwd op basis van jarenlang enthousiasme en pionierswerk, staat ter discussie. Waar het decreet van 2007 een versterking voor de sector was, overheerst nu een grote onzekerheid. Onzekerheid die een onderbouwd lokaal beleid bemoeilijkt. Een eerste onduidelijkheid heeft te maken met de toekomst van het hoger beroepsonderwijs. Het HBO is een belangrijk onderdeel in het aanbod volwassenenonderwijs. Waar het decreet volwassenenonderwijs en het HBO-decreet (2009) hier een duidelijke rol voor het volwassenenonderwijs voorzagen, blijft dit voorwerp van discussie. Sinds het HBO-decreet (2009) wacht het volwassenenonderwijs op de verdere concretisering van de samenwerking met het hoger onderwijs en is er de facto sprake van een programmatiestop.
De brede maatschappelijke missie van het volwassenenonderwijs: • Algemeen Vormend: het staat open voor elke volwassene, ongeacht diens specifieke leerbehoeften en persoonlijke of professionele situatie. De opleidingen zijn breed vormend en dragen bij tot de ontwikkeling van algemene kennis, sleutelvaardigheden en attitudes. • Kwalificatiegericht: elke opleiding bevat een duidelijk duurzaam leertraject met specifieke leerdoelen die de cursist moet toelaten een kwalificatie te behalen. • Tweedekansfunctie: volwassenen die om één of andere reden hun schoolloopbaan hebben onderbroken of vroegtijdig beëindigd, of volwassenen die hun beroepscompetenties (verder) wensen te ontwikkelen, moeten via het volwassenenonderwijs hiertoe de kans krijgen.
LEVENSLANG LEREN
13
Eenzelfde situatie doet zich voor met de Specifieke Lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs. Na de hervorming van de lerarenopleiding (2006) werken CVO, hogescholen en universiteiten samen in expertisenetwerken. Het debat over de plaats van de lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs is zeer actueel. Ook hier is er een onderstroom die deze opleidingen uit het volwassenenonderwijs wil halen.
Het volwassenenonderwijs maakt zich zorgen over haar toekomst. Haar plaats en rol in het levenslang leren, opgebouwd op basis van jarenlang enthousiasme en pionierswerk, staat ter discussie. Met de lopende hervorming van de integratie- en inburgeringssector is er onduidelijkheid over de positie van de Huizen van het Nederlands en de impact op het afsprakenkader NT2. Ook het hieraan gekoppelde initiatief rond leerloopbaanbegeleiding blijft vaag.
14
De verdere integratie van de basiseducatie in het volwassenenonderwijs en de rechtspositie van het personeel veroorzaken onduidelijkheid. Is er sprake van een nieuw ‘bijzonder’ CVO of integratie in een bestaand CVO? Welk effect zal dit hebben op het personeel en hun statuut? Tenslotte is er sprake van schaalvergroting. Via een voorontwerp van decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs gaf de Vlaamse Regering aan dat ze wil komen tot een schaalvergroting in het volwassenenonderwijs. Waar de norm nu ligt op 120.000 lesurencursist wordt die mogelijk opgetrokken naar 360.000 LUC. Dit creëert de nodige onzekerheid bij de verschillende centra. Op dit ogenblik is dit nog in onderhandeling.
Cursisten zijn zeer sterk gemotiveerd omwille van de opleiding zelf.
1.4 Waarom volgen mensen volwassenenonderwijs? Een algemene conclusie uit het motivatieonderzoek is dat cursisten een opleiding volwassenenonderwijs niet enkel volgen in functie van een specifiek doel (bv. beter werk). Ze zijn zeer sterk gemotiveerd omwille van de opleiding zelf. Zelfs bij de opleidingen die sterk gericht zijn op een diploma of werk (bv. tweedekansonderwijs of de specifieke lerarenopleiding), geeft meer dan 70% aan dat het gewoon leuk is om te leren. Bij verdere analyses bleek dat de redenen om een opleiding te volgen uiteenlopend zijn. Dit is niet verwonderlijk gezien de vele mogelijkheden in het volwassenenonderwijs. Voor meer dan twee derde van de respondenten speelden volgende motieven een belangrijke rol: persoonlijke ontwikkeling, leuk om te leren, altijd al interesse gehad voor deze opleiding en door de opleiding dingen kunnen doen die voor hen belangrijk zijn.
Basiseducatie Een aantal motieven kenmerken de cursisten uit de basiseducatie: zelfstandiger worden, mee zijn met de tijd, gemakkelijker contacten leggen met anderen, zichzelf bewijzen dat men het kan, anderen kunnen helpen, de vrije tijd nuttig besteden, dingen kunnen doen die voor hen belangrijk zijn, op eigen ritme kunnen leren en vroeger niet lang naar school geweest zijn. Wat werk- en studiemotieven betreft, scoren cursisten basiseducatie hetzelfde of lager dan de volledige groep.
Motivatie in kaart gebracht In samenwerking met de KU Leuven peilde L4-Volwassenenonderwijs in 2009 bij meer dan 15.000 cursisten van het volwassenenonderwijs in de regio LeuvenHageland-Tervuren naar hun motivatie om een opleiding te volgen. Professoren Marlies Lacante en Willy Lens van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen stelden de vragenlijst op vanuit hun specialisatie in motivatiepsychologie. Op basis van dit motivatie-onderzoek werden drie masterproeven afgelegd: Eylenbosch, N., Michiels, S., & Van Helden, S. (2010). Wie volgt welke opleiding en vooral waarom? Een onderzoek naar de motivatie van cursisten uit het volwassenenonderwijs. (Ongepubliceerde masterproef). Katholieke Universiteit Leuven, België. Pape, J. (2011). Spreken in alle talen: een motivatieonderzoek bij volwassen taalcursisten. (Ongepubliceerde masterproef). Katholieke Universiteit Leuven, België. Vercauteren, K. (2012). Motivatieonderzoek binnen het studiegebied ICT van het volwassenenonderwijs. (Ongepubliceerde masterproef). Katholieke Universiteit Leuven, België.
Secundair volwassenenonderwijs Door de uiteenlopende mogelijkheden in het secundair volwassenenonderwijs is een algemene uitspraak moeilijk. In bepaalde segmenten van het aanbod is dit wel duidelijk. Nederlands tweede taal en algemene vorming worden er hier uitgelicht. Bij NT2-cursisten zijn drie tendensen zichtbaar: de sociale component, de werk- en studiegerelateerde motieven en de externe druk. Cursisten Nederlands tweede taal zien de opleiding als een kans om contacten te leggen met anderen en om nadien anderen te kunnen helpen. De opleiding draagt volgens hen ook bij aan een positief imago, ze geven hen een leergierige en bekwame indruk. Ook het eigen zelfbeeld wordt positief beïnvloed; men bewijst zichzelf en door de opleiding kan men die dingen doen die voor hen belangrijk zijn. Wat betreft de motivatie met betrekking tot werken en studeren, scoren NT2-cursisten aanzienlijk hoger vergeleken met de volledige groep. Externe druk wordt ook vaak benoemd. Dit blijkt op de hoge scores op de stelling dat men zich op een of andere manier verplicht voelt om de opleiding te volgen.
Bij cursisten algemene vorming komen studie- en werkgerelateerde motieven zeer sterk naar voor. Zoals verwacht, is het behalen van een diploma voor 97,7% een belangrijke motivatie. Door de opleiding hoopt men nadien gemakkelijker of beter werk te vinden of vooruit te gaan in de huidige job.
Bij NT2-cursisten zijn drie tendensen zichtbaar: de sociale component, de werk- en studiegerelateerde motieven en de externe druk. Toch is de opleiding voor hen persoonlijk belangrijk: om zelfstandiger te worden, om zichzelf te bewijzen en om dingen te kunnen doen die zij zelf belangrijk vinden. Het kunnen leren op eigen ritme wordt erg geapprecieerd.
Momenteel zijn enkele van hun masterstudenten bezig met een drop-outonderzoek op vraag van L4-Volwassenenonderwijs.
LEVENSLANG LEREN
15
Hoger beroepsonderwijs Cursisten uit het hoger beroepsonderwijs scoren aanzienlijk hoger op de werk/studieschaal. Kenmerkende motivaties zijn hier: de opleiding kunnen gebruiken voor het werk of de studies, een diploma willen halen, vooruit willen gaan in het werk, ander en beter werk vinden, gemakkelijker werk vinden en nadien iets kunnen bijverdienen. Vergeleken met de hele onderzoeksgroep, geven meer HBO-cursisten aan dat ze de opleiding volgen omdat ze vroeger niet lang naar school geweest zijn en omdat ze een bekwame indruk willen maken. Het motivatieprofiel van de respondenten hoger beroepsonderwijs sluit duidelijk aan bij de rol van “sociale promotie” die het vervult.
Specifieke lerarenopleiding Net zoals binnen het hoger beroepsonderwijs hechten ook de respondenten van de specifieke lerarenopleiding meer belang aan de werk/ studiemotieven dan de globale onderzoeksgroep. Er ligt iets meer nadruk op de noodzaak om de opleiding te volgen vanuit het werk. Daarnaast valt op – in vergelijking met het volwassenenonderwijs in het algemeen – dat men nadien anderen wil kunnen helpen. Een typisch kenmerk van een goede leerkracht?
16
Waarom haken cursisten af?
Interessante onderzoekspopulatie
Momenteel loopt er, op initiatief van L4-Volwassenenonderwijs, een drop-out onderzoek binnen bepaalde opleidingen van het volwassenenonderwijs in de regio met vragen die voortvloeien uit het motivatie-onderzoek.
L4-Volwassenenonderwijs wenst meer inzicht in het levenslang leren. Verschillende beleidsonderzoeken inspireerden onze werking. Toch blijven veel vragen onbeantwoord of doet een onderzoeksrapport nieuwe vragen opborrelen.
Waarom haken cursisten af? Hebben afhakers een specifiek profiel (qua motivatie, persoonskenmerken, enz)? Kunnen risicocursisten reeds vroegtijdig gedetecteerd worden? Kunnen er eventueel maatregelen getroffen worden om die drop-out te voorkomen?
In samenwerking met de kennisinstellingen wil het consortium het onderzoek naar en de kennis over het levenslang leren stimuleren. Om een doordachte strategie te ontwikkelen is een goed inzicht richtinggevend.
Binnen de basiseducatie wordt er een drop-out analyse gemaakt op basis van de informatie die de voorbije jaren door het centrum verzameld werd. In de specifieke lerarenopleiding worden er nieuwe gegevens verzameld tussen januari 2012 en januari 2013. Cursisten vullen bij hun eerste les een vragenlijst in waarin persoonskenmerken, opleidingskenmerken en motivatie om deel te nemen bevraagd worden. Cursisten die 3 keer op rij of meer afwezig zijn, die niet deelnemen aan de examens, zich niet inschrijven voor de volgende module of zelf aangeven te willen stoppen met de opleiding worden gecontacteerd. Via een telefonische enquête worden de redenen van drop-out bevraagd. Op het einde van dit schooljaar (2012-2013) wordt een terugkoppeling van de resultaten voorzien met de betrokken centra.
In samenwerking met de kennisinstellingen wil L4-Volwassenenonderwijs het onderzoek naar en de kennis over het levenslang leren stimuleren.
LEVENSLANG LEREN
17
Met een diploma secundair onderwijs op zak heeft Daisy geen dag zonder werk gezeten. Toch is ze altijd blijven voortstuderen, in de eerste plaats voor zichzelf. De rest vloeide daar bijna automatisch uit voort: de baan waarvan ze droomde en over enkele jaren mogelijk zelfs een masterdiploma. “Alle kansen die ik gekregen heb, heb ik te danken aan het volwassenenonderwijs”, vertelt Daisy De Keyser (35). “Na mijn zevende jaar Kantooradministratie en gegevensbeheer kon ik al snel aan de slag bij de toenmalige ASLK, als stagiair-klasseerster. Vrijwel meteen heb ik me ook ingeschreven in het volwassenenonderwijs, voor het behalen van wat toen een D-cursus heette. Vandaag noemen we dat de lerarenopleiding. Toen al droomde ik ervan om ooit les te geven. Van de ene job rolde ik in de andere. Na de ASLK ging ik aan de slag bij JAVA in Rotselaar, nog later bij de Christelijke Mutualiteiten in Brussel. Tegelijk bleef ik studeren, ook na de twee jaar lerarenopleiding. Om meer vakken te kunnen geven, in een hogere graad, had ik een hoger diploma nodig dan dat van het beroepsonderwijs. Daarom heb ik de graduaatstudies aangevat. Eerst drie jaar graduaat Boekhouden, daarna nog eens drie jaar Informatica, zodat de waaier aan vakken die ik kon geven nog groter werd.
Mezelf bewijzen
daisy de keyser
Kansen krijgen, kansen grijpen.
18
Die studies boden me extra kansen. Omdat ze wisten dat ik bijstudeerde kon ik bij JAVA als administratief bediende overstappen naar de dienst informatica. Dat werk was veel uitdagender: bij de klanten installaties doen, de helpdesk bemannen, opleidingen volgen en geven… Daar leerde ik veel uit. Bij sollicitaties vonden werkgevers het een pluspunt dat ik altijd ben blijven studeren. Bijstuderen zegt iets over je doorzettingsvermogen en motivatie en over wat je allemaal aankan.
Daisy De Keyser getuigt Acht jaar heb ik dus gestudeerd én gewerkt. Dat is heel zwaar, maar tegelijk is het een verslaving. Met de juiste motivatie kan je veel aan. Ik wilde me bewijzen, vooral tegenover mezelf. Zie je wel dat ik het kan! Dat geeft veel voldoening, zeker als je ook nog eens leuke cijfers krijgt. Mijn omgeving heeft me ook altijd aangemoedigd. Het huishouden schoot er al eens bij in, maar als je werkt én studeert, is dat niet meteen een prioriteit.
Naar het onderwijs Ondertussen bleef lesgeven me in het achterhoofd zitten. Dat ik niet meteen de stap naar het onderwijs zette, had te maken met werkzekerheid. Ik heb altijd een vaste job gehad, dat geef je niet zomaar uit handen voor een onzeker bestaan. Pas toen de vervangingspool werd opgericht, vond ik ook in het onderwijs de werkzekerheid die ik zocht. Dankzij de vervangingspool heb ik lesgegeven in scholen in Diest, Kessel-Lo en Hasselt. Daarna ben ik aan de slag gegaan bij een CVO. De cursussen die ik de voorbije jaren gegeven heb, zijn niet te tellen: Word, Excel, Access, Internet, Photoshop, PowerPoint, Publisher, Basisboekhouden, Inleiding tot de btw, stagebegeleiding, Economie en recht… Sinds enkele jaren ben ik ook coördinator van het tweedekansonderwijs. In het tweedekansonderwijs hebben we een heel divers publiek. Voor een deel is dat vergelijkbaar met dat van het secundair onderwijs, anderen zijn wat ouder en meestal ook heel gemotiveerd. Allemaal hebben ze een ander levensverhaal: sommigen slaagden niet door het puberen, kregen geen aanmoediging van thuis of hadden een medisch probleem. We zien ook mensen van 40 of zelfs 50 jaar oud, die in de werkloosheid geraakt zijn maar toch nog kansen op de arbeidsmarkt willen en daarom eindelijk hun diploma willen behalen.
“Studeren doe ik voornamelijk voor mezelf, om te bewijzen dat ik het kan.”
Ik probeer zoveel mogelijk mensen aan te moedigen om door te zetten. Doordat ik weet hoe zwaar het is om werken en studeren te combineren, kan ik me goed inleven in hun situatie. Ik kan me ook makkelijk naar hun niveau verplaatsen. “Als u het uitlegt, dan begrijpen we het”, krijg ik wel eens te horen.
Op naar een masterdiploma Zelf heb ik alle kansen die ik gekregen heb te danken aan het volwassenonderwijs. Ik heb die kansen gegrepen en ben goed terechtgekomen. Ik heb nergens spijt van, ook niet van het feit dat ik beroepsonderwijs gevolgd heb, ook al kon ik best een niveau hoger aan. Op mijn 18de had ik een sterke drang naar zelfstandigheid. Ik wou op eigen benen staan, werken dus. Door de praktijkervaring die de opleiding Kantoor biedt, had ik al heel wat onder de knie: sociale vaardigheden, het onderscheiden van hoofd- en bijzaken… Dat maakt studeren ook makkelijker. Ik zie een groot verschil tussen mezelf en gewone hogeschoolstudenten. Waar zij zich druk over maken! Door les te geven, weet ik dat je best structuur aanbrengt in de leerstof. Ik denk ook voortdurend: waar zou ik de nadruk op leggen? Dat studeer ik dan extra in. Na enkele jaren pauze ben ik opnieuw begonnen met studeren. Nadat ik eerst enkele losstaande cursussen heb gevolgd – fotografie, webdesign – ga ik nu opnieuw proberen om wat hogerop te geraken. Mijn uiteindelijke doel is een masterdiploma. Daarvoor volg ik nu een aanvullingstraject AccountancyFiscaliteit, waarna ik waarschijnlijk Handelswetenschappen ga studeren. Waarom nu nog een master halen? In het onderwijs hangt de verloning sterk af van je behaalde diploma. Een master betekent maandelijks een flink stuk meer. Toch doe ik het uiteindelijk voornamelijk voor mezelf. Opnieuw, om te bewijzen dat ik het kan. Anders hou je het niet vol.”
LEVENSLANG LEREN
19
Interview
Chris Slaets en Guido Verschueren 20
Chris Slaets en Guido Verschueren
Een ticket naar een ander leven In Leuven Centraal kunnen gedetineerden verschillende voltijdse bouwopleidingen volgen. “Een ticket naar een ander leven”, noemt directeur Guido Verschueren dat. “In de sector bestaat dan ook een grote vraag naar werknemers die een bepaald rendement halen”, voegt Chris Slaets van de Confederatie Bouw Brussel Vlaams-Brabant daaraan toe.
In het atelier van Leuven Centraal staat het ene muurtje naast het andere. Een uitsparing voor een rond raam, driehoekige opkantjes, eenvoudig metselwerk is dit niet meer te noemen. De opleiding bouw brengt de cursisten dan ook alle aspecten van het metselen bij. De opleiding kwam er in samenwerking met onder meer de Confederatie Bouw en de Bouwunie. Waaruit bestaat de inbreng van de bouwsector?
Chris Slaets: Wij hebben vanuit de bouwsector mee het startkapitaal bijeengebracht voor de materialen en de inrichting van het atelier. Verder helpen we de cursisten die een diploma hebben en mogelijk in vervroegde vrijlating komen begeleiden naar een arbeidsplaats. Een gevangenis is geen evidente omgeving. Waarom engageert de bouwsector zich hier toch voor?
CS: Onze sector heeft werkkrachten nodig. Daarnaast speelt ook maatschappelijk bewustzijn: deze gemeenschap kan best wat ondersteuning gebruiken. Bij wie na zijn vrijlating aan de slag kan, is de kans op herval kleiner. Iedere persoon die we kunnen opvangen, is pure winst voor de samenleving. Maar de belangrijkste reden is de arbeidsmarkt. Ondanks de crisis stromen in de bouwsector nog altijd meer mensen uit dan het secundair onderwijs kan aanleveren.
Over het algemeen is voor een werkgever motivatie tien keer belangrijker dan een verleden.
Staan werkgevers wel te springen om een ex-gedetineerde in dienst te nemen?
CS: Een gekwalificeerde arbeider, die onmiddellijk een bepaald rendement haalt, is nog altijd zeer gegeerd. Ik leg de nadruk op onmiddellijk rendement. Dat is het grote voordeel van deze opleiding: het rendement wordt effectief gemeten. Hoeveel vierkante meter gevelsteen zet je op een uur? In traditionele opleidingen leer je wel metselen, maar speelt het rendement niet zo sterk mee. Een werkgever houdt rekening met de verschillende facetten, maar als het rendement voldoende hoog is, zal hij zeker overwegen die persoon een kans te geven. En met goed gevolg, want de mensen waar we een zicht op hebben, werken nog altijd bij dezelfde werkgever. Als ex-gedetineerden beseffen ze natuurlijk ook dat ze deze kans met twee handen moeten grijpen.
Guido Verschueren: Over het algemeen is voor een werkgever motivatie tien keer belangrijker dan een verleden. Verder maakt een moordenaar meer kans dan een dief. Werkgevers zijn nu eenmaal afkerig van diefstal. CS: In samenspraak met de VDAB-consulent maken we een matching met de vacatures. We melden de werkgevers ook dat het gaat om exceptionele gevallen, mét een voorgeschiedenis. Het is dan aan de gedetineerde zelf om bij een sollicitatie al dan niet die voorgeschiedenis aan bod te laten komen.
21
GV: Daar worden ze ook op voorbereid. We bieden hier al jaren sollicitatietraining aan. Werkgevers staan ook niet per se negatief tegenover langgestraften. De ervaring leert dat die vrij makkelijk hun plaats weer kunnen innemen in de maatschappij. Overigens zijn allochtonen nadrukkelijk aanwezig in de opleiding – ook al omdat zij het nog moeilijker hebben op de arbeidsmarkt. Uitzicht op werk is ongetwijfeld een belangrijke motivatie. Zijn er nog andere redenen om aan de opleiding te beginnen?
GV: Gekwalificeerd zijn in een sector waar mensen gevraagd worden, werkt de invrijheidsstelling in de hand. Werk is een cruciaal element, waar de strafuitvoeringsrechtbank zeker rekening mee houdt. De bouw spreekt ook aan, soms dromen de mensen er al lang van. Dit is een belangrijke stap in de richting van een ander leven. Een getuigschrift halen is ook goed voor het zelfvertrouwen. Daarom heeft de docent enkele jaren geleden T-shirts laten bedrukken met het opschrift “Yes we can!”: we kunnen het, we gaan ervoor. Veel mensen hebben door allerlei omstandigheden nooit een diploma behaald. Daarom organiseren we ook elk jaar een proclamatie, voor iedereen die in de loop van het jaar met succes een opleiding heeft afgerond. Meestal vragen we ook een eminente spreker – Fons Leroy of Frank Vandenbroucke toen die nog minister van Onderwijs was, bijvoorbeeld. Dat doen we niet alleen om het wat cachet te geven maar ook als blijk van waardering. Eindelijk een papiertje in handen hebben, dat is goed voor het zelfbeeld.
CS: Zelfs al gaat het maar om VCA-attest, waarvoor je een korte basisopleiding moet volgen. GV: Veel mensen zijn gemotiveerd om de stap in de goede richting te doen. Ze zien zelf in dat dit helpt om uit de negatieve spiraal te geraken. Daarom stel ik ook voor dat we de randvoorwaarden optimaliseren.
22
Wat schort er aan de randvoorwaarden? GV: Mensen hebben hier ook de mogelijkheid om te werken. Daar kunnen ze 250 à 300 euro mee verdienen. Bij wie een opleiding volgt, is dat veel minder, op een maand krijgen ze hoogstens 80 euro aanmoedigingspremie. Van dat geld moeten ze wel leven – tv kijken, kantineartikelen kopen, roken – en mogelijk ook een schuld afbetalen. Dat weerhoudt sommige mensen ervan een fulltime opleiding te volgen. Dat is jammer. Wij kunnen mensen wel stimuleren, maar niemand verplichten. Een opleiding is een serieus engagement, waartoe soms ook de familie bijdraagt door extra geld op te sturen. Bouwmaterialen in de gevangenis spreken tot de verbeelding. Vormen ze geen veiligheidsprobleem?
GV: Alles wat gebeurt in de gevangenis heeft ook een aspect veiligheid. Toch is het allemaal relatief. Ik bedoel maar: in de keuken snijdt men het vlees ook met messen. In het werkhuis gelden veiligheidsvoorschriften. Daarover hebben we bij het begin nog enkele discussies gehad met de docent: je kan niet zomaar een deur openzetten, zodat iedereen buiten materiaal kan halen. Maar op zich vormt de bouwleiding geen extra risico. Wie het werkhuis verlaat om opnieuw naar de cel te gaan moet trouwens door een metaaldetector, die behoorlijk scherp is afgesteld. Een nagel verlaat het werkhuis niet. Leuven Centraal was een pionier op gebied van opleidingen. Welke visie zit daar achter?
GV: We zijn er altijd voorstander van geweest om wat buiten de muren gebeurt ook binnen te brengen. We proberen mensen te laten leven naar het patroon van de buitenwereld. Wat doen mensen buiten? Ze werken, of ze volgen een dagopleiding. Ook in de vrije tijd proberen we activiteiten aan te bieden die vergelijkbaar zijn met de buitenwereld: sporten, avondschool, toneel, het verenigingsleven… Via scholen en organisaties zoals de VDAB brengen we dat allemaal binnen.
Chris Slaets en Guido Verschueren
In de jaren tachtig zijn we begonnen met volwassenenonderwijs: taallesssen, rekenlessen, koken zelfs. Later is daar meer diplomagericht onderwijs bijgekomen. Wij waren op eigen houtje bezig, met een heel programma, tot de Vlaamse regering ons met een strategisch plan vroeg om alle externe diensten die ter beschikking staan van de burger ook binnen de muren beschikbaar te maken. Voor ons was dat geen aardverschuiving, want wij brachten die visie al jaren in de praktijk. Toen de consortia voor volwassenenonderwijs werden opgericht, kregen die consortia met gevangenissen in hun regio extra middelen. Dat bleek een winwinsituatie voor ons. De gevangenis blijft natuurlijk iets speciaals, met een gevarieerd publiek, allerlei scholingsgraden, schuldbesef of geen schuldbesef… Wij kunnen alleen maar kansen aanbieden. Wij beweren nooit dat we mensen beter kunnen maken, maar als we ze kunnen vrijlaten zonder al te veel rancune of wrok, dan hebben we veel bereikt. Waarzitvoordebouwsectordemeerwaardeinhetvolwassenenonderwijs? CS: Wij zijn voortdurend op zoek naar mensen die technisch opgeleid zijn. Bij traditionele scholen bestaat er een discrepantie tussen de opleiding en wat wij uit de sector vragen. Die leerplannen kan je niet zomaar bijsturen. Voor je daar iets aan veranderd hebt, zit je alweer een decennium verder. In het volwassenenonderwijs worden vraag en aanbod versneld op elkaar afgestemd. De opleidingen G1 en G2, voor chauffagisten en sanitair, zijn daar een perfect voorbeeld van. Die zitten overigens altijd vol. Vroeger werden CVO’s een beetje gepercipieerd als iets voor hobbyisten, met cursussen bloemsierkunst of koken. Door de samenwerking met de beroepsfederaties gaat er meer aandacht naar wat de sector vraagt, zodat ook professionelen bijkomende opleidingen kunnen volgen. Dat is een grote meerwaarde, zowel voor ons als voor het volwassenenonderwijs. L4 is daarbij exemplarisch. Een dergelijke goede samenwerking met de privésector is me nergens anders bekend.
Bouwopleiding in Leuven Centraal Sinds 2008 wordt een voltijdse opleiding bouw georganiseerd in de gevangenis Leuven Centraal. Deze eerste technische/beroepsopleiding voor gedetineerden werd inmiddels aangevuld met een bijkomende opleiding elektriciteit. Ook in de Hulpgevangenis van Leuven kunnen gedetineerden ondertussen een beroepsopleiding metselen volgen. Omdat Leuven-Hulp kortgestraften en mensen in voorarrest huisvest, is dit geen volledige opleiding, maar een basismodule die kort en intensief aangeboden wordt. De bouwopleidingen zijn een partnerschap van L4-Volwassenenonderwijs vzw met de Confederatie Bouw, de Bouwunie, het FVB, Resoc Leuven, verschillende CVO, VDAB en de FOD Justitie. L4-Volwassenenonderwijs vzw heeft een decretale opdracht met betrekking tot onderwijs voor gedetineerden. Onderwijs aan gedetineerden is een van de pijlers van het Vlaamse Strategisch Plan Hulp- en Dienstverlening aan Gedetineerden. Dit beoogt een geïntegreerde aanpak van de dienstverlening voor gedetineerden op het vlak van Welzijn, Gezondheid, Cultuur, Onderwijs, Werk en Sport, met als doel de (re)integratie en participatiemogelijkheden na de detentieperiode en het proces van herstel tussen dader, slachtoffer en de samenleving te bevorderen. Onder impuls van L4-Volwassenenonderwijs is het aanbod in de beide Leuvense gevangenissen substantieel uitgebreid en vernieuwd, met onder meer technische en beroepsopleidingen, meer taalopleidingen, Open Leercentra, afstandsonderwijs en algemene vorming. Vijf jaar terug was slechts één CVO en het CBE actief in de gevangenis, ondertussen is het aantal CVO’s gestegen tot vijf. Naast de samenwerking voor de opleidingen in de gevangenis, werkt L4 nog op verschillende terreinen samen met de bouwsector, onder meer voor de opleiding technicus vloeibare en gasvormige brandstoffen.
23
regionaal samenwerken
Regionaal samenwerken in een consortium Het decreet volwassenenonderwijs van 2007 is de basis van de dertien regionale consortia volwassenenonderwijs in Vlaanderen. Voordien had je de Edufora en DIVA. Maar wat is een consortium en wat doet het? Wat kan beter? Wat draagt bij tot succes en mislukking? Een kritisch verhaal. 24
2.1 Samenwerking is niet nieuw Samenwerking tussen publieke opleidingsverstrekkers voor volwassenen is al vele jaren een betrachting van het beleid. De uitdaging om vormings- en onderwijsinitiatieven onderling af te stemmen is reëel. Eerst ging het vooral over de VDAB-beroepsopleidingen, de middenstandsopleidingen (nu Syntra), het aanbod van de landbouwsector en het onderwijs voor sociale promotie (nu volwassenenonderwijs). Telkens werd vastgesteld dat die vier elkaar beconcurreerden met gelijkaardige opleidingen. Later kwamen daar nog de opleidingen van de sociaal-culturele sector bij, die van de basiseducatie (toen nog vormingswerk), Nederlands voor anderstaligen (toen nog in de kinderschoenen) en de initiatieven van verschillende sectoren.
Op regionaal niveau zou samenwerking gemakkelijker zijn, was de gedachte.
8
In het midden van de jaren negentig koos de overheid voor regionale coördinatie. Op regionaal niveau zou samenwerking gemakkelijker zijn, was de gedachte. Dertien Edufora werden opgericht in 1998. In een Eduforum waren de lokale publieke opleidingsverstrekkers, waaronder de CVO en de CBE, vertegenwoordigd. De opdracht was om een educatief richtplan voor de streek op te stellen, het aanbod in kaart te brengen en beter bekend te maken. In 2003 werden deze Edufora opgeheven en geïntegreerd in de DIVA. Het einde van de Edufora kwam onder meer door de verschillende dynamiek en aanpak in de regio’s en het vrijblijvende karakter ervan.
Het is jammer vast te stellen dat er geen evaluaties terug te vinden zijn van deze vroegere samenwerkingsinitiatieven. Ongetwijfeld zouden die een interessante bron zijn om uit te “leren” voor de toekomst.
Het einde van de Edufora kwam onder meer door de verschillende dynamiek en aanpak in de regio’s en het vrijblijvende karakter.
DIVA, de nieuwe Dienst Informatie Vorming en Afstemming was een samenwerkingsverband tussen vier beleidsdomeinen: Onderwijs en Vorming, Werkgelegenheid, Cultuur en Economie. Er werden verschillende projecten geïnitieerd zoals de Huizen van het Nederlands, onderzoek naar een centraal loket voor leeradvies, pilootprojecten rond de elders verworven competenties (EVC), een jaarboek Levenslang en Levensbreed Leren... In 2008 werd de werking stopgezet en werd DIVA hervormd tot het RTC-netwerk als overkoepelende structuur van de provinciale Regionale Technologische Centra8.
Gebaseerd op verschillende publicaties, artikelen en parlementaire documenten.
REGIONAAL SAMENWERKEN
25
2.2 De consortia volwassenenonderwijs De beleidsnota Onderwijs en Vorming 20042009 kondigde een decreet voor het volwassenenonderwijs aan, met onder andere verplichte regionale samenwerking tussen de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie, toen nog associaties genoemd:
“De laatste jaren is het besef gegroeid dat samenwerking tussen de verschillende opleidingsverstrekkers nodig is. Het nieuwe decreet zal de synergie tussen hen moeten stimuleren en zo nodig zelfs opleggen. Opleidingsverstrekkers zoals VDAB, Syntra en culturele vorming hebben zich op regionale basis gereorganiseerd. De Centra voor Volwassenenonderwijs en Centra voor Basiseducatie zullen dat ook moeten doen, willen ze een herkenbare partner zijn in toekomstige samenwerkingsverbanden. Grotere associaties maken ook een rationelere en efficiëntere uitbouw van het onderwijs mogelijk. (...)
26
Hoewel er sinds 1999 een evolutie van schaalvergroting geweest is, zijn we van oordeel dat er nog grotere entiteiten nodig zijn om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen. Dit betekent niet alleen dat er hier en daar verdere fusies nodig zijn, maar vooral dwingende samenwerkingsverbanden volgens regionaal gebonden associaties. Hierbij denken we aan een dertiental associaties, verbonden met de sociaal-economische structuren van het Vlaamse Gewest en Brussel. (...) In de associaties moeten er tussen de centra dwingende afspraken komen over een opleidingsbeleid dat effectief en efficiënt inspeelt op de behoeften van de betreffende regio’s. De Vlaamse overheid zal dan een eventuele groei van de financiering laten afhangen van de mate waarin de associaties inspelen op deze regionale vraag. De samenwerking beperkt zich niet tot de centra voor basiseducatie en voor volwassenenonderwijs onderling, er is ook afstemming met derden nodig, zoals welzijns- en sectororganisaties.
De associaties zullen zelf instaan voor een oordeelkundige uitbouw van dat aanbod en dus geen programmatie-aanvragen moeten indienen. Ze zullen niet alleen een sterkere gesprekspartner worden voor andere aanbodsverstrekkers. Door overheadkosten te bundelen kunnen ze tot een rationeler kostenbeheer komen en het management kwantitatief en kwalitatief versterken, wat nodig is omwille van hun ruimere verantwoordelijkheden.” De aangekondigde regionale associaties kwamen er, weliswaar met de minder welluidende naam consortia volwassenenonderwijs en met minder bevoegdheden.
Tussen de centra moeten dwingende afspraken komen over een opleidingsbeleid dat effectief en efficiënt inspeelt op de behoeften van de betreffende regio’s.
Een regionaal netoverstijgend samenwerkingsverband9 Het decreet betreffende het volwassenenonderwijs werd in juni 2007 goedgekeurd en de dertien regionale consortia werden zes maanden later boven de doopvont gehouden. In een consortium werken de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie regionaal samen, over de onderwijsnetten heen, met respect voor elkaars eigenheid. De decretale opdrachten werden geconcretiseerd in een samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse Regering. De financiering is op basis van het aantal lesurencursist en het aantal gedetineerden in het werkingsgebied. In 2011 werd deze financiering vervangen door een vast en een variabel gedeelte.
De indeling in dertien regio’s is gebaseerd op voldoende socio-economische en socio-culturele samenhang en werkbaarheid. Elk consortium heeft de taak het aanbod en het bereik van het volwassenenonderwijs te optimaliseren, in functie van cursist en regio. Zo kan concurrentie en (overbodige) overlap weggewerkt worden en kunnen blinde vlekken ingevuld worden. Het besteedt daarbij bijzondere aandacht aan een voldoende toegankelijk aanbod NT2, basiseducatie en algemene vorming. 9
Het consortium is een duidelijk regionaal aanspreekpunt voor cursisten en regionale (en nationale) actoren; het aanbod wordt zichtbaarder en (nieuwe) doelgroepen worden (beter) aangesproken. Het consortium vervult ook de rol van ombudsdienst voor cursisten in tweede lijn. Klachten worden op die manier sneller en efficiënter behandeld. Structurele problemen en knelpunten worden aan de overheid gesignaleerd. Het is ook de taak van het consortium om goede afspraken te maken over het onderwijsaanbod met de andere aanbodverstrekkers zoals VDAB en Syntra. Dit zowel door regionale initiatieven als door het uitvergroten van bestaande, lokale initiatieven. Ten slotte neemt het consortium de coördinatie van zogenaamde “duale en geïntegreerde trajecten” op zich. Een anderstalige die bijvoorbeeld een beroepsopleiding wil combineren met een ondersteunende taalopleiding om snel werk te vinden, wint hier bij. Anders kost het heel wat tijd en moeite om beide opleidingen te combineren, omdat de inhoud, het niveau en de praktische organisatie van de opleidingen niet (altijd) op elkaar afgestemd zijn. Door onderlinge afspraken kan de cursist zijn studietraject gevoelig inkorten en zijn slaagkansen verhogen.
Consortia met een strafinstelling in hun werkingsgebied hebben een bijkomende opdracht inzake onderwijs aan gedetineerden. Ze coördineren het onderwijs in de gevangenis, detecteren de behoeften en ondersteunen het leertraject.
“De indeling in dertien regio’s is gebaseerd op voldoende socio-economische en socio-culturele samenhang en werkbaarheid. Werken op provinciale schaal”, aldus de memorie van toelichting van het decreet, “zou te veel partners rond de tafel brengen en een goede overlegstructuur onmogelijk maken. Uiteindelijk werden -op enkele uitzonderingen nade regio’s van de RESOC’s gekozen als basis voor de bepaling van de regio’s”. Met de consortia onderstreepte de overheid het belang van samenwerking tussen de centra: “Om het volwassenenonderwijs zichtbaar en sterk te maken op de brede opleidingsmarkt, is regionale samenwerking cruciaal. Door structureel samen te werken tussen centra in eenzelfde regio en het opleidingsaanbod onderling af te stemmen, komt er een goede toeleiding en doorstroom van cursisten, een vlottere organisatie van leertrajecten en een degelijke ondersteuning van leerprocessen”.
Gebaseerd op de memorie van toelichting van het decreet, persberichten en toespraken naar aanleiding van de oprichting van de consortia.
REGIONAAL SAMENWERKEN
27
Instrumenten Regionaal en netoverschrijdend samenwerken is niet vanzelfsprekend. De consortia beschikken over een aantal “middelen” om de samenwerking te organiseren.
Centra voor volwassenenonderwijs die een nieuwe opleiding willen starten of hun activiteiten willen uitbreiden naar een nieuwe gemeente, moeten dit bespreken in de schoot van het consortium.
1. Centra zijn verplicht om deel te nemen aan de consortia waar ze opleidingen aanbieden10. Hierdoor is iedereen betrokken bij de samenwerking en krijgt het volwassenenonderwijs een regionale identiteit. Centra met opleidingen in meerdere regio’s maken deel uit van meerdere consortia.
Verder kan elk consortium zelf initiatieven nemen om de samenwerking vorm te geven. Door zich als regionaal aanspreekpunt te profileren en door samenwerkingsverbanden aan te gaan, kan het consortium de samenwerking verder stimuleren en het volwassenenonderwijs bijkomend regionaal ontwikkelen.
2. Daarnaast is de programmatie een belangrijk, maar gevoelig instrument. Centra voor volwassenenonderwijs die een nieuwe opleiding secundair volwassenenonderwijs willen starten of hun activiteiten willen uitbreiden naar een nieuwe gemeente, moeten dit bespreken in de schoot van het consortium. In de eerste fase, tot januari 2012, kon het consortium autonoom beslissen over bijkomende opleidingen en nieuwe vestigingsplaatsen. Dit mits een unaniem positief advies. Daardoor kon er snel en flexibel ingespeeld worden op regionale opleidingsvragen. Sinds 2012 werd die bevoegdheid beperkt tot het adviseren van de Vlaamse Regering, wat de procedure aanzienlijk verlengt.
Het decreet voorziet ook de mogelijkheid om bijkomende middelen voor de CVO en het CBE toe te kennen via de consortia volwassenenonderwijs. Op basis van een samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse Regering kan zo ingespeeld worden op beleidsprioriteiten enerzijds en regionale noden anderzijds. Deze mogelijkheid werd enkel gebruikt in het kader van de NT2wachtlijsten in bepaalde regio’s.
3. Het regionaal opleidingsplan is een derde instrument. Vertrekkend van een interne en externe omgevingsanalyse, bevat dit plan de doelstellingen op korte en lange termijn. Het is de basis voor nieuwe gezamenlijke initiatieven en een referentiekader voor nieuwe opleidingen of vestigingsplaatsen.
10
28
Door zich als regionaal aanspreekpunt te profileren en door samenwerkingsverbanden aan te gaan, kan het consortium de samenwerking verder stimuleren en het volwassenenonderwijs bijkomend regionaal ontwikkelen.
Voldoende grote centra (meer dan 720.000 lesurencursist) zijn niet verplicht om tot een consortium toe te treden. In de praktijk zijn alle centra toegetreden tot een consortium.
2.3 Succesfactoren en pijnpunten Verschillende factoren en voorwaarden bepalen de werking van een consortium. Op basis van vijf jaar L4-Volwassenenonderwijs kunnen we meerdere pijnpunten benoemen die de werking en het succes ervan beïnvloed hebben.
De bereidheid van de samenstellende leden en de onderwijspartners Het verplichte karakter van de regionale samenwerking wordt niet overal even enthousiast onthaald. De beperking van de autonomie, de vrees voor bijkomende planlast en een bijkomende tussenstructuur zijn de belangrijkste tegenwerpingen. De werking en het succes van dit ‘gedwongen huwelijk’ zijn afhankelijk van de bereidheid en de ambitie van de deelnemende centra.
De werking en het succes zijn afhankelijk van de bereidheid en de ambitie van de deelnemende centra.
Weinig kader en veel vrijheid • “Wil je samenwerken met concurrenten?”, • “Erkennen inrichtende machten de regionale verbondenheid?”, • “Zoekt men het conflict of de oplossing?”, • “Wordt er gestreefd naar consensus of is er de facto een vetorecht?”, • “Overheerst het streven naar consensus de kritische ingesteldheid?”, • “Wordt er aan ruilhandel gedaan of is er sprake van partijdigheid?”, • “Hoe verhouden grote centra zich ten opzichte van de kleinere?”, • “Doet men aan blokvorming?”, • “Zetten we de middelen in voor een maximale of een minimale invulling?”, • “Willen we dit doen lukken of werken we actief tegen?” ...
Het decreet liet veel vrijheid en creëerde weinig kader voor de consortiumwerking. Het eerste voorontwerp (2006) voorzag duidelijke subsidiëringsvoorwaarden i.v.m. de organisatiestructuur en bijkomende instrumenten. In het uiteindelijke decreet werd dit minder centraal geregeld en werden een aantal instrumenten afgezwakt of geschrapt.
De antwoorden op deze vragen bepalen de uiteindelijke dynamiek en ambitie van het regionaal samenwerken.
Ook de procedures en de criteria om te adviseren over een bijkomende opleiding of vestigingsplaats waren vrij te kiezen, hoewel programmatie een centrale en gevoelige plaats in de werking inneemt. Pas gaandeweg werden criteria gesuggereerd, maar elk consortium hanteert zijn eigen werkwijze. Sinds januari 2012 heeft de overheid criteria vastgelegd, maar elk criterium blijft vatbaar voor interpretatie.
Hierdoor ontstonden verschillende organisatiemodellen. De onderlinge verhoudingen tussen de centra in een regio hadden daarbij een bepalende invloed op de structuur en het bestuur van de nieuwe vzw’s en de wijze van besluitvorming. Dit heeft een belangrijke impact op het kunnen realiseren van de doelstellingen en opdrachten en op de regionale dynamiek.
REGIONAAL SAMENWERKEN
29
Ontbrekende voorwaarden Hetzelfde gebeurde met het regionaal opleidingsplan. Behalve een inhoudstafel, waren er geen richtlijnen. Ook de verwachtingen werden onvoldoende verduidelijkt. Met een diversiteit aan interpretaties, opzet en invullingen als resultaat. In een eerste fase werd dit beleidsplan zelfs zonder cijfermateriaal over de sector opgebouwd. Het belang van een goed beleidsplan werd terecht benadrukt. Een goede analyse, een gedragen visie, haalbare doelstellingen ... vormen de basis van een kwaliteitsvolle werking. In de praktijk werd het opleidingsplan echter eerder een doel dan een middel. Onder druk werd in elke regio een plan opgesteld dat vooral uitblonk in zijn volledigheid. Met als risico dat er te weinig aandacht besteed werd aan de chemie van de samenwerking, aan de gedragenheid bij directie én inrichtende macht, aan de betrokkenheid en inbreng van medewerkers uit de centra ... In de praktijk bleef de pen (te) vaak hangen in de beschrijvende analyse en te weinig in de vertaling naar doelstellingen en indicatoren.
In de woestijn loop je makkelijk verloren, zonder kompas en zonder metgezellen.
30
De consortia zijn een ingrijpende verandering in het volwassenenonderwijs. Het streven naar een aanbod dat tegemoet komt aan de noden van een regio, het opstellen van een richtinggevend beleidsplan, het organiseren van het aanbod in samenspraak, alle neuzen in dezelfde richting krijgen ... Zowel voor de centra als voor de medewerkers was dit een grote stap in het onbekende, zonder leidraad of voorbeeld. En in de woestijn loop je gemakkelijk verloren, zonder kompas en zonder metgezellen. In verschillende adviezen, reacties op het ontwerpdecreet en tijdens de hoorzitting in het Vlaams Parlement werden belangrijke randvoorwaarden geformuleerd. Deze werden nog niet ingevuld en blijven een pijnpunt: • Waarom moeten dertien organisaties dezelfde oefening maken, vooral wat betreft de methodologie van een omgevingsanalyse? • Kan er geen algemeen model ontwikkeld worden (i.s.m. kennisinstellingen) voor behoeftedetectie en een rationeel aanbod? • Hoe kunnen overkoepelende afspraken tussen de verschillende opleidingsverstrekkers de regionale samenwerking bevorderen en omgekeerd? In de samenwerkingsovereenkomst engageerde de overheid zich om de gegevens met betrekking tot het opleidingsaanbod van de centra ter beschikking te stellen (artikel 18). Dit moest een objectieve
benadering van het aanbod mogelijk maken. Op initiatief van L4-Volwassenenonderwijs en onder aanhoudende druk van alle consortia beschikken we in 2011 uiteindelijk over alle nodige gegevens, gecentraliseerd in een gezamenlijke databank.
4 jaar cijfers Een onderbouwde werking vraagt om cijfers over de cursisten, de centra,... Om overvraging te voorkomen, stelden we onze hoop op de overheid, maar dit liet even op zich wachten. Ondertussen bleven we niet bij de pakken zitten. Samen met een CVO, ontwikkelde L4 zelf een protocol om de gegevens van de centra geautomatiseerd in te lezen in de eigen databank. De cijfers waren niet optimaal maar het was een start. Met het oog op een betere oplossing, trok L4 naar CEVI en onderzochten we de privacywetgeving. Samen met de andere consortia werd een oplossing aangereikt aan de overheid en bepleit bij de begeleidingsdiensten. Met succes, want sinds 2010 ontvangen we via CEVI data van de overheid. Nog niet allemaal, op de gegevens van de basiseducatie was het wachten tot 2011. De data werden gegroepeerd in een databank ontwikkeld door alle consortia samen, die snelle analyses en vergelijkingen mogelijk maakt.
REGIONAAL SAMENWERKEN
31
Een onvolledige matrix In andere sectoren zijn er overkoepelende structuren die de regionale werking faciliteren. Socius, het steunpunt voor het Sociaal-Cultureel Vormingswerk, is hiervan een typevoorbeeld. Het decreet volwassenenonderwijs voorziet niet in een (minimale) structuur om de werking van de consortia op elkaar af stemmen, goede praktijken te veralgemenen of om aanspreekpunt te zijn voor de overheid en onderwijspartners. De afgevaardigd bestuurders van de consortia besloten zelf elkaar maandelijks te treffen. Dit op basis van vrijwilligheid en zonder middelen of mandaat. De klemtoon van dit overleg ligt op praktische problemen en op het bundelen van vragen aan de overheid. Verschillende besturen van consortia geven dit overleg echter geen mandaat om inhoudelijk te werken of meer uniformiteit na te streven.
Het voorontwerp van decreet voorzag een overkoepelend kenniscentrum. Omwille van de ‘band’ tussen de centra en hun koepels en netten, werd dit model verlaten. Naast de samenwerking in de consortia, worden de centra begeleid door hun pedagogische begeleidingsdiensten en het VOCVO11 (voor de zgn. koepelloze centra). Zij worden via het decreet aangezet tot samenwerking, via een samenwerkingsverband en een stuurgroep volwassenenonderwijs. Dit met een duidelijke opdracht en middelen. Met de consortia en de pedagogische begeleidingsdiensten is de sector georganiseerd in een matrix-structuur. Centra hebben enerzijds hun band met hun pedagogische begeleidingsdienst (PBD). Anderzijds maken zij deel uit van één of meerdere consortia. Dit betekent dat zij zich –afhankelijk van het topic– in een verschillende setting bewegen. Er is echter onduidelijkheid in, dan wel overlap tussen de opdrachten van de begeleidingsdiensten en de consortia, wat tot discussie en terreindrift leidt.
VOCVO, het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs ondersteunt de Centra voor Basiseducatie en de autonome Centra voor Volwassenenonderwijs. Wablieft, centrum voor duidelijke taal, maakt deel uit van VOCVO.
11
32
Er is er geen verbinding tussen de consortia en de stuurgroep volwassenenonderwijs. Dit komt informatieuitwisseling, communicatie en krachtenbundeling niet ten goede.
Daarnaast is er geen verbinding tussen de consortia en de stuurgroep volwassenenonderwijs. Dit komt informatie-uitwisseling, communicatie en krachtenbundeling niet ten goede.
Dit is er wel voor onderwijs voor gedetineerden, waar een projectmedewerker vanuit de stuurgroep de verschillende onderwijscoördinatoren samenbrengt, een gezamenlijk beleidsplan (voor
regio-overstijgende onderwerpen) ontwikkelt en verbindingspersoon is tussen het regionale en het Vlaamse niveau.
Naast een band met hun pedagogische begeleidingsdienst maken centra deel uit van een consortium.
REGIONAAL SAMENWERKEN
33
Te weinig tijd en engagement Een nieuw samenwerkingsverband vorm geven vraagt tijd. Centra, die concurrent zijn van elkaar, moeten eerst elkaar leren kennen en wederzijds vertrouwen winnen. Vervolgens moeten ze de meerwaarde van regionaal samenwerken inzien en gemeenschappelijke doelstellingen formuleren. De meerwaarde van regionaal samenwerken moet ook erkend worden in de andere structuren van het onderwijs, in het bijzonder bij de Vlaamse onderwijspartners. Een erkenning die er nooit kwam. Het tijdpad in het decreet bevorderde de werking niet. Zes maanden na de goedkeuring van het decreet (januari 2008), dienden de consortia opgericht te zijn. Op zich voldoende tijd, maar door het decreet hadden centra uitdagingen op verschillende terreinen. De samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse Regering werd pas een jaar later, in januari 2009, ondertekend. Vanaf september 2008 konden centra bijkomende onderwijsbevoegdheid en vestigingsplaatsen aanvragen via het consortium. De omgevingsanalyse voor het opleidingsplan diende klaar te zijn in september 2009, de vertaling naar doelstellingen en indicatoren in oktober 2010. Voor programmatie betekende dit dat pas vanaf oktober 2010 aanvragen ingebed werden in het beleidsplan. Met andere woorden, er werd twee jaar geprogrammeerd zonder regionaal kader.
34
In februari 2011 werd de tussentijdse evaluatie van het decreet voorgesteld. Die evaluatie was niet mals voor de consortia, zeker wat betreft de programmatie. De evaluatie was o.a. gebaseerd op een bevraging van de CVO en de CBE in februari-maart 2010, toen de consortia en hun opleidingsplannen in volle ontwikkeling waren en het te vroeg was om conclusies te trekken.
Deze geruchten hebben bij de centra en de medewerkers onzekerheid veroorzaakt. Waar gaat het regionaal samenwerken naar toe? Is er een toekomst voor of gooien we het kind met het badwater weg? Hoe moeten we bepaalde signalen interpreteren? Ervoor gaan of een afwachtende houding aannemen? Wat heeft het voor zin, het is toch gedaan...
In plaats van de werking op basis van de tussentijdse evaluatie bij te sturen, volgde zes maanden later de (officieuze) boodschap dat de consortiumwerking eindig was en dat schaalvergroting en een andere opdracht aan de orde is. De grondige evaluatie, voorzien in 2012, komt er niet. Die officieuze communicatie betekende een verdere uitholling van het mandaat van de consortia. In januari 2013 is nog steeds niet duidelijk wat de toekomst zal zijn.
De turbulentie en geruchten rond de consortia veroorzaakten dat bestuursvergaderingen eerder hierover gingen, dan wel over samenwerking, de cursisten en de regio.
Hoe besturen? De voorbije jaren hebben de consortia regelmatig wijzigingen meegemaakt in hun financiering. In 2009 werd er bespaard op het werkingsbudget van de consortia. Vervolgens werd in 2010 de financieringswijze gewijzigd. Naast de noodzaak om bij te dragen tot gezonde overheidsfinanciën, gingen besparingen steeds gepaard met hardnekkige geruchten over de afschaffing van de consortia.
De meerwaarde van regionaal samenwerken moet ook erkend worden in de andere structuren van het onderwijs, in het bijzonder bij de Vlaamse onderwijspartners.
REGIONAAL SAMENWERKEN
35
Interview
Bart Van Thielen en Pieter Tratsaert 36
Bart Van Thielen en Pieter Tratsaert
L4-Volwassenenonderwijs bewijst hoe een consortium kan werken L4-Volwassenenonderwijs heeft de voorbije vijf jaar zijn aanbod aan opleidingen verfijnd, rationeel uitgezuiverd én uitgebreid om aan nieuwe behoeften te voldoen. Voor afgevaardigd bestuurder Pieter Tratsaert en Bart Van Thielen, de voorzitter van L4, hét bewijs hoe een goed functionerend consortium kan bijdragen om maatschappelijke noden te lenigen. Nu boven de toekomst van de consortia voor volwassenenonderwijs donkere wolken hangen, blikken ze terug op de realisaties van de voorbije vijf jaar en waarschuwen: “Men heeft de mond vol van levenslang leren, maar visie ontbreekt.”
“In Aarschot hadden twee centra een gelijkaardig taalaanbod. Na bemiddeling hebben we de concurrentie daar uitgehaald.”
Het decreet over het volwassenenonderwijs dat aan de oorsprong lag van L4 voorzag in meer samenwerking. Waarom was dat nodig? Pieter Tratsaert: Bij de hervorming van het volwassenenonderwijs moest een keuze gemaakt worden tussen schaalvergroting en gedwongen fusies of een ander mechanisme van samenwerking. De bedoeling was om niet langer alleen te kijken naar de noden van elk centrum, maar ook naar die van andere centra, van de regio en van de cursist. Door de consortia behoudt elk centrum zijn autonomie, terwijl op regionaal vlak toch eenheid in de verscheidenheid mogelijk wordt.
Het aanbod aan opleidingen uitzuiveren, hoe ging L4 daarbij te werk?
Bart Van Thielen: Om de zaken beheersbaar te houden en efficiënt te organiseren was het noodzakelijk af te stappen van een politiek waarbij elk net een zo volledig mogelijk aanbod probeerde te realiseren. Met de consortia kwam er een echte samenwerking, die het aanbod rationeel benaderde.
BVT: Een voorbeeld is Aarschot, waar twee grote centra van verschillende netten een gelijkaardig aanbod hadden wat talen betreft, hoewel beide moesten knokken om genoeg cursisten aan te trekken. Na overleg met het consortium zijn alle taalopleidingen bij één centrum gegroepeerd.
PT: In plaats van uit te gaan van individuele belangen en machtstructuren, gaan de consortia uit van een regionale behoefte.
PT: We hebben de concurrentie er uitgehaald. Beide centra praten nu met elkaar, terwijl vroeger tot op de werkvloer een sfeer heerste van “we moeten zien dat we genoeg cursisten Frans en Engels hebben”. Dat is een stapsgewijs proces geweest, waarin wij als neutrale bemiddelaar zijn opgetreden.
“In plaats van uit te gaan van individuele belangen en machtstructuren, gaan de consortia uit van een regionale behoefte.”
BVT: Zonder die bemiddeling waren afspraken onmogelijk geweest omdat je dan automatisch terugvalt in de oude nettenpolitiek.
37
Zijn er ook behoeftes die zonder L4 niet ingevuld zouden zijn? PT: Ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen, de thuiszorg... roepen om meer werkkrachten. Ons aanbod was daar niet echt op afgestemd. Daar kwam nog bij dat de regio Tienen een bijzondere socio-economische uitdaging vormt, met veel werkloosheid. In Tienen hebben we zoveel mogelijk actoren bevraagd, van het stadsbestuur tot de lokale businessclub. Uiteindelijk hebben we, door al die elementen samen te leggen, besloten in Tienen een zorgopleiding te organiseren, die aan veel noden tegelijk tegemoetkomt.
BVT: Het Mattheüseffect bestaat ook op gebied van onderwijs. Regio’s waar veel werkloosheid heerst, zoals Tienen, zijn vaak ook regio’s waar weinig opleidingsmogelijkheden zijn. Door een beleidsplan op te stellen, konden we dergelijke problemen makkelijker duiden en er concreet op inspelen. PT: Met Tienen en Aarschot hebben we proeftuinen gecreëerd. We hebben die cases uitgespit en dat heeft ons veel bijgebracht. Hoe gaan we om met een overlappend aanbod? Hoe vullen we concrete behoeftes in? Elke case hebben we objectief, rationeel en stapsgewijs benaderd, want er zijn natuurlijk veel gevoeligheden. BVT: De vraag is of we die verworvenheden ook in de toekomst nog te gelde kunnen maken. Een rationeel behoeftedekkend aanbod is maar mogelijk met iets als een consortium. Zonder gezamenlijke doelstelling lukt het niet. Als de consortia niet meer bestaan, dreigen we al snel in het oude patroon te vervallen.
38
“De noden van deze individuele cursisten, staan nu centraal.” Hoe is het denken over opleidingen geëvolueerd binnen L4? BVT: De aanvraag voor een nieuwe opleiding was vroeger centrumgestuurd. Elk centrum bepaalde op eigen houtje welke studiegebieden en opleidingen nog ontbraken. Soms was dat kunstmatig of gedreven door concurrentie, maar in elk geval minder objectief gegrond. Later zijn we de nieuwe aanvragen gaan aftoetsen aan ons beleidsplan. Het aanbod werd consortiumgestuurd. Dat was een rationelere aanpak, maar nog altijd van bovenaf. Een beetje paternalistisch zelfs: wij weten wat goed voor u is. Meer en meer zijn er concrete vragen gekomen vanuit organisaties en vanuit doelgroepen: gedetineerden, niet-Nederlandstaligen, mensen zonder diploma secundair onderwijs, werkloze 50-plussers, jongeren met weinig scholing… De noden van deze individuele cursisten, waar vroeger minder over werd gesproken, staan nu centraal.
PT: Het detecteren van die noden doen we op twee manieren. Een eerste is rechtstreeks, via onze praktijkervaring of een bevraging van de doelgroep. Een tweede is in dialoog met organisaties die een goed zicht hebben op de doelgroep. Je moet niet altijd opnieuw het warm water uitvinden. BVT: De groep mensen die het meest nood heeft aan opleiding kan die ook niet altijd zelf uiten.
Bart Van Thielen en Pieter Tratsaert
PT: Wij brengen de juiste partners samen, zoals bij het project Leren Werkt. Dat ontstond nadat uit gesprekken met de VDAB bleek dat er een probleem is met kortgeschoolde werklozen, die eigenlijk tweedekansonderwijs zouden moeten volgen.
Beschouwen jullie de afgelopen vijf jaar als een succesverhaal? BVT: Volmondig ja. Het is een succesverhaal op verschillende gebieden. We zijn er resoluut voor gegaan en dat heeft zijn vruchten afgeworpen. Alle betrokkenen denken nu in functie van het consortium.
De VDAB verkoos snelle, intensieve trajecten, de kortste weg naar de arbeidsmarkt, liefst dan nog naar knelpuntberoepen. In ons aanbod ontbrak precies dat: tweedekansonderwijs gericht op technische beroepen. Bovendien gaat het in tweedekansonderwijs om langere trajecten, van twee jaar. Uiteindelijk hebben we onze Algemene Vorming toegevoegd aan de opleidingen van de VDAB. Zo hebben we een nieuw soort tweedekansonderwijs, in een traject van één jaar. De VDAB staat in voor de infrastructuur en bereikt de juiste doelgroep, wij bieden de algemene vorming aan en hebben dan weer de mogelijkheid een erkend diploma uit te reiken. Op die manier wordt één plus één drie.
De realisaties van de afgelopen vijf jaar zijn ook niet min, qua aanbod, de opgebouwde knowhow voor het doorgronden van noden, de goede samenwerking met partners en met andere onderwijsverantwoordelijken. Zo maken we nu werk van een voorbereidingsjaar – de instap van anderstaligen in het hoger en universitair onderwijs. Al deze projecten en realisaties gaan veel ruimer dan specifiek het volwassenenonderwijs.
“De plannen van onze centra matchen steeds beter met wat de arbeidsmarkt vraagt, met wat de VDAB wil, enzovoort. Die wederzijdse bevruchting was vijf jaar geleden veel moeilijker.”
PT: Men weet ons ook steeds beter te vinden. De centra hebben nog altijd plannen en ideeën voor een verdere groei, maar dat matcht steeds beter met wat de arbeidsmarkt vraagt, met wat de VDAB wil, met ons opleidingsplan enzovoort. Die wederzijdse bevruchting was vijf jaar geleden moeilijker, omdat de mensen elkaar gewoon niet kenden. Hoe uitzonderlijk is L4 als goed functionerend consortium? PT: Het is moeilijk om te vergelijken met andere regio’s. Van bij de oprichting is hier de wil om het te doen lukken. Vrij snel hebben we ook de nodige omkadering voorzien en in enkele dossiers de koe bij de horens gevat. Het heeft al eens gespannen, maar we hebben altijd iedereen bereid gevonden om creatieve oplossingen door te voeren. Dat vraagt uiteraard vertrouwen. Een troef is de onafhankelijkheid van de centra. Hier bestond ook al een rijk aanbod en een traditie van samenwerking en vernieuwing. Tweedekansonderwijs is hier ontstaan, basiseducatie is hier ontstaan, er was hier een werkend Eduforum, kortom een grondlaag voor een “lerende regio”.
39
De toekomst van de consortia is onzeker. Hoe moet een consortium er in een ideale wereld uitzien? BVT: Voor mij is dat duidelijk. Voor een echt behoeftedekkend rationeel aanbod volwassenenonderwijs moeten we op termijn één grote aanbieder hebben, die het hele onderwijsveld bestrijkt. Dat is op dit moment nog niet realiseerbaar, maar is het eindpunt, de enige oplossing voor een leefbaar, betaalbaar volwassenenonderwijs.
PT: De vraag is wat dat impliceert voor morgen. BVT: Er is veel weerstand tegen de consortia, maar dat is conservatieve weerstand, denken in termen van een verleden dat er niet meer is. We moeten kijken naar de goede voorbeelden. Als de overheid vasthoudt aan de consortia zoals ze bestaan, met de doelstellingen en bevoegdheden zoals in het decreet, dan moet dat vrij snel leiden tot een uitgezuiverd en goed georganiseerd onderwijs en een goede samenwerking met de andere onderwijsverschaffers zoals hier in Leuven. PT: De stemmingmakerij tegen de consortia heeft vooral te maken met de regio’s waar het niet gelukt is – terwijl dat er maar één of twee zijn. Wij bewijzen dat het kan lukken. BVT: Als de overheid en de onderwijspartners ermee ophouden de krijtlijnen waarbinnen we werken in vraag te stellen, dan lukt het zeker.
“Wij kijken verder en samen met de centra vragen we ons af wat een bepaalde opleiding betekent voor de cursisten, voor het centrum, voor de regio en voor de overheid.”
40
PT: Wat is het alternatief? Terug naar vroeger, met iedereen die bezig is met opleidingen voor volwassenen op één hoop en de klemtoon op informeren, zonder te raken aan het aanbod? Dat is als een blauwhelm voor een mijnenveld, die geen mijnen ruimt maar zich beperkt tot het aanwijzen waar ze liggen. Voor onze dynamiek is het jammer dat de harde roepers nu blijkbaar gehoor krijgen. Bijna elke directeur van onze centra was bereid om een nieuwe structuur voor de regio uit te tekenen. Als men het einde van de consortia aankondigt, dan kruipt iedereen opnieuw in zijn schulp. De eigenheid van een bepaalde regio moet ook gehonoreerd worden. Iemand van Diest weet wat in Leuven gebeurt, maar iemand van Halle weet niet noodzakelijk wat er in Tienen gebeurt. Als men van schaalvergroting spreekt, moet men weten wat men wil bereiken.
BVT: Als men alles op een hoopje gooit, is het gevaar groot dat de eigen finaliteit wegvalt. Je kan mensen een cursus laten volgen zonder doelstellingen, maar dan blijft het vrijblijvend. Bij ons is het onderwijs nog altijd diploma- of certificaatgericht en zijn individuele resultaten vereist. PT: Men heeft de mond vol van levenslang leren, maar de participatiecijfers blijven laag in Vlaanderen. Hoewel levenslang leren een Europese en Vlaamse doelstelling is, is er geen visie. We hebben een ongelooflijke diversiteit aan opleidingsverstrekkers, maar niemand weet waar we in zijn geheel naartoe gaan en waarin wij verschillen van de andere opleidingsverstrekkers. BVT: Het neoliberale denken is nog altijd sterk in opmars. Veel mensen vinden dat de overheid zich niet bezig hoeft te houden met levenslang leren, want dat kost toch maar geld, maar dat staat haaks op de Europese gedachte en op onze mening daarover.
Bart Van Thielen en Pieter Tratsaert
“Veel mensen vinden dat de overheid zich niet bezig hoeft te houden met levenslang leren, maar dat staat haaks op de Europese gedachte en onze mening daarover.” Waarom is het dan belangrijk dat ook de overheid de mogelijkheid tot levenslang leren aanbiedt?
BVT: De privésector levert ook kwaliteit, maar daar hangt een prijskaartje aan vast dat niet elk individu kan betalen. PT: Nog een reden te meer om regionaal samen te werken. Een individueel centrum wordt ook gedreven door een marktlogica: wat levert veel cursisten op? Wij kijken verder en samen met de centra vragen we ons af wat een bepaalde opleiding betekent voor de cursisten, voor het centrum, voor de regio en voor de overheid.
Pieter Tratsaert begon zijn loopbaan bij een marktonderzoeksbureau. Na een tussenstop in het sociaal-cultureel vormingswerk, ging hij aan de slag als coördinator onderzoek bij een hogeschool. Als raadgever van de provinciaal Gedeputeerde Onderwijs begeleidde hij de oprichting van de consortia volwassenenonderwijs in Leuven en Halle-Vilvoorde. Sinds 2008 is hij afgevaardigd bestuurder van L4-Volwassenenonderwijs. Bart Van Thielen was 25 jaar directeur van het CVO CLT Centrum voor Levende Talen. Met zijn passie voor talen bouwde hij het CVO uit tot een gerenommeerd talencentrum. Als directeur was hij een actief lid van het Eduforum in de regio en stond hij mee aan de basis van de oprichting van het consortium. Sinds zijn pensioen in 2009 verdeelt hij zijn tijd tussen reizen, zijn familie en het voorzitterschap van L4Volwassenenonderwijs.
BVT: Levenslang leren is zelfs ecologisch. Een persoon die zijn eigen lichaam en geest goed verzorgt, is een weldaad voor de gemeenschap. Iemand die voldoening vindt in de studies die hij doet, kost bijvoorbeeld minder aan gezondheidskosten. In de multiculturele samenleving waarin we leven brengt het volwassenenonderwijs mensen van allerlei slag en leeftijden samen. Daar ontstaan nauwelijks conflicten door, terwijl er vaak controversiële onderwerpen aan bod komen, waar mensen een uitgesproken mening over hebben. Bij ons kan daar rustig over gepraat worden en leren de mensen van elkaar.
41
L4-volwassenenonderwijs
Noden ontdekken, nieuwe kansen creëren, gepaste trajecten aanbieden, het zijn allemaal facetten van één groots project: het bevorderen van levenslang en levensbreed leren. Het is een Europese droom die in L4-Volwassenenonderwijs langzaam maar zeker vorm krijgt. Op 25 januari 2008 ondertekenden de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie de oprichtingsakte van het “Consortium Volwassenenonderwijs, een Leven Lang Leren in Leuven en omgeving”, beter gekend als L4-Volwassenenonderwijs, het netwerk voor het volwassenenonderwijs in de regio Leuven– Hageland–Tervuren. De afgelopen vijf jaar werkten we met z’n allen aan (nog) meer en beter volwassenenonderwijs. Het werd een verhaal van een ommekeer. Van centrumgestuurde naar cursistgestuurde programmatie.
42
De centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie in de regio Leuven-Hageland-Tervuren stonden in juni 2007 voor de uitdaging om een consortium op te richten. Dit bracht een grote onzekerheid met zich mee. De optimalisatie van het aanbod zou gestuurd worden vanuit samenwerking. De programmatie van nieuwe opleidingen of vestigingsplaatsen was voortaan geen aangelegenheid meer tussen een individueel centrum en de overheid. Die bevoegdheid werd in een aantal gevallen overgedragen aan het consortium. In de andere gevallen werd de beslissing van de overheid gekoppeld aan het advies van het consortium.
3.1 Bezin eer je begint De centra vormden geen team, maar een bont gezelschap van grote en kleine instellingen, met een eigen gevarieerd of gespecialiseerd aanbod, met verschillende onderwijsniveaus of een combinatie ervan. Ze hadden elk een eigen cultuur en uiteenlopende, soms tegenstrijdige, belangen en waren niet echt op de hoogte van elkaars aanbod en aanpak. Ze hadden bovendien tot dan een eigen programmatiepolitiek gevoerd die dikwijls werd ingegeven door intuïtie of concurrentiële motieven, of die tot doel had het aanbod binnen een bepaalde studierichting te vervolledigen.
Nu werden ze geconfronteerd met de gedachte dat elke nieuwe oprichting moest kaderen binnen een groter geheel en gestuurd moest worden vanuit een regionaal plan. De grote vraag was: hoe kan aan de noden van cursist en regio tegemoet gekomen worden zonder daarbij afbreuk te doen aan de eigenheid en de autonomie van de centra?
Individuele belangen vrijwaren De centra die deel uitmaken van L4Volwassenenonderwijs variëren in grootte. Bij het opmaken van de statuten stonden we voor de keuze: elk centrum één stem of werken met stemgewichten volgens de grootte.
Reeds aan de vooravond van de stemming van het decreet, kwamen de centra in de regio een eerste keer samen. Deze voorzichtige bijeenkomst was het startschot voor concrete afspraken en een stappenplan. Dit initiatief werd met argusogen bekeken in Vlaanderen. Op verschillende overlegmomenten werden de opdrachten besproken en andere mogelijkheden verkend.
Het werd “één centrum, één stem” maar met een beroepsprocedure. De centrumbesturen kunnen in beroep gaan tegen een beslissing van de raad van bestuur over programmatie of samenwerking met andere publieksverstrekkers. Bij beroep wordt de algemene vergadering samengeroepen en bij een eventuele stemming wordt rekening gehouden met de grootte van elk centrum.
Er vielen harde woorden maar de grondstroom was de wil om dit ‘gedwongen huwelijk’ alle kansen te geven. Daarbij werd niet overhaast gewerkt om snel te voldoen aan het decreet, maar werd de meerwaarde van samenwerking verkend.
Door een goede voorbereiding van elk dossier, overleg en positieve ingesteldheid, werd nooit beroep aangetekend. Elke beslissing tot nu werd bij consensus genomen.
Om een optimale werking te verzekeren werden degelijke statuten uitgewerkt. Het was de bedoeling om alle leden op voet van gelijkheid te behandelen en naar consensus te streven. Maar bewust dat die zienswijze misschien te idealistisch was, werd een heuse beroepsprocedure uitgewerkt om de individuele belangen van de centra te vrijwaren. Ze werd nooit ingeroepen en is ondertussen achterhaald.
Er vielen harde woorden maar de grondstroom was de wil om dit ‘gedwongen huwelijk’ alle kansen te geven.
L4-volwassenenonderwijs
43
3.2 Een centrumgestuurde aanpak
3.3 Een handzaam beleidsplan
3.4 Een plangestuurde aanpak
De eerste programmatieaanvragen waren volledig centrumgestuurd. Een centrum besliste om zijn aanbod uit te breiden of te vervolledigen en diende een dossier in bij het consortium. Voorzichtig en op basis van overleg, werd consensus bereikt over de ingediende aanvragen. Die vorm van werken gaf in eerste instantie heel wat genoegdoening aan de leden. Het consortium was dus toch niet zo bedreigend als aanvankelijk werd gevreesd, maar naarmate het eerste opleidingsplan vaste vorm kreeg, werd duidelijk dat die manier van werken een aantal tekorten vertoonde.
Het opstellen van het opleidingsplan was niet evident. Er werd van overheidswege geen ondersteuning verleend onder de vorm van cijfergegevens of praktische handleidingen. In beide gevallen heeft L4-Volwassenenonderwijs het voortouw genomen.
Op basis van het beleidsplan dienden twee cases zich aan: het overaanbod in de studiegebieden talen in Aarschot en de afwezigheid van een degelijk aanbod in Tienen.
Die vorm van werken gaf in eerste instantie genoegdoening. Het consortium was dus toch niet zo bedreigend als gevreesd.
44
Elke aanvraag voor een nieuwe opleiding werd gekoppeld aan een opportuniteitstoets. Transparantie werkt samenwerking in de hand. Door correct cijfermateriaal worden problemen geobjectiveerd. Dankzij de inspanningen van L4-Volwassenenonderwijs beschikken alle consortia vandaag over correcte cijfers. Een taak die de overheid verder op zich heeft genomen. Het eerste opleidingsplan was nog niet volmaakt. Het vertoonde een aantal hiaten, vooral op het vlak van de concrete toekomstplanning. In afwachting van een meer aangepast instrument dat zou toelaten meer zicht te krijgen op de noden en blinde vlekken van de regio, werd de programmatieprocedure verfijnd. Voortaan werd elke aanvraag plangestuurd. Elke aanvraag voor een nieuwe opleiding werd gekoppeld aan een opportuniteitstoets en de bestaande criteria werden aangepast. Expertise en profiel werden de leidraad voor programmatie.
Twee centra hadden een aanbod talen in Aarschot. Uit de analyses bleek echter dat een dubbel aanbod op termijn niet leefbaar was. Daarom werd onder impuls van het consortium en in onderling overleg tussen de betrokken centra beslist om het aanbod te rationaliseren en te werken aan een betere profilering van het lokale centrum. Met goed gevolg. De overlap is weg en een opleiding apotheekassistent werd aangevraagd. Dat maakte een herprofilering van een centrum mogelijk. In Tienen was de situatie complexer. Het aanbod was er ontoereikend ondanks de hoge werkloosheid. Voortgaande op de bevindingen van het ondertussen bijgestuurde beleidsplan en in samenspraak met het stadsbestuur en de VDAB werd beslist om in te spelen op de noden van de regionale arbeidsmarkt en een aanbod te realiseren binnen het kader van de Social Profit.
Transparantie werkt samenwerking in de hand. Door correct cijfermateriaal worden problemen geobjectiveerd.
3.5 Een consortiumgestuurde aanpak Dit bleek echter niet vanzelfsprekend en de struikelsteen was het decreet zelf, meer bepaald de koppeling tussen vestigingsplaats en onderwijsbevoegdheid. Immers, wanneer een CVO een nieuwe vestigingsplaats krijgt toegewezen, mag het daar automatisch alle opleidingen organiseren binnen zijn lesbevoegdheid. Dat betekende dat het CVO waaraan de nieuwe opleiding in Tienen werd toegewezen op basis van haar expertise en profiel, een nieuwe vestigingsplaats moest aanvragen en, als die werd toegestaan, de facto al haar opleidingen op die plaats kon aanbieden. De nieuwe opleiding in Tienen bleek in de praktijk een soort paard van Troje! Dat kon niet de bedoeling zijn. Het ging tenslotte over een specifieke nood op een concrete plaats en alleen daarop moest een antwoord gevonden worden. De oplossing was een convenant, een gentleman ‘s agreement waarbij alle inrichtende machten van L4-Volwassenenonderwijs zich ertoe verbinden om een nieuwe vestigingsplaats uitsluitend te koppelen aan de opleiding waarvoor ze wordt aangevraagd. De kogel was door de kerk! Tienen kreeg bijkomend aanbod en er werd tegemoet gekomen aan een nood van de regionale arbeidsmarkt. En er is goed nieuws. De overheid heeft de problematiek op de beleidsagenda geplaatst en zet de eerste stappen in de richting van een wettelijk kader.
Ondertussen werd ook stilzwijgend werk gemaakt van een andere doelstelling: het bevorderen van de samenwerking met andere opleidingsverstrekkers. De samenwerking tussen L4-Volwassenenonderwijs en de VDAB nam meer en meer vaste vorm aan. Meer nog, L4 werd steeds meer het regionale aanspreekpunt van de VDAB. Dit werd vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerking met VDAB wordt immers veel sterker aangestuurd vanuit het consortium dan vanuit een individueel centrum. De opportuniteit van een opleiding, haar regionale of maatschappelijke noodzaak, wordt door het consortium vastgesteld. De toewijzing ervan is afhankelijk van de expertise en de onderwijsbevoegdheid en niet van het individuele centrumbelang. Het resultaat is dat niet alleen werk wordt gemaakt van de realisatie van een behoeftedekkend aanbod, maar ook dat concrete plaatselijke noden een invulling krijgen.
De samenwerking met de VDAB wordt veel sterker aangestuurd vanuit het consortium dan vanuit een individueel centrum.
De opportuniteit van een opleiding wordt door het consortium vastgesteld. De toewijzing is afhankelijk van de expertise en de onderwijsbevoegdheid en niet van het individuele centrumbelang. Een mooie realisatie is het project ‘Leren werkt!’ waarbij het consortium via één of meerdere CVO de nodige algemene vorming aanreikt. Dit laat kortgeschoolde werkzoekenden toe een diploma secundair onderwijs te verwerven tijdens een VDAB-beroepsopleiding. Een initiatief dat in heel Vlaanderen navolging vindt en in de toekomst nog verder wordt uitgebreid. Spijtig genoeg is er ook een schaduwzijde. Die proactieve aanpak is niet altijd even succesvol gebleken. Nieuwe ontwikkelingen vanuit de overheid hadden een loskoppeling van het HBO en het SLO tot gevolg. Wat hun toekomst is, zal later moeten blijken, al blijft de overtuiging dat het hoger onderwijs inclusief SLO essentieel deel uitmaakt van de eigen onderwijsaanpak van het volwassenenonderwijs en een plaats heeft in het regionaal samenwerken.
L4-volwassenenonderwijs
45
46
Een diploma secundair onderwijs behalen en tegelijk een beroep leren Via “Leren Werkt!” kunnen laaggeschoolde werkzoekenden op 1 jaar tijd hun diploma secundair onderwijs behalen terwijl ze een beroepsopleiding van de VDAB volgen. Hiervoor werken VDAB, L4-Volwassenenonderwijs, de CVO en het CBE intensief samen. Uit de analyse van het aanbod tweedekansonderwijs in de regio bleek dat het minder technische opleidingen bevat, vooral jongvolwassenen aantrekt aansluitend op de leerplicht en uit langere trajecten (2-3 jaar) bestaat. Door de beroepsopleidingen en algemene vorming uit het volwassenenonderwijs te combineren met technische opleidingen van de VDAB wordt een complementair en korter tweedekansleertraject voor laaggeschoolde werkzoekenden gerealiseerd. Met deze opleidingstrajecten wordt de ongekwalificeerde uitstroom van het secundair onderwijs mee geremedieerd. Door te focussen op technische knelpuntberoepen zorgt Leren Werkt! voor een betere match van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Een win/win voor de cursist, de VDAB en het volwassenenonderwijs.
3.6 Een nieuwe wending
3.7 De cursist centraal
De tussentijdse evaluatie van het decreet in 2011 zou echter een nieuwe wending geven aan dit verhaal. Ze legde de vinger op een zere plek. De programmatie hield te weinig rekening met de noden van de individuele cursist, van specifieke doelgroepen en van de regio. En hoewel die evaluatie sloeg op alle consortia en niet zozeer op het eigen consortium, spoorde ze bij nader inzien toch voor een groot stuk met de eigen bevindingen. L4-Volwassenenonderwijs besliste om niet bij de pakken te blijven zitten en op zoek te gaan naar een passende en efficiënte aanpak, gebaseerd op de werkelijke noden van de individuele cursist of specifieke doelgroep. Om dit onderzoek alle kansen te geven, werd binnen L4-Volwassenenonderwijs voor het secundair volwassenenonderwijs een tijdelijke programmatiestop ingebouwd. Door de officieuze communicatie over het einde van de consortia, werd deze geplande koerswijziging een halt toegeroepen.
L4-Volwassenenonderwijs heeft met twee strafinstellingen in haar werkingsgebied, een expliciete opdracht betreffende onderwijs aan gedetineerden. Een opdracht die L4 onmiddellijk een centrale plaats gaf in haar werking. Met resultaat! Na vijf jaar is het aanbod uitgebreid en vernieuwd en nemen ondertussen zes centra verantwoordelijkheid op naar deze doelgroep. Dit aanbod vertrekt van de noden van een doelgroep, van de gedetineerden.
L4-Volwassenenonderwijs besliste op zoek te gaan naar een aanpak gebaseerd op de werkelijke noden van de individuele cursist of specifieke doelgroep.
Gaandeweg inspireerde dit ons tot de algemene vraag: hoe kom je de noden van de individuele cursist op het spoor? En hoe vind je een passend antwoord op die concrete vraag? Niet enkel voor gedetineerden, maar voor het volwassenenonderwijs in het algemeen. Het opsporen van leervragen is niet eenvoudig. Het vraagt om een combinatie van cijferanalyse, prioriteiten vanuit het beleid, praktijkervaringen goede samenwerking met andere diensten en aanspreekpunten. Een meersporen aanpak die zijn ingang vond in L4-Volwassenenonderwijs. Na contacten met een aantal diensten en aanspreekpunten uit de eerste lijn werd al snel duidelijk dat er inderdaad heel concrete noden en vragen bestaan en dat er niet onmiddellijk een passend antwoord op kon worden gevonden. Uit de samenwerking met de VDAB bleken duidelijke noden van kortgeschoolde werkzoekenden, die beantwoord werden in het project Leren Werkt!
L4-volwassenenonderwijs
47
Het opsporen van leervragen vraagt om een combinatie van cijferanalyse, prioriteiten vanuit het beleid, praktijkervaring en goede samenwerking met andere diensten en aanspreekpunten. Daarnaast bleek ook heel snel dat anderstalige nieuwkomers niet gemakkelijk de juiste weg vinden, laat staan een job of opleiding die past bij hun eerder verworven competenties. Er was duidelijk nood aan een goede begeleiding. Onder impuls van de Vlaamse overheid werd een proefproject uitgevoerd rond educatieve begeleiding van nieuwkomers, wat verdergezet wordt met Europese en Vlaamse projectmiddelen. Het was het begin van een reeks succesvolle projecten (BeGiNT – Via Educatie) en die specifiek inzetten op een adequaat leeradvies en -oriëntering en het creëren van nieuwe leertrajecten vanuit de voeling met een specifieke doelgroep. Het tijdelijk karakter van deze projecten maakt wel dat het borgen van opgebouwde kennis, ervaring en netwerken een acuut pijnpunt is. Zeker omdat sommige projecten gekaderd worden in het opbouwen van expertise naar de mogelijke toekomstige opdracht.
48
Van behoefte naar traject
3.8 De rode draad: samenwerking
In 2011 bevroeg L4-Volwassenenonderwijs 600 NT2-cursisten uit de regio LeuvenHageland-Tervuren. Dit kwantitatief en kwalitatief onderzoek peilde naar de behoefte aan geïntegreerde trajecten bij anderstalige nieuwkomers die een opleiding willen volgen en de drempels die ze ervaren.
Doorheen de evolutie van vijf jaar L4-Volwassenenonderwijs en van de totale ommekeer die zich heeft voorgedaan op het vlak van de realisatie van een rationeel en behoeftedekkend aanbod loopt een rode draad. Die evolutie en de realisaties die ze heeft mogelijk gemaakt worden gedragen door alle leden van het consortium. In die jaren zijn alle centra naar elkaar toegegroeid, hebben positief ingezet op de realisatie van de doelstellingen in open onderling overleg waarbij het algemeen belang steeds heeft geprimeerd op individuele voorkeuren. Die constructieve samenwerking is een verworvenheid die alle leden van de vzw in de toekomst bestendigd willen zien.
De interesse om in de toekomst een opleiding te volgen om een betere job te vinden of een hoger diploma te behalen is groot. Voornamelijk opleidingen in de social profit, ICT, handel of harde sector kunnen op veel interesse rekenen. Het is belangrijk om in te spelen op de verschillende drempels. De taaldrempel blijft de grootste, maar ook de beperkte ICT- en studievaardigheden, de moeizame diplomagelijkschakeling, de financiële drempel en de combinatie van werk, gezin en een opleiding speelt hen parten. Daarnaast blijft de zoektocht naar een gepaste opleiding erg moeilijk. Er is dan ook een grote interesse in ondersteuning tijdens hun zoektocht naar informatie. Met het Hoger Onderwijs, het Huis van het Nederlands en het volwassenenonderwijs werden de resultaten verder uitgediept. Een nieuw voortraject en een intensief voorbereidingsjaar voor anderstalige nieuwkomers staan in de steigers.
In die jaren zijn alle centra naar elkaar toegegroeid, hebben positief ingezet op de realisatie van de doelstellingen in open onderling overleg.
L4-volwassenenonderwijs
49
Interview
Luc Van Waes en Famke Soenen 50
Luc Van Waes en Famke Soenen
Zorgsector schreeuwt om opgeleide werkkrachten De zorgsector kampt met een krapte op de arbeidsmarkt. Dat is vandaag zo en zal morgen nog veel meer het geval zijn. Voor oplossingen kijkt de sector onder meer naar het volwassenenonderwijs, om bijkomend mensen op te leiden. “De instroom vanuit het traditionele onderwijs volstaat niet”, zegt Luc Van Waes, directeur van Vivo. “Wie via het volwassenenonderwijs afstudeert als zorgkundige, vindt zeker werk”, vult Famke Soenen, stafmedewerker van Resoc, aan. Hoe is het tekort aan geschikte werkkrachten ontstaan?
Luc Van Waes: De tekorten zijn in de eerste plaats een gevolg van de vergrijzing – op twee fronten: zowel van de cliënten/patiënten als van het personeel. De voorspellingen voor de komende jaren zijn dramatisch. Op welke manier kan het volwassenenonderwijs bijdragen aan het opvangen van die tekorten?
LVW: De uitstroom uit het traditioneel onderwijs is lang niet voldoende. In de demografie is er bovendien een ontgroening: er zijn minder jongeren en dus ook minder jonge afgestudeerden. Die dubbele beweging, vergrijzing en ontgroening, maakt dat de instroom niet volstaat. Daarom kijken we naar de zogenaamde zij-instroom, waarbij mensen uit andere sectoren overstappen. Bij grote bedrijfssluitingen wordt de zorgsector altijd betrokken, maar er zijn ook onontgonnen gebieden: kansengroepen zoals ouderen, allochtonen, niet-werkenden zoals huismoeders en -vaders. Ook die kunnen aangesproken worden om in de sector te werken. Famke Soenen: In de regio Leuven organiseren de thuiszorgdiensten daarom heel wat opleidingen, maar ook binnen het volwassenonderwijs kan je opleidingen tot verzorgende of zorgkundige volgen. Een groot voordeel van het volwassenenonderwijs is dat het meer modulair kan werken en trajecten op maat kan aanbieden. Zo kunnen er via assessments vrijstellingen gegeven worden, wat leidt tot verkorte trajecten, terwijl anderstaligen extra taalmodules kunnen volgen.
LVW: Het knelpuntberoep bij uitstek is verpleegkundige, maar er zijn ook noden aan verzorgenden en zorgkundigen, begeleider sociale economie, begeleider kinderopvang en enkele specifieke beroepen. Voor verpleegkundigen en verzorgende of zorgkundige is de behoefte zo groot en zo verspreid over het hele land dat we automatisch terechtkomen bij de CVO omdat die ook diploma’s kunnen uitreiken. Hoe is de situatie in de zorgsector in de regio Leuven?
FS: Meer nog dan in andere regio’s is de zorg hier uiterst belangrijk voor de werkgelegenheid, omdat de ziekenhuissector zoveel mensen opslorpt. Ook de thuiszorg is zwaar vertegenwoordigd, onder meer omdat de hoofdzetel van de Landelijke Thuiszorg in Leuven gevestigd is. Daarnaast zijn er ook heel wat woonzorgcentra, maar ik vermoed dat dat niet zoveel verschilt met de rest van Vlaanderen. De profielen die gevraagd worden, zijn vooral verpleegkundigen en zorgkundigen. Dat zie je ook in de vacatures van de VDAB.
LVW: Verpleegkundigen zijn op drie fronten nodig: voor de thuiszorg en thuisverpleegkundige, voor de woonzorgcentra, die een stijgend aantal patiënten tellen, en voor ziekenhuizen, zeker voor zogenaamde magneetziekenhuizen zoals UZ Gasthuisberg. Naargelang het type ziekenhuis en dienst kan het gaan om bachelors, zogenaamde HBO5verpleegkundigen (hoger beroepsonderwijs) of zelfs masters.
51
“Het knelpuntberoep bij uitstek is verpleegkundige, maar er zijn ook noden aan verzorgenden en zorgkundigen.” Door de toegenomen technicalisering zoekt Gasthuisberg vooral bachelors, maar ook in de woonzorgcentra stijgt de nood aan kwalificaties. Een gekend ziekenhuis als Gasthuisberg heeft relatief minder problemen om personeel aan te trekken – het is er bij wijze van spreken elke dag aanwervingsdag. Toch blijft het een uitdaging om de juiste personen te vinden. Bovendien heeft het magneeteffect gevolgen voor de andere instellingen in de regio, die ook geschikt personeel zoeken. Waarin verschilt Leuven als regio van Halle-Vilvoorde, wat betreft zorg en het socio-economisch profiel? LVW: Het aandeel van de zorgsector is aanzienlijk groter in Leuven, terwijl Halle-Vilvoorde vooral een uitgebreide dienstensector heeft, door de nabijheid van de luchthaven en de hoofdstad. Voor zorg is het vaak aangewezen op Brussel. Bijgevolg is er minder vraag naar zorgprofielen. Wie er een heeft, kan bovendien ook in Brussel gaan werken.
FS: In Halle-Vilvoorde spelen ook andere problematieken: druk vanuit Brussel, anderstaligen... Daar hebben we in Leuven minder mee te maken. Wat zijn de uitdagingen voor het volwassenenonderwijs wat de zorgsector betreft? LVW: Het Vlaams intersectoraal akkoord VIA4 vermeldt expliciet kwalificerende trajecten, om mensen te laten doorstromen naar een iets hoger gekwalificeerde job. Voor het volwassenenonderwijs kan dat leiden tot een capaciteitsprobleem. De druk om van verzorgenden zorgkundigen te maken neemt toe.
52
Zo voorziet de wet dat woonzorgcentra op termijn geen verzorgden meer in dienst nemen, maar wel zorgkundigen, die een deel van de taken van verpleegkundigen mogen overnemen. Om zorgkundige te worden, moeten verzorgenden enkele modules volgen. De vraag naar opleiding stijgt dus nog, alle initiatief is daar welkom. De ouderensector staat daar trouwens nogal dubbel tegenover. De normen zijn zo strikt dat de mensen die er nu al werken soms tot 500 lesuren moeten volgen om gewoon hun job te kunnen blijven doen.
FS: Daarom is er naast het initiatief van L4 in Tienen (zie kader) zeker nog nood aan uitbreiding. LVW: Veel meer cursisten betekent ook meer stages. Die zijn zeer belastend voor de sector. Het is ook niet altijd even eenvoudig. Neem nu de thuiszorg: je neemt niet zomaar even een leerling mee bij iemand thuis. FS: Om de stages voor de instellingen te vergemakkelijken, probeert RESOC nu in samenwerking met RTC Vlaams-Brabant het stage-instrument Uni-form, dat al gebruikt wordt in Limburg, in te voeren in Vlaams-Brabant. Dat zou betekenen dat voor alle mensen die stage lopen als zorgkundige, of het nu in het beroeps- of volwassenenonderwijs is, dezelfde formulieren worden gebruikt. Daarbij hoort ook een vorming over hoe te evalueren en te begeleiden tijdens een stage. Waarom is het aantrekkelijk voor mensen om in de zorgsector te gaan werken? LVW: In deze tijden is dat vooral de redelijke vastheid van betrekking, met het perspectief dat het niet zo snel zal veranderen. Uit studies naar de aantrekkelijkheid van de sector blijkt ook de nabijheid een belangrijke troef. Iedereen heeft in de buurt wel een of ander ziekenhuis of zorgcentrum.
FS: Het ziekenhuis van Tienen speelt dat onder meer uit. Daarom is de plaatselijke opleidingscapaciteit ook zo belangrijk. LVW: Verder is er het menselijk contact. Veel mensen vinden dat aantrekkelijker dan vrij anoniem in een fabriek of op een kantoor te werken.
Luc Van Waes en Famke Soenen
Bovendien verdien je er redelijk je boterham mee. De mogelijkheid om deeltijds te werken is dan weer een mes dat aan twee kanten snijdt. Het trekt mensen aan die werk en gezin beter willen combineren, maar het maakt ook dat de sector enorm veel mensen nodig heeft om de voltijdse equivalenten in te vullen. De redenen waarom mensen de zorgsector niet zien zitten zijn dan weer de onregelmatige uren en de emotionele belasting – een grote stressfactor. Bij welke bevolkingsgroepen zit er potentieel om in de zorgsector te werken?
LVW: Gezien de hoge werkloosheid bij de allochtonen kan daar nog heel wat gebeuren. Naarmate dat de bevolking verkleurt, verkleurt ook het patiëntenprofiel. Dat maakt het makkelijker om meer divers personeel in te zetten. Nu heeft de autochtone bevolking soms nog problemen met cultuurverschillen. De taal blijft wel een absoluut struikelpunt. Je kan het niet maken dat je een patiënt niet begrijpt. Veel bejaarden spreken bovendien vaak nog dialect. Een nevenspoor is daar het aantrekken van buitenlandse krachten, voornamelijk verpleegkundigen. Zonder serieus taalkader is dat echter gedoemd om te mislukken. Hoe zit het met oudere werklozen?
LVW: De sector is al serieus vergrijsd, de instellingen zijn niet altijd geneigd oudere mensen in dienst te nemen. Organisatorisch is het ook moeilijker, omdat werknemers vanaf 45 jaar arbeidsduurverkorting krijgen, in de vorm van extra vakantiedagen. FS: Nochtans hebben deze mensen wel de maturiteit die het sommige schoolverlaters ontbreekt. Voor logistiek medewerkers zoekt men ook vaak mensen die organisatorisch sterk zijn. Mensen uit een andere sector hebben dikwijls de nodige bekwaamheden. Met verkorte opleidingstrajecten kunnen ook zij aan de slag in de zorgsector.
Recht naar de doelgroep in Tienen “In de regio Leuven heeft Tienen de hoogste werkloosheid, na Leuven. In tegenstelling tot vergelijkbare steden als Diest en Aarschot is dat een vrij hardnekkig probleem. Daarom is er een moeilijkere doelgroep van mensen die al langer in de werkloosheid zitten”, legt Famke Soenen uit. “De opleiding verzorgende of zorgkundige van L4 speelt daarop in.” “De bedoeling is dat de opgeleide polyvalent zorgkundigen terecht kunnen in de thuiszorg, in woonzorgcentra en in mindere mate ook in de ziekenhuizen”, vult Luc Van Waes aan. Famke Soenen: “Zorgkundige is een interessanter profiel dan verzorgende, omdat je er op meer plaatsen mee terecht kan. Woonzorgcentra bijvoorbeeld zoeken zorgkundigen. Wie afstudeert in die opleiding, vindt zeker werk.”
VIVO (Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding) is het sectoraal opleidingsinstituut voor de vzw en openbare social profit sectoren. Het is opgericht door de sectorale sociale partners en werkt onder convenant met de Vlaamse regering. Het legt zich toe op vier thema’s: de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, levenslang leren, diversiteit en werkzoekenden. RESOC (Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité) is een orgaan voor overleg tussen werknemersorganisaties, werkgeversorganisaties en lokale overheden (steden, gemeenten, provincie).
“In Leuven is de zorgsector belangrijker voor de werkgelegenheid dan in andere regio’s.”
53
Een toekomst voor lerende regio’s 54
De ervaring van de voorbije vijf jaar is een goede basis voor een eigen visie op regionale samenwerking. Een visie op de taken van een regionaal samenwerkingsverband, de scope, de gebiedsomschrijving en de kritische succesfactoren. Niet uit een behoudsgezinde reflex, stilstaan is immers achteruitgaan, maar gericht op de toekomst van een lerende regio. Een visie die L4-Volwassenenonderwijs wil meenemen naar de toekomst en ter discussie wil voorleggen aan het beleid en de beoogde partners.
Op 15 juli 2011 gaf de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de conceptnota over de hervorming van de integratie- en inburgeringssector. Daarin werd ook de komst van de Centra voor Leerloopbaanbegeleiding (ondertussen vervangen door leeradvies en -oriëntering) aangekondigd die de huidige werking van de Huizen van het Nederlands en de consortia volwassenenonderwijs zullen vervangen. Omdat dit in de sector onrust veroorzaakte, schetste de administratie in september 2011 de belangrijkste krijtlijnen aan de betrokkenen. In een provinciale gebiedsomschrijving (uitgezonderd Gent en Antwerpen) zou leeradvies en –oriëntering de kernopdracht worden. Alle aanbieders van volwasseneneducatie zouden deel uit maken van deze ‘Leerwinkel’: het volwassenenonderwijs, VDAB, Syntra, sociaal-cultureel vormingswerk, hoger onderwijs, landbouw- en milieueducatie ...
Eind januari 2013 is er, naast die officieuze krijtlijnen, geen verdere informatie gekend. De leden van L4-Volwassenenonderwijs betreuren deze koerswijziging na vijf jaar intensief samenwerken. Net op kruissnelheid, wordt stop geroepen. Het verleggen van de focus naar leeradvies en –oriëntering komt weliswaar ten goede aan een maatschappelijke nood die we zelf ervaren, maar zonder een regionaal beleid rond het aanbod is dit niet meer dan een pleister op de zere wonde. De schaalvergroting, zowel geografisch als qua samenstelling, riskeert de kracht van samenwerken te bemoeilijken.
De focus op leeradvies en –oriëntering komt ten goede aan een nood, maar zonder een regionaal beleid rond het aanbod is dit een pleister op de zere wonde.
Dit zette L4-Volwassenenonderwijs aan om de voorbije vijf jaar te evalueren en mee te nemen wat goed is. Tegelijk werd op basis van de beschikbare informatie nagedacht over de samenstelling, de opdracht, de gebiedsomschrijving en de kritische succesfactoren van het toekomstige samenwerkingsverband.
Een toekomst voor lerende regio’s
55
4.1 Meer dan het volwassenenonderwijs Het verbreden van de samenstelling van het regionaal partnerschap is goed. Behalve de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie, zien we hier een belangrijke plaats voor de formele volwasseneneducatie. De samenwerking met de VDAB neemt alsmaar toe en in andere consortia zien we deze dynamiek ook met Syntra.
Regionale samenwerking tussen deze aanbieders zal een meerwaarde realiseren voor alle stakeholders: de cursisten, de regio, de samenstellende leden en de overheid. Ook het hoger onderwijs, inclusief Open Universiteit, biedt opleidingsmogelijkheden voor volwassenen, rechtstreeks of via doorlopende leerlijnen. Door de flexibilisering en de initiatieven rond werkstudenten en herintreders spelen hogescholen en universiteiten een belangrijke rol in het levenslang leren12.
12
56
De context van het hoger onderwijs is weliswaar sterk verschillend, maar de evoluties inzake HBO en SLO benadrukken het belang van samenwerking, volgens ons ook op regionaal vlak. Vanuit de regionale projecten rond anderstalige nieuwkomers is hier ook een goed wederzijds begrip en liggen meerdere plannen op tafel. Door het hoger onderwijs mee te betrekken worden ook alle aanbieders van NT2, inclusief de universitaire talencentra, samengebracht, wat het aanbod ten goede komt. De focus ligt daarbij wel op volwassenen en niet op schoolverlaters die begeleid worden door de CLB of de diensten voor studieadvies. Regionale samenwerking tussen deze aanbieders zal een meerwaarde realiseren voor alle stakeholders: de cursisten, de regio, de samenstellende leden en de overheid. Samenwerking verhoogt de waarde van het product (opleidingen voor volwassenen), wat ten goede komt aan cursist en regio en realiseert tegelijk een toegevoegde waarde voor de samenstellende leden en de overheid:
Deze meerwaarde voor de stakeholders is het wezenlijk onderscheid tussen publieke en private opleidingsverstrekkers (stake versus stock). Door samen te werken wordt een dienstverlening gerealiseerd die de private markt niet kan of wil leveren. Daarmee willen we geen afbreuk doen aan hun bijdrage tot het levenslang leren, integendeel. Met private opleidingsverstrekkers zijn zeker samenwerkingsmogelijkheden. Daarnaast zijn er nog andere publieke aanbieders in de volwasseneneducatie. Iedereen groeperen zal echter de efficiëntie en effectiviteit niet bevorderen. Alle aanbieders in één verband verzamelen, elk met hun eigen regels en opdrachten, zou verlammend werken. Er zou meer tijd gaan naar het wederzijds begrip dan naar het beantwoorden van de regionale noden. Ook hier is samenwerking niet uitgesloten. Zeker met Vormingplus en de landelijke vormingsinstellingen kan dit nuttig zijn. Een regionale samenwerkingsovereenkomst kan daartoe bijdragen.
• Leervragen van cursisten worden beantwoord. • Het draagt bij tot de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. • Het realiseert een voldoende instroom, zelfs groei, en draagt bij tot geprofileerde en gezonde aanbieders. • De maatschappelijke opdracht wordt gerealiseerd, de publieke financiering verantwoord.
Zie ook De Lathouwer, L., Cantillon, B., Augustyns, M. & Dillen, H. 2006. Levenslang leren en de terugkeer van volwassenen naar het hoger onderwijs. Een exploratieve studie. Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen in OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WSE / Uitgeverij Acco 1/2007
4.2 Samenwerken met een doel Regionaal samenwerken heeft een duidelijk doel. Als netwerk is het een neutraal aanspreekpunt voor uiteenlopende actoren, regionaal, nationaal en zelfs internationaal (bv. EU-regio’s). Leervragen kunnen proactief en reactief beantwoord worden. Er kan bemiddeld worden tussen de vraag van actoren en toekomstige cursisten en het aanbod. Bepaalde doelgroepen nemen daarbij een bijzondere plaats in.
Een informatieloket (fysiek en digitaal) kan een brug zijn tussen de vraag en het aanbod. Vraag creëert aanbod (reactief) Het regionaal samenwerkingsverband is een neutrale toegangspoort tot het aanbod. Een toegangspoort die gestuurd wordt door het algemeen en niet door het particulier belang. Op basis van een opportuniteitstoets van leervragen kan een verband gelegd worden met het bestaande aanbod of een nieuw aanbod gecreëerd worden. Hierdoor krijgt elke vraag een onderbouwd –positief of negatief– antwoord.
Analyse legt vraag bloot (proactief) Via informatiebemiddeling en ontsluiting van het aanbod, leeradvies en –oriëntering kunnen ook individuele volwassenen geholpen worden. Niet elke volwassene vindt immers zijn weg in de mogelijkheden. Het diverse aanbod is een rijkdom maar is niet voor iedereen even toegankelijk. Men vindt de weg niet naar het passende aanbod, de leervraag is latent of men slaagt er niet in deze te definiëren... Een informatieloket (fysiek en digitaal) kan een brug zijn tussen de vraag en het aanbod. Professioneel leeradvies en –oriëntering kan volwassenen helpen bij het verkennen van hun leervraag en hen oriënteren in het landschap, binnen en buiten de regio. Dit kan ook medewerkers uit eerstelijnsorganisaties die volwassenen begeleiden op andere terreinen (bv. werk, financieel...) helpen bij het beantwoorden van vragen van hun klanten over opleidingen. Van deze “toeleiders” kan immers niet verwacht worden dat ze op de hoogte zijn van alle mogelijkheden. Het loket kan daarbij de missing link zijn tussen de toeleider, de vraag van zijn cliënt en het aanbod.
Een regionaal samenwerkingsverband kan ook een proactieve rol vervullen. Dit vergt echter meer dan het turven van individuele vragen. Op basis van praktijkervaring, contacten met andere organisaties, een goede kennis van de regio, de mogelijkheden en gerichte analyses kunnen initiatieven of een nieuw aanbod ontwikkeld worden die tegemoet komen aan stilzwijgende of toekomstige leervragen.
Nieuw aanbod kan ontwikkeld worden dat tegemoet komt aan stilzwijgende of toekomstige leervragen. Ook potentiële cursisten kunnen actief benaderd worden met informatie en aangemoedigd worden om, indien nodig, zich te laten oriënteren en adviseren. Niet elke volwassene zal immers uit eigen beweging de stap zetten naar een informatieloket of een beroep doen op leeradvies en oriëntering. “Toeleiders” kunnen benaderd worden om de dienstverlening en het aanbod te leren kennen.
Een toekomst voor lerende regio’s
57
L4 werkt achter de muren Een cursist die een opleiding volgt bij een centrum voor volwassenenonderwijs of basiseducatie… Niets bijzonder, behalve als dit achter de hoge muren van een strafinstelling gebeurt. Elke burger heeft recht op onderwijs, ook gedetineerden. L4-Volwassenenonderwijs draagt hiertoe zijn steentje bij. Wij geven het onderwijsaanbod vorm in de Centrale Gevangenis en de Hulpgevangenis van Leuven en coördineren het aanbod. Dit op basis van de educatieve noden en behoeften van de gedetineerden. Zo is er een brede waaier aan opleidingen in groep: basiseducatie, beroepsopleidingen, taal- en computerlessen, algemene vorming,… maar ook hoger onderwijs is mogelijk via individuele trajecten. Daarnaast ondersteunen en begeleiden we hun leertraject. In 2008 waren twee centra actief in de gevangenis, vandaag zijn dat er vijf. Een gedeelde verantwoordelijkheid en een gezamenlijk engagement van heel het consortium.
L4 kijkt over de muren Sinds 2008 zijn we betrokken bij twee Grundtvigleerpartnerschappen rond onderwijs aan gedetineerden. Met partners uit Finland, Noorwegen, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Ierland worden ervaringen en inzichten gedeeld.
58
Proactieve en reactieve werking naar doelgroepen Volwassenen nemen om uiteenlopende redenen deel aan het levenslang leren: persoonlijke ontwikkeling, omscholing en bijscholing, een tweede kans grijpen ... of gewoon omdat leren leuk is. Een aantal doelgroepen vragen bijzondere aandacht en een geïntegreerde aanpak over verschillende beleidsdomeinen heen. In het bijzonder gedetineerden, anderstaligen, laaggeletterden, kortgeschoolden en schoolverlaters.
Een aantal doelgroepen vragen bijzondere aandacht en een geïntegreerde aanpak. Strategisch Plan Hulp- en Dienstverlening Gedetineerden Dit plan, weldra verankerd in een decreet, beoogt een geïntegreerde aanpak van de dienstverlening ten aanzien van gedetineerden op het vlak van Welzijn, Gezondheid, Cultuur, Onderwijs, Werk en Sport. Dit met als doel de (re)integratie, de participatiemogelijkheden na de detentieperiode en het proces van herstel tussen dader, slachtoffer en de samenleving te bevorderen. Om deze dienstverlening te organiseren, worden reguliere voorzieningen aangezet om hun diensten ook in de strafinstellingen aan te bieden (bringing the outside inside). Dit in een specifieke context, waarbij het aspect veiligheid een belangrijke rol speelt.
Onderwijs aan gedetineerden is één van de pijlers in dit strategisch plan. Het gaat daarbij zowel over een groepsaanbod in de instelling zelf als over individuele trajecten, van basiseducatie tot Open Universiteit. Vertrekkend van de behoeften van de gedetineerden is het belangrijk een gepast aanbod te voorzien. Tegelijk kan actief ingespeeld worden op minder expliciete leervragen of een aanbod dat de kans op integratie na detentie verhoogt. Het beantwoorden van deze leervragen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Om tegemoet te komen aan de vragen is het informeren, adviseren en oriënteren (en begeleiden) van gedetineerden belangrijk. Ze moeten niet alleen een goed zicht hebben op de mogelijke leertrajecten tijdens detentie maar ook geïnformeerd worden over de mogelijkheden na vrijlating. Sommigen hebben nood aan advies en begeleiding in het expliciteren van hun leervraag en het matchen met de mogelijkheden, zeker wat de individuele trajecten betreft. Wanneer een traject niet afgerond is na detentie, kan dit via een warme overdracht verdergezet worden. Een aanbod realiseren in een strafinstelling met zijn vele partners, vergt coördinatie. Coördinatie tussen het onderwijsaanbod en de andere hulp- en dienstverlening in de gevangenis, en coördinatie tussen de gevangenis en de verschillende opleidingsverstrekkers en hun leerkrachten.
Inburgerings- en integratiebeleid Het inburgeringsbeleid bestaat uit een traject van een jaar, waarbij een inburgeraar begeleid wordt en maatschappelijke oriëntatie en NT2 volgt. Dit inburgeringstraject moet de basis zijn om door te stromen naar een vervolgaanbod bij een bestaande voorziening. In dit inburgeringstraject spelen de aanbieders van NT2 een belangrijke rol. Het Huis van het Nederlands organiseert en coördineert de intake, testing en doorverwijzing van cursisten die (nog) niet beschikken over een studiebewijs NT2. Deze “informatie, leeradvies en oriëntering” kan een duidelijke plaats krijgen in de werking en een brug vormen naar het aanbod. De diversiteit in de doelgroep van inburgeraars en de fluctuaties in de vraag naar NT2 vraagt immers een aanbod dat hieraan tegemoet komt of er op anticipeert. Afspraken tussen de opleidingsverstrekkers en afstemming met de Onthaalbureaus is regionaal noodzakelijk.
De multiproblematiek van de doelgroep, de educatieve en professionele biografie uit het land van herkomst, de plannen in Vlaanderen ... maken de nood aan een brug tussen de anderstalige (met zijn competenties) en het opleidingsaanbod duidelijk. Dit informatieloket kan hen ook ondersteunen bij de erkenning van hun buitenlandse competenties en kwalificaties. Vanaf 1 maart 2013 starten enkele consortia deze dienstverlening reeds op in opdracht van VDAB.
Het optimaal benutten en ontwikkelen van de competenties van anderstaligen komt immers niet enkel henzelf ten goede maar de samenleving in haar geheel.
In het verdere integratieproces moeten publieke opleidingsverstrekkers hun verantwoordelijkheid opnemen en zorgen voor een gepast aanbod dat tegemoet komt aan de specifieke leervragen en drempels van deze doelgroep. De regionale plannen voor een intensief voorbereidingsjaar hoger onderwijs tonen aan dat de samenwerking tussen de aanbieders en een goede kennis van de doelgroep tot een innovatief en gepast aanbod kan leiden.
Ook na dit traject, vraagt de doelgroep van anderstaligen om extra aandacht. Enerzijds moeten zij hun NT2-traject kunnen verderzetten en anderzijds moet het niet-NT2-aanbod voldoende toegankelijk zijn. Dit veronderstelt dat een inburgeraar na het traject elders terecht kan voor informatie, leeradvies en -oriëntering.
Een toekomst voor lerende regio’s
59
Laaggeletterden Een te groot deel van de Vlaamse bevolking beschikt niet over voldoende basisvaardigheden inzake taal, rekenen en computergebruik om vlot in de huidige samenleving te kunnen functioneren. Deze verschillen leiden tot een ongewenst maatschappelijk dualiseringsproces. Via het strategisch plan geletterdheid moet het geletterdheidsniveau van de Vlaamse bevolking verhoogd worden.
60
Kortgeschoolden en schoolverlaters Het voorkomen én remediëren van ongekwalificeerde uitstroom is een speerpunt in het Vlaamse en Europese beleid. Jongeren die zonder een geschikte startkwalificatie de schoolbanken verlaten, lopen een verhoogd risico op (langdurige) werkloosheid, minder werkzekerheid en minder goede arbeidsvoorwaarden.
Laaggeletterdheid manifesteert zich in verschillende situaties: op de werk- en opleidingsvloer (en gevangenisvloer), bij sociaal zwakkere groepen... Ook hier is een geïntegreerde aanpak in verschillende domeinen en het gebruik van bestaande instrumenten en middelen nodig.
De publieke opleidingsverstrekkers hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensen een tweede kans te bieden. In Vlaanderen beschikken we daarvoor over een rijke infrastructuur, zowel voor het behalen van een diploma secundair onderwijs als volwassene (tweedekansonderwijs, examencommissie, leertijd, ...) als wat meer arbeidsmarktgerichte opleidingen (volwassenenonderwijs, VDAB, Syntra, Se-N-Se, HBO, Professionele Bachelor ... ) betreft.
Laaggeletterdheid is in veel gevallen een latente leervraag, waar een proactieve aanpak aangewezen is, in het bereiken van de doelgroep en het vaststellen van de laaggeletterdheid. Het goed informeren, screenen, oriënteren en doorverwijzen van risicogroepen naar het juiste aanbod is noodzakelijk. Tegelijk moet samen initiatief genomen worden om in het bestaande opleidingsaanbod de nodige aandacht te besteden aan deze geletterdheidsvaardigheden.
Ook de toegang tot het hoger onderwijs is minder afhankelijk geworden van het hebben van een diploma. Het is belangrijk dat kortgeschoolden of jongeren die dreigen ongekwalificeerd uit te stromen, actief geïnformeerd, geadviseerd en georiënteerd worden in de verschillende wegen naar een geschikte kwalificatie. Vertrekkend van de ambitie, interesse en de persoonlijke situatie moet gestreefd worden naar de meest effectieve en efficiënte weg.
Met de opleidingsverstrekkers moet gewerkt worden aan bijkomende tweedekansleerwegen. Met de opleidingsverstrekkers moet ook samengewerkt worden aan bijkomende tweedekansleerwegen. Door de samenwerking van L4-Volwassenenonderwijs en de VDAB werd een dergelijke tweedekansleerweg gecreëerd. Dit toont aan dat de samenwerking tussen de verschillende verstrekkers tot succesvolle nieuwe leertrajecten kan leiden. De verhoogde instroom en flexibilisering in het hoger onderwijs heeft ook een keerzijde. Amper 28 procent van de nieuwe studenten in het eerste jaar hoger onderwijs slaagt volledig. Naast de discussie over een verbeterde overgang tussen secundair en hoger onderwijs, stelt zich het probleem van heroriëntering en de uitdaging van tweedekansleerwegen naar het Hoger Onderwijs. Enerzijds kunnen vanuit het samenwerkingsverband ‘gefaalde’ hoger onderwijsstudenten breed geheroriënteerd worden. Dit in samenwerking met en complementair aan de diensten studieadvies. Anderzijds kan via doorlopende leerlijnen tussen de niveaus stap voor stap de kwalificatieladder (her-)beklommen worden (de zogenaamde “zalmtrap”).
4.3 Van doel naar opdrachten
Programmatie en afstemming
Deze doelstellingen vertalen zich in twee kernopdrachten die elk een eigen aanpak nodig hebben: (1) programmatie en afstemming en (2) informatie, advies en oriëntering. Beide opdrachten zijn met elkaar verbonden en versterken elkaar. Zo vormen ze samen een goede basis voor een regionaal kenniscentrum levenslang leren. Informatie, leeradvies en –oriëntering leiden cursisten toe naar het juiste aanbod en hierdoor worden (nieuwe) leervragen zichtbaar. Zo kunnen tekorten in het aanbod of specifieke noden beantwoord worden via programmatie en afstemming. Nieuw aanbod kan versterkt worden door gerichte informatie, leeradvies en –oriëntering.
Programmatie en afstemming hebben betrekking op de organisatie van het huidige en toekomstige aanbod. Het bevat (1) het beantwoorden van regionale leervragen en (2) het adviseren en begeleiden van opleidingsverstrekkers in de organisatie, uitbreiding of bijsturing van hun aanbod.
De werking naar doelgroepen zit op de kruising tussen beide opdrachten. Doelgroepen hebben zowel nood aan aangepaste informatie, leeradvies en –oriëntering als aan een aanbod dat hieraan tegemoet komt. De specifieke problematiek en de setting vragen wel om een eigen aanpak.
Beide opdrachten zijn met elkaar verbonden en versterken elkaar. Ze vormen een goede basis voor een regionaal kenniscentrum.
Het samenwerkingsverband vervult de rol van spelverdeler tussen de aanbieders en makelaar van nieuwe trajecten. Dit kan zowel bottom-up als top-down. Topdown vanuit gemeenschappelijke doelstellingen en het belang van de verschillende stakeholders. Bottom-up, omdat verschillende partijen autonoom zijn en de ruimte moeten krijgen om zichzelf verder te ontwikkelen. Top-down kunnen vastgestelde leervragen een gepast antwoord krijgen: bijkomende opleidingen aanbieden, het aanbod anders organiseren, een nieuw leertraject creëren, doorstroominitiatieven ontwikkelen of doorlopende leerlijnen vormgeven. Hierbij vervult het samenwerkingsverband de rol van spelverdeler tussen de aanbieders en makelaar van nieuwe trajecten.
Daarbij kan een coördinerende rol opgenomen worden wanneer het trajecten zijn waarbij meerdere partners betrokken zijn. Indien het traject zeer complex is, kan ook bij uitzondering in trajectbegeleiding worden voorzien. Het regionaal samenwerkingsverband heeft niet het alleenrecht op opleidingsvragen. Een individuele opleidingsverstrekker kan vanuit zijn beleidscyclus en gebaseerd op vastgestelde noden bijkomende opleidingen plannen of haar activiteiten uitbreiden naar een andere gemeente. Bottom-up kunnen deze plannen geadviseerd en getoetst worden aan verschillende criteria. Dit moet ertoe bijdragen dat nieuw aanbod maximaal aansluit bij de belangen van de verschillende stakeholders. Deze bottom-up initiatieven kunnen ook versterkt worden. Door de kennis en de beschikbare informatie en data kunnen gerichte analyses uitgevoerd worden die bijdragen tot de verdere profilering van de opleidingsverstrekkers en de leefbaarheid van het aanbod. Voor hogescholen en universiteiten zijn de programmatiemogelijkheden anders geregeld. Regionaal overleg, zeker over HBO en SLO, dient zich aan.
De bottom-up en top-down benadering sporen idealiter samen. Zo ontstaat de chemie van samenwerking.
Een toekomst voor lerende regio’s
61
Wil je graag leren? De bottom-up en top-down benadering sporen idealiter samen. Een gedragen regionaal plan en gemeenschappelijke doelstellingen (top-down) kunnen opleidingsverstrekkers aanzetten om initiatief te nemen dat hierop inspeelt (bottom-up). Zo ontstaat de chemie van samenwerking.
De diversiteit in het aanbod en het verbinden van vraag met aanbod, het bereiken van de juiste cursisten, veronderstelt een vraaggerichte benadering complementair aan de aanbodsgerichte werving. Het gericht en neutraal informeren van (potentiële) cursisten over de diverse mogelijkheden realiseert meer en betere instroom in het aanbod. Dit kan op verschillende wijzen:
Informatie, leeradvies en –oriëntering
• proactief en reactief • algemeen en gericht op doelgroepen • fysiek en digitaal • individueel en in groep • representatie op events • organisatie van eigen events13
Het bestaande aanbod is rijk en divers. Deze uitgebreide infrastructuur is een grote troef in het stimuleren van het levenslang leren en het is een fijnmazig netwerk met talloze mogelijkheden. De keerzijde is dat (sommige) volwassenen en toeleiders moeite hebben om hun leervraag te matchen met de mogelijkheden. Zij hebben nood aan de juiste informatie en eventueel professioneel leeradvies en -oriëntering in het verkennen en definiëren van hun leervraag. In een regionaal samenwerkingsverband zijn de verschillende aanbieders de ‘merken’. Elk merk heeft een bepaalde waarde, moet dit behouden en streeft daarbij naar meer klanten. Deze aanbodsgerichte werving is een grote troef die versterkt moet worden. Een bijkomende ontsluiting van het aanbod, vertrekkend van de mogelijkheden en de vragen en niet van de merken, is nuttig en noodzakelijk. Dit gebeurt best op regionaal vlak, omdat het aanbod, zeker bij VDAB, Syntra en het volwassenenonderwijs, steeds in beweging is en het regionaal gemakkelijker actueel wordt gehouden. 13
62
Deze informatiebemiddeling is niet enkel gericht op (potentiële) cursisten. Ook toeleiders hebben nood aan een toegangspoort tot het aanbod. Het versterken van deze eerstelijnswerking van toeleiders naar (potentiële) cursisten is dan ook belangrijk.
Regionaal kenniscentrum levenslang leren Een goed inzicht in de regio, een goede kennis van de opleidingsmogelijkheden en -verstrekkers en van de bestaande en latente leervragen vormen de ideale basis voor een regionaal kenniscentrum. Vernieuwende initiatieven, praktijkgebaseerd onderzoek, samenwerking met kennisinstellingen en met de cursisten als onderzoekspopulatie zal de kennis van en de inzichten in het levenslang leren verdiepen.
De succesvolle events van het Franstalige SIEP kunnen hier inspireren.
Eén van de doelstellingen van L4Volwassenenonderwijs is het verstrekken van transparante informatie over het regionale opleidingsaanbod, zowel bij kandidaatcursisten, cursisten en personeel van de centra als bij mogelijke toeleiders. Hiertoe werden de afgelopen jaren verschillende communicatiekanalen benut. Zo werd een zoekrobot ontwikkeld, werden infosessies voor toekomstige cursisten en toeleiders georganiseerd en een navigator voor het volwassenenonderwijs werd samengesteld. Daarnaast werd er ook deelgenomen aan tal van beurzen en een eigen Leerbeurs werd georganiseerd. Sinds 2011 wordt er met het project Via Educatie Vlaams-Brabant ook extra ingezet op leeradvies en –oriëntering voor anderstaligen, in het bijzonder niet-Europeanen. Via Educatie helpt hen in de zoektocht naar een geschikt opleidingstraject: bij de VDAB, SYNTRA, het volwassenenonderwijs, de hogeschool of de universiteit. Met de opleidingsverstrekkers wordt actief gewerkt aan een ‘toegankelijker’ opleidingsaanbod: voortrajecten, duale en geïntegreerde trajecten, een voorbereidingsjaar …
Een toekomst voor lerende regio’s
63
4.4 Principes voor een lerende regio In haar beleidsvisie op het levenslang leren plaatst de Europese Unie lerende regio’s centraal, regio’s “waar alle belanghebbenden gezamenlijk aan specifieke lokale leerbehoeften voldoen en gezamenlijk oplossingen voor gemeenschappelijke problemen implementeren1”. L4-Volwassenenonderwijs onderschrijft die visie ten volle en is ervan overtuigd dat lerende regio’s een krachtige hefboom kunnen zijn voor een levenslang lerende maatschappij op voorwaarde dat de Vlaamse Overheid een duidelijke toekomstvisie en omvattende strategie ontwikkelt. Hierin wordt elke opleidingsverstrekker in zijn eigenheid erkend. Deze visie vertaalt zich in een duidelijk en werkbaar kader dat de regionale samenwerking faciliteert en gedragen kan worden door het engagement van alle betrokken partijen.
Vanuit de ervaring van vijf jaar consortiumwerking, worden deze principes voor een succesvolle samenwerking vooropgesteld.
1
64
Vanuit de ervaring van vijf jaar consortiumwerking, worden volgende principes voor een succesvolle samenwerking in een lerende regio vooropgesteld: 1. De deelname aan de regionale samenwerking is niet vrijblijvend. Een vrijblijvende deelname heeft als risico dat er in verdeelde slagorde en zelfs concurrentieel gehandeld wordt. Dit ondergraaft het mandaat en de performantie van de samenwerking, en bij uitbreiding van de hele sector. 2. Elke opleidingsverstrekker is bereid om constructief samen te werken in functie van de doelstellingen. Het bestaande in vraag durven stellen, innovatief handelen en ondernemerschap zijn belangrijke waarden. 3. Alle stakeholders hebben een duidelijke plaats in de beslissingsstructuur. In een vzw betekent dit (1) een algemene vergadering waarin alle stakeholders vertegenwoordigd zijn, (2) een raad van bestuur waarin de stakeholders en de operationele werking samengebracht worden en (3) een directieteam waarin directie en middenkader de werking behartigen. De werking wordt gevoed door werkgroepen rond specifieke thema’s.
“Een Europese ruimte voor levenslang leren” – COM/2001/0678 def
4. Het samenwerkingsverband treedt op de voorgrond. Naast het bewaken en verfijnen van het bestaande aanbod, heeft het samenwerkingsverband een duidelijk mandaat om complementaire en versterkende initiatieven te nemen in functie van cursist en regio. 5. Alle aanbieders van opleidingen worden gelijkwaardig behandeld. Elke vraag wordt in het samenwerkingsverband neutraal en transparant behandeld. Open en constructief overleg, objectiviteit en ondersteuning van het algemeen belang in plaats van het individueel belang maken het samenwerken mogelijk. 6. Het regionaal samenwerkingsverband is goed geplaatst om samenwerkingen aan te gaan met verschillende (regionale) actoren. Performante partnerschappen zijn de basis voor een intensieve wisselwerking en uitwisseling van expertise. Die samenwerking beperkt zich niet tot de publieke, non-profit of socialprofitsector. Ook met het bedrijfsleven liggen allianties voor de hand en met de andere publieke opleiders voor volwassenen (bv. sociaal-culturele vorming) wordt een samenwerkingsovereenkomst afgesloten.
7. De werking is gestoeld op een duidelijke visie. Die visie is de basis voor gezamenlijke doelstellingen en ambities, gebaseerd op goede analyses en inzichten. Dit alles wordt samengebracht in een werkbaar regionaal plan dat de werking stuurt op basis van kwaliteit en professionalisme. Er wordt voldoende aandacht besteed aan de chemie van samenwerking, zodat een sfeer ontstaat waarin afspraken gemaakt worden die op geregelde tijden opnieuw bespreekbaar zijn. 8. Het samenwerkingsverband werkt in een gebiedsomschrijving met een duidelijk en herkenbaar profiel en een eigen cultuur. Een gedragen regionaal plan, werkbare en meetbare doelstellingen, performante partnerschappen en een gezamenlijk engagement en betrokkenheid veronderstellen dat iedereen zich voldoende kan identificeren met het werkingsgebied. Bestaande gebiedsomschrijvingen zoals RESOC zijn een goede basis voor een lerende “regio”.
9. Een goed gedefinieerde overkoepelende structuur is noodzakelijk, evenals de afstemming en samenwerking met de andere regio’s, zeker met de aangrenzende. Dit mag geen sturende overkoepeling zijn, want dat zou de regionale dynamiek ondergraven. Naast een noodzakelijke verbinding tussen het regionale en het Vlaamse niveau is er nood aan een overkoepelend kenniscentrum voor het levenslang leren.
Lerende regio’s zijn een krachtige hefboom voor een levenslang lerende maatschappij.
10. Samenwerking stopt niet bij de grenzen. Het samenwerkingsverband is een belangrijke bouwsteen van een Europese Ruimte voor het Levenslang Leren. Grensoverschrijdende samenwerking en uitwisseling van expertise maken het inspelen op maatschappelijke trends, technologische evoluties, internationalisering en globalisering mogelijk.
Een toekomst voor lerende regio’s
65
Interview
Johan Viaene en Koen Dresselaers 66
Johan Viaene en Koen Dresselaers
Een voorbeeld van goed bestuur Ondanks de crisis raken sommige vacatures maar niet ingevuld. Tegelijk wordt een enorm potentieel aan werkkrachten niet aangeboord. In plaats van die mensen van het kastje naar de muur te sturen, kunnen ze met extra opleiding wél terecht op de arbeidsmarkt. “De samenwerking tussen L4Volwassenenonderwijs, de VDAB en het OCMW geeft mensen meer kansen. Een voorbeeld van goed bestuur”, zegt Johan Viaene, directeur van de VDAB Vlaams-Brabant. “We moeten ons ambitieniveau aanscherpen”, voegt Koen Dresselaers, directeur van de sociale dienst van het Leuvens OCMW daaraan toe.
Wat kan het volwassenenonderwijs voor jullie werking betekenen?
Johan Viaene: De competentiekloof is in ons land een van de grootste in Europa. Het verschil tussen wat gevraagd wordt en wat beschikbaar is aan mensen en competenties is nergens zo groot als in ons land. Men denkt wel eens dat het probleem van de krapte opgelost is als de werkloosheid stijgt en het aantal vacatures daalt. Toch blijft het een probleem dat mensen niet over de nodige vaardigheden beschikken om vacatures in te vullen. Om dat op te lossen hebben wij als VDAB partners nodig. En dan komen we in de eerste plaats bij het onderwijs terecht. Het volwassenenonderwijs biedt een soort herkansing. L4 hebben we daarbij op een bijna natuurlijke manier gevonden.
“Nog belangrijker dan werk vinden is dat mensen hun leven in eigen handen nemen.”
Koen Dresselaers: Onze invalshoek is maatschappelijk. We vertegenwoordigen wat de samenleving van plan is op allerlei vlakken: integratie, duurzaamheid, activering… De opdrachten van een OCMW maken dat wij intellectuele duizendpoten nodig hebben die het hele veld kennen, van onderwijs, opleiding, werk, huisvesting, alles wat te maken heeft met opvoeding... Dat bestaat natuurlijk niet. Daarom is de samenwerking met L4 een ongelooflijk cadeau voor onze maatschappelijk werkers, die dicht bij de cliënten staan. Een stad als Leuven, met 100.000 inwoners, evolueert langzaam naar een multiculturele samenleving. De groei van het OCMW-cliënteel, zowel in relatieve als in absolute cijfers, komt voornamelijk op conto van nieuwkomers: mensen met een andere etnische oorsprong die hier aankomen in het kader van asiel, gezinshereniging of regularisatie en een tijdlang aangewezen zijn op steun. Dat is een grote groep. Dankzij L4 kunnen we die mensen toeleiden naar een opleiding die ze willen en aankunnen. Het gaat om mensen die weinig kennen van België, laat staan dat ze een zicht hebben op het gigantische en versnipperde aanbod aan opleidingen in Leuven alleen. L4 neemt hen bij de hand en stippelt een traject uit dat voor hen interessant is.
67
Is een opleiding dé manier om niet langer afhankelijk te zijn van OCMW-steun?
KD: Uit een recent onderzoek naar de uitstroom van mensen blijkt dat de nieuwkomers in ons cliënteel makkelijker werk vinden dan de mensen die hier al generaties zijn en ook door ons begeleid worden. De schaarste op de arbeidsmarkt dwingt werkgevers om creatiever met het aanbod om te gaan. We staan nog maar aan het begin van wat een mooi verhaal kan worden. L4 heeft daar absoluut een rol te spelen. JV: De samenwerking met L4 en het OCMW is een goed voorbeeld van goed bestuur, waardoor we aan meer mensen meer kansen bieden. Door onze samenwerking, met L4 als dispatcher, delen we infrastructuur, instructeurs, middelen, kennis en knowhow en kunnen we meer mensen bereiken. Het gaat om mensen die 25 jaar terug nooit in onze centra zouden komen. Kom er niet mee aanzetten, zeiden onze instructeurs vroeger, want die mensen krijg ik nooit verkocht. We hebben onze geesten moeten opengooien, voor anderstaligen, voor mensen die een tweede kans willen… Het project Leren Werkt krijgt navolging in heel Vlaanderen. Kunt u het wat toelichten?
JV: Die formule is niet gegroeid vanuit de top, maar vanuit onze instructeurs en L4-Volwassenenonderwijs, niet in functie van de structuren, maar in functie van de mensen die we willen helpen. Totnogtoe zijn 90 mensen in zo’n kwalificerend opleidingstraject (OKOT) gestapt. Het gaat om mensen die om allerlei redenen kort geschoold zijn: echtscheidingen van hun ouders, langdurige ziektes in het verleden, het verkeerde pad bewandeld… De term “werkt” in Leren Werkt is dubbel. Hij verwijst naar de aansluiting met de arbeidsmarkt, maar het is ook echt werken geblazen. Onze instructeurs staan in voor een zware technische component, waardoor deze mensen meer kans maken op de arbeidsmarkt. Dat gaat over bediendeopleiding, IT, meer industrieel gericht, tot en met een koksopleiding. Daar komt dan algemene vorming uit het volwassenenonderwijs bij, die mensen
68
in staat stelt om breder te kijken. Daar zit zelfs geschiedenis bij, net zoals in het secundair onderwijs, alleen wordt dat op het niveau van volwassenen gegeven, in een vrijere context. De combinatie van algemene vorming met de technische component leidt tot een officieel diploma. De uitreiking is voor die mensen een plechtig moment, het is een mislukking die uitgeveegd wordt. Zelf wil VDAB een beetje af van die diploma’s. We zouden liever werken met competenties. Een diploma is natuurlijk een bewijs van competentie, maar er zijn veel mensen zonder diploma die ook competenties hebben. Daar willen we in de toekomst meer op inzetten.
KD: We gaan nog altijd stiefmoederlijk om met elders verworven competenties. De publieke sector is daar trouwens de slechtste leerling van de klas. Het OCMW van Leuven werkt in samenwerking met L4 ook trajecten uit die leiden naar de arbeidsmarkt. Als mensen een baan hebben gaan ze erop vooruit op alle mogelijke vlakken. Ze hebben een vast inkomen, ze hebben een sociaal leven, betere huisvesting en noem maar op. Vroeger vroegen we aan mensen die hier aankwamen: wat wil je doen? Tja, dan wil iedereen dokter worden, natuurlijk, maar het heeft geen zin om mensen in een traject te stoppen en ze dan te zien mislukken. Daarom zijn we op zoek gegaan naar synergieën, onder meer met L4, en hebben we enkele sectoren bevraagd over de knelpuntberoepen in de regio Leuven. Dat levert trajecten op met een goede intake, goede instructeurs, goede infrastructuur, goede stageplaatsen en werkgevers waar ze terecht kunnen. We hebben dat onder meer gedaan voor de zorgsector (huishoudhulp), de bouw (initiatie hout, bouw, stukadoor, schilderwerken) en de catering, in samenwerking met onze cateraar Sodexo.
Johan Viaene en Koen Dresselaers
Een voorbeeld van zo’n traject is ‘Tien voor Koken’. Hoe verloopt dat precies?
KD: De deelnemers zijn overwegend anderstalige nieuwkomers, dikwijls ook weinig geletterd, kortom mensen die afgeschreven zijn voor de arbeidsmarkt. Een maatschappelijk werker leidt hen toe naar het traject. Na een screening van de kandidaten hebben we twee keer per jaar een groep van een tiental mensen. Ze krijgen een opleiding, waarna ze aan de slag kunnen in een keuken van onze cateraar Sodexo, in Gasthuisberg, in de Alma... De horeca kan ook, maar we waken er wel over dat we geen werkende armen creëren. Sommige deelnemers moeten voor deze opleiding trouwens een job – zwartwerk – in de horeca opgeven, maar dat is een keuze die ze moeten maken. Dit traject is een samenwerking met verschillende partners: een CVO, een centrum voor basiseducatie, VDAB en Spit. Een trajectbegeleider volgt de mensen individueel op.
JV: Nog veel belangrijker dan werk vinden is dat elke partij in dit verhaal anders tegen de problemen gaat aankijken. Voor wie individueel aan zo’n project begint, betekent het: ik neem mijn leven in handen, ik ga mezelf proberen op te werken. Voor een lesgever betekent het dat omgaan met mensen van wie het niet evident is dat ze er geraken. Onze instructeurs gaan op zoek naar het potentieel in mensen. Ook de structuren – het onderwijs, de VDAB, OCMW’s – moeten anders tegen problemen aankijken. Als we daar niet toe in staat zijn, dan lossen we ze niet op, maar maken we ze alleen maar erger door mensen van het kastje naar de muur te sturen. Bij L4 is het geen blabla, maar boemboem. Dat is een sterkte. We praten niet te veel, we proberen het. En dat lukt. Daar profiteren mensen daadwerkelijk van, ze worden niet langer vermalen tussen het kastje en de muur. Dat is ook het geval bij Via Educatie, waarvoor de mensen van L4 hier in de buurt van de trajectbegeleiders zitten. Zo krijg je automatisch een synergie.
Waaruit bestaat het project Via Educatie van L4-Volwassenenonderwijs? JV: De twee grote doelstellingen zijn mensen wegwijs maken in het opleidingsaanbod en de erkenning van buitenlandse diploma’s zo snel mogelijk laten verlopen. Mensen komen hier aan met bepaalde competenties: welke wegen kunnen ze daarmee bewandelen op de arbeidsmarkt en wat ontbreekt er nog? Neem iemand die in pakweg Iran ingenieur was en bij ons is ingeschreven als werkzoekende. Die man heeft een pak bagage maar zonder erkend diploma kan hij hier moeilijk aan de slag. Onze trajectbegeleiders bekijken dan samen met Via Educatie met welke opleidingen hij zijn talenten toch kan gebruiken en of diplomagelijkschakeling de moeite waard is.
KD: Leuven is een universiteitsstad. Daarom wil iedereen die hier aankomt naar de universiteit. Vroeger zagen we zulke mensen na twee, drie jaar opleiding soms radicaal mislukken. Via Educatie wijst erop dat er ook nog andere opleidingen bestaan, dat je naast een architectuuropleiding op universitair niveau ook nog ontwerp of beeldende kunst kan studeren of een HBO-opleiding kan volgen, vaak precies wat die mensen willen. Zo laten we hen niet aan hun lot over. JV: Totnogtoe heeft Via Educatie al 400 mensen voortgeholpen. Daar zitten ook Europeanen uit Spanje en Portugal tussen, naar hier gehaald door de social profit. Wat mij betreft hebben die een belangrijke rol te spelen. Een Spaanse verpleegkundige die hier op korte tijd Nederlands leert en vast werk heeft, toont mensen dat je je leven zelf in handen kan nemen. Dat is een onbetaalbare voorbeeldfunctie voor mensen met dezelfde achtergrond, bijvoorbeeld uit het Brusselse, die we vergeefs proberen te activeren.
“Een groot deel van het cliënteel kent niets van het versnipperde opleidingsaanbod.”
69
Welke andere oplossingen zien jullie nog voor de schaarste op de arbeidsmarkt? JV: We moeten de werkgevers nog sterker betrekken, door overgangen naar de arbeidsmarkt te versoepelen en hen te doen inzien dat het slim is om te investeren in mensen. Bedrijven die in het verleden geïnvesteerd hebben in allochtoon personeel hebben nu een strategisch voordeel. Vanuit bedrijfseconomisch opzicht was dat een verstandige keuze, want het cliënteel wordt diverser en ze hebben binnen het bedrijf leren omgaan met cultuurverschillen. Dat is allemaal voorsprong. Dat aspect mag nog meer benadrukt worden.
KD: Onlangs sprak ik met de sectorconsulente van de sector prefab beton. Zij vertelde dat jongeren geboren na ’85 gemiddeld niet langer dan twee jaar werken in hun sector. Die willen niet de godganse dag zwaar werk verrichten in de bijtende kou en een hels lawaai. Waarom zijn sommige beroepen knelpuntberoepen? Omdat de arbeidsomstandigheden navenant zijn. Wel, ik kan je verzekeren dat wij een hoop mensen hebben die dat werk wél nog willen doen. We mogen de werkgevers wel geen kat in een zak aanbieden: van werknemers in de horeca mogen ze verwachten dat ze het verschil kennen tussen centiliter en deciliter. Natuurlijk, als een werkgever vraagt dat iemand perfect Nederlands spreekt en schrijft, en alle lastechnieken perfect beheerst, terwijl er bij de uitvoering van zijn job niet veel meer dan wat puntlassen aan te pas komt, dan kan hij het vergeten. Dergelijke kandidaten vindt hij niet meer. Dat moeten we dus herdenken. De overheid is ook hier niet de beste leerling van de klas. Mensen die zich aanbieden voor een job zoals poetshulp moesten tot voor kort verschijnen voor een driekoppige jury, waarbij het gebrek aan voldoende taalkennis al snel tot uitsluiting kon leiden.
70
Slimme werkgevers herwerken het profiel van ‘de ideale werknemer’ zoals ze dat al jaren hanteerden. De vraag van de werkgever moet zich ook aanpassen aan het aanbod van werkkrachten. Bij Sodexo hebben ze dat begrepen: ze investeren in stagemogelijkheden voor geïnteresseerde kandidaten en jobcoaching… Een paar jaar terug was daar nog geen sprake van. Zelf moeten we ook meer sturen, mensen dwingen te kiezen: wat wordt het, de bouw, de horeca of huishoudhulp? Wie niet kiest, is niet arbeidsbereid en heeft niet meer automatisch recht op een leefloon. Daarnaast is er in de sociale economie nog veel plaats voor mensen die het ritme in een traditionele kmo niet aankunnen. We moeten ons ambitieniveau aanscherpen: van de tien mensen die zich aanbieden moeten er binnen de twee jaar acht aan het werk zijn of in een opleidings- of werktraject zitten. Anders plooien ze zich terug op hun eigen gemeenschap en zien of horen we hen niet meer, terwijl ze wel een leefloon ontvangen.
“Omdat Leuven een universiteitsstad is, wil iedereen die hier aankomt naar de universiteit. Maar het heeft geen zin mensen te laten mislukken.”
Johan Viaene en Koen Dresselaers
Werk én opleiding maken mensen warm voor social profit “Met de Social Profitbeurs probeerden we mensen die er misschien nooit aan gedacht hadden in die sector te werken warm te maken voor de social profit”, vertelt Johan Viaene van de VDAB VlaamsBrabant. “Bij dit wervingsmoment was L4 een belangrijke partner.” “Tijdens de beurs volgden de bezoekers een traject, dat hen eerst langs werkgevers leidde. Onvermijdelijk vroegen die naar de juiste kwalificaties. Vervolgens stond L4 strategisch opgesteld, met een aanbod aan opleidingen dat daar aan tegemoet kwam. De medewerkers van de CVO’s maakten geen reclame voor het eigen centrum, maar stelden het hele aanbod van L4 voor. Mooi om te zien hoe de centra elkaar geen vliegen probeerden af te vangen, maar samen de mensen naar de juiste opleiding doorverwezen.”
71
Het team van L4-Volwassenenonderwijs bestaat uit (van links naar rechts): Sylvia Berwaerts, Nicky Mertens, Naaima El Handouni, Karolien De Ridder, Elien Vanleeuw, Kurt Peeters, Tania Van Cauwenberghe, Tineke Tailleur, Laura Vanclooster en Pieter Tratsaert. Bart Van Thielen (centraal) is voorzitter.
COLOFON
Deze publicatie werd opgemaakt naar aanleiding van het vijfjarig bestaan van L4-Volwassenenonderwijs vzw. Tekst: Pieter Tratsaert (red.) en Bart Van Thielen met de gewaardeerde bijdrage van de medewerkers en bestuursleden. Interviews: Anja Otte In de interviews werd aan partners gevraagd hun ervaringen en visie te delen, niet de boodschap van deze publicatie te onderschrijven. Ze zijn ten persoonlijke titel of namens een partnerorganisatie. Opmaak: Nelson Group, www.nelsongroup.be
Foto’s: Marilyn De Smet en Jaak Van Hemelrijck Marilyn De Smet is regentes Lichamelijke Opvoeding. In 2009 won haar artistieke karakter het van haar sportieve ambitie en volgde ze een avondcursus fotografie aan het CVO. Het virus sloeg eens zo hard toe waarop ze vastbesloten van haar passie haar beroep maakte. www.aboutmary.be
Jaak Van Hemelrijck is fotograaf, graduaat in de Plastische Kunsten en Ingenieur in Internet- en Communicatietechnologie: een perfecte combinatie voor zijn multimedia-bureau. Jaak is tevens deeltijds lesgever Photoshop, Fotografie en multimedia in het volwassenenonderwijs. www.artlab-11.be
© L4-Volwassenenonderwijs vzw – 2013
L4-Volwassenenonderwijs is het netwerk voor het volwassenenonderwijs in de regio Leuven-Hageland-Tervuren. Samen werken we aan meer en beter volwassenenonderwijs dat tegemoet komt aan de noden van de cursist en de regio. L4-Volwassenenonderwijs bestaat uit: • CBE Open School • CVO HIRL • CVO ACE-Groep T • CVO Leuven-Landen • CVO CLT • CVO SSH • CVO De Nobel • CVO SVV VIVA Brabant • CVO De Oranjerie • CVO Tervuren-Hoeilaart • CVO Hageland • CVO VTI Leuven Leren Werkt! is de samenwerking tussen L4-Volwassenenonderwijs en de VDAB met betrekking tot onderwijskwalificerende opleidingstrajecten (OKOT). Via Educatie Vlaams-Brabant wil anderstalige nieuwkomers op weg helpen in het onderwijs- en opleidingslandschap en met de opleidingsverstrekkers werken aan een toegankelijker aanbod. Een initiatief van de consortia L4Volwassenenonderwijs en In.
www.leereenlevenlang.be
www.via-educatie.be
www.lerenwerkt.org