Versie 15 juli 2014 Vraag en antwoord bij de ‘Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen’ Op 1 oktober 2012 zijn de ‘Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting’ van het ministerie van BZK in werking getreden. Op 1 september 2013 zijn deze beleidsregels gewijzigd. Gebleken is dat de beleidsregels bij woningcorporaties, adviesbureaus en banken tot vragen leiden. Veel vragen zijn individueel beantwoord door CFV, in afstemming met BZK. Ter vergroting van de duidelijkheid rond de nieuwe beleidsregels, heeft CFV besloten om deze ‘Vraag & Antwoord’ lijst op de website te plaatsen. Corporaties en andere betrokken kunnen de vragenlijst raadplegen bij interpretatiekwesties of als er behoefte is aan nadere uitleg. Mochten er na raadpleging van deze lijst nog vragen zijn, kunt u die stellen via
[email protected]. De belangrijkste wijzigingen in deze versie van de Q&A ten opzichte van de vorige versie van de Q&A (versiedatum 17 september 2013) hebben betrekking op: •
De invulling van het toezicht op artikel 3 en 8 van de beleidsregels derivaten;
•
De invulling van het toezicht op artikel 10 van de beleidsregels derivaten als vervolg op de brief van CFV van 16 juli 2013 over de aanpak om de toezichtbelemmerende bepalingen in contracten te elimineren;
•
Aanvullingen en/of nadere uitleg bij de artikelen 7, 8 lid 1 en artikel 10.
De vragen en antwoorden zijn conform de artikelsgewijze indeling van de beleidsregels gerubriceerd. Artikel 1, lid i Hedging: afdekken danwel beperken van opwaartse renterisico’s van aangetrokken variabele leningen door het afsluiten van payer swaps. Vraag: Wordt het afdekken van renterisico met rentecaps ook gezien als hedging?
Antwoord: Het begrip ‘hedging’ is op basis van art.1, lid i gereserveerd voor payer swaps. Dat laat onverlet dat conform artikel 4 van de beleidsregels naast payer swaps ook rentecaps zijn toegestaan als financiële derivaten ten behoeve van het afdekken van renterisico’s op variabele leningen. De looptijd van de rentecaps mag maximaal de looptijd van de variabele lening zijn.
1
Artikel 1, lid j Liquiditeitsbuffer: som van de bij een toegelaten instelling aanwezige liquide middelen, op zeer korte termijn liquide te maken beleggingen en direct opeisbare voor het doel van de buffer aan te wenden leningsfaciliteiten. Vraag: Worden de direct opeisbare voor het doel van de buffer aan te wenden leningsfaciliteiten geborgd door WSW? Antwoord: Nee. Vraag: Het WSW heeft het eigen middelen beleid begin 2013 aangepast. Het aangepaste eigen middelen beleid van het WSW houdt in dat met de terugwerkende kracht de netto operationele kasstroom en netto verkoopopbrengsten over de jaren 2011 en 2012 kunnen worden aangewend voor de opbouw van de verplichte liquiditeitsbuffer voor derivaten. Wanneer een corporatie deze middelen oorspronkelijk aan borgbare investeringen heeft besteed, kan het WSW hiervoor alsnog aanvullend faciliteringsvolume verstrekken. Op welk moment kan dit meegerekend worden als buffer in relatie tot artikel 8 lid 1 van de beleidsregels derivaten? Antwoord: Gezien de definitie in artikel 1 sub j van de beleidsregels derivaten (direct opeisbare voor het doel van de buffer aan te wenden leningsfaciliteiten) kan het uit het aangepaste eigen middelen voortvloeiende saldo pas als buffer in relatie tot artikel 8 lid 1 van de beleidsregels derivaten worden geaccepteerd nadat het WSW de faciliteringsbrief heeft afgegeven en de corporatie op basis daarvan leningsovereenkomsten heeft afgesloten. Daarbij is het niet strikt noodzakelijk dat de corporatie de lening opneemt, mits de lening wel direct (binnen 48 uur) opeisbaar en inzetbaar is voor eventuele margin calls. Artikel 1a. lid 2 a. financiële derivaten: 1º Financiële contracten waarvan de waarde is afgeleid van een onderliggende waarde of een referentieprijs, of 2º Onderdelen van financiële contracten die, op zichzelf beschouwd, vallen onder de definitie onder 1º Vraag: Naar welke onderdelen van financiële contracten wordt verwezen en wat zijn de criteria waaraan zij dienen te voldoen? Antwoord: Indien er in andere contracten onderdelen zijn opgenomen die voldoen aan de definitie onder artikel 1a lid 2 (dus onderdelen waarbij de waarde is afgeleid van een
2
onderliggende waarde of een referentieprijs), vallen deze onder de definitie van financiële derivaten in de zin van de beleidsregels. Oftewel ‘embedded derivatives’ vallen ook onder de beleidsregels. Op grond van de gewijzigde beleidsregels derivaten (inwerkingtredingsdatum 1 september 2013) zijn leningen met embedded derivaten in het geheel niet meer toegestaan (met uitzondering van basisrenteleningen indien dit een bijdrage levert aan het voldoen van de verplichtingen uit hoofde van artikel 8 of artikel 10, zie verder in deze Q&A). Vraag: Worden de embedded swaptions in extendible leningen ook beschouwd als ‘onderdelen van financiële contracten’? Antwoord: De extendible lening valt inderdaad onder de definitie van artikel 1a lid 2. Bij een extendible lening heeft de geldgever in de tweede periode vaak een afzonderlijk recht (bijvoorbeeld om voor de tweede periode te kiezen voor een vast of variabel rentepercentage). De corporatie heeft dan feitelijk een recht verkocht (in dit voorbeeld een receiver swaption), hetgeen conform de beleidsregels niet meer is toegestaan. Vraag: Worden de embedded swaps in basisrenteleningen ook beschouwd als ‘onderdelen van financiële contracten’? Antwoord: In de periode 1 december 2012 tot 1 september 2013 (inwerkingtredingsdatum gewijzigde beleidsregels derivaten) waren basisrentelingen niet toegestaan indien deze niet aan alle voorwaarden (inclusief looptijd swaps conform artikel 7 lid 2) van de beleidsregels derivaten voldeden. Op grond van de gewijzigde beleidsregels derivaten is het doorzakken van derivaten in (langlopende) basisrenteleningen weer toegestaan, indien dat een bijdrage levert aan het voldoen van de verplichtingen uit hoofde van artikel 8 (de 2%-punt norm) of artikel 10 (elimineren toezichtbelemmerende bepalingen) van de beleidsregels derivaten. Voor basisrenteleningen hoeft geen liquiditeitsbuffer zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 van de beleidsregels aangehouden te worden. De reden daarvoor is dat de corporatie op het moment van herziening van de kredietopslag de keuze heeft om daar al dan niet mee akkoord te gaan en bij die beslissing rekening kan houden met de vraag of de liquiditeitsverplichtingen bij het afbreken van de basisrentelening gedragen kunnen worden (indien corporatie en bank op het herzieningsmoment geen overeenstemming bereiken over de kredietopslag vindt er een verrekening plaats tussen de basisrente en de rente op de kapitaalmarkt over de rest van de looptijd)”. Artikel 2, lid 3 Het verkopen van financiële derivaten, anders dan het sluiten van derivaatposities, is niet toegestaan. Vraag: Wat wordt bedoeld met ‘het sluiten’ van derivaatposities?
3
Antwoord: Met het sluiten van derivatenposities wordt het ondubbelzinnig unwinden (en verrekenen van de marktwaarde) van de betreffende derivaten bedoeld. In aanvulling daarop: Indien er sprake is van herstructurering van derivaten geldt dat het nieuwe (of omgevormde) derivaat na 1 oktober 2012 aan alle spelregels van de beleidsregels dient te voldoen. Indien een corporatie gestructureerde derivaten bijvoorbeeld wil omzetten in plain vanilla payer swaps geldt er een maximale looptijd van tien jaar, dient de payer swap gekoppeld te kunnen worden aan een bestaande variabele lening en gelden ook de andere spelregels conform de beleidsregels inzake onder meer rating tegenpartijen, zorgplicht, toezichtbelemmerende bepalingen en model overeenkomsten. Ten aanzien van deze hoofdlijn wordt een uitzondering gemaakt voor het naar achteren schuiven van breakclauses (onder de voorwaarde dat alle overige modaliteiten van het derivaat ongewijzigd blijven), looptijdverkorting van bestaande derivatencontracten, het schrappen van toezichtbelemmerende clausules en contractwijzigingen die verplicht zijn op grond van de EMIR. De reden dat daarvoor een uitzondering wordt gemaakt is dat dit gericht is op het verlagen van het liquiditeitsrisico, hetgeen “in de geest” is van de overige bepalingen in de beleidsregels. Vraag: Welke criteria gelden voor het verkopen c.q. ‘sluiten’ van derivaatposities ten aanzien van volume, tegenpartij en looptijd? Antwoord: Er zijn geen criteria ten aanzien van volume, tegenpartij en looptijd verbonden bij het sluiten of unwinden van bestaande derivatenposities. De term ‘verkopen’ in dit artikel van de beleidsregels is er verder op gericht om uit te sluiten dat corporaties in de toekomst nog renteopties schrijven (verkopen). Artikel 3, lid 1b Toegelaten instellingen die bij hun financiële beleid en beheer financiële derivaten gebruiken, dienen hun interne organisatie op adequate wijze daarop te hebben ingericht. Dit betekent dat in elk geval moet zijn geborgd dat er voldoende aandacht is voor de interne organisatiestructuur inzake aanschaf en gebruik van financiële derivaten, waaronder in elk geval regels inzake bevoegdheden en mandatering, interne controle, interne verantwoording, rol/betrokkenheid van de externe accountant en rol/betrokkenheid van het orgaan waaraan het toezicht op het bestuur is opgedragen. Vraag: Hoe wordt door CFV getoetst dat er voldoende aandacht is voor de rol van de accountant, welke eisen of criteria worden er gesteld? Antwoord: Indien CFV de interne organisatie bij een corporatie beoordeelt zal daarbij uiteraard het verkeer tussen de corporatie en de accountant in relatie tot derivaten worden betrokken. De corporatie zal moeten kunnen aantonen dat de accountant actief betrokken is geweest bij het inrichten en of beoordelen van de interne organisatie. De accountant zal verder een rol krijgen bij de toetsing of corporaties de spelregels bij nieuwe 4
derivatentransacties goed naleven. Dit zal in het controleprotocol (bijlage III Bbsh) worden opgenomen, waarbij de accountant afwijkingen aan CFV moet melden in een Assurancerapport. Vraag: Wat zou de rol kunnen zijn of worden van een intermediair of een externe adviseur? Antwoord: Het hebben van een intermediair/externe adviseur is nog steeds toegestaan, maar ontslaat de corporatie niet van het voldoen aan de bepalingen omtrent de interne organisatie in artikel 3 lid 1. Deze aanvullende schakel in de keten, betekent overigens niet dat een bank is vrijgesteld van zorgplicht. De AFM en CFV zullen medio november een brief naar alle corporaties sturen waarin ze de vergunningplicht voor adviseurs en bemiddelaars met wie corporaties samenwerken onder de aandacht brengen. Het komt er op neer dat corporaties actief kunnen nagaan of hun adviseur mogelijk vergunningplichtige activiteiten verricht en dat zij daarbij het vergunningregister van de AFM kunnen checken. Artikel 3, lid 2 CFV beoordeelt jaarlijks de opzet van de interne organisatie rond financiële derivaten in het kader van zijn financiële toezicht. Het informeert de toegelaten instelling en de minister omtrent zijn bevindingen. Vraag: Op welke wijze vindt het externe toezicht op artikel 3 lid 2 van de beleidsregels derivaten plaats? Antwoord: Zoals in paragraaf 1.5.5 van de CFV beleidsregels 2014 is aangegeven wordt bij de beoordeling van de opzet van de interne organisatie een risicogerichte aanpak gehanteerd. In 2013 is dat gebeurd door middel van een zelfevaluatie door corporaties met een relatief omvangrijke en complexe derivatenportefeuille. CFV heeft voor de beoordeling van de interne organisatie rondom derivaten een toetsingskader opgesteld. Dit toetsingskader is als bijlage gevoegd bij de brief van 15 juli 2013 aan de corporaties die in 2013 voor een beoordeling zijn geselecteerd. De brief en het toetsingskader zijn op de website van CFV gepubliceerd. CFV richt zich bij de beoordeling in 2014 o.a. op de verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen 2013 over de opzet van de interne organisatie rond financiële derivaten. Het toetsingskader biedt een goed handvat voor corporaties voor deze verplichte verantwoording. Artikel 4, lid 2 Financiële derivaten mogen uitsluitend worden aangetrokken in euro’s en van financiële instellingen met minimaal een single A-rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus, Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch.
5
Vraag: Wat is de consequentie als na afsluiten de rating onder de norm komt? Antwoord: Het ratingvereiste in artikel 4, lid 2 geldt op het moment van aangaan van de derivatencontracten. Indien de rating van de tegenpartij daarna lager wordt dan single A is de corporatie niet verplicht deze derivaten af te stoten. Wanneer de derivatenportefeuille deels moet worden afgebouwd uit hoofde van de andere bepalingen in de beleidsregels, kan de rating van tegenpartijen op dat moment wel een rol spelen bij de prioritering van de afbouw van de derivatencontracten. Denkbaar is dat CFV afhankelijk van de marktwaarde van de betreffende derivaten (en daarmee de exposure die de corporatie al dan niet heeft op de tegenpartij) bij tegenpartijen met een rating lager dan single A, nadere voorwaarden stelt aan de (prioritering van de) afbouw. Artikel 5 1. Er mogen in of ten aanzien van aan te trekken financiële derivaten geen clausules worden gehanteerd die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instellingen kunnen belemmeren. 2. Financiële derivaten worden door toegelaten instellingen aangetrokken onder de modelovereenkomst die is opgenomen in bijlage I bij deze beleidsregels. Vraag: Wat wordt verstaan onder toezichtbelemmerende bepalingen? Antwoord: Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen toezichtbelemmerende bepalingen bij bestaande derivatencontracten en bij nieuwe derivatentransacties. In relatie tot bestaande derivatencontracten (zie ook bij artikel 10 van de beleidsregels derivaten) is in de gewijzigde beleidsregels derivaten aangegeven dat alleen de bepalingen in de derivatencontracten die in directe zin de externe toezichthouders hinderen, als toezichtbelemmerend kwalificeren. Als toezichtbelemmerend worden daarmee uitsluitend gezien de bepalingen in de derivatencontracten die rechtsreeks verwijzen naar artikel 41 en/of 43 van het Bbsh en/of artikel 70d t/m 70i van de Woningwet. Op 16 juli 2013 heeft CFV een brief over het toezicht op artikel 10 van de beleidsregels derivaten verstuurd naar alle corporaties met (losstaande) derivatencontracten. Bij nieuwe derivatentransacties zijn de modelovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5 lid 2 en artikel 6 lid 2 van de beleidsregels derivaten leidend. Deze zijn gelijktijdig met de gewijzigde beleidsregels derivaten gepubliceerd en verplicht bij nieuwe transacties vanaf 1 september 2013. Artikel 6, lid 1 Toegelaten instellingen mogen uitsluitend financiële derivaten aantrekken van een financiële instelling, als zij door deze instelling in het kader van de zorgplichtregels van de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel4:90, als ‘niet professionele belegger’ worden beschouwd. 6
Vraag: Indien de woningcorporatie besluit geen derivatentransacties meer af te sluiten, kan zij dan de classificatie ‘professioneel’ behouden? Antwoord: Ja, omdat artikel 6 lid 1 uitsluitend geldt voor nieuwe derivatencontracten. Vraag: Bij een niet professionele belegger heeft de bank een standaard zorgplicht voor het gebruik van derivaten richting haar relatie. Wat zijn de voorwaarden/criteria die CFV stelt aan de corporatie met betrekking tot het voldoende professioneel zijn van de organisatie? Antwoord: Er moet duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen het toezicht van CFV op de naleving van de beleidsregels door corporaties en de zorgplichtregels zoals die voor banken gelden. Op grond van de beleidsregels dienen woningcorporaties die bij hun financiële beleid en beheer financiële derivaten gebruiken, hun interne organisatie op adequate wijze daarop te hebben ingericht. Dit is in artikel 3 lid 1 nader geconcretiseerd. CFV zal de opzet van de interne organisatie in het kader van zijn financiële toezicht op woningcorporaties beoordelen. Dit wordt nader uitgewerkt in de beleidsregels van CFV. Artikel 6, lid 2 Financiële derivaten worden door toegelaten instellingen aangetrokken onder de raamovereenkomst die is opgenomen in bijlage II bij deze beleidsregels. Vraag: Is de modelovereenkomst hetzelfde document als de raamovereenkomst? Antwoord: De modeldocumenten bestaan uit 3 ISDA-documenten (een Master Agreement, een Schedule en een Credit Support Annex (CSA)) en een raamovereenkomst. De Master Agreement is een standaardtekst die de basis vormt van elk ISDA-contract. In de Schedule wordt de specifieke rechtsverhouding tussen corporaties en banken nader vastgelegd door bepalingen uit de Master Agreement al dan niet van toepassing te verklaren, in te vullen of te wijzigen. Met een aanvullende CSA kunnen partijen daarnaast nog kiezen voor tussentijdse verrekening van marktwaarde door het storten van onderpand (margin calls). In de raamovereenkomst, die specifiek voor de corporatiesector is opgesteld, wordt contractueel vastgelegd dat de betreffende bank erkent dat de corporatie in het kader van de zorgplicht van de Wet op het Financieel Toezicht niet-professionele belegger is en dat beide partijen ‘gevrijwaard’ zijn van de plichten die voortvloeien uit derivaatcontracten als deze zijn opgesteld in strijd met de beleidsregels derivaten. Artikel 7 1. Toegelaten instellingen mogen uitsluitend financiële derivaten aantrekken ter hedging van variabele leningen die voor of tegelijk met het moment van afsluiten van het derivatencontract zijn aangetrokken.
7
2. Aan te trekken payer swaps mogen geen langere looptijd hebben dan het lopende jaar en de direct daarop volgende negen kalenderjaren. Vraag: Wat is de richtlijn voor bestaande swaps waaronder nog geen roll-over lening is aangetrokken? Antwoord: Op grond van artikel 10 mogen alle bestaande derivatenproducten gehandhaafd blijven, behalve wanneer er in de desbetreffende contracten clausules zijn opgenomen die het toezicht kunnen belemmeren. Ook bestaande swaps waaronder nog geen roll-over lening is aangetrokken mogen dus gehandhaafd blijven (tenzij er sprake is van toezichtbelemmerende bepalingen). Het is daarbij uiteraard wel van belang dat de corporatie naar een situatie toewerkt waarbij alle swaps één op één zijn gekoppeld aan bestaande variabele leningen. Zie in dit kader ook de toelichting bij artikel 7 van de beleidsregels van het ministerie waarin is aangegeven dat in administratieve zin elk aan te trekken derivaat één op één gekoppeld moet zijn aan een specifieke variabele lening (micro-hedging). Denkbaar is verder dat CFV vanuit zijn eigen toezichtstaak nadere voorwaarden stelt aan de afbouw van swaps zonder onderliggende lening. Vraag: Is de looptijd van caps slechts beperkt door de looptijd van de onderliggende variabele leningen? Antwoord: Ja. De bepalingen in artikel 7 lid 2, zien alleen op payer swaps. Voor caps geldt de algemene bepaling in artikel 7 lid 1 dat de looptijd van het derivaat die van de te hedgen variabele lening niet mag overtreffen. Vraag: Klopt het dat een payer swap die ingaat op 1 januari een looptijd heeft van maximaal tien jaar en een payer swap die op 31 december ingaat maximaal negen jaar? Antwoord: Ja. Vraag: Klopt het dat er geen payer swaps mogen worden afgesloten met een ingangsdatum na het lopende kalenderjaar (‘forwards’)? Antwoord: Ja. Vraag: Worden aanpassingen in bestaande contracten die op verschillende wijzen het liquiditeitsrisico kunnen beperken ook beoordeeld als ‘nieuwe’ contracten? Antwoord: Hoofdlijn is dat alle wijzigingen in bestaande derivatencontracten na 1 oktober 2012 als een nieuwe derivatentransactie zijn te kwalificeren, waardoor aan alle spelregels
8
conform de nieuwe beleidsregels voldaan dient te worden. Uitzonderingen (mits alle overige modaliteiten van het derivaat ongewijzigd blijven) zijn: •
Het naar achteren schuiven van breakclauses in bestaande derivatencontracten, ook indien mutual breakclauses daarbij worden gewijzigd in een mandatory breakclause;
•
Looptijdverkorting van bestaande derivatencontracten;
•
Het in ruil voor bijvoorbeeld een hogere threshold, afkoop CSA, of verwijderen toezichtbelemmerende bepalingen, aanpassen van de couponrente van het derivaat;
•
Het schrappen van toezichtbelemmerende clausules;
•
Contractwijzigingen die verplicht zijn op grond van de EMIR. Het is hierbij van belang dat de corporatie vaststelt dat de wijzigingen uitsluitend zien op de verplichtingen vanuit de EMIR en er geen andere contractuele wijzigingen worden doorgevoerd.
Vraag: Welke controle dient er naar de opvatting van CFV plaats te hebben door een bank indien zoals meest voorkomt, het derivaat bij de ene bank wordt afgesloten en een lening bij een andere bank? Antwoord: Hoe ver de bank bij het afsluiten van een derivatencontract zou moeten gaan in het controleren of er sprake is van een onderliggende lening bij de corporatie is een vraag die de zorgplichtregels raakt en onder de verantwoordelijkheid van banken valt. De opvatting van CFV is dat de bank minimaal aan de corporatie zou moeten vragen aan welke lening het derivaat gekoppeld wordt. Indien de corporatie niet bereid zou zijn om inzicht te verstrekken in de koppeling tussen de lening- en het derivaat zou de bank in de ogen van CFV moeten overwegen om het derivatencontract niet af te sluiten. Artikel 8, lid 1 Toegelaten instellingen die financiële derivaten gebruiken, dienen daarvoor een liquiditeitsbuffer aan te houden die, rekening houdend met voorzienbare claims op de liquiditeitsbuffer vanwege andere bedrijfsrisico’s, ten minste groot genoeg is om de uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt met 2%-punt te kunnen voldoen. Indien de liquiditeitsbuffer niet voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, dient de toegelaten instelling: a. Dit terstond te melden aan CFV; b. In overleg met CFV een beleidslijn op te stellen gericht op het weer kunnen voldoen aan deze eis. Indien en zolang de liquiditeitsbuffer, bedoeld in het eerste lid, te klein is om de uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt met 1%-punt te kunnen voldoen, mag de betreffende toegelaten instelling geen payer swaps aantrekken.
9
Vraag: Hoe om te gaan met deze regel als de corporatie een raamovereenkomst heeft zonder marktwaardeverrekening? De woningcorporatie heeft dan immers geen ’uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen’. Antwoord: Indien er in het geheel geen sprake is van uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen hoeft daar geen rekening mee gehouden te worden bij de bepaling van de omvang van de liquiditeitsbuffer. Wel moet rekening worden gehouden dat de potentiële uitstroom aan liquiditeiten uit hoofde van breakclauses (voortschrijdend een jaar vooruit). Vraag: Welke toetsmomenten? Antwoord: De corporatie dient op ieder moment te voldoen aan de eisen uit artikel 8. De liquiditeitsbuffer moet op elk moment dus een 2% rentedaling kunnen opvangen. De buffer moet dan groot genoeg zijn voor het op kunnen vangen van: •
De margin call op CSA-contracten (of vergelijkbaar) inclusief opgelopen rente bij een fictieve rentedaling van 2%-punt;
•
De (volledige) negatieve marktwaarde bij een fictieve rentedaling van 2%-punt van de contracten met een breakclause die vervalt tussen de datum van vandaag en precies een jaar later.
Zoals bovenstaand aangegeven ziet de buffer in principe uitsluitend op de potentiële uitstroom aan liquiditeiten uit hoofde van CSA’s of vergelijkbare contractuele bepalingen, alsmede uit hoofde van breakclauses. Uitzondering daarop is de situatie waarbij een bank richting de corporatie heeft aangegeven de derivatencontracten te willen ontbinden (of dat te overwegen) ten gevolge van de ‘activering’ van andere contractuele bepalingen. Dat kunnen toezichtbelemmerende bepalingen zijn, maar bijvoorbeeld ook het niet meer behalen van bepaalde voorgeschreven ratio’s of andersoortige contractueel voorgeschreven voorwaarden. Indien daar sprake van is dient de buffer groot genoeg te zijn om ook de daarmee samenhangende potentiële uitstroom aan liquiditeiten (bij een fictieve rentedaling van 2%-punt) te voldoen. Indien de liquiditeitsbuffer niet aan deze eis voldoet dient de corporatie daar op grond van artikel 8 (vanaf 1 oktober 2012) terstond schriftelijk melding van te maken bij CFV via de daarvoor ontwikkelde applicatie (https://online.corpodata.nl )en dient daarna binnen vier weken een beleidslijn opgesteld te worden gericht op het weer kunnen voldoen aan deze eis. Vraag: Moet getoetst worden met 2% zelfs als dat een negatieve rente ten gevolg heeft of kan men als laagste rente 0% aanhouden?
10
Antwoord: Ja. Er is in artikel 8 of de toelichting bij artikel 8 geen minimum toetsrente opgenomen, dus er dient ook rekening gehouden te worden met een eventuele negatieve rente. Vraag: Hoe kan omgegaan worden met afgesproken thresholds? Antwoord: De liquiditeitsbuffer moet op elk moment een 2% rentedaling kunnen opvangen. Daarbij dient uiteraard rekening gehouden te worden met overeengekomen (nog niet volledig benutte) thresholds. De thresholds dienen uiteraard wel contractueel vastgelegd en ‘hard’ te zijn. Vraag: Zijn er afspraken gemaakt over de facilitering door WSW (borging) en/of banken (b.v. Allowance-faciliteit)? Antwoord: Zie bij artikel 1, lid j Voor ongeborgde kredietfaciliteiten dient de corporatie er zeker van te zijn dat de betreffende banken het gebruik daarvan toestaan om margin calls te voldoen. Indien dat niet het geval of is corporaties zijn hier niet zeker van mogen deze kredietfaciliteiten niet meegenomen worden bij de buffer. Vraag: Mogen leningen die niet geborgd zijn door het WSW, zoals leningen direct van gemeenten en leningen van banken met een gemeentegarantie, worden aangemerkt als liquiditeitsbuffer? Antwoord: Ervan uitgaande dat de leningen niet zijn benut, in principe wel. Wel moet daarbij worden vastgesteld dat het is toegestaan om die leningen aan te wenden voor margin calls en dat die binnen 48 uur opeisbaar zijn. Expliciete afstemming met de gemeente en/of de bank is noodzakelijk. Vraag: Mag een corporatie die niet voldoet aan de eis van een 2% liquiditeitsbuffer, maar wel voldoet aan een eis van 1% liquiditeitsbuffer toch payer swaps afsluiten? Antwoord: In artikel 8 lid 2 b, is de verplichting opgenomen om bij een buffer onder de 2%norm een beleidslijn op te stellen gericht op het weer kunnen voldoen aan de norm van 2%punt. Het aantrekken van payer swaps zal in het algemeen de liquiditeitsrisico’s verder vergroten en derhalve in strijd zijn met de doelstelling van deze beleidslijn. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat dat niet het geval is, kunnen nog payer swaps, veelal zonder tussentijdse marktwaardeverrekening, worden aangetrokken.
11
Vraag: Mogen rentecaps worden afgesloten als de buffer beneden de 2% en 1% is gedaald? Antwoord: Ja, dat mag omdat het afsluiten van rentecaps geen liquiditeitsrisico meebrengt. In principe wordt met het afsluiten van een rentecap een ‘verzekeringspremie’ betaald. Artikel 9, lid 4 CFV betrekt de solvabiliteitsrisico’s vanwege het bezit van financiële derivaten bij zijn financiële oordelen over de toegelaten instelling. Vraag: Op welke wijze betrekt CFV de solvabiliteitsrisico’s vanwege financiële derivaten bij zijn oordeel? Antwoord: In de beleidsregels van CFV is dat nader uitgewerkt. De beleidsregels zijn gepubliceerd op de website. Artikel 10 Een toegelaten instelling die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels een derivatenportefeuille heeft die financiële derivaten bevat met clausules die de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instelling kunnen belemmeren, stelt een plan van aanpak op om de derivatenportefeuille voor wat betreft deze financiële derivaten met voornoemde clausules binnen een redelijkerwijs haalbaar te achten termijn af te bouwen. CFV kan nadere eisen stellen aan het plan van aanpak van en de te hanteren termijn voor de in het eerste lid bedoelde afbouw van de derivatenportefeuille. Vraag: Worden hiermee alleen clausules bedoeld die expliciet verwijzen naar het toezichtkader en wijzigingen daarin? Antwoord: Ja, in de gewijzigde beleidsregels derivaten is aangegeven dat alleen de bepalingen in de derivatencontracten die in directe zin de externe toezichthouders hinderen, als toezichtbelemmerend kwalificeren in relatie tot artikel 10 van de beleidsregels derivaten. Als toezichtbelemmerend worden daarmee uitsluitend gezien de bepalingen in de derivatencontracten die rechtsreeks verwijzen naar artikel 41 en/of 43 van het Bbsh en/of artikel 70d t/m 70i van de Woningwet. Op 16 juli 2013 heeft CFV een brief over het toezicht op artikel 10 van de beleidsregels derivaten verstuurd naar alle corporaties met (losstaande) derivatencontracten. Zie ook het ‘vraag en antwoord’ bij artikel 5. Vraag: Is het toegestaan om een zogenaamde ‘waiver’ toe te voegen aan de bestaande raamovereenkomst, waarmee de betreffende clausule wordt uitgesloten en het bestaande contract blijft doorlopen?
12
Antwoord: Dat is toegestaan. CFV heeft de minister overigens in relatie tot artikel 10, geadviseerd om de banken waarbij er in de contracten sprake is van toezichtbelemmerende bepalingen, via een gecoördineerde aanpak te benaderen met als doel om de betreffende bepalingen sectorbreed in de contracten doorgehaald te krijgen. Aedes heeft in zijn brief van 19 juni 2013 (richting corporaties met derivaten) aangegeven te zullen onderzoeken of er met banken generieke afspraken zijn te maken om de toezichtbelemmerende bepalingen in bestaande contracten door te halen. Vraag: Heeft CFV reeds nadere eisen geformuleerd voor de afbouw? Antwoord: Op 16 juli 2013 heeft CFV een brief over het toezicht op artikel 10 van de beleidsregels derivaten verstuurd naar alle corporaties met (losstaande) derivatencontracten. Daarin is aangegeven dat CFV in de periode tot 31 december 2013 allereerst aan Aedes de gelegenheid wil geven om tot een centrale aanpak richting banken te komen met als doelstelling het doorhalen van de toezichtbelemmerende bepalingen in de derivatencontracten. De centrale aanpak van Aedes heeft geleid tot een oplossing die acceptabel is voor de BNG. De oplossingsrichting komt er op neer dat de toezicht beperkende bepalingen in contracten met de BNG Bank worden gewijzigd door een vervangende tekst die is geaccordeerd door BZK en CFV, zodat er aan de beleidsregels derivaten wordt voldaan. De wijziging van de teksten zal plaatsvinden door een door de BNG Bank en corporatie te tekenen wijzigingsovereenkomst op de bijlage van de raamovereenkomst. Uiteraard is de beslissing aan de corporatie zelf om al dan niet de wijzigingsovereenkomst te tekenen. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Aedes en de BNG. Corporaties met toezichtbelemmerende bepalingen in de derivatencontracten, hebben inmiddels een plan van aanpak gemaakt om genoemde bepalingen uit de contracten te elimineren. Conform artikel 10 lid 2 van de beleidsregels derivaten kan CFV nadere eisen stellen aan het plan van aanpak. De uitvoering van plannen van aanpak worden door CFV gemonitord. CFV gaat daarbij na welke acties corporaties hebben ondernomen om de toezichtbelemmerende bepalingen doorgehaald te krijgen en welke acties de corporatie na 31 december 2014 nog van plan is te gaan ondernemen. Het gaat daarbij onder andere om het door de corporatie nagaan van de mogelijkheid van het unwinden van contracten of het doorhalen van de toezichtbelemmerende bepalingen. Het is evident dat de corporatie daarbij ook de eventuele daaraan verbonden voorwaarden en kosten betrekt. Het kan o.a. gaan om (rente-)kostenverhoging, het verstrekken van (aanvullende) zekerheden of in ruil voor introductie van nieuwe bepalingen in de derivatencontracten.
13
Overige vragen en antwoorden (niet aan één bepaald artikel van de beleidsregels te koppelen): Uitoefening van swaptions die vóór 1 oktober 2012 zijn afgesloten Vraag: Is het toegestaan om swapcontracten aan te gaan die voortvloeien uit swaptions die vóór 1 oktober 2012 zijn afgesloten, indien de aan te gane swapcontracten niet aan alle bepalingen in de beleidsregels derivaten (zoals ten aanzien van de looptijd van swapcontracten) voldoen? Antwoord: Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen verkochte (geschreven) swaptions en gekochte swaptions. Verkochte (geschreven) swaptions Bij verkochte (geschreven) swaptions is er sprake van een bestaande contractuele verplichting. Indien de bank er op de expiratiedatum voor kiest om het swapcontract aan te gaan is de corporatie gehouden om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen. Om die reden wordt een swapcontract dat niet aan alle bepalingen in de beleidsregels derivaten voldoet, maar dat voortvloeit uit een verkochte (geschreven) swaption die vóór 1 oktober 2012 is afgesloten, niet als onrechtmatig beschouwd. Gekochte swaptions Bij een gekochte swaption geldt dat de corporatie de vrije keuze heeft om deze op de expiratiedatum om te zetten in een swapcontract. Het aangaan van swapcontracten die voortvloeien uit gekochte swaptions die vóór 1 oktober 2012 zijn afgesloten is niet in strijd met de beleidsregels derivaten indien: •
Met inbegrip van de effecten van de aan te gane swapcontracten, wordt voldaan aan de vereisten van artikel 8 lid 1 van de beleidsregels. Dit betekent dat de corporatie op de ingangsdatum van de aan te gane swapcontracten, met inbegrip van de effecten van deze swapcontracten, over een buffer dient te beschikken die tenminste groot genoeg is om de uit de uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt met 2%-punt te kunnen voldoen;
•
De aan te gane swapcontracten effectief zijn in het beperken van opwaartse renterisico’s van bestaande variabele leningen;
•
Er in de aan te gane swapcontracten geen toezichtbelemmerende clausules zijn opgenomen. De aan te gane swapcontracten dienen afgesloten te worden onder het regime van de modelovereenkomsten als bedoeld in de artikelen 5 lid 2 en 6 lid 2, zodra deze modelovereenkomsten door BZK beschikbaar zijn gesteld”.
Zonder afbreuk te doen aan het voorgaande wordt van de corporatie terughoudendheid verwacht bij het aangaan van uit gekochte swaptions voortvloeiende swapcontracten indien deze niet aan alle bepalingen in de beleidsregels derivaten voldoen. 14