Vraag het Matla De pershistorische betekenis van het Haagsch Persbureau, het knipselarchief en de Matla-agenda
Door Pelle Matla
4/11/2014
Resumé Het Haagsch Persbureau Matla werd tussen 1950 en 1995 een begrip op de redacties van Nederlandse kranten, tijdschriften en omroepen. Maar met die bekendheid is nog niet verklaard of het Haagsch Persbureau ook daadwerkelijk een rol van betekenis heeft gespeeld in het Nederlandse medialandschap. Over macht en invloed van zijn persbureau had Jean Hubert Matla (1902-1968) al in de jaren dertig uitgesproken ideeën. Hij wilde net zo groot worden als de pioniers van het persbureauwezen: Havas, Reuter, Vaz Dias. Zover kwam het niet. Dat Matla, en zijn opvolgers de ‘Dames Matla’ Gerda Huberts en Wil Kortekaas, er toch in slaagden in de journalistieke spotlights te komen, was grotendeels te danken aan de Matla-agenda. Dat was een maandelijkse bundel stencils met aanstaande jubilea, waaruit veel redacties onderwerpen voor verhalen putten. Ook het Matlaarchief van miljoenen krantenknipsels bleek een nuttige bron voor journalistieke research. Digitalisering van die knipsels zouden het knipselarchief veilig moeten stellen voor toekomstig onderzoek, omdat daarmee een bron met ‘unieke content’ werd gevormd. Maar door ‘vergoogling’ van research en onderdrukstaande marges investeren uitgevers niet meer in het verzamelen van unieke informatie. Het einde van ‘Matla’ en andere historische archieven van Sijthoff Pers en de Haagsche Courant, waarvan de Matla-knipsels onderdeel waren, lijkt nu in zicht.
Contact: Pelle Matla
[email protected] Omslagfoto: Jean Hubert Matla in januari 1967, gefotografeerd voor een interview in de Volkskrant. Foto: Fotobureau Stokvis
1
Vraag het Matla De pershistorische betekenis van het Haagsch Persbureau, het knipselarchief en de Matla-agenda Door Pelle Matla*
Een artikel over een legendarisch knipselarchief begint misschien het beste met een duik in krantenknipsels over dat archief zelf. Het Haagsch Persbureau Matla, waarover het hier gaat, dankte zijn bestaan aan miljoenen artikelen, tussen 1927 en 1995 bijeen geknipt uit binnen- en buitenlandse kranten en tijdschriften. Een Haags herenhuis vol oud papier, waar journalisten terecht konden voor feiten en achtergronddocumentatie, en dat waarschijnlijk om die reden zelf regelmatig onderwerp was van achtergronden, reportages en interviews. “De heer J.H. Matla uit Den Haag weet alles, want hij heeft een papieren geheugen dat – naar hij zelf zegt – nimmer faalt”, schreef het Haagsch Dagblad in 1954 in een lang artikel dat de nauwkeurigheid roemt van ‘geheugen-phenomeen’ Matla en zijn informatiedienst. In 1962 noemde en roemde het Haarlems Dagblad Matla als “’s Werelds grootste agendaris”. Trouw typeerde het archief in 1977 als “veruit Nederlands oudste persbureau”, de Volkskrant schreef in 1983: “Maandelijks wordt de redactie van vrijwel iedere Nederlandse krant verblijd (sic) met het handelsmerk van het Haagsch Persbureau Matla: de zogenaamde Matla-agenda…” In februari 1992 beschreef Het Parool: “Treed binnen in de wondere wereld van de Matla Agenda, het vademecum der journalistiek, de onuitputtelijke vraagbaak voor elk mogelijk nieuwsfeit.”2 In perskringen was Matla een begrip. Op een enkele uitzondering na werd er met bewondering over de man en zijn bureau bericht in krant, radio en op tv.3 Ook toen het bureau na zijn dood in 1968 werd overgenomen door ‘de Dames Matla’ – Gerda Huberts en Wil Kortekaas, medewerksters van het eerste uur. Maar wat die artikelen in hun bewondering niet doen, is Matla plaatsen in een bredere context van informatievoorziening aan nieuwsmedia in Nederland. Dit artikel wil daar een aanzet toe geven. Proberen een antwoord te geven op de vraag welk pershistorisch belang aan het Haagsch Persbureau kan worden gehecht, is niet makkelijk. Het risico bekendheid te verwarren met belang ligt hier op de loer. Daarbij komt dat dit bureau en zijn oprichter, Jean Hubert Matla (1902-1968), nooit eerder hoofdonderwerp waren van een geschiedkundige studie. In verschillende historische publicaties wordt wel gerefereerd aan Matla.4 Maar het bureau valt, evenals andere kleinere leveranciers van informatie, bijvoorbeeld buiten de focus van Huub Wijfjes’ overzichtswerk Journalistiek in Nederland 1850 - 2000.5
2
De verklaring voor het feit dat Matla niet eerder vanuit pershistorisch oogpunt belicht is, moet misschien juist wel gezocht worden in het gegeven dat het Haagsch Persbureau te rekenen valt onder de kleinere informatiediensten. Een heterogene groep bureaus in de marge van de nieuwsvoorziening, die vaak op deelgebieden content leverden. Te denken valt aan leveranciers van kerkelijk of buitenlands nieuws, maar ook fotobureaus, cartografische diensten en documentatiediensten. Over hun rol in de informatiestromen is nog geen geschiedkundige studie voorhanden, hoewel onderzoek zou kunnen uitwijzen of en in welke mate zij van nut zijn geweest voor de informatievoorziening van (nieuws)redacties. Maar wat je nu al kunt constateren, is dat het de Haagse journalist Jean Hubert Matla lukte zijn bureau in de journalistieke spotlights te plaatsen, waar concurrenten niet, of minder succesvol waren. In dit artikel wil ik duiden welke plek Matla’s bureau innam in het brede speelveld van informatievoorziening tussen 1927, het jaar van oprichting van het Haagsch Persbureau, en 1994, het slotjaar. De eerste jaren van het persbureau, tot aan de Tweede Wereldoorlog komen als eerste aan bod, met daarin een belangrijke plek voor Matla’s eigen ideeën over het gewicht van zijn schepping in de pershistorie. Vervolgens wordt de vraag opgeworpen hoe Matla na de oorlog tot een begrip wist uit te groeien. Tot slot komt de vraag aan de orde welk (pers)historische waarde het Matlaknispelarchief nu nog heeft.
Jean Hubert Matla
Jean Hubert Matla werd geboren op 10 februari 1902 als negende kind in een katholiek Haags bourgoisgezin dat uiteindelijk 16 kinderen telde – een jonger zusje dat al vóór Jean Huberts geboorte overleed niet meegerekend. Het gezin woonde aan de Weimarstraat 62 A, een bescheiden bovenwoning met een erker op de eerste verdieping die uitzag op deze Haagse winkelstraat. Op een portret uit het begin van de 20e eeuw poseert de familie in vol ornaat, de meisjes uitgedost in jurkjes met een strik in het haar, de jongens in matrozenpak. Te midden van de kinderen zitten de ouders, moeder Maria Smeets en vader Johannes. Vermogen aan vaderskant, die een sigarenfabriek leidde, stelde de kinderen in staat naar school te gaan. De kleine Jean Hubert bezocht de HBS in de Haagse Raamstraat, waar hij naar eigen zeggen een ‘matige leerling’6 was. Zijn honger naar kennis en informatie openbaarde zich al in zijn jonge jaren, eerst op de lagere school, later op het seminarie. Een notitie van een HBS-schoolmeester op een rapport geeft munitie aan die veronderstelling. “Gaat dit ventje niet te laat naar bed en leest hij niet te veel kranten.”7 Zelf zegt Matla in erover in het Haagsch Dagblad: “Ik las te veel in die dagen en ik ging te laat naar bed. Mijn leraren hadden dat wel door.” 1
Op zijn veertiende vertrok Jean Hubert, net als zijn broers, naar Kerkrade in Limburg. De meisjes gingen op kostschool in Eijsden. In Kerkrade was het rooms-katholieke pensionaat Rolduc gevestigd, een “…internaat met Gymnasium, HBS, theologie en filosofie voor jongens uit de min of meer gegoede Nederlandse bourgeoisie.”8 In de vrije uren probeerde hij zijn behoefte aan kennis te stillen: met een zaklamp onder de dekens zou hij bij voorkeur historische werken gelezen hebben, want “… alles wat niet waar gebeurd kan zijn, het sprookje bijvoorbeeld, interesseerde mij ook als jongen al niet.”9 In Rolduc oefende hij zich ook in het schrijven van sonnetten en kwatrijnen, met als voorbeeld de tachtigers. ‘Op mijn vijftiende à zestiende jaar ben ik die verzen gaan maken. Ik las de tachtigers en ik dacht: jongens, dat kan ik ook.’10 Hij zette zich aan het schrijven van een treurspel over Frederik II, in vijf bedrijven en in alexandrijnen.11 Maar dat stuk kwam niet af, volgens de auteur zelf omdat hij niet wist of hij Frederik gek moest laten worden of moest laten sterven. Matla zegt zelf over de opgegeven poging: ‘Bovendien raakte ik in die tijd overspannen.’12 Het kan een verwijzing zijn naar de impact die het plotselinge overlijden in 1917 van zijn vader op hem had. Na Rolduc begon hij aan de Universiteit van Leuven aan een studie letteren en wijsbegeerte.13 Maar “… daar werd ik door een gebrek aan maathouden nog veel gekker van”, zegt hij zelf.14 In 1923 keerde hij daarom voortijdig terug naar Nederland, waar hij in Schiedam een baan vond als bibliothecaris van de R.K. Openbare leeszaal en Bibliotheek. Misschien werd hier al de kiem gelegd voor zijn latere informatiedienst. Onder plaatselijke journalisten kwam hij bekend te staan als “… de man die altijd zoveel bronnen wist op te sporen voor een onderwerp.”15 Volgens Matla zelf was hij een bezienswaardigheid als “jongste bibliothecaris van Nederland” en kwamen journalisten “van alle kanten” hem daarover interviewen. Het blad ’sGravenhage in Beeld vroeg een bijdrage van zijn hand.16 Dat stuk betekende Matla’s eerste stap in de journalsitiek; hij leverde regelmatig tekst- en beeldpagina’s aan dit faits divers-magazine over Den Haag, 17 dat in 1935 op ging in Panaroma. In 1927, op zijn 25e, besloot hij zijn freelancersbestaan een officieel randje te geven door “Haagsch Persbureau” als brievenhoofd te gaan voeren. Op dat moment had hij nog niet helder voor ogen wat de activiteiten van dat bureau precies zouden moeten worden. Maar zijn opmerking in het Haagsch Dagblad van 1954 dat de naam Haagsch Persbureau een “psychologische keuze” was, geeft aan dat hij kansen zag op de markt voor informatieleverantiers. Die markt was volop in ontwikkeling.
Macht en invloed
Matla’s preoccupatie met het fenomeen ‘persbureau’ is het best te begrijpen in het licht van de ontwikkeling die de Nederlandse pers in het interbellum doormaakte. De meest in het oog 2
springende ontwikkeling was de concentratiegolf in de dagbladpers. Na de Eerste Wereldoorlog maakte de markt voor dagbladen een grote bloei door, die uiteindelijk leidde tot een overvolle krantenmarkt. Krantenuitgevers zagen schaalvergroting als noodzakelijk antwoord op die verzadiging, te meer vanwege de afkalvende belangstelling bij het publiek voor de krant als traditionele brenger van nieuws en achtergronden. (Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 158-161). In het kielzog van de bloeiende dagbladpers had zich ook een markt ontwikkeld voor grotere en kleinere bureaus, agentschappen en freelancejournalisten die vaak op een bepaald deelgebied kopij leverden. Ze beconcurreerden elkaar fel, met name daar waar het ging om afspraken met kranten over bijvoorbeeld afname van nieuwtjes, rubrieken of zelfs hele (foto)pagina’s. Met de persconcentratie werd die concurrentie feller, omdat de spoeling van afnemers dunner werd. (Wijfjes, 162). In deze markt waagde Matla zich als jonge gedreven freelancejournalist. Vast staat dat Matla’s bureau in de beginjaren tot 1935 enig soortelijk gewicht kreeg als persbureau in de betekenis van nieuws- en kopijleverancier. Vanaf 1 mei 1931 was de redactie gevestigd aan de Haagse Laan van Meerdervoort18 45a: tot een jaar daarvoor nog het onderkomen van de Rooms-Katholieke Staatspartij. Met een raad van commissarissen, waarvan onder anderen journalist Jan Learbuch lid was – de latere zakelijk leider van het Verbond van Nederlandsche Journalisten dat in de oorlog volledig onder toezicht stond van de Duitse bezetter. (Wijfjes, 231, 234). Met enkele redacteuren, een correspondent en een fotograaf. Tot slot met een aantal afnemers uit de Katholieke hoek, waaronder de Vereenigde Katholieke Pers, de uitgever van De Tijd en van enkele regionale kranten. 19 Jean Hubert Matla raakte al in een vroeg stadium gepreoccupeerd met de positie van zijn Haagsch Persbureau in het Nederlandse perslandschap. Waar hij kon, zette hij zichzelf en zijn creatie groots en meeslepend neer – groter wellicht dan realistisch was. Uit verschillende gepubliceerde en ongepubliceerde artikelen van zijn hand blijkt dat hij zijn bureau al snel een grote rol en invloed toedichtte. Hij plaatste zich moeiteloos in de lijn van de pioniers onder de persbureaus uit de 19e en vroege 20e eeuw: Havas, Reuter, Belinfante, Vaz Dias. Sterker, hij wilde nadrukkelijk de concurrentie aan met M.S. Vaz Dias.20 In de concentratieslag van dagbladen verwierf deze Amsterdamse nieuwsondernemer een monopoliepositie op allerlei terreinen van nieuws- en informatievoorziening, zoals beursnieuws, Haags nieuws, rubrieken, fotopagina’s en radioberichtgeving. (Wijfjes, 162). Met uitzondering van beurs en radio waren dat precies de terreinen waar Matla met zijn bureau ook actief wilde zijn, of daadwerkelijk was. Over de verdiensten van zijn bureau geeft Matla hoog op in een fel artikel in De Katholieke Pers van 15 september 1935, het orgaan van de Nederlandsche Rooms-Katholieke Journalistenvereeniging. Zijn bureau is dan net twee maanden eerder failliet verklaard. Hij verweert zich tegen de aantijging, anomiem gedaan in een bericht in een eerder nummer van het orgaan,21 dat 3
hij als directeur van de “NV Haagsch Persbureau” de schulden zo hoog heeft laten oplopen, dat faillissement onafwendbaar was. 22 Als door een wesp gestoken reageert hij op een terloopse opmerking in dat bericht dat “(…) een der kleinere persbureaux uit de Nederlandse perswereld verdwenen [is].” Matla schrijft:
Wanneer wij de geschiedenis nagaan van het persbureau Vaz Dias (…) en wij vergelijken deze met de ontwikkelingsgang van het Haags (sic) Persbureau, dan menen wij met recht te kunnen constateren, dat na een achtjarig bestaan op 1 februari 1935 het H.P.B. een grotere hoogte had bereikt dan het persbureau Vaz Dias na een achtjarig bestaan in 1912. 23
Dan volgt een historische verhandeling over de wedloop tussen persbureaus en hoe het Haagsch Persbureau in die concurrentieslag zijn hoofd boven water hield. Matla geeft een opsomming van zijn activiteiten: zijn bureau heeft een nieuwsdienst, levert vrouwen-, kinder- en geïllustreerde artikelenpagina’s en een dagelijkse fotopagina. Volgens Matla leidde het succes van zijn bureau ertoe dat de concurrentie steeds meer de pijlen op hem richtte met oneerlijke praktijken, door hele pagina’s gratis aan kranten aan te bieden onder voorwaarde dat die kranten dan geen zaken meer met zijn persbureau mochten doen. Zeker na de oprichting van het ANP in december 1934 vochten de overgebleven kleine informatieleveranciers een verbeten strijd om afnemers, nu de dagbladen hun eigen persbureau hadden.24 “Dat speciaal het H.P.B. het in de concurrentie moest ontgelden, is wel een sprekend bewijs welk een macht en invloed genoemd bureau zich had weten te verwerven.”25 Of deze en andere claims op waarheid berustten, is moeilijk vast te stellen, al was het maar omdat er buiten Matla om tot dusver geen bronnen zijn opgedoken die deze beweringen bevestigen of tegenspreken. Het bleef Matla zelf evenwel lang bezighouden: de positie van zijn bureau in de ontwikkeling van het Nederlandse landschap van persbureaus. Na de oorlog, toen hij in perskringen al bekend stond om zijn knipselarchief en de maandelijkse jubileumagenda, komt hij er nog eens op terug. In een ongepubliceerde historische verhandeling onder de titel Het Persbureau, van rond 1958, schetst hij de geschiedenis van binnenlandse en buitenlandse persbureaus vanaf 1832.26 Het persbureauwezen noemt hij “een grootse aangelegenheid” omdat een persbureau een “enorme invloed en daardoor ontzagwekkende macht” heeft door de miljoenen lezers die berichten onder ogen krijgen. “Die macht legt een verantwoordelijkheid op, want van haar hangt de impulsivering van de menigte af (…) van haar hangt de democratie m.a.w. de vrije wereld, de lotsbestemming van volkeren af.” Gezien de inbedding van zijn bureau in de ‘grote geschiedenis van persbureaus’, mag je aannemen dat Matla macht en verantwoordelijkheid ook op zichzelf van toepassing vond. De vraag is of hij daarin volledig door vakgenoten werd erkend. In het stuk maakt hij melding van het feit hij 4
door de raad van beheer van het ANP gevraagd is een rapport uit te brengen over “(…) de stand van zaken der persbureaux hier te lande; daarop volgende besprekingen om ook het Haagsch Persbureau in de fusie op te nemen leidden tot geen resultaat.”27 Dat zegt iets over Matla en het gewicht dat aan zijn bureau werd toegekend. Hoewel zijn persbureau uiteindelijk een andere richting op ging dan hij misschien had gehoopt, heeft Matla zich na de oorlog ingezet voor een verbetering van de positie van de kleinere informatieleveranciers in algemene zin. Zat de “scherpe en minder edele concurrentie” tegen zijn bureau hem toch niet lekker, waartegen hij in De Katholieke Pers zo van leer trok? Zat hem dwars dat hij niet in het eindspel om het ANP werd betrokken, en Vaz Dias wel? Zijn voorzitterschap, vanaf juni 1950 tot eind 1955 van de Nederlandsche Vereeniging van Persbureaux (NVP) gaf hem de kans om de belangen van de ‘kleintjes’ te behartigen. In 1954, vijf jaar na de oprichting, telde de NVP 15 leden, het Haagsch Persbureau incluis. Het was een bont gezelschap van uiteenlopende disciplines, zoals het Persbureau der Nederlands Hervormde Kerk, Europees Literair Agentschap ELITA of Persbelangen&Persassociatie, een dagelijkse persdienst onder hoofdredacteurschap van de voormalig hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad, P.H. Ritter jr. De vereniging had orgaan, Het Persbureau, dat maandelijks verscheen.28 In een speech ter gelegenheid van het eerste lustrum herhaalde Matla, ten overstaan van directeuren-voorlichting en perschefs van ministeries en ambassades, het belang van zijn vereniging nog maar eens: “De gezamenlijke leden van onze verening (…) bedienen hier te lande verreweg het grootste aantal van alle nieuwsbladen.”29 Belangrijk voor Matla was dat het concurrentiespel fair gespeeld werd, met gelijke kansen voor alle spelers op de informatiemarkt bij het verkrijgen van informatie en het verkopen van hun producten. Om dat voor elkaar te krijgen, moesten de kleinere spelers hun krachten bundelen in plaats van met elkaar te concurreren. Want bij zaken als toegang tot bijvoorbeeld persbijeenkomsten, of het verkrijgen van persberichten van ministeries en andere overheidsinstellingen werden de kleinere organisaties nog wel eens over het hoofdgezien ten gunste van grotere journalistieke organisaties – die overigens nogal op de kleintjes neerkeken. Bovendien leidde concurrentie maar tot onredelijke praktijken en lagere prijzen –waarmee de beroepsgroep als geheel niet was gediend. “Open voor ons de deuren van àlle departementen en andere ambtelijke en semi-overheidsinstelleningen!”, besloot Matla zijn lustrumspeech. Tot zijn genoegen zag Matla dat het bestaan van de vereniging vruchten afwierp. Zowel waar het ging om de onderlinge waardering tussen de leden, die elkaar “minder als concurrent dan als collega” beschouwen. Als ook waar het ging om zakelijker aspecten, zoals het vastleggen van leveringsvoorwaarden waar de leden zich aan dienden te houden. Het instellen van de Matla Cup,
5
een jaarlijkse wisselbeker voor de beste kopij, was bedoeld om de leden te stimuleren kopij van betere kwaliteit te leveren. 30
Krantenknipsels en een agenda
Via de Nederlandsche Vereeniging van Persbureaux wist Jean Hubert Matla misschien iets van zijn idealen – macht van en invloed door het persbureau - waar te maken. Maar voor het antwoord op de vraag welke invloed het Haagsch Persbureau daadwerkelijk op de nieuwsvoorziening heeft gehad, zul je de aandacht moeten verleggen naar de na-oorlogse activiteiten. Pas in de periode tussen 1950 en 1995 werd ‘Matla’ een begrip op redacties. Dat er geld te verdienen viel aan verkoop van documentatie, moet Matla zich al snel beseft hebben. Redacties beschikten nog niet over een eigen documentatieafdeling en waren veelal afhankelijk van externe diensten voor documentatie over personen of onderwerpen. Persbureau M.S. Vaz Dias bleef bijvoorbeeld tot in ver in jaren tachtig als documentatiedienst bestaan, na de overname van de nieuwsdiensten door het ANP in 1934. Als nevenactiviteit bij zijn freelance schrijfwerk was Matla al begonnen met de aanleg van een informatie- en documentatiebank. Aanvankelijk hield hij voor eigen gebruik lijstjes bij met jubilea; als extra service stuurde hij ze mee naar kranten waar hij zijn stukken plaatste. Deze vondst vond al snel aftrek op redacties, vertelt Matla in een interview aan - toenmalig - weekblad Trouw in 1949: “De eerste tijd trok alleen ik profijt van m’n agenda. Maar toen vroegen de redacties der bladen waaraan ik meewerkte of ik voor hen niet zo’n lijstje wilde maken.”31 Uiteindelijk bleek er meer vraag naar zijn lijstjes dan naar zijn stukken. De jaren na het faillissement van zijn bureau bouwde hij zijn documentatie gestaag verder uit – vaak gewoonweg door encyclopedieën van a tot z door te spitten en feiten en data te noteren. De oorlogsjaren betekenden een cesuur, hoewel de Matla-agenda nog tot 1941 bleef verschijnen.mGaandeweg eisten de activiteiten voor de illegale pers zijn aandacht meer op.32 Hij was als uitgever of (hoofd)redacteur verbonden aan illegale uitgaven als De Haagsche Groene, Op Wacht of Het Zaterdagavondblad. Als ‘Jan de Poorter’ verrichtte hij diensten voor de illegaliteit. Zijn betrokkenheid blijkt bijvoorbeeld uit een briefwisseling, na de oorlog, met de advocaat van de voormalige rijksambternaar W.G. Kierdorff over diens vermeende collaboratie met de Duiters. De advocaat, Mr. W.H.J. Derks uit Utrecht, vraagt Matla of hij in een briefje wil getuigen dat Kierdorff, die Matla uit de oorlog kent, nuttige dingen voor de illegaliteit heeft verricht. Matla antwoordt:
“In de bezettingstijd heb ik weten gedaan te krijgen dat Marinus, waarover in illegale kringen veel werd geklaagd, zijn ontslag kreeg bij het Rijkscommissariaat en lukte het mij door middel 6
van een Duitser, die wij onder druk hadden, Kierdorff op de plaats van Marinus te krijgen. Op deze plaats is Kierdorff mij op vele manieren in mijn illegale arbeid van dienst geweest. Eenmaal had ik, naar ik meen aan zijn toedoen te danken, dat ik voor een bepaald geval uit handen van de S.D. bleef.”33
In Matla’s persoonlijke nalatenschap zaten tal van documenten die naar zijn illegale tijd verwijzen. Handgeschreven en gestencilde krantjes, patriottische gedichten, oproepen aan het Nederlandse volk, spotprenten en spotdichten, speeches en uitgeschreven radioboodschappen. Een mapje bevatte een blauwe doorslag op zeer dun papier, met daarop een anoniem ooggetuigenverslag van de inname van Rotterdam in de eerste meidagen van 1940.34 Na de bevrijding pakte hij het verzamelwerk weer op. De documentatiedienst, met daaraan gekoppeld de agenda, werd de kern van zijn bureau. Enerzijds bestond die uit een omvangrijk archief van krantenknipsels; anderzijds uit een bibliotheek aan naslagwerken zoals encyclopedieën, almanakken, jaarboeken en overzichtswerken op uiteenlopende gebieden als kerkgeschiedenis, (kunst)historie, literatuur, wetenschap en filosofie.35 Dat knipselarchief liet zich raadplegen als een levensgrote encyclopedie, een ‘Google-avantla-lettre’. Op basis van artikelen en gesprekken met voormalig medewerkers valt te reconstrueren hoe het precies werkte. Freelance ‘thuiswerkers’ namen meestal de kranten door en omcirkelden artikelen die moesten worden geknipt. Ten kantore van Matla – vanaf 1952 gehuisvest aan de Haagse Riouwstraat 138 in de statige Indische buurt - werden de stukken door vaste medewerkers uitgeknipt, alfabetisch gerangschikt op personen en onderwerpen, in enveloppen gestopt en vervolgens streng alfabetisch opgeborgen in houten laadjes. Op getypte strookjes papier werden ook kruisrefenties mee opgeborgen: de mogelijke vindplaats van een artikel onder een ander lemma. Naast dit personen- en onderwerpenarchief bestond nog een steden-archief, waarin je per stad kon zoeken op onderwerpen. Ook maakte een bedrijvenarchief deel uit van de collectie. Daarnaast hielden Matla en zijn medewerkers een systeem van jubilea bij. Jubileerde een notaris of verjaarde een historische dag, dan werd het desbetreffende kaartje opgeborgen in een bakje met het jaartal van het volgende jubileum, vijf, tien, vijfentwintig jaar later. Dit jubileumsysteem vormde de basis voor het instrument dat ongetwijfeld het sterkst bijdroeg aan het vestigen van Matla’s naam in de journalistiek: de maandelijkse Matla-agenda. De eerste gestencilde agenda dateert al van januari 1938. Ze verschenen, met een onderbreking in de oorlogsjaren, tot in 1994, het laatste jaar van het Haagsch Persbureau. Typerend waren de vaak vele regels lange zinnen waarin de berichten werden opgesteld: “2 Januari wordt het 50-jarig jubileum van de Duitsche schouwburg te Praag herdacht, met de opvoering van een reeks opera- en tooneelvoorstellingen.”36 7
Kennelijk zagen veel redacties snel het nut in van deze machinegetypte en gestencilde overzichten, want al in het Trouw-artikel uit 1949 heet het dat “alle dagbladen en alle weekbladenop-twee-na” abonnee van de maandagenda zijn. Daarnaast omroepverenigingen, persbureaus en communicatieafdelingen van instellingen en bedrijven. In vaste rubrieken als Binnenland, Rijk&Gemeente, Buitenland, Handel&Nijverheid en Sport somde de agenda in volzinnen op welk historisch feit verjaarde, welke notaris zijn zoveelste verjaardag “hoopte te gedenken”, of welk bedrijf zijn zoveelste jubileum zou vieren. Lydia Teurlings-Schellevis werkte als meisje van 16, tien maanden bij Matla, tussen 1955 en 1956. Ze weet nog goed hoe het er aan toeging, daar aan de Haagse Riouwstraat 138. In de voorkamer op de eerste verdieping zat Matla achter zijn massieve bureau. In de aangrenzende serre zaten medewerkers, voornamelijk jonge vrouwen, krantenartikelen uit te knippen die Matla had omcirkeld, bestemd voor het archief. Ze weet nog goed hoe de agenda in elkaar werd gezet. “Die agenda werd samengesteld door hemzelf en de dames. Ik denk dat hij de agenda voorbereidde en dat de Dames het uitwerkte. Als hij klaar was, lag hij op stapels op de tafel in de middenkamer. Je liep er dan omheen, pakte van elk stapeltje een papier. Dat was overwerk, het kon behoorlijk uitlopen.”37 Opmerkelijk is dat in de decennia tot 1995 hierin weinig verandering is gekomen. Ook na de dood van Matla in 1968 en de voortzetting van zijn magnum opus door zijn twee erfgenamen, Huberts en Kortekaas, blijven redacties op de agenda geabonneerd. Huberts en Kortekaas veranderen hoegenaamd niets aan de productie van de agenda; zelfs de lange zinnen worden in stand gehouden – om luie journalisten aan te sporen er zelf goedlopend Nederlands van te maken en behoren tot het vaste beeldmerk van ‘de Matla’. Precies zo ging het decennia later nog, weet Ton Elias, huidig VVD-Tweedekamerlid en in zijn jonge jaren als werkstudent in dienst van het Haagsch Persbureau. Hij werkte er van 1971 tot 1977 en bouwde een goede band op met ‘juffrouw’ Gerda Huberts. Hij leerde er precies te werken, vertelt hij, omdat alles bij ‘Matla’ gecheckt en nog eens gecheckt werd. Ook de agenda, voordat hij de deur uitging. “Collationeren heette dat. Het oplezen en teruglezen van de agenda om te kijken of er typefouten inzaten. Dan las ik het op, dan las Huberts mee, en als er dan fouten in zaten werd het hersteld, ook al was alles al 15 keer gecheckt. Er zaten geen fouten in. Dat was hun handelsmerk.”38 Volledigheid en nauwkeurigheid, het Haagsch Persbureau liet zich er graag op voorstaan. “Vraag het Matla” luidde het uitdagende motto dat onderop de agenda’s stond gedrukt. In veel krantenartikelen wordt een pesterige steekproef aangehaald van Panorama uit 1954 , die het bureau tien moeilijke vragen voorlegde. Nog in 1983 greep de Volkskrant met het stuk Hoe zwaar woog koning Faroek op dit voorval terug39. Redacties hadden kennelijk veel vertrouwen in de betrouwbaarheid van de berichtgeving. Berichten uit de agenda kom je één-op-één in rubriekvorm 8
tegen, zoals in Dag in Dag uit van de Volkskrant, personalia-rubrieken, weekoverzichten of stoppers onder En dan nog dit-achtige koppen. Agenda-journalistiek in optima forma. “Ach, het gaat er niet om waar moet ik het opbergen, maar waar moet ik het opzoeken”, lichtte Gerda Huberts de rationale achter het documentatiesysteem toe. 40 Voormalig journalisten die met de ‘Matla’ werkten, bevestigen dat de agenda een onmisbare bron was voor het vinden van onderwerpen. Harry Kuiper bijvoorbeeld werkte als jonge redacteur in de jaren zestig op de redactie Binnenland van de NRC. “Het werd ons bijgebracht, dat we de Matlaagenda moesten bestuderen, net zoals de Staatscourant, onze eigen krant, de raadsagenda van de gemeente Rotterdam. De agenda werd als belangrijke bron beschouwd. Er werd bij de NRC heel serieus naar gekeken.”41 Ook voormalig hoofdredacteur van het Algemeen Dagblad, Willem Ammerlaan, herinnert zich ‘de Matla’ goed. Tussen 1970 en 1990 maakte hij deel uit van de leiding van de nieuwsdienst cq verslaggeverij.
[In die periode] was de Matla-agenda bij iedereen op onze redactie een vertrouwd begrip en werd er op diverse afdelingen mee gewerkt. Niet alleen bij de verslaggeverij, maar ik herinner mij dat ook de bureauredactie Binnenland er altijd een had, de Featureredactie (de achtergrondverhalen voor de zaterdagkrant) en ook de fotoredactie. We hadden een aantal abonnementen, want tenslotte kostte het ook allemaal niet zo veel. De agenda was vooral een geheugensteuntje en de soms verrassende onderwerpen brachten je vaak op bruikbare ideeën… Kwam het maandelijkse pak papier weer bij ons binnen, dan nam ik de items toch altijd allemaal even door en noteerde in de agenda die onderwerpen waarvan ik dacht dat het nuttig zou zijn in de komende weken even in de nieuwsvergaderingen met de verslaggevers te noemen.42
“Het belang van ‘Matla’ was groot”, zegt tot slot Piet van der Eijk.43 Hij werkte tussen 1955 en 1991 als journalist, eerst bij Het Binnenhof, vervolgens bij dagblad De Tijd, dat in de jaren zeventig als weekblad verder ging. Behalve van de agenda maakte hij ook gebruik van Matla’s knipselarchief.
Als je een onderwerp voor een artikel had, dan ging je bij Matla materiaal opvragen. Dan belde je op en kreeg je de envelop de volgende dag opgestuurd, of je ging hem in de Riouwstraat ophalen en dan kreeg je een kopje koffie. Soms fietste Gerda Huberts op weg naar haar huis even langs om de envelop in de bus te gooien.
9
Van der Eijk schat in dat duizenden artikelen in de Nederlandse pers gebaseerd zijn op het werk van het Haagsch Persbureau – artikelen die anders niet geschreven zouden zijn. “Ze kwamen met tips die je anders niet geweten zou hebben.
Knipsels onder de scanner?
‘Matla’ als een nuttige bron voor onderwerpen die uitmondden in kranten-artikelen, of radio- en tvprogramma’s van nuttige input voorzagen. In die zin kun je het bureau zeker invloed in de informatievoorziening toedichten, hoewel die nauwelijks te kwantificeren valt. Een gedegen administratie bijvoorbeeld van het aantal geabonneerde redacties op de agenda is voor dit artikel niet gevonden. Om iets meer te kunnen zeggen over relatieve gewicht van Matla in de pershistorie, kun je tot slot de vraag stellen welke waarde er aan het knipselarchief als geheel is gehecht - en nog steeds gehecht wordt – door partijen die het archief wilden inlijven. Al in 1967 was er even sprake van dat het Haagsch Persbureau zijn deuren moest sluiten. Jean Hubert Matla was ernstig ziek, opvolging had hij nog niet geregeld. Een interne notitie van documentalist - en later chef documentatie – bij Sijthoff, Peter Jonkman aan de directie van die Haagse krantenuitgever, maakt melding van onderhandelingen met het ANP en met de combinatie AD-NRC over een overname. “De verzameling en boekerij van Matla is inderdaad uniek in Nederland maar gezien het tempo van de onderhandelingen zal de prijs die gevraagd wordt dit eveneens zijn”, schrijft Jonkman.44 Veel later, in de jaren tachtig, toont Sijthoff weer belangstelling. Volgens Jonkman zat de kracht van Matla’s knipsels vooral in het kleinere nieuws, de schandaaltjes uit het verleden, de persoonsdocumentatie. Hij herinnert zich:
Matla was een concurrent van Sijthoff. De documentatiedienst van Sijthoff werd geprivatiseerd en ging een joint venture aan met de internationale informatiedienst SVP. Mijn doel was documentatieverschaffing aan de Nederlandse media, en daarom waren we geïnteresseerd in samenwerking of overname van het Matla-archief. Maar de dames stonden daar afwijzend tegenover.”45
Uiteindelijk nam SVP het knipselarchief in 1995 over van Huberts en Kortekaas. De dames stopten ermee in 1994. De krantenknipsels werden vervolgens onderdeel van WIC Media, de informatie- en documentatiedienst van krantenuitgever Wegener in Rijswijk. De vele meters kasten met bakjes en envelopjes stonden er jaren in een loods, samen met andere historische archieven van Sijthoff Pers
10
en de Haagsche Courant46. Totdat bezuinigingen bij Wegener noopten tot het opheffen van WIC, en voor de historische archieven een nieuwe eigenaar moest worden gevonden. Of de papierbak. Die nieuwe eigenaar is sinds 2011 Media Info Groep uit Almere. Dat bedrijf is ontstaan uit een bundeling van aloude knipseldiensten: Knipsel Info Service, Antal Clipping, Euro Clip en Reporterservice. Hoofdactiviteit is het voor klanten (veelal bedrijven) volgen en analyseren van berichtgeving in de media óver die klanten. Maar het bedrijf zag - tot voor kort - ook toekomst in digitalisering – en brood in de ontsluiting - van de historische archieven en zette zich aan de monsterklus om de krantenknipsels van het Sijthoff Pers-archief en het archief van de Haagse Courant, onder de scanner te leggen – zo’n zes miljoen artikelen in totaal. Dat is des te opmerkelijker, omdat de Koninklijke Bibliotheek zeker acht miljoen historische krantenpagina’s heeft gedigitaliseerd – online voor iedereen, en zonder kosten, raadpleegbaar.47 Wat maakte het inscannen van het Matla-archief dan zo de moeite waard? Het antwoord zit in de ‘unieke informatie’ die in het archief ligt opgeslagen, blijkt uit de uitleg van Peter Spijker. Hij is bij Media Info Groep verantwoordelijk voor de digitaliseringsoperatie. Hij zegt:
Onderzoeken uit de VS van Ernst&Young, PriceWaterhouseCoopers en Deloitte naar het bestaansrecht van dag- en weekbladen laten zien dat lezers geld over hebben voor deze producten, wanneer er unieke verhalen met diepgang worden geplaatst. Om deze artikelen te kunnen componeren moet een journalist kunnen beschikken over unieke informatie. Die unieke informatie hebben we met deze historische archieven in handen.48
De volledigheid van de persoons-en onderwerpendossiers, de affaires die van begin tot eind gevolgd zijn, de interne ordening met zijn vele kruisverbanden maken dat Matla wezenlijk verschilt van bronnen die openbaar op internet te raadplegen zijn, aldus Spijker. Geavanceerde ‘vindsoftware’ moest toekomstige onderzoekers helpen dwarsverbanden in de informatie te ontdekken, die online zoekmachines vaak nog niet leggen. “Zoeken is een vak apart. De vraag is hoe je echt als researcher aan de slag kan, en niet alleen als ‘googlelaar’. Als researcher wil je dat de zoekmachine je voorstellen doet om verder te zoeken.” Eind 2014 had alles ingescand moeten zijn. Maar in een email van 20 november 2013 laat Spijker weten dat het inscannen is gestaakt. “De digitalisering kost ons te veel tijd en de tijden zijn drastisch aan het veranderen”, schrijft hij. Als het Persmuseum of de KB geen belangstelling hebben, zal het worden vernitiegd. “Het is niet anders.”49 In een latere toelichting legt Spijker uit dat de ‘vergoogeling’ van research de nekslag betekent voor unieke content zoals die in de historische archieven van Sijthoff Pers gevat zit. “Voor veel uitgevers is het lastig om in unieke content te investeren. De kosten ervan zijn hoog, en ze zitten 11
in een lang proces van verlies van marktaandeel. Redacteuren vragen zich af waarom ze nog moeite zullen doen om te researchen als alles op internet te vinden is. Ze komen er niet meer voor in beweging.”50 In een kantoorpand ergens een Almeers business park staan de 50 meter ladenkasten van Matla, de honderden dozen met tijdschriften en boeken, metalen kasten vol microfiches van de Haagsche Courant en Het Binnenhof, inclusief microfischelezers, te wachten tot ze door een archiefvernietigingsbedrijf worden opgehaald. Het Persmuseum zoekt relevante stukken uit voor de eigen collectie.51 Voor 1 juni 2014 moet Info Media Groep het kantoor leeg opleveren.
Conclusie Is hiermee het pershistorisch belang van het Haagsch Persbureau aangetoond? Wat je kunt vaststellen is dat Jean Hubert Matla zich door de pershistorie heeft laten inspireren om zelf een rol van betekenis te gaan spelen. Historische personages uit de begintijd van het persbureauwezen nam hij steevast als voorbeeld om hetzelfde te gaan doen: klein beginnen en groot eindigen. Het zal in de persoonlijkheid van de man gezocht moeten worden om vast te stellen welk deel hiervan enige mate van grootheidswaan was, en welk deel op realiteitszin berustte. Wat overblijft is het zichtbare deel: een journalist die een naamloze vennootschap opricht en enige jaren actief is op de drukke freelancemarkt van informatieleverantie aan kranten en tijdschriften. Het faillissement van het Haagsch Persbureau in 1935 wijst niet in de richting van het door Matla gewenste succesverhaal. Je mag concluderen dat Matla in weerwil van zichzelf aan het ideaal is blijven vasthouden, want zelfs toen al lang duidelijk was dat een groots persbureau er niet meer in zat, bleef hij zijn schepping macht en invloed in het persbureauwezen toeschrijven. Tegelijkertijd, je kunt er niet omheen dat Matla er in geslaagd is zijn naam in de Nederlandse journalistiek te vestigen. Enerzijds met zijn knipselarchief als naslagwerk voor journalistieke producties; anderzijds met de Matla-agenda. Je moet op basis hiervan wel vaststellen dat Matla niet een marginale rol in het medialandschap speelde, maar mede de journalistieke agenda heeft bepaald en daarmee een stempel drukte op de nieuwsvoorziening. Met een slim idee, monnikengeduld en een forse dosis ondernemingszin wist hij een product neer te zetten waarvoor belangstelling bestond bij afnemers van informatie. En nu geeft digitalisering van de knipsels Matla’s persbureau een tweede leven. Een persbureau tussen wens en werkelijkheid: zo kun je de geschiedenis van het Haagsch Persbureau en zijn rol in de pershistorie typeren. Wat de toekomst betreft kunnen we het beste te raden gaan bij Gerda Huberts zelf. Op hoge leeftijd, toen haar herinneringen haar in de steek lieten en het geheugen van de Nederlandse pers zelf al in de vergetelheid raakte, wist zij zich nog precies
12
het credo van Matla’s persbureau te herinneren: “In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal.”52
*
Pelle Matla (1969) is zelfstandig journalist, tekstschrijver en trainer. Na zijn studie Geschiedenis aan de Universiteit Leiden (1994) volgde hij een journalistieke loopbaan. Hij was onder andere freelance correspondent in Frankrijk en werkte als redacteur/verslaggever bij Het Financieele Dagblad, Radio Nederland Wereldomroep, Omroep West en de VPRO. Als docent Journalistieke vaardigheden verzorgde hij onderwijs aan de hogescholen van Amsterdam en Rotterdam. Momenteel geeft hij journalistieke trainingen, onder andere aan het Centrum voor Communicatie en Journalistiek in Utrecht en op krantenredacties. Ook coördineert hij boekproductietrajecten voor Brill Academic Publishers in Leiden. Hij is geen directe familie van Jean Hubert Matla, de oprichter van het Haagsch Persbureau. 2
Geciteerde artikelen zijn een selectie uit 26 knipsels in de nalatenschap van Gerda Huberts: ‘Matla’s papieren geheugen weet alles en faalt nooit’’, in: Haagsch Dagblad, 11 september 1954. J.H. Barman, ‘’s Wereld grootste agendaris J.H. Matla’, in: Haarlems Dagblad, 17 februari 1962. Fred Lammers, ‘Gerda en Wil beheren het “geheugen van de pers”’, in: Trouw, 24 januari 1977. Marcel van Lieshout, ‘Hoe zwaar woog koning Faroek?’, in: de Volkskrant, 2 juli 1983 Frenk der Nederlanden, ‘Matla Agenda is geheugen van de vaderlandse journalistiek’, in: Het Parool, 17 februari 1992. 3 Radio- en tv-opamen met en over Matla zijn te vinden in het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. 4 Mechteld de Coo-Wijgerinck et al., De gezegende pers. Aspecten van de katholieke persgeschiedenis in e e Nederland tijdens de 19 en 20 eeuw, Katholiek Documentatie Centrum (KDC), Nijmegen, 1989, zie aldaar pp. 23, 101; Joan Hemels, Als het goede maar gebeurt. Titus Brandsma. Adviseur in vrijheid en verzet, Kok, Kampen, 2008, aldaar 63-68. 5 Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie, Boom, Amsterdam, 2004. 6 Haagsch Dagblad, op.cit. 7 Ibid; zie ook Het Vaderland, op.cit. 8 Website Abdij Rolduc, http://www.rolduc.com/NL/historie, geraadpleegd 28/11/2013 9 Het Vaderland, op.cit. 10 Haagsch Dagblad, op.cit. 11 Haarlems Dagblad, ‘’s Werelds grootste agendaris J.H. Matla’, 17/2/1962, rubriek Erbij 12 Haagsch Dagblad, op.cit. 13 Het Haarlems Dagblad, op.cit., meldt ook nog archeologie 14 Haagsch Dagblad, op.cit. 15 Haarlems Dagblad, op.cit. 16 ibidem. 17 ’s Gravenhage in Beeld. De residentie in de twintiger jaren en dertiger jaren. Samenstelling Meindert H.M. Marijs. Omniboek, Den Haag, 1979, pp 34-61. 18 Matla’s pseudoniem M. van Meerdervoort is op deze straat geïnspireerd. Onder die naam schreef hij oa. Het Bolwerk van den blinden pionier, Paul Brand’s Uitgeversbedrijf, Hilversum, 1936. 19 Zoals bijvoorbeeld blijkt uit een concept-contract dd 20 juni 1935 aan NV Drukkerij De Tijd voor de levering van een dagelijkse fotopagina, bestemd voor de bladen van de Vereenigde Katholiek Pers. KDC, Archief De Tijd 216, Brieven en doorslagen van brieven aan het Haagsch Persbureau, nr 89. 20 In In Memoriam M.S.Vaz Dias, gedachtenisrede uitgesproken door J.H. Matla op 15 juni 1963 voor het Senioren-Convent in de Journalistiek, beschrijft Matla nauwkeurig hoe die concurrentie in zijn werk ging. 21 ‘ “Haags Persbureau” exit’, in: De Katholieke Pers, nr 112, 15 augustus 1935, p. 170. 22 Zie brief van Jan Laerbuch aan de “Directie ‘Vereenigde Katholiek Pers” dd 4 juli 1935, waarin hij meedeelt de levering van pagina’s en diensten te staken door “(…) een te ver gedreven zucht tot concurreeren.(…)van de Heer Matla (…) die ten slotte tot de ruïne van onze zaak heeft geleid.” KDC, Archief De Tijd 216, nr 89.
13
23
J.H. Matla, “Hoe het groeide – en stilaan werd gesloopt. Een ridderlijke strijd?”, in: De Katholieke Pers, nr 113, 15 september 1935, pp. 179-182. 24 Zie voor een volledige reconstructie van de oprichting van het ANP: J.A. Baggerman en J.M.H.J. Hemels, Verzorgd door het ANP. Vijftig jaar nieuwsvoorziening, Veen, Utrecht, 1985. 25 J.H. Matla, “Hoe het groeide…”, 180. 26 J.H. Matla, “Het Persbureau”, Haagsch Gemeentearchief, classificatiecode 092.5. Het archief dateert dit stuk onjuist rond 1951. Uit de inhoud blijkt dat het in of na 1958 geschreven is. 27 “Het Persbureau”, p. 4. 28 Het Persbureau. Officieel orgaan van de Nederlandsche Vereeniging van Persbureaux, 5e jaargang, nr 9, september 1954. KB, TE 17674, aanwezig jaargangen 1952-1954. Vanaf november 1954 tot december 1955 ingestoken bij Pers en Publiciteit. Onafhankelijk maandblad op voorlichtingsgebied. KB, TE 16917, jaargangen 1954-1958. 29 Speech uitgesproken op 13 september 1954, in het Groothandelsgebouw te Rotterdam. Inclusief gastenlijst. Stukken uit nalatenschap van Gerda Huberts. (Persmuseum). 30 ‘Wij gaan verder!’, in Het Persbureau, 5/9: 3-6. 31 “Verzamelwoede en verzamelkunst”, Weekblad Trouw, 4 maat 1949. Zie ook: Haarlems Dagblad, 17/2/1962. 32 Matla werkte in de oorlog voor een aantal illegale kranten. Zie Lydia E. Winkel, De ondergrondse pers 19401945, uitgave van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, 1954. Geheel herzien door Hans de Vries, Veen, Utrecht, 1989. 33 Briefwisseling tussen Mr. W.H.J. Derks en J.H. Matla. Derks schrijft Matla op 12 april 1948. Matla antwoordt op 24 april. Brieven (digitaal) in bezit van auteur. 34 Acht vellen recto getypt. Met aantekeningen van Matla in pen. In bezit van auteur. 35 Een inventaris is te vinden in veilingboeken bij Van Stockum’s Veilingen in Den Haag, die Matla’s inboedel veilde op 14, 15 en 16 juni 1995. 36 Eerste bericht agenda januari 1938. Onderstreping door J.H. Matla. 37 Interview dd 29/10/2009. 38 Interview dd 28/3/2013 39 Zie noot 1. 40 H.J. Oolbekkink, ‘Matla: bureau dat alles weet’, in: Haagsche Courant,8 januari 1977. 41 Interview dd 29/10/ 2009. 42 Mailwisseling met auteur, dd 8 en 11/3/2013. 43 Interview dd 21/3/2013. 44 Notitie aanwezig in archiefstukken Jonkman, in bezit van de auteur. 45 Interview dd 2/12/2009. 46 Het Sijthoff Persarchief en het archief van de Haagsche Courant omvatten: Personenarchief (vanaf 1967), Bedrijvenarchief (vanaf 1967), Onderwerpenarchief (vanaf 1967), Matla archief (vanaf 1927), Spaarnestad archief (vanaf 1970), Sijthoff Pers archief (vanaf 1945), Koninklijk Huis archief en Hollmann archief (vanaf 1935). (Bron: website Profactys, onderdeel van de Info Media Groep: http://www.profactys.nl/nlnl/historischarchief.aspx (laatst geraadpleegd op 11 maart 2014) 47 www.kranten.kb.nl, geraadpleegd dd 22/5/2013. 48 Interview dd 16/4/2013. 49 Email aan auteur dd 20/11/2013. 50 Interview dd 13 maart 2014 51 Het Persmuseum bezit de persoonlijke nalatenschap van J.H. Matla en Gerda Huberts, geschonken door auteur dezes. Dd. 11/4/2014 waren de stukken nog niet gedocumenteerd. 52 Interview dd 18/08/2009.
14