3e
No. 20.
11 APRIL 1896.
Jaargang.
vuonv
ie lielip ier arkiienfle vrouwen Wij vrouwen van den nieuwen tijd zijn verplicht elkander bij te staan. Vereenigd konden wij de wereld overwinnen.
Hoofdagente voor België:
Bedactie en Administratie:
Ëmilie Claeys,
N. VAN KOL,
Van Eyckstraat 6, Gent.
Aywaille bij Luik.
Kan vrij de man zijn waar de vrouw In slavenkeetnen zucht ?
INHOUD : Ons kleine Goedje. — Waarom geheel onthouding ? — Ter overweging. — Materialisme. — De Wetenschap. — Een oordeel. — Nog een oordeel. — Voor den Vrede. — Gedachten. — Ons Blaadje. — Strijdpenning.
Ons Kleine Goedje. Slot. Op dan, op, en laat ons werken, Moedig onzen plicht betrachten, Rustig naar de waarheid zoeken, Streven en — geduldig wachten. Vrij naar het Engelsch van LONGFELLOW.
Zij, die de priesters haten met blinden haat, zijn gewoonlijk over geloof en godsdienst óók niet te spreken. Zij k u n n e n die woorden niet hooren of noemen zonder in woede te geraken en te vervallen in bittere verwijten, j a in onzinnig schelden. Dat komt omdat zij hun standp u n t verkeerd kozen. Want, kind, om rechtvaardig te oordeelen over zulke zielkundighistorische verschijnselen als het godsgeloof en alles w a t er meê samenhangt, moet men zich als 't ware plaatsen op een kleine verhevenheid, ten einde oorzaken en gevolgen goed te overzien. Wie daartoe op den beganen grond blijft staan, wie, om zoo te zeggen, tegen de menschen en de toestanden aankijkt in plaats van ze te overzien, die bespeurt zooveel verwards, slechts, huichelachtigs en raadselachtigs, dat hij de kluts kwijt raakt. Hij ziet niets dan gevolgen, die dikwijls genoeg afschuwelijk zijn ; en door de m a s s a en de afschuwelijkheid deigevolgen de ware oorzaken niet ziende, redeneert gij even onlogisch als de achterovergrootmoeder uit de middeleeuwen en schrijft aan de kat het ongeluk toe waarmee het arme dier in de verste verte niet te maken heeft. Zij die godsdienst en priesters haten om al het kwaad dat zij van beiden zien, en enkel bij dat kwaad blijven stilstaan en niets anders' wttten zien, maken zich zelf eri anderen wijs dat de godsdiensten m e t opzet zijn uitgevonden om kwaad te stichten en dat de menschen priester worden m e t geen ander doel dan om
Drukker en Hoofdagent voor Holland:
W. H. Vliegen, te Maastricht.
Abonnementsprijs per jaar f 1,50 = fr. 3,00, bij vooruitbetaling. — Losse nummers 3 et.
anderen te bedriegen, uit te zuigen, dom te houden. Het eene is even onwaar als het andere. Hoe het geloof aan bovenaardsche wezens ontstond heb ik u trachten uit te leggen, en al wie kleine kinderen waarneemt en daarenboven zijn eigen innerlijk leven gadeslaat, zal toestemmen dat het zóó en niet anders ontstaan moest. En de groote Wijzen, die van het godengeloof of het bijgeloof hunner eeuw iets beters, diepers en reiners trachtten te maken dan het was toen zij het leerden kennen, de mannen als Kong-fu-tse, Lao-tse, Ioroaster, Gótama, Socrates, Plato, Mozes, Christus, Savonarola, Huss, Luther en dergelijken, zulke m a n n e n te verdenken van boos opzet, — daartoe moet men of zelf zeer laag zijn, öf totaal verblind door ongegronden haat. Die mannen stonden verstandelijk en wetenschappelijk hooger dan hun tijdgenooten, en zedelijk hooger dan al degenen te samen die smadelijk den staf over hen breken. Die mannen gaven aan h u n land en volk het beste wat zij bezaten: de gedachten van hun hoofd, de liefde van hun hart, de reine, w a r m e geestdrift hunner ziel. Zij hadden niet meer dan hetgeen zij, hoe geniaal ook, in hun tijd konden hebben ; en dat gaven zij gewillig, te goeder trouw, om de menschen gelukkig te maken. Voor hun dwalingen zijn zij niet verantwoordelijk, en dat de menschen na hen h u n n e leer bedierven, vervalschten, ontadelden, niet uit opzet maar uit onverstand, dat is toch zeer zeker niet hunne schuld. Neen, om den wille van hetgeen zij gewild en getracht hebben, blijven die mannen voor ons zielsoog stralen als onvergankelijke zonnen van zedelijke grootheid; zonnen, in wier licht en warmte wij ons nog altoos koesteren. Als wij op het punt staan te vertwijfelen aan ons zelf en aan de menschen, dan behoeven wij slechts een oogenblik te denken aan den moed en de liefde dier reine karakters, en wij zijn weer getroost en bemoedigd. En wat de priesters der verschillende gezindten betreft, en de paters en nonnen der katholieke kerk, is het aan te nemen dat die allen het geestelijk gewaad aannamen uit niets dan boos opzet ? Ik geloof er niets van. Zij kozen dat beroep, zooals de meesten onzer het onze kozen. Het werd hun van jongs af aangepraat; of wel h u n natuurlijke neiging of eerzucht dreef hen er t o e ; of zij beslisten over heel hun leven in een oogenblik van jeugdig en-
154
GEEN SLAAP IS ZOO TEN VOLLE SLAAP ALS DE VROUW.
thousiasme; of wel, zij kozen te goeder trouw dat ambt om goed te doen. Kortom, ik geloof aan alle mogelijke beweeggronden behalve aan boos opzet. Dat zij niet allen en altoos trouw bleven aan hun roeping; dat velen verflauw den in hun ijver, hun eeden schonden, hun ambt schandvlekten, van hun positie misbruik maakten, - indien ik het niet reeds wist, ik zou het gaarne aannemen. Niet omdat het priesterambt tot al die dingen leidt, m a a r om dat het voor den mensch in het algemeen moeilijk is zich zelf en zijn roeping getrouw te blyven; te moeielijker naarmate die roeping hem grooter eischen stelt, te moeielijker naar mate zij meer verweven is met het beste in den m e n s c h : zijn inwendig leven. Het is on eindig gemakkelijker een getrouw hovenier dan een getrouw priester te zijn; oneindig gemak kelijker dag aan dag onvervalschte kruide niers- en ellewaren te verkoopen m e t o n v e r valsche maten en gewichten, dan dag aan dag in hoogheilige s t e m m i n g te spreken over en te denken aan hoogheilige d i n g e n . . . Ouders, onderwijzers, geneesheeren, rechters, regeer ders, die allen zijn in zekeren zin óók pries t e r s ; die bekleeden óók ambten van wier t r o u w e , gewetensvolle waarneming het heil der menschen en volkeren afhangt. Vraag hen, of zij altoos en in alle opzichten beter zijn en doen dan de priesters; of hun gezind heid en hun handelingen altoos in overeen s t e m m i n g zijn met de heiligheid van hun ambt? Wees altoos billijk en rechtvaardig, mijn k i n d ; óók, ja vooral tegenover de zaken en personen die gij op goede overtuigingsgronden meent te moeten bestrijden! Ik voor mij geloof in 't geheel niet aan boos opzet bij de menschen. Ik geloof aan en heb ondervinding van hun zelfzucht, hun onkunde, hun voortdurend zondigen tegen de logica, hun verblinding,-hun onwil om de waarheid te zien, en al die ervaringen zijn mij niet uit sluitend gekomen van buitenaf, want wij men schen zijn in ons innerste ik allen zoo w a t hetzelfde: niemand is goed of wordt goed zon der strijd. Neen, boos opzet is er weinig; en waar het is, daar is het nog altoos de vrucht van dwaling en onkunde. *) Al de slechtheid,. I al de ellende die er op dit oogenblik in de | maatschappij is, zouden er niet zijn indien de I menschen deze samenleving op een gegeven ' oogenblik, uit vrijen wil hadden kunnen maken; maar zij ontstond, geleidelijk; haar grondslagen j werden gelegd door menschen, ternauwernood j aan het dier ontgroeid; zij werd verder opge- j bouwd door menschen wier onkunde hen tot dwalen noodzaakte, en die zich zeiven allengskens een zedewetboek moesten samenstellen : want niemand was er die het hun bracht, en de enkele wijzen die hier en daar optraden
Nog één zeer belangrijk punt blijft ons ter behandeling over. Is het bestaan van God on mogelijk? Is het in zich zelf onmogelijk dat de menschheid, rondtastende in de duisternis, door een zeker instinkt geleid werd tot de waarheid, en dat de God-Vader dien Christus ons predikte, geen hersenschim, m a a r werke lijkheid is ? Zeker, al dwalende k w a m de menschheid dikwijls tot waarheid. Alle waarheden die wij t h a n s bezitten, op wetenschappelijk zoowel als op zedelijk gebied, zijn niet zuiver en vrij tot ons gekomen zooals de stralen der zon, maarwij hebben ze al zoekend en tastend, al strui kelend en mistastend gevonden; ja, soms raap ten wij een waarheid op uit het slijk. Onmo gelijk kunnen wij het Godsbestaan niet noe men, zoolang daaromtrent niets bewezen i s ; onmogelijk is het dus niet dat, in de ziel van Christus, waarheid ontsproot uit de dwaling der eeuwen, de erkentenis van één eenigen waren God uit het aloude geloof aan een tal rijke onbestaanbare godenschaar. De oprecht geloovigen zijn zelfs verzekerd van dit feit; voor hen is God een bewezen waarheid: h u n innerlijk zieleleven openbaart Hem aan hen... H u n argumenten kunnen zeer goed waarheid zijn, maar ook zelfbedrog; wij kunnen noch. mogen daaromtrent uitspraak doen zoolang wij geen onomstootelijke tegenbewijzen k u n n e n aanvoeren; en zoolang het Godsbegrip aan zwakke zielen een steun geeft, aan bedroefden troost, aan vertwijfelden m o e d ; kortom, zoo lang het goed doet aan eerlijke menschen, zie ik niet in waarom wij* hen niet gelukkig zou den laten in hun geloof. Aan hen kunnen wij hun God laten, terwijl wij overal elders hui chelarij, misdadig zelfbedrog, en lage exploi tatie van het Godsbegrip uit alle m a c h t be strijden. Een feit is het, dat vele, vele levensraad selen wellicht een gemakkelijke oplossing zou, den erlangen, indien wij het bestaan van een God, en daarmee van een eeuwig leven, kon! den a a n n e m e n . . .
f
(•) De gevolgen van boos opzet of dwaling zijn wellicht dezelfde voor de menschheid; misschien zijn de laatsten zelfs erger dan de eersten omdat zij talrijker zijn. Maar voor onze wereldbeschouwing ma ken die bronnen een groot verschil: indien het kwade voortsproot uit enkel boos opzet, daar moesten wij wanhopen, want de menschen zouden ongeneeslijk zijn; doch waar slechts dwaling en onkunde de oorzaak is, daar is, op den langen weg, genezing mogelijk, ja zeker. Och. laat ons ons zeiven niet, door wantrou wen in den mensch, den éénigen wezenlijken grond van bestaan voor ons hopen, wenschen, streven ont nemen !
waren de zonen dier zoekende, dwalende men schen. Wanneer wij nagaan met wat de mensch heid, van haar ontstaan op aarde af, te wor stelen h a d ; met hoeveel onkunde en hartstocht in zich zelf en om zich heen; wanneer wij bedenken dat, ten gevolge van zeer natuur lijke oorzaken, het kwaad en de leugen zich veel sneller verbreiden en veel hechter vastwortelen dan het goede en de Waarheid, — dan moeten wij verstomd staan over het feit dat er nog zooveel goeds in de wereld en zoo veel goeden wil onder de menschen is, dat er karakters mogelijk waren als die waarop de menschheid roem draagt. Onze weg ligt dus afgebakend vóór ons, kind. Niet haten moeten wij, maar begrijpen; niet razen en schelden op de gevolgen, maai de oorzaken wegnemen. Dwaling en onkunde zijn de voornaamste bron va,n al het kwaad dat er bestaat; welnu, streven wij in de eer ste plaats voor ons zelf, naar licht eti waar heid, brengen wij ons licht aan zoovelrn als mogelijk is, hen uitnoodigende, ja, hen onwederstaanbaar drijvende, om op h u n n e beurt zoekers, vinders en verspreiders te worden der waarheid. „De waarheid zal u vrijmaken", — aldus sprak Christus, de veel gesmade menschenzoon.
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
155
Wij, die niet aan Hem gelooven kunnen, dragen om, door verspreiding van licht en moeten een geduldig afwachtende houding aan liefde in de wereld, te maken dat dat .geloof nemen ; voor ons moet de Wetenschap beslis redelijk en dat bidden zedelijk zij. . . En gij, sen. En zij zwijgt vooralsnog. Vele dwalingen mijn kind, leer u zelf kennen en daardoor ook heeft zij reeds uit den w e g g e r u i m d : de schep de menschen begrijpen en de geschiedenis der ping der aarde in één week, vóór 6000jaren; menschheid v e r s t a a n ; verzamel wetenschap de God boven de wolken en de hel onder onze m e t het doel om de waarheid te vinden en voeten; de aarde-, het middelpunt van het streef naar wijsheid. En mocht dit eerlijke Heelal; de zon, geschapen om onzentwille; streven van hart en geest u brengen tot de het eindelooze hemelgewelf, besprenkeld m e t overtuiging dat er een God is,— welnu, neem zonnen en zonnenstelsels, ter wille van ons, hem dan aan. Een God, gevonden langs de aardbewoners ; van tal van christelijke geloofs lichtende paden van eerlijk onderzoek, kan u artikelen heeft zij den mythischen, en van tal niets influisteren dan wat goed en edel is, — van godsdienstige voorstellingen den zielkun- zelfs al ware hij een droom op klaarlichten digen oorsprong aangewezen. Doch, bescheiden dag. W a n t die droom zal dan toch altoos de en nauwgezet als zij is, zwijgt zij over dat weerspiegeling zijn van uw eerlijk, ernstig gene w a t zij nog niet kan bevestigen of ont gemoed. kennen. Zij erkent dat het oneindige heelal, Ziedaar, moeders, den cursus dien ik mijn vanzelf ontstaan uit een eeuwige, ongeschapen, kind bezig ben te geven. Ik schets hem voor in de ruimte zwevende stof, door krachten en u niet als het model, maar als model; ik heb volgens wetten welke aan die' stof eigen wa het veelomvattende onderwerp slechts vluch ren, een even diep en ondoorgrondelijk myste tig en in één adem kunnen behandelen, ter rie is als het heelal, geschapen uit niets, op wijl ik het in de werkelijkheid bij gedeelten den wil en wenk van een eeuwigen, onge behandel, ze vastknoopende aan de lessen in schapen, zich zelf bewusten geest. Van een God land-, volken- en zielkunde, waartoe het leven die wonderen doet en gebeden verhoort in de en leeren van den dag aanleiding geeft. Hij zen zin, dat hij, om een persoon uit den nood moet in vele opzichten gewijzigd worden naai te helpen, de keten der logische consequentie den aard, de behoeften, de ontwikkeling, deu willekeurig verbreekt, die dus zijn eigen wet leeftijd van ieder kind, zoowel als naar uw ten herroept en s c h e n d t ! Van een God. die in eigen inzichten; m a a r wat ik u bidden mag, een booze bui een zondvloed over de aarde moeders, wijzigt hem in één opzicht niet: zendt en in een goede bui belooft dat nooit leert uw kind zien en waarnemen eer het oor weer te zullen doen — van zulk een God wil deelt, leert het, vóóroordeel te schuwen als en kan de Wetenschap niets weten. Maar een eene misdaad; zaait in die jonge, reine ziel God-schepper die de wereld in het aanzijn riep geen onberedeneerden haat tegen begrippen en daarna overliet aan de haar door hemzelf die slechts de natuurlijke uitdrukking dier be gestelde w e t t e n ; of een God-Vader die zijn grippen zijn. Leert, het, opklimmende langs ge liefde, zijn steun, zijn voorlichting geeft aan volg, de wezenlijke oorzaken zien en die be allen die hem in oprechtheid zoeken en niets strijden, terwijl het de gevolgen helpt dragen anders van hem begeeren dan geestelijke ga en lenigen, omdat het ze vprstaat. Kortom, be ven, — zulk een God is met de strengste We reidt uw kind door waarheid voor op waarheid. tenschap niet in strijd. Niemand is sterker dan hij die niet strijdt Dus ook hierin ligt onze weg duidelijk vóór uit blinden haat maar uit volle overtuiging: o n s : streven voor ons en voor anderen naar niemand is zekerder van zijn slag dan hij die licht, kennis, waarheid. Den onbewezen God- oorzaken en gevolgen niet met elkander ver Vader laten aan de eerlijken die hem niet wil wart. . . En véél begrijpen is niet alleen véél len of kunnen missen ; den onmogelijken God- vergeven, maar ook: het middel zien om véél Wonderdoener verjagen door het licht der we te genezen. tenschap ; alle misbruik dat door priesters NELLIE. en leeken gemaakt wordt van God en gods dienst, bestrijden m e t de eenige geoorloof de, de eenige afdoende wapens : licht en liefde. Waarom geheel onthouding? Werken, tot dat de geheele menschheid zwemt in een zee van licht, waarin de God-Vader van Vervolg. Christus, indien al eene dwaling, dan toch een Beschouwen wij eens de drie wapenen, waar liefelijke, troostende, onschadelijke dwaling i s ! Werken, totdat de stroom der Liefde en der mee de strijd tegen het alcoholisme gevoerd Goedheid zijn gouden golven in duizenden ka wordt: de matigheidsprediking, de afschaffing nalen stuwt over de geheele wereld en ieder (van sterken drank alleen), de geheel-onthouding menschenkind naar hartelust d r e n k t ; . . . en (van alle alcoholische dranken). Eene vergelij waarlijk, een tempel, hier en daar aan den oe king tusschen de beide laatste valt al terstond ver van dezen stroom gebouwd ter eere van in het nadeel van de afschaffing u i t ; immers den God van Christus, en waarin een oprecht de strijd dient gevoerd niet tegen sterke dran priester of priesteres hem looft en predikt, zal ken alleen, doch tegen den alcohol en deze is het liefelijk landschap evenmin bederven als aanwezig in wijn en bier zoo goed als in jene dat het priesterkleed, door een eerlijk mensch ver, cognac, enz.: of hij in wijn en bier al in gedragen, gedachten aan boos opzet wekken geringer gehalte aanwezig is, doet niets ter zake, daartegenover staat trouwens, dat deze zal. De waarheid zal ons vrij m a k e n ; óók vrij dranken in veel grooter hoeveelheden gebruikt van vooroordeelen, óók vrij van den dommen worden; in de landen, waar ze volksdranken eigenwaan waardoor wij anderen gelukkig wen zijn, in enorme hoeveelheden. (*) schen te maken op geen andere dan onze voor*) In MüRchen is iemand, die 10 L. bier dagelijks waardon! Laat gelooven wie wil; laat bidden gebruikt, niet onmatig; een gebruik van G L. per wie w i l ; doch laten wij er het onze toe bij dag is zeer normaal.
156
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
Rest ons dus nog tegen elkaar over te stellen de matigheidsprediking en de geheel-onthouding. Nu rijst onwillekeurig al terstond de v r a a g : Is daar niet matigheid gepredikt alle eeuwen door ? En hoe komt het dan, dat met betrekking tot het alcoholgebruik de resultaten van die matigheidsprediking zoo mager zijn? 't Is waar, de matigheidsgenootschappen willen méér dan matigheid prediken. Zoo trachten zij het drankmisbruik te bestrijden, o. a. door de levensomstandigheden der lagere klassen eenigszins te verbeteren; door het bouwen van betere arbeiderswoningen, het streven naar een korteren arbeidsduur. Hierdoor zal inderdaad eenige vermindering in het drankmisbruik k o m e n ; want de armoede, de te lange arbeidsdag zijn mede oorzaken — evenals trouwens, aan den anderen kant, de te groote weelde, te veel lediggang — van het drankmisbruik. Maar eene radicale verbetering zal men hierdoor niet verkrijgen; want de armoede is niet de oorzaak; ware dit wel zoo, het alcoholisme zou niet, zooals nu het geval is slachtoffers maken in aUe standen. De voornaamste oorzaak van het drankmisbruik i s . . . liet drankgebruik, het geregeld gebruik. Het geloof aan het dogma der goede werking' van den alcohol, de zucht tot navolging, vele drinkgelegenheden (in Nederland 25000), enz. hebben het h u n n e gedaan, om het gebruiken van alcohol te maken tot eene gewoonte. En tot welk eene gewoonte! „De menschen drinken, omdat anderen drinken. Heeft men zich echter eenmaal aan het drinken gewend, dan is er aan redenen tot verder drinken nooit gebrek. De menschen drinken, als zij elkander wederzien; zij drinken, als zij afscheid nemen. Zij drinken, als zij hongerig zijn, om den honger te bedriegen; zij drinken, als zij verzadigd zijn, om den eetlust op te wekken. Zij drinken, als het koud is, om zich te v e r w a r m e n ; zij drinken, als het warm is, tot afkoeling. Zij drinken, als zij slaperig zijn, om zich wakker te houden ; zij drinken, als zij slapeloos zijn, om inteslapen. Zij drinken, omdat zij treurig zijn; zij drinken omdat zij vroolijk zijn. Zij drinken, omdat een kind gedoopt wordt; zij drinken, omdat eene weduwe begraven w o r d t ; zij drinken, zij drinken. — (Prof. Bunge.) En deze gewoonte, om altijd en óveral drank te gebruiken, is het, die, in .verband met de erfelijke belasting, tot het misbruik voert en de drankellende bestendig, vermeerdert. Deze gewoonte, die in alle standen is doorgedrongen, aan te vallen, hieraan denken de matigheidsmannen niet. Door nog andere middelen trachten de matigheidsgenootschappen hun doel: opheffing van het drankmisbruik te bereiken, en wel door den wil te sterken, de zelfbeheersching te oefenen, de menschen zedelijk te verheffen. En dat met behoud van den alcohol, die, als geene andere stof, den wil verlamt, de zelfbeheersching doet verliezen, de hartstochten aanwakkert, de hoogere gevoelens in den mensch tot zwijgen brengt, om de lagere des te luider te doen spreken. Verheffing van het zedelijk bewustzijn, m e t behoud van den alcohol, is . . . Danaïdenwerk *) *) De Danaïden, 50 zusters uit de Grieksche legende, die, wegens een gruwelijk misdrijf, veroordeeld waren om tot in alle eeuwigheid bodemlooze vaten met water vol te scheppen. N.
bestrijding der armoede, bedoeld als bestrijding ! van het alcoholisme, is minder dan halfwerk. En de matigheidsprediking moet schipbreuk lijden. l e omdat matigheid geen scherp omlijnd begrip i s ; 2e. Om de eigenaardige werking van den alcohol op de hersenen. Als men voorstanders der matigheid de vraag doet: „Wat noemt ge een matig gebruik van alcohol; waar eindigt en begint het m i s b r u i k ? " dan weten zij geen antwoord te geven. Zij praten dan iets van „dat moet ieder voor zich weten," „ieder moet zijn lichaam kennen", m a a r zij geven toe dat de grens niet te trekken is*) En op de vraag: „Maar hoe weet iemand of hij zijn lichaam k e n t ; wanneer kent men zijn lichaam ", krijgt men een al even weinig afdoend antwoord. En zoo is het dan mogelijk, dat de, koopman, die voor den middag een, twee bittertjes, gedurende den maaltijd een stevig glas wijn en 's avonds een paar ferme grogs van cognac gebruikt (maar die nooit, neen nooit „onbekwaam" is gezien), al is hij dan ook een tiran voor vrouw en kinderen ; en de artist, die zijn tooneelkoorts wegspoelt met een paar flesschen wijn en na het gebruik hiervan eerst „heerlijke k u n s t " geeft; en de kermis-reiziger, die 20 borrels daags gebruikt, m a a r nooit „voor mirakel in de goot heeft gelegen" (hij is historisch, deze !) zich allen met evenveel recht matig noemen, als de jonge dame, die „maar een halfje asjeblieft, Mevrouw" zal nemen, „want, ziet U, ik kan er niet tegen ; ik krijg er zoo'n hoofdpijn van." — En zoo was het dan ook mogelijk, dat in Duitschland in de 16e eeuw onder de hoogere standen een „matigheids-genootschap" bestond, waarvan de leden zich verbonden, o m : l e . dagelijks niet meer te drinken, dan 14 bekers wijn; 2e. dagelijks niet meer te drinken, dan één *) J a toch, er is eene grens ge.rokken, door mannen van de wetenschap, tevens voorstanders van een matig alcoholgebruik. Maar die grens hoort men door de predikers der matigheid niet noemen ; wèl door de onthouders ! En geen wonder ook: die grens is eene bespotting van het streven naar matigheid in het alcoholgebruik, is een triomf voor het streven naar geheel-onthouding. Op het Vierde Drankbestrijders-congres n.1., in Aug. 1894 in Den Haag gehouden, heeft prof. Dyco Duckworth, bij wien zich op dit punt onze prof. Stokvis aansloot, als grens gesteld : het gebruik van twee a drie koffielepeltjes daags. Maar . . . dan moet nog worden voldaan aan de volgende voorwaarden : l e . Men moet niet. eenigen, al of niet erfelijken, aanleg tot drankmisbruik hebben. 2e. Men moet goed gevoed, gekleed en gehuisvest zijn. 3e. Men moet het onder den maaltijd gebruiken en n o o i t tusschen twee maaltijden in. Omtrent dit laatste punt sprak prof. Duckwort zich zeer beslist u i t : J'affirme, sans la moindre. hésitation que toute personne' qui, entre les repas, a recours a 1'alcool, est, par ce fait inême, un malade, exigeant les soins intelligents d'un medicin. Ik beweer zonder de minste aarzeling, dat een ieder, die tusschen de maaltijden in zijn toevlucht neemt tot alcohol, op grond van dit feit alléén een zieke is die behoefte heeft aan verzorging door een intelligent geneesheer. Nog eens: deze beide heeren zijn voorstanders van het matig gebruik, geen geheel onthouders. Een ander matigheidsman, prof. Demme uit Bern, keurt a l l e gebruik af tot het 20ste a 25ste levensjaar.
157 beker Italiaanschen, Spaanschen of met specerijen aangezetten wijn, en dezen in mindering van de 1 4 ; 3e. nog dorst hebbende, dien m e t bier te lesschen; 4e. de 14 bekers niet op eenmaal te ledigen, m a a r m i n s t e n s met drie tusschenpoozen. Dit vage van het begrip „matigheid" in verband m e t de eigenaardige werkkring van alcohol op de hersenen, is oorzaak, dat het matig gebruik moet leiden (niet bij elk individu, maar bij de massa), tot misbiuik. Van die werking op de hersenen zegt prof. Stokvis het volgende : „Ik aarzel niet, den alcohol, onder welken vorm ook, te beschouwen als eene stof, die onze verstandelijke vermogens aantast. Het is volgens mij eene ernstige dwaling te meenen, dat alcohol ooit in staat zou zijn, den geest op te heffen. Hij roept slechts eene schijnbare opwekking, eene verraderlijke vreugde te voorschijn ; w a n t hij tast altijd en het eerst onze edelste hersendeelen aan, die voor de controle en het oordeel. " Daar schuilt dus juist het groote gevaar van het „matig" alcoholgebruik. Een enkel glas brengt den mensch in een' vroolijken toestand, en om dien te bestendigen wordt een tweede en derde glas genomen, schoon men w e e t, dat het nemen hiervan verkeerd is. Men weet het wel, m a a r m e n is 't zich op het oogenblik-zelfniet b e w u s t : de controle en het oordeel werken onvoldoende. Alcohol in matige dosis genomen verzwakt zelfs een sterk karakter en leidt dan het verzwakte karakter tot onmatigheid, zegt prof. Bunge. Over den invloed op het lichaam van individu en nakomelingsschap, van een matig alcoholgebruik, op zichzelf beschouwd — en niet als oorzaak van het misbruik, — heb ik tot nog toe gezwegen. Toch is het wel der moeite waard, -ook hierbij een oogenblik stil te staan. Dat alcohol slechts in schijn voedt, verwarmt, den eetlust opwekt, kracht geeft, doch inderdaad tot dit alles niet in staat is, is nog verre van algemeen bekend ; velen hechten nog aan het dogma ilii'heilzame werking van een matig alcoholgebruik. Maar van nog minder bekendheid is het, datzelfshetz.g.n. matig gebruik het lichaam schaadt. Toch is dit zoo ; het krachtigst bewijs hiervoor leveren ons Engelsche levensverzekeringmaatschappijen, die den leden-geheelonthonders 10 o/ —15 ü/ reductie op de premie toestaan, sedert berekeningen aan 't licht hebben gebracht, dat de geh. onthouders gemiddeld 6 j a a r langer leven dan de niet-onthouders, d. w. z- dan de matige gebruikers, w a n t dronkaards worden bij dergelijke maatschappijen niet opgenomen. Ook bij Engelsche ziekenfondsen genieten de geh.-onthouders reductie ; gebleken is toch, dat de ziekteduur van den geh.-onthouders Vg °f V4 bedraagt van dien van den nietonthouder. — Over den invloed van een matig alcoholgebruik op geest en lichaam zegt prof. Donders het volgende : „Geen druppel geestrijk vocht mag ooit de lippen van den mensch bevochtigen. Als het een ieder duidelijk is, dat groote hoeveelheden met den geest het lichaam verwoesten — kleine hoeveelheden werken physiologisch geheel op dezelfde wijze. H e t verschil is quantitatief, niet qualitatief." Nu is het waar, dat er velen zijn, die denken en z e g g e n : „Ik leef dan m a a r liever wat korter, dan dat ik zooveel minder genot zou s m a k e n in mijn l e v e n ; " m a a r ten eerste is het niet waar, dat de alcohol het levensgenot 0
0
vermeerdert, verhoogt; integendeel men is zonder alcohol rijker aan rein, natuurlijk, innig levensgenot; en ten tweede is deze redeneering zeer egoïstisch: men leeft toch niet voor zichzelf alleen en een goed vader en moeder b.v. m a g het althans niet onverschillig zijn, of ze langer of korter leven. Een goed vader en moeder zal wèl doen, te breken met een geregeld matig alcoholgebruik, èn om zichzelf zoo lang mogelijk voor hunne kinderen te sparen èn om nog eene andere reden ; w a n t : „De ouders behoeven niet bepaald veeldrinkers of dronkaards te zijn, om drankzuchtige kinderen te hebben. Ook talrijke personen, die den n a a m „drinker" met verontwaardiging van zich zouden werpen, veroorzaken bij h u n n e kinderen het optreden van erfelijke drankzucht m e t al hare gevolgen". Deze conclusie ie getrokken uit eene rede, door prof. Adolf Strümpell gehouden op de 65e algemeene veigadering van Duitsche natuurkundigen en geneesheeren (te Neurenberg). En volgens Mason is de m a n , die niet zonder zijn dagelijksch borreltje kan, m a a r dien m e n toch nooit onbekwaam zal zien, het uitgangspunt eener lange rij van dronken, krankzinnige of zenuwzieke afstammelingen. Zoo zien we dus, dat de matigheidsprediking al evenmin als de afschaffing (van sterken drank alleen) een voldoend strijdmiddel kan geacht worden tegen het alcoholisme. Gaan wij nu eens na, welke k a n s van welslagen de geheel-onthouding ons biedt, de propaganda der persoonlijke geheel-onthouding, teneinde te komen tot geheel-onthouding der gansche natie. Tot dit laatste gekomen, zal er — dat is duidelijk — een einde zijn aan alle ellende door den alcohol; zoolang de geheelonthouding van geheel het volk niet bereikt is, zal de drankellende blijven b e s t a a n ; het matig gebruik zal steeds weer voeren tot misbruik. Er is alzoo alles te zeggen vóór algemeene geheel-onthouding van alcohol. En wat is er tegen ? Waarvoor zou men eene stof behouden, die de oorzaak is van zóóveel ellende en die zoo uitstekend gemist kan worden ? (Slechts niet als geneesmiddel; als zoodanig zou ze dan ook behouden dienen te blijven, maar, evenals in de verbondsstaten van Amerika eene plaats moeten hebben in de vergifkas van den apotheker.) Kan de matigheidsprediking niet veel uitwerken, omdat het de prediking is van iets onbepaalds, iets vaags, met de propaganda der geheel-onthouding is het geheel anders gesteld. Geheel-onthouding, dat is iets, dat is eene daad. Het voorbeeld van geheel-onthouding moet werken, omdat het zoo duidelijk waarneembaar is. — En behalve door hun voorbeeld maken de geheel-onthouders ieder voor zich en — omdat in vereeniging kracht ligt — in vereeniging met elkaar propaganda voor de idee, door meer kennis van het alcoholvraagstuk te verspreiden, vooral door de dwaalbegrippen, die omtrent de werking van een matig alcoholgebruik in omloop zijn, voor de juiste te doen plaats maken. Zoo zal hun aantal steeds aangroeien. Toch zal op deze wijze niet de geheele natie, die i m m e r s al gedegenereerd is door den alcohol, tot onthouding te voeren zijn : de zedelijk-zwakken, de erfelijk-belasten vooral zullen zich niet vrijwillig van den alcohol kunnen spenen. Maar dat is ook niet noodig; als maar eenmaal de meerderheid, de zedelijk-sterke
158
GEEN SLAAE IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
meerderheid der natie doordrongen is van de noodzakelijkheid, dat de alcohol uit onze sa menleving gebannen worde, dan zal die er i m m e r s voor kunnen zorgen, dat dit gebeure; dan zal die kunnen zorgen voor w a t in 8 sta ten van Amerika reeds bereikt i s : wettelijk verbod van drankhandel, -productie en -in voer. Komen we alzoo tot de conclusie, dat alleen de geheel-onthouding zal kunnen voeren tot den zege, in andere landen hebben we voor beelden, dat deze conclusie geene bloote theorie is. In die landen, waar de geheel-onthouding gestreden heeft, in Engeland, in Noorwegen (hier heeft men reeds plaatselijk verbod), in Amerika (hier hebben 8 staten algeheel en verscheidene plaatselijk verbod) zijn de meeste resultaten bereikt. Dat de vrouwen van den nieuwen tijd zoe ken naar de oplossing van vele gewichtige v r a a g s t u k k e n ; ook naar de oplossing van het alcoholvraagstuk. Dat zij zich ook in dezen eene overtuiging vormen en . . . dat zij naar die overtuiging handelen. R. J. F.-v. D.
Ter overweging. Hongersnood heerschte eens in Perzië, En den koning werd geboodschapt Dat in de allerrijkste steden Honderden van honger stierven. Toen bedacht der Perzen koning — Peros — een snelwerkend m i d d e l : Eigenhandig schreef hij brieven Aan de oversten der steden : „Telkens", schreef hij, „als een arme In u w vest, van honger omkomt Zal ik een der rijken nemen En hem, in een duistren kerker, Van den honger laten sterven." Niemand stierf Niet één arme, Rijken deelden Aan h u n arme En zoo bleven
in 't land van honger, niet één rijke; van h e t h u n n e broeders m e d e , ze allen leven.
Naar het Duitsch van F R . RUCKERT
Materialisme. Het materialisme is iets dat eigen is aan ze keren leeftijd, bij den mensch zoowel als bij het menschelijk geslacht. Deze zoo vage, zoo on bepaalde n a m e n : stof en geest, wisselen elkan der af in de geschiedenis der wetenschappen en geven ons allerlei valsch licht. Laten de wijsgeeren er zich suf op denken. In het leven, in de geschiedenis — (die ik vrijwel ken >);— zie ik telkens de dingen op h u n hoofd staan : ik zie er heldhaftige materialisten die hun le ven geven voor een idee, en spiritualisten die God gaan aanbidden bij . . . . Trijntje. W a t doet het er toe of Dklerot, die ontzachlijke geestontboeier, dacht en dikwijls zeide dat hij materialist w a s , als hij in alles zijn warm hart legde alles bezielde m e t zijn adem, aan alles een nieuwe ziel gaf? Het doet er voor mij weinig toe, dat die heldere, gevleugelde vlam die men Voltaire noemt, en die zijn geheele 1) Michelet behoort tot de beste historieschrijvers van onzen tijd.
eeuw vergeestelijkte, soms aan de ziel twijfelt, terwijl zij haar bestaan voortdurend bewijst door naar alle richtingen baan te breken voor het levendige gevoel der vrijheid. De geheele beweging, de geheele voortgang dier eeuw, haar schoonste resultaat, wordt sa mengevat in deze woorden : de vrijheid, dat is de mensch; de mensch, dat is de zedelijke vrijheid; en niets meer. Alle vrijheden (eigenlijk is er slechts ééne) vloeiden daaruit voort in de ge daante der Revolutie, en vormden de basis voor het onwrikbare gebouw van Recht en W e t der toekomst. Of zij materialistisch is of niet, zij w a s in elk geval anti-fatalistisch en liet ons h e t grootste aller gewrochten van den menschelijken geest na. MICHELET.
De Wetenschap. De Wetenschap, zeggen sommigen, heeft niet gehouden w a t zij beloofde. Maar wanneer heeft zij ooit iets anders beloofd, dan 'de ver schijnselen eerlijk en opmerkzaam gade te slaan en zoo mogelijk, de voorwaarden te be palen waaronder zij plaats hebben ? En heeft zij deze belofte niet gehouden ? Houdt zij ze niet voortdurend? Wie van haar verwacht dat zij zoo maar, op staanden voet, de organisa tie van 't Heelal zou k u n n e n verklaren zoo als een goochelaar de handgrepen zijner ge waande tooverkunsten, die heeft geen flauw begrip van de werkelijke opgaven der weten schap. De wetenschap wil niet weten v a n luchtsprongen. Zij gaat stap voor stap verder. ' Zij bouwt langzaam en geduldig een stevige brug over den afgrond van h e t o n b e k e n d e ; maar zij kan geen nieuwen boog werpen eer zij een nieuwen pijler in de diepte jheeft ge vestigd en tot op behoorlijke hoogte opge trokken. Naar de eindoorzaak der verschijnselen vraagt : zij vooiioopig nog niet, zoolang zij nog zoo| vele naderbij liggende oorzaken n a te vorschen I heeft.. . De gedeclasseerde, die naar vrouwen en cham pagne, naar lediggang een eerbetoon hunkert en de maatschappelijke orde aanklaagt omdat zij, zooals zij is, geen bevrediging zijner lus ten mogelijk maakt, is de tweelingsbroeder van den symbolist, die waarheid eischt en de wetenschap smaadt omdat zij hem deze niet op gouden schalen aanbiedt. Beiden verraden dezelfde onbekwaamhetd om de wérkelijkheid der wereld te begrijpen en in te zien dat het niet mogelijk is, bezit te verwerven zonder arbeid des lichaams en waarheid zonder in spanning des geestes. De flinke m a n , die der n a t u u r hare gaven afdwingt, de onvermoeide vorscher die in h e t zweet zijn aangezichts de bronnen der kennis opzoekt en aan 't licht brengt, boezemen iedereen achting en innig medegevoel in. Doch m e n kon slechts gering schatting voelen voor ontevreden ledigloopers die rijkdom verwachten van een lot uit de loterij of schitterende wijsheid van een toe vallige openbaring, die tot hen komen zou bij het bierslurpen in h u n s t a m k r o e g ! De dwazen die op de wetenschap smalen, ver wijten haar ook dat zij het ideaal heeft ver-' nield en het leven zijn waarde ontnomen. Dit
GEEN SLAAP IS ZOO TEN VOLLE SLAAP ALS DE VROUW. verwijt is even ongegrond als dat, dat de wetenschap bankroet zou zijn gegaan. Een hooger Ideaal dan de vermeerdering onzer kennis is niet eens mogelijk. Welke heiligenlegende is zoo schoon als het levensbericht van den vorscher, die zijn lichamelijke behoeften tot een m i n i m u m wist terug te brengen, die van wei nigen gekend of geëerd, zijn leven slijt over zijn mikroskoop, uitsluitend arbeidend voor zijn ge weten, zonder andere eerzucht dan deze: dooreen gelukkigen navolger zal worden aangewend als bewezen stelling, als bouwsteen in een m o n u m e n t der n a t u u r k e n n i s ? Welke geloofssage heeft ver hevener bloedgetuigen aangevuurd tot doods verachting dan, bijv. een Ghelen die vergiftigd neerzinkt bij het bereiden van het.door hem uitgevonden arsenicumwaterstof; e e n C r o c e e n Spinelli die den dood vinden in een te snel op stijgenden luchtballon, bij het doen van onder zoekingen naar de l u c h t d r u k k i n g ; een Ehrenberg, die blind wordt bij en door den zelfge kozen levensstaat, de vele geneesheeren die zich om des onderzoekswille doodelijke ziek testoffen i n e n t e n ; om niet te spreken van de groote schare ontdekkingsreizigers naar de Noordpool of de Binnenlanden van Afrika ? En vond Archimedes zij leven inderdaad waardeloos, toen hij de bij hem indringende vijandelijke soldaten bezwoer „zijn cirkels (in het zand getrokken) toch niet te verstoren ?" De echte, gezonde poëzie heeft dit alles er kend en haar ideaalflguren zijn niet altoos vromen die met ten hemel geslagene'oogen gebeden prevelen, of in verrukking visioenen hebben, m a a r veel meer een Prometheus, een F a u s t die naar kennis, dat is naar zeker weten en kennen der natuur, streven. MAX NORDAU.
Een echte dichter is altoos waar, een onbekwaam navolger is het nooit; gene is dan zelfs waar, wanneer hij versmaadde de werkelijkheid ge trouw in al haar bijzonderheden weer te ge ven ; deze is het ook dan niet, wanneer hij mot pijnlijke oplettendheid en mot de nauwge zetheid van een landmeter aan kleine uitwen digheden blijft hangen. DEZELFDE.
Een
Oordeel.
Ik begrijp niet waarom de menschen altoos zulk een onderscheid maken tusschen m a n n e n en vrouwen. Er zijn zekere menschen in de gemeenschap, die talent en „public spirit" 1) hebben, benevens tijd om de gemeenschap te dienen; waarom moet daar nu gevraagd wor den of het m a n n e n of vrouwen zijn? Indien zij bekwaam zijn tot dat werk, laat het hen dan doen en maak het niemand lastig om der wille van zijn geslacht. Van nature hebben de vrouwen reeds genoeg tegen zich, zoodat de „vriendelijke bezorgdheid" van de andere sexe er niets meer heeft bij te doen. Zelf heb ik nooit deel genomen aan de Vrouwenbeweging, m a a r ik ben er zeker van, dat als de vrouwen altoos haar plicht deden, in 't bijzonder en in 't ODenbaar, zij zich zeiven spoedig onmisbaar zouden maken. Persoonlijk ontmoette ik nooit eenigen tegenstand bij mijn werk omdat ik 1) Belangstelling in en geschiktheid voor het open bare leven.
169
eene vrouw ben. 2) W a t wij vrouwen noodig hebben, dat is een onvermoeide volharding in hetgeen onze hand vindt om te doen; nooit mogen wij een plicht verzuimen, vooral wan neer het iets is dat geen ander doen zal in dien wij het laten, op grond van ons vrouw zijn. Arbeiden, goed arbeiden; zichzelven nut tig en onmisbaar maken voor de maatschappij, vooral jegens die harer leden die zich zelf niet kunnen helpen, dat schijnt mij toe te zijn de natuurlijke weg dien wij bezig zijn te bewan delen ; en wie terugziet op hetgeen de vrouwen in de laatste 20, 30 jaren volbrachten, kan niet anders dan blijde zijn dat zij op dit pad zoo moedig voortschrijden. LADY WARWICK. 2) Ik geloof niet dat a l l e baanbreeksters dat kun nen naspreken, vooral niet wanneer zij een minder weidschen naam droegen van die van G r a v i n v a n W a r w i c k . Doch ieder geval, waarin eene vrouw on gemoeid haar eigen weg mag gaan, ia winst.
Nog een oordeel. De dood van den beroemden engelschen ge leerde Thomas H e n r y Huxley heeft de vrou wenzaak van een harer beste voorvechters be roofd. Reeds in 1865 schreef hij, een der meest gezaghebbende Darwinisten, in The Reader een artikel, getiteld „Toekenning van gelijke rechten aan zwarten en aan blanken", waarin hij, uit gaande van de bevrijding der slaven, optrad voorde vrijmaking der vrouw uit haren toe stand van achteruitzetting in onze tegenwoor dige maatschappij. Onder meer schreef hij : „Men kenne aan het meisje hetzelfde recht toe op ontwikkeling harer vermogens en talen ten als aan den jongen. Men erkenne het feit dat meisjes zinnen, waarnemingsvermogen, ge voelens, verstand, hartstochten bezitten op de zelfde wijze als de jongens, en dat de geest van een meisje minder verschillend is van dien van een jongen — beiden gemiddeld geno m e n — dan die van twee jongens verschillend zijn kan. Men trekke daaruit het gevolg : dat elk a r g u m e n t waardoor eene bepaalde opvoedings methode als de juiste voor jongens wordt aan bevolen, even goed onmiddellijk datzelfde sys teem als het juiste voor meisjes aanbeveelt. Welke algemeen menschelijke eigenschappen, die men in den jongen tracht aan te kweeken, ontmoet men niet ook gaarne in het meisje ? Welke speciaal „mannelijke" deugt siert niet (zij het eenigszins gewijzigd — eene wijziging, die de n a t u u r zelve ongemerkt vol brengt — ) ook de vrouw, en omgekeerd ? „ I n p l a a t s van den vrouwen in haar zoeken naar kennis kunstmatige hinderpalen in den weg te leggen, make men haar dien weg zoo gemakkelijk mogelijk. W a n n e e r zij er lust, roe p i n g e n k r a c h t toe gevoelen, zoo laten zij wer ken, zich moeite geven in welke richting zij zelve begeeren. „Waarom zouden wij niet lieve meisjes als doktoressen werkzaam zien ? Zij zullen bij een beetje wijsheid niet minder lieftallig zijn; en h e t „gouden h a a r " zal niet minder haar hoofd versieren omdat daarin denkende hersenen huizen. Ja, w a n n e e r bractische bezwaren door h a a r k u n n e n worden overwonnen, zoo late men de vrouwen, die daartoe neiging gevoelen, neerdalen in het strijdperk des levens, en daar,
160
GEEN SLAAE IS ZOO TEN VOLLE SLAAP ALS DE VROUW.
niet zooals vroeger heimelijk, m a a r openlijk, moedig haren zelfgekozen strijd vechten. Men late haar h e t veld vrij; maar zij mogen daarbij bedenken d a t geene vóóruitzetting h a a r wacht en dat alleen haar eigen ik haar k a n doen zegevieren. „En h e t gevolg? „Ik ben geen voorstander van voorspellingen, m a a r toch durf ik mijne vervvachtii.guitspreken, dat, als de beroering, welke op die betere opvoeding, die vrijmaking aanvankelijk misschien volgen zal, tot rust zal zijn gekomen,, een andere toekomst zal zijn geopend: de vrouw, evenals de m a n eene algemeene ontwikkeling heeft verworven, die daarna de vrijheid zal hebben gehad zich een eigen levensweg te kiezen (moge hij tot een huwelijk of tot een beroep — welk ook — voeren, dat zij begeert), zal zich bevredigd gevoelen in de vrije ontplooiing van haar „ik" en in haar ten volle „mensch-zijn". De positie der vrouw zal misschien in vele opzichten eene andere zijn d a n tegenwoordig, niet evenwel eene mindere." Geschreven Anno 1865. H. B. Uit Sociaal Weekblad.
Voor den vrede.
Gedachten. Het is gemakkelijk, te denken zooals een iedereen denkt; maar te denken zoo als iedereen over dertig jaar denken zal, dat is niet iedereen gegeven.
SCHOPENHAUER.
Pijnlijker oogenblikken zijn er niet dan die waarin de verkeerdheid van ons gedrag ons de erkentenis afperst dat het ons aan zedelijke k r a c h t ontbreekt.
E. RAUWENKOP.
Een edel mensch denkt het laatst aan zich zelf.
SCHILLER.
Den 20en April 1896 wordt het 25 jaar d a t Mr. Alette Jacobs als eerste studentin in de medicijn op eene Ned. Hoogeschool werd ingeschreven. -
Ons Blaadje. Vriendelijk verzoek aan allen die zich wenschen te abonneeren op O n s B l a a d j e om zich voor Nederland te wenden tot den heer W. H. Vliegen, Pa-
ralelweg 201 Maastricht. En voor België tot den heer A. Bogaerts, Bijlokevest 312 Gent. Deze adressen gelden ook voor het zenden
van
postmandaten,
„Vorsten en volkeren drinken een toast ter ondersteuningen, enz Door zich direkt te wenden tot deze adressen zal eere van den kleinen nieuwerwetschen kogel. men vrij veel tijd en geschrijf besparen. Zij noemen hem den beschermer hunner eerzucht, omdat hij snel en moorddadig is, omdat hij m e t juistheid van uit de verte treft en Ons B l a a d j e o p d e school. m e t zekerheid doodt. De wonden die hij m a a k t Wij bevelen „ O n s B l a a d j e " aan alle onderwijzers zijn verschrikkelijk! De chirurgijns hebben ze onderzocht en er ons al h e t afgrijselijke v a n aan. Waar, niets danmensehelijkheiden lieldepredikend, medegedeeld. Om proeven te nemen hoeft men kan het geene overtuiging kwetsen, niemand anders in Duitschland kogels afgeschoten op een leger dan boozen mishagen. Welk aangenaam en steeds afwisselend leesboek van lijken en de wonden daarna onderzocht. ware „ O n s B l a a d j e " niet in de hoogere afdeelingen Het w a s ontzettend! H e t nieuwe projectiel der volksscholen, welke gepaste en gewenschte belooziet er, onder zijn laagje nickel, zoo netjes, ning voor de leergierige knapen en meisjes. slank, glimmend u i t ; maar Dr. van Colen beDenk eens, voor één cent in de week hebben ze op weert, d a t h e t oude, daarmee vergeleken, goed- het einde des jaars een boekdeel van vierhonderd bladaardig is ; het doodde zonder woestheid en men zijden druks: vol lieve verhalen, vol wetenswaardige kon soms van de wonden genezen. Maar onze begrippen over al wat kinderen en ook grooteren belang „vooruitgang" heeft daaraan een einde ge- kan inboezemen. Kom, wie wil zóó „ O n s B l a a d j e " aanbevelen? maakt. De in den oorlog gewonden zullen X. voortaan de verschrikkelijkste smarten lijden. Deze dingen zijn bekend en lokken geen afWe zeggen dank aan alle bladen die over „Ons keuring uit. Het denkbeeld, dat er in Parijs een bom zou kunnen springen en 2 of 3 Blaadje" zich goedkeurend uitlieten, wij zullen trachslachtoffers maken, doet ons denken a a n too- ten wèl te doen, dat is ons eenig doelwit, en wie hierneelen van de meest primitieve barbaarschheid. aan meehelpt vervult een menscbenplicbt. RED. Maar men blijft koud bij de gedachte dat, als een roekeloos vorst het in zijn hoofd krijgt De Tijd hoopt dat alle brave menschen, Katholieken zijn leger bloot te stellen aan de kansen van zoowel andere Christenen, „ O n s B l a a d j e onverbidden oorlog, er verscheidene honderdduizenden delijk de deur zullen wijzen indien het ding hun mocht slachtoffers zullen vallen en even ellendig ver- Worden aangeboden." Vermoedelijk kent D e T i j d dat „ding" niet en onminkt of vermoord worden door die mooie vernikkelde kogeltjes als door de instrumenten bekend maakt onbemind. Ik stuurde haar dus de drie Nos. van O n s B l a a d j e en de drie laatste van een Vaillant 1) of een Henry 1) Zonder- eerste van D e V r o u w ter recensie... linge blindheid voor de verhoudingen ! Is het niet alsof men zich verontwaardigde in omgekeerde reden tot de monsterlijkheid der feiten? STRIJBPEBTIVING. 1) Bekende Parijsche anarchisten. Overdracht fr. 627,21 Bindjei, Suinatra, Mevr. de Gr. 9.— W a t hebben zij niet gevonden, de m a n n e n Malang, Java, Mevr. v. B. 2.— van den krijg? Heeft de uitvinder van den kruiAmsterdam, Mevr. M. 5.— wagen, door het eenvoudige en practische denk's Hage, Mevr. R. 1.16— Lali Djiwo, van ons drietjes 2.00— beeld van een wiel vast te maken aan twee (Jent, Voor mijn Hélèue 0.10— Eene onderwijzeres stokken niet oneindig meer voor de menschheid gedaan dan de uitvinder der nieuwste for- 0.40— Idem 0.10— Emilie 0.15— Elvire en Clara 0.10 tificaties?
GüY DE MAUPASSANT.
Totaal fr. 20.01