Vredeseconomie en de preventie van geweld
Vredeseconomie en de preventie van geweld -Een brochure in het kader van het Platform DSEDeze tekst is tot stand gekomen in een samenwerking van -
Mark Akkerman (Campagne tegen Wapenhandel),
-
Kees Kalkman (VD AMOK),
-
Kees Nieuwerth (Quakers),
-
Peter Polder (PeakOil Nederland),
-
Jan Schaake (Kerk & Vrede)
-
Greetje Witte-Rang (eindredactie, Kerk & Vrede, Platform DSE).
Zij vormen samen de werkgroep PEG: Project Energie & Geopolitiek die beoogt campagnes op te zetten waarin aandacht wordt gevraagd voor schadelijke effecten van de huidige energiepolitiek en voor alternatieven voor die politiek. Met dank aan Piet Terhal (o.a. Economen voor Vrede en Veiligheid, EVV) voor zijn waardevolle commentaar. Lay-out: Maarten Nijman
Eerder verschenen uitgaven van het Platform DSE -
Petitie aan het Nederlands Parlement over de ontwikkeling van een duurzame en solidaire manier van economisch meten (2006)
-
Een Comfortabele Waarheid - Verklaring van Tilburg (2008)
-
Appèl van Antwerpen (2009)
-
Een Fair & Green Deal – Voor een Duurzame en Solidaire weg uit de crises (2009)
-
Plan voor een Duurzame en Solidaire Economie in Nederland (2011)
-
Samen werken aan de grote transitie - Politiek voor een duurzame en solidaire economie (2012)
-
Beter Meten van Welvaart en Welzijn – Indicatoren voor een Duurzame en Solidaire Economie (2012)
-
Macro Economische Verkenning 2013 + (2012)
Daarnaast zijn op www.PlatformDSE.org verslagen te vinden van de conferenties en expert meetings van het PDSE.
Meer informatie: www.PlatformDSE.org 2
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld
Uitgave door Platform Duurzame en Solidaire Economie, september 2012.
Vredeseconomie en de preventie van geweld van Platform Duurzame en Solidaire Economie is in licentie gegeven volgens een Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel-GelijkDelen 3.0 Unported licentie.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
3
Vredeseconomie en de preventie van geweld
Inhoud 1. Inleiding ................................................................................................................................................................. 5 2. De samenhang tussen armoede, milieu & grondstoffen enerzijds en geweld anderzijds ......................................... 7 2.1. Armoede en geweld .................................................................................................................................... 7 2.2. Milieu en geweld ......................................................................................................................................... 8 2.3. Grondstoffen en geweld .............................................................................................................................. 9 2.4. Economie en de ideologie van geweldsgebruik .......................................................................................... 10 2.5. Voorbereiding en uitoefening van geweld als economische sector............................................................. 11 3. Enkele belangrijke tendensen in het huidige beleid .............................................................................................. 14 3.1. Energie, grondstoffen en geopolitiek ......................................................................................................... 14 3.2. Defensie en Crisis ...................................................................................................................................... 17 3.3. Wapenproductie en Economie................................................................................................................... 17 3.4. Energieafhankelijkheid van defensie. ......................................................................................................... 19 4. Andere wegen: de conversie van de samenleving................................................................................................. 21 4.1. Geopolitiek voor Vrede.............................................................................................................................. 22 4.2. Defensie anders......................................................................................................................................... 22 4.3. Conversie en ontwapening ........................................................................................................................ 23
4
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld
1. Inleiding Waarom moet het bij de bezinning over een duurzame en solidaire economie ook over geweld en gewelddadige conflicten gaan?
In de eerste plaats omdat evident is dat oorlogen en geweld door de vernietiging die ze teweeg brengen veel van wat te maken heeft met solidariteit en duurzaamheid kapot maken; ze leiden op alle terreinen tot verspilling en vernietiging: mensen, natuur en milieu, grondstoffen, energie, kennis, kapitaal, bedrijven. Dat geldt ook voor de oorlogsvoorbereiding, zoals het onderhouden van een krijgsmacht, de bewapening daarvan en het houden van zo realistisch mogelijke oefeningen: ook dat kost geld, energie, grondstoffen en berokkent de natuur schade. De technologische relaties tussen de militaire sector en de economie zijn complex, mede door het ontbreken van een internationaal klimaat van vrede, saamhorigheid en veiligheid. Veel economisch nuttige techniek dankt historisch zijn eerste aanzet aan toepassingen voor militaire doeleinden, de confrontatie met de (vermeende) ‘vijand’. Eenmaal militair toegepast leiden ze enerzijds vaak tot een wapenwedloop met de beoogde vijand, maar er kunnen anderzijds ook tal van positieve economische neven- effecten in de civiele sector optreden. Deze omweg is echter uiterst kostbaar, en ten principale zeer riskant voor menselijk welzijn, mede en vooral vanwege het regelmatig uit de hand lopen van de wederzijdse afschrikking en het gewelddadig worden van de conflicten, met onvoorstelbare verwoestende gevolgen. In Nederland weten we uit ervaring dat oorlogen bovendien ook nadat ze beëindigd zijn nog heel lang hun schadelijke uitwerking hebben, op mensen, economie, cultuur en milieu. We zien dat ook elders, zoals in Liberia en Sierra Leone: talloze getraumatiseerde mensen, vrouwen en kinderen die misbruikt zijn, mensen die verminkt zijn, voormalige kindsoldaten die nauwelijks normaal kunnen functioneren. De oorlogscultuur heeft een vreselijke uitwerking op het waardesysteem van een samenleving, met als gevolg dat ook nadat de vechtende partijen vrede gesloten hebben, economische ontwikkeling zeer moeilijk op gang komt. Een andere erfenis van oorlog en geweld zijn verwoeste gronden met achtergebleven mijnen, bommen en wapens, die ontwikkeling belemmeren en vervolgens ook weer oorzaak van geweld zijn. Wie zich inzet voor vrede, zet zich daarmee dus automatisch in voor een duurzame en solidaire samenleving. Een samenleving die zodanig geordend is dat tegemoet gekomen wordt aan de materiële en immateriële behoeften van mensen roept minder snel geweld op. Het werken aan een dergelijke samenleving is dus voor de wereldvrede van groot belang. Daarbij moet natuurlijk wél een belangrijke aantekening gemaakt worden, namelijk dat een dergelijke samenleving dan niet alleen voor de eigen burgers, maar ook naar buiten toe duurzaamheid en solidariteit in de praktijk moet brengen. Helaas zien we momenteel dat het welvarende deel van de wereld intern steeds minder geweld kent (hoewel door het ontbreken van sociale gerechtigheid ook daar zich veel geweld voordoet zoals in verarmde streken of wijken), maar door zijn manier van voorzien in de eigen behoeftebevrediging, vooral elders in de wereld geweld veroorzaakt of zelfs rechtstreeks toepast.
‘Er bestaat een nauw verband tussen armoede en geweld. Statistisch gezien ligt de waarschijnlijkheid van het uitbreken van een oorlog in een land dat een inkomen van 250 dollar per hoofd van de bevolking heeft op 15%, terwijl het in landen met een inkomen per hoofd van de bevolking van 5000 dollar of meer op minder dan 1 procent ligt.’1
Daarmee is ook al aangegeven dat er heel veel verschillende relaties aan te wijzen zijn tussen economie en geweld waarvoor iets meer uitleg, analyse en woorden nodig zijn. Alleen al het gegeven dat de Tweede Wereldoorlog pas definitief het einde betekende van de grote economische depressie van de jaren dertig, moet ons, zeker in de huidige tijd waarin we wederom te maken hebben met allerhande crisisverschijnselen, te denken geven. 1
Uit: Herald Welzer, De Klimaatoorlogen, Ambo, Amsterdam 2009, 85.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
5
Vredeseconomie en de preventie van geweld Kortom: het ‘bedrijf’ van oorlog en geweld kent veel meer economische aspecten dan alleen dat van de vernietiging van economische goederen.
Inzicht in de vele verschillende manieren waarop economie en vrede/geweld met elkaar samenhangen, kan de basis leggen voor een politiek en economisch beleid waarin vrede, duurzaamheid en solidariteit tegelijk gediend worden. Daarom worden in deze brochure eerst al die verschillende relaties beschreven, vaak aan de hand van voorbeelden uit verleden en heden. Vervolgens wordt ingegaan op de vraag welke mogelijkheden er zijn om andere wegen in te slaan.
6
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld
2. De samenhang tussen armoede, milieu & grondstoffen enerzijds en geweld anderzijds In dit hoofdstuk laten we de verschillende relaties tussen economie en geweld (en gewapende conflicten2) de revue passeren. Regelmatig blijkt daarbij dat er sprake is van een cirkel: situaties en ontwikkelingen op het terrein van de economie leiden tot conflicten, en indien die niet langs vreedzame weg worden opgelost, leiden die tot gewelddadige confrontaties die veranderingen in de economie tot stand brengen, die vervolgens weer aanleiding zijn voor nieuwe conflicten. Maar we zien ook hoe geweldvoorbereiding en oorlogen zelf tot een economische sector geworden zijn, die vervolgens weer geweld en oorlogen veroorzaakt.
2.1. Armoede en geweld De cijfers laten zien dat in arme landen vaker sprake is van geweld dan in rijke landen.3 Hoe komt dat? Arme mensen zijn niet noodzakelijk gewelddadiger dan rijke mensen. Het is ook niet de armoede op zichzelf die conflicten veroorzaakt. Armoede wordt wel omschreven als een situatie die gekenmerkt wordt door een gebrek aan mogelijkheden: er is geen of onvoldoende mogelijkheid om zelf de middelen te verwerven om te voorzien in de eerste levensbehoeften. In situaties van ongelijkheid echter, waar er in principe wel mogelijkheden aanwezig zijn of waren om in het bestaan te voorzien, maar de toegang daartoe (tot werk, water, voedsel, weide- of landbouwgronden, brandstoffen e.d. ) ontnomen is of bedreigd of belemmerd wordt, leidt armoede tot strijd, tussen groepen mensen, maar ook tussen volken, naties en tussen bedrijven.
De ontwikkeling van de laatste jaren is dat rijkere landen die niet zelf over voldoende mogelijkheden voor voedselproductie beschikken (zoals China, Saoedie Arabië en Zuid-Korea) in Afrika landbouwgronden opkopen, vooral in Ethiopië en Soedan, landen die zelf afhankelijk zijn van voedselhulp van buiten. In deze landen leidt dit behalve tot groeiende armoede tot sociale onlusten.
De aanwezigheid van belangrijke delfstoffen (als olie, gas, kolen, goud en zeldzame metalen) blijkt voor veel armere landen geen zegen, maar een bron van extra strijd te zijn. Dat kan een interne strijd tussen binnenlandse actoren zijn, maar we zien ook situaties waarin de aanwezigheid van buitenlandse multinationals aanleiding voor strijd is (zoals rond Shell in Nigeria). Ook kan strijd gevoerd worden om de toegang tot werk: vooral bij laaggeschoolde arbeid leidt een groot aanbod en een beperkte vraag tot een overlevingsstrijd en dus tot harde confrontaties tussen winnaars en verliezers. Voor verliezers kan dat leiden tot wanhopige pogingen om op andere manier aan de kost te komen, zoals migratie onder riskante omstandigheden, illegale praktijken als mensenhandel en piraterij. Migratie heeft zich in de geschiedenis altijd voorgedaan en levert zelfs een belangrijke bijdrage aan economische ontwikkeling, zowel in het ontvangende land als in de landen van herkomst van de migranten vanwege het thuis geïnvesteerde geld. Migratie is dus in zichzelf geen probleem.4 In situaties echter waar toch al een gebrek aan mogelijkheden bestaat om in het eigen onderhoud te voorzien, kan migratie leiden tot strijd om de hulpbronnen en andere conflicten.
2
We spreken door elkaar over geweld en conflicten, waarbij we onder ‘conflicten’ steeds ‘gewapende conflicten’ verstaan. Conflicten komen overal voor, en zijn niet altijd negatief te duiden; het komt er echter op aan dat ze op een niet-gewelddadige manier worden opgelost. 3 De Wereldbank publiceert hierover regelmatig: in 2003 verscheen het rapport Breaking the Conflict Trap: Civil War and Development en in 2011 Conflict, Security and Development. 4 Daarnaast zien we ook dat migranten, zelfs in rijkere landen, gebruikt worden om gevoelens van onbehagen op te projecteren, die weinig of niets te maken hebben met de migranten en de migratie zelf; het creëren van vreemdelingenhaat blijkt in de geschiedenis helaas een werkzaam middel voor allerhande doeleinden.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
7
Vredeseconomie en de preventie van geweld Daarom krijgen we pas goed zicht op het ontstaan en bestaan van gewelddadige conflicten, en dus ook voor de manieren waarop die beëindigd kunnen worden, wanneer we bereid zijn te zoeken naar de wortels ervan. Helaas blijft het in de praktijk vaak bij oppervlakkige waarnemingen, waarbij de oorzaak van en schuld voor het gebruik van geweld louter bij de direct betrokkenen wordt gelegd. Omdat de ‘oplossingen’ die op een dergelijke oppervlakkige waarneming zijn gebaseerd, de oorzaken niet wegnemen, slagen zij er ook niet in het geweld blijvend te stoppen.
Een sprekend voorbeeld is dat van de piraterij die zich de laatste jaren voordoet in de wateren ten oosten van Somalië. Piraterij is van alle eeuwen, maar onderzoek laat wel zien dat de omvang ervan samenhangt met maatschappelijke omstandigheden in de landen van herkomst van de piraten. Zo blijken veel piraten vissers te zijn die werkloos werden als gevolg van het leegvissen van de zee door buitenlandse trawlers. Ook het bestaan van fragiele staten en oorlogen leidt tot wetteloosheid, en die kan verregaande gevolgen hebben, zo bleek uit onderzoek van de UNEP, het milieuprogramma van de VN: Westerse landen maakten in de jaren tachtig tijdens de burgeroorlog in Somalië van de chaos misbruik door veel giftig afval te dumpen op de Somalische stranden. Als gevolg van de tsunami gingen de vaten lekken waardoor de kustlijn vergiftigd werd. Een woordvoerder van de piraten beschrijft het vragen van losgeld door de piraten als een logische reactie daarop. 5 Ook al zal het creëren van alternatieve werkgelegenheid en daarmee bestaansmogelijkheden niet op korte termijn en automatisch leiden tot het verdwijnen van piraterij, duidelijk is wel dat zonder het wegnemen van de oorzaken van piraterij de strijd ertegen gedoemd is te mislukken.
2.2. Milieu en geweld In zijn indringende boek De klimaatoorlogen (Ambo, Amsterdam 2009) laat Harald Welzer zien hoe de oorlogen van dit moment (en in de toekomst) niet gevoerd worden over politiek of ideologie, maar vooral in relatie (zullen) staan tot de toegang tot hulpbronnen en de gevolgen van klimaatverandering. Deze twee zaken zijn nauw met elkaar verweven: klimaatverandering is immers in belangrijke mate het gevolg van de enorme groei van het gebruik van fossiele brandstoffen. De effecten van milieuaantasting en klimaatverandering in de vorm van verwoestijning, overstromingen, verzilting, erosie en dergelijke zijn dusdanig dat mensen zich genoodzaakt zien te migreren. Vooral minder ontwikkelde landen worden ernstig door klimaatverandering getroffen, terwijl zij niet de grootste veroorzaker zijn van die verandering en ook de middelen niet hebben om zich te wapenen tegen die verandering, in tegenstelling tot de veroorzakers, de rijke landen, die daar wél het geld voor hebben. Denk aan het uitgebreide programma in Nederland om de rivierbeddingen te verbreden om extra water op te vangen en vergelijk dat met de mogelijkheden van een arm land als Bangladesh. In de (veelal tropische) arme landen is de economie direct van de natuur en de weersomstandigheden afhankelijk, en het ontbreekt deze landen aan de middelen om zich tegen negatieve effecten in te dekken. Klimaatwijziging leidt tot meer natuurrampen, overstromingen en/of verwoestijning en daarmee tot het compleet verdwijnen van woon-, veeteelt- en landbouwgebieden. Dat zich hierbij conflicten voordoen, ligt voor de hand. In Azië zijn honderden miljoenen mensen afhankelijk van het water uit rivieren waarvan het gebruik omstreden is. Welzer wijst er in De klimaatoorlogen ook op dat oorlogen die op het oog etnische oorzaken hebben (en ook door de betrokkenen als zodanig worden beleefd en beschreven) in feite vaak ecologische oorzaken hebben, maar langs etnische lijnen worden uitgevochten. Als voorbeeld noemt hij Darfur, waar sprake is van droogte, verwoestijning en ontbossing waardoor sociaal verval optreedt dat aanleiding is voor uitbarstingen van geweld. Ook in militaire kringen is men zich dit gevaar bewust geworden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een rapport van een denktank voor de Amerikaanse marine, de CNA Corporation, die in 2007, dus nog onder het bewind van president Bush, het rapport National Security and the Threat of Climate Change uitbracht. Het rapport was opgesteld door een werkgroep van gepensioneerde admiraals en generaals. Zij kwamen tot de conclusie dat de klimaatverandering ernstige gevolgen zal hebben voor de nationale veiligheid van de VS en dat het Amerikaanse leger zou moeten beginnen de verwoestende effecten ervan aan te pakken. Het rapport zag klimaatverandering als een threat-multiplier, dus als een factor die dreigende conflicten vele malen ernstiger kan maken. Dat zou meer ingrijpen vergen, maar ook zou klimaatverandering kosten met zich meebrengen vanwege de effecten van de 5
Aangehaald in: AIV-advies nr.72, Piraterijbestrijding op zee: een herijking van publieke en private verantwoordelijkheden, AIV, Den Haag 2010
8
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld veranderde klimatologische omstandigheden op militaire bases (bijvoorbeeld in de Stille Oceaan) en op materieel (roest, slijtage).
2.3. Grondstoffen en geweld Het inzicht dat de voorraad aan grondstoffen eindig is, dringt steeds meer door. Helaas leidt het slechts in beperkte mate tot een zuiniger omgaan met die hulpbronnen, en veel meer tot pogingen om de eigen toegang tot die hulpbronnen veilig te stellen. Een bedreiging van de toevoer van grondstoffen en energie ervaren rijke landen als een bedreiging van hun nationale veiligheid. Het studiecentrum van de Duitse Bundeswehr verklaarde dat de energietoevoer zodanig ruim zou moeten zijn dat economische groei mogelijk is; treedt er economische krimp op, dan leidt dat tot instabiliteit en zelfs tot het instorten van het systeem. ‘The risks to security posed by such a development cannot even be estimated’.6 Dat laat zien hoe belangrijk voor de rijke landen het zekerstellen van de toevoer van grondstoffen is. Olie neemt in dat geheel een bijzondere positie in. De VS beschouwen officieel een aanval op de olietoevoer als een casus belli en zowel de EU als de NAVO verklaren openlijk bereid te zijn de toevoer van hulpbronnen desnoods met militaire middelen te verdedigen. De oorlogen in Irak, Afghanistan, Libië en Tsjetsjenië kunnen niet los gezien worden van de internationale strijd om de toegang tot de olie; zonder de vrije beschikking over olie raken grootmachten hun machtspositie in de wereld kwijt. In onze tijd is macht=olie en olie=macht. Energievoorzieningsveiligheid als een nieuwe taak voor de krijgsmacht: ook in Nederland duikt die gedachte in steeds meer studies en beleidsdocumenten op.7Maar ook andere grondstoffen hebben strategische waarde. Voorheen arme landen als China en India maken in toenemende mate aanspraak op die grondstoffen. Er is een situatie ontstaan die vergelijkbaar is met de Koude Oorlog: landen streven ernaar hun grondstoffen-leveranciers onder hun invloed te brengen, waarbij morele overwegingen aan belang inboeten. De onderlinge relaties staan daardoor onder spanning, met de mogelijkheid elkaar in gijzeling te nemen (zoals de dreiging de gaskraan dicht te draaien bij onwelkome kritiek of het sluiten of bezetten van voor scheepstransport belangrijke zeestraten of kanalen); hier bestaat voortdurend het gevaar van escalatie. De casus van de olie en de veiligheidsrisico’s die daarmee verbonden zijn, werken we uit in hoofdstuk 3.1. van deze brochure. In hoofdstuk 4.2. laten we zien dat deze onderlinge afhankelijkheid ook grond kan zijn voor goede verhoudingen. * Potentiële conflictstof levert ook het gegeven dat door het smelten van het poolijs nieuwe voorraden gas en olie exploiteerbaar worden op plaatsen waarvan het bezit omstreden of niet geregeld is. * De dreigende energietekorten hebben het onderzoek naar alternatieve energiebronnen gestimuleerd, en hebben daarmee ook geleid tot het gebruik van kernenergie, ondanks alle gevaren daarmee verbonden, niet alleen voor het milieu (zowel bij de winning van het uranium als bij de opwekking van de energie) maar ook in verband met de mogelijkheden van het niet vreedzame gebruik ervan in kernwapens.8 Bovendien is ook uranium als grondstof in de gebieden waar het gedolven wordt, conflictstof, zoals we waarnemen in Niger. Aan sommige vormen van alternatieve energie kleven risico’s: het gebruik van landbouwgewassen als energiebron en het inzetten van landbouwgrond daarvoor heeft al geleid tot stijgende voedselprijzen, een ernstige bedreiging voor de armsten. De prijzen van olie en voedsel gaan in de praktijk gelijk op, omdat de prijs van kunstmest bepaald wordt door de olieprijs en de transportkosten van voedsel hoger worden. Een hoge olieprijs, waar we steeds vaker mee te maken hebben, maakt het gebruik van maïs en suiker voor brandstof (bio-ethanol) aantrekkelijker.
6
Bundeswehr Transformation Center, Peak Oil, Implications of Resource Scarcity on Security, juli 2010. Het is goed hier te bedenken dat in de brede kringen van milieu- en ontwikkelingsdeskundigen de overtuiging leeft dat economische krimp in de rijke landen noodzaak is, ter wille van de Derde Wereld en de toekomst voor onze kinderen. Dat kennelijk in militaire kringen de overtuiging leeft dat krimp noodzakelijkerwijs tot geweld aanleiding zal geven, geeft aan hoe groot de weerstand tegen een beweging in de richting van krimp is. 7 De Algemene Energieraad en Adviesraad Internationale Vraagstukken stelden in 2005 al: ‘De adviesraden zijn van mening dat energievoorzieningszekerheid een nieuwe zelfstandige hoofddoelstelling moet worden (….) men kan hier denken aan het inzetten van militaire middelen voor transportbeveiliging’ (Advies Energiek Buitenlands Beleid: Energievoorzieningszekerheid als nieuwe hoofddoelstelling). 8 Door het gebruik van uranium is kernenergie ook geen alternatief in die zin dat het geen hernieuwbare grondstof gebruikt: de uraniumvoorraden zijn eindig.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
9
Vredeseconomie en de preventie van geweld
2.4. Economie en de ideologie van geweldsgebruik Omdat het verdelingsvraagstuk cruciaal is in de economische orde, zijn deze orde en de manier waarop zij gelegitimeerd wordt van groot belang. Wanneer ontaardt de altijd aanwezige belangentegenstelling in een openlijke machtsstrijd? En wanneer wordt deze machtsstrijd gewelddadig? ‘Uitsluiting’ uit de bestaande maatschappelijke orde speelt hier een belangrijke rol. Men spreekt in deze context ook wel over ‘structureel geweld’. Uitsluiting of structureel geweld kunnen het karakter hebben van regelrechte discriminatie, maar kunnen ook meer verhuld plaatsvinden doordat een inferieure economische positie van groepen mensen binnen een maatschappij door de dominante klasse als vanzelfsprekend wordt gezien en met machtsmiddelen wordt bestendigd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de dalits in India, maar ook aan de inwoners van veel arme wijken in westerse steden. Ideologie is daarbij belangrijk. De geschiedenis zit boordevol door ideologieën aangewakkerde geweldsspiralen. In het navolgende beperken we ons tot enkele voorbeelden rond de neo-liberale ideologie.
* In het neo-liberale economische denken vindt een ideologische legitimatie van ongelijkheid plaats, zowel van individuen als van landen: rijkdom, zo is de gedachte, is vanwege de vrije markt in principe voor iedereen bereikbaar, en uiteindelijk zullen ook de armen profiteren (via het trickle-down effect) van opgebouwde rijkdom bij enkelen.9 Voorwaarde hiervoor is alleen dat de markt vrij zijn werk kan doen. Binnen dit ideologisch gekleurde denken wordt het opleggen van beperkingen aan de markt geïnterpreteerd als een inperking van de vrijheid, en het verzet daartegen is daarmee gerechtvaardigd. Zij die de ongelijke spelregels van de economische orde aanvechten, raken daarmee in ideologisch conflict met de heersende klasse. Dit conflict kan gewelddadig worden als de heersende klasse erin slaagt de strijders voor economische en politieke emancipatie af te schilderen als ‘vijanden van de vooruitgang of van het volk’ en/of de emancipatiestrijd verweven wordt met de idee van nationale bevrijding. Naomi Klein geeft in haar boek De shock doctrine (De Geus, Breda 2007) verschillende voorbeelden van deze directe relatie tussen de neo-liberale economische ideologie en geweld. Zowel in Chili (1973) als in Argentinië (1976) werd via een militaire coup de ‘Chicago’-economie geïntroduceerd.
* Onder druk van de rijke landen en IMF en Wereldbank hebben veel ontwikkelingslanden hun economie moeten herstructureren overeenkomstig het neo-liberale economisch denken: privatisering, liberalisering, bezuinigingen op overheidsuitgaven e.d. De eenzijdigheid van deze groeistrategie droeg in talloze landen bij tot groeiende armoede, interne spanningen, machtsstrijd en zelfs gewapende conflicten.
* Wereldwijde ongelijkheid blijkt ook goed te werken als legitimering van het gebruik van (tegen)geweld, zelfs in situaties waarin de geweldplegers zelf niet tot de armen behoren, zoals we zien bij Al-Qaida. De wetenschap te behoren tot het arme deel van de wereld en de onmogelijkheid uit die situatie te geraken, is een voedingsbodem voor gevoelens van wrok, die gemakkelijk inzetbaar zijn voor gewelddaden. Met name jongeren aan wie, bij alle ‘communicatieve geweld’ van de media over de weldaden van globalisering, enige vorm van regulier economisch toekomstperspectief wordt ontzegd, kunnen ontvankelijk worden voor een radicale verzetsideologie. Vooral als inzet van geweld economisch en ideologisch ‘iets’ oplevert, blijkt dit vooruitzicht in combinatie met indoctrinatie een vaak onweerstaanbaar alternatief voor een als doelloos ervaren bestaan.
9
De psychoanalyticus Paul Verhaeghe laat zien dat de door het neo-liberale denken bewerkte sociale ongelijkheid ook in onze westerse samenlevingen desastreuze gevolgen heeft: ‘Kort samengevat: hoe groter de inkomensverschillen in een regio, des te meer mentale stoornissen, tienerzwangerschappen, kindersterfte, agressie, criminaliteit, drugsgebruik en pillen; des te lager de gemiddelde levensverwachting, lichamelijke gezondheid, onderwijsresultaten, sociale mobiliteit en ruimer, de gevoelens van veiligheid en geluk. Bovendien – en dit zal voor veel mensen zeer verrassend zijn –gelden deze resultaten voor alle lagen van de bevolking, en blijven ze niet beperkt tot de laagste sociale klassen.’ Zie: http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/02/01/inleveren-voor-tegen-het-neoliberalisme
10
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld De uitzichtloosheid van een opgroeiende generatie van jongeren in alle delen van de wereld vergroot de kans op rebellie, gewapende conflicten en plundering. Recente voorbeelden daarvan in de Arabische wereld laten zien dat deze conflicten zowel langs vreedzame als langs gewelddadige weg opgelost kunnen worden, vaak mede afhankelijk van de reactie van de overheid en van de buitenwereld.
2.5. Voorbereiding en uitoefening van geweld als economische sector De productie van geweldsmiddelen en –diensten verslindt op een verbijsterende schaal de menskracht, het vernuft, de energie, het geld, de grondstoffen die voor het leefbaar maken van de wereld nodig zijn. Bij de planning en financiering daarvan spelen publieke autoriteiten, de nationale overheden, een hoofdrol. Zij laten zich in het algemeen leiden door een ideologie van de ‘nationale veiligheid’. ‘Nationale veiligheid’ wordt vaak geacht een absolute prioriteit te hebben, die mede verankerd is in grote gevestigde economische belangen. Dit heeft een vertekenende invloed op de perceptie van welzijn. Immers de enorme ‘opportunity’ kosten in termen van breder gedefinieerde menselijke veiligheid worden in traditionele groeicijfers niet geregistreerd. Militaire productie levert in de traditionele rekenwijze een positieve bijdrage aan het BNP, vanwege de nauwe verstrengeling van militaire en economische belangen. Een gecorrigeerd BNP (een soort ‘oorlog/vredesvoetdruk’) zou nodig zijn om duidelijk te maken hoezeer wapenproductie, oorlogsvoorbereiding en –voering en andere gewapende conflicten schadelijk zijn voor een duurzame en solidaire economie. Daarin zouden niet alleen de directe kosten (zeg: de defensiebegroting en de directe schade veroorzaakt door geweldgebruik) meegenomen moeten worden, maar ook kosten als de rentebetalingen op schulden die de overheid moest aangaan voor de oorlog en oorlogsvoorbereiding (-niet alleen- in de VS een relevant gegeven!), de zorg voor veteranen, de hulpgelden aan landen ná de oorlog, de bestrijding van aanslagen in eigen land als gevolg van de oorlog elders en de verliezen die in feite geleden zijn doordat het geld niet elders, meer productief, is ingezet. Op de website www.costsofwar.org is een poging gedaan dit voor de Amerikaanse situatie te becijferen. * ‘Military Keynesianism’ (het stimuleren van de economie door hoge militaire uitgaven)10 is in de geschiedenis vaak toegepast, met de VS als meest recente voorbeeld. In dat laatste land is deze impuls bovendien gecombineerd met de weigering belastingen te verhogen (en zelfs met het verlagen ervan). Een en ander leidde en leidt tot enorme buitenlandse schulden en achterblijvende investeringen in de civiele sector, excessieve rijkdom van een elite en armoede bij een groot deel van de bevolking. Los van de verzwakking van de VS is de vervlechting van economische belangen en een ideologie van nationale veiligheid levensgevaarlijk voor de mensheid. In de huidige crisis verscherpen zich conflicten en groeit het gevoel van onveiligheid. Tegelijkertijd speelt in de crisis de vraag hoe overheden hun economieën moeten stimuleren. Als verleidelijk antwoord op die dubbele uitdaging wordt extra militaire inspanning afgeschilderd als een soort tweesnijdend zwaard, dat zowel (militaire) veiligheid als werk biedt. In Nederland wordt herhaaldelijk de aanschaf van de JSF bepleit met de argumenten dat de F16 hoognodig aan vervanging toe is en deze vervanging extra werk oplevert. Het CPB concludeerde echter dat het werkgelegenheidseffect van de JSF in Nederland minimaal zal zijn.11 Er komen geen banen bij, er treedt alleen een verschuiving van banen op. Onderzoek in de VS toont aan dat iedere miljoen besteed aan militaire zaken 8,3 banen oplevert; omdat de militaire sector zo kapitaalintensief is, zou hetzelfde geld besteed in andere, meer arbeidsintensieve, sectoren meer banen opleveren zoals 15,5 in het onderwijs, 14,3 in de gezondheidszorg, en 12 in het isoleren van huizen.
* De wapenindustrie heeft er belang bij dat de geproduceerde wapens ook gebruikt en vervangen worden. Dat wil zeggen: de sector heeft er belang bij dat er oorlogen gevoerd worden en blijven worden. De groei- en vernieuwingsdwang die ook de civiele economie kent, is in deze sector in extreme mate werkzaam, met een verwoestender effect dan in de civiele industrie: ieder nieuw ontwikkeld wapen bij de (potentiële) vijand maakt nieuw onderzoek en de vervanging van ‘dus’ verouderde wapens noodzakelijk. Immers: een verouderde koelkast 10 11
Dr. Peter Custers, 2008 US Recession, Military Keynesianism and The Wars in The Middle East, www.countercurrents.org Zie www.cpb.nl/publicatie/werkgelegenheidseffecten-deelname-jsf-programma.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
11
Vredeseconomie en de preventie van geweld kan nog prima dienst doen, maar een verouderd (dat wil zeggen: minder effectief) wapen maakt de gebruiker tot potentieel slachtoffer/verliezer. In de Koude Oorlog zagen we dit in optima forma. Wapenproducerende bedrijven ontplooien daarom veel lobby-activiteiten.
Andrew Feinstein, onderzoeker naar de wereldwijde wapenhandel en auteur van het boek Handelaren des doods; de internationale wapenhandel (De Bezige Bij, 2011) noemt, sprekend over de VS, deze lobby in een interview in NRC (20-2-2012) een vorm van wettige omkoping: ‘het merendeel van de hoge functionarissen van het Pentagon krijgt na zijn pensioen een mooie baan bij een bedrijf in de defensie-industrie. Dus mensen die hun hele loopbaan bezig zijn met het verstrekken van contracten aan die sector, weten dat ze er uiteindelijk terecht kunnen voor een heel goed betaalde baan. Daarom zijn ze bereid ongelofelijk dure wapensystemen te bepleiten die het land helemaal niet nodig heeft. De Congresleden op hun beurt stemmen ermee in, omdat de bedrijven hun campagnekas spekken en zorgen voor banen in bijna ieder kiesdistrict.’ Hij bepleit daarom drie dingen: helderheid over wat er echt nodig is aan wapens, volstrekte openheid over offertes, transacties, tussenpersonen en vergoedingen en het niet-meewegen van compensatieorders, die alleen maar vertroebelend werken bij de afweging.
‘Verouderde’ wapens worden door overheden bij voorkeur verkocht aan derden, om zo de defensiebudgetten aan te vullen. Met de keuze van de afnemers blijkt men het vaak niet zo nauw te nemen, zo zullen we later zien.
* Er zijn meer economische sectoren die belang hebben bij conflicten, zoals duidelijk is geworden in de oorlog in Irak: beveiligingsbedrijven, bedrijven die diensten verlenen aan het leger, bouwbedrijven die de wederopbouw vorm geven, bedrijven die profiteren van prijsstijgingen door destabilisatie (zoals de oliesector). Voor een deel betreft het hier taken die tot voor kort behoorden tot het ‘geweldsmonopolie’ van de staat en die nu zijn uitbesteed. De oorlog is de laatste decennia in toenemende mate gecommercialiseerd en geprivatiseerd. In 2003 waren er voor de VS meer mensen via contracten met dergelijke commerciële bedrijven werkzaam in Irak dan in dat land Amerikaanse soldaten werkten.12 Een derde van deze contracten was in handen van slechts vijf bedrijven (Lockheed Martin, Boeing, Northrop Grumman, Raytheon and General Dynamics). De oorlog in Irak laat bovendien zien hoe groot de invloed van deze bedrijven op het overheidsbeleid is (lobby, werkgelegenheidsargumenten, personele relaties tussen bedrijfsleven en politiek). Naomi Klein beschrijft het helder in haar boek De shock doctrine (blz. 23 e.v.) over het ‘rampenkapitalismecomplex’: de oorlog is een lucratieve markt geworden, net als de wederopbouw. Deze belangen verlengen de oorlog en versterken het geweld. Hoewel er bijvoorbeeld officieel sprake was van een 3Dstrategie (defence, diplomacy & development) in Afghanistan, besteedden de Amerikanen 90% van hun geld in Afghanistan aan ‘defence’, en Nederland zelfs nog meer. Het vertrouwen op geweld (mede gevoed door de wetenschap dat daaraan verdiend kan worden) vermindert de mogelijkheden van een geweldloze conflictoplossing.13 We zien dan ook dat het R2P-concept van de VN (de Responsibility to Protect, in september 2005 overeengekomen om bevolkingen te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdrijven en dergelijke) tot nu toe vooral militair is ingevuld, terwijl het concept nadrukkelijk aandringt op geweldpreventie en het inzetten van niet-militaire pressiemiddelen. Vanwege de –mede door economische belangen gevoede- aandacht voor militaire middelen krijgt geweldloze conflictpreventie en -oplossing weinig kans. In het onderzoek naar de mogelijkheden daarvan en de uitvoering ervan in de praktijk wordt in vergelijking tot de militaire benadering, weinig geïnvesteerd.14
12
Zie het onderzoek The Military-Industrial Complex Revisited: Shifting Patterns of Military
Contracting in the Post-9/11 Period van William D. Hartung, gepubliceerd op www.costsofwar.org. 13
De sociaal-antropoloog Elwert spreekt in dit verband over de privatisering en economisering van geweldsverhoudingen, die een centraal element van vooral langdurige oorlogen vormen. Aangehaald bij: Welzer, De Klimaatoorlogen, 116. Cultuur, etniciteit, religie e.d., alsmede de emoties die het conflict zelf veroorzaakt zijn dan nog louter hulpbronnen om het conflict gaande te houden. 14 De Adviesraad Internationale Vraagstukken doet in zijn advies Nederland en de ‘responsibility to protect’ (2010) een reeks aanbevelingen om de niet-militaire aanpak van problemen te bevorderen, door daar in de praktijk structureel veel meer aandacht en geld aan te besteden.
12
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld * Het tot stand komen van de Europese Unie heeft gezorgd voor vrede tussen de landen van de Unie. In het verdrag van Lissabon verplichten de lidstaten zich echter tot het versterken van hun militaire capaciteiten en tot samenwerking in de wapenindustrie. Een Europees Defensie-Agentschap (EDA, met als één van de taken: ‘de versterking van de Europese defensie op technologisch en industrieel gebied en het tot stand brengen van een concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting’) werd opgericht waarin de Europese defensieministers met de Europese defensie-industrie de militaire ‘tekorten’ van Europa inventariseerden en probeerden te verhelpen. Daarmee is EDA een stimulans voor wapenproductie, wapenexport en wapenaanschaf. EDA-directeur Weis verklaarde dat 2008 ‘het jaar van de wapenaankopen’ moest worden, terwijl voorstellen om ook serieus aandacht te geven aan niet-gewapende conflictoplossing via een European Peace Agency getraineerd worden. Frankrijk, een grote wapenproducent, speelt hierin een actieve rol. De defensie-industrie is de laatste jaren sterk geconcentreerd (er zijn in Europa nu vier zeer grote bedrijven: het Britse BAE Systems, het Franse Thales, het Italiaanse Finmeccanica en het ‘Europese’ EADS), en is daarmee buitengewoon invloedrijk geworden.15 Deze bedrijven hebben een sterke lobby georganiseerd, zowel in de VS als in Brussel.16 Binnen het beleid van de EU nemen we bovendien een militarisering van de ruimte waar.17
* Om de hoge Research & Development kosten van hun eigen wapens te drukken moeten westerse landen zorgen dat hun defensie-industrie een brede afzet heeft zodat de investeringen terugverdiend kunnen worden. Daarom worden marketingmiddelen ingezet (onder andere financieringsinstrumenten zoals exportkredietverzekeringen) om nieuwe afzetmarkten voor dure militaire technologie te vinden.18 Dit leidt tot nog meer verspreiding van wapens, en tot verhoging van defensiebudgetten ten koste van sociale uitgaven in veel niet-westerse landen. Het UNDP stelt dat militaire uitgaven van ontwikkelingslanden een obstakel zijn voor het behalen van de Millenniumdoelen.19 Een niet gering neveneffect van de wapenhandel is het volgende. De helft van de corruptie wereldwijd heeft betrekking op wapenhandel: omdat er meer te halen valt, is deze handel aantrekkelijker dan die in civiele producten. Vaak zien we een grote verwevenheid van illegale wapenhandel, drugshandel en mensenhandel, waarin enorme bedragen omgaan.
15
Lobbyen voor oorlog. De rol van de wapenindustrie in de uitbouw van een militair Europa, Corporate Europe Observatory, september 2011. 16 Om hiervan een beeld te geven: de negen grootste Europese wapenproducenten besteden aan lobby-activiteiten in de VS samen ruim 16 miljoen in 2009; in de EU was dat een vijfde van dat bedrag, maar daar is het niet verplicht om melding te maken van deze uitgaven en behoeven ook niet alle activiteiten opgegeven te worden. Gevoeglijk kan dus aangenomen worden dat het bedrag in de EU veel hoger ligt. 17 Frank Slijper, From Venus to Mars: the European Union´s steps towards the militarisation of space, TNI/Campagne tegen Wapenhandel, 2008 18
Veel transacties zouden niet tot stand komen zonder exportkredieten en de garanties die de overheid hierop verstrekt. 20 tot 30% van de exportkredieten in Nederland betreft de handel in wapens, terwijl de wapenproductie in Nederland slechts goed is voor 0,5% van alle exporten. Anders gezegd: zonder deze steun aan het bedrijfsleven hadden veel van deze transacties niet plaatsgevonden. In 2007 was Nederland wereldwijd de vijfde wapenexporteur (SIPRI). Wanneer ontwikkelingslanden die via de exportkredieten een schuldenlast hebben opgebouwd, kwijtschelding van hun schulden krijgen, worden de kosten daarvan ten laste van ontwikkelingssamenwerking gebracht. Ook op deze wijze schaadt de wapenexport van Nederland (en andere rijke landen) duurzame ontwikkeling in arme landen. 19
Zie hiervoor ook het Oxfam-Briefing Paper Shooting Down the MDGs, October 2008 en de oproep van Amnesty International, Unicef, Oxfam Novib en IKV Pax Christi aan de Nederlandse Tweede Kamer.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
13
Vredeseconomie en de preventie van geweld
3. Enkele belangrijke tendensen in het huidige beleid In dit hoofdstuk schetsen we enkele tendensen die waar te nemen zijn in het huidige beleid waar dat te maken heeft met onderwerpen die in deze publicatie aan de orde komen. De beschreven tendensen hebben betrekking op wereldwijde ontwikkelingen, maar waar mogelijk geven we voorbeelden van de Nederlandse positie daarbinnen.
3.1. Energie, grondstoffen en geopolitiek De afhankelijkheid van de rijkere landen van de beschikbaarheid van grondstoffen is de laatste eeuw enorm toegenomen. De afnemende voorraden grondstoffen en fossiele brandstoffen gecombineerd met de toenemende welvaart in verschillende regio’s in de wereld maken dat er een wereldwijde concurrentieslag bezig is te ontstaan. Dat geldt heel in het bijzonder voor energie. We lichten dit kort toe aan de hand van de situatie van Europa.
Bijna 80% van alle energie in de EU is afkomstig van fossiele brandstoffen, ruim 36% van het totale energieverbruik in de EU bestaat uit olie. Door het opraken van olie- en gasvelden in de Noordzee en het sluiten van kolenmijnen is de importafhankelijkheid van de EU de afgelopen tien jaar gestegen naar ruim 55%. Dit percentage zal de komende jaren bij onveranderd beleid fors stijgen. De situatie met betrekking tot de beschikbaarheid van fossiele brandstoffen verschilt sterk per soort brandstof. Olie is veruit de belangrijkste factor in dit opzicht. De productie van goedkope, makkelijk winbare olie daalt sinds 2006. Olie is in Europa vooral van belang voor de transport- en chemische sector. Aardgas leek op weg schaars te zijn, en er vindt al jaren een diplomatiek steekspel plaats rond de peperdure aanleg (en het onderhoud) van gaspijpleidingen tussen Rusland, Centraal Azië en Europa. De opkomst van onconventioneel aardgas uit leisteen (schaliegas, omstreden vanwege de ernstige gevolgen voor het milieu) zou de behoefte aan import in Europa kunnen doen afnemen. Steenkolen vormen een groter probleem dan vaak gedacht: de export ervan komt van slechts zes landen: China, de VS, Colombia, Zuid Afrika, Indonesië en Australië. De vraag ernaar in India en China is groot en maakt de markt krap: zowel China, de VS als Indonesië staan op het punt van netto exporteur importeur van steenkool te worden.
Voor zover landen niet zelf over deze grondstoffen beschikken, zijn ze dus afhankelijk van importen en dat maakt ze kwetsbaar. Op verschillende manieren wordt geprobeerd daaraan het hoofd te bieden: het te vriend houden van de belangrijkste leveranciers (of het nu brute dictators zijn of niet), het beveiligen van handelsroutes, het creëren van alternatieve handelsroutes (door de lucht, over zee, over land en zee met pijpleidingen, en over land met wegen en spoorlijnen), het aanboren van energievoorraden in eigen regio, het vervangen van fossiele brandstoffen door duurzame alternatieven en energiebesparing. De belangrijkste werelddelen die in dit spel een rol spelen zijn van oudsher Noord-Amerika, Europa en Rusland, en daar zijn de laatste decennia China, India en Brazilië nog eens bij gekomen. Kijken we naar Europa en de VS, dan zien we dat bij het bestrijden van de afhankelijkheid in feite wordt ingezet op alle genoemde terreinen. Bij dat beleid zijn echter nogal wat vraagtekens te plaatsen.
* Wat betreft de handelsroutes hebben de VS het nadeel dat grondstoffen die zij uit andere delen van de wereld moeten aanvoeren (vooral) over water zullen moeten worden vervoerd, terwijl Azië en Europa elkaar ook over land kunnen bereiken. Op mondiaal niveau resulteert dit in het versterken van de zeestrijdkrachten door onder meer de VS, het Verenigd Koninkrijk, India, China en Australië om de scheepstransportroutes voor energie en grondstoffen, bijvoorbeeld vanuit Azië en het Midden-Oosten over de Stille- en de Indische Oceaan, vooral rondom Afrika, te beveiligen.
De Chinese marine is inmiddels de grootste in de regio, met meer dan 60 onderzeeboten en ruim 80 snelle en wendbare patrouilleschepen, binnenkort wordt het eerste vliegdekschip operationeel. China wil daarmee de
14
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld Chinese olievoorziening via de Indische oceaan veiligstellen, omdat het land de helft van de olie die het nodig heeft uit Saoedi-Arabië importeert. In reactie hierop versterkt de VS de twee vlootbases in Japan op nog geen 500 kilometer van de Chinese kust. Inmiddels heeft de VS nu elf vliegdekschepen en twee in bestelling; het Verenigd Koninkrijk heeft er drie en twee in bestelling; India heeft er een en bestelde er twee; Frankrijk en Spanje hebben er ieder een en bestelden beiden er nog een bij en zelfs Brazilië heeft er een. Vliegdekschepen fungeren voor de betrokken landen als drijvende mobiele steunpunten. Ook militaire bases en allerlei andere vormen van militaire aanwezigheid (in de vorm van installaties, trainingskampen, opslagplaatsen, brandstofvoorraden en dergelijke) vervullen die rol. Op die wijze zijn de VS in vele tientallen landen over de hele wereld aanwezig, allemaal om de eigen belangen in voorkomende gevallen zeker te stellen. Zo is er in Afrika Africom, een militair commandocentrum. Officieel om stabiliteit in Afrika te garanderen, maar in de praktijk ook om de Amerikaanse belangen veilig te stellen en tegenwicht te bieden aan de groeiende Chinese invloed in dit continent.
* In de door westerse mogendheden gevoerde oorlogen wordt steeds vaker gebruik gemaakt van particuliere bedrijven, zo zagen we al. Dat geldt ook voor de beveiliging van oliewinning in gebieden waar spanningen heersen. Uit onderzoek20 blijkt dat er regelmatig sprake is van mensenrechtenschendingen door medewerkers van deze bedrijven, en dat de controle op het functioneren daarvan te wensen overlaat.
* Om niet van één aanvoerlijn van olie afhankelijk te zijn en om doorvoer door vijandige landen te omzeilen worden op vele plaatsen in de wereld nieuwe pijpleidingen aangelegd. Deze leidingen op zichzelf zijn al duur, maar daar komen nog eens de kosten van voortdurende bewaking bij.
Onlangs werd een pijpleiding tussen Rusland, door de Oostzee, naar West-Europa in gebruik genomen die de Baltische staten en Polen omzeilde. De lidstaten van de Europese Unie proberen tegelijk de afhankelijkheid van Russisch aardgas te verminderen door onder meer een gigantische pijpleiding te plannen die gas uit Turkmenistan via Turkije naar Europa kan laten stromen, de zogenoemde Nabucco pijplijn. En er zijn zelfs plannen om een pijplijn dwars door de Sahara, de Trans Sahara pijplijn, aan te leggen waardoor gas uit Nigeria naar Europa kan stromen.21 De Nabucco pijplijn zou 3300 kilometer lang worden, beginnend in Turkmenistan, door Turkije, Bulgarije, Roemenië en Hongarije en zou in Oostenrijk aansluiten op het Europese net. De pijplijn zou goed zijn voor zo’n 50 miljard kubieke meter gas per jaar, wat neerkomt op ongeveer 5% van de huidige consumptie. Aanlegkosten alleen al worden geschat op bijna 8 miljard euro. Voorstudies werden in een eerder stadium al gefinancierd door de EU. Daar komen uiteraard nog kosten bij, zoals voor de beveiliging van de leiding. De Trans Sahara pijplijn zou zelfs 4300 kilometer lang worden, beginnend in Zuid-Nigeria, door Noord-Nigeria, Niger en Algerije en aansluitend op het Europese net in Frankrijk via een pijplijn door de Middellandse Zee. Deze pijplijn zou goed zijn voor zo’n 30 miljard kubieke meter gas per jaar. Aanlegkosten worden geschat op een slordige 12 miljard euro. De pijplijn zou niet alleen gas leveren aan Europa, maar ook aan Noord Nigeria en Niger, zelf arm aan energiedragers. Naast de EU heeft ook het Russische Gazprom interesse voor deelname getoond. De EU heeft Nigeria al een fors bedrag geleend onder meer ter financiering van de plankosten. De beveiliging van de pijplijn is in dit geval nog relevanter omdat er immers al jarenlang een verzetsbeweging bestaat in de olie- en gasrijke delta van Zuid Nigeria waartegen militair opgetreden wordt, Niger al jaren met een verzetsbeweging onder het woestijnvolk van de Toeareg kampt (in relatie tot de uraniumwinning) en in Algerije een Al Qaida-achtige terreurbeweging actief is. Permanente beveiliging van de pijplijn lijkt dus noodzakelijk. De aanwezigheid van dergelijke beveiligers blijkt in de praktijk zelf op zijn beurt regelmatig weer aanleiding voor geweld.
20
Mark Akkerman, De opkomst van de nieuwe huurling: over private diensten in de militaire- en veiligheidssector, Campagne tegen Wapenhandel, januari 2011 21
Naar de plannen deze pijplijnen aan te leggen werd door de Quaker Council for European Affairs onderzoek verricht: zie www.qcea.org.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
15
Vredeseconomie en de preventie van geweld * Het met militaire middelen veilig stellen van de aanvoer (bewaking, maar ook het voeren van oorlog om aanvoer te verkrijgen of te behouden) is een kwetsbaar gebeuren en leidt tot het verlies van veel mensenlevens. De uitvoering ervan vergt bovendien een enorme hoeveelheid energie.
Een paar cijfers: het Amerikaanse leger is de grootste collectieve olieconsument ter wereld met een energiebudget van 13,4 miljard dollar in 2010; een F-16 verbruikt ongeveer 50 liter brandstof per minuut en 70% van de logistiek van het Amerikaanse leger op het slagveld heeft betrekking op de aanvoer van brandstof.
We gaan later nog in op pogingen van de defensie-industrie en het leger deze energie-afhankelijkheid te verminderen, maar de mogelijkheden daarvan moeten niet overschat worden. De cijfers geven echter wel aan dat er nogal wat energie verloren gaat alleen voor het veiligstellen van de aanvoerlijnen. Energie die alleen maar wordt ingezet om energie te zeker te stellen, wat toch als een fors energieverlies gerekend moet worden.
* Momenteel wordt wereldwijd de winning en het gebruik van fossiele brandstoffen gesubsidieerd met ontwikkelingshulp, kredietgaranties, bilaterale verdragen en, aan de kant van de consument, met voordelige afspraken met grootverbruikers en belastingvoordelen. De subsidie op fossiele brandstoffen is daardoor vijf maal zo hoog als die op duurzame vormen van energie. Omdat deze thematiek elders uitgebreid behandeld wordt, gaan we daarop hier verder niet in. Aangezien fossiele energiebronnen door de schaarste steeds duurder zullen worden en duurzame energie door nieuwe technologische ontwikkelingen steeds goedkoper, is het niet alleen uit het oogpunt van het milieu onverstandig zo zwaar in te zetten op fossiele energiebronnen: in feite zijn het allemaal investeringen in een sector die gedoemd is aan belang in te boeten.
* We zagen al dat de aanwezigheid van belangrijke grondstoffen vaak een bron van geweld is, omdat toegang tot grondstoffen toegang tot de macht betekent. De oorlogen in Afghanistan en Irak draaiden in ieder geval ten dele om olie, en ook vele interne conflicten hebben met olie te maken (zoals in Nigeria, Angola, Soedan, Tsjetjenië). Omdat bezit van grondstoffen een bron van rijkdom is, kennen veel olielanden een dictatoriaal regime, waarin een kleine elite zich verrijkt met de olie-inkomsten. Het schaarser worden van de voorraden zal dit niet verbeteren. Bij de revoltes die in 2011 in de Arabische regio plaatsvonden (Tunesië, Libië en andere landen) werd weer eens duidelijk dat veel Westerse landen, ondanks hun vriendelijke woorden over het verzet van de bevolking, vanwege hun afhankelijkheid van de olie tot dan toe vriendschappelijke relaties onderhielden met dictators en die in feite steunden bij hun onderdrukking van de locale bevolking, vaak ook met wapenleveranties.
Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Nigeria, Koeweit, Venezuela, Qatar, Oman, Maleisië en Indonesië behoren tot de top 25 van grootste afnemers van Nederlandse wapens (van de wapenindustrie of afgedankt materieel van het leger) buiten EU/NAVO+22-verband. Dit zijn allemaal leveranties die als controversieel bestempeld kunnen worden, op twee gronden: het zich voordoen van interne conflicten en/of het aan de macht zijn van repressieve regimes23. Een enkele keer is er een directe relatie tussen een wapenleverantie en een oliegerelateerd conflict. De Nederlandse scheepswerf TP Marine leverde bijvoorbeeld in 2009 of 2010 twintig patrouilleschepen aan het Nigeriaanse leger, ondanks het slepende gewapende conflict en de mensenrechtenschendingen door politie en (para)militairen in de Niger-delta. De Nederlandse regering verdedigde deze levering, die overduidelijk in strijd is met de geldende EU-richtlijnen, met een expliciete verwijzing naar de bescherming van olieplatforms van ondermeer Shell in de regio. De relatie tussen TP Marine en de marine van Nigeria is sindsdien alleen nog maar inniger geworden.24 22
Met EU/NAVO+ zijn bedoeld de EU- en NAVO-lidstaten plus Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland. Zie de jaarlijkse Analyses wapenexportbeleid van de Campagne tegen Wapenhandel 24 Zie: http://stopwapenhandel.org/node/1194 23
16
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld
3.2. Defensie en Crisis De totale militaire uitgaven wereldwijd bedroegen in 2011 1740 miljard dollar (gegevens ontleend aan SIPRI)25, wat meer is dan in de Koude Oorlog en vooral verklaard wordt uit de wens wereldwijd te kunnen interveniëren (mede met het oog op de toevoer van grondstoffen) en uit de ‘war on terror’. De uitgaven in 2011 waren iets hoger dan in 2010; die tien voorafgaande jaren gaven een veel grotere groei te zien: de totale uitgaven in 2010 waren 50 procent hoger dan in 2001; voor de VS was dat zelfs 81 procent. In 2011 daalden de uitgaven in de VS en van Europa licht, omdat als gevolg van de crisis de defensiebudgetten onder druk kwamen te staan. Er wordt dus bezuinigd, maar opvallend is dat daarbij het materieel ontzien wordt. Wanneer we zien hoe groot de lobby vanuit de wapenindustrie is, behoeft dat niet te verwonderen.26 De militaire uitgaven van Rusland en China namen in 2011 toe met respectievelijk 9,3 en 6,7%. In april 2011 presenteerde de Nederlandse regering de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis, waarin een forse bezuiniging op defensie werd aangekondigd van ruim 1 miljard. De minister presenteerde die met tegenzin, maar de kredietcrisis liet hem geen andere mogelijkheden. De beleidsbrief volgde op een rapport waarvoor het vorige kabinet opdracht gaf met verkenningen over waar het met de krijgsmacht heen zou moeten. Daarin waren verschillende varianten opgenomen. De regering koos echter niet voor een variant, maar voor een veelzijdig inzetbare krijgsmacht, waarbij een zwaar accent gelegd werd op de cyberwarfare en nieuwe ontwikkelingen zoals de onbemande militaire vliegtuigen. Juist op deze terreinen heeft de Nederlandse industrie veel kennis en dus belangen. Daarnaast werden allerlei taken die te maken hebben met het tegenhouden van immigranten en vluchtelingen buiten de bezuinigingen gehouden, zoals de marechaussee en patrouillevaartuigen die ingezet worden in het kader van Frontex, de bewaking van de ‘buitengrenzen’ van Europa.
3.3. Wapenproductie en Economie De internationale wapenhandel zet tussen de 40 en 50 miljard dollar per jaar om, maar dat cijfer betreft alleen de zogeheten ‘legale’ wapenverkopen tussen landen onderling, dus nog niet de illegale handel en de verkopen in eigen land. Als verkopen in eigen land worden meegerekend komt het totaal aan wapenverkopen wereldwijd op meer dan 300 miljard dollar per jaar. De honderd grootste defensieconcerns zagen hun gezamenlijke omzet in 2009 met meer dan 10% stijgen en ook in 2010 bleef er, ondanks de financiële crisis, van een stijging sprake. In 2010 was het Amerikaanse Lockheed Martin de grootste wapenproducent ter wereld, gevolgd door het Britse BAE Systems en het Amerikaanse Boeing.27 Het op een na grootste Europese wapenbedrijf, EADS, heeft om belastingredenen het hoofdkantoor gevestigd in Nederland (Leiden); de productie van vooral gevechtshelikopters, vliegtuigen en raketten vindt met name in Duitsland, Frankrijk en Spanje plaats.
Nederland telt tenminste 250 bedrijven die op de ‘defensie- en veiligheidsmarkt’ actief zijn, met een gezamenlijke omzet van ca. 3 miljard. De belangrijkste bedrijven naast EADS zijn Thales (radar- en vuurleidingsapparatuur), Damen/De Schelde (schepen), Stork (onderdelen voor vliegtuigen en helikopters) en TNO (onderzoek en ontwikkeling).Veel andere bedrijven produceren onderdelen van wapensystemen. Ook de verkoop van afgeschreven militair materieel door het Ministerie van Defensie neemt een belangrijke plaats in in de totale Nederlandse
25
http://www.sipri.org
26
We verwijzen hier naar het rapport Lobbyen voor oorlog. De rol van de wapenindustrie in de uitbouw van een militair Europa, Corporate Europe Observatory, september 2011 (zie ook www.stopwapenhandel.nl). 27
http://www.sipri.org/research/armaments/production/Top100
Platform Duurzame en Solidaire Economie
17
Vredeseconomie en de preventie van geweld wapenexport.28 Als gevolg van dergelijke leveranties wordt in verscheidene landen gevlogen met oude Nederlandse F-16 vliegtuigen, onder meer in Chili, en bestaat de Chileense marinevloot voor een groot deel uit oude Nederlandse schepen. Daar er spanningen zijn tussen Chili en andere Zuid-Amerikaanse landen zien de buurlanden Peru en Ecuador dat als een bedreiging waarop zij moeten reageren met eigen aankopen, en daarmee dragen dergelijke leveranties bij aan een regionale wapenwedloop. Voortvloeiend uit de bezuinigingen op Defensie staan de komende jaren weer veel afgestoten wapens in de etalage. De Nederlandse wapenexport is de afgelopen tien jaar fors gestegen. In het recordjaar 2009 werden exportvergunningen afgegeven ter waarde van ruim 1,4 miljard euro. In 2010 ging het om ruim een miljard euro. Nederland staat met deze exportcijfers al jaren in de top 10 van grootste wapenexporteurs in de wereld. In de periode 2001-2010 neemt Nederland de zevende plaats op de wereldranglijst in.29 Andere grote wapenexporteurs zijn de Verenigde Staten, Rusland, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, China, Zweden, Italië en Israël.
Wapenexport is gebonden aan regels, die op Europees niveau zijn vastgesteld, de EU Gedragscode Wapenexport (tegenwoordig de z.g. Common Position).Voor elke uitvoer moet een aparte vergunning worden aangevraagd. Bij de beoordeling wordt onder andere gekeken naar de mensenrechtensituatie in het land waar de wapens terechtkomen, de regionale en internationale veiligheid en de ontwikkelingssituatie (het 8e criterium). Er blijken echter grote verschillen te bestaan tussen de EU-landen in het interpreteren van de regels en criteria, waardoor veel controversiële uitvoer toch plaats kan vinden.30Ondanks de ontwikkelingstoets worden, ook door Nederland, nog steeds wapens geëxporteerd naar landen in oorlog als Marokko en naar ontwikkelingslanden (onder meer Bangladesh). Dit 8e criterium heeft in Nederland sinds de totstandkoming van de code in 1998 nog maar vier maal tot het weigeren van een exportvergunning geleid.31 Het is dan ook geen bindend criterium, maar een overweging die meegenomen moet worden. Het Dertiende Jaarverslag over de Controle van Export van Militaire Goederen en Technologie over 2010 van de EU laat zien dat de omvang van de wapenexport vanuit de EU-lidstaten naar ontwikkelingslanden gestegen tot 15.5 miljard euro, bijna de helft van alle exportvergunningen. De waarde van exportvergunningen naar autoritaire regimes in het Midden-Oosten en Noord Afrika daalde ten opzichte van de recordwaarden van 2009, maar was nog steeds zeer omvangrijk, namelijk 8.3 miljard euro. Daarbij moet nog aangetekend worden dat maar liefst 8 lidstaten (waaronder Duitsland en Groot-Brittannië) geen volledige informatie verstrekten voor het rapport. In 2012 zal een evaluatie plaatsvinden van het EU wapenexportbeleid, hetgeen bemoeilijkt wordt door de tekortkomingen in de rapportage.32 De Nederlandse overheid zegt de regels strikt toe te passen, maar in de praktijk valt dat vaak tegen. Het afgelopen decennium behoorden omstreden bestemmingen als Indonesië, Marokko, Chili en Turkije tot de grootste afnemers van Nederlandse wapens. Ook Colombia, Egypte, Bahrein, Jemen, Nigeria, India, Pakistan, Thailand en Saoedi-Arabië stonden op de klantenlijst. Allemaal landen die zich bevinden in spanningsgebieden, kampen met interne conflicten en/of bekend staan om mensenrechtenschendingen. Toen in het voorjaar van 2011 bleek dat door Nederland geleverde wapens in Bahrein en Egypte werden ingezet om de volksopstanden de kop in te drukken, ontstond grote publieke en politieke verontwaardiging. De Tweede Kamer
28
Mark Akkerman, Wereldwijd leverbaar: de overheid als grootste wapenhandelaar, Campagne tegen Wapenhandel, november 2007 29 http://www.sipri.org/databases/armstransfers 30 An Vranckx (ed.), Rhetoric or restraint? Trade in military equipment under the EU transfer control system, Academia Press, Gent, November 2010 31 Zie: http://stopwapenhandel.org/sites/stopdewapenhandel.antenna.nl/files/imported/publicaties/factsheets/factsheet_duurzame_ontwik keling.pdf 32
Zie het Persbericht van de Campagne tegen Wapenhandel van 11-01-2012 ‘EU rapport over wapenhandel te laat en incompleet, menen vredesorganisaties’ n.a.v. de publicatie van het Dertiende Jaarverslag over de Controle van Export van Militaire Goederen en Technologie over 2010.
18
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld nam diverse moties aan voor strengere uitvoerregels en vooral striktere toepassing daarvan. Het debat hierover loopt nog, maar de regering lijkt de wensen van de Kamer grotendeels te negeren. Nederland speelt niet alleen op het gebied van wapenexport een belangrijke rol op het wereldtoneel. Schiphol en Rotterdam zijn belangrijke doorvoerhavens voor wapenhandel. Hiervoor zijn de regels nog soepeler. Wapens die van of naar een lidstaat van de EU of de NAVO, alsmede enige andere landen, gaan worden in principe automatisch doorgelaten. Alleen in uitzonderingsgevallen voert Nederland een eigen toets uit naar de toelaatbaarheid van deze wapenzendingen. Zo vinden allerlei wapens via Nederland hun weg naar controversiële bestemmingen, die waarschijnlijk niet goedgekeurd zouden worden wanneer het rechtstreekse wapenexport vanuit Nederland zou betreffen. In 2010 ging het bijvoorbeeld om Belgische machinegeweren naar Bahrein, Europese munitie naar Koeweit, Oman en Qatar, Tsjechische pistolen naar Bangladesh, Amerikaanse pepperspray naar Oeganda en ZuidAfrikaanse stroomstootwapens naar Duitsland.33
3.4. Energieafhankelijkheid van defensie. Ter sprake kwam al de grote energieafhankelijkheid van het militaire apparaat. Vanwege de afnemende beschikbaarheid en daarmee het duurder worden van de olie wordt door de defensie-industrie ook nagedacht over oplossingen voor dit probleem. Die worden gezocht en gevonden in verschillende richtingen. De VS zijn ervan bewust dat het gevaarlijk is dat hun militaire installaties zo afhankelijk zijn van het landelijk net, dat onder oorlogsomstandigheden een groot deel van het leger bezig moet zijn met brandstofkonvooien en het beveiligen van de aanvoerlijnen voor brandstof (het aandeel van brandstoftransport in de totale logistieke keten wordt in het Amerikaanse geval op 70% geschat). Ook zijn de kosten om mobiele generatorsets te laten draaien, enorm. Men is daarom bezig met experimenten op dit gebied (zoals een hybride wind/dieselinstallatie voor de stroomopwekking van Guantanamo Bay). Een alternatief voor de olie te vinden is nog relevanter, maar ingewikkelder. Experimenten met biobrandstof hebben tot nu toe nog weinig resultaat opgeleverd vanwege technische problemen onder omstandigheden met extreme temperaturen en vocht. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar synthetische brandstoffen (nog slechter voor het milieu) en is de marine vooral erg enthousiast over kernenergie. Wel zijn er enige successen geboekt bij energieopwekking te velde en energiebesparing bij infrastructuur zoals tenten. In maart 2112 besloot het Amerikaanse leger voor 7 miljard dollar te investeren in hernieuwbare energie (zonne- en windenergie, geo-thermische en biomassa systemen) om daarmee te voldoen aan de verplichting van Defensie om minimaal 25% van de elektriciteit te winnen uit hernieuwbare bronnen in 2025. In Nederland probeert defensie een eigen milieubeleid te ontwikkelen en te voldoen aan de overheidsdoelstellingen van energiebesparing en gebruik van groene energie. Een belangrijke bijdrage werd daaraan de afgelopen decennia geleverd door de inkrimping van de landmacht en de marine, maar ook door zuiniger om te gaan met energie: tussen 1990 en 2008 daalde het totale energiegebruik van defensie daardoor met 27% en de CO2-uitstoot met 52%. Het is, zo staat in de Defensieduurzaamheidsnota 2009-2012, moeilijk te besparen bij operationeel roerend goed (schepen, vliegtuigen, voertuigen), de besparing wordt vooral gevonden in het onroerend goed en de civiele voertuigen. Na 2008 steeg het totale energieverbruik van defensie weer als gevolg van de operationele inzet: oorlog slurpt energie. Waarschijnlijk zijn soortgelijke ontwikkelingen aan te wijzen in andere landen. Ook wijzigt men de strategie. Er worden tegenwoordig steeds vaker onbemande op zonne-energie vliegende vliegtuigen, (UAV’s, de zogenaamde ‘drones’) ingezet. De Amerikanen hebben dit al geregeld gedaan in Pakistan, Jemen en Somalië. Ze worden van grote afstand op basis van satellietbeelden op de grond bestuurd. Omdat er geen piloten zijn wier levens gevaar lopen, kunnen deze toestellen diep doordringen in vijandelijk gebied, maar ondanks de claims van precisie blijken bij beschietingen door de drones veel burgerslachtoffers te vallen. Ze worden ook bewust ingezet voor ‘extrajudicial killings’. Met de drones is daarmee een ontwikkeling ingezet van steeds meer geheime operaties op het grondgebied van de vijand, een ontwikkeling die de oorlogvoering steeds moeilijker democratisch controleerbaar maakt. Niet alleen zijn dergelijke ingrepen veelal in strijd met de mensenrechten, er
33
Frank Slijper en Wendela de Vries, Analyse Nederlandse wapenexport 2010, Campagne tegen Wapenhandel, december 2011
Platform Duurzame en Solidaire Economie
19
Vredeseconomie en de preventie van geweld gaat ook een voorbeeldwerking van uit die kan leiden tot een wereldwijde oorlog zonder grenzen waarin niemand veilig is, aldus een deskundige. 34 Voor de defensie-industrie opent dit perspectieven van nieuwe producten en nieuwe markten: tot voor kort konden alleen de VS en Israël deze drones bouwen, maar Frankrijk en Groot-Brittannië begaven zich met Dassault in 2011 ook op dit terrein, en ook China en Rusland hebben inmiddels hun eigen onbemande vliegtuigen. Steeds meer landen blijken in staat drones te bouwen. De vliegtuigjes worden steeds kleiner, wat allerlei nieuwe toepassingsmogelijkheden oplevert, tot aan het (binnen) verkennen van gebouwen aan toe. Binnenlandse veiligheid is dan ook een groeimarkt voor deze industrie. De prijs is voor de politie heel aantrekkelijk: een drone is vele malen goedkoper dan een politiehelikopter.35
34 35
Zie bijv. http://www.upi.com/Top_News/Special/2011/10/21/UN-warns-against-extrajudicial-killings/UPI-77851319219217/ Zie: ‘Big Brother in de lucht’ door Tom Vandyck, in: De Groene Amsterdammer, 19-01-2012.
20
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld
4. Andere wegen: de conversie van de samenleving Het militaire veiligheidsconcept van de grote machtsblokken is erop gericht de eigen positie veilig te stellen; om die reden zien we momenteel een verschuiving optreden van louter verdediging van het eigen territorium naar het ‘veiligstellen’ van de toegang tot energie en grondstoffen met de bijbehorende instrumenten (zoals versterking van de marine). In dit op machtsdenken gefundeerde veiligheidsbegrip betekent de afhankelijkheid van anderen (voor energie, voor grondstoffen) kwetsbaarheid, en die moet met de mogelijkheid van overheersing beantwoord worden. Het is deze benadering die een wereld van conflicten en geweld met zich brengt, maar die, zelfs in het geval dat die overheersing mogelijk zou zijn, geen veiligheid met zich brengt vanwege de verwoesting van het leefmilieu en de uitputting van grondstoffen. Een ander veiligheidsbegrip is daarom nodig, waarin het machtsdenken geen rol speelt en waarin duurzaamheid en coöperatie leidende en organiserende principes zijn. Dat kunnen geen starre principes zijn, maar principes die de ruimte laten om voortdurend nieuwe antwoorden te formuleren op nieuwe vragen en problemen, waarbij steeds de effecten van beleid niet alleen op huidige maar ook op toekomstige generaties worden meegenomen.
Zoals de Amerikaanse onderzoeker David Orr zegt: ‘To achieve security, therefore, requires that we move beyond over-reliance on military force and even “soft power” to goals promoting long-term sustainability and resilience. For the twenty-first century, the concept of sustainability should be the new organizing principle for both domestic and foreign policy, just as the doctrine of containment against the Soviet threat served in the previous century.’ (…) ‘Sustainability requires that we (a) see the world in all of its social, economic, and ecological complexity as one interactive system and (b) extend our time horizons sufficiently far into the future to foresee and forestall outcomes that would otherwise compromise the well-being of future generations.’ (…) ‘At the national level, adoption of sustainability as an organizing concept would require fundamental changes in policy, law, and the organization of federal agencies. A National Sustainability Act, a modern day equivalent of the National Security Act of 1947 or the National Environmental Policy Act of 1970 is needed to (a) integrate policy across agencies and departments of the federal government; (b) upgrade the capacity for foresight throughout all government departments and agencies; and (c) align federal policies, taxation, and research and development expenditures to coincide with the goals of sustainability.’36
Als het gaat om het aanwijzen van de beleidsveranderingen die nodig zijn om te werken aan die andere soort veiligheid, behoeven we hier niet alle onderwerpen die hiervoor aan de orde kwamen langs te gaan, omdat in veel gevallen de oorzaken (bijvoorbeeld mondiale en locale (inkomens)ongelijkheid, klimaatverandering, groeidenken e.d.) al onder andere thema’s (en dus in andere publicaties) aan de orde komen. Het is duidelijk dat meer internationale rechtvaardigheid en een betere omgang met natuur en milieu conflictstof wegnemen en daarmee geweld zullen verminderen. We gaan daar hier verder niet op in en beperken ons tot een aantal onderwerpen die alleen onder de thematiek van oorlog, defensie en geweld aan bod zullen komen. We benoemen die als de noodzakelijke ‘conversie’ van de samenleving. Onder conversie wordt in het algemeen verstaan het ombouwen van defensie- naar civiele productie. Een soortgelijke beweging zou ook het leger kunnen maken: geen soldaten meer opleiden, maar vredeswerkers. Onderhandelen als alternatief voor de inzet van geweld. En meer in het algemeen worden in deze paragraaf voorstellen gedaan om de het veiligheidsdenken anders te richten: weg van de voorbereiding van het gebruik van geweld, weg van veiligheid nagestreefd met wapens, naar een samenleving die zijn veiligheid zoekt in het wegnemen van conflictstof en in de samenwerking van mensen. Pas met ingrepen op al deze terreinen kan werkelijk sprake zijn van een transitie naar een vreedzame, duurzame en solidaire economie.
36
Uit het artikel ‘Security by Design’ van David Orr op http://www.thesolutionsjournal.com/node/1041.
Platform Duurzame en Solidaire Economie
21
Vredeseconomie en de preventie van geweld
4.1. Geopolitiek voor Vrede We zagen dat de toegang tot grondstoffen een bron is van veel actueel en potentieel geweld. Het is een bekend gegeven ook uit onze eigen geschiedenis. In Europa werd in de jaren vijftig de Europese Kolen en Staal Gemeenschap opgezet, die hielp om te voorkomen dat grondstoffen werden gemonopoliseerd en (opnieuw) ingezet als instrument in een gewapend conflict. Dat wil zeggen: er werd gestreefd naar coöperatie in plaats van competitie rond grond- en brandstoffen. Ook in de Verenigde Naties en in de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) wordt met een ander veiligheidsbegrip gewerkt dan bijvoorbeeld in de NAVO het geval is, waar ‘veiligheid’, en zoals we zagen, ook energie(voorzienings)veiligheid steeds verder gemilitariseerd is. Van dat nietmilitaire veiligheidsbegrip maken ook vredesopbouw, het respecteren en ontwikkelen van mensenrechten, het stimuleren van democratische processen en het rechtvaardig delen van natuurlijke hulpbronnen integraal deel uit. Dit model van gedeelde veiligheid, gedeelde verantwoordelijkheid en gedeelde hulpbronnen moet wereldwijd meer aandacht krijgen en verder uitgebouwd worden. Daartoe is het noodzakelijk de oude stereotypen geassocieerd met de verouderde militaire en politieke blokken te overstijgen. De Europese Gemeenschap zou zichzelf opnieuw moeten uitvinden. De financiële en economische crisis heeft getoond dat landen die voorheen gedacht werden economisch sterk te zijn, toch kwetsbaar zijn. Dat geldt voor de EU, maar ook voor Rusland, en zelfs voor China, dat voor zijn economische ontwikkeling toch op allerlei manieren afhankelijk is van de andere grote economieën. Deze onderlinge afhankelijkheid wordt meestal gezien als bedreiging. Bij de opbouw van Europa zagen we dat die afhankelijkheid ook een bijdrage tot vrede en stabiliteit kan zijn.
‘Denkbaar is bijvoorbeeld dat de EEG een nieuwe inhoud gegeven wordt door met het GOS (de landen die tot de voormalige Sovjet-Unie behoorden, inclusief Turkmenistan, Uzbekistan, Kazakstan, Kyrgystan, Tajikstan en Azerbeidzjan, en haar nabuurlanden een nieuw multilateraal samenwerkingsverband te beginnen: een Euraziatische Energie Gemeenschap (EEG!). Dit kan voor de EU én Rusland en hun bondgenoten een eigentijdse Gas en Olie Gemeenschap vormen, lessen trekkend uit herhaalde conflicten over aardgas in de afgelopen jaren. Als we in dat verband dan de geroemde “soft power” van de EU inzetten om de vrijheid, democratische- en mensenrechten tot hoeksteen van het beleid in een steeds grote wordende politiek unie te maken, kan het proces dat zich in het Oude Europa voltrok zich op grotere schaal herhalen. Nauwere samenwerking met de nog bestaande Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa kan het opheffen van de NAVO inluiden. In die nieuwe situatie is er geen plek meer voor de NAVO, net zo min als voor de Warschau Verdragsorganisatie, aangezien de meeste Oost- en CentraalEuropese landen, met inbegrip van Rusland, nu deel uitmaken van de vernieuwde politieke Unie. Eindelijk het Gemeenschappelijk Europese Huis!’37
4.2. Defensie anders * Leger en milieu In 2008 is na een dalende reeks vanaf 2002 het totale energieverbruik van defensie met 2% gestegen. De Bijlage Milieu 2008 van Defensie wijt dat aan een stijging van het energieverbruik bij het materieel als gevolg van operationele inzet en van het elektriciteitsverbruik bij het onroerend goed als gevolg van toenemende automatisering en airconditioning. Het gaat hier om stijgingen in volume, niet in geld als gevolg van gestegen brandstofprijzen. Gezien ook de ervaringen in het buitenland kan deze trend zich wel verscherpt gaan doorzetten. In oorlogsomstandigheden neemt het brandstofverbruik namelijk enorm toe. Dit kan leiden tot het volgende keuzeschema:
37
Kees Nieuwerth, 60 years NATO: time to transform security policies, Kerk en Vrede brochure 14, 2009; ‘Van brandstof als conflictstof naar coöperatie’, Vredesmagazine, nr. 2, 2011, p.30-32
22
Platform Duurzame en Solidaire Economie
Vredeseconomie en de preventie van geweld -
Ofwel defensie zal tegen de maatschappelijke trend in meer energie gaan gebruiken (en gezien het te verwachten prijsniveau ook duurder gaan worden). Ofwel de wijze van optreden zal moeten veranderen in de zin van meer operaties met lichter bewapende troepen Ofwel de krijgsmacht moet verder worden ingekrompen. Ofwel er moet serieus begonnen worden met energiebesparing tijdens operaties en bij de aanschaf van nieuw materieel.
Geweld(svoorbereiding) en oorlog zijn, zo zagen we, per definitie strijdig met duurzaamheid en solidariteit. Daarom is het noodzaak vooral te pleiten voor inkrimping van de krijgsmacht, en het inzetten van de vrijkomende middelen voor conflictpreventie en geweldloze conflictoplossing. En in de overgangsfase zal op alle mogelijke andere manieren gewerkt moeten worden aan energiebesparing.
* Leger en bezuinigingen en alternatieven voor een militaire aanpak We zagen dat de Nederlandse regering wel bezuinigt op defensie, maar niet kiest voor een ander, toegespitst beleid. Vanuit de vredesbeweging klinkt de roep om het geld beter in te zetten, namelijk ten bate van conflictoplossing en geweldpreventie. Wapens zijn duur: één straaljager kost net zoveel als Max van der Stoel met een kleine staf als Hoge Vertegenwoordiger voor de Nationale Minderheden bij de OVSE kwijt was, en hij was in staat het uitbreken van tal van etnische conflicten op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie te voorkomen. Onderzoek toont aan dat conflictpreventie de samenleving grote kosten kan besparen: in zijn studie Spending to Save? An Analysis of the Cost Effectiveness of Conflict Prevention uit 2004 toont de Britse onderzoeker Malcolm Chalmers dit aan aan de hand van cijfers over conflicten uit het nabije verleden; hij rekent hieronder overigens ook beperkte militaire ingrepen om groter geweld te voorkomen. Nederland heeft er al voor gekozen Den Haag tot de hoofdstad van het internationaal recht te maken. In het verlengde daarvan dient er ook beleid gemaakt te worden van een grotere inzet op het gebied van conflictpreventie en conflictoplossing, bijvoorbeeld met het opleiden van professionele vredeswerkers, de reïntegratie van kindsoldaten, en allerhande actie op het terrein van ontwapening. We verwijzen hier ook naar de aanbevelingen die de AIV deed in het eerder genoemde rapport over de Responsibility to Protect (R2P), zoals het verrichten van meer studie naar en implementatie van Targeted Sanctions en Smart Sanctions als niet-militaire pressiemiddelen, de versterking van het VN-instrumentarium ten behoeve van R2P vooral in het preventieve stadium (uitbouw van het early warning system), steun aan de capaciteitsopbouw van regionale organisaties, hulp bij de opbouw van een rechtstaat (zoals de training politie en rechters) e.d. Er zijn vele NGO’s actief op het terrein van geweldloosheid en conflictpreventie. We noemen hier in het bijzonder naar GPPAC, de Global Partnership for the Prevention of Armed Conflict (www.ggpac.net; voorheen ECCP, European Centre for Conflict Prevention), een wereldwijd netwerk van organisaties die zich inzetten voor conflictpreventie en vredesopbouw, dat onderzoek doet en expertise uit de hele wereld bij elkaar brengt.
4.3. Conversie en ontwapening In de jaren tachtig, op het hoogtepunt van het maatschappelijk protest tegen de wapenwedloop, werd veel onderzoek verricht naar de mogelijkheden van conversie van de wapenindustrie. In Nederland verscheen hierover bijvoorbeeld het rapport Bewapening en Werkgelegenheid, het resultaat van een gezamenlijk onderzoeksproject van de Franciscaanse Samenwerking, OSACI en Pax Christi Nederland, geschreven door onderzoeker Jim Louisse. De geschiedenis geeft voorbeelden van geslaagde conversieprocessen: na afloop van de Tweede Wereldoorlog liep het aantal werknemers dat in de Amerikaanse wapenindustrie werkzaam was, terug van 12 miljoen naar een miljoen werknemers, zonder dat dit tot economisch problemen leidde, wat uiteraard verklaard kan worden uit de grote behoeften aan producten uit de civiele industrie in die periode. Hoewel de huidige situatie een andere is, is hiermee wel duidelijk dat er veel mogelijk is wanneer daar bewust voor gekozen wordt en er een bewust beleid op wordt gevoerd. We zagen al dat de wapenindustrie een zeer kapitaalintensieve industrietak is, en dat dus het geld elders
Platform Duurzame en Solidaire Economie
23
Vredeseconomie en de preventie van geweld geïnvesteerd veel meer werkgelegenheid en daarmee welvaart creëert. Uit milieuoogpunt is dat ook voordelig, omdat zoals we ook al zagen, wapensystemen en defensie in het algemeen veel grondstoffen en energie verbruiken. Op de wapenmarkten in de wereld valt echter heel veel geld te verdienen omdat in het heersende veiligheidsdenken nieuwe geavanceerde wapens een ‘must’ zijn voor landen om hun tegenstanders te overtroeven, iets wat de wapenproducenten in hun lobby bij de politiek niet nalaten te benadrukken. Er wordt dan ook veel overheidsgeld gestoken in de ontwikkeling van nieuwe wapens. Toch zijn er daardoor ook bedrijfsrisico’s verbonden aan het louter produceren van wapens, omdat overheden voor een ander beleid (of wapens van andere producenten) kunnen kiezen. In de praktijk nemen we dan ook andere vormen van conversie waar: om de risico’s van eenzijdig vertrouwen op aankopen door defensie te ondervangen hebben veel bedrijven ervoor gekozen om te diversifiëren. We zagen al dat de drones die ontwikkeld werden voor militair gebruik inmiddels toepassingen krijgen op civiel gebied, niet alleen voor de politie, maar ook in de landbouw en het bestrijden van rampen. Van werkelijke conversie is dan geen sprake, integendeel: het bedrijf wordt er sterker van, waardoor de wapenindustrie in feite sterker wordt. Tegelijk is daarmee echter ook duidelijk dat een grote reductie in de wapenaankopen niet persé een bedreiging voor het voortbestaan van een bedrijf behoeft te zijn.38 Tot slot kan ook opgemerkt worden dat in alle economische sectoren zich situaties kunnen voordoen waarin een bedrijf gewoon overbodig is geworden door politieke of technologische ontwikkelingen. Dat is een normaal patroon waar gezonde bedrijven op zullen anticiperen. Ook wapenproducerende bedrijven kunnen gesloten worden.
38
Sommige van deze civiele spin-off producten zouden waarschijnlijk nooit ontwikkeld zijn wanneer er niet zo zwaar in de ontwikkeling van wapens was geïnvesteerd. Als argument vóór onderzoek naar en ontwikkeling van wapens kan dit natuurlijk niet gelden, omdat dit een peperdure omweg zou zijn. Rechtstreeks geïnvesteerd in onderzoek naar civiele producten zouden de opbrengsten veel hoger zijn.
24
Platform Duurzame en Solidaire Economie