Vormingswerk voor Mensenrechten
24 participatieve methodieken voor vormingswerkers en leerkrachten
Oorspronkelijke uitgave: Popular education for human rights. 24 participatory exercises for facilitators and teachers Amsterdam/Cambridge, MA : Human Rights Education Associates (HREA) (2000) Auteur: Richard Pierre Claude, professor emiritus, University of Maryland,
[email protected] Illustraties: Emma Ridgway, Londen, Engeland Dit materiaal is niet auteursrechterlijk beschermd en mag gedupliceerd of gereproduceerd worden voor gebruik door vormingswerkers in mensenrechten. Gelieve bron en auteur te citeren. Voor kopies van de Engelstalige handleiding kan je internet raadplegen: http//www.hrea.org/pubs of neem contact op met: Human Rights Education Associates-HREA, Netherlands Office Postbus 59225, 1040 KE Amsterdan, Nederland Tel: +31-20-524.1404; Fax: +31-20-524.1498; E-mail:
[email protected] Human Rights Education Associates- HREA, USA Office PO Box 382396, Cambridge, MA02238, USA Tel: +1 617 625-0278; Fax: +1 617 249-0278; E-mail:
[email protected]
De vertaling is een productie van VORMEN VZW Lange Gasthuisstraat 29 2000 Antwerpen 03 293 82 15 www.vormen.org
[email protected]
Antwerpen, juni 2002 ISBN: 90-77058-? D/2002/9259/7
Wij willen van de gelegenheid gebruik maken om alle vrijwilligers die hebben meegewerkt aan deze vertaling te bedanken voor hun inzet en vertaalwerk.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 1/98
Dankbetuiging Vormingswerk voor Mensenrechten is een vormingshandleiding voor mensenrechtenactivisten. Het werd met opzet niet auteursrechterlijk beschermd, in solidariteit met diegenen die betrokken zijn in vormingswerk en volksontwikkeling. Elke niet-gouvernementele organisatie of vormingswerker mag het kopiëren en aanpassen naar gelang van de plaatselijke situatie en cultuur. Indien je dit doet, gelieve dan wel de auteur en de bron te vermelden. De handleiding werd bedacht op niet-formele educatie en geeft leerkrachten mogelijkheden om te werken met deelnemers met een minimum aan geletterdheid. De nadruk ligt op de behoeftes van gemarginaliseerde groepen, inclusief vrouwen, kinderen en de arme plattelandsbevolking. De participatieve methodieken kunnen eveneens worden gebruikt binnen het formele onderwijs. De illustraties werden verzorgd door Emma Ridgway, een artieste uit Londen. Haar tekeningen werden ontworpen om gemakkelijk te laten natekenen door vormingswerkers die krijt en bord gebruiken. Vroegere versies van deze handleiding werden gepubliceerd onder de titel The Bells of Freedom (De klokken van vrijheid), oorspronkelijk ontworpen in 1996 voor gebruik in Ethiopië door de Action-Professionals’ Association for the Peoples (APAP) in Amharische en Afar Oromo talen. De Engelstalige versie (die Ethiopisch en internationaal recht citeert) is toegankelijk op http://www.umn.edu/humanrts.education/belfry.p df, de website van de University of Minnesota Human Rights Library. Bells of Freedom werd verspreid in papiervorm met toestemming van Peoples Decade for Human Rights Education (New York en Londen). Een Franse versie werd vertaald door Odile Ferroussier, met illustraties door Elizabeth Hbate Wold onder de titel Le tissage de la liberté. Het werd geconcipieerd met een culturele inhoud en juridische referenties die van toepassing zijn op Senegal, Ivoorkust en Mali. Franstalige gebruikers kunnen het op internet terugvinden op http://www.civnet.org onder de titel Manuel de formation, destiné aux animateurs de sessions de reflexion sur les droits de l’homme. Een Cambodjaanse versie in Khmer vertaling en met inheemse juridische en culturele inhoud werd gesponsord door de Asia Foundation, in overleg met Sum Sok Ry en Moul Sethik. De handleiding werd eveneens vertaald in het Japans door de Baraku Liberation League in Osaka.
De gebruikte methodologie steunt sterk op deze gebruikt door Paulo Freire in zijn Pedagogy of the oppressed (Pedagogie van de verdrukten) (New York: Continuum, 1994) en gebruikt het waardenkader ontwikkeld door Betty Reardon (Columbia Teachers College) in Teaching for Human Dignity (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 1996). Materiaal en lessen van andere bronnen werden eveneens gebruikt en aangepast, waaronder van de Filippijnse afdeling van Amnesty International, het Education for Freedom, Shopping List of Techniques in Teaching Human Rights (Quezon City, Filippijnen, Zamora Press, 1994); van de Amnesty International Britse sectie Universal Declaration of Human Rights (Human rights Education Resources Notebooks, 1987); David Shiman, Teaching Human Rights (Denver, CO: Center for Teaching International Relations, University of Denver, 1995); Julie Mertus, Our Dignity, Our Human Rights, A Manual for Women’s Human Rights Education (New York: The Organizing Committee for the Decade for Human Rights Education, 1995): Beverly Edmonds, Children’s Rights (Amnesty International USA, Human Rgihts Education Resource Notebooks, 1990). Dit handboek heeft tot doel de promotie van participatieve methodes die nuttig zijn voor vormingswerkers die werken rond mensenrechten. In overleg met vele NGO activisten en vormers, waaronder deze hoger geciteerd, werd dit handboek geschreven door Richard Pierre Claude, professor emiritus, University of Maryland en gastprofessor aan de University of the Philippines, Diliman. Hij is de auteur van Education for Human Rights: The Philippines and Beyond (Manila: University of the Philippines Press en Honolulu: Universtiy of Hawaii Press, 1996) en mede-uitgever (met George Andreopoulous) van het Human Rights Education for the 21st Century (Philadelphia en Londen, Universtiy of Pennsylvania Press, 1997).
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 2/98
Inhoudstabel Colofon Dankbetuiging Inhoudstabel
1 2 3
Waarom mensenrechteneducatie bevorderen? Hoe mensenrechteneducatie in praktijk brengen?
4 7
Stap 1: Respect voor menselijke waardigheid en de noodzaak van veilige regels Waarde: Respect voor menselijke waardigheid Oefening 1: ‘Wat is menselijk?’ Oefening 2: ‘Behoeften, rechten & menselijke waardigheid’ Waarde: Regels leren Oefening 3: ‘Regels ter verdediging’ Oefening 4: ‘Onze eigen regels maken’ Waarde: Eerlijkheid Oefening 5: ‘Het pennenspel’ Oefening 6: ‘Wangari: Mensenrechtenheldin’
17 18 21 25 27 30 32
Stap 2: Verbanden tussen mensenrechten en verantwoordelijkheden Waarde: Sociale betrokkenheid Oefening 7: ‘Het spel over het aanvoelen’ Oefening 8: ‘Geweld is geen familiekwestie’ Waarde: De gemeenschap Oefening 9: ‘Een civiele maatschappij opbouwen’ Oefening 10: ‘Bedelende kinderen’ Waarde: Recht Oefening 11: ‘Kinderprostitutie’ Oefening 12: ‘De eerbiediging van mensenrechten word afgedwongen door het recht’
35
Stap 3: Rechtvaardigheid nastreven door analyse Waarde: Gebruik maken van mensenrechten Oefening 13: ‘De UVRM: Wat betekent ze voor mij?’ Oefening 14: ‘Wereldvoedseldag’ Waarde: Vooroordelen te lijf gaan Oefening 15: ‘Vooroordelen en discriminatie in de ogen kijken’ Oefening 16: ‘Vrouwenrechten in de praktijk’ Waarde: Rechtvaardigheid nastreven Oefening 17: ‘Leren en actie ondernemen: De Rechten van het Kind Oefening 18: ‘Kennis tot kracht maken’
53
Stap 4: Onrecht rechtzetten Waarde: Gelijkheid en gelijkwaardigheid Oefening 19: ’Het recht op ontwikkeling’ Oefening 20: ‘Privacy versus bescherming tegen huiselijk geweld’ Waarde: Behoorlijk bestuur Oefening 21: ‘Politie in een democratie’ Oefening 22: ‘Gehandicapten: ons eigen handvest opstellen’ Waarde: Onrecht herstellen Oefening 23: ‘Een preventieve strategie opstellen’ Oefening 24: ‘Een defensieve strategie opstellen’
77
Evaluatieformulier
36 39 42 44 47 50
54 59 64 67 71 74
78 81 84 87 90 93 97
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 3/98
Waarom mensenrechteneducatie bevorderen? Toen de Verenigde Naties in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) opstelden, sprak Eleanor Roosevelt, de toenmalige voorzitter, de volgende woorden die zelfs in de 21ste eeuw nog steeds actueel zijn : Het zal een hele tijd duren voordat de geschiedenis ons de waarde van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens duidelijk zal maken en dit zal, volgens mij, afhangen van de inspanningen die de naties leveren om iedereen met dit document vertrouwd te maken. Als ze de inhoud van de Verklaring goed genoeg kennen, zullen ze ernaar streven om sommige van de vermelde rechten en vrijheden te verkrijgen. Deze inspanningen zullen bewijzen dat het nuttig was om te verduidelijken wat de bedoelingen waren van de verwijzingen, in het VN Handvest, naar mensenrechten en fundamentele vrijheden. 1. Internationale steun voor mensenrechten Sinds het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 opriep tot samenwerking om ”eerbied voor de rechten van de mens en voor de fundamentele vrijheden te bevorderen en te stimuleren”1, heeft mensenrechteneducatie heel wat steun gekregen in verscheidene universele en regionale wettelijke instrumenten. Met andere woorden, de verwijzingen uit het Handvest naar het “bevorderen en het stimuleren” bevatten een verantwoordelijkheid voor de staten om mensenrechten te onderwijzen en vomeerde op te voeden. Bovendien hebben verschillende internationale en regionale organisaties deze doelstelling stellig beaamd. In de jonge 21ste eeuw, waarin burgerlijke samenlevingen ontstaan in Afrika en elders, 1
Handvest van de Verenigde Naties, ondertekend in San Francisco op 26 juni 1945, van kracht gegaan op 24 oktober 1945. 1976 Y.B.U.N. 1043. Artikel 1, deel 3. (Internet : http://www.un.org)
en waarin het aantal vrijwilligersorganisaties in ontwikkelingslanden ernstig toeneemt, zijn dynamiek en initiatief vanzelfsprekende begrippen bij niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) die zich inzetten voor mensenrechten en mensenrechteneducatie. In jonge democratieën worden NGO’s verondersteld zich meer op educatief werk zettende te leggen om op die manier schendingen van de mensenrechten te voorkomen en ook tegelijkertijd om mensen te leren opkomen voor hun noden, zich daarbij baserend op en gebruik makend van hun rechten. De verwijzingen uit het Handvest van de Verenigde Naties naar het bevorderen en stimuleren van mensenrechten werden nader toegelicht in 1948 toen de Algemene Vergadering unaniem de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens goedkeurde. Het werd afgekondigd als “het gemeenschappelijk te bereiken ideaal voor alle volkeren en naties “ die de taak hadden om te “streven om door onderwijs en opvoeding de eerbied voor deze rechten en vrijheden te bevorderen…”2. De UVRM legt het onderwijs dus een duidelijke taak op in verband met het bevorderen van mensenrechten. Verder wijst de preambule van de Verklaring erop dat “onderwijs en opvoeding” meer zijn dan nieuwe verantwoordelijkheden voor de VN-lidstaten na WO II. Alsof men daarmee erkenning wou geven aan actie van basisgroepen en aan het werk van NGO’s worden “onderwijs en opvoeding” de verplichting van “ieder individu en ieder orgaan binnen de samenleving” genoemd. 2. Het recht op onderwijs Onderwijs is niet enkel een manier om mensenrechten te bevorderen. Het is een doel op zichzelf. Door een recht op onderwijs 2
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. U.N.G.A. Res. 217A (III), 3(1) GAOR Res. 71, UN Doc. A/810 (1948); Preambule/Verklaring. (Internet : http://www.rgl.ruu.nl/sim/instr)
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 4/98
in de Universele Verklaring op te nemen, gaan de opstellers ervan uit dat onderwijs niet waarde-neutraal is. Onderwijs houdt altijd verband met waarden en steunt ook die waarden. Maar we moeten goed beseffen welke waarden we via het onderwijs aanleren. Daarom staat in artikel 26, deel 2, dat één van de doelen van het onderwijs “het vergroten van de eerbied voor mensenrechten en fundamentele vrijheden“moet zijn. De mensenrechtenverdragen hebben het recht op onderwijs en ook de waarden die het onderwijs moet aanleren, verder gespecifieerd. Deze verdragen, uitgewerkt door de VN en van kracht geworden in 1976, hebben in internationaal recht de basis gelegd voor de rechten die reeds in 1948 waren afgekondigd. Het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten stelt dat het onderwijs ervoor moet zorgen dat mensenrechten meer worden gerespecteerd1. Zo staat b.v. in artikel 13, deel 1 van het verdrag dat “het onderwijs gericht dient te zijn op de volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid en van het besef van haar waardigheid…”.
negatieve voorschriften die worden besproken in het Verdrag inzake Politieke en Burgerlijke Rechten2. Het verklaart dat zodra een staat de internationale mensenrechten aanneemt, ze niet mag verhinderen dat mensen over deze rechten willen leren. Artikel 19 van het Verdrag zegt dat “iedereen het recht heeft een mening te koesteren zonder inmenging”. Aangezien educatie het uitwisselen en verspreiden van ideeën inhoudt, wordt het ondersteund door het Internationaal Verdrag inzake Politieke en Burgerlijke Rechten dat zegt : Iedereen heeft het recht op vrije meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te verzamelen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn/haar keuze (Artikel 19, deel 2).
Naast deze positieve formuleringen over de doeleinden van het onderwijs zijn er ook
3. Het recht om onze rechten te kennen Voor de internationale ‘Bill of Rights’, die bestaat uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de twee Verdragen, staat het belang van educatie in onze huidige samenleving centraal. Doordat deze bewoordingen in internationale aktes steeds terugkeren en deze fundamentele principes worden herhaald, is het niet verbazend dat we eerdergenoemde normen ook elders terugvinden. Deze herhalingen zorgen ervoor dat het belang van mensenrechten en ook een verwante opvatting worden benadrukt: de overtuiging dat we allemaal het recht hebben om onze rechten te kennen. Het erkennen van mensenrechten en het kennen van onze eigen rechten zijn allebei noodzakelijk in onze huidige maatschappij. De reden hiervoor staat beschreven in de
1
2
Verder zegt het Verdrag ook dat de staten die partij zijn bij dit Verdrag : “van oordeel zijn dat het onderwijs een ieder in staat dient te stellen een nuttige rol te vervullen in een vrije samenleving en het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle volkeren en alle rasgemeenschappen, etnische en godsdienstige groeperingen, alsmede de activiteiten van de Verenigde Naties voor de handhaving van de vrede dient te bevorderen.” (artikel 13, deel 1)
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Geopend voor ratificatie op 19 december 1966; van kracht sinds 3 januari 1976, U.N.G.A. Res. 2200 (XXI), 21 UN GAOR Supp. (No. 16) 49, UN Doc. A/5316 (1976). (Internet : http://www.rgl.ruu.nl/sim/instr)
Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Geopend voor ratificatie op 19 december 1966; van kracht sinds 23 maart 1976. U.N.G.A. Res. 2200 (XXI) 21 UN GAOR Supp. (No. 16) 52, UN Doc. A/6316 (1976). (Internet : http://www.rgl.ruu.nl/sim/instr)
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 5/98
preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “om een wereld te bereiken waarin de mensen vrijheid van meningsuiting en geloof zullen genieten en vrij zullen zijn van vrees en gebrek, moet iedereen begrip opbrengen voor deze rechten en vrijheden”. Het begrip “mensenrechten” blijkt aanstekelijk te werken. Het heeft zich over de hele wereld verspreid. Mensenrechten, met o.a. het recht op onderwijs en het recht om je eigen rechten te kennen, hebben zich een plaats gezocht in internationale normen over de hele wereld. Bijgevolg zijn het recht op onderwijs en het doel hiervan, nl. alle mensenrechten leren respecteren, allebei thema’s die in heel wat internationale documenten voorkomen.. Voorbeelden van dergelijke verdragen zijn het Verdrag inzake de Rechten van het Kind1 en ook de Amerikaanse2, Europese3 en Afrikaanse4 regionale akkoorden in verband
met mensenrechten en de betreffende instellingen. Een vergelijkbaar Aziatisch Handvest voor Mensenrechten was opgesteld door regionale NGO’s5. Over heel de wereld wordt nu aandacht besteed aan mensenrechteneducatie omdat meer en meer mensen beseffen dat ze mensenrechten hebben en die rechten ook willen leren en uitoefenen. Uit erkenning voor deze ontwikkelingen heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 49/184) de periode 1995-2005 uitgeroepen tot “ het VN Decennium voor mensenrechteneducatie”. 4. Doeltreffende mensenrechteneducatie Het Afrikaans Handvest voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren bevat niet alleen de meeste duidelijke uitspraak van alle internationale normen in verband met de verantwoordelijkheid van de regering voor het onderwijs, maar roept ook voor het eerst op tot doeltreffende mensenrechteneducatie. Het Handvest van Banjul zegt immers dat de ondertekenende Afrikaanse staten:
1
Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Goedgekeurd door de Algemene Vergadering op 20 november 1989. U.N.G.A. Res. 44/25, 28 I.L.M. 1488 (1989). Met betrekking tot de rechten van het kind tegenover de rechten van de ouders of de wettige voogden zegt het Verdrag : “de staten die partij zijn leiden het kind in de uitoefening van zijn of haar rechten op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.” (Artikel 14, deel 2) . Het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op “het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden…” (Artikel 29, deel 1B) ( Internet : http://www.rgl.ruu.nl/sim/instr) 2 Amerikaanse Verklaring inzake de Rechten en Plichten van de Mens. 2 mei 1948. Negende Internationale Conferentie van de Amerikaanse staten. “ Iedere persoon heeft het recht op onderwijs, dat moet gebaseerd zijn op de principes van vrijheid, deugdzaamheid en menselijke solidariteit.” (artikel 12) (Internet : http://www.oas.org) 3 Europees Verdrag over de Bescherming van de Mensenrechten en de Fundamentele Vrijheden. 4 november 1950, E.T.S. No. 5 ( van kracht gegaan op 3 september 1953). “ Niemand zal het recht op onderwijs worden ontzegd.” ( Artikel 1, protocol 1) (Internet : http://www.rgl.ruu.nl/sim/instr) 4 Afrikaans Handvest voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren. O.A.Y. Doc. CAB/LEG/67/3 rev. 5:21 I.L.M. 58 (1982), van kracht gegaan op 21 oktober 1986.
De taak hebben om door onderwijs, opvoeding en publicatie, het respect voor de rechten en vrijheden uit het Handvest te bevorderen en te stimuleren. Bovendien moeten ze erop toezien dat deze rechten en vrijheden zowel als de bijbehorende verplichtingen en plichten inbegrepen worden. (artikel 25, klemtoon door ons toegevoegd) De regering is dus niet alleen verantwoordelijk voor het onderwijzen van mensenrechten maar moet ook het begrijpen daarvan garanderen. Dit is een nieuw begrip en een belangrijke aanvulling in het internationale discours. Maar niet alleen de
(Internet : http://www1.umn.edu/humanrts/africa/comision.html) 5 Yash Ghai, “Our Common Humanity, Asian Human Rights Charter,” Netherlands Quarterly of Human Rights, vol.16/4 (1998), 539-552. (Internet : http://www.ahrchk.net)
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 6/98
ondertekenaars van het Handvest van Banjul moeten streven naar doeltreffende mensenrechteneducatie. Iedereen die mensenrechten ernstig opvat, zou zich hiervoor moeten inzetten. Doeltreffende mensenrechteneducatie houdt in dat diegenen die als taak hebben mensenrechten te onderwijzen ervoor moeten zorgen dat hun programma’s resultaat opleveren, maw dat mensen hun rechten aanvaarden en begrijpen, en dat ze deze rechten durven gebruiken en van hun uitoefening baat hebben. Het is zeker niet de bedoeling van doeltreffende mensenrechteneducatie om sociale onrust te creëren. Elk idee hieromtrent is een verkeerde opvatting van het begrip mensenrechten en democratie. Vormingswerk (ook niet-formele mensenrechteneducatie genoemd) moet in overeenstemming zijn met de wet, dus ook met het internationaal recht inzake mensenrechten. Het is onze taak om mensen hun rechten aan te leren in overeenstemming hiermee, zodat ze later verantwoordelijke burgers worden in een open maatschappij. Open maatschappijen die belang hechten aan mensenrechten,respect hebben voor de rechtsorde, waarbij de mening van het volk telt en die een verantwoordelijke manier van besturen hebben, creëren een beter klimaat voor een duurzame economische groei. Om ervoor te zorgen dat mensenrechteneducatie voor iedereen toegankelijk en doeltreffend is, hebben verscheidene instellingen binnen en buiten de regering heel wat nuttige hulpmiddelen voor opvoeders ontwikkeld1. Op deze manier zijn leermiddelen breed beschikbaar, ook op Internet. Kijk bv. naar de website van de VN: http://www.un.org/Pubs/CyberSchoolBus/hu manrights. De CyberSchoolBus van de VN is opgericht om mensenrechteneducatie te vergemakkelijken en verschaft informatie en hulpmiddelen die tijdens de sessies in de klas
kunnen worden gebruikt. Verder bevat de site ook een interactieve Universele Verklaring van de Rechten van de Mensen, een versie van de Universele Verklaring in eenvoudige taal, een ‘vragen en antwoorden’ pagina, definities van termen ivm mensenrechten geschikt voor gebruik in de lagere en middelbare school en een vernuftige “Wereldatlas van studentenactiviteiten”. Raadpleeg volgende sites voor audiovisueel materiaal en leermiddelen op Internet : The Electronic Resource Centre for Human Rights Education (van HREA, Human Rights Education Associates): http://erc.hrea.org Human Rights Education Directory (Human Rights Internet): http://www.hri.ca Peoples Decade for Human Rights Education: http.//www.pdhre.org Hoe mensenrechteneducatie in praktijk brengen? In de geest van de nationale en internationale ondersteuningen voor mensenrechteneducatie hierboven vermeld, volgen nu een aantal antwoorden op de vraag: hoe kan deze handleiding bijdragen tot mensenrechteneducatie? (1) We gebruiken de werkwijzen van de doelgerichte nietformele educatie. (2) We maken gebruik van een raamwerk van waarden in combinatie met de bestaande kennis en ervaring van de deelnemers en brengen dit in verband met nieuwe ideeën zodat de deelnemers mensenrechten beter gaan begrijpen en er meer op gaan vertrouwen. (3) Specifieke educatieve activiteiten komen aan bod waarbij het verband gelegd werd met essentiële waarden en normen. (4) De gebruikte methodes kunnen steeds opnieuw worden gebruikt, zodat de boodschap kan worden doorgegeven aan anderen die op hun beurt de boodschap verkondigen aan een steeds groter wordende groep.
1
Human Rights education Resource Book, 2nd revised edition (Amsterdam/Cambridge, 1999)
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 7/98
1. Doelgerichte niet-formele educatie Wat is vormingswerk of niet-formele educatie? Door het te vergelijken met formele en informele educatie, wordt het begrip heel wat duidelijker. Formele educatie verwijst naar de 3-lagen structuur van lager, middelbaar en hoger onderwijs. In de meeste gevallen zijn het de regeringen die hiervoor verantwoordelijk zijn. Niet-formele educatie verwijst naar elke georganiseerde systematische vorm van educatie buiten het formele onderwijs, bestemd voor een bepaalde subgroep van de bevolking, dit kunnen zowel volwassenen als kinderen zijn. Informele educatie kan georganiseerd of niet-georganiseerd zijn, maar is meestal niet-systematisch. Het verwijst naar alle kennis, vaardigheden, gedragingen, inzichten die de mens verwerft en opbouwt tijdens z’n hele leven. Informele educatie vindt plaats door dagelijkse ervaringen en contacten, zoals ontmoetingen bij koffiekransjes en zoals het opdoen van informatie via radio, televisie en de geschreven pers. Deels via al deze bronnen leren we mensenrechten beter begrijpen. NGO’s hebben een belangrijke rol gespeeld in het stimuleren van mensenrechteneducatie in al zijn vormen. Vormingswerk wordt buiten de scholen toegepast door NGO’s over de hele wereld en helpt mensen hun kennis en vaardigheden te ontwikkelen en hun basisbehoeftes te vervullen. Niet-formele educatie probeert op verschillende manieren z’n doel te bereiken, nl. mensen leren opkomen voor zichzelf en voor anderen. vormingswerk kan erop gericht zijn om: onze kennis in verband met mensenrechten uit te breiden; het kan hierbij gaan om de mensenrechten die door de wet zijn beschermd, maar ook om hedendaagse verklaringen, conventies en verdragen.
mensen kritisch te laten nadenken over hun eigen leven; ze gaan o.a. de obstakels die de vrije beleving van hun rechten en vrijheden belemmeren in vraag stellen. bepaalde waarden te helpen verduidelijken, omdat mensen vaak nadenken over waarden zoals rechtvaardigheid, gelijkheid en gerechtigheid. mensen helpan van houding te veranderen door hen te leren verdraagzaam te zijn voor mensen van andere etnische en nationale groepen . een solidaire houding te creëren door mensen te helpen bij het erkennen van het lijden van anderen in eigen land en in het buitenland. Onze medemensen willen immers hun noden beantwoord zien en reageren op mensenrechtenschendingen. het gedrag van mensen te veranderen, door hen te laten nadenken over het respect voor elkaar; b.v. mannen die vrouwen niet langer beledigen of misbuiken, regeringsleden die respect betonen voor hun burgers door eenieders mensenrechten te erkennen, enz. Wanneer al deze doelstellingen zijn bereikt, is de belangrijkste taak van niet-formele mensenrechteneducatie bijna volbracht. Dat is mensen leren opkomen voor zichzelf, de voornaamste doelstelling van deze handleiding. Mensen leren opkomen voor zichzelf is een proces waarbij mensen en/of gemeenschappen de controle over hun eigen leven en de beslissingen die hun leven beïnvloeden, vergroten. Educatie die dit moet bewerkstelligen is heel anders dan het traditionele formele onderwijs dat kennis en vaardigheden dient bij te brengen. Nietformele mensenrechteneducatie ziet de leerlingen/studenten niet als dierrecipiënten waarin heel wat nuttige informatie moet gegoten worden, alsof kennis iets zou zijn dat zomaar kan worden ontvangen, eerder dan een voortdurend proces van onderzoek en kritisch nadenken.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 8/98
Vanuit het standpunt van de deelnemers: Bij mensenrechteneducatie gaat het om meer dan alleen maar kennis verwerven. Er wordt uitgegaan van de veronderstelling dat mensen niet alleen de realiteit kunnen leren, maar ook dat ze bekwaam zijn om kritisch na te denken en kritisch te handelen. Onderwijs dat die bekwaamheden moet ontwikkelen, moet de leerlingen/studenten toelaten om de onderliggende structuur van een onderwerp of ervaring te analyseren, om de oorzakelijke verbanden te ontdekken en te begrijpen en om de verborgen motieven of belangen aan het licht te brengen. In zien dat een bepaalde politiek goed is voor sommigen, maar nadelig voor anderen, is een belangrijke stap in de goede richting. Mensen hebben zulke inzichten nodig om te kunnen omgaan met heel wat onderwerpen, zoals uitbuiting van kinderen door prostitutie, boeren die door een wateromlegging worden benadeeld, arbeiders die 16 uur per dag werken zonder te weten dat er een wet bestaat die maximum werktijden oplegt. Vanuit het standpunt van de begeleider: Mensenrechteneducatie leert mensen kritisch en creatief omgaan met de realiteit en leert hen hoe ze mee de wereld kunnen veranderen. Om dit doel te bereiken, moeten de begeleiders probleemgerichte methodieken gebruiken waarbij ze samenwerken met de deelnemers en waarbij de rol van ‘alwetende’ achterwege wordt gelaten. De tweedeling leerkracht/leerling verdwijnt binnen de leergroep waarin iedereen samenwerkt en gelijk is. De leerkracht moet zelfs niet meer als leerkracht worden aangesproken, hij/zij neemt de rol van begeleider op zich die de deelnemers overal in bijstaat. Deze nieuwe manier van werken is een uitdaging voor de begeleider. Bijvoorbeeld, de deelnemers gaan door een proces van bewustwording van hun menselijke behoeften en van de omstandigheden waarin ze leven. Ze ontwikkelen vaardigheden om hun mensenrechten en die van anderen te beoordelen. Ze leren de obstakels en de
onderdrukking te bestuderen die hen de uitoefening van hun rechten en vrijheden belemmeren. Verder leren ze de oorzaken van mensenrechtenschendingen te analyseren en tot actie over te gaan. Geleidelijk aan worden ze bekwaam om verbeteringen naar voor te brengen. Ze verwerven nieuwe vaardigheden en steunen daarbij op de wet en de mensenrechten om ontwikkeling en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Op het einde kunnen ze hun kennis met anderen delen en “de boodschap doorgeven” en verkondigen aan een steeds groter wordende groep. 2. Het waarden-raamwerk voor mensenrechten De hieronder vermelde educatieve activiteiten in verband met mensenrechten, worden gestructureerd als “4 stappen naar mensenrechten”. Deze stappen gaan van ”gemakkelijk naar moeilijk” en worden stap per stap behandeld. De 4 stappen hebben elk een doel voor ogen: respect voor waardigheid en eerlijke regels; mensenrechten en verantwoordelijkheden; gerechtigheid nastreven; en onrecht herstellen. Doorheen het geheel worden opvattingen, normen en informatie in verband met mensenrechten gebruikt. De oefeningen uit dit raamwerk weerspiegelen een “ontwikkelende aanpak”. Deze handleiding baseert zich op de manier waarop mensen hun sociale waarden ontwikkelen van eenvoudige begrippen naar ingewikkelde waarden. De idee dat mensenrechteneducatie op deze manier kan ontwikkelingontwikkeld worden, is onderzocht door Betty A. Reardon, voorzitter van het Programma voor Vredeseducatie aan de universiteit van Colombia (NY). Volgens het boek van professor Reardon Education for Human Dignity, Learning about Rights and Responsibilities1 begint de kennis van
1
Betty A. Reardon, “A Developmental Sequence for Presentation of the Core Concepts,” Educating for Human Dignity, Learning About Rights and Responsabilities, (Philadelphia: PA: University of Pennsylvania Press, 1995), hoofdstuk 2.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 9/98
mensenrechten, bij het erkennen van het respect dat iedere persoon heeft voor zichzelf en voor anderen. Vanuit deze gedachte gaat de mens stap voor stap waarden ontwikkelen, en uiteindelijk de behoefte hebben om onrecht uit de wereld te helpen. De vier stappen staan in de volgorde waarin de onderwijspsychologen denken dat mensen hun sociale waarden ontwikkelen tijdens hun opgroei. De 4 stappen en verwante waarden zijn: I. Respect voor menselijke waardigheid en de noodzaak van eerlijke regels Waarden 1. Respect voor menselijke waardigheid 2. Het belang van regels 3. Rechtvaardigheid II. Verbanden tussen mensenrechten en verantwoordelijkheid Waarden 4. Sociale betrokkenheid 5. De gemeenschap 6. Recht III. Rechtvaardigheid nastreven door analyse Waarden 7. Gebruik maken van mensenrechten 8. Vooroordelen te lijf gaan 9. Rechtvaardigheid nastreven IV. Onrecht rechtzetten Waarden 10. Gelijkheid en gelijkwaardigheid 11. Behoorlijk bestuur 12. Onrecht herstellen Dit waarden-raamwerk dient enkel om de begeleider het verloop van de discussies duidelijk te maken. De vier stappen en twaalf waarden moeten dus duidelijk zijn voor de begeleider, maar moeten niet uitdrukkelijk naar voor worden gebracht voor de deelnemers. De begeleider kan de presentaties en oefeningen erg eenvoudig of erg moeilijk maken, maar moet altijd zorgen
dat de oefeningen in overeenstemming zijn met de doelgroep. De doelgroep kan bestaan uit volwassen vrouwen, werklozen, straatkinderen, prostituees en andere gemarginaliseerde groepen. De hieronder vermelde oefeningen bieden de begeleider een waaier aan mogelijkheden en ideeën. Dit wil echter niet zeggen dat de begeleider zijn eigen creativiteit niet mag benutten. Wat de deelnemers betreft zullen zij zich richten op de normen die met de bovengenoemde waarden verbonden zijn en op de thema’s die daarmee samenhangen. Enkele voorbeelden van deze normen zijn: (a) de beleefdheidsregels binnen de doelgroep die bijdragen tot respect voor ieders waardigheid, (b) lokale wetten en grondwettelijke normen (bezorgd door de begeleider) die te maken hebben met gelijkwaardigheid, (c) regionale mensenrechtennormen die met het belang van de gemeenschap samenhangen, (d) de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, met betrekking tot mensenrechten, afgeleid van het begrip menselijke waardigheid, (e) het Verdrag inzake Sociale, Economische en Culturele Rechten van de VN aangaande racisme, seksisme, honger en nationale ontwikkeling, (f) het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie ten overstaan van vrouwen … enz. Waar nodig kan de begeleider een aantal selecties uit deze documenten terugvinden in de bijlagen bij de oefeningen. 3. Het gebruik van educatieve activiteiten Vormingswerk voor Mensenrechten bevat 24 oefeningen die hierna volgen. Ze zijn ingepast in de vier stappen en voor elke waarde/ elk onderwerp heeft de begeleider de keuze uit twee activiteiten. Die keuze wordt bepaald door de doelgroep en de moeilijkheidsgraad die geschikt is voor de doelgroep. Natuurlijk wil de ervaren begeleider graag zijn/haar eigen oefeningen gebruiken, maar hij/zij mag daarbij in het algemeen de bovenvermelde volgorde van de
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 10/98
waarden, thema’s en normen niet uit het oog verliezen. De activiteiten in dit boek komen uit vele bronnen en steunen niet alleen op de ervaring van begeleiders die gewoonlijk werken rond mensenrechten maar ook van onderwijzers, activisten en begeleiders over de hele wereld. Zij staan vermeld in de dankbetuiging vooraan in het boek. Elke activiteit wordt voorafgegaan door beknopte gegevens uit elk van de volgende categorieën : Overzicht: Hier wordt de begeleider attent gemaakt op de werking van de oefening en de thema’s die ermee samenhangen en verder ook op de globale aspecten: waarom is de oefening van belang en waartoe kan ze bijdragen? Doelstellingen: De te bereiken doelstellingen van de oefening, en de vaardigheden die van de deelnemers worden verwacht, worden hier toegelicht. Werkwijzen: Hier wordt uitgelegd hoe de begeleider het best te werk gaat om de vereiste doelstelling te bereiken. Of de oefening nu een rollenspel, imitatie, debat of discussie is, de begeleider maakt het best gebruik van de technieken die in dit boek zijn opgenomen. Natuurlijk moet de begeleider zich niet beperken tot de voorgestelde werkwijzen. Benodigdheden: De begeleider dient te weten dat de oefening meer kans op slagen heeft in combinatie met materiaal, zoals b.v. grafieken, tekeningen, documenten, affiches, een bandrecorder of iemand die de discussie opneemt, enz…. Ook hier kunnen de begeleiders hun eigen creativiteit gebruiken en mogen ze niet vergeten dat de deelnemers meer van de sessies zullen opsteken als ze gebruik maken van de verschillende zintuigen: horen, zien, spreken, aanraken…
Volgorde: De volgorde, waarin de begeleider te werk moet gaan, wordt stap voor stap uitgelegd. Begeleiders moeten onderling praten over het nut van de oefeningen en hun ervaring bij het gebruik ervan. Het uitwisselen van ideeën met andere begeleiders wordt ten zeerste aangeraden. Bovendien moeten de begeleiders ook manieren bedenken om het programma te evalueren en de deelnemers te laten evalueren. Achteraan in dit boek is er een voorbeeld van zo’n evaluatie opgenomen. Begeleiders kunnen dit gebruiken na elke oefening of na elk van de vier stappen. Het staat hen natuurlijk ook vrij om hun eigen evaluatiemethode te bedenken. Educatieve sessies waarbij de begeleider gebruik maakt van verschillende vormen van evaluatie zullen meer bijval hebben en zullen hun doelstellingen beter bereiken dan nietgeëvalueerde sessies. Volgende evaluatiemethodes kunnen worden toegepast : (a) tijd vrij maken om de deelnemers te laten uitmaken of hun werk begeleider de moeite waard is; (b) een geheime stemming houden over vragen met betrekking tot de doeltreffendheid van de sessie; (c) buitenstaanders, zoals andere begeleiders uitnodigen om als waarnemer de sessies te volgen, en hun mening vragen over de doeltreffendheid van het leerproces. Begeleiders mogen niet vergeten dat vorming die erop gericht is te leren opkomen voor zichzelf betekent dat de deelnemers kritische vaardigheden moeten ontwikkelen, dus ook om de waarde van de mensenrechteneducatie sessies waaraan ze deelnemen te beoordelen. Bovendien is evaluatie ook belangrijk om te testen of de gebruikte oefeningen en het gebruikte materiaal een goede basis vormen voor de deelnemers om zelf de fakkel door te geven in latere sessies. 4. Hoe deze handleiding te gebruiken In de hieronder volgende oefeningen worden richtlijnen, werkwijzen en termen gebruikt
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 11/98
die niet telkens gedefinieerd zijn. Daarom worden in dit deel de volgende onderwerpen besproken: (a) richtlijnen voor de begeleider, (b) definities van sommige nuttige en vaak gebruikte termen, (c) enkele voorbeelden van werkwijzen die in de oefeningen voorkomen. Richtlijnen voor de begeleider 1.
2. 3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Wees duidelijk over je rol (zie bovenvermelde werkwijzen bij het leren opkomen voor jezelf) Laat mensen zichzelf voorstellen en zorg dat ze zich op hun gemak voelen Leg het onderwerp en doel van de sessie uit en vraag naar de verwachtingen van de deelnemers. Stel het onderwerp van elke oefening voor en vraag naar de verwachtingen van de deelnemers. Denk eraan dat de deelnemers misschien een antwoord zoeken op prangende problemen, dus zorg ervoor dat het onderwerp duidelijk verband houdt met hun eigen behoeften. Laat de deelnemers vertellen over hun eventuele ervaring met het onderwerp van de oefening Leg uit hoeveel tijd je ongeveer hebt en reserveer voldoende tijd voor discussie. De oefeningen zijn meestal van beperkte duur en bestaan uit een aparte, op zichzelf staande eenheid. Zorg dat iedereen alles begrepen heeft. Opper ideeën en stel vragen. Leg je standpunt niet op aan de deelnemers. Zorg ervoor dat de deelnemers voldoende gelegenheid krijgen om ervaringen uit te wisselen Je ogen, oren en stem zijn belangrijk. Hou oogcontact met je deelnemers. Wees bewust van je eigen stem – probeer niet te veel en niet te luid te spreken, maar zorg ervoor dat iedereen jou en elkaar goed kan horen. Wees correct bij het aan het woord laten van de deelnemers. Geef zowel mannen als vrouwen een kans om te spreken en vraag niet altijd aan dezelfden wat zij denken.
10. Vermijd ruzie of zorg ervoor dat de meningsverschillen kunnen worden uitgepraat. 11. Tegelijkertijd moet je de verschillende meningen aanmoedigen. 12. Sta niet toe dat mensen elkaar onderbreken. 13. Treed vastberaden op tegen dominante mensen en maak duidelijk dat ze ook anderen aan het woord moeten laten. 14. Geef mensen de tijd om na te denken en uit te leggen wat ze bedoelen. 15. Als er moeilijke woorden of begrippen ter sprake komen, leg die dan uit of vat ze kort samen. 16. Zorg ervoor dat iedereen alles begrijpt alvorens over te gaan naar het volgende onderwerp en sta open voor verdere vragen. 5. Definities van termen uit de aanbevolen werkwijzen Brainstormen: snel ideeën en voorstellen opperen zonder ze aanvankelijk te verdedigen of prioriteiten aan te duiden. Open daarna de discussie over deze ideeën of voorstellen. Zoemsessies: elke deelnemer draait zich naar zijn/haar buur (links en rechts) en gaat hiermee en korte discussie van persoon tot persoon aan. Case-study: een probleem, b.v. uit het verleden, en de manier waarop de mensen ermee omgingen, wordt kort besproken of geanalyseerd. Het kan historisch of louter hypothetisch zijn, maar de deelnemers moeten er zich nu nog steeds in kunnen herkennen. Debat: deelnemers nemen uiteenlopende of zelfs tegenstrijdige standpunten in over een probleem en zoeken een oplossing die verschilt van die van de andere deelnemers. Drama: een rollenspel waarbij de spelers vooraf hun rol hebben ingestudeerd. Verwachtingen: een oefening waarbij de deelnemers zeggen wat ze van een oefening of sessie verwachten.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 12/98
Begeleider: de groepsleider die duidelijk de oefening, het doel van de oefening en de daarbij horende vragen uitlegt. Kuieren: hierbij worden de deelnemers in kleine groepjes opgesplitst . De gesprekleiders en vrijwilligers kuieren rustig van de éne groep naar de andere en kijken of iedereen de vragen begrijpt en hen wijzen op de resterende tijd. De ronde doen: alle deelnemers krijgen de kans om zonder onderbreking te spreken, elk om de beurt. Ijsbrekers: vinden plaats aan het begin van de sessie waardoor de deelnemers zich meer op hun gemak gaan voelen en losser gaan worden. Bv. handen schudden, de deelnemers zichzelf laten voorstellen aan elkaar. Inbreng: een voorbereide inbreng door de begeleider of iemand anders, meestal van korte duur. Deelnemers: diegenen uit de leergroep die bij een oefening betrokken worden en die door de begeleider en de andere deelnemers als gelijken en niet als passieve leerlingen worden beschouwd. Mensenwiel: Mensen vormen twee cirkels met een gelijk aantal personen, de éne binnenin de andere, zodat elke persoon van de binnencirkel tegenover iemand van de buitencirkel staat en zich aan die persoon kan voorstellen. Het rad kan naar links en naar rechts draaien zodat uiteindelijk iedereen uit de kleine cirkel zich aan iemand uit de grote cirkel heeft voorgesteld. Rollenspel: deelnemers worden “een deel van de handeling” door zich in een bepaalde rol in te leven, b.v. die van politieman of slachtoffer van mensenrechten. De rol is niet van tevoren ingeoefend zoals bij toneel (zie werkwijzen hieronder) Rapporteren: wanneer de deelnemers in kleine groepjes worden opgesplitst, moet iemand de resultaten van de discussie of de beslissing van de kleine groep rapporteren bij de grote groep. Uit ervaring spreken: een van de deelnemers praat over zijn/haar ervaringen met het onderwerp of probleem dat wordt behandeld.
Kringgesprek: alle deelnemers zitten in een cirkel zodat iedereen elkaar kan zien Voorbeelden van werkwijzen Omschrijven van de verwachtingen: Deze oefening is nuttig aan het begin van de cursus en soms aan het begin van een oefening. De begeleider opent elke sessie en oefening door het onderwerp en het doel van de oefening voor te stellen. Eens de deelnemers het onderwerp kennen, mogen ze hun verwachtingen omschrijven. De begeleider moet ervoor zorgen dat diegenen die hun mening naar voor brengen niet te lang aan het woord zijn. Toch moet de begeleider reageren alsof er geen “foute antwoorden” op de vraag bestaan. Om te bewijzen dat de begeleider heeft geluisterd, moet hij/zij kort de verwachtingen van de groep ivm het behandelde onderwerp samenvatten. Discussie: Discussie kan erg informeel of eerder gemoedelijk zijn, maar kan ook erg gestructureerd zijn. Bij een erg gestructureerde discussie is het de bedoeling dat de deelnemers argumenten voor een bepaald standpunt naar voren brengen en achteraf, na het horen van wat de anderen te zeggen hebben, hun zienswijze kunnen veranderen. (1) Verdeel de deelnemers in twee gelijke groepen. Laat de twee groepen tegenover elkaar plaatsnemen. (2) Vraag aan elke groep om een standpunt in te nemen over een bepaald onderwerp. Zo kan er b.v. een groep zijn die de toegang tot zuiver kraantjeswater als een mensenrecht beschouwt, terwijl de andere groep dit als iets wenselijks ziet maar niet als een mensenrecht. De deelnemers kunnen niet kiezen bij welke groep ze zich aansluiten, dus ze kunnen een standpunt moeten verdedigen waar ze het niet mee eens zijn. (3) Geef elke groep de tijd om hun argumenten voor te bereiden. Elke persoon uit de groep moet één argument voorbereiden. De reden hiervoor is dat als het onderwerp wordt besproken met de andere groep, elke persoon maar één keer de kans zal krijgen ’het standpunt te verdedigen. (4) Als de groepen klaar zijn,
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 13/98
worden ze tegenover elkaar gezet en begint de discussie. Eerst krijgt elke groep de kans om één argument te geven en de groep die de toegang tot kraantjeswater als een mensenrecht ziet, mag beginnen. Op deze manier ga je voort tot iedereen de kans heeft gehad om ’het standpunt te verduidelijken. Hierna mogen de deelnemers van groep verwisselen als ze dit wensen. Ze sluiten zich dus aan bij de groep waarmee ze akkoord gaan. Er kan ook een derde groep ontstaan met hierin diegenen die geen mening hebben. Vraag op het einde aan diegenen die van groep zijn verwisseld welke argumenten hen van gedacht hebben doen veranderen en wat ze van de activiteit hebben geleerd. Luisteroefening: Het doel van deze oefening is mensen leren luisteren naar de argumenten van anderen en hen belangrijke punten kort leren samen te vatten. Dit kan eenvoudig worden aangeleerd door iedereen die begint te spreken eerst het standpunt van zijn/haar voorganger te laten samenvatten. Men kan ook een andere, ingewikkeldere werkwijze gebruiken: (1) verdeel de groep onder in kleine groepjes van 2 of 4 personen. (2) Vraag aan elke groep om een standpunt in te nemen ivm een bepaald onderwerp. Er moeten evenveel mensen aan iedere kant staan. Bijvoorbeeld, A moet de eis van vrouwen verdedigen die willen dat geweldplegingen door de echtgenoot als misdaden worden beschouwd en een reden zijn voor politieinterventie. B oordeelt dat dit privéaangelegenheden zijn die niet bij de politie moeten worden aangegeven. (3) Eén persoon van kant A geeft kort een een eerste argument voor een openbaar aanpakken van dergelijke schendingen van vrouwenrechten, (4) Iemand van kant B moet eerst het argument van A kort samenvatten en dan het eerste argument van hun kant naar voor brengen. (5) Kant A vat eerst dit argument samen alvorens hun volgende argument te verdedigen. De oefening gaat zo verder tot de tijd verstreken is.
Probleemoplossende oefening: Deze oefening wordt in veel activiteiten beschouwd als een manier om af te sluiten. Alle mogelijke oplossingen die de groep kan bedenken worden opgesomd en daaruit worden de belangrijkste gehaald. Een ingewikkeldere manier om problemen op te lossen is de deelnemers een stap-voor-stap aanpak te laten bedenken en deze op te laten schrijven of door een vrijwilliger te laten rapporteren (zie definitie hierboven). Het vergelijken van de verschillende soorten aanpak kan erg leerrijk zijn. (1) Verdeel de deelnemers in twee of meer gelijke groepen en confronteer ze elk met hetzelfde probleem. B.v.. welke argumenten kunnen de lokale afgevaardigde overtuigen om de plaatselijke radiozender te laten uitzenden in de taal van een minderheidsgroep? (2) Geef elke groep voldoende tijd om een aanpak uit te werken. (3) Laat verslag uitbrengen over deze manieren van aanpakken. (4) Bespreek welke aanpak het best aansluit bij de mensenrechten van minderheden. Rollenspel: Een rollenspel kan sommige onderwerpen op een heel andere manier belichten. In een rollenspel hebben de deelnemers hun rol niet vooraf ingestudeerd. Met andere woorden, ze gaan zich inleven in de situatie. Een deel van de oefening bestaat uit het achteraf beoordelen van iemands reactie als hij/zij in een bepaalde situatie terechtkomt. De begeleider kan een eenvoudig rollenspel beginnen door te vragen :”wie is er al getuige of slachtoffer geweest van politiemisbruik?” De getuige of het slachtoffer wordt daarna gevraagd om de situatie na te spelen, eventueel met hulp van iemand anders, b.v.. de politieagent. Bij een ingewikkelder rollenspel worden meerdere deelnemers betrokken. Neem b.v. de situatie van een jonge vrouw wiens ouders gestorven zijn en die in armoede en hongersnood leeft. Ze besluit om in de prostitutie te gaan. Voor ze deze tragische stap zet, vertelt ze haar vrienden over haar beslissing. De éne reageert vijandig, de andere vriendelijk, maar wijst haar op het gevaar om het HIV
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 14/98
virus op te lopen dat tot AIDS kan leiden. Een andere is van mening dat ze haar familieleden moet opzoeken en om hulp moet vragen. Een vierde zegt dat ze niks meer met haar te maken wil hebben als ze in de prostitutie gaat. (1) Bij zo’n emotioneel rollenspel moet de begeleider duidelijk vooraf uitleggen wat er gaat gebeuren en om de medewerking van de deelnemers vragen. (2) Het rollenspel dient traag te gebeuren. Als het te snel gaat en iedereen praat door elkaar, dan raakt iedereen in de war en zullen de deelnemers niet veel van de discussie opsteken. (3) Ga na het uitbeelden van het probleem over tot de discussie om te weten te komen of de deelnemers vinden dat er mensenrechten bij betrokken zijn. (4) Vraag de groep hoe ze het probleem willen oplossen en hoe het rollenspel moet eindigen, door te steunen op de mensenrechtenrechten die ze geïdentificeerd hebben. Beëindig het rollenspel door de ideeën uit stap 4 te gebruiken. 6. Aanpassingen aan de doelgroep Een zorgvuldige planning van mensenrechteneducatie programma’s zou de doelgroepen moeten vastleggen voor vorming en vormingswerk. Het kan gaan om vrouwen, kinderen, de arme plattelandsbevolking, gehandicapten, enz. Bij de keuze van een doelgroep zouden de organiserende NGO’s ook moeten vastleggen wie de begeleider wordt. Onderzoek uit de sociale psychologie toont aan dat wie veranderingen tot stand wil brengen meer moeilijkheden ontmoet als men een beroep doet op buitenstaanders (E. Katz en P.H. Lazersfeld, Personal Influence (Glencoe, ILL: The Free Press, 1955)). Idealiter horen de begeleiders in zekere mate tot de doelgroep, door hun etnische, culturele, linguïstische, minderheid- en (voor vrouwengroepen) geslachts-affiniteit. Eens men beslist heeft welke doelgroep te bereiken biedt deze handleiding ontelbare keuzes en modellen die cultureel kunnen benaderd, aangepast en gewijzigd worden, rekening houdend met de doelstellingen, het
profiel van de deelnemers (cultuur, leeftijd, socio-economische status, geletterdheid, enz.) en andere praktische zaken zoals het educatieve opzet en de faciliteiten. De hieronder vermelde oefeningen (1, 2, 5, 7 en 13) kunnen voor elke doelgroep worden gebruikt. Het gaat om basisoefeningen voor mensenrechteneducatie, ongeacht het profiel van de deelnemers. Andere oefeningen (7, 9, 23 en 24) zijn vooral gericht op groepen die moeten leren opkomen voor zichzelf. Sommige oefeningen zijn bestemd om de rechten van specifieke groepen te benadrukken, zoals: vrouwen (6, 8, 15, 16 en 20) kinderen (3, 4, 10, 11, 14 en 17) minderheden (7, 13, 15 en 22) Verschillende oefeningen kunnen worden gekozen omdat ze thema’s behandelen die belangrijk zijn bij het regeren of het uitoefenen van burgerlijke rechten, zoals: rechtsorde (5) civiele samenleving (9) en democratie (4 en 21) de politie en een rechtvaardige bestraffing van misdadigers (12 en 21) de media (18) Andere oefeningen zijn geschikt voor doelgroepen die werken rond sociale en economische rechten : mensenrechten in onze eigen omgeving (6) basisbehoeften zoals voedsel (14), gezondheidszorg (14, 18), woning (23) armoede (10, 11) en ontwikkeling (19) de noden van de gehandicapten (22) Vooral bij oefening 23 worden de deelnemers en de begeleiderbegeleiders uitgenodigd om hun lessen zelf samen te stellen. Het staat de gebruikers van deze handleiding vrij om er zaken uit te kiezen, te veranderen… Alles hangt af van de behoeften van de gemeenschap en de creativiteit van de begeleider.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 15/98
Vormingswerk voor Mensenrechten behandelt onderwerpen die voor iedereen ter wereld belangrijk zijn, maar elke groep heeft z’n eigen belangen, ideeën en prioriteiten. De begeleider moet die thema’s binnen mensenrechten bespreken waarmee de deelnemers het meest te maken hebben en moet die ook verwerken in de oefeningen die hij/zij gebruikt. Dit wil zeggen dat als de begeleider wordt geconfronteerd met thema’s die niet in dit boek voorkomen, zoals taalrechten, eigendomsrechten, landverdeling, discriminatie van homo’s en lesbiennes, deelname in ontwikkelingsprojecten…, dan moet hij nieuwe sessies toevoegen of bestaande oefeningen aanpassen. Dit boek biedt de begeleiders heel wat gestructureerde oefeningen in verband met specifieke onderwerpen. Toch moeten ze onthouden dat deze oefeningen hen keuzes bieden en bedoeld zijn om hun eigen creativiteit te stimuleren. Het zijn slechts mogelijke manieren om te komen tot het begrijpen en het beoefenen van mensenrechten. De begeleider moet dus onthouden dat de sessies toebehoren aan de deelnemers en zij bepalen uiteindelijk waarover gesproken dient te worden. De rol van de begeleider bestaat erin : de discussie bij het mensenrechtenthema te houden ongepaste argumentatie te vermijden een sfeer te creëren waarin iedereen vrijuit kan spreken een forum te verschaffen voor interactief leren aan te moedigen dat de deelnemers plannen ontwikkelen voor activiteiten die getuigen van respect voor mensenrechten en die ontworpen zijn om de mensenrechten van de deelnemers in de praktijk te brengen.
creatief moet inspelen op de lokale folklore, theater en kunst, geschiedenis, media events…enz. die deel uitmaken van de gemeenschappelijke ervaring van de deelnemers. Tijdens de discussie moeten de begeleiders rekening houden met het feit dat de problemen waarmee mensen dagelijks worden geconfronteerd, vaak tegenstrijdig zijn. Bv. het onderscheid tussen mensenrechten en traditionele lokale gebruiken. Bovendien zijn sommige mensenrechten zelfs niet met elkaar verenigbaar, zoals het recht op privay versus het recht op vrije meningsuiting. Wanneer de deelnemers dergelijke zaken beseffen, beginnen ze zelfstandig en kritisch te denken. B.v. over het conflict tussen hoe de dingen zijn en hoe ze zouden moeten zijn en over het verschil tussen internationale mensenrechten en culturele gebruiken.
Vormingswerk voor Mensenrechten moet vanuit een cultureel standpunt worden behandeld. Dit betekent dat de begeleider
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 16/98
Stap 1 Respect voor menselijke waardigheid en de noodzaak van veilige regels Waarde: Respect voor menselijke waardigheid Oefening 1: ‘Wat is menselijk?’ Oefening 2: ‘Behoeften, rechten & menselijke waardigheid’
Waarde: Regels leren Oefening 3: ‘Regels ter verdediging’ Oefening 4: ‘Onze eigen regels maken’
Waarde: Eerlijkheid Oefening 5: ‘Het pennenspel’ Oefening 6: ‘Wangari: Mensenrechtenheldin’
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 17/98
Oefening 1 Wat is menselijk?1 Waarde Respect voor menselijke waardigheid
zittend op de vloer of op stoelen zodat iedereen elkaar kan zien.
Overzicht De norm voor deze oefening is de menselijke waardigheid die tot uitdrukking komt in zelfbevestiging (positief over zichzelf denken) en bevestiging van anderen. In deze oefening wordt de aandacht gevestigd op het gebrek aan respect voor anderen, gebaseerd op ons falen om in te zien dat we qua menselijke waardigheid allemaal gelijk zijn. Deze oefening zou de deelnemers er moeten toe aanzetten zich bewust te zijn dat we allen een zelfbewustzijn hebben en de capaciteit om na te denken, te communiceren en te beslissen, en dat onze gedeelde menselijke waardigheid respect verdient, zoals bepaald in de Preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Benodigdheden Een plant of een ander levend ding in ieders zicht; De Preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Doelstellingen De deelnemers zouden: zich bewust moeten worden van hun menselijkheid; zichzelf moeten zien in relatie met anderen; ideeën moeten formuleren van menselijke waardigheid; de taal moeten begrijpen van de Preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Werkwijzen Gebruik een ijsbrekermethode, zoals het “Mensenwiel” (zie hoger) om van wal te steken. De eerste twee activiteiten van deze introductiesessie zouden ongeveer tien minuten in beslag moeten nemen. De andere stappen twintig minuten of meer. Voor stap 5 is er meer tijd nodig. Als de groep klein genoeg is, organiseer dan een “praatcirkel”,
Volgorde Stap 1. Gebruik de “Mensenwiel”-methode (zie Definities) om alle deelnemers individueel te laten kennismaken. Stap 2. Vorm een "praatcirkel," (zie Definities) en leg uit dat dit een manier is om een discussie aan te gaan over belangrijke zaken. Ga zelfs als iedereen individueel heeft kennisgemaakt in Stap 1 toch nog de cirkel rond en laat iedereen zijn of haar naam luidop en krachtig zeggen zodat elke persoon zich nog eens kan voorstellen aan de ganse groep. Luid en positief praten op deze manier wordt gezien als bevestiging. Gewoonlijk is men al eens verlegen, maak daarom duidelijk dat we de cirkel rondgaan om onze naam luidop te zeggen en dit te onderlijnen met een ferm gebaar, zoals een opgeheven hand of een gebalde vuist, en vraag de ganse groep bij elk gebaar in de handen te klappen. Stap 3. Vraag elke deelnemer om een minuut rustig na te denken over een eigenschap van zichzelf waarvan hij/zij denkt dat het zijn/haar beste kenmerk is en laat hem/haar dat benoemen met één of slechts enkele woorden: generositeit, een liefhebbende ouder, hardwerkend, delen met anderen die minder hebben, enz. Merk op dat we allemaal
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 18/98
goede karaktertrekken hebben. Vraag de deelnemers of de karaktertrek die zij genoemd hebben er ook één is die ze in anderen waarderen. Wat betekent het als je zegt dat je jezelf respecteert en tevens anderen respecteert? Als anderen afwijkende goede kenmerken hebben, verdienen ze dan nog respect? Verdient elke mens respect? Waarom? Stap 4. (Optioneel, afhankelijk van de beschikbare tijd en de gevoeligheid van de deelnemers.) Vraag of sommige van de deelnemers zich een moment kunnen herinneren waarop ze zich gekwetst voelden, omdat iemand hen niet leek te respecteren. Dit houdt bijvoorbeeld dingen in die mensen over ons gezegd hebben om ons gek, dom of idioot te doen voelen, zoals “Het heeft geen nut om met hem te praten, want hij droomt toch veel te veel.” Probeer je twee van zo’n kwetsende uitspraken te herinneren. Waarom halen mensen elkaar neer? Is het omdat de dingen die ze zeggen waar zijn of omdat ze elkaar niet respecteren; beide, of geen van de twee? Is jouw waardigheid aangetast als anderen jou niet respecteren? Hoe voelt dat voor jou aan? Wat wil jij zeggen met waardigheid?
Stap 5. Zeg de deelnemers dat alle aanwezigen menselijke wezens zijn en vraag hen nog andere levende wezens te noemen. Vraag waarin menselijke wezens verschillen van die andere wezens. In groepen met aanhangers van specifieke godsdiensten of filosofieën, kan de discussie bijvoorbeeld gaan over de ethische en spirituele beschouwingen aangaande menselijke wezens binnen hun respectieve godsdiensten. De begeleider zou de genoteerde verschillen moeten herbekijken en benadrukken dat menselijke wezens communiceren met woorden en niet alleen met enkele geluiden, zoals bij diersoorten. Bovendien maken wij
keuzes. Wij kunnen heel wat meer beslissen over ons leven dan vele diersoorten dat kunnen. Wat betekent dat in ons dagelijks leven? Vraag de deelnemers of zij ermee instemmen dat deze kijk op mensen betekent dat we moeten leren om woorden goed te gebruiken en hoe juiste keuzes te maken. Stap 6. Als we woorden voorzichtig gebruiken en zeggen dat alle mensen respect verdienen omdat ze allen menselijke waardigheid bezitten, wat willen we daar dan mee zeggen? Leg uit dat in 1948, na de verschrikkelijke Tweede Wereldoorlog waar de hele wereld onder leed, alle landen ter wereld hebben ingestemd met een bepaalde tekst die betekent dat er een vredevollere wereld zou zijn als ieder mens de waardigheid van ieder ander zou respecteren. Leg uit dat vandaag jouw land, net als andere landen, met deze zelfde tekst heeft ingestemd. Wat betekenen deze woorden (uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens) die zeggen dat: “…de erkenning van de inherente waardigheid … van alle leden van de mensengemeenschap de grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld."? Laat de deelnemers delen in de bewoording van de Preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Doe een ronde langs de deelnemers, en vraag hen of ze elk één voorbeeld kunnen bedenken waarbij het leven in hun gemeenschap vredevoller zou zijn als mensen elkaar meer respect zouden betonen.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 19/98
Bijlage bij Oefening 1 De Preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) Overwegende dat, erkenning van de inherente waardigheid en de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap de grondslag is voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld; Overwegende dat, terzijdestelling van en minachting voor de rechten van de mens geleid hebben tot barbaarse handelingen, (die het geweten van de mensheid geweld hebben aangedaan) en dat de komst van een wereld, waarin de mensen vrijheid van meningsuiting en geloof zullen genieten, en vrij zullen zijn van vrees en gebrek, verkondigd is als het hoogste ideaal van iedere mens;
door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal, opdat ieder individu en elk orgaan van de gemeenschap, met deze Verklaring voortdurend voor ogen, ernaar zal streven door onderwijs en opvoeding de eerbied voor deze rechten en vrijheden te bevorderen, en door vooruitstrevende maatregelen, op nationaal en internationaal terrein, deze rechten algemeen en daadwerkelijk te doen erkennen en toepassen, zowel onder de volkeren en Staten die Lid van de Verenigde Naties zijn zelf, als onder de volkeren van gebieden die onder hun jurisdictie staan;
Overwegende dat, het van het hoogste belang is om de ontwikkeling van vriendschappelijke betrekkingen tussen de naties te bevorderen; Overwegende dat, de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens, in de waardigheid en de waarde van de mens en in de gelijke rechten van mannen en vrouwen opnieuw hebben bevestigd en besloten hebben om sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in grotere vrijheid te bevorderen; Overwegende dat, de Staten, welke Lid zijn van de Verenigde Naties, zich plechtig verbonden hebben om, in samenwerking met de Organisatie van de Verenigde Naties, overal de eerbied voor en de inachtneming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te bevorderen; Overwegende dat, het van het grootste belang is voor de volledige nakoming van deze verbintenis, dat een ieder begrip hebben voor rechten en vrijheden; Op grond daarvan proclameert de Algemene Vergadering deze Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als het gemeenschappelijk
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 20/98
Oefening 2 Behoeften, rechten & menselijke waardigheid Waarde Respect voor menselijke waardigheid Overzicht Het is belangrijk om de link te leggen tussen enerzijds primaire menselijke behoeften en anderzijds mensenrechten om aanvaarding en begrip te verwerven voor het concept van de mensenrechten. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) zou geïntroduceerd moeten worden in toegankelijke taal. Door elementaire vragen op te werpen over het gamma mensenrechten en de deelnemers te tonen dat elke behoefte overeenkomt met een mensenrecht, komt men er meestal sneller toe te aanvaarden dat mensenrechten belangrijk zijn en nuttig kunnen zijn. Doelstellingen De deelnemers zouden moeten begrijpen dat: primaire menselijke behoeften universeel zijn; elke identificeerbare menselijke behoefte verband houdt met een mensenrecht uit de UVRM; de UVRM een “hoop voor de wereld” vertegenwoordigt, die de toetsstenen levert voor een beoordeling van onze eigen maatschappij; onze maatschappij, net zoals andere, volgens internationale normen tekortschiet als er niet voldoende in de behoeften wordt voorzien en als mensenrechten geschonden worden. Werkwijzen Leid het onderwerp van deze oefening in en gebruik de “verwachtingen” methode (zie Voorbeelden van werkwijzen). Gebruik een “ijsbrekermethode”, zoals het “Mensenwiel” om mee te beginnen (zie sectie Definities). De eerste activiteit van deze introductiesessie zou ongeveer tien minuten
moeten duren. De volgende stappen twintig minuten of meer. Er zijn misschien twee sessies nodig als de groep bereid is om verder te gaan dan stap 5. Benodigdheden De "Vereenvoudigde versie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens” (Bijlage) Volgorde Stap 1. Vraag de deelnemers om je te helpen met het maken van een lijst van primaire behoeften die inherent zijn aan een mens. Deze discussie kan volgen op de vorige oefening waarin mensen door hun kenmerken onderscheiden werden van verscheidene dieren en andere levende dingen. Stap 2. Gebruik de “zoemsessie”-methode of verdeel de deelnemers in groepjes, één per behoefte. Vraag hen of zij denken dat aan de behoefte waarop zij gewerkt hebben, in onze maatschappij eigenlijk wel voldaan wordt. Laat hen dat dan aan de hele groep vertellen. Schets de mate waarin onze maatschappij individuen in staat stelt in hun behoeften te voorzien, hun mogelijkheden te gebruiken en hen helpt hun kwaliteiten als mens te ontwikkelen. Stap 3. Vraag elke groep om zich die streefdoelen van een maatschappij voor te stellen en deze te kenschetsen, waarvan zij denken dat ze hen in staat stellen om in hun primaire behoeften te voorzien en hun mogelijkheden als mens te ontwikkelen. Stap 4. Vraag elke groep om hun discussie kort samen te vatten voor de voltallige groep. Terwijl jij als begeleider luistert naar deze presentaties, kan je alvast een schema beginnen tekenen van drie kolommen:
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 21/98
(1) kenmerkende primaire behoeften van een mens; (2) kenmerken van de huidige maatschappij en of ze in de geïdentificeerde behoeften van de meeste mensen voorziet; Voorbeeld kolommenschema: 1. Behoeften 2. Feiten ... ... ... ... ... ...
Stap 5. In een nieuwe kolom (4) toont de begeleider de verschillende mensenrechten die nodig zijn om iemand van zijn/haar waardigheid te laten genieten en deze beschermd en versterkt te weten. Leg uit dat elke primaire behoefte overeenkomt met een mensenrecht, geïntroduceerd in de vorige oefening. Zet daarnaast het artikelnummer van het relevante mensenrecht uit de vereenvoudigde versie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die is opgenomen in de bijlage bij deze oefening.
(3) kenmerken van de gewenste streefdoelen van de maatschappij.
3. Streefdoelen ... ... ...
4. Rechten ... ... ...
Stap. 6. Open een discussie over kolom 2, waarin mensenrechtenschendingen geïdentificeerd kunnen worden, en over kolom 3, die een glimp laat zien van wat mogelijk is als mensenrechten eindelijk gerespecteerd, beschermd en bevorderd worden. Vraag de leden van de verschillende kleine groepjes wat er gedaan zou kunnen worden in onze maatschappij om in primaire menselijke behoeften te voorzien, (eten, gezondheid en behuizing), en om de verwante mensenrechten te beschermen?
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 22/98
Bijlage bij Oefening 2 Vereenvoudigde versie van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (1948) 1.
2.
Alle mensen worden vrij en gelijk geboren. We zijn allemaal gelijk in waardigheid en hebben dezelfde rechten als alle anderen. Dat is zo omdat we allemaal geboren zijn met de capaciteit om na te denken en goed van slecht te onderscheiden; daarom moeten we ons tegenover anderen vriendelijk gedragen. Ieder mag aanspraak maken op dezelfde rechten en op vrijheid, ongeacht van welk ras of geslacht je bent, welke kleur je hebt, waar je geboren bent, welke taal je spreekt, welke godsdienst je belijdt, welke politieke opinies je voorstaat, of je nu rijk of arm bent.
3.
Je hebt recht op leven in vrijheid en in veiligheid.
4.
Het kopen en verkopen van mensen is verkeerd en slavernij moet altijd verhinderd worden.
5.
6.
Niemand mag gemarteld worden, of enige andere behandeling of straf krijgen die wreed is of de persoon zich minder laat voelen dan een mens. Iedereen heeft volgens de wet het recht om overal geaccepteerd te worden als mens.
7. De wet moet voor iedereen hetzelfde zijn; iedereen moet door de wet op dezelfde manier beschermd worden.
10. Als je terecht moet staan, heb je zoals iedereen recht op een eerlijk en openbaar proces door rechtbanken die niet vooringenomen zijn en vrij hun eigen beslissingen kunnen nemen. 11. Je wordt onschuldig beschouwd tot je schuld bewezen is. Je mag niet gestraft worden voor iets wat je deed dat niet tegen de wet was toen het gebeurde. 12. Niemand mag je privacy schenden of zich bemoeien met je familie, je thuis of je brieven, of je eerlijkheid en zelfrespect aanvallen zonder goede reden. 13. Je hebt het recht om te gaan en te staan waar je wilt, in eigen land en in het buitenland. Je hebt het recht eender welk land te verlaten en ernaar terug te keren. 14. Als je slachtoffer wordt van ernstige bedreigingen, heb je het recht om naar een ander land te gaan en dat land te vragen om jou te beschermen. 15. Niemand mag je het recht afnemen op de nationaliteit die je hebt. 16. Je hebt het recht te trouwen en een gezin te stichten, zonder dat iemand je probeert te weerhouden omwille van ras, land of godsdienst. Beide partners moeten akkoord gaan om te trouwen en beiden hebben gelijke rechten voor en tijdens het huwelijk en als ze beslissen te scheiden.
8.
Je hebt recht op hulp van eerlijke rechters om gerechtigheid te bekomen, als jouw rechten volgens de wet worden geschonden.
17. Je hebt het recht op eigendom voor jezelf of om te delen met anderen en niemand mag je bezittingen zonder goede redenen afnemen.
9.
Niemand heeft het recht je zonder goede reden te arresteren, gevangen te zetten of het land uit te sturen.
18. Je mag geloven wat je zelf wil, een overtuiging hebben over wat goed is en wat fout, je hebt het recht op vrijheid van
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 23/98
godsdienst en je mag zonder bemoeiing van godsdienst veranderen als je dit wenst. 19. Je hebt het recht om mensen te vertellen hoe je denkt over dingen zonder verplicht te worden hierover te zwijgen. Je mag de kranten lezen of naar de radio luisteren, en je hebt het recht om je mening neer te schrijven en naar overal op te sturen zonder dat iemand je hiervan probeert af te houden. 20. Je hebt het recht om vreedzaam met mensen te vergaderen en samen te zijn, maar niemand kan je dwingen om bij een groep aan te sluiten of erbij te horen. 21. Je hebt het recht om te kiezen voor de regering van jouw land, je stem uit te brengen in eerlijke verkiezingen waarin elke stem gelijk is en de stemming geheim. Aangezien mensen hun stem uitbrengen, dienen regeringen te doen wat de mensen willen dat ze doen. 22. Als een mens op deze planeet heb je het recht dat in jouw primaire behoeften wordt voorzien, zodat je eervol kan leven en jij je kan ontwikkelen tot de persoon die je wil zijn; en andere landen en groepen van landen dienen hierbij te helpen. 23. Je hebt recht op werk in het beroep dat je zelf kiest. Je hebt het recht om aan te sluiten bij een vakbond, recht op veilige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid. Je hebt ook recht op hetzelfde loon als anderen die hetzelfde werk doen en er mogen geen bevoordeelden zijn. Je hebt recht op een rechtvaardig loon zodat je familie er eervol van kan leven, en dit betekent dat als je niet genoeg betaald wordt, je recht hebt op andere vormen van bijstand.
hebt, zoals voeding, kleding, een huis en medische zorgen voor jou en jouw familie. Je hebt recht op hulp van de maatschappij als je ziek, werkonbekwaam, oudere of weduwe bent, of als je om welke reden dan ook niet kan werken. 26. Je hebt recht op onderwijs. Het lager onderwijs dient gratis en verplicht te zijn voor iedereen. Later dient er onderwijs te zijn voor diegenen die het willen en aankunnen. Onderwijs moet gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens in een vreedzame wereld. 27. Je hebt het recht om deel uit te maken van de wereld van de kunst, de muziek en het geschreven woord, zodat je van kunst kan genieten en delen in de voordelen die voortkomen uit nieuwe ontdekkingen van de wetenschap. Als je iets geschreven, gemaakt of ontdekt hebt, heb je het recht op de erkenning en op de inkomsten ervan. 28. Iedereen heeft recht op een wereld waarin rechten en vrijheid worden gerespecteerd en toegepast. 29. Je hebt ook plichten tegenover jouw omgeving en de mensen om je heen, dus moet je voor elkaar zorgen. Om van je vrijheid te kunnen genieten, heb je wetten en beperkingen nodig die ieders rechten respecteren, goed van kwaad kunnen onderscheiden, vrede in de wereld handhaven en de Verenigde Naties ondersteunen. 30. Niets in deze verklaring mag gebruikt worden om de rechten van iemand te verzwakken of af te nemen.
24. Je hebt recht op vrije tijd en vakantie, en dit houdt in dat het aantal werkuren beperkt wordt en dat je nu en dan recht hebt op een betaalde vakantie. 25. Je hebt recht op alles wat nodig is om ervoor te zorgen dat je een goed leven
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 24/98
Oefening 3 Regels ter verdediging Waarde Het belang van regels
Benodigdheden Lijst van de Tien Principes van de Rechten van het Kind (VN Verklaring, 1959)
Overzicht Het concept van de wet als een sociaal mechanisme om rechtvaardigheid te garanderen en mensenrechten te beschermen zou vroeg in de kennismaking met mensenrechten geïntroduceerd moeten worden omdat respect en verdediging van mensenrechten uiteindelijk afhangen van de regels van de wet. Regels zijn een essentieel deel van de georganiseerde samenleving en zij zijn deels ook nodig om mensen te verdedigen tegen onrecht. De begeleider moet echter voorzichtig zijn om geen blinde gehoorzaamheid tegenover de autoriteiten te preken. Regels zijn er (1) ter bescherming en (2) voor het garanderen van eerlijkheid (komt ter sprake in de oefening hierna). Doelstellingen De deelnemers moeten nadenken over drie begrippen die regels in verband brengen met bescherming: de behoefte aan regels en de functie ervan om sociaal gedrag te leiden en om mensen te helpen beschermen tegen onrecht; de behoeften en de rechten van kinderen; de plichten van diegenen die voor hen zorgen.
Volgorde Stap 1. Vraag de deelnemers in een brainstormsessie naar de behoefte aan en het doel van regels, of ze nu voor de familie, de gemeenschap of voor spelletjes gebruikt worden. Een zoemsessie-techniek kan helpen in een grote groep. De begeleider moet de antwoorden inventariseren onder de titels “bescherming” en “eerlijkheid”. Stap 2. Leg aan de deelnemers uit dat al de dingen die ze gezegd hebben, in verband staan met twee belangrijke begrippen. Deze begrippen zijn bescherming en eerlijkheid. We hebben regels voor spelletjes zodat de spelletjes voor alle spelers gelijk verlopen, en om mensen te beschermen tegen nadeel in het spel. Thuis kunnen regels helpen om onze kamers netjes, gezond en in goede staat te houden, zodat de gezondheid van het gezin beschermd kan worden. Regels kunnen ons helpen bij het leren op school, onze buurten en straten veilig te houden en mensen te beschermen tegen onrecht. Leg uit dat goede regels ons helpen goed om te gaan met andere mensen en onze verantwoordelijkheden en verplichtingen serieus te nemen. Vraag enkele voorbeelden van regels die bedoeld zijn om mensen te beschermen tegen letsel.
Werkwijzen Gebruik de brainstormtechniek en de zoemsessie-methodiek (voor groepen van meer dan 20 deelnemers) om ideeën los te krijgen en vergelijk de lijsten van de deelnemers over de behoeften van kinderen met de Lijst van de Kinderrechten die werd afgeleid van de Verklaring van de Rechten van het Kind (1959).
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 25/98
Stap 3. Vraag de deelnemers na te gaan welke regels ouders toepassen in hun gezin. Hoe beschermen deze regels kinderen? Moedig de deelnemers aan om na te denken over de behoeften van kinderen in relatie tot de regels die gezinnen toepassen om het kind te beschermen. Vraag de deelnemers zich in te beelden dat ze uitgenodigd zijn op een feestje voor een pasgeboren baby. Iedereen die naar het feestje komt, wordt gevraagd iets mee te brengen dat symboliseert wat een baby allemaal nodig heeft: dekens, kleding, eten, wat dan ook waarvan men denkt dat de baby het nodig heeft voor een gezonde en gelukkige kindertijd. Gebruik een “praatcirkel”-werkwijze om de cadeautjes te identificeren en ze in verband te brengen met de behoeften die ze zeker en vast gaan tegenkomen. De begeleider maakt een lijst van de behoeften van het kind op basis van een discussie over de cadeautjes: welke noodzakelijk zijn voor de gezondheid, de veiligheid, het geluk, de toekomstige ontwikkeling, enz. van de baby.
het Kind”. Leg uit dat rechten regels zijn die zeggen dat de behoeften van de kinderen ingevuld, gerespecteerd en beschermd moeten worden. De begeleider zou kunnen opmerken dat er veel kinderen zonder deze dingen leven. Vraag hen of de kinderen die zij kennen die dingen hebben, waarvan ze denken dat ze er recht op hebben? Sluit de discussie af door de deelnemers te laten nadenken over hun lijst van wensen voor een betere wereld voor kinderen. Bevat zij wensen die niet in de "Verklaring over de Rechten van het Kind” staan? Stap 6. Vraag de deelnemers naar de hen bekende manieren waarmee individuen, groepen van individuen of staten hebben geprobeerd iets te ondernemen rond sommige rechten van het kind, vooral wanneer diens behoeften niet beschermd waren. Vraag wat de deelnemers zouden kunnen doen om te helpen? En wat ze zullen doen?
Bijlage bij Oefening 3 Tien Principes van de VN Verklaring over de Rechten van het Kind (1959) 1.
Stap 4. Input van de begeleider. Vertel de deelnemers over de Verklaring van de Rechten van het Kind en zeg dat de mensen van over heel de wereld die haar in 1959 geschreven hebben, zich engageerden tot het maken van een lijst met wensen voor een betere wereld die kinderen zou beschermen. Bestudeer de tien items op de lijst van de rechten van het kind. Hoe verhoudt deze lijst zich tot de lijst van behoeften van het kind die gemaakt werd door de deelnemers in stap 3? Stap 5. Bekijk opnieuw de lijst van de “Behoeften van het Kind” en de “Rechten van
Het recht op gelijkheid, ongeacht het ras, de kleur, het geslacht, de godsdienst, de nationale of de sociale herkomst. 2. Het recht op een gezonde fysische en mentale ontwikkeling. 3. Het recht op een naam en een nationaliteit. 4. Het recht op geschikte voeding, behuizing en medische zorgen. 5. Het recht op speciale zorg in geval van een fysieke of mentale handicap. 6. Het recht op liefde, begrip en bescherming. 7. Het recht op vrij onderwijs, spel en ontspanning. 8. Het recht om bij de eersten te zijn om hulp te ontvangen in tijden van ramp. 9. Het recht op bescherming tegen alle vormen van verwaarlozing, geweld en uitbuiting. 10. Het recht om opgevoed te worden in een geest van verdraagzaamheid en vrede als een lid van de universele menselijke familie.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 26/98
Oefening 4 Onze eigen regels maken Waarde Het belang van regels
staten hebben toegestemd en bijgevolg beloofd om het in de praktijk om te zetten.
Overzicht Mensen kunnen gemakkelijk begrip opbrengen voor de nood aan sociale beperkingen door regels en wetten. Als het gedrag van mensen en hun waarden verder ontwikkeld worden, kunnen mensen niet alleen eerlijke en beschermende regels aanvaarden, maar vooral regels die ze samen geformuleerd hebben. De normen van mensenrechten staan meestal in beginselverklaringen, handvesten, overeenkomsten en verdragen. Dit zijn regels die ontwikkeld zijn met de deelname van mensen die toestemden in de normen die op hen toepasbaar zijn; zodoende vertegenwoordigen zij een “sociaal contract”.
Benodigdheden Een set van regels voor eerlijke en ordelijke sessies aanvankelijk opgesteld door de begeleider; Artikel 32 van het Verdrag van de Rechten van het Kind.
Doelstellingen De deelnemers zullen: in een proces van coöperatief leren geïntroduceerd worden (ze hebben input in de regels in verband met hun leersessies); nadenken over de behoefte aan en de functie van regels om sociaal gedrag te leiden; een “sociaal contract” ontwikkelen voor hun eigen sessies mensenrechteneducatie, als een pleidooi, door mensen die van elkaar afhankelijk zijn, om de gemeenschappelijke welvaart te handhaven. Werkwijzen De begeleider zal de groep doorheen het ontwikkelingsproces van zijn eigen regels loodsen en zal door de voorwaarden van de overeenkomst gebonden zijn. Het verband zal worden gelegd tussen beloften en verplichtingen, gevolgd door een introductie in de bepalingen van het Verdrag over de Rechten van het Kind, waarin de meeste
Volgorde Stap 1. De begeleider brengt verslag uit over een ontwerplijst van regels voor de groep, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de “Richtlijnen voor Begeleiders” uit dit handboek. Deze zou bijvoorbeeld een verklaring kunnen bevatten (1) over hoelang de sessie zal duren, en dat ze niet zal uitlopen; (2) dat we niet in ruziën zullen vervallen, maar zullen proberen ieders standpunt te overwegen; (3) dat we iedereen met respect zullen behandelen, zelfs als we niet akkoord gaan; (4) dat we de anderen niet zullen onderbreken als ze aan het spreken zijn; (5) dat we de regels zullen veranderen als we denken dat ze niet eerlijk zijn, enz. Lees de ontwerpregels aan de deelnemers voor en vraag hen te beslissen welke regel zij het belangrijkst vinden. Stap 2. Groepeer de deelnemers volgens de regels die ze geselecteerd hebben. Probeer één groepje per regel te vormen. De groepen zouden eerst onder elkaar moeten praten waarom die regel zo belangrijk is. Een begeleider kan langs de verschillende groepen ”zwerven”. Iedere groep moet een woordvoerder aanwijzen die daarna aan de ganse groep verslag kan uitbrengen. Geef de deelnemers de kans om hun eigen regels te ontwikkelen, waarover dan gestemd kan worden.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 27/98
Stap 3. Eens dat al de regels geïdentificeerd en goedgekeurd zijn, vertel je de deelnemers dat regels ook een soort belofte inhouden dat iedereen in de cursusgroep eerlijk en beleefd zal zijn om zo respect te tonen voor elkaar. Vertel hen dat zulke voorbeelden soms verdragen, akkoorden of overeenkomsten heten. Leg uit dat indien staten beloften maken over de rechten die ze zullen respecteren, ze een belofte doen om een regel toe te passen en te doen toepassen. Stap 4. Input van de begeleider: leg uit dat de meeste landen in de wereld hebben toegestemd met de bepalingen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het is een lange lijst van beloften met 54 artikels of secties, toepasbaar op jongeren onder de 18 jaar. Bijvoorbeeld in Artikel 32 belooft de overheid “het recht van het kind op bescherming tegen schadelijke vormen van werk en tegen uitbuiting” te propageren en er zich aan te houden. Artikel 34 belooft “bescherming van het kind tegen seksuele uitbuiting waaronder prostitutie en het gebruik van kinderen in pornografisch materiaal”. Dit zijn allemaal beloften om regels te volgen die het kind moeten beschermen. Stap 5. Geef te kennen dat gemaakte beloften niet altijd nagekomen worden. Vraag de groep om tijdens een brainstormsessie een lijst op te maken van manieren (in hun eigen omgeving) waarop artikel 32 wordt geschonden en de nationale belofte niet gehouden wordt. Verdeel de groep in deelgroepen die zich telkens moeten buigen over één schending van de belofte om kinderen te beschermen. De groep dient te debatteren over welke factoren de praktijken van onbeschermde kinderarbeid kunnen verklaren, wie er schuldig is en wat zou kunnen gedaan worden om dit onrecht te bestrijden.
probleemoplossende techniek die beschreven is in de sectie “werkwijzen” in dit boek, in plaats van gewoon te debatteren over de verklaring. Mensenrechtenverdragen tussen staten zijn voorbeelden van zulke akkoorden om specifieke regels te volgen. Herhaal bijvoorbeeld artikel 31 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind die het recht van het kind op spel erkent. Lees artikel 32 voor dat zegt dat de overheid het recht van het kind erkent om beschermd te worden tegen werk dat “gevaarlijk kan zijn of kan interfereren met het onderwijs van het kind, of bedreigend kan zijn voor de gezondheid van het kind, of voor zijn fysische, mentale, spirituele, morele of sociale ontwikkeling.” Vraag of ze weet hebben van situaties waar het werk of spel van kinderen hen in gevaar brengt, en zet hen ertoe aan om zulke problemen in de gemeente naar voor te brengen. De deelnemers zijn gewaarschuwd dat het niet alleen de overheid is maar de hele maatschappij die dit recht moet toepassen. De begeleider vraagt wie verantwoordelijk is voor de bescherming van het kind, en geeft de mogelijkheid aan voor een volledige discussie aan de hand van het tekenen van “verantwoordelijkheidscirkels” zoals hier getoond. De deelnemers beslissen dan over de cirkel van verantwoordelijkheid die ze zouden willen behandelen. Hun keuze kan bijvoorbeeld weerspiegelen dat het “een gans dorp vergt om een kind op te voeden”, en dat in dat licht, deelnemers zich uiteindelijk zullen engageren in de ontwikkeling van een “actieplan” om kinderen te beschermen tegen misbruiken en schendingen van artikels 31, 32 of 33.
Stap 6. Herhaal het proces voor artikel 32 of 34 als de tijd het toelaat, maar gebruik de
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 28/98
Bijlage bij Oefening 4 Verdrag van de Rechten van het Kind (1989) Artikel 31 § 1 De lidstaten erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd om mee te doen aan spel en recreatieve activiteiten, geschikt voor de leeftijd van het kind en om vrij deel te nemen aan het culturele leven en de kunst.
Stap 7. De begeleider rondt de sessie dan af door de deelnemers te herinneren aan de nieuwe verbintenis die ze gemaakt hebben om het Verdrag van de Rechten van het Kind te helpen toepassen. Het actieplan zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit regelmatige vergaderingen van familieleden om informatie uit te wisselen over het gevaar voor kinderen die bijvoorbeeld bij een giftige stortplaats spelen of over symptomen van een slechte gezondheid door de vergiftiging na het spelen op zulke plaatsen. Een actieplan zou informatie moeten bevatten over de openbare gezondheidstoestand en de ambtenaren die men kan contacteren omtrent gevaren voor kinderen bij werk en spel. Stap 8. De begeleider besluit uiteindelijk met een samenvatting. Bekijk opnieuw de idee dat goede regels het doel hebben om mensen, bijvoorbeeld kinderen, te beschermen, dat regels beter zijn als mensen de kans hebben om ze te helpen maken en dat we allemaal de verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat de regels nagekomen worden. Vraag of iemand nog iets wil wijzigen in de opsomming of nog iets wil toevoegen.
Artikel 32 § 1 De lidstaten erkennen de rechten van het kind om beschermd te worden tegen economische uitbuiting en tegen het uitvoeren van enig werk dat gevaarlijk kan zijn voor of kan interfereren met het onderwijs van het kind, of gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid van het kind, of voor zijn fysische, mentale, spirituele, morele of sociale ontwikkeling. § 2 De lidstaten dienen wettelijke, administratieve, sociale en educatieve maatregelen te nemen om dit artikel toe te passen. Artikel 34 De lidstaten garanderen het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Voor deze doelstellingen zullen de lidstaten in het bijzonder alle gepaste nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen nemen om te voorkomen: (a) dat het kind gestimuleerd of gedwongen wordt om deel te nemen aan enige onwettelijke seksuele activiteit; (b) dat het kind wordt misbruikt in de prostitutie of andere onwettelijke seksuele praktijken; (c) dat het kind wordt misbruikt in pornografische uitvoeringen en materialen.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 29/98
Oefening 5 Het pennenspel Waarde Rechtvaardigheid
Benodigdheden Pen, potlood of ander schrijfgerei
Overzicht Burgers moeten op alle niveaus deelnemen aan de besluitvorming over zaken die invloed hebben op hun leven. Dit is echter eerder retoriek dan praktijk. Evenzo dienen wetten gemaakt te worden voor en door het volk, niet alleen maar voor enkelen en door elites. De bedoeling van deze oefening is aan te tonen hoe wetten die aangenomen worden zonder met de mensen rekening te houden tot willekeurige en oneerlijke beslissingen en zodoende tot onrechtvaardigheid kunnen leiden. Bovendien leiden regels die willekeurig toegepast worden tot een cynische houding tegenover regels in het algemeen, ondermijnen ze de basis van overeenstemming over goede regels en maken ze dwangmaatregelen aannemelijker. Dit zijn omstandigheden die de legitimiteit van de regelmakers doen afnemen.
Werkwijzen De deelnemers moeten in twee rijen recht tegenover elkaar zitten. Hen wordt enkel verteld dat ze het “pennenspel” gaan spelen. Maar de spelregels zullen niet aan hen uitgelegd worden. Stap 1 mag niet langer duren dan 5 minuten, stappen 2 en 3 duren elk tenminste 15 minuten. In stap 4 moet voldoende tijd uitgetrokken worden voor een lange kritische discussie en voor reacties.
Doelstellingen Aan het eind van deze oefening zouden de deelnemers in staat moeten zijn: het onderscheid te maken tussen goede en slechte regels naargelang deze eerlijk of willekeurig zijn; te erkennen dat spelregels veel lijken op wetten, dat die rechtvaardiger zijn als ze erkend worden door het volk; te beseffen dat de wet toegankelijk moet zijn omdat onbekendheid met de wet geen excuus is om deze te schenden; factoren te identificeren waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van wetten, zoals het tegemoetkomen aan behoeften, helderheid van taal en boodschap, objectiviteit,
Volgorde Stap 1. De spelleider zal uitzonderlijk willekeurig en dictatoriaal zijn en moet de groep verdelen in twee gelijke deelgroepen. Misschien kan hij/zij zelfs iemand berispen omdat die persoon de verkeerde kant heeft genomen, zonder uit te leggen waarom het “verkeerd” is. Start het spel door de pen aan één van de deelnemers te geven. Door met het hoofd te wijzen en te knikken moedig je de eerste persoon aan om de pen door te geven. Op een bepaald punt zeg je opeens dat de ontvanger van de pen een fout heeft gemaakt en dat de pen daarom voor het andere team is. De spelleider dient aandachtig toe te kijken hoe, aan wie en in welke richting de pen wordt doorgegeven. De fout die de spelleider opmerkt, kan bijvoorbeeld zijn dat de pen met de linkerhand i.p.v. met de rechterhand wordt doorgegeven, of dat de pen zonder dop wordt doorgegeven, of wat dan ook. De spelleider moet vervolgens, zonder verdere uitleg, de deelnemer die de pen heeft gekregen, vragen het spel verder te zetten. Na de tweede of de derde keer signaleert hij weer een fout, bijv. dat de pen is doorgegeven aan iemand van het andere geslacht, of aan iemand die een ring draagt, of aan iemand met grijs
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 30/98
haar, en zo verder. Op deze wijze kan het spel verdergaan totdat de pen door de beide teams is gegaan. Tijdens het proces moeten verschillende mensen op fouten gewezen zijn. Stap 2. De begeleider kondigt plotseling aan dat het spel gedaan is, en duidt één team aan als overwinnaar en het andere als verliezer. Vraag elk team afzonderlijk of het spel hen al dan niet beviel. Het winnende team zegt dikwijls dat het spel hen bevalt. De verliezers protesteren gewoonlijk.
of the Savannah (“Mierennesten op de savanne), schrijft (p. 45): “Het verheerlijken van een dictator is werkelijk onuitstaanbaar. Maar het zou niet zo erg zijn als het enkel een kwestie was van op je hoofd te staan dansen. Door oefening kan iedereen dat leren. Het echte probleem is dat er geen enkele manier is om van de ene dag op de andere, van de ene minuut op de andere, te weten te komen welke kant nu boven of beneden is.” Vraag de deelnemers naar hun mening over dit citaat. Herinnert het hen aan één van hun eigen ervaringen? Leg uit dat als een land leeft naar de regels van de wet, iedereen de mogelijkheid moet hebben te weten of te leren wat die wet inhoudt, en dat deze wet moet worden toegepast zonder enige willekeurige actie door diegenen die aan de macht zijn.
Stap 3. Nadat het spel op deze manier is beëindigd, vraagt de spelleider: de deelnemers om de fouten te identificeren die door de deelnemers zijn gemaakt; de deelnemers die fout zijn geweest, of ze hun fout aanvaarden en waarom; de deelnemers aan te geven wat er volgens hen mis is met het spel, of vreemd en oneerlijk; wie schuld heeft aan de aangewreven fouten – spelleider of de aangewezen deelnemers, en waarom. Stap 4. Vraag de deelnemers welke maatregelen er genomen moeten worden om het spel eerlijk en rechtvaardig te maken. Stap 5. De spelleider leest het citaat van Chinua Achebe voor. Achebe is een bekende Afrikaanse schrijver die in zijn boek Anthills
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 31/98
Oefening 6 Wangari: mensenrechtenheldin Waarde Rechtvaardigheid Overzicht Elke gemeenschap kent wel mensenrechtenhelden en –heldinnen. In dit geval werd een Keniaanse vrouw die zich inzette voor nationale ontwikkeling en het behoud van de natuur, geconfronteerd met sociale en politieke obstakels. Desondanks ging ze verder op een manier waar we allemaal bij kunnen winnen, door samen te werken met anderen en op te komen voor haar rechten, ook in de moeilijkste omstandigheden. De “Greenbelt Movement”, het milieunetwerk van vrouwen dat zij heeft opgericht, heeft zich wereldwijd verspreid ondanks een harde oppositie van machtige elites. De “Greenbelt Movement” heeft nu leden en activisten van Afrika over Europa tot Noord- en ZuidAmerika evenals in de Aziatisch-pacifische regio. [Indien je toegang hebt tot internet, zoek dan eens op http://www.bbc.co.uk/worldservice/features /worldlectures/week1.ram naar de verhandeling van Wangari Maathai Poverty: A Perspective of an Environmentalist (Armoede: Het perspectief van een milieuactiviste) op het forum dat de BBC (British Broadcasting Company) haar heeft gegeven. (nvdr: niet meer te vinden)] In deze lezing geeft Wangari Maathai uitleg over een wereldomvattend programma voor de bewustmaking van burgers, waarmee de Greenbelt Movement is gestart. Hier analyseren de deelnemers welke belemmeringen er zijn voor het behoud van het milieu, zoals problemen met regeringen die geen verantwoording afleggen of transparant zijn en niet antwoorden op de vragen van het volk.
Doelstellingen De deelnemers leren uit deze oefening: begrip voor de behoefte van mensen om te werken voor het algemeen welzijn; begrijpen dat opkomen voor rechten kan resulteren in weerstand, maar dat het belangrijk is om te blijven proberen; begrijpen dat het stereotyperen van gender oneerlijk is, en dat oneerlijke regels zowel in sociale als in politieke actie voorkomen; besluiten om mensenrechteneducatie in verband te brengen met actie voor goede doelen zoals het behoud van de natuur en de toewijding voor democratie. Werkwijzen Hoor de deelnemers uit over hun eigen ervaringen met problemen in verband met het oneerlijk toepassen van sociale en/of wettelijke regels. Vraag naar voorbeelden van oneerlijke vooroordelen omwille van gender, of voorbeelden van sociale druk die je ontmoedigen te doen wat je denkt dat goed is om anderen te helpen. Denk ook aan oneerlijke politieke acties. Volgorde Stap 1. Vertel de deelnemers dat ze een waar gebeurde gevalstudie over een Keniaanse mensenrechtenheldin gaan beluisteren. Zorg ervoor dat je een opname van goede kwaliteit van de gevalstudie hebt, die bij voorkeur traag en duidelijk wordt voorgelezen door een vrouwelijke lezeres. Een andere optie is dat je zelf het verhaal van Wangari voorleest.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 32/98
Stap 2. Lees of speel een opname af van Wangari’s verhaal: “In juni 1977 plantte Wangari Maathai 7 bomen ter gedachtenis aan Keniaanse nationale helden. Met dit gebaar richtte ze de “Greenbelt Movement” op. In 1992 had deze nationale beweging van meer dan 50.000 vrouwen meer dan 10 miljoen bomen geplant en zo duizenden km 2 grond gered. Vandaag heeft de beweging leden over heel de wereld. De beweging is naar andere landen uitgebreid en heeft een milieuprijs gekregen van de Verenigde Naties. De Greenbelt Movement plant bomen om gronderosie te voorkomen, om als brandstof te dienen, om de omgeving te verfraaien en om een inkomen te verwerven voor haar leden. Ze steunt drie kinderverblijven die georganiseerd en beheerd worden door vrouwen die zaailingen verzamelen en verkopen om ze te planten op openbaar en privé terrein in Kenia. Ze plant bomen voor veelzijdig gebruik, zoals sinaasappelbomen, avocado- en olijfbomen, die als voedsel en als brandstof kunnen dienen. Ze plant tevens inheemse bomen, zoals baobabs, vijgenbomen en acacia’s, die uitgeroeid waren sinds de komst van de kolonisatoren. Alhoewel Wangari en de Greenbelt Movement goed werk doen dat iedereen ten goede komt, zegt zij: "Je kan niet vechten voor het milieu zonder vroeg of laat in conflict te komen met de mensen die aan de macht zijn.” Volgens haar maakt een milieubeweging een essentieel onderdeel uit van de Keniaanse pro-democratische beweging. Ze probeert mensen te helpen om weer controle te krijgen over wat er gebeurt met hun land en hun betrokkenheid te garanderen bij het bepalen van de richting van de ontwikkeling van het land. Dit is echter geen populaire doelstelling bij Keniaanse politici met hun autoritaire regels met als resultaat dat Wangari hieronder nogal geleden heeft. Wangari werd geboren in 1940 en is al sinds lang geïnteresseerd in het promoten van veranderingen in haar land. Zij was de eerste Keniaanse vrouw die professor in de biologie werd. Daarbij is ze
moeder van drie kinderen. Haar man heeft haar verlaten omwille van haar activisme. Invloedrijke vrouwen met leidinggevende kwaliteiten hebben het moeilijk in deze reeds lang door mannen gedomineerde maatschappij. Haar man, een politicus, werd ervan beschuldigd “onmannelijk” te zijn, omdat hij zijn vrouw niet onder de duim kon houden. In 1989 bekritiseerde Wangari de Keniaanse regering door een strijd te leiden tegen de poging van de president om een kantoorgebouw van 60 verdiepingen en een standbeeld van hemzelf van vier verdiepingen hoog neer te poten in het midden van een park in het centrum. Ze overtuigde de schenkers van Groot-Brittannië, Denemarken en Japan ervan hun financiële steun aan het project in te trekken en voerde eveneens oppositie tegen het plan van de president om meer dan 200 km2 woud buiten Nairobi te vernietigen zodat er rozen, bestemd voor de export, zouden kunnen worden geplant. In 1992 deden Wangari en andere leden van haar groep mee aan een hongerstaking van vrouwen in het Uhuru (Onafhankelijkheids-) park in Nairobi; deze vrouwen voerden campagne voor de vrijlating van alle politieke gevangenen die de president had laten vastzetten omdat ze hem bekritiseerd hadden en sommigen zelfs omdat ze werkten voor het milieubehoud. De oproerpolitie chargeerde met traangasbommen en knuppels op de massa in het park, waaronder Wangari zich bevond. Ze werd door haar vrienden en sympathisanten naar het ziekenhuis gevoerd. Maar zelfs vanuit haar ziekenhuisbed riep ze journalisten samen om repressieve politieke leiders te bekritiseren en de principes van mensenrechten te herbevestigen evenals het belang van het redden van ons milieu van verspilling en vernietiging. Wangari is hersteld van het politiegeweld en promoot vandaag actief de Greenbelt Movement over heel de wereld. Haar sympathisanten zeggen dat dit aantoont waartoe één persoon in staat is.”
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 33/98
Stap 3. Leg uit dat deze gevalstudie gaat over mensen die in weerwil van oneerlijke regels proberen het goede te doen. Hou in gedachten dat dit het verhaal is van een echte persoon in Kenia die haar werk tot op vandaag voortzet. Vraag of de deelnemers Wangari bewonderen of denken dat ze onbezonnen en overmoedig was.
Stap 4. Hou over deze gevalstudie een discussie en vraag de deelnemers je te helpen bij het maken van een lijst met alle oneerlijke dingen die Wangari overkomen zijn. Hoe tonen deze oneerlijke zaken het misbruik van regels aan? Staan ze in verband met mensenrechtenschendingen? Van welke mensenrechtenschendingen is er sprake in Wangari’s geval? Stap 5. Vraag de deelnemers hoe zij zouden willen dat de gevalstudie zou eindigen. Is het mogelijk dat dit soort dingen ook in ons land gebeuren? Indien Wangari een inwoner van ons land zou zijn, en deze dingen hier zouden plaatsvinden, wat zou je hiertegen dan kunnen doen? Ga de kring rond om de discussie af te sluiten.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 34/98
Stap 2 Verbanden tussen mensenrechten en verantwoordelijkheden Waarde: Sociale betrokkenheid Oefening 7: ‘Het spel over het aanvoelen’ Oefening 8: ‘Geweld is geen familiekwestie’
Waarde: De gemeenschap Oefening 9: ‘Een civiele maatschappij opbouwen’ Oefening 10: ‘Bedelende kinderen’
Waarde: Recht Oefening 11: ‘Kinderprostitutie’ Oefening 12: ‘De eerbiediging van mensenrechten word afgedwongen door het recht’
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 35/98
Oefening 7 Het spel over het aanvoelen Waarde Sociale betrokkenheid Overzicht Iedereen gaat gebukt onder één of ander gebrek of nadeel in vergelijking met andere mensen. Een belangrijke stap in de bewustmaking van mensen over hun aanvoelen van rechten bestaat in het ontwikkelen van hun bekwaamheid om na te denken over hun eigen plaats in het leven, en om mee te voelen met anderen die zich in minder gunstige omstandigheden bevinden of geconfronteerd worden met andere moeilijkheden. Doelstellingen De deelnemers worden: bewust gemaakt van omstandigheden in hun leefwereld waarin er inbreuk wordt gepleegd op hun waardigheid en op die van anderen om hen heen; geacht om, zowel op cognitief als op affectief vlak, inzicht te verwerven in de betekenis van het begrip “waardigheid”, gedefinieerd als het doen beschermen en naleven van zijn mensenrechten; in staat gesteld om begrip op te brengen voor de waardigheid van anderen in de samenleving. Dit is wat bedoeld wordt in artikel 1 van de Universele Verklaring Van de Rechten van de Mens (UVRM), dat alle personen oproept om zich tegenover elkaar in een geest van broederschap te gedragen. Werkwijze Dit spel wordt best in een grote ruimte gespeeld. Vraag de deelnemers om zich op te stellen aan een beginstreep, voor het “spel over het aanvoelen”. Leg uit dat het doel van het spel erin bestaat om uit te maken wie van hen het eerst de eindstreep zal bereiken. Markeer de eindstreep op een afstand van 10 stappen van de beginstreep.
Het doel bestaat erin om de ongelijke positie van mensen in de samenleving kritisch te leren begrijpen door het identificeren van factoren die ertoe leiden dat sommigen wel het einddoel bereiken en anderen niet. De begeleider dient het spel aan te passen aan de doelgroep, door wijzigingen aan te brengen in het aantal deelnemers, het aantal stappen dat moet worden gezet, de vragen en de benuttigde ruimte. Benodigdheden Artikels 1, 2 en 25 van de UVRM Men moet beschikken over een open ruimte die groot genoeg is opdat de deelnemers in het midden kunnen beginnen en 12 stappen vooruit of 12 stappen achteruit kunnen gaan. Volgorde Stap 1. De deelnemers stellen zich op aan de (centrale) beginstreep. Stel de deelnemers een aantal vragen. Laat hen, afhankelijk van het antwoord, een aantal stappen vooruit of achteruit zetten. 1. Hadden je ouders bij jouw geboorte genoeg geld om in je levensonderhoud te voorzien gedurende je kindertijd? Zo ja, zet 2 stappen vooruit. 2. Werd je geboren met, of kreeg je later een fysieke handicap? Zo ja, zet 1 stap achteruit. 3. Ben je eigenaar van een huis en bijhorende grond? Zo ja, zet 2 stappen vooruit; 4. Acht jij je maandelijks inkomen voldoende om je familie te kunnen onderhouden? Zet 3 stappen vooruit. 5. Behoor je tot een bevolkingsgroep die, naar jouw mening, het slachtoffer is van discriminatie? Zo ja, zet drie stappen terug.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 36/98
6. Beschik je over toereikende gezondheidszorg en schoon water voor je familie? Zo ja, zet 3 stappen vooruit. 7. Ben je een vrouw? Zo ja, zet 3 stappen achteruit. 8. Zijn je ouders werkloos of onderbetaald voor hun werk? Zo ja, zet 3 stappen achteruit. 9. Ben je werkloos? Zo ja, zet 3 stappen terug. 10. Heb je een pensioenregeling? Zo ja, zet 2 stappen vooruit. Stap 2. Stel de deelnemers de volgende vragen: 1. Wat symboliseren de begin- en eindstreep? 2. Hoe voel je je, nu je weet wat jouw plaats is in het spel? Waarom voel je je goed of slecht? Wat denk je over de anderen? Is het goed om je achteraan in het spelterrein te bevinden? 3. Waarom denk je dat sommigen zich vooraan in het spelterrein bevinden, terwijl anderen achterblijven? Hoe verklaar je dit? 4. Denk je dat het rechtvaardig en menswaardig is dat sommigen zich vooraan en anderen zich achteraan bevinden? 5. Waarom denk je dat sommige antwoorden inhouden dat je stappen vooruit en niet achteruit moet nemen, en omgekeerd? 6. Wat zijn naar jouw mening de noden van diegenen die de eindstreep niet gehaald hebben?
Stap 3. Begeleider: Vat de antwoorden van de deelnemers samen door vast te stellen dat de beginstreep de menselijke waardigheid symboliseert. Die menselijke waardigheid is eigen aan alle mensen zonder enig onderscheid. Het is onze waardigheid die we moeten beschermen. Bij de beginstreep
worden we allen geboren als gelijken; we hebben menselijk potentieel dat we tijdens ons leven zo volledig mogelijk moeten ontplooien. Maar vanaf onze geboorte en doorheen ons leven zijn er factoren die ons ervan weerhouden om ons potentieel volledig te ontplooien. Dat is de reden waarom we ons op verschillende afstanden bevinden. Vraag om opmerkingen en een discussie over het feit dat sommige mensen volledige bescherming van hun mensenrechten genieten en anderen niet. Verwijs naar artikels 1 en 2 van de UVRM. Stap 4. Leg uit dat de eindstreep de volledige mens voorstelt, de mens die zijn menselijke waardigheid ten volle beschermd en gerespecteerd weet. Dit is waar wij allen naar streven. De afstand tussen de beginstreep en de eindstreep zegt ons dat we een zekere levensstandaard nodig hebben om ons in staat te stellen om onze waardigheid te beschermen. Zulke levensstandaard is datgene wat we mensenrechten noemen. Vestig de aandacht op artikel 25 van de UVRM. Stap 5. Vraag aan diegenen die zich achteraan bevinden, wat ze zouden kunnen doen om vooruit te komen. Vraag aan hen die de eindstreep bereikt hebben, wat ze zouden kunnen doen om de achterblijvers te helpen. Stap 6. Begeleider: eindig met een discussie over het idee dat, ongeacht waar de deelnemers zich bevinden, hun waardigheid moet gerespecteerd en beschermd worden op gelijke manier. Stap 7. Vraag aan diegenen die zich het dichtste bij of over de eindstreep bevinden, of ze het gevoel hebben op één of andere manier verantwoordelijk te zijn voor de achterblijvers. Is het mogelijk om dit gevoel van verantwoordelijkheid om te zetten in positieve daden?
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 37/98
Bijlage bij oefening 7 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) Artikel 1 Alle menselijke wezens worden vrij en gelijk in waardigheid en in rechten geboren. Zij zijn begaafd met rede en geweten en moeten elkaar bejegenen in een geest van broederlijkheid. Artikel 2 Eenieder mag zich beroepen op al de rechten en al de vrijheden die in deze Verklaring worden afgekondigd, zonder enig onderscheid op basis van ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of elke andere opinie, nationale of sociale afkomst, fortuin, geboorte of elke andere toestand. Artikel 25 Ieder mens heeft recht op een levensstandaard die voldoende is om zijn gezondheid, zijn welzijn alsmede deze van zijn familie te verzekeren, inzonderheid wat betreft voeding, kleding, huisvesting, medische zorgen, evenals de noodzakelijke sociale diensten; hij heeft recht op zekerheid ingeval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, weduwschap, ouderdom, of andere gevallen van verlies van bestaansmiddelen, ten gevolge van omstandigheden buiten zijn wil.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 38/98
Oefening 8 Geweld is geen familiekwestie Waarde Sociale betrokkenheid Overzicht De Verenigde Naties riepen 1975 uit tot het Internationale Jaar van de Vrouw en 19751985 tot het VN Decennium voor Vrouwen. Zelfs tijdens dit decennium, en niettegenstaande het feit dat feministische schrijvers, academici en vrouwenrechtenactivisten steeds vaker verslag uitbrachten over schokkende gevallen van geweld tegen vrouwen, hielden ordehandhavers, gerechtelijke instellingen, wetgevers en een groot gedeelte van de publieke opinie vol dat er geen probleem van geweld tegen vrouwen bestond. Vorming over mensenrechten door, voor en over vrouwen is dus aangewezen om dit verhullen van de realiteit van geweld tegen te gaan. Volgens Maria Suarez-Toro en Roxana Arroyo is zulke vorming erop gericht om een bijdrage te leveren tot de burgerbeweging die een grondige transformatie van de maatschappij wil bewerkstelligen om te komen tot een samenleving waarin eenieders mensenrechten worden geëerbiedigd en beschermd. Wil men zo’n samenleving tot stand brengen, dan moet eerst de waarheid duidelijk aan het licht gebracht worden, en moeten de voornaamste rechten geïdentificeerd worden die dagelijks aan vrouwen worden ontzegd, verborgen of miskend. [Maria Suarez-Toro en Roxana Arroy, “A Methodology for Women’s Human Rights Education”, in George Andreopoulos en Richard Pierre Claude, Human Rights Education for the 21st Century (Philadelphia en London: University of Pennsylvania Press, 1997), pp. 107-109] Doelstellingen Aan het einde van deze oefening worden de deelnemers verwacht om:
blijk te geven van een serieuze bekommernis over geweld tegen vrouwen als schending van mensenrechten; blijk te geven van analytische vaardigheden en inzicht hebben om mythe van realiteit te kunnen onderscheiden; in staat te zijn om hun nieuwe inzicht in de problematiek van geweld tegen vrouwen in hun dagelijkse leven te integreren; aanbevelingen te formuleren voor een actieplan om problemen van geweld in de samenleving aan te pakken. Werkwijze De begeleider vraagt de deelnemers naar hun visie op de feiten en mythen over omvang en oorzaken van huiselijk geweld. Een hypothetisch scenario wordt voorgesteld, aan de hand waarvan de begeleider de deelnemers ertoe zal aanzetten om een correct onderscheid te maken tussen de zogezegd wedijverende rechten op privacy enerzijds en het recht van vrouwen om vrij te zijn van geweld, ook in de huiselijke sfeer, anderzijds. Benodigdheden VN Verklaring inzake de Eliminatie van Geweld tegen Vrouwen (1993) Volgorde Stap 1. Vooraf dient de begeleider erop te wijzen dat het in vele samenlevingen taboe is om over huiselijk geweld te spreken. Wanneer je dit onderwerp bespreekt met de deelnemers, zal je merken dat het stilzwijgen erover nog eens versterkt wordt door allerhande mythes, onwaarheden en algemene misvattingen. Stap 2. De begeleider gidst de deelnemers doorheen een proces van het tegenover elkaar stellen van mythe en realiteit. Eerst
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 39/98
lees je een stelling – een mythe – voor, en vraag je de deelnemers om hun reactie. Dan confronteer je hen met de werkelijke toedracht, en vraag je hen opnieuw wat ze daarvan denken. Telkens wanneer de deelnemers de realiteit vatten, trek je een diagonale lijn (verbodslijn) doorheen de “cirkel van geweld”. Mythe Huiselijke ruzies, fysiek geweld en vechtpartijen zijn kenmerkend voor laaggeschoolde en arme mensen, voor de lagere sociale klassen en gettobewoners. Zulke zaken komen minder vaak voor bij mensen die behoren tot hogere economische of culture klassen, of die een hogere opleiding genoten. Realiteit: Geweld tegen vrouwen kent geen grenzen. Het komt overal voor, in alle sociale klassen en groepen.
Mythe Huiselijk geweld komt tegenwoordig zelden voor. Het is een fenomeen van het verleden, toen de mensen gewelddadiger waren en vrouwen werden gezien als de eigendom van mannen. Realiteit: Huiselijk geweld komt tegenwoordig zeer vaak voor. Juristen en vrouwenrechtenactivisten uit vele landen beschouwen het als één van de misdaden waarover het minst wordt gesproken.
Mythe Vrouwen lokken geweld uit door hun houding of gedrag. Als ze geslagen worden, zullen ze het wel verdiend hebben, omdat ze hun echtgenoten niet gehoorzaamd hebben of iets “verkeerds” gedaan hebben. Realiteit: Deze algemeen gangbare overtuiging illustreert dat het probleem van vrouwenmishandeling een sociaal probleem is dat diep verankerd is in de manier waarop mannen en vrouwen geleerd hebben zichzelf te zien. Deze zienswijze toont ook aan dat onze maatschappij een verband legt tussen huwelijk en eigendom, bezit, seks en geweld. De realiteit is dat geen mens het verdient om geweld aangedaan te worden, en dat geweldenaars elk excuus zullen aangrijpen om hun handelingen te verantwoorden, en zelfs zullen beweren dat ze een recht op privacy hebben dat hen toestaat om anderen achter gesloten deuren geweld aan te doen.
Mythe Als vrouwen het werkelijk wilden, zouden ze hun geweldenaar verlaten. Als ze blijven, moeten ze op één of andere zieke manier plezier beleven aan het geweld. Realiteit: Wanneer vrouwen niet vertrekken, doen ze dat om vele redenen, waaronder de schaamte om het geweld toe te geven, de angst om later opnieuw of erger mishandeld te worden, economische afhankelijkheid, een gebrek aan financiële of emotionele steun,
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 40/98
een gebrek aan een toevluchtsoord, of, meer waarschijnlijk, een combinatie van factoren. Mythe Het recht voorziet in voldoende bescherming voor vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Realiteit: Het recht is traditioneel zwak op dit gebied. Politieagenten over heel de wereld schrikken ervoor terug om tussenbeide te komen in wat zij “huiselijke ruzies” of “private verhoudingen” noemen. In vele landen bevat het strafwetboek geen specifieke bepalingen over huiselijk geweld. De meeste rechtssystemen kwalificeren huiselijk geweld als een dispuut tussen twee partijen die over gelijke macht beschikken (hetgeen in werkelijkheid niet het geval is – de mannelijke dader beschikt doorgaans over meer macht, in menig opzicht: sociaal, economisch, en zelfs juridisch). Sommige rechters zien het slaan van vrouwen zelfs als een natuurlijk onderdeel van het familieleven. Stap 3. Vraag de deelnemers om te discussiëren over deze problemen. Vraag hen om te spreken over situaties, maar niet over concrete personen, aangezien het beschuldigen van concrete personen de discussie niet bevordert. Stap 4. Vraag de deelnemers om ideeën te formuleren over de vraag hoe sommige van de fundamentele waarden waarop het patriarchale systeem berust, veranderd kunnen worden?
Bijlage voor oefening 8 De VN Verklaring inzake de Eliminatie van Geweld tegen Vrouwen (aangenomen door de Algemene Vergadering in 1993) Artikel 1 De ... term “geweld tegen vrouwen” betekent elke daad van geweld die gebaseerd is op het geslacht die resulteert of waarschijnlijk zal resulteren in fysieke, seksuele of psychologische schade of lijnen bij vrouwen, inbegrepen bedreigingen met zulke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, of ze nu in het publiek of in privé-omstandigheden gebeurt. Artikel 4 Staten moeten geweld tegen vrouwen veroordelen en mogen zich niet beroepen op gewoonte, traditie of godsdienstige beschouwingen om hun verplichtingen inzake de uitbanning van dergelijk geweld te ontlopen. ... (d) [Staten moeten] strafrechtelijke, burgerlijke, arbeids- en administratieve sancties ontwikkelen in hun wetgeving en om het onrecht te herstellen dat aan vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld is aangedaan. (e) [Staten moeten] de mogelijkheid overwegen om nationale actieplannen te ontwikkelen die tot doel hebben de bescherming te bevorderen van vrouwen tegen elke vorm van geweld of in reeds bestaande plannen voorzieningen met dat doel op te nemen, rekening houdend, zoals gepast is, met wat door niet-gouvernementele organisaties, vooral degene die betrokken zijn bij het thema van geweld tegen vrouwen, kan verschaft worden.
Stap 5. Vraag de deelnemers welke van de geformuleerde ideeën zij als prioriteiten zien (vijf of zes prioriteiten). Als er nog voldoende tijd beschikbaar is, kunnen groepjes gevormd worden. Elk groepje krijgt dan de taak om een actieplan op te stellen rond één bepaalde prioriteit.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 41/98
Oefening 9 Een civiele maatschappij opbouwen Waarde De gemeenschap Overzicht De civiele maatschappij, die een essentieel element is van een democratie, wordt mede opgebouwd door niet-gouvernementele organisaties. De idee van de civiele maatschappij berust op de overtuiging dat de gemeenschap moet worden ontwikkeld met deelname van basisbewegingen, en dat het de mensen zelf zijn, in hun kleine groepen – huishoudens, bedrijven, religieuze gemeenschappen, organisaties van burgers – die het best geplaatst zijn om hun eigen economische, politieke, sociale, culturele en spirituele verlangens te verwoorden en na te streven. NGO’s kunnen hulp bieden aan zulke organisaties, en kunnen zo mee de grondvesten voor een duurzame democratie opbouwen, zoals steeds vaker het geval is in opkomende en opnieuw opkomende democratieën. Groeperingen zoals NGO’s streven geen macht na zoals politieke partijen dat doen, maar nemen wel taken op zich die volgens sommigen behoren tot het overheidsdomein, en kunnen zich bekommeren om een veelheid van problemen: huisvesting, gezondheid, arbeid, milieu, stadsarmoede, landhervormingen, armoede op het platteland, enz. NGO’s leggen zich toe op het organiseren van basisbewegingen, die bepaalde groepen in de samenleving samenbrengen en in staat stellen om hun eigen problemen op te lossen. Zij helpen de gemeenschap te versterken door mensen te helpen om samen gemeenschappelijke doelen na te streven. Doelstellingen Van de deelnemers wordt verwacht: te begrijpen dat het opbouwen van een democratie het werk is van vele actoren,
en niet slechts van een enkele groep of leider; te leren dat NGO’s en basisbewegingen mensen werkelijk kunnen helpen om in hun basisbehoeften te voorzien; in te zien dat het recht om deel te nemen aan het werk van zulke bewegingen een mensenrecht is, en dat dit recht in een moderne constitutionele democratie grondwettelijk wordt beschermd; te begrijpen dat het niet illegaal kan zijn om voor NGO’s te werken, en dat NGO’s kritiek kunnen uitoefenen op het beleid, zonder daarom de regering te ondermijnen; te begrijpen dat NGO’s ertoe bijdragen dat de gemeenschap versterkt en in positieve zin veranderd wordt. Werkwijze De begeleider moet ruim tijd voorzien voor een kritische discussie rond de rol van NGO’s in de samenleving en mag zich er niet toe laten verleiden om mensen te ronselen voor een bepaalde NGO of om op enige andere manier blijk te geven van favoritisme. Alleen zo kan worden verzekerd dat de deelnemers zich een eigen idee vormen over de functies, het belang en de waarde van NGO’s bij het opbouwen van de burgersamenleving en het verbeteren van de gemeenschap. Benodigdheden Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten Volgorde Stap 1. De begeleider vraagt de deelnemers aan te geven op welke manieren de toestand in hun samenleving verbeterde, en hoe veranderingen tot stand komen. Als een NGO ter sprake komt, vraag je wat de mensen denken over deze NGO en haar werk. Indien omgekeerd geen NGO vernoemd wordt, vraag
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 42/98
je de deelnemers of ze al gehoord hebben van het bestaan van NGO’s, waar die juist voor staan en wat ze doen. Stap 2. De begeleider noemt de NGO die verantwoordelijk is voor mensenrechteneducatie. Je legt uit wat deze NGO doet, en waarom ze onafhankelijk is van de overheid. Je legt ook uit dat het proces waarbij een democratie wordt opgebouwd en versterkt het werk is van vele groepen en niet van één enkele actor, zoals de regering. De begeleider vraagt elke deelnemer of hij denkt dat NGO’s bijdragen tot het opbouwen van een betere gemeenschap. Stap 3. De begeleider vertelt de deelnemers dat NGO’s verschillende taken op zich nemen. Sommigen fungeren als verkiezingswaarnemers, anderen gaan na of de mensenrechten worden gerespecteerd en klagen schendingen aan, nog anderen voorzien rechtsbijstand voor armen, of behartigen mensenrechteneducatie, of lobbyen voor wetswijzigingen. De begeleider vraagt om voorbeelden te geven van nog zulke activiteiten, en of de deelnemers hierbij uit eigen ervaring kunnen spreken. Stap 4. De begeleider vraagt de deelnemers of ze denken dat sommige van deze activiteiten onwettig zijn of aanleiding zullen geven tot problemen. Onafhankelijk van het antwoord (negatief of positief), vestigt de begeleider er de aandacht op dat de nationale wetgeving aan de burger het recht garandeert om actief deel te nemen aan de activiteiten van NGO’s, en dat dit recht internationaal wordt erkend als mensenrecht. Stap 5. Start een discussie over de vraag of NGO’s goed werk doen en een positieve bijdrage aan de gemeenschap leveren.
gemeenschap. Vorm groepjes van niet meer dan zes personen per vernoemde basisbehoefte. Elke groep moet zich voorstellen dat deze een NGO zal vormen om het probleem op lokaal niveau aan te pakken. De NGO moet een naam krijgen, en er moet een missie en een actieplan opgesteld worden. Na 20 tot 30 minuten brengen de groepjes verslag uit aan de gehele groep van deelnemers over de taken die de nieuwe NGO zal proberen op zich te nemen.
Bijlage bij oefening 9 Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (1966) BUPO-Verdrag, Artikel 19 1. Een ieder heeft het recht zonder inmenging een mening te koesteren. 2. Een ieder heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omat mede de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook op te sporen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn keuze. Idem, Artikel 22 1. Een ieder heeft het recht op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
Stap 6. Vraag de deelnemers in welke basisbehoefte (zoals gezondheidszorg, kinderzorg, honger, dakloosheid, bescherming tegen criminaliteit, etc.) volgens hen het minst goed wordt voorzien in hun
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 43/98
Oefening 10 Bedelende kinderen Waarde De gemeenschap Overzicht Kinderen zijn de meest kwetsbare leden van onze samenleving. Ze hebben behoefte aan bescherming en zorg door hun familie, of bij gebreke aan familie door de gemeenschap, of bij gebreke daaraan door de staat. De toekomst van de kinderen staat hierbij op het spel, want kinderen die niet behoorlijk worden beschermd en bemind zullen misschien niet opgroeien tot plichtsbewuste leden van de gemeenschap met eerbied voor mensenrechten. Het aantal misbruikte, verwaarloosde en verarmde kinderen groeit gestaag. In 2000 meldde Save The Children International dat “ondanks een nooit eerder geziene welvaartsstijging op globaal niveau van ongeveer 30 triljoen dollar, de kloof tussen arm en rijk steeds breder wordt, en dat zo de wereld steeds vijandiger wordt voor al te veel kinderen”. De organisatie schatte dat 250 miljoen kinderen over heel de wereld moeten werken, “vaak in gevaarlijke en risicovolle omstandigheden”. En in veel landen zien kinderen zich zelfs verplicht tot bedelen. Er zijn veel categorieën van bedelende kinderen, zogeheten straatkinderen. Zulke kinderen, waaronder kinderen die van huis zijn weggelopen, vind je in elk land, rijk of arm. Sommigen hebben een thuis, maar worden door hun familie verplicht om te bedelen; anderen zijn van huis weggelopen omwille van misbruik; sommigen hebben geen familie of onderdak en zouden door de gemeenschap moeten worden beschermd. In sommige arme landen worden kinderen soms zelfs verminkt door hun ouders opdat ze meer geld zouden opleveren bij het bedelen.
Werkwijze De begeleider moet flexibel kunnen ingaan op de antwoorden van de deelnemers, en voldoende tijd voorzien voor discussie in elke stap van de oefening, zonder dat de laatste stap van de oefening (het opstellen van een plan met basis in de gemeenschap) achterwege moet worden gelaten omwille van tijdgebrek. Doelstellingen Van de deelnemers worden verwacht om: straatkinderen in de steden te kunnen categoriseren; inzicht te verwerven in de draagwijdte van het probleem van bedelende straatkinderen in hun land en in hun buurt; de relevante bepalingen in het Kinderrechtenverdrag te leren kennen; zich te concentreren op de verantwoordelijkheden van de gemeenschap en van NGO’s voor bedelende straatkinderen; een strategie te ontwikkelen die haar basis vindt in de gemeenschap en erop gericht is om de levensomstandigheden van straatkinderen te verbeteren. Benodigdheden Verdrag inzake de Rechten van het Kind, artikels 6, 19, 20, 27, 39. Volgorde Stap 1. De begeleider vraagt de deelnemers of zij ooit kinderen hebben zien bedelen op straat. Zijn er nu meer bedelende straatkinderen dan 5 of 10 jaar geleden? Waarom? Wat zijn de oorzaken? Stemmen de antwoorden van de deelnemers overeen met de bevindingen van sociologische studies, die zeggen dat de redenen waarom kinderen hun toevlucht nemen tot bedelen en leven op straat, bestaan uit: armoede
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 44/98
het uiteenvallen van de familie, werkloosheid, ziekte en overlijden van de ouder(s), huwen op jonge leeftijd met onverantwoord opvoeden van de kinderen als gevolg, en migratie ten gevolge van oorlog en burgeroorlog? Stap 2. Is het mogelijk om straatkinderen in categorieën op te delen, bijvoorbeeld kinderen die een familie en onderdak hebben maar gedwongen zijn om te bedelen; kinderen die onderdak, maar geen familie hebben; kinderen die noch familie, noch onderdak hebben? Meisjes, jongens, gehandicapten? Laat de deelnemers categorieën definiëren op basis van hun eigen ervaring, en ontwikkel een classificatie die door iedereen aanvaard kan worden, en in de volgende stap zal gebruikt worden. Stap 3. De deelnemers worden opgedeeld in kleine discussiegroepen. Ieder groep concentreert zich op een specifieke categorie van straatkinderen, en poogt de specifieke behoeften van deze categorie kinderen te achterhalen. De groepjes brengen dan verslag uit aan de gehele groep over de “behoeftenlijst” die zij opgesteld hebben.
Stap 4. De begeleider probeert die behoeften aan te duiden die overlappen of hetzelfde zijn in alle “behoeftenlijsten”. Wijs op de verhouding tussen noden en rechten, zoals besproken in oefening 2, en stel de vraag of straatkinderen bijzondere mensenrechten hebben, en zo ja, welke. Stel
een lijst van rechten op basis van bovengenoemde lijst (stap 3). Stap 5. Begeleider: Leg uit dat het Kinderrechtenverdrag verschillende bepalingen bevat die van ook van toepassing zijn op straatkinderen. Leg uit dat volwassenen de verantwoordelijkheid dragen om kinderrechten te kennen en te eerbiedigen, en dat volwassenen kinderen ook moeten onderwijzen over de rechten van het kind. Zo stelt het Verdrag bijvoorbeeld (in vereenvoudigde taal): Artikel 1 Onder een kind wordt verstaan ieder mens jonger dan 18 jaar, tenzij volgens de nationale wet de meerderjarigheid op jongere leeftijd bereikt wordt. Artikel 3 De belangen van het kind vormen de eerste overweging bij alle beslissingen betreffende een kind. Deze regel geldt voor al wie verantwoordelijk is voor het kind. Dit zijn de ouders, of wanneer de ouders tekortschieten aan hun verplichtingen, diegene die als verantwoordelijke voor het kind is aangesteld. Artikel 9 Een kind heeft het recht om bij zijn ouders te wonen, tenzij dit strijdig is met de belangen van het kind. Indien het kind van één of beide ouders is gescheiden, moet het regelmatig contact met beide ouders kunnen houden. Artikel 19 De overheid moet het kind beschermen tegen elke vorm van mishandeling door ouders of anderen, en sociale programma’s voorzien voor het voorkomen van mishandeling en het begeleiden van slachtoffers. Artikel 20 De overheid moet opvang voorzien voor kinderen die geen familie hebben.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 45/98
Artikel 24 Het kind heeft recht op voedsel, gezondheidszorg en medische zorg. Artikel 39 De overheid moet alle passende maatregelen nemen voor elk kind dat het slachtoffer is van gewapend conflict, marteling, verwaarlozing, mishandeling of uitbuiting, opdat het kan herstellen en zich opnieuw in de samenleving kan integreren. Vraag de deelnemers naar hun mening over deze lange lijst van waarborgen voor kinderen. Voorzien deze waarborgen in alle noden van straatkinderen, in het bijzonder van kinderen die bedelen? Wat ontbreekt er nog?
de kinderen op straat bedelen, en moet bereid zijn om hun situatie te veranderen. De bedelende straatkinderen zelf zijn klaar om te veranderen.’ Stap 8. Houd een “brainstorming” sessie over de vraag wat individuen, groepen en de gemeenschap zelf kunnen doen, zonder overheidshulp, om straatkinderen te helpen. De begeleider moet nota nemen van de verschillende voorstellen en de groep vragen om prioriteiten aan te duiden. Stap 9. Vraag iedere deelnemer om één aangelegenheid te noemen die hij/zijzelf, zijn/haar familie of gemeenschap zou kunnen doen om de rechtstoestand van straatkinderen in de eigen gemeenschap te verbeteren.
Stap 6. Merk op dat voornoemde bepalingen stellen dat “de overheid dit moet doen, en dat moet doen, …”. Rekening houdend met de praktische problemen in de gemeenschap, met problemen van armoede in de gemeenschap, en het grote aantal betrokken kinderen, is het werkelijk mogelijk dat de overheid al deze verplichtingen op zich neemt? Welke anderen zouden moeten delen in de verantwoordelijkheid? Stap 7. Bijdrage van de begeleider: Vertel de deelnemers dat een sociaal werker die gespecialiseerd is in het werken met straatkinderen, stelt dat het probleem moet worden opgelost op het niveau van de gemeenschap zelf, dus niet enkel met nieuwe wetten: ‘De toekomst van straatkinderen ziet er somber uit. Ze worden gedwongen om op straat te leven door omstandigheden, en niet uit eigen keuze. Ze worden langs alle kanten verkeerd behandeld. Ze worden niet aanvaard door de samenleving, ze worden niet behoorlijk opgevoed en de regering heeft er niet toe bijgedragen om hun situatie te verbeteren. In de eerste plaats moet de samenleving hen aanvaarden als menselijke wezens. De samenleving moet inzien waarom
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 46/98
Oefening 11 Kinderprostitutie Waarde Recht Overzicht Meisjes werken in de prostitutie omwille van vele redenen, maar zelden uit eigen keuze. Een voorbeeld: aangezien in sommige landen het inkomen dat kinderen verdienen en het inkomen van hun ouders niet volstaat om in het onderhoud van de familie te voorzien, zien de meisjes in de familie zich gedwongen om zich te prostitueren, terwijl de jongens zakkenrollers en dieven worden. Zo ontzegt armoede kinderen iedere familiestructuur. Meisjes werken vaak in gevaarlijke omstandigheden, zoals in bars en op straat. Grote aantallen jongens houden zich bezig met bedelen (zie oefening 10). Sociologische studies van kinderprostitutie concluderen: “Kinderprostituees beweren vaak dat ze vooral nood hebben aan onderdak. Ze betalen voor kost en inwoon in kamers die door vele meisjes samen bewoond worden. De eigenaars van de woning dreigen hen af. Wanneer ze geen geld hebben, slapen ze op straat, aan bushaltes of aan winkels. Wanneer ze ziek zijn, worden ze sowieso op straat gegooid. Ze hebben echter niet alleen onderdak nodig, ze moeten ook de mogelijkheid hebben om ander werk te vinden en zo een inkomen te verdienen. Doelstellingen Van de deelnemers worden verwacht dat ze: begrijpen waarom kinderen gedwongen worden tot prostitutie, en dat prostitutie bijna nooit uit vrije keuze gebeurt; leren inzien dat veel pooiers betrokken zijn en baat hebben bij de prostitutie van jonge meisjes, en dat ze daarvoor moeten veroordeeld worden, ook op strafrechtelijk gebied; relevante bepalingen van het Kinderrechtenverdrag leren kennen, en
zich gemotiveerd voelen om aan te dringen op hun implementatie; duidelijk te begrijpen dat het meisje dat betrokken is bij kinderprostitutie niet als schuldige mag aanzien worden, ook niet op strafrechtelijk gebied. Werkwijze De begeleider moet flexibel kunnen ingaan op de creatieve antwoorden van de deelnemers, en voldoende tijd voorzien voor discussie bij elke stap van de oefening, zonder dat de laatste stap van de oefening (het bepalen van strafrechtelijke verantwoordelijkheid) achterwege mag worden gelaten omwille van tijdgebrek. De begeleider moet de deelnemers de raad geven om bij de bespreking van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid geen personen bij naam te noemen. Benodigdheden Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Volgorde Stap 1. Wat zijn de oorzaken van kinderprostitutie? Vraag de deelnemers wat zij weten over de redenen waarom kinderen betrokken geraken in prostitutie, en benadruk het stapsgewijze proces van misbruik, dwang, misleiding, en mislukte pogingen om op andere manieren geld te verdienen. In het licht van het proces dat de deelnemers aangeven, vraag je of ze het er allen over eens zijn dat kinderen zelden zelf voor prostitutie kiezen boven een andere manieren van overleven. Erken dat ook jongens actief zijn in prostitutie, en schep de mogelijkheid om de situatie van zowel jongens als meisjes te bespreken.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 47/98
Stap 2. Vraag de deelnemers om zich een mooie bloem voor te stellen die net begint te bloeien. Wat zal er gebeuren wanneer iemand achteloos op de bloem stapt zonder haar te doden? Kan de bloem zich normaal ontwikkelen? Kan men niet de vergelijking maken tussen kind en bloem, in de zin dat een kind beschadigd en gekwetst is, en zich niet normaal kan ontwikkelen wanneer het in de prostitutie zit?
Stap 3. Spreek vanuit eigen ervaring over dit probleem en over de kinderen die er het slachtoffer van zijn, maar noem geen mensen bij naam. Probeerden de kinderen waarvan sprake alternatieve vormen van tewerkstelling te vinden? Individueel? Samen met anderen? Bespreek, opnieuw zonder namen te noemen, welke personen betrokken zijn in het proces waarbij kinderen afglijden naar prostitutie, en er verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden dat kinderen in de prostitutie gaan werken (ouders, gewelddadige echtgenoten, volwassenen die kinderen misbruiken, pooiers, bordeelhoudsters, enz.). Bespreek ook de problemen waarmee de kinderen geconfronteerd worden: seksueel overdraagbare aandoeningen, mishandeling door klanten en politie, uitstoting uit school, religieuze groepen, dorpen, enz. Discussieer over de verantwoordelijkheid van deze volwassenen voor het lot van de kinderen. Stap 4. Moet er wetgeving bestaan over deze materie? Vraag of de in stap 2 besproken volwassenen strafrechtelijk bestraft moeten worden voor hun af te keuren gedrag. Moet het kind bestraft worden omdat het zich prostitueert? Welke stappen kan het kind zetten om prostitutie
te vermijden? Wat zijn de rechten van het kind in deze situatie? Kunnen de deelnemers zich sommige rechten uit oefening 10 herinneren die eveneens van toepassing zijn op kinderprostituees? Stap 5. Wat betreft de volwassenen die er verantwoordelijk voor zijn dat een kind in de prostitutie terecht geraakt, moet de straf voor hun misdrijven niet zwaarder zijn in welbepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer het kind misleid wordt, of aan een professionele pooier wordt toevertrouwd, of wanneer het kind jonger is dan 15 jaar? Stap 6. Bijdrage van de begeleider: Leg uit dat in Cairo in 1994 een “Wereldconferentie over Bevolkingsbeleid” plaats vond en dat één van de belangrijkste discussiepunten tijdens de conferentie adolescenten betrof. Sommige staten weigerden botweg te erkennen dat adolescenten seksuele relaties onderhouden, en dat ze behoefte hebben aan reproductieve en seksuele gezondheidszorg. Wat zijn de behoeften van jonge mensen in de gemeenschap van de deelnemers? Denken ze dat meisjes die zich prostitueren voldoende ingelicht zijn over geboortebeperking en seksueel overdraagbare aandoeningen, welke soms zelfs tot onvruchtbaarheid kunnen leiden, en over het gevaar voor besmetting met HIV/AIDS? Stap 7. Als de wetgeving over kinderprostitutie voorziet in de bestraffing van volwassen criminelen (die kinderprostitutie organiseren), moet die wetgeving zich dan ook niet bekommeren om de kinderprostituee zelf en programma’s opzetten die het kind de mogelijkheid geven om aan zijn/haar benarde situatie te ontsnappen? Waaruit zouden zulke programma’s moeten bestaan? De begeleider merkt telkens op wanneer de programmavoorstellen beantwoorden aan de in Stap 1 vernoemde oorzaken voor prostitutie.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 48/98
Bijlage bij Oefening 11 Verdrag inzake de Rechten van het Kind Artikel 19 1. De Staten (…) nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. 2.
Deze maatregelen ter bescherming dienen, indien van toepassing, doeltreffende procedures te omvatten voor de invoering van sociale programma’s om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en van degenen die de zorg voor het kind hebben, alsmede procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling zoals hierboven beschreven, en, indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties.
Artikel 34 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe om het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik. Hiertoe nemen de Staten die partij zijn met name alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om te voorkomen dat: a) een kind ertoe wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten; b) kinderen worden geëxploiteerd in de prostitutie of andere onwettige seksuele praktijken; c) kinderen worden geëxploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografisch Benodigdheden.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 49/98
Oefening 12 De eerbiediging van mensenrechten wordt afgedwongen door het recht. Waarde Recht Overzicht Het is de taak van de overheid om misdaad te bestraffen zonder de principes van de rechtsstaat uit het oog te verliezen. De deelnemers moeten de oorzaken van criminaliteit begrijpen en erop staan dat verdachten in bepaalde zaken worden gearresteerd en voor de rechtbank worden vervolgd, maar steeds menswaardig worden behandeld. De politie moet handelen op professionele wijze, met respect voor de regels van het strafrecht en voor hun functie in een democratische samenleving waarin mensenrechten geëerbiedigd worden. Deze oefening moet aantonen dat het recht, wanneer het behoorlijk wordt toegepast, de eerbiediging van mensenrechten afdwingt. Zo stellen mensenrechten bijvoorbeeld dat een verdachte wordt geacht onschuldig te zijn tot het tegendeel bewezen is, ongeacht de eventueel lage komaf van de verdachte en ongeacht hoe duidelijk zijn schuld lijkt vast te staan. Zoals ieder van ons is de verdachte een mens die met waardigheid en respect behandeld dient te worden. Doelstellingen Van de deelnemers worden verwacht: te begrijpen wat de oorzaken van criminaliteit zijn; de principes van de eerlijke behandeling en bescherming van verdachten te eerbiedigen, met inbegrip van de praktijk van onmiddellijke overdracht van de verdachte aan het oordeel van een rechterlijke instantie, zoals vereist door het principe van het vermoeden van onschuld;
in te zien dat politiemensen hun emoties moeten kunnen bedwingen, een aangehoudene nooit mogen beledigen, kwetsen of folteren; een gevoel voor rechtvaardigheid in het strafrecht te ontwikkelen; ideeën te vormen over rechtsmiddelen tegen onrechtmatige aanhouding. Werkwijze De begeleider zorgt voor een kalme en ernstige sfeer die toestaat om een “schijnproces” te houden. Je moet erop letten dat er voldoende tijd wordt vrijgehouden voor de laatste stap van de oefening aangaande de mening van de deelnemers over de oorzaken van criminaliteit. Benodigdheden Objecten waarmee geteld kan worden (papiertjes, stokjes, enz., vijf per deelnemer) De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens Volgorde Stap 1. Iedere deelnemer stelt zich voor aan de groep, met vermelding van zijn/haar volledige naam, waar hij/zij vandaan komt, enz. Wanneer ieder zich heeft voorgesteld, duidt de begeleider een willekeurige deelnemer aan en vraagt deze om iets te zeggen over een andere deelnemer aan de hand van diens verhaal aan de groep. De persoon die beschreven wordt, spreekt op zijn beurt over een andere deelnemer. Door zich persoonlijk voor te stellen en elkaar te leren herkennen, wordt het voor de deelnemers gemakkelijker om zich in te leven in het rollenspel van het “schijnproces”.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 50/98
Stap 2. De begeleider vraagt de deelnemers om een rechter democratisch te verkiezen en te benoemen. De begeleider vraagt ook drie vrijwilligers om de rol van politiebeambte, verdachte en slachtoffer te spelen. Alle andere deelnemers nemen plaats vóór de rechter. De deelnemers worden eraan herinnerd dat ze zich met waardigheid, discipline en eerbied voor de rechtbank moeten gedragen. Stap 3. De feiten van de hypothetische zaak worden voorgelezen. De begeleider zorgt ervoor dat ieder element van de zaak door alle deelnemers wordt gehoord en verstaan. Indien mogelijk, kunnen kopies van de zaak aan de rechter, politiebeambte, verdachte, oom en slachtoffer worden gegeven. De spelers moeten voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op hun rol. (Voor de begeleider: In de zaak hieronder wordt verwezen naar X, d.i. de verdachte. Geef hem een naam die vaak voorkomt in jouw land.) Dit is de hypothetische situatie: De zaak van X X is een jongeman van 19 jaar die op jonge leeftijd zijn beide ouders verloor. Hij is opgevoed bij een oude oom die leeft van geld dat verwanten hem opsturen vanuit het buitenland. Om zijn oom te helpen, gaf X de school op. Hij deed thuis klusjes en zorgde mee voor de andere kinderen in het gezin. Op een gegeven moment werd de oom echter ziek en kon hij zijn grote familie niet langer onderhouden met het weinige geld dat hem maandelijks toegestuurd wordt. Daarom zei de oom tegen X dat hij alleen moest gaan wonen. Hij moest het huis van zijn oom verlaten, en begon wanhopig naar werk te zoeken. Vruchteloos zocht X naar een job om zijn dagelijks brood te verdienen. Zonder geld en zonder eten kwam hij in de verleiding om genoeg geld te stelen om brood te kopen bij Y, een winkelierster in het stadscentrum. Aangezien hij niet erg bedreven was in het
stelen, werd hij door Y op heterdaad betrapt. Met de hulp van vrienden die bij Y op bezoek waren, slaagde ze erin X aan te houden en over te dragen aan de politie. Stap 4. X wordt snel voor de rechtbank gebracht. De rechter moet eraan herinnerd worden dat hij/zij het proces moet leiden en beheersen, en zo bijvoorbeeld moet aanduiden wie als eerste mag spreken (de vervolgende partij), als tweede (de getuigen), als laatste (de beschuldigde), enz. De rechter moet uitleggen dat een bekentenis alleen niet kan leiden tot de veroordeling van de beschuldigde; dat de beschuldigde voor onschuldig wordt gehouden tot het tegendeel is bewezen, en dat de beschuldigde niet het bewijs moet leveren van zijn onschuld, maar dat de vervolgende partij de schuld moet bewijzen. De rechter moet de orde bewaren in de gerechtszaal (geen gelach, chaos vermijden, …), maar mag zich niet al te formeel gedragen om het vertrouwen van de spelers niet te verliezen. De rechter moet aangeven wanneer de zaak een aanvang neemt.
Stap 5. In antwoord op de vragen van de rechter, zegt X dat hij het misdrijf heeft toegegeven, maar enkel nadat de politie hem vertelde dat ze hem geen eten of water zouden geven totdat hij hen vertelde wat er in werkelijkheid gebeurd was. De rechter berispt de politie voor deze handelswijze, en velt zijn oordeel (schuldig of onschuldig) na de argumenten van beide partijen te hebben gehoord. De rechter moet proberen zijn beslissing niet te stoelen op wetgeving, maar op zijn persoonlijke ervaring, zijn moreel oordeel en zijn rechtvaardigheidsgevoel.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 51/98
Stap 6. De rechtbank wordt nu ontbonden. De begeleider vraagt elke deelnemer of hij/zij ooit een proces heeft bijgewoond. Diegenen die deze vraag bevestigend beantwoorden, worden vervolgens gevraagd of ze tenminste één positief feit en één negatief feit uit het schijnproces kunnen aanhalen. Vraag of elke deelnemer zich kan vinden in het oordeel van de rechter en waarom (niet). Stap 7. De begeleider deelt de deelnemers op in kleine groepjes. Elke groep duidt een voorzitter en een verslaggever aan. Elke deelnemer krijgt vijf stokjes, papiertjes, of steentjes, of een ander object waarmee geteld kan worden (om ervoor te zorgen dat elke deelnemer een gelijke kans heeft om aan het woord te komen). Iedere deelnemer moet een object neerleggen bij het beantwoorden van een vraag. Als de stokjes op zijn, heeft de deelnemer niet langer recht om het woord te nemen. De vragen zijn de volgende: Waarom begaan mensen kruimeldiefstallen? Heb je ooit ervaren dat iemand een misdrijf beging en beweerde dat dit absoluut noodzakelijk was? Wat moet je doen als je een diefstal ziet gebeuren? De eigenaar verwittigen? De dief tegenhouden? De politie bellen? Wat moet de eigenaar doen? Wat moet de politie doen? Bezondigde de politie zich in dit geval aan foltering om een bekentenis af te dwingen? Wat moet de verdachte doen? Wat moet de familie van de verdachte doen als hij/zij lange tijd aangehouden blijft? Wat bedoelt men met het universele mensenrecht: ““Iedereen wordt als onschuldig beschouwd tot het tegendeel is bewezen”? Wat zou jij doen als je verkeerdelijk werd aangehouden (je bent niet schuldig)?
Bijlage bij Oefening 12 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens Artikel 5 Niemand zal aan folteringen, noch aan wreedaardige, onmenselijke of vernederende straffen of behandelingen worden onderworpen. Artikel 9 Niemand mag willekeurig aangehouden, gevangen gehouden noch verbannen worden. Artikel 10 Een ieder heeft, in volledige gelijkheid, het recht dat zijn zaak billijk en openlijk wordt onderzocht door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank, die zal beslissen hetzij over zijn rechten en verplichtingen, hetzij over de gegrondheid van elke tegen hem gerichte beschuldiging op strafrechtelijk gebied. Artikel 11 1. Een ieder die beschuldigd is van een strafbare daad, wordt verondersteld onschuldig te zijn totdat zijn schuld wettelijk wordt vastgesteld tijdens een openbaar rechtsgeding, in de loop waarvan hem alle nodige waarborgen voor zijn verdediging verzekerd geworden zijn.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 52/98
Stap 3 Rechtvaardigheid nastreven door analyse Waarde: Gebruik maken van mensenrechten Oefening 13: ‘De UVRM: Wat betekent ze voor mij?’ Oefening 14: ‘Wereldvoedseldag’
Waarde: Vooroordelen te lijf gaan Oefening 15: ‘Vooroordelen en discriminatie in de ogen kijken’ Oefening 16: ‘Vrouwenrechten in de praktijk’
Waarde: Rechtvaardigheid nastreven Oefening 17: ‘Leren en actie ondernemen: De Rechten van het Kind Oefening 18: ‘Kennis tot kracht maken’
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 53/98
Oefening 13 De UVRM: Wat betekent ze voor mij? Waarde Gebruik maken van mensenrechten Overzicht De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948) is een gedetailleerd handvest van de waarden en vrijheden die het idealisme van de toenmalige tijdsgeest (1948) omschrijft. Ook nu geldt het als een analytisch instrument waarmee wij, als mens, claims kunnen leggen op rechten die ons in staat stellen om onze potentiële waardigheid te verwezenlijken. Het vroegere idealisme werd in 1941 door president Franklin Roosevelt verwoord in een oorlogsboodschap. Hij probeerde over de slagvelden van WO II heen te kijken naar een meer vreedzame internationale gemeenschap. Als sleutel tot vrede, zag hij “4 vrijheden”: vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, vrijheid van armoede (dus economische zekerheid) en vrijheid van angst (internationale vrede). Doelstelling De primaire doelen van deze oefening zijn: de deelnemers concreet te helpen om de bepalingen van de 30 artikels van de UVRM te begrijpen; de onderlinge verwevenheid van alle mensenrechten te appreciëren; cognitieve en analytische vaardigheden te verwerven om de UVRM toe te passen op concrete problemen; erin te slagen de rechtsprincipes in het dagelijkse leven toe te passen.
Procedure Om studenten kennis te laten maken met specifieke UVRM-bepalingen en de manier waarop die gerangschikt en georganiseerd zijn, zal de begeleider meer eigen inbreng moeten doen dan tot hiertoe het geval was. Wanneer je de volgende indeling introduceert: (1) het burgerrecht op gelijkheid; (2) politieke participatierechten; (3) sociale rechten die de privacy en het familiale leven beschermen; (4) economische rechten om in het levensonderhoud te voorzien, dan selecteer je enkele bepalingen uit de UVRM (in simpele bewoordingen) en vraag je de deelnemers deze bepalingen in verband te brengen bij één van deze categorieën. Probeer hen een cognitief begrip van de UVRM bij te brengen door hen de UVRM te laten voorstellen als een tempel met vier pilaren. Elke pilaar staat hier symbool voor één van de hierboven genoemde categorieën. Benodigdheden De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (vereenvoudigde versie) Volgorde Stap 1. Als begeleider vertel je dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 30 artikels bevat. Eén van haar opstellers, de Franse geleerde en diplomaat Réné Cassin, zei dat de vele bepalingen gezien moesten worden als pilaren die een breed dak omhoog houden. Elke pilaar ondersteunt een ander mensenrecht. De eerste pilaar heeft betrekking op het burgerlijk recht op gelijkheid, de tweede op sociale rechten die het familiale leven beschermen, de derde op politieke participatierechten en de vierde op economische rechten om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Teken
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 54/98
een tempel met vier pilaren en lees artikel 1, 2, 7 en 8 (uit de vereenvoudigde versie van de UVRM hieronder). Vraag in welk van de vier pilaren deze artikels passen. Stap 2. Vraag of er iemand enkele politieke rechten kan noemen en rangschik de antwoorden in het gepaste vakje (18 tot en met 21) van de UVRM-tempel hierboven. Vraag naar gelijkaardige voorbeelden voor sociale rechten (artikels 12 tot en met 17) en doe ook hetzelfde voor economische rechten die onder de vierde pilaar van de tempel vallen (artikels 22 tot en met 27). Stap 3. De begeleider legt in het kort uit dat een andere opsteller van de verklaring, Charles Malik uit Libanon, van mening was dat al deze rechten die zich op de individuele vrijheid richten, een bindmiddel nodig hadden: een dak dat op de vier pijlers rust en hen zo verbindt. Op die manier wordt getoond dat deze rechten wereldwijd ondersteund moeten worden en dat alle landen moeten samenwerken om deze vrijheden te promoten. Met andere woorden, de laatste drie artikels (28, 29, 30) van de
Stap 4: Geef iedereen een nummer van één tot vier. Iedereen die het nummer 1 heeft gekregen zit nu in de burgerrechtengroep,
UVRM lijken te zeggen “We hebben een dak nodig dat het geheel bijeen houdt”. Charles Malik legde uit dat de laatste drie artikels nogal alomvattend zijn om zo het vooroordeel tegen te gaan dat zegt dat de vier vrijheden negatief geformuleerd zijn. Hiermee wordt gedoeld op het recht op overheidsinmenging en de grenzen hieraan, zoals beperkingen op persvrijheid. Hij wou in de UVRM de boodschap leggen dat regeringen, op zichzelf en in internationaal verband, de plicht hebben om een zo geschikt mogelijke structuur te implementeren waarin de mensenrechten wortel kunnen schieten. Ook wilde hij er de nadruk op leggen dat welvarende staten de plicht hebben om mee te helpen aan de economische ontwikkeling van armere landen. De artikels 28, 29 en 30 proberen de verschillende rechten te harmoniseren op een manier dat ze niet in conflict komen met andere VN-doelen, b.v. vrije meningsuiting kan niet ingeroepen worden om oorlogspropaganda te rechtvaardigen. Denken jullie dat deze artikels iedereen in heel de wereld aanspreken om alles samen te houden?
zij met nummer 2 in de groep voor sociale rechten, de deelnemers met nummer 3 in de groep van de politieke rechten en zij met
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 55/98
nummer 4 in de groep voor economische rechten. De eerste groep behandelt de vraag: “Op welke manier verzorgen burgerrechten (de artikels 1 tot 11) mijn recht om mezelf te zijn?”. De tweede groep zal antwoord geven op de vraag hoe sociale rechten (artikels 12-17) instaan voor de zin “Laat ons doen”. De derde groep moet ons uitleggen waarom de artikels 18 tot 21 de slogan “Ik kan mee helpen beslissen” behelzen. De vierde groep zal tenslotte denken over de vraag waarom de artikels 2227 staan voor de claim “Ik heb werk en genoeg levensmiddelen nodig”. Stap 5. Vraag de mensen van groep 1 om enkele burgerrechten op te noemen. Vraag dan aan de mensen van groep 2, 3 en 4 wat er zou gebeuren als die rechten afgeschaft zouden worden. Herhaal dit ook voor de rechten van de andere pijlers zodat duidelijk wordt dat de verschillende rechten enkel dankzij elkaar kunnen bestaan. Start een algemene discussie om te zien of de deelnemers begrijpen dat alle rechten onderling verweven zijn, dat de hele tempel instort als één pijler verwijderd wordt. Toont dit aan dat alle rechten elementen zijn van een hele structuur of zijn er deelnemers die vinden dat bepaalde vrijheden belangrijker zijn dan andere? Vinden sommigen dat bepaalde rechten genegeerd kunnen worden zonder de hele structuur in gevaar te brengen? Ga in de discussie na of iedereen “de holistische visie op mensenrechten” kan smaken.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 56/98
Bijlage bij oefening 13 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (vereenvoudigde versie) Burgerrechten 1. Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich daarom ten opzichte van elkaar in een geest van vriendschap en broederschap te gedragen. 2.
Iedereen kan aanspraak maken op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status
3.
Iedereen heeft recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon.
4.
Niemand zal in slavernij of horigheid gehouden worden. Slavernij en slavenhandel in iedere vorm zijn verboden.
5.
6.
Niemand zal onderworpen worden aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing Iedereen heeft, waar hij zich ook bevindt, het recht als persoon erkend te worden voor de wet.
7.
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder onderscheid aanspraak op gelijke bescherming door de wet.
8.
Iedereen heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp van bevoegde nationale rechterlijke instanties wanneer zijn juridische rechten worden geschonden.
9.
Niemand zal onderworpen worden aan willekeurige arrestatie, detentie of verbanning.
10. Iedereen die voor het gerecht gedaagd wordt heeft recht op een eerlijke en openbare hoorzitting door een hof dat onafhankelijk en onpartijdig is.
11. Iedereen die wordt vervolgd, heeft er recht op onschuldig geacht te worden, totdat zijn schuld bewezen wordt. Niemand mag veroordeeld worden voor een handeling die niet strafbaar was op het moment dat ze uitgevoerd werd. Sociale rechten 12. Niemand heeft het recht zich te mengen in jouw persoonlijke aangelegenheden, gezin, thuis of briefwisseling. Daarnaast heeft niemand het recht om zonder reden jouw eerlijkheid in twijfel te trekken of je goede naam te besmeuren 13. Iedereen heeft het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven binnen de grenzen van elke Staat. Iedereen mag elk land, met inbegrip van het zijne, verlaten en naar dat land terug te keren. 14. Een ieder heeft het recht om in andere landen asiel te zoeken en bescherming te genieten tegen vervolging 15. Niemand mag willekeurig zijn nationaliteit worden ontnomen, noch het recht worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen 16. Zonder enige beperking op grond van ras, nationaliteit of godsdienst, hebben volwassen mannen en vrouwen het recht om te huwen en een gezin te stichten. Een huwelijk kan slechts worden gesloten met de vrije en volledige toestemming van beide partijen. Zij hebben gelijke rechten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan. 17. Een ieder heeft recht op eigendom, hetzij alleen, hetzij tezamen met anderen. Niemand mag willekeurig van zijn eigendom worden beroofd. Politieke rechten 18. Iedereen heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Ook heeft iedereen de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 57/98
19. Een ieder heeft het recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Iedereen mag kranten lezen en naar de radio luisteren. Je hebt het recht je ideeën op papier te zetten en deze te verspreiden zonder dat iemand je probeert tegen te houden. 20. Iedereen heeft recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering. Niemand mag echter worden gedwongen om tot een vereniging te behoren. 21. Iedereen heeft het recht om lid te zijn van zijn regering, die verkozen wordt door middel van eerlijke verkiezingen, waarbij elke stem evenveel waard is en waarbij ieder voor zich over zijn stem mag beslissen. De wil van het volk zal de grondslag zijn van het gezag van de regering. Economische rechten 22. Als lid van deze planeet heb je het recht dat aan je primaire behoeftes voldaan wordt zodat je met trots de persoon kan worden die je wil zijn. Andere landen of groepen van landen moeten hierbij helpen. 23. Iedereen heeft het recht om zijn werk te kiezen, om lid te worden van een vakvereniging, om in een veilige omgeving te werken en om beschermd te worden tegen werkloosheid. Iedereen heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid zodat men ervoor kan zorgen dat zijn gezin een menswaardig bestaan verzekerd wordt. De verloning moet zo nodig met andere middelen van sociale bescherming aangevuld worden. 24. Iedereen heeft recht op rust en op eigen vrije tijd, met inbegrip van een redelijke beperking van de arbeidstijd, en op periodieke vakanties met behoud van loon.
26. Iedereen heeft recht op onderwijs; het onderwijs zal kosteloos zijn, althans wat het lager en beginonderwijs betreft. Het lager onderwijs zal verplicht zijn. Hoger onderwijs zal gelijkelijk openstaan voor een ieder, die daartoe de begaafdheid bezit. Het onderwijs zal gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. 27. Iedereen heeft het recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap, om te genieten van kunst en om deel te hebben aan wetenschappelijke vooruitgang en de vruchten daarvan. Iedereen heeft daarenboven recht op de bescherming van de dingen die men geschreven, gemaakt of uitgevonden heeft. Hiervoor moet hij erkenning en indien nodig een gepaste beloning krijgen Gemeenschappelijke verantwoordelijkheden 28. Iedereen heeft recht op een wereld waar zijn rechten en vrijheden ten volle kunnen worden beschermd en verwezenlijkt. 29. Iedereen heeft een verantwoordelijkheid ten opzichte van de plek waar men leeft en ten opzichte van de mensen waartussen men leeft. We moeten voor elkaar zorgen. Om van onze vrijheid te genieten, hebben we wetten en grenzen nodig die de rechten van iedereen beschermen, die tegemoet komen aan ons rechtvaardigheidsgevoel en die de vrede in de wereld bewaren en die de Verenigde Naties ondersteunen. 30. Niets in deze verklaring kan ervoor zorgen dat onze rechten afgezwakt of afgenomen kunnen worden.
25. Iedereen heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder begrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden waaraan men geen schuld heeft.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 58/98
Oefening 14 Wereldvoedseldag Waarde Gebruik maken van mensenrechten Overzicht Op 16 oktober is het wereldvoedseldag. Die dag zullen mensen in meer dan 140 landen (alle leden van de Organisatie van de VN voor Voedsel en Landbouw, FAO) problemen rond voedsel en honger bestuderen. Elk land zal zijn eigen visie op het voedselvraagstuk hebben, maar de lidstaten zullen proberen om samen naar oplossingen te zoeken. De problemen rond voedsel zijn vooral prangend in landen waar kinderen het meest te lijden hebben. In ontwikkelingslanden is één derde van de kinderen - meer dan 200 miljoen – sterk ondervoed. Dit brengt een normale ontwikkeling en hun gezondheid in gevaar. Twee NGO’s, Oxfam en Bread for the World, schatten dat twee derde van het miljard mensen dat in honger leeft, kinderen zijn; zij vormen dus de meerderheid. In veel landen bestaat er een absoluut voedseltekort door hongersnood, maar het echte probleem van arme gezinnen is dat ze het voedsel dat beschikbaar is niet kunnen betalen en dat ze niet kunnen beroep doen op de medische zorgen die moeders en kinderen nodig hebben. Doelstelling De deelnemers zullen: een onderscheid kunnen maken tussen behoeftes en verlangens; een onderscheid kunnen maken tussen honger, ondervoeding en hongersnood. Ze zullen de verschillen hiertussen begrijpen op een manier die verband houdt met hun eigen leven; een visie op de honger in de wereld ontwikkelen, inclusief een besef van in welke landen de problemen het grootst zijn;
enkele vergelijkende vaardigheden ontwikkelen waarmee ze de honger in hun eigen land kunnen analyseren; enkele beleidsmiddelen aanhalen die een antwoord bieden op de honger in de wereld, door ook met globalisering rekening te houden. Procedure Voor de begeleider zal het vooral een uitdaging worden ervoor te zorgen dat de deelnemers analytische vaardigheden ontwikkelen, door antwoorden te vinden op moeilijke vragen rond kinderen, honger en het recht op voedsel. Deze oefening zal waarschijnlijk meer tijd in beslag nemen dan normaal en het zou kunnen dat hier twee sessies aan besteed moeten worden omdat er veel nieuwe informatie te verwerken valt. Het geheel zal ook wat langer duren omdat het tijd kost om deze nieuwe analytische vaardigheden te testen en omdat de oefening eindigt met een rollenspel waarin de deelnemers de rol van adviseurs van een internationale bijeenkomst van de Organisatie voor Voedsel en Landbouw zullen naspelen. Benodigdheden Vereenvoudigde versie van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten Vereenvoudigde versie van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, Vergelijkbare gegevens en definities die nuttig zijn om het voedselvraagstuk te analyseren met een specifieke aandacht voor honger bij kinderen in verschillende landen. Volgorde Stap 1. Vraag de deelnemers of ze vinden dat voedsel de basisbehoefte is om te
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 59/98
kunnen overleven. Zijn er deelnemers die kunnen getuigen over de momenten dat ze honger hadden? Vraag de deelnemers die zeiden dat ze ooit honger hadden om het verschil uit te leggen tussen: een tussendoortje te willen, en er geen krijgen, en niet al het voedsel krijgen dat je nodig hebt om te overleven. Inbreng van de begeleider: help de deelnemers een onderscheid te maken tussen: Honger: niet genoeg te eten krijgen Ondervoeding: niet de juiste dingen te eten krijgen Hongersnood: sterven door een gebrek aan voedsel of voedingsmiddelen. Vraag de deelnemers om te praten over deze drie situaties in hun leven of in het leven van personen die ze kennen. Stap 2. Leg uit dat organisaties als Oxfam en Bread for the World schatten dat twee derde van het miljard mensen dat in honger leeft, kinderen zijn; zij vormen dus de meerderheid. Vraag de deelnemers waarom dat zo zou kunnen zijn. Stap 3. Leg uit dat armoede vaak leidt tot honger en ziekte en dat bij jonge kinderen honger en ziekten sterk samengaan. Hongerige en ondervoede kinderen zijn vaker ziek dan kinderen die genoeg voedsel krijgen. Zieke kinderen kunnen vaak niet eten en dit leidt dan weer tot honger en ondervoeding. Dit is een vicieuze cirkel waaruit het moeilijk te ontsnappen is. Brainstorm eens om zo de verschillende oorzaken van honger bij kinderen aan te duiden. De begeleider houdt de verschillende aangeduide oorzaken bij en wijst erop dat veel van die oorzaken duiden op armoede, en dus van economische aard zijn. Stap 4. De antwoorden die uit het brainstormen voortkomen, worden door de begeleider ingedeeld in vier groepen: sociale, politieke, economische en culturele verklaringen. Deel de deelnemers in kleine groepen in die deze verschillende oorzaken bespreken. De eerste groep bekijkt hoe
sociale factoren de honger in ons land veroorzaken, de tweede groep welke politieke verklaringen hiervoor zijn, de derde groep de economische elementen en de vierde groep werpt zijn licht op culturele factoren. Geef aan elke groep de informatie over “Mortaliteit bij kinderen onder de 5 jaar” uit de bijlage. Deel ook indicators uit die een blik werpen op cijfers als “aantal dokters per hoofd”, “dagelijks caloriegebruik per hoofd” en een cijfer voor de “nationale voedselproductie per hoofd”. Vraag elke groep te rapporteren door gebruik te maken van de informatie die zij nuttig achten. Stap 5. Nadat de groepen hun thema voorgebracht hebben, start je een open discussie over de oorzaken van honger. Stimuleer de deelnemers om verklaringen te vinden die tot dan toe over het hoofd gezien zijn, zeker als men honger in de eigen gemeenschap bekijkt. Stap 6. Daag de deelnemers uit om “wereldwijd te denken”. Vertel hen of laat hen de volgende analyse lezen van een rapport uit 1999 van de FAO (geparafraseerd). Nodig de deelnemers uit om dit document uit te leggen en te interpreteren met het oog op hun eigen land. Het is mogelijk om genoeg voedsel voor iedereen te produceren. Hiervoor is het nodig om 1. de voedselproductie op te voeren, vooral in armere landen die voedsel tekort hebben; 2. ervoor te zorgen dat iedereen toegang heeft tot het beschikbare voedsel; 3. vooral in landen die geteisterd worden door voedseltekorten daar landbouwontwikkeling en armoedebestrijding te promoten. Desalniettemin is de vooruitgang inzake voedselzekerheid ongelijk verdeeld en het is waarschijnlijk dat dit zo blijft in de 21e eeuw. Als de huidige trend zich doorzet zullen de meeste ontwikkelingslanden in het jaar 2010 in
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 60/98
staat zijn de hoeveelheid voedsel per hoofd te verhogen en ondervoeding terug te dringen. De regio ten zuiden van de Sahara zal echter naar alle waarschijnlijkheid te kampen blijven hebben met voedselonzekerheid en ook delen van Zuid-Azië, Latijns Amerika en de Caraïben zullen het moeilijk blijven hebben. Dit is voor een deel te wijten aan de “economische globaliseringtrends” in zowel de internationale als de nationale handelspolitiek. Hieronder wordt de deregulering van de handel verstaan, het opengooien van de economieën voor buitenlandse concurrentie en het promoten van exportuitbreiding. Op deze manier verworden ontwikkelingslanden van landbouwuitvoerders tot landbouwinvoerders. Landen die voor de financiering van hun voedsel afhangen van de landbouwexport zijn hiervan het slachtoffer. Voor de geïndustrialiseerde landen betekent globalisering een stijgende export van afgewerkte goederen, stijgende winsten en een stijging van de voedselconsumptie (uit
een internet rapport in 1999 van http://www.fao.org). Stap 7. Vertel de deelnemers nu dat het 16 oktober wereldvoedseldag is. Die dag zullen mensen in meer dan 140 landen (alle leden van de FAO) problemen rond voedsel en honger bestuderen. Elk land zal zijn eigen visie op het voedselvraagstuk hebben, maar de lidstaten zullen proberen om samen naar oplossingen te zoeken. Vraag de deelnemers zich voor te stellen dat zij afgevaardigden zijn, die hun land bij de volgende internationale FAO-top zullen vertegenwoordigen. Voor deze bijeenkomst moeten ze ten hoogste tien voorstellen formuleren die op de vergadering zullen worden voorgesteld. De voorstellen moeten de internationale samenwerking bevorderen, aan de mensenrechtenstandaarden voldoen en rekening houden met de situatie waarin het eigen land zich bevindt. Is het mogelijk om een consensus te vinden voor de voorstellen die elk land uit eigen naam zal doen?
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 61/98
Bijlage bij oefening 14 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1976); Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989); Statistieken over Kindersterfte en Armoede (1999) Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1976) Artikel 11 Sectie 2: De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, het fundamentele recht erkennende van een ieder om gevrijwaard te zijn van honger, nemen zowel zelfstandig als door middel van internationale samenwerking de maatregelen, waaronder mede bijzondere programma's, die nodig zijn ten einde: a. De methoden voor de voortbrenging, verduurzaming en verdeling van voedsel te verbeteren door volledige gebruikmaking van de technische en wetenschappelijke kennis, door het geven van voorlichting omtrent de beginselen der voedingsleer en door het ontwikkelen of reorganiseren van agrarische stelsels op zodanige wijze dat de meest doelmatige ontwikkeling en benutting van natuurlijke hulpbronnen wordt verkregen; b. Een billijke verdeling van de wereldvoedselvoorraden in verhouding tot de behoefte te verzekeren, daarbij rekening houdende met de problemen van zowel de voedsel invoerende als de voedsel uitvoerende landen.
c. om passende pre- en postnatale gezondheidszorg voor moeders te waarborgen; d. om te waarborgen dat alle geledingen van de samenleving, met name ouders en kinderen, worden voorgelicht over, toegang hebben tot onderwijs over, en worden gesteund in het gebruik van de fundamentele kennis van de gezondheid en de voeding van kinderen, de voordelen van borstvoeding, hygiëne en sanitaire voorzieningen en het voorkomen van ongevallen.
Verdrag inzake de Rechten van het Kind Artikel 24 (2) De Staten die partij zijn, streven de volledige verwezenlijking van dit recht na en nemen passende maatregelen, met name: a. om baby- en kindersterfte te verminderen; b. om ziekte, ondervoeding en slechte voeding te bestrijden, mede binnen het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg, door onder andere het toepassen van gemakkelijk beschikbare technologie en door het voorzien in voedsel met voldoende voedingswaarde en zuiver drinkwater, de gevaren en risico's van milieuverontreiniging in aanmerking nemend;
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 62/98
Sterftecijfer van kinderen in 7 landen vergeleken met informatie over voedsel en gezondheidszorg Land Sterftecijfer bij Dokters (per Dagelijkse Voedselproductie kinderen jonger 100.000 hoeveelheid (per hoofd) dan 5 jaar (per inwoners) calorieën (per 100.000 hoofd) inwoners)1 Zuid-Korea 7 127 3,159 135 Mexico 32 107 3,116 101 Thailand 38 24 2,247 106 Peru 58 73 2,147 124 Namibië 77 23 2,093 64 Bangladesh 112 18 2,001 98 Sierra Leone 284 2 1,192 85 (Bron: United Nations Development Program, Human Development Report, 1998, The Washington Post, 17 september 1999, p. A 17, 22 Population Reference Bureau)
1
Indien de deelnemers in staat zijn om vergelijkende cijfers te bespreken kan de begeleider uitleggen dat de belangrijkste informatie die de VN gebruikt om het welzijn van kinderen te meten de ‘Under Five Mortality Rate’ (U5MR) is, dat is het aantal kinderen per duizend die in dat land sterven voordat ze vijf jaar zijn. Kinderen die op jonge leeftijd sterven zijn bijna altijd ziek of hongerig. Daarom is dit cijfer erg belangrijk om het wereldvoedselprobleem te begrijpen. Vraag de deelnemers om de landen te rangschikken van goed naar slecht. Laat ze dit ook doen voor de andere variabelen. Dit cijfer is door het VN Ontwikkelingsprogramma (UNDP) bekendgemaakt in 1998 en het merendeel van de informatie stamt uit 1996. Ter informatie voor de begeleider: het cijfer voor de voedselproductie per capita is de gemiddelde jaarlijks geproduceerde hoeveelheid voedsel van het laatste jaar (1996) vergeleken met 1980 waarvan de gemiddelde score gestandaardiseerd is op 100.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 63/98
Oefening 15 Vooroordelen en discriminatie in de ogen kijken Waarde Vooroordelen te lijf gaan Overzicht Inzicht krijgen in vooroordelen, discriminatie, racisme, seksisme en etnocentrisme is een belangrijk aspect van mensenrechteneducatie. Deze vormen van morele uitsluiting zijn wezenlijke gedaantes van het centrale probleem: de ontkenning van de menselijke waardigheid. Die maakt verschillende vormen van discriminatie mogelijk die zich voornamelijk tegen minderheden richten. Groepen die vooral onder discriminatie lijden zijn etnische, taalkundige, religieuze en andere minderheden, vluchtelingen en ontheemden. Het zijn vooroordelen en onwetendheid die deze vorm van ontmenselijking aanwakkeren en een voedingsbodem geven aan verschillende vormen van discriminatie. Doelen De deelnemers zullen: nadenken over de betekenis en de aard van vooroordelen nadenken over de kenmerken van discriminatie en over de wijze waarop discriminatie zijn oorsprong vindt in vooroordelen. in staat gesteld worden om problemen met betrekking tot vooroordelen over en discriminatie van minderheidsgroepen te onderkennen. een actieplan bedenken, gebaseerd op nationale en internationale mensenrechten, dat een probleem van discriminatie tegen een minderheidsgroep aanpakt. Procedure De lesgever legt op een creatieve manier het verschil uit tussen vooroordelen en discriminatie. Zo zullen de deelnemers het
verband tussen beide begrippen inzien. Dit kan gevoelig liggen voor sommigen. Daarom is het nodig hiervoor voldoende tijd uit te trekken zodat alle verschillende meningen aan bod kunnen komen. Het is niet de taak van de lesgever om opvattingen die met vooroordelen behept zijn, te verbeteren. Hij moet het wel mogelijk maken dat de anderen hierover hun ideeën kwijt kunnen. De stappen 5 en 8 zijn eerder ingewikkeld. Daarom moet de lesgever regelmatig bij de verschillende groepjes langsgaan om te kijken of ze hun opdracht begrijpen. Benodigdheden Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPOverdrag). Volgorde Stap 1. Vraag de deelnemers verschillende etnische minderheden in je land op te noemen. Laat hen er een groep uitpikken waarmee ze bekend zijn en laat hen uitleggen of deze mensen al dan niet gediscrimineerd worden. Stap 2. Inbreng van de lesgever: Leg uit dat vooroordelen en discriminatie nauw verbonden zijn en dat vooroordelen tot discriminatie leiden. Vooroordelen omvatten opvattingen, gevoelens en gedrag. Gevoelens van vooroordeel tegen bepaalde personen komen voort uit de opvatting en het gedrag dat die mensen minderwaardig zijn en op een onwaardige of zelfs minachtende manier moeten worden behandeld. Vooroordelen zijn een vruchtbare grond waarin dergelijke gebruiken, gewoontes en gedragingen wortel kunnen schieten en doorgroeien naar een systematische onderdrukking. Vooroordelen
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 63/98
en negatieve gevoelens zijn vaak gericht tegen vrouwen, maar ook tegen andere maatschappelijke groepen zoals vluchtelingen, ontheemden, leden van verschillende religieuze, etnische en taalgroepen,... Vooroordelen neigen ernaar sterker te zijn bij personen en samenlevingen waar het overwogen beoordelen zwak ontwikkeld is En waar onwetendheid de bron is van vooroordelen dan zelf aanleiding geven tot morele uitsluiting van anderen en tot het ontkennen van het recht op een gelijke en eerlijke behandeling. Het is de onwetendheid die ervoor zorgt dat men denkt dat uitsluiting en ontkenning van basisrechten “natuurlijk” zijn. Vooroordelen zijn vaak verdoken, maar komen aan de oppervlakte wanneer (1) mensen scheldwoorden gebruiken om naar minderheden te verwijzen, waarmee ze aangeven dat ze hen beschouwen als personen die minder zijn dan mensen, en wanneer. (2) mensen in stereotypen spreken zoals “Oh, de X, die zij zijn lui en dom”. Discriminatie veronderstelt een handeling, meestal gebaseerd op een oneerlijke regels. Discriminerende handelingen zijn gebaseerd op het vooroordeel van een groep die zich superieur acht, die ervan uitgaat dat ze het recht heeft om anderen hun mensenrechten te ontzeggen en hen niet te laten meegenieten van de vruchten van de samenleving. Discriminatie is dus het ontkennen van de mensenrechten en gelijke rechten van zij die gediscrimineerd worden. De handelingen ontkennen de menselijke gelijkheid en zorgen zo voor een leven vol problemen en moeilijkheden voor sommigen terwijl anderen het recht krijgen op allerhande voordelen en privileges. Op dezelde manier waarop vooroordelen de weg plaveien naar discriminatie plaveit discriminatie de weg naar uitbuiting en onderdrukking. Wanneer uitbuiting en onderdrukking in gewoontes en traditie ingebed raken, wordt het moeilijk, maar niet onmogelijk, hierin verandering te brengen.
Vraag de deelnemers of ze dit onderscheid begrijpen en dring erop aan dat ze vragen stellen.
Stap 3. Toon de deelnemers een afbeelding van vier figuurtjes met een tekstballon boven hun hoofd. Ze kijken naar een vijfde figuurtje dat een lid van een etnische groep voorstelt. Vraag de deelnemers om in de tekstballon een scheldwoord te schijven zodat het duidelijk wordt dat de persoon van de etnische minderheid minderwaardig of minder dan menselijk is. Leg uit dat deze voorbeelden van vooroordelen werken als een gif dat tot een sociaal ongezonde situatie van discriminatie leiden. Stap 4. Trek een pijl vanuit elk figuurtje naar de centrale persoon. Leg uit dat die pijlen staan voor discriminerende handelingen bv. handelingen die tot uitsluiting leiden zoals daar zijn: kinderen van een etnische minderheid mogen niet naar dezelfde school als de eigen kinderen. Stap 5. Laat de deelnemers kleine groepjes vormen. Elke groep zal een verschillende etnische minderheid behandelen. Elke groep moet (1) een verslaggever hebben die de vooroordelen over de behandelde minderheid rapporteert, inclusief de scheldnamen en stereotypen die de betrokken groep ontmenselijken, (2) en een verslaggever die discriminatie, onderdrukking of uitbuiting van de minderheid in kwestie rapporteert. De beide woordvoerders zullen de discussie en conclusies van het betrokken groepje voor de ganse groep presenteren. Dring er bij de
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 65/98
deelnemers op aan dat zij de “vooroordeelwoordvoerder” laten uitleggen hoe vooroordelen tot discriminatie leiden. Dring er bij de deelnemers op aan dat zij de “discriminatie-woordvoerder” laten uitleggen hoe vooroordelen de basis vormen van discriminatie. Stap 6. Inbreng lesgever: Vertel de deelnemers dat wanneer minderheden het slachtoffer worden van discriminatie, als inferieur worden beschouwd of met weinig of geen tolerantie geconfronteerd worden, er een grove mensenrechtenschending begaan wordt. De mensenrechten vereisen dat minderheden met respect en waardigheid worden behandeld. Elke vorm van discriminatie of intolerantie schendt dit respect en deze waardigheid. Daarom moet men discriminatie in al zijn gedaantes ernstig nemen. Vraag de deelnemers of ze dit begrijpen. Stap 7. Vertel hen dat de volgende methodes manieren zijn om recht te laten geschieden wanneer de rechten van een minderheid geschonden worden. Een klacht indienen bij het gerecht. De politie informeren en hen vragen actie te ondernemen Een organisatie informeren die voor hen opkomt, zodat die dan juridische stappen kan ondernemen zich tot een mensenrechten NGO richten die het incident kan onderzoeken en erover rapporteren een plaatselijke afgevaardigde of verkozene op de hoogte brengen een buurtorganisatie oprichten die de beschuldiging kan onderzoeken en er actie rond kan ondernemen een NGO uitnodigen voor een mensenrechteneducatie cursus in de plaatselijke gemeenschapgesponsorde, mensenrechten educatie klasje
bovenstaande lijst en welke bepalingen uit het BUPO-verdrag hier van toepassing zijn. Laat de groepjes tenslotte aan elkaar hun aanbevelingen voorstellen.
Bijlage bij Oefening 15 Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO, 1966) Artikel 26 Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidkleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status. Artikel 27 In Staten waar zich etnische, godsdienstige of linguïstische minderheden bevinden, mag aan personen die tot die minderheden behoren niet het recht worden ontzegd, in gemeenschap met de andere leden van hun groep, hun eigen cultuur te beleven, hun eigen godsdienst te belijden en in de praktijk toe te passen, of zich van hun eigen taal te bedienen Artikel 13. Iedereen heeft het recht zich vrij te bewegen en vestigen binnen de grenzen van elke staat. Artikel 14. Iedereen heeft het recht in andere landen asiel te vragen en genieten om aan vervolging te ontkomen. Artikel 21 Iedereen heeft recht op gelijke toegang tot publieke diensten in zijn of haar land.
Stap 8. Vraag de deelnemers, terug in de kleine groepjes, na te denken over welke oplossing zij zouden kiezen uit de
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 66/98
Oefening 16 Vrouwenrechten in de praktijk omzetten Waarde Vooroordelen te lijf gaan Overzicht Zonder enige twijfel kan de strijd van vrouwen voor meer waardigheid en tegen onrecht resultaat boeken. Elke vrouw kan deze sociale verandering mee tot stand brengen. De tijd is rijp om gedurfde en nieuwe perspectieven te openen waar mensen niet enkel over hoeven te dromen. Alle vrouwen en mannen kunnen bijdragen aan een wereld waarin ze allen evenveel rechten genieten en waarin ze samenwerken om de oude plaag van dominantie van het ene geslacht over het andere te bannen, kortom waar ze alle vormen van discriminatie van vrouwen bestrijden. We dienen te erkennen dat vrouwenrechten mensenrechten zijn, en hiernaar te handelen. Doelstellingen Deelnemers kiezen een project of werkwijze dat: deelnemers bewustmaakt van (een deel van) de inhoud en de intentie van het VN Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW); toont dat zij bepaalde bepalingen van dit Verdrag begrijpen en een overeenkomstig actieplan kunnen uitwerken om vrouwenrechten te helpen realiseren; de band tussen rechten en verantwoordelijkheden versterkt. Procedures De begeleider moet voldoende tijd nemen om specifieke bepalingen van het Verdrag in te leiden en ruimte te laten voor opmerkingen uit de groep. Benadruk dat het Verdrag oproept tot actie, zowel in termen van ratificering door staten als in termen van
inzet door individuele vrouwen en vrouwen in groep. De laatste stap bij het ontwikkelen van een actieplan is het belangrijkst en er dient voldoende tijd aan te worden besteed. Benodigdheden VN Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (bepaalde artikelen, zie bijlage) Verloop Stap 1. Inbreng van de begeleider: vertel de deelnemers dat bovengenoemd verdrag vereist dat staten bij de VN rapporteren over de stappen die zij hebben gezet om vrouwenrechten te verwezenlijken. Programma’s voor mensenrechteneducatie aan vrouwen horen hier ook bij. Is dit een goed idee? Waarom? Stap 2. Stel vragen over de plicht van de overheid om mensen te informeren over hun rechten. Waarom denk je dat vrouwenrechten ruim moeten worden bekendgemaakt? Stap 3. Bekijk een aantal bepalingen van naderbij en stel vragen: wordt elke bepaling begrepen? kunnen deelnemers uit ervaring meespreken over de betekenis ervan? De begeleider kan een keuze maken tussen de bepalingen, maar dient er minstens vijf uit te lichten om ter discussie voor te leggen omtrent inhoud en oogmerk. Stap 4. Nu je verscheidene bepalingen hebt overlopen, vraag je de deelnemers hoe belangrijk het is om verdragsbepalingen zeer ruim bekend te maken bij zowel mannen als vrouwen. Tracht de deelnemers zoveel mogelijk aan te moedigen hun mening te geven.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 67/98
Stap 5. Herinner de deelnemers eraan dat iedereen zijn rechten dient te kennen. Vraag wiens verantwoordelijkheid het is om deze rechten bekend te maken. Help deelnemers om zoveel mogelijk actoren op te noemen die kunnen bijdragen aan deze vrouwenrechten. Vraag hen of dit iets is waarin zij zelf een belangrijke rol in kunnen spelen. Stap 6. Gebruik de “probleemoplossende methode” (zie de voorbeelden van werkwijzen) om minstens twee actieplannen op te stellen waarmee deelnemers anderen kunnen voorlichten over de rechten vervat in dit verdrag tegen discriminatie van vrouwen.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 68/98
Bijlage voor oefening 16, geselecteerde bepalingen Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen Uitroeien van discriminatie (Artikel 2) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag (dit betekent wiens regeringen dit verdrag hebben geratificeerd), veroordelen discriminatie van vrouwen in alle vormen, komen overeen om: a. wettelijke bescherming in te voeren van de rechten van vrouwen op gelijke voet met mannen ...; b. zich te onthouden van ieder discriminerend handelen, eenmalig of voortdurend, jegens vrouwen en te verzekeren dat de overheidsorganen en -instellingen handelen c. alle passende maatregelen, waaronder wetgevende, te nemen om bestaande wetten, voorschriften, gebruiken en praktijken, die discriminatie van vrouwen inhouden, te wijzigen of af te schaffen... Gewoontes veranderen (Artikel 5) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen alle passende maatregelen om het sociale en culturele gedragspatroon van de man en de vrouw te veranderen ten einde te komen tot de uitbanning van vooroordelen, van gewoonten en van alle andere gebruiken, die zijn gebaseerd op de gedachte van de minderwaardigheid of meerderwaardigheid van één van beide geslachten of op de stereotiepe rollen van mannen en vrouwen; Stop de vrouwenhandel (Artikel 6) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen alle passende maatregelen, waaronder wetgevende, ter bestrijding van alle vormen van handel in vrouwen en van het exploiteren van prostitutie van vrouwen. Politieke medezeggenschap (Artikel 7) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht om op gelijke voet met mannen...hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen ... verkiesbaar te zijn ... openbare
functies ... te vervullen... deel te nemen aan niet-gouvernementele organisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land. Tewerkstelling (Artikel 11) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen alle passende maatregelen om tewerkstelling te verzekeren. Het recht op vrije keuze van beroep en werk, het recht op bevordering, behoud van de werkkring en alle aan de desbetreffende arbeid verbonden uitkeringen en voorwaarden, alsmede het recht om een beroepsopleiding te volgen en te worden herschoold; het recht op sociale zekerheid, in het bijzonder in geval van pensionering, werkloosheid, ziekte, invaliditeit en ouderdom, en arbeidsongeschiktheid om andere redenen, alsmede het recht op betaald verlof; het recht op bescherming van de gezondheid en op veilige arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de zorg voor het behoud van de voortplantingsfunctie. Gezondheidszorg (Artikel 12) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen op het gebied van de gezondheidszorg uit te bannen, ten einde te verzekeren dat vrouwen, op basis van gelijkheid van mannen en vrouwen, gebruik kunnen maken van medische zorg, met inbegrip van die welke verband houden met geboorteregeling... Rechtsbevoegdheid (Artikel 15) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag verlenen aan vrouwen in burgerlijke aangelegenheden rechtsbevoegdheid die gelijk is aan die van mannen [inbegrepen] rechten om overeenkomsten te sluiten en bezittingen te beheren ... .
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 69/98
Huwelijk (Artikel 16) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen alle passende maatregelen om discriminatie jegens de vrouw in alle aangelegenheden betreffende huwelijk en familiebetrekkingen uit te bannen, en verzekeren in het bijzonder, op basis van gelijkheid van de man en de vrouw: a. hetzelfde recht om een huwelijk aan te gaan; b. hetzelfde recht om in vrijheid een echtgenoot te kiezen en alleen met vrije en volledige toestemming een huwelijk aan te gaan; c. dezelfde rechten en verantwoordelijkheden tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan; d. dezelfde rechten en verantwoordelijkheden als ouder, ongeacht de huwelijkse staat, in aangelegenheden met betrekking tot hun kinderen ...; e. dezelfde rechten om in vrijheid en bewust een beslissing te nemen over het aantal van hun kinderen en het tijdsverloop tussen de geboorten daarvan en te kunnen beschikken over de informatie, vorming en middelen om hen in staat te stellen deze rechten uit te oefenen...
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 70/98
Oefening 17 Leren en actie ondernemen: De Rechten van het Kind Waarde Rechtvaardigheid nastreven Overzicht Het is belangrijk dat mensenrechteneducatie niet enkel de verantwoordelijkheden verbonden aan rechten benadrukt, maar ook op mogelijkheden aanreikt om deze verantwoordelijkheden uit te voeren en actie te ondernemen omwille van de mensenrechten. Deelnemers mogen niet met het gevoel achterblijven dat het probleem hen boven het hoofd uitstijgt en dat zij daar als gewone burger niets aan kunnen verhelpen. Het moet worden benadrukt dat de meest belangrijke bijdragen ter aanvaarding en verbetering van mensenrechten door individuen of kleine groepen werden teweeggebracht. Iedereen kan iets voor de mensenrechten doen. En in feite is dat zelfs onze plicht. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is het Verdrag met meer ratificaties dan om het even welk ander mensenrechtenverdrag (191 in 2002). Het heeft een gemeenschappelijk kader van universele standaarden voor kinderrechten opgezet, het heeft de verantwoordelijkheid van de overheid en hun plicht tot verantwoording verhoogd en het roept op tot internationale samenwerking. In 1999 evenwel had nog geen enkel van de ratificerende staten een integrale strategie ter uitvoering van het Verdrag ontwikkeld. Save the Children International heeft daarom iedereen opgeroepen om plannen te ontwikkelen die kinderrechten in het hart van het sociaal beleid van een land zouden plaatsen (zie http://savethechildren.org). Hoewel staten achterop hinken, kunnen individuen op lokaal niveau actie ondernemen om kinderrechten te bevorderen en om andere mensen vertrouwd te maken met deze belangrijke rechten.
Doelstellingen Deelnemers kiezen een project (of werkwijze) dat: deelnemers bewustmaakt van de inhoud en de bedoeling van het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK); toont dat zij gekozen bepalingen van dit Verdrag begrijpen; de verbanden tussen rechten en verantwoordelijkheden versterkt. Werkwijzen De begeleider moet voldoende tijd nemen om specifieke bepalingen van het Verdrag in te leiden en ruimte laten voor opmerkingen uit de groep. Benadruk dat het Verdrag oproept tot actie, zowel in termen van ratificering door staten als in termen van inzet door kinderen zelf en iedereen die verantwoordelijkheid draagt voor kinderen. De laatste stap bij het ontwikkelen van een actieplan is het belangrijkst en er dient voldoende tijd aan te worden besteed. Benodigdheden VN Verdrag voor de Rechten van het Kind Verloop Stap 1. Inbreng van de begeleider: vertel de deelnemers dat het IVRK vereist dat staten de rechten verbonden aan het Verdrag wijd bekend zouden maken aan kinderen en volwassenen. Stap 2. Vraag de deelnemers om hun mening over de volgende uitspraak van een LatijnsAmerikaans activist voor kinderrechten. Gabriele Mistral zegt: “Wij zijn schuldig aan het maken van veel fouten en vergissingen, maar onze ergste misdaad is om kinderen aan hun lot over te laten, om deze bron van het leven te negeren. Veel dingen kunnen wachten, maar kinderen kunnen dit niet. Het is nu het moment dat hun gestel vorm krijgt,
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 71/98
dat hun zintuigen zich ontwikkelen. Aan hen kunnen we niet zeggen “morgen”, immers hun naam is “vandaag””. Stap 3. Herinner de deelnemers eraan dat iedereen zijn rechten dient te kennen. Vraag wiens verantwoordelijkheid het is om deze rechten bekend te maken. Help deelnemers om zoveel mogelijk actoren op te noemen die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van kinderrechten. Vraag hen of dit iets is waarin zij zelf een belangrijke rol in kunnen spelen. Stap 4. Is jouw overheid tot het Kinderrechtenverdrag toegetreden? Denk je dat de overheid de plicht heeft om mensen te informeren over kinderrechten? Doet zij dat ook effectief? Stap 5. Bekijk een aantal bepalingen van nabij en stel vragen: wordt elke bepaling begrepen? kan één van de deelnemers uit ervaring meespreken over de desbetreffende bepaling? De begeleider hoeft niet alle bepalingen aan te halen, maar dient er minstens vijf uit te lichten om ter discussie in werkgroepjes voor te leggen omtrent inhoud en bedoeling. Stap 6. Nu je verscheidene bepalingen hebt overlopen, vraag je de deelnemers hoe belangrijk het is om verdragsbepalingen zeer ruim bekend te maken bij zowel kinderen als volwassenen. Tracht de deelnemers zoveel mogelijk aan te moedigen hun mening te geven. Stap 7. Gebruik de “probleemoplossende methode” (zie de voorbeelden van werkwijzen) om minstens twee actieplannen op te stellen waarmee deelnemers anderen kunnen voorlichten over de rechten vervat in het IVRK.
Bijlage bij oefening 17 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, enkele geselecteerde bepalingen (Artikel 13) Het kind heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze. ... Privacy (Artikel 16) Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privé leven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam. Kinderen zonder thuis. (Artikel 20) Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege ... [en op] een andere vorm van zorg... Deze zorg kan, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten, kafalah volgens het Islamitische recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellingen voor kinderzorg. Gehandicapte kinderen (Artikel 23) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen dat een geestelijk of lichamelijk gehandicapt kind een volwaardig en behoorlijk leven dient te hebben, in omstandigheden die de waardigheid van het kind verzekeren, zijn zelfstandigheid bevorderen en zijn actieve deelneming aan het gemeenschapsleven vergemakkelijken. Gezondheidszorg (Artikel 24) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 72/98
en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten ... streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden. Opvoeding en onderwijs (Artikel 29) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op: a. de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind; b. het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden...; c. het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren...; d. de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving...; e. het bijbrengen van eerbied voor de natuurlijke omgeving. ...
Strafwetgeving (Artikel 40) De Staten ... erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. ... Mensenrechteneducatie (Artikel 42) De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe de beginselen en de bepalingen van dit Verdrag op passende en doeltreffende wijze algemeen bekend te maken, zowel aan volwassenen als aan kinderen.
Godsdienst en cultuur (Artikel 30) In die Staten waarin ... minderheden ... voorkomen, wordt het kind dat daartoe behoort niet het recht ontzegd te zamen met andere leden van zijn of haar groep zijn of haar cultuur te beleven, zijn of haar eigen godsdienst te belijden en ernaar te leven, of zich van zijn of haar eigen taal te bedienen. Bescherming tegen schade (Artikel 32) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van het kind te worden beschermd tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Bescherming tegen seksuele uitbuiting (Artikel 34) De Staten die partij zijn bij dit Verdrag verbinden zich ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik. ...
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 73/98
Oefening 18 Kennis tot kracht maken Waarde Rechtvaardigheid nastreven Overzicht In 1972 ontwikkelde de Braziliaanse academicus Paulo Friere een manier van leren en lesgeven die was gebaseerd op lokaal verzet tegen repressive daden en regimes. Friere’s "pedagogie van de verdrukten" benadrukte gemeenschapsdeelname aan de identificering van bestaande noden, collectieve actie om sociale verandering teweeg te brengen, en het gebruik van informatie om doelstellingen die door de zwakkeren en gemarginaliseerden worden naar voor gebracht door de gemeenschap te laten ondersteunen. Zo’n werkwijze vereist juiste informatie. Dit legt een bijzondere verantwoordelijkheid bij pers, radio- en televisiemedia. Voor journalisten verhoogt systematische gegevensverzameling en verslaggeving over problemen van de samenleving de mogelijkheden tot "empowerment", omdat accurate informatie een essentieel onderdeel is voor doeltreffende actie voor gerechtigheid. Doelstellingen De deelnemers dienen de oefening te eindigen met: het besef dat feitelijke informatie noodzakelijk is wil men dat de analyse van diegene die "empowerment" nastreven voor juiste doelen en hun doeltreffend zijn; het idee dat uitoefening van mensenrechten, met inbegrip van het recht op vrije meningsuiting, sommige mensen zou kunnen beledigen of storen, maar dat journalisten de plicht hebben om ook onaangename informatie te publiceren (bijvoorbeeld inzake volksgezondheid);
de conclusie dat een eerlijk debat over zaken van algemeen belang respect voor de waarheid vereist. Werkwijzen De begeleider dient ermee rekening te houden dat het voorgestelde scenario uit 2 delen bestaat, met een debat na elk afzonderlijk deel. Verzeker je ervan dat de oefening wordt vervolledigd met een volledige briefing van de deelnemers over artikel 19 van het Verdrag over Burgerlijke en Politieke Rechten (BUP0). Hieronder wordt een hypothetisch geval uiteengezet. De begeleider moet de betrokken mensen (A, B, C en D) echte namen geven. Maak duidelijk dat A’s geval hypothetisch is en dus niet echt. Benodigdheden VN Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BUPO), artikel 19 (zie bijlage) Verloop van de oefening Stap 1. Begin de oefening door aan de deelnemers te vragen hoe zij aan informatie geraken over wat er binnen de gemeenschap gaande is. Komen zij hieraan door naar anderen te luisteren? Via de radio? Kranten? Televisie? Vraag hen welke bron zij als meest betrouwbaar beschouwen en welke waarschijnlijk niet de waarheid zal vertellen? Stap 2. Leg uit dat krantenverslaggevers die goed opgeleid zijn als journalist de plicht hebben om de waarheid te zeggen, zodat mensen meningen kunnen vormen gebaseerd op feiten. Soms kan het gebeuren dat een foutief krantenbericht de reputatie van een persoon ten onrechte kan schaden. Bijvoorbeeld als een verslaggever B een dispuut heeft met een marktkramer A, en de journalist zich tracht te wreken door een verhaal te schrijven als zou A zakkenrollers
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 74/98
hebben geholpen op een lokale markt. Heeft de journalist de wet overtreden door te liegen? Denken de deelnemers dat de journalist de mensenrechten van de marktkramer heeft geschonden? Zo ja, welke? Kan de marktkramer iets doen aan dit onrecht? Stap 3. Een verslaggever voor een krant moet niet enkel vermijden leugens te verspreiden, hij/zij heeft eveneens de verantwoordelijkheid om de waarheid te vertellen, zelfs als hooggeplaatste figuren publicatie van de waarheid niet zouden waarderen. Hier volgt een voorbeeld van een radiojournalist, genaamd C, die een probleem heeft met het vertellen van de waarheid. Het verhaal van C De hoofdstad van ons land kijkt uit naar een grote vergadering met Europese zakenlui. Ruim 1000 mensen worden verwacht, en het zit erin dat dit veel geld in de stad zal pompen en de zakenlui van ons land op veel manieren kan helpen. Zij kijkt dan ook reikhalzend uit naar de bijeenkomst in november. Zelfs bedelaars bedenken al waar zij in die periode zullen verblijven in de hoop een graantje te kunnen meepikken van dit kapitaalkrachtig bezoek. C is een dertigjarige ervaren verslaggever die nieuws gaart voor de lokale radio. Begin oktober belt een dokter hem om te zeggen dat een vreselijke cholera-epidemie is uitgebroken in een sloppenwijk. Deze neemt snel uitbreiding en er dreigt een tekort aan medicatie indien het aantal getroffen mensen nog verder stijgt. De dokter vertelt C dit belangrijk nieuws uit te zenden zodat mensen weten dat zij in bepaalde wijken gezondheidsmaatregelen moeten nemen, waaronder het koken van water voor het bereiden van voedsel. C gaat met de dokter naar de sloppenwijk en ziet vele zieke mensen. Hij bevestigt dat het probleem verder de stad intrekt.
C werkt zijn verhaal af en is klaar om het nieuws om te roepen, maar besluit eerst nog enkele zakenlui te vragen of zij denken dat de bijeenkomst in november hier schade onder zou kunnen lijden. Alle zakenlui zeggen hem het verhaal niet bekend te maken omdat het buitenlandse bezoekers zal afschrikken. Drie zakenmensen zeggen hem het verhaal niet te brengen omdat zij veel geld zullen verliezen, en dat zelfs de bedelaars eronder zullen lijden omdat zij op de komst van veel toeristen rekenen. Eén zakenman zegt dat als C het verhaal brengt, hij nooit meer reclametijd zal kopen van de zender. Nu moet C beslissen wat hij gaat doen.
Stap 4. Gebruik de luisteroefening (zie de voorbeelden van werkwijzen) om een debat op te zetten. Eén groep stelt dat C de waarheid moet zeggen over het gezondheidsgevaar voor de gemeenschap, een andere groep vindt dat het verhaal niet moet worden omgeroepen omdat het meer kwaad dan goed zal doen. Stap 5. Vraag alle deelnemers na deze discussie om over volgende informatie na te denken. Begin oktober erkennen een aantal bewoners van de sloppenwijk dat de ziekte reeds een aantal onder hen dodelijk heeft getroffen. Zij roepen een beraad samen, zetten de feiten op een rij en komen een actieplan overeen. De eerste prioriteit is om het probleem bekend te maken, zodat de overheid meer inspanningen zou leveren, zodat de dokters alle hens aan dek zouden
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 75/98
roepen om de zieken te behandelen, en zodat de ingenieurs de oorzaak van de epidemie zouden achterhalen en een remedie zouden vinden.
Bijlage voor oefening 18 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, Artikel 19
Vraag de deelnemers hun debat opnieuw te openen in het licht van deze nieuwe informatie. Zijn zij van mening veranderd? Maakt het voor de sloppenbewoners iets uit of C het verhaal omroept of niet?
1. Een ieder heeft het recht zonder inmenging een mening te koesteren. 2. Een ieder heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te garen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn keuze. 3. Aan de uitoefening van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde rechten zijn bijzondere plichten en verantwoordelijkheden verbonden. Deze kan derhalve aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen beperkingen die bij de wet worden voorzien en nodig zijn: a. in het belang van de rechten of de goede naam van anderen; b. in het belang van de nationale veiligheid of ter bescherming van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden.
Stap 6. Vraag deelnemers wat zij weten over de mensenrechten van leden van de vrije pers. Houden hun rechten ook in dat zij de plicht hebben om de waarheid te vertellen over de situatie binnen de gemeenschap, ook als er sprake is van slecht nieuws? En ook als dit de gemeenschap in problemen zou kunnen brengen? Welke groep ondervindt nadeel in het geval van C: de zakenwereld of de sloppenwijkbewoners? Wat denk je van het plan van de gemeenschap om gerechtigheid na streven door de waarheid bekend te maken?
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 76/98
Stap 4 Onrecht rechtzetten Waarde: Gelijkheid en gelijkwaardigheid Oefening 19: ’Het recht op ontwikkeling’ Oefening 20: ‘Privacy versus bescherming tegen huiselijk geweld’ Waarde: Behoorlijk bestuur Oefening 21: ‘Politie in een democratie’ Oefening 22: ‘Gehandicapten: ons eigen handvest opstellen’ Waarde: Onrecht herstellen Oefening 23: ‘Een preventieve strategie opstellen’ Oefening 24: ‘Een defensieve strategie opstellen’
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 77/98
Oefening 19 Het recht op ontwikkeling Waarde Gelijkheid en gelijkwaardigheid Overzicht Artikel 3 van de VN Verklaring over het Recht op Ontwikkeling roept op tot een ontwikkeling die de lokale bevolking ten goede komt en vraagt om een planning waarin alle betrokkenen een zeg hebben. Volgens James C.N. Paul “is er een groeiende erkenning van de noodzaak om activiteiten uitgevoerd in de naam van ‘ontwikkeling’ te ‘democratiseren’ en diegenen die zich met deze activiteiten inlaten meer bewust te maken van internationaal aanvaarde standaarden die de rechten van de mensen en hun omgeving beschermen. Hopelijk zullen deze doelstellingen weerspiegeld worden in de evolutie van het internationaal recht. De verwoording en toepassing van het Mensenrecht op Ontwikkeling zouden een centrale rol moeten spelen bij deze inspanningen.” Third World Legal Studies, 1992 Doelstellingen De deelnemers: enigszins vertrouwd maken met het recht op ontwikkeling zoals verwoord in de Verklaring over het Recht op Ontwikkeling en in artikel 14 van het Verdrag ter Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW), namelijk het recht om te participeren in ontwikkeling; in staat stellen het verband te leggen tussen het belang van participatie in kleine (voorbeeld 1) en grote zaken (voorbeeld 2); in staat stellen hun opvattingen over de participatie van de betrokkenen in ontwikkelingsprojecten te verdedigen.
Werkwijze De begeleider duidt de personen waarnaar in de voorbeelden hieronder verwezen wordt aan met ‘G’. Begin een discussie over G’s situatie en onthou welke lessen de deelnemers er uit trokken. Een verslaggever die hun standpunten noteert kan nodig zijn. Kijk of deze standpunten van toepassing zijn op het grotere ontwikkelingsscenario en of ze een volledige kritische bespreking van het irrigatieplan toelaten. Sluit dan af met een uiteenzetting over hoe de Verklaring over het Recht op Ontwikkeling begrepen zou moeten worden. De begeleider moet er voor zorgen dat een kopij met de volledige tekst van bovennoemde Verklaring beschikbaar is. Benodigdheden Verdrag ter Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW), Artikel 14 VN Verklaring over het Recht op Ontwikkeling Volgorde Stap 1. Vraag de deelnemers of zij reeds ervaren hebben dat een bepaalde actie die hen aanbelangde beter zou zijn uitgevallen indien ze zelf geraadpleegd zouden zijn, maar dat de verantwoordelijken niet de moeite namen om naar hen te luisteren. Stap 2. Vertel de deelnemers het verhaal van de ‘alwetende ingenieur’ G.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 78/98
Het geval G. (1) Er was eens een ingenieur die een groep arbeiders riep om een put te graven bij het huis van een van zijn klanten. De arbeiders waren niet meteen dolenthousiast. Hun aarzeling ziende verzekerde G dat hij hen goed zou betalen. Weifelend begonnen ze putten te graven zoals hen gevraagd was. Nadat ze tot een meter diep hadden gegraven, gelastte de ingenieur hen te stoppen en hetzelfde te doen op een andere plek. Dit ging zo verder tot er vijf putten gegraven waren. Toen weigerden de arbeiders nog verder te graven tenzij G hen vertelde wat het doel van hun werk was. Aarzelend vertelde hij hen dat de riolering van het huis het laten afweten en omdat de plannen van het rioleringssysteem niet gevonden konden worden, probeerde hij ze maar op goed geluk te vinden. Tot G’s grote ontsteltenis begonnen de arbeiders te lachen. Eén van hen zei: “We hebben als metselaars aan het huis gewerkt en we herinneren ons waar de rioolbuis gelegd is. Het is precies daar, dicht bij de deur, hoe ongewoon dat ook mag lijken.” Daar groeven ze en daar vond de ingenieur de buizen die hij nodig had. Stap 3. Vraag de deelnemers wat de lessen zijn die we uit G’s verhaal kunnen trekken. Stap 4. Vraag de deelnemers volgend voorbeeld (2) te bekijken. Stel dat een internationale investeringsmaatschappij een zeer grote som geleend heeft aan een regering om een irrigatiesysteem aan te leggen dat stromen en rivieren van hun natuurlijke loop zal afleiden. Stel dat er onvermijdelijk sociale verdeeldheid zal ontstaan als gevolg van de gedwongen verhuizing van de lokale bevolking. Stel dat een studie aantoont dat irrigatieprojecten dikwijls een toename van door water overgebrachte ziekten met zich meebrengen. Veronderstel ook dat de nieuwe waterroutes ervoor zullen zorgen dat vrouwen en
kinderen, die gewoonlijk het water halen, nu drie keer zo ver zullen moeten lopen. Vraag de deelnemers of zij enige lessen zien uit G’s geval, die toegepast kunnen worden op het grote irrigatieproject.
Stap 5. Vraag de deelnemers zich in te beelden dat de investeringsmaatschappij in stap 4 gewaarschuwd is voor mogelijk verzet tegen de irrigatieplannen, en dat zij daarom een adviserende sociologe, Dr. Helga Olson uit Zweden, hebben gestuurd om de lokale bevolking te vragen op welke manieren er binnen het vooropgestelde plan dan wel rekening moet worden gehouden met hun rechten. Benoem zeker alle mensenrechten die van toepassing zijn en te maken hebben met zaken waarmee de maatschappij rekening moet houden in haar plannen. Mevrouw Olson vraagt de plaatselijke bevolking naar de rechten waarover ze geconsulteerd willen worden; ze vraagt de mensen ook om commentaar en kritiek te geven op het ontwikkelingsproject van de investeringsmaatschappij. Ze zegt dat om deze taak te volbrengen “ze beter eens een goede blik hadden geworpen op artikel 14 van het Verdrag over Eliminatie van Alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen.” Hou een korte brainstorming waarbij de deelnemers trachten de mensenrechten te identificeren en uit te leggen waarvan zij denken dat ze van toepassing zijn willen ze geraadpleegd worden in het project. De begeleider zal
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 79/98
aandachtig moeten bijhouden welke ideeën er geopperd worden, eventueel met de hulp van een vrijwilliger om te rapporteren. Stap 6. Leg vervolgens aan de deelnemers uit dat er inderdaad een VN Verklaring over het Recht op Ontwikkeling bestaat. Lees er delen uit voor. Leg ook uit dat CEDAW verwijst naar “het recht op ontwikkeling.” Lees artikel 14 voor en vraag de deelnemers uit te leggen wat het betekent. Wat zou het volgens hen moeten betekenen? Hoe kunnen ze zowel de Verklaring over Ontwikkeling als het Verdrag over Vrouwen toepassen op het ontwikkelingsproject en de lokale bevolking uit voorbeeld 2?
Bijlage bij oefening 19 VN Verklaring over het Recht op Ontwikkeling (1986), Verdrag over de Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen (1981) VN Verklaring over het Recht op Ontwikkeling (1986) Artikel 2 1. De menselijke persoon is het centrale onderwerp van ontwikkeling en moet zowel actieve deelnemer aan als begunstigde zijn van het recht op ontwikkeling. 2. Alle mensen zijn verantwoordelijk voor ontwikkeling, individueel én collectief, met respect voor zowel hun mensenrechten en fundamentele vrijheden als hun plichten tegenover de gemeenschap, want alleen deze kan de vrije en volledige vervulling van de mens garanderen, en daarom moeten zij een politiek, sociaal en economisch klimaat creëren dat gunstig is voor de ontwikkeling. CEDAW, Artikel 14 De aangesloten staten zullen alle aangewezen maatregelen treffen om de discriminatie van vrouwen in rurale gebieden te elimineren teneinde, op een basis van gelijkheid van mannen en vrouwen, te garanderen dat ze deelnemen aan en voordeel halen uit de rurale ontwikkeling en, in het bijzonder, dat vrouwen het recht krijgen om te participeren in de uitwerking en toepassing van ontwikkelingsplanning op alle niveaus.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 80/98
Oefening 20 Privacy versus bescherming tegen huiselijk geweld Waarde Gelijkheid en gelijkwaardigheid Overzicht Huiselijk geweld is wereldwijd een ernstig probleem. Het omvat fysiek en seksueel geweld tussen leden van een familie en leden van hetzelfde gezin. In deze gevallen verwerft één persoon macht en controle over anderen door middel van fysieke of emotionele dwang. Sommigen stellen dat huiselijk geweld een privé-zaak is waar niemand buiten de familie zaken mee heeft en dat het ondergeschikt is aan het recht op privacy. Het aanpakken van geweld tegen vrouwen als een mensenrechtenkwestie stuit op het verzet van mensen die stellen dat het niets te maken heeft met mensenrechten. Vertrekkend van een erg traditionele en beperkte kijk, beweren ze dat mensenrechten enkel focussen op verhoudingen tussen de staat en het individu en dat wat mensen samen doen in hun “privéleven” daarvan uitgesloten is. Vrouwen op zoek naar verandering hebben geweigerd zich bij deze redenering neer te leggen omdat zij menen dat de overheid en andere autoriteiten wel een verantwoordelijkheid hebben om te reageren op vormen van privaat geweld. Door te weigeren de klachten van vrouwen ernstig te nemen, is de staat medeplichtig aan het geweld. Deze visie heeft internationale steun gekregen op de Wereldconferentie over Mensenrechten van Vrouwen (Beijing, 1995) en wordt weerspiegeld in de benoeming van een VN Rapporteur van Geweld tegen Vrouwen in 1993. Doelstellingen Aan het eind van deze oefeningen, zouden de deelnemers:
bekommerd moeten zijn over geweld tegen vrouwen als een schending van de mensenrechten; de analytische vaardigheden moeten hebben om de argumenten omtrent “rechten in conflicten” te plaatsen; moeten begrijpen hoe het begrip “privacy” misbruikt werd om de mensenrechten van vrouwen te beknotten; in staat moeten zijn hun nieuwe inzichten over geweld tegen vrouwen in de praktijk te brengen in hun dagelijks leven; aanbevelingen moeten kunnen formuleren aan een VN-rapporteur om de omstandigheden te verbeteren. Werkwijze De begeleider vraagt de deelnemers naar hun visie op de feiten en mythen over omvang en oorzaken van huiselijk geweld. Een hypothetisch scenario wordt voorgesteld, aan de hand waarvan de begeleider de deelnemers ertoe zal aanzetten om een correct onderscheid te maken tussen de zogezegd wedijverende rechten op privacy enerzijds en het recht van vrouwen om vrij te zijn van geweld, ook in de huiselijke sfeer, anderzijds. Benodigdheden VN Verklaring over de Eliminatie van Geweld tegen Vrouwen (1993) Volgorde Stap 1. De begeleider zet de argumenten uiteen: recht op privacy versus problemen van huiselijk geweld. Vraag de deelnemers naar hun visie op het onderwerp en vestig de aandacht op de nieuwe ontwikkelingen sinds 1993, hierboven besproken bij het overzicht. Stap 2. Inbreng van de begeleider: leg uit dat de wet op huiselijk geweld gewoonlijk
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 81/98
door mannen werd opgesteld en doorgaans ook vrij zwak is. Politiemensen over de gehele wereld aarzelen om tussenbeide te komen in wat zij “huiselijke twisten” of “privérelaties” noemen. Het strafrecht van vele landen bevat geen specifieke bepalingen om vrouwen te beschermen tegen huiselijk geweld. De meeste rechtssystemen zien het probleem als een strijd tussen twee partijen met gelijke macht (terwijl dit in feite niet het geval is – de mannelijke dader heeft gewoonlijk meer macht, zowel sociaal, economisch en zelfs wettelijk). Sommige rechters beschouwen het slaan van een vrouw als een natuurlijk deel van het gezinsleven. Stap 3. Vraag de deelnemers om te praten over deze zaken, verwijzend naar mensen die ze kennen, evenwel zonder namen te noemen. Stap 4. Vraag de deelnemers zich een scenario voor te stellen met M in de hoofdrol (geef haar een naam die vertrouwd klinkt in jouw land), een jonge vrouw van 20 die bij haar moeder en stiefvader woont. M’s stiefvader slaat haar moeder geregeld in het gelaat. M zegt hem daarmee te stoppen en dreigt de politie te bellen als hij het nog eens doet. De volgende keer dat hij M’s moeder slaat, gaat M bij een vriend de politie bellen maar deze weigert tussenbeide te komen en zegt : “dat is een privé-zaak; als het echt zo erg was, zou je moeder zelf wel bellen.” De mishandeling verergert, en uiteindelijk trapt de stiefvader M hard in de nieren, en ze wordt in allerijl naar het
ziekenhuis gevoerd. Hoewel ze het overleeft, zal ze de rest van haar leven last hebben van de opgelopen nierschade. Vraag de deelnemers om zich op te splitsen in kleine groepen om de volgende vragen te bespreken alsof zij raadgever waren in een opvangtehuis voor mishandelde vrouwen. M zoekt hulp bij jou. Wat zeg je haar? Vraag je aan een advocaat of ze een rechtszaak kan aanspannen tegen de politie? Waarom of waarom niet? En tegen haar stiefvader? Hoe denk je dat de politieagent en de rechtbank zullen reageren? Waarom? Denk je dat het feit dat M ernstig gewond raakte de zaak uit de privé-sfeer en in het strafrecht brengt? Hoe kan je in deze zaak het onderscheid maken tussen het recht op privacy en het recht van vrouwen om vrij te zijn van geweld? Stap 5. Vertel de deelnemers dat de VN in 1994 uiteindelijk gereageerd heeft op de kwestie van geweld tegen vrouwen als een schending van de mensenrechten met de aanstelling van een Speciale Rapporteur van Geweld tegen Vrouwen die over de hele wereld informatie verzamelt. Haar job bestaat erin om de VN op de hoogte te brengen van de omvang van het probleem in de verschillende landen en van wat er aan gedaan kan worden. Wat zou jij de rapporteur vertellen als ze naar jouw land kwam om mensen te vragen hoe het zit met het probleem van huiselijk geweld tegen vrouwen en wat er zou moeten gebeuren om het probleem aan te pakken?
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 82/98
Bijlage voor Oefening 20 VN Verklaring over de Eliminatie van Geweld tegen Vrouwen (aangenomen door de Algemene Vergadering in 1993) Artikel 1 De ... term “geweld tegen vrouwen” betekent elke daad van geweld die gebaseerd is op het geslacht die resulteert of waarschijnlijk zal resulteren in fysieke, seksuele of psychologische schade of lijnen bij vrouwen, inbegrepen bedreigingen met zulke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, of ze nu in het publiek of in privé-omstandigheden gebeurt. Artikel 4 Staten moeten geweld tegen vrouwen veroordelen en mogen zich niet beroepen op gewoonte, traditie of godsdienstige beschouwingen om hun verplichtingen inzake de uitbanning van dergelijk geweld te ontlopen. ... (f) [Staten moeten] strafrechtelijke, burgerlijke, arbeids- en administratieve sancties ontwikkelen in hun wetgeving en om het onrecht te herstellen dat aan vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld is aangedaan. [Staten moeten] de mogelijkheid overwegen om nationale actieplannen te ontwikkelen die tot doel hebben de bescherming te bevorderen van vrouwen tegen elke vorm van geweld of in reeds bestaande plannen voorzieningen met dat doel op te nemen, rekening houdend, zoals gepast is, met wat door niet-gouvernementele organisaties, vooral degene die betrokken zijn bij het thema van geweld tegen vrouwen, kan verschaft worden.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 83/98
Oefening 21 Politie in een democratie Waarde Goed bestuur Overzicht (N.B. Deze oefening is identiek aan oefening 12) Het is de taak van de overheid om misdaad te bestraffen zonder de principes van de rechtsstaat uit het oog te verliezen. De deelnemers moeten de oorzaken van criminaliteit begrijpen en erop staan dat verdachten in specifieke zaken worden gearresteerd en voor de rechtbank worden vervolgd, maar steeds menswaardig worden behandeld. De politie moet handelen op professionele wijze, met respect voor de regels van het strafrecht en voor hun functie in een democratische samenleving waarin mensenrechten geëerbiedigd worden. Deze oefening moet aantonen dat het recht, wanneer het behoorlijk wordt toegepast, de eerbiediging van mensenrechten afdwingt. Zo stellen mensenrechten bijvoorbeeld dat een verdachte wordt geacht onschuldig te zijn tot het tegendeel bewezen is, ongeacht de eventueel lage komaf van de verdachte en ongeacht hoe duidelijk zijn schuld lijkt vast te staan. Zoals ieder van ons is de verdachte een mens die met waardigheid en respect behandeld dient te worden. Doelstellingen Van de deelnemers worden verwacht: te begrijpen wat de oorzaken van criminaliteit zijn; de principes van de eerlijke behandeling en bescherming van verdachten te eerbiedigen, met inbegrip van de praktijk van onmiddellijke overdracht van de verdachte aan het oordeel van een rechterlijke instantie, zoals vereist door het principe van het vermoeden van onschuld;
in te zien dat politiemensen hun emoties moeten kunnen bedwingen, een aangehoudene nooit mogen beledigen, kwetsen of folteren; een gevoel voor rechtvaardigheid in het strafrecht te ontwikkelen; ideeën te vormen over rechtsmiddelen tegen onrechtmatige aanhouding. Werkwijze De begeleider zorgt voor een kalme en ernstige sfeer die toestaat om een “schijnproces” te houden. Je moet erop letten dat er voldoende tijd wordt vrijgehouden voor de laatste stap van de oefening aangaande de mening van de deelnemers over de oorzaken van criminaliteit. Benodigdheden Objecten waarmee geteld kan worden (papiertjes, stokjes,.. vijf per deelnemer) De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens Volgorde Stap 1. Iedere deelnemer stelt zich voor aan de groep, met vermelding van zijn/haar volledige naam, waar hij/zij vandaan komt, enz. Wanneer ieder zich heeft voorgesteld, duidt de begeleider een willekeurige deelnemer aan en vraagt deze om iets te zeggen over een andere deelnemer aan de hand van diens verhaal aan de groep. De persoon die beschreven wordt, spreekt op zijn beurt over een andere deelnemer. Door zich persoonlijk voor te stellen en elkaar te leren herkennen, wordt het voor de deelnemers gemakkelijker om zich in te leven in het rollenspel van het “schijnproces”. Stap 2. De begeleider vraagt de deelnemers om drie rechters democratisch te verkiezen en te benoemen. De begeleider vraagt ook
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 84/98
drie vrijwilligers om de rol van politiebeambte, verdachte en slachtoffer te spelen. Alle andere deelnemers nemen plaats vóór de rechter. De deelnemers worden eraan herinnerd dat ze zich met waardigheid, discipline en eerbied voor de rechtbank moeten gedragen. Stap 3. De feiten van de hypothetische zaak worden voorgelezen. De begeleider zorgt ervoor dat ieder element van de zaak door alle deelnemers wordt gehoord en verstaan. Indien mogelijk, kunnen kopieën van de zaak aan de rechters, politiebeambte, verdachte, oom en slachtoffer worden gegeven. De spelers moeten voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op hun rol. (Voor de begeleider: In de zaak hieronder wordt verwezen naar X, d.i. de verdachte. Geef hem een naam die vaak voorkomt in jouw land.) Dit is de hypothetische situatie:
Stap 4. X wordt snel voor de rechtbank gebracht. De rechters moeten eraan herinnerd worden dat zij het proces moeten leiden en beheersen, en zo bijvoorbeeld moeten aanduiden wie als eerste mag spreken (de vervolgende partij), als tweede (de getuigen), als laatste (de beschuldigde), enz. De rechters moeten uitleggen dat een bekentenis alleen niet kan leiden tot de veroordeling van de beschuldigde; dat de beschuldigde voor onschuldig wordt gehouden tot het tegendeel is bewezen, en dat de beschuldigde niet het bewijs moet leveren van zijn onschuld, maar dat de vervolgende partij de schuld moet bewijzen. De rechters moeten ook de orde bewaren in de gerechtszaal (geen gelach, chaos vermijden, …), maar zich niet al te formeel gedragen om het vertrouwen van de spelers niet te verliezen. De rechters moeten aangeven wanneer de zaak opent.
De zaak van X X is een jongeman van 19 jaar die op jonge leeftijd zijn beide ouders verloor. Hij is opgevoed bij een oude oom die leeft van geld dat verwanten hem opsturen vanuit het buitenland. Om zijn oom te helpen, gaf X de school op. Hij deed thuis klusjes en zorgde mee voor de andere kinderen in het gezin. Op een gegeven moment werd de oom echter ziek en kon hij zijn grote familie niet langer onderhouden met het weinige geld dat hem maandelijks toegestuurd wordt. Daarom zei de oom tegen X dat hij alleen moest gaan wonen. Hij moest het huis van zijn oom verlaten, en begon wanhopig naar werk te zoeken. Vruchteloos zocht X naar een job om zijn dagelijks brood te verdienen. Zonder geld en zonder eten kwam hij in de verleiding om genoeg geld te stelen om brood te kopen bij Y, een winkelierster in het stadscentrum. Aangezien hij niet erg bedreven was in het stelen, werd hij door Y op heterdaad betrapt. Met de hulp van vrienden die bij Y op bezoek waren, slaagde ze erin X aan te houden en over te dragen aan de politie.
Stap 5. In antwoord op de vragen van de rechters, zegt X dat hij het misdrijf heeft toegegeven, maar enkel nadat de politie hem vertelde dat ze hem geen eten of water zouden geven totdat hij hen vertelde wat er in werkelijkheid gebeurd was. De rechters berispen de politie voor deze handelswijze, en vellen hun oordeel (schuldig of onschuldig)
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 85/98
na de argumenten van beide partijen te hebben gehoord. De rechters moeten proberen hun beslissing niet te stoelen op wetgeving, maar op persoonlijke ervaring, moreel oordeel en rechtvaardigheidsgevoel. Stap 6. De rechtbank wordt nu ontbonden. De begeleider vraagt elke deelnemer of hij/zij ooit een proces heeft bijgewoond. Diegenen die deze vraag bevestigend beantwoorden, worden vervolgens gevraagd of ze tenminste één positief feit en één negatief feit uit het schijnproces kunnen aanhalen. Vraag of elke deelnemer zich kan vinden in het oordeel van de rechter en waarom (niet). Stap 7. De begeleider deelt de deelnemers op in kleine groepjes. Elke groep duidt een voorzitter en een verslaggever aan. Elke deelnemer krijgt vijf stokjes, papiertjes, of steentjes, of een ander object waarmee geteld kan worden (om ervoor te zorgen dat elke deelnemer een gelijke kans heeft om aan het woord te komen). Iedere deelnemer moet een object neerleggen bij het beantwoorden van een vraag. Als de stokjes op zijn, heeft de deelnemer niet langer recht om het woord te nemen. De vragen zijn de volgende: Waarom begaan mensen kruimeldiefstallen? Heb je ooit ervaren dat iemand een misdrijf beging en beweerde dat dit absoluut noodzakelijk was? Wat moet je doen als je een diefstal ziet gebeuren? De eigenaar verwittigen? De dief tegenhouden? De politie bellen? Wat moet de eigenaar doen? Wat moet de politie doen? Bezondigde de politie zich in dit geval aan foltering om een bekentenis af te dwingen? Wat moet de verdachte doen? Wat moet de familie van de verdachte doen als hij/zij lange tijd aangehouden blijft? Wat bedoelt men met het universele mensenrecht: “Iedereen wordt als onschuldig beschouwd tot het tegendeel is bewezen”?
Wat zou jij doen als je verkeerdelijk werd aangehouden (je bent onschuldig)?
Bijlage bij Oefening 21 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens Artikel 5 Niemand zal aan folteringen, noch aan wreedaardige, onmenselijke of vernederende straffen of behandelingen worden onderworpen. Artikel 9 Niemand mag willekeurig aangehouden, gevangen gehouden noch verbannen worden. Artikel 10 Een ieder heeft, in volledige gelijkheid, het recht dat zijn zaak billijk en openlijk wordt onderzocht door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank, die zal beslissen hetzij over zijn rechten en verplichtingen, hetzij over de gegrondheid van elke tegen hem gerichte beschuldiging op strafrechtelijk gebied.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 86/98
Oefening 22 Gehandicapten: ons eigen handvest opstellen Waarde Goed bestuur Overzicht De Zuid-Afrikaanse geschiedenis van de “campagnes voor een mensenrechtencharter” is het verhaal van een lange traditie van democratische participatie door individuen en organisaties in de bevrijdingsstrijd, is een primeur in het opstellen van documenten om de eisen van de verdrukten uiteen te zetten, en een voorbeeld van de invloed van één persoon: professor Albie Sachs. Hij verdedigde de idee dat charters met rechten beter geschreven werden door verschillende geledingen van de Zuid-Afrikaanse maatschappij omdat dat zou helpen een garantie te geven dat wetten uiteindelijk de ideeën en noden van de mensen zouden weerspiegelen, zoals zij ze zien. Sachs raakte tijdens de apartheidperiode gehandicapt door de ontploffing van een bomauto, maar zijn toewijding aan de mensenrechten werd er niet minder om. Toen hij met een mindervalidenorganisatie sprak, ontstond het idee van een handvest om het uitgebreide eisenpakket van mindervaliden kenbaar te maken om op die manier een leidraad te geven aan toekomstige beleidsformuleringen. Doelstellingen Op het eind van deze oefening moeten de deelnemers: in staat zijn om enkele specifieke noden van mindervaliden te herkennen; de erkenning van de noden en rechten van mindervaliden in de vorm van een Preambule bij een Handvest voor Mindervaliden kunnen rechtvaardigen; een aantal mensenrechten van mindervaliden herkennen die hun specifieke noden weerspiegelen en die
niet strijdig zijn met bestaande internationale en nationale rechten; een actieplan opstellen dat garandeert dat mindervaliden meer te weten komen over hun mensenrechten; Benodigdheden Een cassetterecorder of ander materiaal om de artikels uit het voorgestelde handvest te registreren; Fragmenten uit het Verdrag over Burgerlijke en Politieke Rechten; Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind; Aanbeveling 99 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Volgorde Stap 1. Inbreng van de begeleider: leg uit dat het programma van de campagne voor een mensenrechtenhandvest in Zuid-Afrika er een was van “groepsonderzoek”. Diegenen die het Vrouwencharter, het Handvest over kinderen of de rechten van met HIV besmette personen schreven waren niet altijd mensen die ook in die categorieën thuishoorden. “Participerend onderzoek” daarentegen houdt in dat de betrokken mensen het op zich namen om te gaan praten met de mensen die wel onder het betreffende handvest vallen. Met dat in gedachten zouden deelnemers, al dan niet mindervaliden, tijd moeten uittrekken (misschien zelfs enkele dagen) om te praten met mindervalide mensen, en dan terugkeren. Ze mogen zowel mindervaliden (blinden, doven, mentaal en fysiek gehandicapten) zelf interviewen als ouders en werkgevers van mindervaliden of leraars, maatschappelijk werkers en anderen die regelmatig in contact komen met mindervaliden. Stap 2. Stel een lijst samen van noden die specifiek zijn voor een categorie
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 87/98
mindervaliden en die mindervalide deelnemers uit ervaring kennen of die de deelnemers via interviews over de problemen van mindervaliden te weten kwamen. Laat de lijst met noden volgen door een lijst met eisen om tegemoet te komen aan hun noden. Wees voorbereid om dit later in deze oefening met de grotere groep te bespreken. Stap 3. Inbreng van de begeleider: vertel de deelnemers over sommige internationale standaarden die ontwikkeld werden met betrekking tot de rechten van mindervaliden (zie bijlage). Leg uit dat ze zich niet beperkt moeten voelen door deze standaarden wanneer ze de noden en eisen van mindervaliden beginnen te ordenen en uiteindelijk hun eigen “Mensenrechtenhandvest voor Mindervaliden” beginnen te schrijven. Stap 4. Hou een korte rondvraag om na te gaan welke soort informatie elke deelnemer verzameld heeft. Stel verschillende groepen samen rond de thema’s waarover mensen informatie hebben: blinden, doven, kreupelen, enz. Elke mindervalidengroep moet een voorzitter en twee verslaggevers hebben. De eerste verslaggever zal de speciale noden van mindervaliden noteren en zaken verwant met specifieke problemen van mindervaliden die in de discussie ter sprake komen. De tweede maakt een lijst van de rechten die voortkomen uit basisbehoeften en deze rechten moeten geformuleerd worden op een manier dat ze overeen komen met de vermelde noden en problemen.
Stap 5. De verslaggevers leggen hun informatie voor aan een plenaire vergadering waarbij twee vrijwilligers de begeleider helpen om alle vermelde rechten bij te houden. Dan volgt er een kritische discussie, geleid door de begeleider, om te zien of de geëiste rechten op een samenhangende manier gegroepeerd kunnen worden. Nadat een lijst met “rechten van mindervaliden” is opgesteld hou je een laatste discussie om na te gaan of er aanpassingen dienen gemaakt te worden, of bepaalde voorstellen geschrapt moeten worden omdat ze in herhaling vallen en of alle voorstellen wel belangrijk genoeg zijn om te gelden als een mensenrecht en niet louter als eis of niet-essentiële voorkeuren. Stap 6. De begeleider leest de lijst met rechten een laatste keer voor en vraagt de deelnemers om even in stilte na te denken waarom al deze rechten belangrijk zijn. Dan start de begeleider een diepgaander gesprek over welke ideeën er vermeld moeten worden in een korte preambule tot het “Mensenrechtenhandvest voor Mindervaliden”. Zo’n Preambule is een “kleine toespraak tot de wereld” die vertelt waarom de rechten van mindervaliden niet alleen voor hun maar voor iedereen belangrijk zijn. De begeleider kan in plaats van het opstellen van een geschreven charter de voorkeur geven aan een cassetterecorder voor de registratie van de discussies in stappen 5 en 6. Om te bewijzen dat dit een ernstige oefening is moet de begeleider de volgende week of binnen afzienbare tijd een geschreven “Mensenrechtenhandvest voor Mindervaliden” overhandigen aan de groep. Stap 7. De deelnemers moeten het “Mensenrechtenhandvest voor Mindervaliden” tonen aan diegenen die zij geïnterviewd hebben en de betekenis ervan uitleggen en helpen waar het kan om er voor te zorgen dat mindervaliden hun mensenrechten te gelde maken.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 88/98
Bijlage bij oefening 22 Verdrag over Burgerlijke en Politieke Rechten (1976), Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989), Aanbeveling over Mindervalide Werknemers (Internationale Arbeidsorganisatie) 4. Internationaal Verdrag over Burgerlijke en Politieke Rechten, Artikel 26 Iedereen is gelijk voor de wet en heeft recht, zonder enige vorm van discriminatie, op gelijke bescherming door de wet. In dit opzicht moet de wet elke discriminatie verbieden en aan iedereen garanderen dat ze gelijke en effectieve bescherming krijgen tegen discriminatie op welke gronden dan ook, zijnde ras, huidskleur, geslacht, taal, religie, politieke of andere overtuigingen, nationale of sociale herkomst, eigendom, geboorte of andere status. Verdrag inzake de Rechten van het Kind, Artikel 23 1. De staten erkennen dat een mentaal of fysiek gehandicapt kind een volledig en behoorlijk leven moet leiden, in omstandigheden die waardigheid garanderen, onafhankelijkheid bevorderen, en de actieve deelname van het kind in de maatschappij vergemakkelijken. 2. De staten erkennen het recht van het mindervalide kind op speciale zorg en zullen, afhankelijk van de beschikbare middelen, de uitbreiding aanmoedigen en verzekeren, aan het in aanmerking komende kind en diegenen die verantwoordelijk voor zijn zorg, van bijstand waarvoor een aanvraag is ingediend en die overeenstemt met de toestand van het kind en de omstandigheden van de ouders of andere verzorgenden. 3. Na erkenning van de speciale noden van een gehandicapt kind zal bijstand, verleend in overeenstemming met paragraaf 2…, in de mate van het mogelijke, gebeuren zonder enige kost, rekening houdend met de financiële middelen van de ouders of anderen…, en zal er op gericht zijn te verzekeren dat het gehandicapte kind effectieve toegang heeft tot onderwijs,
training, gezondheidszorg, revalidatiediensten, voorbereiding op tewerkstelling en ontspanningsmogelijkheden op een manier die leidt tot de volledigst mogelijke sociale integratie en individuele ontwikkeling van het kind, met inbegrip van zijn of haar culturele en spirituele ontwikkeling. De staten… zullen, in de geest van internationale samenwerking, de uitwisseling bevorderen van geschikte informatie binnen het veld van preventieve gezondheidszorg en van medische, psychologische en functionele behandeling van mindervalide kinderen, met inbegrip van de verspreiding van en toegang tot informatie over revalidatiemethodes, onderwijs en beroepsdiensten, met het doel de Staten toe te laten…hun mogelijkheden en vaardigheden te verbeteren om zo hun ervaring in deze gebieden te vergroten. In dit opzicht moet er bijzondere aandacht besteed worden aan de noden van ontwikkelingslanden.
Internationale Arbeidersorganisatie (IAO), Aanbeveling 99 (De IAO is een regelgevende internationale organisatie en een gespecialiseerd agentschap van de VN). Aanbeveling Nummer 99 van de IAO, omschrijft richtlijnen en normen voor de ontwikkeling van diensten voor mindervaliden. Ze is van toepassing op alle gehandicapte personen, ongeacht de oorzaak of aard van hun handicap, en omvat alle belangrijke aspecten en gebieden van beroepsrevalidatie, en de basisprincipes en –methodes van beroepsbegeleiding, training en plaatsing van mindervaliden. Bij de cruciale vraag van werkgelegenheid, onderlijnt de aanbeveling de noodzaak om de talenten en werkcapaciteit van de mindervalide werknemer te benadrukken , uitgaande van de theorie dat ook mindervaliden verdienen om beoordeeld te worden op hun bekwaamheden in plaats van op hun handicaps.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 89/98
Oefening 23 Een preventieve strategie opstellen Waarde Onrecht herstellen Overzicht Mensenrechteneducatie heeft verschillende brede doelen. Mensenrechteneducatie is: 1. een toekomstgericht plan, ontworpen om een basis te leggen voor de maatschappij van morgen, een maatschappij waarvan we hopen dat ze democratisch is en waar respect voor de waardigheid en de onvervreemdbare rechten van alle mensen vanzelfsprekend is; 2. een preventieve strategie die respect voor mensenrechten promoot door educatie op een emanciperende manier te benaderen; daarbij krijgen potentiële slachtoffers kennis van hun rechten en potentiële daders inzicht in menselijke waardigheid en worden onwetendheid en vooroordelen over schendingen van mensenrechten verholpen. Mensenrechteneducatie als een preventieve strategie is immers het onderwerp van deze oefening; c. een defensieve strategie om de belanghebbenden de kracht te geven acties te ondernemen in de verdediging van mensenrechten (dit is het onderwerp van de volgende oefening). Doelstellingen De deelnemers moeten in staat zijn om: een goed afgebakende en overeengekomen groep mensenrechtenproblemen te identificeren; een preventieve strategie op te stellen, steunend op hun aandeel in de promotie van mensenrechteneducatie; zich een visie op mensenrechten en preventieve strategieën eigen te maken, en toe te passen in hun eigen leefomgeving.
Werkwijzen De begeleider moet creatieve manieren vinden om de mensenrechtenproblemen te benadrukken die de specifieke doelgroep het meest aanbelangen. Zorg dat er genoeg tijd is om een “preventief actieplan” op te stellen, want deze methode wordt herhaald in de volgende oefening, waar een “defensief actieplan” belicht wordt. In de laatste stap, waar de ontwikkeling van een actieplan om mensenrechteneducatie toe te passen benadrukt wordt, moet de begeleider genoeg informatie verschaffen over hulpsystemen waarmee de deelnemers informele mensenrechteneducatie kunnen promoten. De begeleider moet ook informatie beschikbaar hebben over mensenrechteneducatiematerialen, -bronnen en –ondersteunende programma’s waar professionelen technisch advies kunnen geven over mensenrechteneducatie. Materiaal certificaten voor hen die de oefening afwerken, met daarop: “Ik ben een mensenrechten-vormingswerker”; geselecteerde bepalingen uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (over de verplichting om mensenrechteneducatie te promoten), het BUPO-Verdrag (over het recht om informatie te zoeken en te verspreiden); het Verdrag over de Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen (over de verplichtingen van de staat i.v.m. onderwijs en opvoeding); het Verdrag inzake de Rechten van het kind (over mensenrechteneducatie als een verplichting); de begeleider moet ook materiaal beschikbaar hebben over mensenrechteneducatiematerialen en hulpmiddelen en over ondersteunende
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 90/98
programma’s waarin professionelen technisch advies geven over mensenrechteneducatie. Volgorde Stap 1. Brainstorming om van de deelnemers te weten te komen met welke mensenrechtenproblemen zij in het dagelijkse leven te maken krijgen. Probeer deze opsomming op te volgen door op een constructieve manier tot een consensus te komen over enkele prioritaire problemen, noem bijvoorbeeld drie tot zes prioritaire mensenrechtenproblemen zoals het recht op een fatsoenlijke woning, gezondheidszorg, vrije omgang met anderen waaronder het organiseren van vakbonden.
aanspreken om zich tussen de groepen te bewegen en raad te geven indien nodig. Stap 4. Elk vijfkoppig mensenrechteneducatie-team moet over zijn bevindingen verslag uitbrengen aan de ganse groep, waarna het mensenrechteneducatieactieplan bediscussieerd en constructief bekritiseerd kan worden door de hele groep.
Stap 2. Nadat de prioriteiten zijn vastgelegd en een aantal gemeenschappelijke problemen zijn geïdentificeerd, vraag je (voor elk probleem) tenminste één persoon om te getuigen over zijn eigen ervaringen met dat probleem. Stap 3. Vraag vrijwilligers om 1 probleem te kiezen en verdeel de deelnemers in actieplangroepjes per probleem. De groep kan “Het mensenrechteneducatie-team” genoemd worden. Leg uit dat de actieplangroep een “preventief actieplan” zal ontwikkelen, dit is een mensenrechteneducatie-plan dat zich zowel naar de slachtoffers als naar potentiële schenders van mensenrechten richt. Het plan moet de technieken die in de lessen gebruikt zijn reflecteren en het volgende vermelden: een overzicht doelstellingen werkwijzen materialen te ondernemen stappen Per groep moet iemand de verantwoordelijkheid nemen om verslag uit te brengen over de beraadslagingen voor elk van deze vijf componenten. Er zijn dus vijf rapporteurs per groep nodig. Omdat dit een moeilijke opdracht is, kan de begeleider eventueel andere ervaren vormingswerkers
Stap 5. Vraag de deelnemers naar vrijwilligers om het actieplan te implementeren en specifiek aan te duiden wat zij kunnen en willen doen om de preventieve doelstellingen van het plan waar te maken. Stap 6. Toon de verschillende voordelen aan van informele mensenrechteneducatie of mensenrechteneducatie-vormingswerk en gebruik hiervoor enkele van de internationale instrumenten die in de bijlage worden voorgesteld. Leg uit dat deelnemers, gewapend met een plan en met de steun van internationale en nationale grondwettelijke bepalingen, nu klaar zijn om als vormingswerkers over mensenrechten te werken in hun gemeenschappen. Stap 7. Feliciteer iedere vormingswerker individueel, en geef hem/ haar een certificaat waarop staat “Ik ben een mensenrechten-vormingswerker”.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 91/98
Bijlage voor oefening 23 Internationale en nationale steun voor Mensenrechteneducatie in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (1976), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (1976) De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (analyse) Het VN Handvest roept op tot “de promotie en bevordering van mensenrechten” en die verplichting werd verduidelijkt in 1948 toen de Algemene Vergadering, zonder afwijkende stemmen, de Universele Verklaring van de rechten van de mens aannam. Het werd geproclameerd als “het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal” en er werd bepaald dat elk van hen “er naar zal streven door onderwijs en opvoeding de eerbied voor deze rechten en vrijheden te bevorderen...” Onderwijs is dus geïdentificeerd als een verplichting van het Handvest: een manier om mensenrechten te promoten. Bovendien bepaalt de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat “onderwijs en opvoeding” niet enkel nieuwe opdrachten zijn van de staat – naast de regeringsverplichtingen die VN-lidmaatschap met zich meebrengen. Het is eerder zo dat – alsof zo de acties basisgroepen en het werk van NGO’s erkenning krijgen – “onderwijs en opvoeding” vermeld staan als de verplichting van “ieder individu en elk orgaan van de gemeenschap...” Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten (analyse) Onderwijs heeft te maken met en ondersteunt waarden. We moeten echter voorzichtig zijn welke waarden we willen promoten via het onderwijs. In deze geest vermeldt artikel 13 dat een van de doelen van onderwijs moet zijn “bij te dragen tot de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden…‘ (lid 2). De mensenrechtenverdragen (later ontwikkeld door de VN, en in werking getreden
in 1976 om de basis van de rechten verklaard in 1948 in internationaal recht te formaliseren) verduidelijkten dan ook het recht op onderwijs en de waarden die dit onderwijs moet promoten. Zo formuleerde het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten het doel van onderwijs om respect voor mensenrechten bij te brengen in een cluster van verwante leerdoelen. Bijvoorbeeld, artikel 13 van het Verdrag zegt dat “ het onderwijs gericht dient te zijn op de volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid en van het besef van haar waardigheid”…” (lid 1) Het Verdrag zegt ook dat de Lidstaten: “van oordeel zijn dat het onderwijs een ieder in staat dient te stellen een nuttige rol te vervullen in een vrije samenleving en het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle volken en alle rasgemeenschappen, etnische en godsdienstige groeperingen, alsmede de activiteiten van de Verenigde Naties voor de handhaving van de vrede dient te bevorderen” (Artikel 13, lid 1) Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (analyse) Het internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten vertelt ons dat als een staat eens het systeem van internationale mensenrechten aangenomen heeft, het de mensen niet mag beletten om erover te leren. « Een ieder heeft het recht zonder inmenging een mening te koesteren,” (artikel 19, lid1). Onderwijs als een proces van het delen en verspreiden van ideeën wordt gesteund door het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, dat stipuleert dat: “Een ieder heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te garen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn keuze.” (Artikel 19, lid2)
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 92/98
Oefening 24 Een defensieve strategie opstellen Waarde Onrecht herstellen
zich de actiestrategieën eigen te maken, en mensenrechteneducatie toe te passen in hun eigen leefomgeving;
Overzicht Een waarden-neutraal onderwijsproces bestaat niet. Onderwijs fungeert enerzijds als een instrument dat gebruikt wordt om de integratie van de jongere generatie en de volwassen cursusvolgers in de logica van het huidige systeem te bevorderen en hen eraan aan te passen. Anderzijds wordt onderwijs een beoefening van vrijheid, het middel waarmee mannen en vrouwen kritisch en creatief omgaan met de realiteit en ontdekken hoe ze hun wereld kunnen helpen veranderen. Mensen die zich daartoe in staat weten zouden in staat moeten zijn om “actiestrategieën” te voorzien die het mogelijk maken actieplannen te ondernemen om mensenrechten te verdedigen (zoals ontwikkeld in deze laatste oefening). Het moet duidelijk zijn dat het geenszins de bedoeling is van dergelijke defensieve planning - inderdaad het doel van een effectieve mensenrechteneducatie - om sociale onrust te veroorzaken. Wie dit zo begrijpt, begrijpt de concepten mensenrechten en democratie niet. Het is onze taak om elkaar en alle mensen hun rechten bij te brengen zodat ze verantwoordelijke burgers kunnen zijn in een echte democratie en niet in een “pseudodemocratie”. Doelstellingen Deelnemers moeten in staat zijn: een goed afgebakende en overeengekomen groep mensenrechtenproblemen te identificeren; een actiestrategie op te stellen met een actieplan om schendingen van mensenrechten te verhelpen;
Werkwijzen De begeleider moet creatieve manieren vinden om te helpen de mensenrechtenproblemen voorop te stellen die de specifieke doelgroep het meest raken. Trek ruim voldoende tijd uit om het “defensief actieplan” op te stellen. In de laatste stap, die zich richt op verdedigingsmechanismen, moet de begeleider informatie kunnen geven over wettelijke oplossingen, en juristen meebrengen die zich tussen de planningsgroepen (zie stap 3) bewegen om technisch advies te geven waar nodig. Benodigdheden Geselecteerde bepalingen: uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (over het recht op herstel), uit het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (over strafbepalingen), uit het Verdrag over de Uitbanning van alle vormen van discriminatie ten overstaan van vrouwen (over de rapporteringplicht van staten waarmee de staat over onopgeloste problemen verantwoording moet afleggen aan de VN), uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (over mensenrechteneducatie als een verplichting). Daarnaast moet de begeleider informatie beschikbaar hebben over juridische hulpverleners en bronnen met juridisch advies, en de hulp van voor deze sessie bereidwillige juristen of professionele juridische hulpverleners om aan de deelnemers technisch advies te geven over
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 93/98
manieren om door mensenrechtenschendingen geleden schade te herstellen. Volgorde Stap 1. Hou een brainstorming om van de deelnemers te weten te komen met welke mensenrechtenproblemen zij in het dagelijkse leven te maken krijgen. Probeer deze opsomming van problemen op te volgen door op een constructieve manier tot een consensus te komen over drie tot zes prioritaire problemen. Stap 2. Nadat de prioriteiten zijn bepaald en een aantal gemeenschappelijke problemen zijn geïdentificeerd, vraag je (voor elk probleem) tenminste één persoon om te getuigen over zijn eigen ervaringen met dat probleem. Stap 3. Vraag vrijwilligers om één probleem te kiezen en verdeel de deelnemers in actieplangroepjes per probleem: “Het Mensenrechten Actie Team”. Leg uit dat de actieplangroep actiestrategieën zal ontwikkelen om mensenrechtenschendingen in de gemeenschap te remediëren. Stap 4. Vooraleer de verschillende groepen samenkomen, leg je enkele beschikbare verdedigingsmechanismen uit die specifieke mensenrechtenschendingen aanpakken, waaronder deze: Als een mensenrechtenschending niet kon vermeden worden en plaatsgevonden heeft, dan moet de zaak onderzocht worden, en tot betrouwbare informatie gekomen worden als antwoord op deze vragen: (1) Wie was het slachtoffer? (2) Wie heeft zijn/haar mensenrechten geschonden? (3) Welk recht is overtreden? (4) Wat was de aard van de mishandeling? Er is feitenmateriaal nodig, dus noteer zorgvuldig alle omstandigheden van de
zaak (data, plaatsen, personen, andere info). Verduidelijk de aansprakelijkheid van de Staat voor mensenrechtenschendingen in nationaal en internationaal recht. (Waarom is de staat verantwoordelijk of aansprakelijk? Welk internationaal rechtsinstrument werd overtreden?); Som de stappen op die de schade kunnen herstellen. Contacteer en zoek hulp van mensenrechtenorganisaties, vrouwenbewegingen of andere sociale organisaties en bewegingen op het lokale, provinciale, nationale en internationale niveau, vraag hen om samen te werken en veranderingen af te dwingen, om de wandaden te remediëren en zeker te zijn dat misbruiken gestopt worden. Moedig de deelnemers aan om vragen te stellen over deze nieuwe informatie. Als alle vragen beantwoord zijn, kan men doorgaan met de volgende stap. Leg uit dat de groepjes het advies kunnen vragen van de rondwandelende juristen. Stap 5. Laat de groepen van stap 3 samen zitten. De groepen moeten een mensenrechten actieplan ontwikkelen voor hun respectief probleem. Leg uit dat de begeleider en de juristen van groep tot groep zullen wandelen om technische informatie te geven over mensenrechtenremedies zoals zelfhulp, bemiddeling, documentatietechnieken en andere juridische middelen die beschikbaar zijn op het provinciale, federale en internationale niveau. Stap 6. Tenminste één iemand per groep is verantwoordelijk om terug te rapporteren over de componenten van de besprekingen van de actiegroep. Nadat hierover gerapporteerd is, staat het mensenrechten actieplan open voor discussie en opbouwende kritiek van de ganse groep.
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 94/98
Stap 7. Vraag de deelnemers om vrijwilligers die het actieplan zullen implementeren en wat ze specifiek zullen en willen doen om de doelstellingen van het plan te bereiken.
Stap 8. Beloon iedere deelnemer die de oefening beëindigd heeft met een ‘Mensenrechteneducatie-certificaat van Afwerking van het Programma’. Het certificaat zou de uitspraak kunnen dragen van de antropoloog Margaret Mead: “Betwijfel nooit dat een kleine groep bedachtzame en toegewijde burgers de wereld kan veranderen. Zo is het immers steeds verlopen.”
Stap 9. Evalueer het programma
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 95/98
Bijlage bij oefening 24
Remedies en petitierechten in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en de Politieke Rechten (1976) Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, Artikel 8 Een ieder heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp van bevoegde nationale rechterlijke instanties tegen handelingen, welke in strijd zijn met de grondrechten hem toegekend bij Grondwet of wet.
moeilijkheden worden vermeld, die van invloed zijn op de mate waarin aan de in dit Verdrag vervatte verplichtingen wordt voldaan. Verdrag inzake de Rechten van het Kind, Artikel 42 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe de beginselen en de bepalingen van dit Verdrag op passende en doeltreffende wijze algemeen bekend te maken, zowel aan volwassenen als aan kinderen
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en Politieke rechten, Artikel 9.4 Een ieder wie door arrestatie of gevangenhouding zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter, opdat die rechter binnen korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidsstelling beveelt, indien zijn gevangenhouding onrechtmatig is. 5. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een onwettige arrestatie of gevangenhouding heeft het recht op schadeloosstelling Verdrag over de Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen, Artikel 2.c De staten die partij zijn bij dit verdrag komen overeen ...wettelijke bescherming in te voeren van de rechten van vrouwen op gelijke voet met mannen en door middel van bevoegde nationale rechterlijke instanties en andere overheidsinstellingen de daadwerkelijke bescherming van vrouwen tegen elke vorm van discriminatie te verzekeren Artikel 18 De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen de verplichting op zich [aan de VN iedere vier jaar een verslag voor te leggen] betreffende de wetgevende, rechterlijke, bestuurlijke of andere maatregelen die zij hebben genomen ter uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag en met betrekking tot de in dit opzicht geboekte vooruitgang. In de verslagen kunnen de factoren en
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 96/98
Evaluatieformulier Naam: .................................................................................................... (niet verplicht)
1. Ik heb genoten van het mensenrechteneducatie-programma: ja:............ nee: .......... een beetje: ........
2. Ik heb .................. sessies niet mee gevolgd
Over het programma
3. Het beste deel van dit programma vond ik:
4. Het minst goede deel van dit programma vond ik:
Over de begeleider
5. Wat ik het beste vond aan het werk van de begeleider, was:
6. Wat ik het minst goede vond aan het werk van de begeleider, was:
Over het gebruikte materiaal en het idee
7. Wat ik het beste vond van het materiaal en de inhoud van het programma, was:
8. Wat ik het minst goede vond van het materiaal en de inhoud van het programma, was:
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 97/98
Comfort voor de deelnemers
9. Was de locatie geschikt voor deze bijeenkomsten?
10. Was het tijdsschema van de bijeenkomsten comfortabel?
Aanbevolen veranderingen
11. Welke veranderingen zou je het liefst zien in de uitwerking van het programma?
Toekomstplannen
12. Wil je verder gaan met mensenrechteneducatie?
13. Denk je dat je de ideeën en actieplannen gemakkelijk naar anderen in jouw omgeving kunt overdragen?
14. Zou je dit programma aanraden aan anderen in jouw omgeving?
Vormingswerk voor Mensenrechten – p. 98/98