Voorzieningen dichtbij Verkenning
Auteur(s)
Renske van der Zwet
Datum
Utrecht, februari 2009
© MOVISIE
MOVISIE Kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling MOVISIE is het landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. We bieden toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In ons werk staan vijf actuele thema's centraal: huiselijk & seksueel geweld, kwetsbare groepen, leefbaarheid, mantelzorg en vrijwillige inzet. We investeren in de kracht en de onderlinge verbinding van burgers. We doen dit door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren én met hen samen te werken. Lokaal of landelijk, toegesneden op het vraagstuk en de organisatie. Zo kunnen deze organisaties en hun professionals hun werk voor de samenleving zo goed mogelijk doen. Kijk voor meer informatie op www.movisie.nl.
COLOFON Auteur(s): Renske van der Zwet Projectnummer: 1801 Datum: januari 2009 © MOVISIE Bestellen: www.movisie.nl Dit betreft een publicatie die uitkomt in het kader van het VWS-programma Beter in Meedoen. Dit meerjarige programma is gericht op de vernieuwing en kwaliteitsverbetering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Meer informatie over dit programma kunt u vinden op de website: www.invoeringwmo.nl
Voorwoord De sociale sector besteedt veel tijd en energie aan het leveren van een positieve bijdrage aan de maatschappij. Sommige beroepen uit de sociale sector bestaan al meer dan honderd jaar. Maar wat zijn nu eigenlijk de resultaten van dit werk? Welke werkwijzen zijn het meest succesvol? Hierover is nog te weinig bekend, terwijl er vanuit de overheid een groeiende behoefte is aan meer inzicht op dit gebied. Vandaar dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in het kader van haar programma Beter in meedoen voor vijf jaar middelen vrijmaakt voor het project Effectieve interventies. Effectieve interventies is een onderdeel van het VWS-programma Beter in Meedoen. Na de invoering van de Wmo is het zaak om vooruit te kijken en te bezien welke inspanningen nodig zijn om van de Wmo een echte participatiewet te maken. Beter in meedoen richt zich op de vernieuwing en kwaliteitsverbetering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) die sinds januari 2007 van kracht is. Het programma ondersteunt gemeentes, uitvoerende instellingen, professionals, burgers en cliënten bij de innovatie van het beleid en bij een kwalitatief betere uitvoering van de Wmo. Welke methoden zijn er in de sociale sector en hoe effectief zijn ze? Deze vraag beantwoordt MOVISIE in het vijfjarige project Effectieve interventies. Dit gebeurt in samenwerking met gerenommeerde wetenschappers en deskundigen uit de praktijk. In 2008 heeft MOVISIE onderzoek verricht naar methoden op 4 thema’s: Wonen met zorg en welzijn, sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk en activering, oftewel de samenhang tussen de Wet De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Binnen deze thema’s is gezocht naar methoden in twaalf subthema’s: Thema 1: Mantelzorg en vrijwilligerswerk: - Respijtzorg (tijdelijke opvang van mensen die normaal mantelzorg krijgen) - Diversifiëren van het vrijwilligersbestand binnen vrijwilligersorganisaties - Het ondersteunen van lokaal vrijwilligerswerk Thema 2: Sociale samenhang: - Stimuleren van overbruggende contacten (klassen, etniciteit, generaties) - Stimuleren van buurtgebonden actief burgerschap - Stimuleren van maatschappelijke binding van jongeren (moslimradicalisme, links- en rechtsextremisme) Thema 3: Wonen met zorg en welzijn: - Voorzieningen dichtbij - Versterken van maatschappelijke participatie van oudere migranten - Bevorderen van maatschappelijke inzet door vitale ouderen Thema 4: De samenhang tussen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw): - Individuele ondersteuning of activering gericht op maatschappelijke participatie - Groepsgerichte activiteiten gericht op maatschappelijke participatie - Toegankelijk maken van algemene voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie voor kwetsbare mensen De verkenning die hier voor u ligt is onderdeel van de 12 verkenningen op deze subthema’s. De overige verkenningen kunt u vinden op de pagina van Effectieve Interventies op de website van MOVISIE: www.movisie.nl.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
1
De verkenningen zijn geen volledig uitgewerkte rapportages over de subthema’s. De verkenningen zijn werkdocumenten die de zoektocht naar methoden weergeven. Dit rapport bevat een groslijst van methoden, die in samenspraak met een groep experts is opgesteld. De verkenning vormt de basis voor ons verdere onderzoek. Het vervolgonderzoek zal zich richten op een selectie van methoden uit de groslijst. Nagegaan zal worden welke methoden voldoen aan een zekere mate van onderbouwing. Deze methoden worden nader beschreven en opgenomen in de databank Effectieve interventies. We zullen dit natuurlijk doen in overleg met direct betrokkenen. Mochten er nog methoden ontbreken op de groslijst, dan kunnen we deze in het vervolgonderzoek meenemen. De onderzochte thema’s dekken niet het gehele veld van de sociale sector en de Wmo. In het vervolgonderzoek gaan we verder op zoek naar methoden die binnen de grenzen van ons onderzoeksterrein, maar buiten de grenzen van de onderzochte subthema’s vallen. Zo bouwen we onze kennis langzaam op, tot een representatief beeld van het veld ontstaat. Voor alle verkenningen zijn we uitgegaan van een gelijkwaardige onderzoeksopzet. Tot deze opzet behoorde een – voorlopige – definitie van het begrip methode: 'Een systematische manier van handelen om een doel te bereiken'. Daarnaast is gekeken naar drie aanvullende eisen: - De methode is beschreven, weldoordacht en onderbouwd; - De methode wordt ten minste twee jaar in de praktijk toegepast; - De methode wordt niet slechts op één plek en door één instelling ingezet. De volgende stap is het voorleggen van deze aangevulde lijst met methoden aan de betrokken uitvoerende organisaties middels een enquête om zo de veelgebruikte methoden te selecteren. Op basis van het derde criterium gaan we de lijst beperken tot de in Nederland veelgebruikte methoden. De gegevens voor dit criterium (spreiding) worden verzameld op basis van een enquête onder verschillende uitvoerende organisaties. Zodoende zal dit verkennende onderzoek uiteindelijk leiden tot een overzichtslijst van methoden die veel worden toegepast door sociale professionals in Nederland. De groslijst is een brede inventarisatie. Wanneer er twijfel bestond of de methode aan de definitie en eisen voldeed, hebben we de methode wel opgenomen. Het vervolgonderzoek zal uitwijzen of de methode voldoet aan de criteria voor uitgebreide beschrijving en opname in de databank. In een aantal verkenningen naar subthema’s beperken we ons niet tot methoden, maar wordt ook aandacht besteed aan diensten, projecten en activiteiten die daarbinnen geleverd, opgezet en geboden worden. Voor sommige subthema’s bleken deze onderdelen onmisbaar om een adequaat beeld te schetsen van de activiteiten. We zijn ons ervan bewust dat de invalshoek van methoden nooit een volledig beeld van het werk in de sector kan schetsen. Wanneer we één conclusie kunnen trekken uit de verkenningen is het dat in grote delen van de sociale sector nog maar weinig met methoden gewerkt wordt. Om een goed beeld te krijgen van wat wel of niet werkt binnen de sociale sector is het dus zaak om de methoden te zien binnen de context van het vele, nuttige werk dat er los van methoden verricht wordt. Ook hiervoor is ruimte binnen het project Effectieve interventies. Voor meer informatie en contactgegevens van ons projectteam kunt u terecht op onze website (www.movisie.nl). Wij willen tenslotte iedereen bedanken die aan de totstandkoming van deze en andere verkenningen heeft meegewerkt. In het bijzonder alle mensen uit de praktijk die ons ruimhartig van informatie hebben voorzien.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
2
Inhoudsopgave: 1
Inleiding ............................................................................................................................................. 4 1.1 Wonen met Zorg en Welzijn en de Wmo..................................................................................... 4 1.2 Probleemstelling .......................................................................................................................... 4 1.3 Verkennend onderzoek ............................................................................................................... 5 1.4 Leeswijzer .................................................................................................................................... 6 2. Achtergrond ........................................................................................................................................... 7 2.1 Doelgroep .................................................................................................................................... 7 2.1.1 Ouderen ............................................................................................................................ 7 2.1.2 Lichamelijk gehandicapten ............................................................................................... 7 2.1.3 Verstandelijk gehandicapten............................................................................................. 7 2.1.4 Psychiatrische patiënten ................................................................................................... 8 2.2 Maatschappelijke ontwikkelingen in het veld............................................................................... 9 2.2.1 Vermaatschappelijking...................................................................................................... 9 2.2.2 Vraaggerichtheid ............................................................................................................... 9 2.2.3 Voldoende aandacht voor welzijn in de wijkgerichte samenwerking .............................. 10 3. Voorzieningen in de wijk ..................................................................................................................... 12 3.1 Inleiding ..................................................................................................................................... 12 3.2 Voorzieningen voor een specifieke kwetsbare doelgroep ......................................................... 13 3.2.1 Dagactiviteitencentrum (DAC) ........................................................................................ 13 3.2.2 Buurtkamer ..................................................................................................................... 13 3.2.3 Kleinschalig (groeps-)wonen .......................................................................................... 13 3.2.4 Thuishuis......................................................................................................................... 16 3.2.5 Zorgboerderij................................................................................................................... 16 3.3 Voorzieningen voor alle wijkbewoners ...................................................................................... 17 3.3.1 Wijkservicecentrum / wijkservicepunt ............................................................................. 17 3.3.2 Multifunctionele Accommodatie ...................................................................................... 19 3.3.3 Buurtcentrum .................................................................................................................. 19 3.4 Omgekeerde integratie .............................................................................................................. 20 3.4.1 Sociale restaurants ......................................................................................................... 20 3.4.2 Buurtsuper Speciaal ....................................................................................................... 20 3.4.3 Vermaatschappelijking van een instellingsterrein........................................................... 21 4. Groslijst methoden .............................................................................................................................. 22 4.1 Inleiding ..................................................................................................................................... 22 4.2 Kwartiermaken ........................................................................................................................... 23 4.3 Sociale netwerkbenadering ....................................................................................................... 23 4.4 Maatschappelijke steunsystemen met inzet van kwartiermaker en ervaringsdeskundige ........ 23 4.5 Sociaal mentoraat...................................................................................................................... 24 4.6 ABCD-Methode ......................................................................................................................... 24 4.7 Burenhulp (TijdVoorElkaar) ....................................................................................................... 24 4.8 Sociale Vaardigheidstraining (SoVa)......................................................................................... 25 4.9 Persoonlijke toekomstplanning .................................................................................................. 25 4.10 Persoonlijk Activeringsprogramma (PAct) ............................................................................... 26 4.11 Activerend huisbezoek ............................................................................................................ 26 4.12 Preventief huisbezoek ............................................................................................................. 27 5. Eerste bevindingen.............................................................................................................................. 28 6. Literatuur ............................................................................................................................................. 31 Bijlage 1 ................................................................................................................................................... 33
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
3
1
Inleiding
1.1 Wonen met Zorg en Welzijn en de Wmo In de tweede helft van de jaren negentig is een nieuwe visie ontwikkeld op het terrein van Wonen met Zorg en Welzijn. Er zijn vernieuwende concepten ontwikkeld voor de huisvesting van vooral ouderen, maar ook andere doelgroepen zoals lichamelijk en verstandelijk gehandicapten en (ex-)psychiatrische patiënten, die op basis van hun hulpvraag niet meer in hun eigen huis kunnen blijven wonen. De nieuwe concepten beogen te voldoen aan behoeften van privacy, zelfstandigheid en een goed leefklimaat maar tegelijkertijd aan de behoefte aan zorg. Het principe van “scheiden van wonen en zorg” biedt een meerwaarde, is de veronderstelling, uiteraard onder de voorwaarde dat er ook een zorggarantie bestaat. Het verlenen van zorg buiten de muren van de instelling wordt extramuralisering genoemd. Een synoniem voor extramuralisering is vermaatschappelijking waarmee de wens wordt uitgesproken dat als de zorg buiten de muren van de instelling werd verleend, de zorgvrager makkelijker kon (blijven) deelnemen aan de samenleving. De vermaatschappelijking heeft recent een snelle ontwikkeling doorgemaakt, mede door politieke keuzes en nieuwe wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning). Doel van de Wmo is het scheppen van een omgeving en het aanreiken van instrumenten en voorzieningen die ervoor zorgen dat kwetsbare mensen zoveel mogelijk zichzelf kunnen redden en aan de samenleving kunnen deelnemen. Zo gewoon mogelijk leven van kwetsbare ouderen en mensen met beperkingen is ook de inzet van het recente actieplan Beter (t)huis in de buurt, waarin de Ministeries van VROM / WWI en van VWS de doelstellingen voor wonen met welzijn en zorg uit het coalitieakkoord uitwerken. De precieze doelstelling op het gebied van Wonen met Zorg en Welzijn is volgens Actieplan Beter (t)huis in de buurt: “Bevorderen dat ouderen en mensen met beperkingen zelfstandig in hun wijk (kunnen) blijven wonen, ondersteuning en zorg op maat thuis kunnen ontvangen en daardoor (langer) mee kunnen doen in de maatschappij. Ouderen en mensen met een beperking kunnen zoveel als mogelijk kiezen hoe zij willen wonen en hoe zij zo nodig zorg en ondersteuning ontvangen”.
1.2 Probleemstelling Het gevolg van de vermaatschappelijking is dat het aantal kwetsbare mensen dat in de wijk woont is gegroeid en de komende jaren nog verder zal toenemen. Het op zichzelf gaan of blijven wonen door mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische problemen is niet onomstreden. Uit onderzoek blijkt dat kwetsbare mensen zich vaak eenzaam voelen (Kwekkeboom en Van Weert 2008a). De extramuralisering betekent immers dat zij niet langer samen in een instelling wonen maar meer verspreid in de wijk en dat de onderlinge contacten niet langer vanzelfsprekend zijn. Maar ook is gebleken dat de contacten met de ‘gewone’ buren niet of nauwelijks tot stand komen (Verplanke e.a. 2007). Ook hulpverleners signaleren dat de sociale integratie van deze groepen kwetsbare burgers in de wijk te wensen overlaat en dat zij in een sociaal isolement leven (Dautzenberg e.a. 2008: 33). Tegenstanders van de extramuralisering betogen dat de mensen hierdoor vereenzamen; de samenleving staat immers niet open voor meer contact met mensen met dit type beperkingen en het zelfstandig wonen vermindert de kansen aanzienlijk om met anderen in aanraking komen. De Taskforce Vermaatschappelijking hanteert ‘push en pull’ als uitgangspunten voor een geslaagd proces van vermaatschappelijking. Vanuit de zorg moeten mensen niet alleen naar de samenleving geduwd (push) worden, maar de samenleving moet ook trekkracht (pull) ontwikkelen voor deze
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
4
mensen. ‘Het alleen aanbieden van woonzorgarrangementen op maat is niet voldoende. Er dient ook aandacht besteed te worden aan de acceptatie en integratie van de zorgvragers, zodat ze niet in hetzelfde isolement terecht komen als toen ze nog in ‘bos en duin’ woonden. Voorkomen moet worden dat het sociale leven van de zorgvrager zich beperkt tot de omgang met medebewoners en hulpverleners. Het proces van vermaatschappelijking moet dus niet alleen van de kant van instellingen en voorzieningen komen die zich in de samenleving vestigen, maar ook de samenleving moet een belangrijke actor worden.’ In de discussie over de maatschappelijke integratie van mensen met beperkingen wordt daarom aandacht gevraagd voor het belang van een stevig en hecht sociaal netwerk. Mede daarom wordt door (gespecialiseerde) instellingen in de verstandelijke gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg in toenemende mate hulp geboden bij het ontwikkelen en onderhouden van een sociaal netwerk, onder meer door het organiseren van zogenoemde vriendendiensten of maatjesprojecten (Kwekkeboom en van Weert 2008a: 84). Ook zijn de laatste jaren door de sectoren Wonen, Zorg en Welzijn verschillende voorzieningen ontwikkeld om de onderlinge contacten en sociale integratie van kwetsbare burgers in de wijk te bevorderen. Zo zijn er verschillende welzijnsvoorzieningen in de wijk opgezet waar mensen elkaar kunnen ontmoeten (Sanders 2008: 3). In talloze steden en dorpen van Nederland worden wijkservicepunten ingericht (www.zilverenkracht.nl, geraadpleegd op 16-07-2008). Ook worden steeds meer kleinschalige groepswoningen voor mensen met dementie in de wijk gerealiseerd. Verder kun je hierbij denken aan voorzieningen als Multifunctionele Accommodaties en buurtkamers. MOVISIE gaat in deze verkenning op zoek naar zowel voorzieningen in de wijk en methoden die de onderlinge contacten van de kwetsbare burgers beogen te bevorderen, als de voorzieningen en methoden die de contacten van kwetsbare burgers met andere wijkbewoners beogen te bevorderen. Met de komst van de Wmo is de verantwoordelijkheid om de sociale integratie van kwetsbare burgers in de wijk te bevorderen voor een groot deel bij de gemeenten komen te liggen. Voor hen is het belangrijk om te weten welke voorzieningen in de wijk en methoden ertoe doen als het gaat om het bevorderen van het meedoen van kwetsbare burgers zoals ouderen en mensen met beperkingen. Tevens zal worden nagegaan naar welke voorzieningen al (effect)onderzoek is verricht. Zo zal inzichtelijk worden wat er aan beproefde kennis beschikbaar is op dit specifieke terrein.
1.3 Verkennend onderzoek In deze verkenning beginnen we met het in kaart brengen van de voorzieningen en methoden die in Nederland gebruikt worden om de sociale contacten van kwetsbare burgers te bevorderen. De eerste inventarisatie is gedaan op basis van literatuuronderzoek. Tijdens een expertmeeting1 nodigden wij experts uit om onze inventarisatie verder aan te vullen en inhoudelijk te reageren op onze eerste bevindingen. In eerste instantie zochten we naar voorzieningen en methoden waar sprake was van onderlinge afstemming en samenwerking van de drie sectoren wonen, zorg en welzijn. Al snel bleek dat deze focus op het snijvlak van Wonen met Zorg en Welzijn weinig tot geen voorzieningen en methoden opleverde. Er is te weinig sprake van samenwerking van de drie sectoren, vooral de samenwerking met de welzijnssector blijft achter. Omdat deze welzijnssector van groot belang is voor onderliggend onderzoek is ervoor gekozen om te zoeken naar alle voorzieningen en methoden in de wijk die de sociale contacten tussen kwetsbare burgers onderling en met de andere wijkbewoners beogen te
1
Deze expertmeeting vond plaats op 23 september 2008. Zie de bijlage voor de deelnemerslijst.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
5
bevorderen en ons niet te beperken tot de voorzieningen en methoden waar alle drie de sectoren samenwerken.
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 schetsen we de achtergrond waartegen de zoektocht naar voorzieningen en methoden die kunnen worden toegepast om de sociale contacten van kwetsbare burgers te bevorderen geplaatst moet worden. Zo beschrijven wij de verschillende groepen kwetsbare burgers en gaan we in op de maatschappelijke problemen en ontwikkelingen op het gebied van sociale integratie van kwetsbare burgers. In hoofdstuk 3 beschrijven we verschillende voorzieningen in Nederland die gericht zijn op het bevorderen van de sociale contacten van kwetsbare burgers. Vervolgens geven we in hoofdstuk 4 aan dat daarnaast ook de doordachte inzet van de sociale professionals noodzakelijk is. Tevens beschrijven we in dit hoofdstuk enkele methoden die hiertoe gebruikt kunnen worden. Tot slot presenteren we in hoofdstuk 5 de eerste bevindingen.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
6
2. Achtergrond 2.1 Doelgroep 2.1.1 Ouderen Met ouderen wordt meestal gedoeld op de groep mensen van 65 jaar en ouder. Vaak zijn ouderen een aparte doelgroep voor beleid. Ongeveer een derde van de 65-plussers heeft gemiddeld genomen een lichamelijk beperking. Ook psychische stoornissen, zoals neerslachtigheid en depressieve klachten, komen relatief vaak voor onder ouderen. Een kwart tot een derde van de ouderen voelt zich matig eenzaam en 4 tot 6% ernstig of uiterst eenzaam (Rood 2008: 55). Gezien de vergrijzing zijn ouderen een groeiende doelgroep. Met name het aantal oudere ouderen (van 75 jaar en ouder) zal sterk toenemen. Dit wordt ook wel de dubbele vergrijzing genoemd. Met het ouder worden neemt de kans op het ontwikkelen van dementie exponentieel toe. De prevalentie van dementie bij mensen tussen 65 en 69 jaar bedraagt ongeveer 1%; dit loopt op tot meer dan 40% bij mensen van 90 jaar en ouder (Verbeek e.a. 2008). Dit betekent dat het aantal mensen met dementie de komende jaren sterk zal stijgen. Omdat er steeds meer ouderen zullen zijn, en van steeds hogere leeftijd, zal het aantal patiënten naar schatting oplopen van circa 200 000 nu tot 317 000 in 2030 en 412 000 in 2050 (Gezondheidsraad 2005: 63). 2.1.2 Lichamelijk gehandicapten De tweede kwetsbare groep die kan worden onderscheiden bestaat uit mensen met een lichamelijke handicap, circa 20% van de bevolking. Gemiddeld genomen heeft 12% van de mensen een lichte en 6% een matige handicap; 3% is zwaar gehandicapt. Het ontbreekt de meeste mensen met een lichamelijke beperking niet zozeer aan een sociaal netwerk, 80% ziet minstens eenmaal per week familie of vrienden. Zij hebben vooral behoefte aan respect, begrip en waardering. Ook zouden zij meer willen deelnemen aan de samenleving (Dautzenberg e.a. 2008: 35). 2.1.3 Verstandelijk gehandicapten Een andere doelgroep vormen verstandelijk gehandicapten. Dit is een relatief klein aantal. Hoe groot het aantal mensen met een verstandelijke beperking in Nederland is, is niet met zekerheid te zeggen. De schattingen hierover lopen sterk uiteen en de uitkomsten zijn afhankelijk van de gehanteerde definities. Schattingen van onder meer het SCP gaan uit van ongeveer 50.000 tot 60.000 mensen met een lichte verstandelijke beperking en 240.000 tot 280.000 zwakbegaafden. Van deze laatste groep doet overigens het merendeel geen beroep op voorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking (Kwekkeboom 2006). Naar schatting heeft een half procent van de bevolking een IQ van minder dan 80. Ongeveer 70% van hen zijn volwassenen. Driekwart heeft regelmatig contact met familieleden, ongeveer de helft wil meer contacten en vooral mensen om vrijetijdsactiviteiten mee te ondernemen. Het gaat echter niet om contacten in de buurt met ‘gewone’ mensen, maar vooral binnen de eigen groep, dus met mensen die ook een verstandelijke handicap hebben (Dautzenberg e.a. 2008: 35). Mensen met een verstandelijke handicap vinden ‘nieuwe contacten’ meestal erg moeilijk of zijn er zelfs bang voor om contacten met niet-gehandicapten aan te gaan. Anderen ervaren in de samenleving aan den lijve dat ze gediscrimineerd worden. Dat besef werkt niet motiverend om nieuwe mensen te leren kennen (Smit e.a. 1999).
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
7
Mensen met een verstandelijke beperking wonen vaak in een appartement dat deel uitmaakt van een complex i.c. een speciale woonvoorziening. Voor hen worden ook relatief vaker in een dergelijk complex gemeenschappelijke voorzieningen gerealiseerd, zoals een huiskamer/ontmoetingsruimte, keuken, huismeester, wasserette. Als dergelijke voorzieningen aanwezig zijn, wordt er ook vaak gebruik van gemaakt: keukens en huiskamers lijken door vrijwel alle bewoners wel gebruikt te worden (Kwekkeboom en van Weert 2008a: 40). Huisgenoten worden, zo blijkt, soms vrienden. Niet alle contacten met huisgenoten zullen zich tot vriendschap ontwikkelen, maar tijdens het verblijf in een gezamenlijke woonvoorziening wordt, zo komt uit de publicatie Een ander leven naar voren, wel veel met huisgenoten samen gedaan (Kwekkeboom en van Weert 2008a: 88). Een van de resultaten die de voorvechters van vermaatschappelijking met de deïnstitutionalisering dachten te kunnen bewerkstelligen was dat mensen met beperkingen door het contact met de buren gaandeweg meer deel zouden gaan uitmaken van de samenleving, stellen Kwekkeboom en van Weert (2008a: 89). Het ‘in een gewone wijk gaan wonen’ was voor slechts een enkeling van de respondenten in hun onderzoek een reden was om voor de huidige woonsituatie te kiezen. Dat neemt niet weg dat de ruime meerderheid van de respondenten het belangrijk vindt om door de buren geaccepteerd te worden. Tegelijkertijd geeft 40% (uitdrukkelijk) te kennen zijn of haar vrienden niet in de buurt te zoeken en zegt bijna een kwart helemaal geen behoefte te hebben aan contact in de buurt. De relatieve onverschilligheid ten opzichte van het burencontact weerspiegelt zich ook in de mate waarin men aangeeft daadwerkelijk contact te hebben: men mijdt elkaar niet, maar zoekt elkaar ook niet op (2008a: 90). Uit recent onderzoek blijkt bovendien dat een groter sociaal netwerk bij de mensen met een verstandelijke beperking slechts tot op zekere hoogte tot meer tevredenheid over contacten met anderen leidt (Kwekkeboom en van Weert 2008b: 74). 2.1.4 Psychiatrische patiënten De laatste jaren zijn ook steeds meer bewoners met een psychiatrische aandoening zelfstandig in de wijk gaan wonen. Nederland kende in 2003 naar schatting 72.000 mensen met ernstige en langdurende psychische problemen. Minimaal 48.000 van hen zijn langdurend in begeleiding bij de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Het merendeel leeft zelfstandig of in een beschermende woonvorm. Dat betekent niet dat zij volledig zijn geïntegreerd in de maatschappij. In vergelijking met andere burgers hebben zij een kleiner sociaal netwerk. Ze zijn minder vaak getrouwd, hebben minder vaak een partner, hebben minder vrienden en kennissen en minder vaak werk. Slechts tien procent heeft een reguliere baan. Veel cliënten hebben behoefte aan hulp bij hun herstel en het weer op orde brengen van hun leven, bijvoorbeeld meer zelfvertrouwen krijgen. Verder hebben veel mensen behoefte aan (extra) ondersteuning bij het opbouwen en onderhouden van sociale contacten en bij het vinden of uitbreiden van dagelijkse bezigheden. Dit blijkt uit een onderzoek van het Trimbos-instituut naar de vermaatschappelijking van de zorg voor mensen met ernstige en langdurende psychische problematiek in 2003 (Zie www.trimbos.nl geraadpleegd op 24-07-2008). Recente harde cijfers zijn moeilijk te vinden (Dautzenberg e.a. 2008: 35). De precieze cijfers over ‘op zichzelf’ wonende mensen met langdurende psychiatrische problemen zijn met nog meer onzekerheid omgeven (Kwekkeboom en van Weert 2008a). Wel is bekend dat gemiddeld genomen 4% van de bevolking hulp bij de GGZ krijgt en 1% is opgenomen in een instelling (Kwekkeboom e.a. 2006). Vaak, maar niet altijd, hebben mensen met een psychiatrische aandoening een klein sociaal netwerk. Wel heeft ongeveer tweederde regelmatig contact met vrienden of familie. In tegenstelling tot ouderen, die op vanzelfsprekende wijze op sympathie en steun lijken te kunnen rekenen, stuiten deze mensen vaak op onbegrip in de wijk. Buurtbewoners zijn bang voor overlast en verlangen de aanwezigheid van een hulpverlener (Dautzenberg e.a. 2008: 35).
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
8
2.2 Maatschappelijke ontwikkelingen in het veld 2.2.1 Vermaatschappelijking Al in de jaren tachtig van de vorige eeuw werd begonnen met de zogenoemde extramuralisering: het buiten de muren van de instellingen verlenen van zorg aan onder andere ouderen, gehandicapten en psychiatrische patiënten (Koops e.a. 2005: 7). Deze extramuralisatie was enerzijds een reactie op veranderingen in de opvattingen over de beste zorg voor mensen met langdurige beperkingen en op de veranderende vraag van de gebruikers. Anderzijds maakte ze ook onderdeel uit van het door de rijksoverheid gevoerde beleid om de kosten in de gezondheidszorg te beheersen. Het tempo waarin het extramuraliseringsproces verliep, was per doelgroep verschillend, maar er was nauwelijks tot geen verschil van mening, dat extramuralisering in het algemeen bij zou dragen aan een grotere maatschappelijke participatie en integratie van mensen met beperkingen. Daarom werd er in zowel de ouderen-, de gehandicapten- als in de geestelijke gezondheidszorg naar gestreefd om zoveel mogelijk intramurale capaciteit om te zetten in voorzieningen voor zelfstandige huisvesting met extramurale zorg en behandeling waar nodig. Na verloop van tijd groeide het inzicht dat voor deelname aan de samenleving meer nodig was dan alleen een zelfstandige woonruimte en dat alleen extramuralisering niet voldoende was voor maatschappelijke integratie. Tegelijkertijd werd duidelijk dat met het verlaten van de intramurale instelling de zorgvrager niet meer ‘verzekerd’ was van een integraal voorzieningenaanbod. Waar binnen de muren het aanbod aan zorg, behandeling, begeleiding, dienstverlening, huisvesting, recreatie en dagbesteding in een pakket zat en dus min of meer in onderlinge samenhang kon worden aangeboden, wordt met de tendens tot extramuralisering deze samenhang doorbroken. In het beleid en voorzieningenaanbod kwam daarom steeds meer aandacht voor het ook buiten de muren van de instellingen ontwikkelen van arrangementen op andere levensterreinen dan alleen zorg en wonen. Als gevolg hiervan moest er meer aandacht komen voor de afstemming van zowel het aanbod aan voorzieningen op elkaar, als voor de behoefte van de individuele zorgvrager. Dit bracht aanvankelijk met zich mee dat de zorginstellingen veelal op experimentele basis zelf nieuw aanbod gingen ontwikkelen. De binnen de muren geboden verzorging en behandeling werden door het personeel van de instellingen zelf nu ook bij de hulpvragers thuis aangeboden. De zorginstellingen bouwden in eigen beheer zelfstandige wooneenheden of appartementen en richtten zelf centra voor dagbesteding of beschutte werkgelegenheid in waar relevant (Koops e.a. 2005: 8). De ervaring hiermee was echter dat het ‘zorgkarakter’ van deze nieuwe voorzieningen de maatschappelijke integratie van de gebruikers ervan toch verhinderde. En dus gingen er stemmen op dat mensen met beperkingen meer en gemakkelijker gebruik zouden moeten kunnen maken van de algemene voorzieningen. Concreet betekende dit dat er voor zorgvragen een beroep gedaan moest worden op huisarts en de algemene thuiszorg, dat men voor woonruimte terecht moest kunnen bij een woningcorporatie en dat mensen met beperkingen toegang moesten krijgen tot de reguliere arbeidsmarkt. Alleen wanneer en zolang het algemene aanbod ontoereikend of niet passend was, zouden er specifieke voorzieningen geboden moeten worden. Daarbij moest er wel voor worden gewaakt dat al het aanbod goed op elkaar aansloot en geen hiaten of overlap vertoonde (Koops e.a. 2005: 8). 2.2.2 Vraaggerichtheid Tijdens de expertmeeting werd benadrukt dat het belangrijk is om te kijken naar wat de verschillende groepen kwetsbare burgers zelf willen. “In de Wmo wordt ervan uitgegaan dat alle kwetsbare burgers meer sociale contacten willen met andere wijkbewoners. Maar zo wordt er een stap overgeslagen”.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
9
Eenzaamheid hoeft niet per definitie slecht te zijn. Sommige mensen hebben nu eenmaal geen behoefte aan veel sociale contacten. “Het is dus ook maar de vraag of deze doelgroepen zitten te wachten op meer contacten met de andere wijkbewoners”. Misschien hebben eenzame ouderen hier wel meer behoefte aan dan eenzame mensen met een verstandelijke beperking. “Het gevaar bestaat anders dat je gaat toewerken naar mooie lijstjes met voorzieningen en methoden, en dat je straks allemaal mooie appels hebt, en ze ook allemaal wel lekker zijn, maar dat je niet echt weet welke het lekkerste is.” Het is dus zaak om oog te hebben voor de verschillende behoeften van de verschillende specifieke doelgroepen en vraaggericht te werk te gaan. “Op die manier werk je toe naar iets dat voor de praktijk en de maatschappelijke ontwikkeling een bepaalde relevantie heeft. Niet alleen de veertig voorzieningen of methoden presenteren, maar ook laten zien welke waarvoor van belang zijn.” Klanten zijn divers, zo ook hun wensen op het gebied van wonen, zorg en welzijn, stelt ook het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg op haar website (Zie www.kcwz.nl, geraadpleegd op 22 juli 2008). Klant, zorgvrager, cliënt, patiënt, burger, zorggebruiker, (woon)consument et cetera zijn benamingen die naast elkaar voorkomen in de wereld van wonen, zorg en welzijn. Iedereen is het erover eens dat dé klant niet bestaat. Net zoals men het erover eens is dat de klant centraal staat en de leidraad moet zijn voor het aanbod, voor het bepalen van het voorzieningenaanbod. Lang niet altijd is het aanbod echter optimaal afgestemd op de vraag van de klant. Complexe wet- en regelgeving, de snelheid waarmee de vraag verandert en de diversiteit van de vraag zijn de belangrijkste redenen dat er een kloof kan bestaan tussen vraag en aanbod. Vanuit de cliënt bekeken ligt er zowel voor de welzijnssector als voor de zorgsector een taak in het aanbieden van welzijnsactiviteiten. Vragen van cliënten zijn op te splitsen in vragen naar geïntegreerd aanbod (bijvoorbeeld in een buurtcentrum of in regulier vrijwilligerswerk) en in meer specifiek aanbod, soms met wat zorg tussendoor (bijvoorbeeld lotgenotencontact). Het laatste ziet men graag in een voor de doelgroep ‘eigen’ voorziening. Vaak geldt het uitgangspunt ‘Integraal als het kan, specifiek als het moet’. De meeste zorginstellingen voor ouderen, verstandelijk gehandicapten en mensen met een psychiatrische aandoening hebben hun eigen welzijnsaanbod. Een uitgangspunt gericht op de integratie van mensen met en zonder beperking is: houd het aanbod algemeen waar dat kan, en alleen specifiek als dat moet. Zorginstellingen hebben vaak eigen specifiek welzijnsaanbod ontwikkeld. Welzijnsorganisaties hebben inmiddels ook specifiek aanbod, soms op verzoek van een zorg- of cliëntenorganisatie. ‘Specifiek’ kan daarbij betekenen: uitsluitend bestemd voor een doelgroep met een bepaalde beperking of handicap, of zodanig vormgegeven dat het goed geschikt is voor mensen met een bepaalde beperking of handicap, maar breder toegankelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om aanbod voor mensen wier deelname niet in een vast cursusritme past of aanbod dat zo is ingericht dat rekening kan worden gehouden met verschillen in functioneringsniveau van de deelnemers (Van Bergen 2004). 2.2.3 Voldoende aandacht voor welzijn in de wijkgerichte samenwerking Het debat over Wonen met Zorg en Welzijn wordt al jaren gedomineerd door vraagstukken met betrekking tot beheer (gemeente), volkshuisvesting (corporaties) of zorg (zorgaanbieders). De grote afwezige, of in elk geval de zwakste partij in het geheel, was ‘welzijn’. Onder de component 'welzijn' wordt een uiteenlopend pakket aan diensten en services verstaan, zoals maaltijden, alarmering, klussendienst, pedicure, kapper, alsmede activiteiten (zoals sport, ontspanning, educatie). Maar onder welzijn valt ook informatievoorziening, participatie, dagbesteding en mobiliteit. De vermaatschappelijking van kwetsbare burgers vereist de samenwerking van drie verschillende sectoren, te weten: wonen, zorg en welzijn. Zorgorganisaties en welzijnsinstellingen zijn allemaal afgedaald op wijkniveau, maar de onderlinge schotten zijn vaak blijven bestaan, schrijven
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
10
onderzoekers van het SCP in 2005 (Koops e.a. 2005). Vrijwel alle instellingen bieden zorg aan een eigen doelgroep. Samenwerking van zorg- en welzijnsinstellingen met woningcorporaties komt daarentegen vaker voor. De indruk bestaat dat de wijkgerichte aanpak die gericht is op het verbinden van zorg, welzijn en wonen, langzaam en verkokerd verloopt, schrijft ook Ester Rood (2008: 176). In het algemeen wordt er wel met woningcorporaties samengewerkt, maar weinig met welzijnsorganisaties. De gewenste netwerkvorming komt niet altijd makkelijk tot stand en de samenwerking lijkt zich vaak te beperken tot bilaterale contacten rond tijdelijke voorzieningen of projecten (Rood 2008: 177). De samenwerking komt het meeste voor tussen instellingen die voor dezelfde doelgroep actief zijn of tussen een zorgaanbieder en een woningcorporatie (Rood 2008: 181). Intercategorale voorzieningen worden nauwelijks ontwikkeld. Intersectorale projecten blijven meestal beperkt tot het ontwikkelen van woonvoorzieningen voor zorgvragers. De algemene welzijnsinstellingen zijn vaak (nog) niet betrokken bij de samenwerking. De meeste van de extramurale voorzieningen richten zich overigens vooral op (dementerende) ouderen (Rood 2008: 182). Van een echt integraal, samenhangend aanbod is ook bij die voorzieningen nog maar zelden sprake. Het gaat vaak om voorzieningen op een of twee van de levensterreinen wonen, welzijn en zorg. De combinatie wonen en zorg komt het meeste voor, gevolgd door de combinatie zorg en welzijn. Vanuit een welzijnsperspectief gaat het om vraaggerichtheid, empowerment en uitgaan van de eigen kracht van mensen en wijken. Deze invalshoek is nog schaars in de debatten rond wonen en zorg. Juist daar begint nu in toenemende mate de schoen te wringen. De relatie met andere initiatieven in wijk en buurt is vaak moeizaam. Er wordt nog te veel gewerkt vanuit een institutionele logica en niet vanuit de logica van de klant, voor wie zorg, begeleiding, activiteiten en ontmoeting een geheel vormen, behorende tot het domein van het dagelijks leven. Het leerstuk van de vermaatschappelijking dreigt vast te lopen, als de aandacht voor welbevinden en participatie blijft ontbreken, stelt Paes dan ook in haar proefschrift (2008).
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
11
3. Voorzieningen in de wijk
3.1 Inleiding We richten ons in dit hoofdstuk op zowel de voorzieningen die de onderlinge contacten van de kwetsbare burgers beogen te bevorderen, als de voorzieningen die de contacten van kwetsbare burgers met andere wijkbewoners beogen te bevorderen. Woon-zorgvoorzieningen waarin deze doelen niet duidelijk naar voren komen (zoals woonzorgcomplexen, levensloopgeschikte woningen, Diensten en Zorg thuis, Zorghotel, Kangoeroewoning, dienstencentra, Lokale loketten en Serviceflats) zijn niet opgenomen. In paragraaf 3.2 staan enkele voorzieningen voor specifieke kwetsbare doelgroepen beschreven die voornamelijk gericht zijn op het bevorderen van de onderlinge contacten van deze kwetsbare burgers. In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat bepaalde groepen kwetsbare burgers soms geen of minder behoefte hebben aan contacten met ‘gewone’ burgers. Zo willen mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrische patiënten juist meer contacten met mensen uit hun eigen groep omdat zij zich daar meer op hun gemak voelen dan met ‘gewone’ burgers. Vervolgens zal worden ingegaan op voorzieningen die de sociale integratie van kwetsbare burgers in de wijk beogen te bevorderen. Het bevorderen van de contacten van kwetsbare burgers met ‘gewone’ burgers kan volgens Tonkens en Verplanke op drie verschillende manieren worden nagestreefd (2008). Een vorm van sociale integratie van kwetsbare burgers is dat zij meedoen in de reguliere voorzieningen in de wijk. Binnen een reguliere voorziening kan op twee manieren de sociale integratie worden bevorderd. Zij kunnen in aparte groepen participeren in de reguliere instellingen. Deze fysieke integratie is een lichte vorm van sociale integratie. Een tweede variant van sociale integratie in reguliere voorzieningen is intensiever. Het gaat dan om activiteiten georganiseerd door bijvoorbeeld welzijnsinstellingen voor alle burgers, maar wel met het oogmerk om daaraan mensen met een beperking te laten deelnemen. De verwachting is dat de angst van kwetsbare burgers dat zij worden afgewezen door de ‘gewone’ burgers zal afnemen wanneer het contact onder professionele begeleiding plaatsvindt. Een derde vorm van sociale integratie van kwetsbare burgers in de wijk is ‘omgekeerde integratie’. Het zijn dan niet de mensen met beperkingen die zich aan moeten passen aan de ‘gewone’ mensen in de wijk, maar juist de ‘gewone’ mensen moeten zich aanpassen aan de kwetsbare burgers. Dit gebeurt op speciale plaatsen die in eerste instantie zijn ingericht voor de mensen met beperkingen, maar die bewust zijn opengesteld voor ‘gewone’ mensen. Voorbeelden hiervan zijn speciale buurtwinkels of buurtrestaurants waar mensen met een verstandelijke beperking werken en waar hun competenties en omgangsvormen de norm vormen. Ook de activiteiten van het inloopcentrum van een zorginstelling behoren tot deze categorie. In 3.3 zal worden ingegaan op de verschillende reguliere voorzieningen in de wijk die voornamelijk de sociale integratie van kwetsbare burgers beogen te bevorderen. In 3.4 gaan we in op de derde vorm van sociale integratie; de voorzieningen in de wijk waar sprake is van ‘omgekeerde integratie’.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
12
3.2 Voorzieningen voor een specifieke kwetsbare doelgroep 3.2.1 Dagactiviteitencentrum (DAC) Dagbestedingscentra bieden inloop en zinvolle bezigheden voor (een gedeelte van) de dag aan (ex-) psychiatrische patiënten en verstandelijk gehandicapten. Hierbij kan ook worden gedacht aan de werkprojecten die vanuit deze centra worden georganiseerd. De centra vervullen een belangrijke sociale functie. Ze zijn een veilige en laagdrempelige manier voor kwetsbare burgers om onder mensen te zijn bij wie ze zich op hun gemak voelen. De centra bieden aan de bezoekers een mogelijkheid om creatief bezig te zijn en voor sportieve activiteiten. Ook gaan bezoekers van het dagactiviteitencentrum naar het centrum om er gericht met lotgenoten te praten. Vooral mensen met chronisch psychiatrische problematiek gaan er daarom graag heen (Kwekkeboom en van Weert 2008a: 77). Vaak is er noch met de omwonenden, noch met de omringende algemene buurtcentra contact. 3.2.2 Buurtkamer Een Buurtkamer is een kleinschalige ontmoetingsruimte specifiek bedoeld voor ouderen uit de buurt. Buurtbewoners kunnen hier terecht om de krant te lezen, koffie te drinken, een praatje te maken met de buren of om samen een activiteit te ondernemen. In februari 2004 is de eerste Buurtkamer in Enschede geopend. Vrijwilligers uit de doelgroep zelf speelden een grote rol. De woningcorporatie heeft een huurwoning ter beschikking gesteld als gemeenschappelijke ontmoetingsruimte. Het idee van een huiskamer voor ouderen is in 2003 ontstaan tijdens een project in Enschede-Zuid over ouderen en veiligheid. Een Buurtkamer kan echter ook onderdeel zijn van een reguliere voorziening in de wijk (fysieke integratie). De Buurtkamer in de Vinex-wijk Vathorst te Amersfoort welke in 2007 haar deuren opende is hiervan een voorbeeld. De ontmoetingsplek voor senioren is onderdeel van een groter cultureel centrum van Stichting De Kamers. Stichting De Kamers is een lokaal particulier initiatief gericht op het organiseren van kunst- en cultuuractiviteiten ten dienste van wijkopbouw, welzijn en leefbaarheid. De stichting wil de groeiende groep 55-plussers met de Buurtkamer een ontmoetingsplek bieden. De groep is minder goed geïntegreerd in de jonge Vinex-wijk Vathorst in Amersfoort. Woningcorporatie De Alliantie Eemvallei is een van de investeerders in dit particuliere initiatief. De Buurtkamer richt zich op het versterken van de sociale cohesie in de wijk en op het bevorderen van het welbevinden van senioren. Het huis bevat verschillende kamers, zoals een Theater- en Muziekkamer, een Filmkamer, een Eetkamer, een Huiskamer, een Leeskamer en een Werkkamer. Alle kamers zijn gericht op het bevorderen van cohesie tussen álle bewoners door middel van het creëren van rust, expressie, inspiratie en culturele ontmoeting. De stichting werkt samen met verschillende organisaties, zoals woningcorporaties, zorgorganisaties, scholen, bewonersverenigingen, theaters, de gemeente, provincie, kerken, sportclubs (Zie website www.zilverenkracht.nl, geraadpleegd op 16-07-2008). 3.2.3 Kleinschalig (groeps-)wonen We spreken van kleinschalig groepswonen als een kleine groep mensen, die intensieve zorg en ondersteuning nodig heeft, met elkaar in een groepswoning woont waardoor het voor hen mogelijk is een zo normaal mogelijk leven te leiden. Het gewone wonen in wijk of dorp staat voorop. Mensen zijn in de eerste plaats bewoner van hun eigen privé- of groepswoning. De zorg is wel aanwezig maar voegt zich naar het wonen van de bewoner.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
13
De zorgbrede ontwikkeling van kleinschalige woonvormen voor zorgintensieve groepen is essentieel bij de omslag van intramurale zorg naar extramuralisering en vermaatschappelijking. Deze ontwikkeling is te zien in de verschillende zorgsectoren van verstandelijk gehandicapten, lichamelijk gehandicapten, zintuiglijk gehandicapten, verpleeghuiszorg voor somatische cliënten en voor mensen met dementie. In het bijzonder voor ouderen met dementie kan groepswonen ofwel kleinschalig wonen uitkomst bieden als thuis wonen geen optie meer is. Om in te spelen op deze ontwikkeling stimuleert het Ministerie van VWS zorg in een kleinschalige woonvorm. Overheidsbeleid is sterk gericht op de transformatie van de grootschalige zorginstellingen naar meer kleinschalige woonvormen. De overheid streeft naar een situatie waarin wonen centraal staat en de cliënt zorg en diensten meer kan afstemmen op de persoonlijke wensen en behoeften. Het omvormen van grootschalige instellingen tot gezinsvervangende tehuizen (GVT) en kleinschalige woonvormen in wijken en dorpen is vanaf de jaren negentig op grote schaal toegepast in de verstandelijk gehandicaptensector. Zowel het groepswonen, het zelfstandig wonen als tussenvormen komen voor. De keuze is afhankelijk van de mogelijkheden en de wens van de bewoner. De woonvormen worden vaak gerealiseerd in een 'gewone' woonbuurt (Zie www.kcwz.nl geraadpleegd op 22-07-2008). Ook de sector lichamelijk gehandicapten kent kleinschalige woonvormen in de wijk, bijvoorbeeld in gezinsvervangende tehuizen (GVT). Maar vooral lichamelijk gehandicapten wonen, in plaats van in een groepswoning, vaak in een zelfstandige levensloopbestendige woning met diensten en zorg thuis (Zie www.kcwz.nl geraadpleegd op 22-07-2008). Voor mensen met dementie worden eveneens steeds meer kleinschalige groepswoningen in de wijk gerealiseerd. Het doel is om hen zo lang mogelijk hun vertrouwde levenswijze te laten voortzetten als dat thuis niet meer kan. Tussen 2005 en 2010 groeit het kleinschalig wonen voor mensen met dementie van 4.442 naar 10.834 plaatsen. Dat is een toename van 144%. Het grootste deel van de plaatsen in 2010 wordt gerealiseerd in kleine locaties. Dat blijkt uit een analyse van de Databank Wonen-Zorg in een artikel van het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg en het Werkprogramma Wonen met Dementie (Waarde e.a. 2007). Kleinschalig wonen voor mensen met dementie kent in de praktijk vele varianten, stelt het Kenniscentrum wonen, welzijn en zorg Noord-Holland van Primo-NH. Dat komt door de opvatting van de initiatiefnemers. Daarnaast spelen de lokale omstandigheden en mogelijkheden een belangrijke rol. De belangrijkste vraag is hoe de woonomgeving zo ingevuld kan worden, dat het voor bewoners inderdaad de beoogde plek is die rekening houdt met aspecten van beschutting, herkenning en veiligheid. Er bestaat dus een grote diversiteit in vormgeving van de woonvormen voor mensen met dementie (Verbeek e.a. 2008:10). In de publicatie Huiselijk in de wijk (Krijger en Huibers 2007) worden twaalf inspirerende voorbeelden van kleinschalig groepswonen voor dementerenden, in iedere provincie één en elk met geheel eigen kenmerken, beschreven. De vormgeving van de woonomgeving, de dagelijkse gang van zaken en de benadering door de begeleiders spelen een cruciale rol. De nadruk ligt op het creëren van een vertrouwde omgeving met beschutting, herkenning en veiligheid. Kleinschalig wonen voor ouderen met dementie heeft de afgelopen jaren enorm aan populariteit gewonnen en is haast niet meer weg te denken uit de psychogeriatrische verpleeghuiszorg. Toch is deze grote omslag niet met degelijk wetenschappelijk onderzoek ondersteund. Inmiddels wordt daar aan gewerkt. Er lopen op dit moment verschillende effectonderzoeken naar kleinschalig wonen voor ouderen met dementie. Onderstaand onderzoek van het Trimbos-instituut is reeds afgerond. Het Trimbos-instituut heeft samen met het EMGO Instituut (VUmc) een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van kleinschalig wonen (Depla en te Boekhorst 2007). In een kleinschalige woonvorm leven maximaal zes ouderen met dementie samen in een huiselijke omgeving. De verzorgenden voeren samen met de bewoners zoveel mogelijk een normaal huishouden. De maaltijden worden in de woning zelf bereid. Voor het onderzoek werd een landelijke vergelijking gemaakt met moderne
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
14
reguliere verpleeghuizen, waarbij niet alleen naar de bewoners zelf maar ook naar familieleden en verzorgenden gekeken werd. De effecten op deze groepen werden gemeten met behulp van vragenlijsten en systematische observaties. De eerste meting vond kort na opname plaats en na zes maanden werden de gegevens opnieuw verzameld. In het onderzoek zijn 67 nieuwe bewoners van 19 kleinschalige woonvormen vergeleken met 99 nieuwe bewoners van 7 moderne grootschalige verpleeghuizen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het beter is om opgenomen te worden in een kleinschalige woonvorm. Bewoners hebben minder hulp nodig bij hun dagelijkse activiteiten en zijn meer bij elkaar betrokken. Ook genieten zij meer van de omgeving en hebben ze vaker iets om handen. Gedragsproblemen komen bij deze ouderen overigens net zo vaak voor als bij ouderen in grootschalige verpleeghuizen. Ook drs. Hilde Verbeek van de Universiteit Maastricht onderzoekt de effecten van kleinschalig wonen voor mensen met dementie. Het onderzoek sluit deels aan op onderzoek van het Trimbosinstituut. De Universiteit van Maastricht richt zich meer op woonvormen die dicht bij het verpleeghuis gesitueerd zijn en die veelal iets meer bewoners hebben (met een maximale groepsgrootte van acht in plaats van zes in het onderzoek van het Trimbos-instituut). Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit Maastricht met financiële steun van de Provincie Limburg en vijf zorgorganisaties namelijk, MeanderGroep Zuid Limburg, Orbis Medisch en Zorgconcern, stichting Sevagram, Vivre en Zorggroep Noord-Limburg. Anders dan eerder onderzoek richt dit onderzoek zich ook op woonvormen die dicht bij het verpleeghuis gesitueerd zijn. Het eerste deel van het onderzoek 'Kleinschalig wonen voor ouderen met dementie' is een beschrijvend onderzoek naar de kenmerken van kleinschalig wonen, de initiatieven in de Provincie Limburg en een vergelijking van deze initiatieven met landelijke gegevens (met name uit de Databank Wonen-Zorg). Het tweede deel is een effectstudie naar de gevolgen voor bewoners, personeel en mantelzorgers. Hieraan wordt tevens een procesevaluatie gekoppeld. De eerste resultaten van het eerste beschrijvende deel zijn eind 2007 beschikbaar gekomen. Het onderzoek loopt tot 2010. Tevens wordt aan de Universiteit van Tilburg de effectiviteit van kleinschalig wonen voor dementerende ouderen onderzocht. Mr. Ietje de Rooij doet promotieonderzoek naar de vraag Verhoogt kleinschaligheid de kwaliteit van leven voor dementerende ouderen? Doel van dit promotieonderzoek is te achterhalen of een relatie aangetoond kan worden tussen kleinschalig leven en verhoging van de kwaliteit van leven. Het onderzoek moet daarnaast leiden tot aanbevelingen en het ontwikkelen van een model om in een intramurale of extramurale setting de meest ideale vorm van kleinschalig wonen te implementeren. Veel zorgorganisaties zijn op een of andere wijze met kleinschalig wonen bezig. Met het promotieonderzoek wordt beoogd aan te tonen hoe deze trend past in de maatschappelijke ontwikkelingen, met name gerelateerd aan zorg op maat voor de bewoner en daarnaast of kleinschaligheid de kwaliteit van leven van de dementerende oudere verhoogt. Voor het onderzoek wordt een casestudie uitgevoerd in Zorgcentrum de Kievitshorst (Stichting de Wever) waarbij de focus komt te liggen op het kleinschalig leven zelf. Het accent ligt niet op het gebouw maar op de leefomgeving en de huiselijke benadering. In de casestudie wordt een vergelijkend onderzoek verricht tussen een reguliere verpleegafdeling voor dementerende bewoners verblijvend in De Kievitshorst en een afdeling waar kleinschalig wonen binnen de muren van de instelling wordt gerealiseerd. Daarnaast zal ook een vergelijkend onderzoek worden verricht in relatie tot gelijksoortige leefomgevingen elders in Nederland en in België. Verder is eerder een evaluatieonderzoek gedaan in D’n Aok naar de meerwaarde van kleinschalige groepswoningen voor de bewoners en medewerkers. D’n Aok bestaat uit twee kleinschalige groepswoningen: één voor ouderen met dementie en één voor ouderen die naast dementie ook een verstandelijke beperking hebben. Een van de conclusies was dat de woning niet gunstig lag om het gestelde doel van integratie met de omgeving te realiseren (Christ en Krijger 2004).
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
15
Vermeldenswaardig zijn ook de Alzheimer Cafés die door vrijwilligers in samenwerking met verpleeghuizen en andere zorgorganisaties in de regio worden georganiseerd. Het Alzheimer Café is een laagdrempelige ontmoetingsplaats (er is geen indicatie of aanmelding nodig) voor mensen met dementie, hun partners, familie, vrienden, hulpverleners en andere belangstellenden. Onder begeleiding praten ze met elkaar over hun ervaringen en belevenissen in verband met het ziektebeeld. Gasten ervaren begrip en voelen zich minder alleen door de ontmoeting met anderen die hetzelfde meemaken. Tijdens de bijeenkomsten wordt een ervaringsdeskundige of een hulpverlener geïnterviewd over een thema. Elke bijeenkomst heeft een ander thema, bijvoorbeeld: eerste symptomen van dementie, diagnose, geheugen, omgaan met dementie, communicatie en respect in een veranderende relatie, zorgvraag, besluit tot verpleeghuisopname, afscheid nemen. In de meeste Alzheimer Cafés volgen de thema´s het verloop van het dementeringsproces tijdens het openingsseizoen, van september tot en met juni. Door de diversiteit van de deskundigen en de interactie met de gasten verloopt elk Café op zijn eigen wijze en heeft het steeds een nieuwe inhoud. Het informeel kunnen stellen van vragen helpt betrokkenen over een drempel heen en maakt de stap naar de hulpverlening minder zwaar (Zie www.zorgvoorbeter.nl geraadpleegd op 4-11-2008). 3.2.4 Thuishuis Het Thuishuis is een nieuwe kleinschalige woonvorm voor eenzame ouderen. Zes initiatieven in Nederland bevinden zich in een vergevorderd stadium en de opening van het eerste Thuishuis staat voor de deur. Een Thuishuis is een huis waar ouderen die eenzaam zijn of dreigen te vereenzamen met leeftijdgenoten samen kunnen wonen. Vrijwilligers ondersteunen hen waar gewenst. Volgens het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg heeft het Thuishuis veel mogelijkheden te bieden. Het Thuishuis biedt namelijk kansen voor woningcorporaties, zorgorganisaties, gemeenten en de bewoners zelf. Het Thuishuis draait namelijk om participatie van mensen, zowel van de oudere bewoners als van de vrijwilligers. Ook buurtbewoners zijn welkom in het huis, hetgeen past bij de doelstelling van de Wmo om sociale samenhang en leefbaarheid in buurten te vergroten. Ouderen kunnen langer in hun vertrouwde woonomgeving blijven wonen en zullen minder een beroep doen op hulp- en dienstverlening van zorg- en welzijnsorganisaties. De zorgorganisaties kunnen wel een ondersteunende taak vervullen. Aangezien het een nieuwe woonvorm betreft zijn deze kansen en mogelijkheden van het Thuishuis nog niet onderzocht (Zie www.kcwz.nl geraadpleegd op 22-07-2008). 3.2.5 Zorgboerderij Een zorgboerderij is een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een passende dagbesteding of een begeleide werkplek in een natuurlijke omgeving vinden. Het werk op de boerderij is bedoeld om te wennen aan een arbeidsritme en om sociale contacten op te doen. Zorgboerderijen bieden verschillende vormen van zorg. Meestal gaat het om dagbesteding of arbeidstraining voor een aantal dagdelen per week. Er zijn ook boerderijen waar zorgvragers zowel werken als wonen. Daarnaast bestaan er boerderijen die specifiek logeeropvang bieden in het weekend of in vakanties. In navolging van de zorgboerderijen voor mensen met een verstandelijke beperking worden de laatste jaren ook zorgboerderijen voor ouderen ontwikkeld. Deze bieden veelal dagverzorging. Er zijn enkele zorgboerderijen ontwikkeld als groepswoning voor mensen met dementie (Zie www.zorgboeren.nl geraadpleegd op 23-07-2008). In 2003 telde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in Nederland nog 372 zorgboerderijen. Op 72 daarvan konden de bewoners ook wonen. Op de andere boerderijen werd alleen dagbesteding gegeven. Tussen 2003 en 2007 blijkt het aantal zorgboerderijen met 61% te zijn toegenomen tot 605 in totaal. Maar het aantal zorgboerderijen waarop bewoners ook wonen, steeg met slechts 12%, van 72
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
16
naar 81 (Zie www.kcwz.nl geraadpleegd op 12-08-2008). In Nederland zijn zorgboerderijen sterk in opkomst: in 1998 waren er nog 75 tegen ruim 800 in 2007 (Zie www.trimbos.nl geraadpleegd op 24-072008). Marjolein Elings van het Plant Research International (WUR) voert een effectonderzoek uit naar zorgboerderijen. Als voorbereiding op de effectstudie is eerst een vooronderzoek uitgevoerd waarin de ervaringen van deelnemers vanuit de psychiatrie en verslavingszorg op de zorgboerderij zijn onderzocht. Aan de deelnemers is gevraagd welke ervaringen zij hebben met het werken op de zorgboerderij. Bij acht zorgboerderijen zijn focusgroepsgesprekken met deelnemers gehouden. In deze gesprekken is gediscussieerd over de betekenis van de zorgboerderij voor de deelnemers, welke waarde heeft de zorgboerderij voor hen en welk effect heeft het werken op de zorgboerderij op hun welbevinden? En met welke motieven komen cliënten naar de zorgboerderij? Uit de gesprekken kwam naar voren dat de meeste deelnemers zonder uitgesproken verwachtingen naar de zorgboerderij komen. De deelnemers waarderen vooral de sociale kanten van het werken op de zorgboerderij, vooral de gezelligheid (sociale contacten), het gevoel ergens bij te horen, het respect dat ze van anderen krijgen en de ongedwongenheid van het contact. Daarnaast worden de ruimte, fysiek maar ook mentaal en de zinvolheid van de werkzaamheden gewaardeerd. Deelnemers voelen zich dankzij de boerderij fitter en nuttiger, en ze ontwikkelen weer het nodige zelfvertrouwen, zelfrespect en verantwoordelijkheidsgevoel (Elings, Van Erp en Van Hoof 2005). 3.3 Voorzieningen voor alle wijkbewoners 3.3.1 Wijkservicecentrum / wijkservicepunt Het wijkservicecentrum streeft ernaar het ‘hart van de woonzorgzone’ te zijn, stelt Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg. Het is een voorzieningencentrum voor wonen, zorg en welzijn. Vaak gecombineerd met andere functies zoals het eerstelijns gezondheidscentrum, kinderopvang en grand café. In het wijkservicecentrum is idealiter sprake van tweerichtingsverkeer van mensen die naar het centrum komen om diensten te halen en omgekeerd dient het centrum als uitvalsbasis om zorg en diensten naar de wijkbewoners te brengen. Het centrum heeft in de regel een verzorgingsgebied van 5.000 tot 15.000 inwoners en biedt potentieel ruimte aan de volgende functies: • activiteitencentrum: ontmoeting, restaurant of grand café, recreatie, cultuur, sport, educatie • zorgcentrum: (integraal) wijkzorgteam, wijkziekenboeg en logeerkamers • dienstencentrum: informatie en advies, maaltijden, linnenservice, klussendienst, gemakswinkel • gezondheidscentrum: huisartsen, therapeuten, apotheek, ambulante GGZ Wanneer meer functies gecombineerd worden in een wijkservicecentrum, zijn er vaak ook meer partijen betrokken. Het wijkservicecentrum wordt dan een multifunctioneel gebouw (Multifunctionele Accommodatie) genoemd (Zie www.kcwz.nl geraadpleegd op 18-08-2008). De specifieke invulling van een wijkservicecentrum hangt af van de locatie, de omvang van de wijk en de aanwezigheid van andere functies. Ligt het winkelcentrum vlakbij dan zal een gemakswinkel niet nodig zijn. Een buurthuis in de directe nabijheid biedt de mogelijkheid om activiteiten te combineren. In een wijk van minder dan 5.000 inwoners zal misschien alleen een afhaalpunt voor medicijnen haalbaar zijn en geen apotheek. Behalve het 'complete' wijkservicecentrum bestaan er volgens het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg talloze kleinschaliger varianten. Met name op het platteland is het draagvlak voor voorzieningen te gering. Door slimme combinaties te maken, ontstaan nieuwe knooppunten. In deze knooppunten worden voorzieningen op het gebeid van wonen, zorg en welzijn gebundeld en ontstaat er een integraal en uitgebreid aanbod. Voorbeelden zijn zorgsteunpunt, steunstee, kulturhus, servicewinkel en dorpspunt. De verschijningsvormen van wijkservicepunten zijn dus heel divers. In een
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
17
wijkservicepunt kunnen ook zowel gemengde als ongemengde vormen van sociale integratie voorkomen. De hausse aan wijkservicepunten van de laatste jaren is een gevolg van meer aandacht van overheden en maatschappelijke organisaties voor de sociale omstandigheden van ouderen en mensen met beperkingen. Het is een erkenning van de noodzaak van de sociale component in het leven van mensen die door ziekte en gebrek niet makkelijk meer zelf hun contacten kunnen organiseren. Deze groep wordt groter door de afbouw van intramurale voorzieningen en de vergrijzing. De woonservicezones die op veel plaatsen worden opgezet, beogen een verbinding te maken tussen wonen, welzijn en zorg die ten goede komt aan deze groep. Wijkservicepunten lijken aldus een onmisbaar element bij woonservicezones, als de locatie waar ontmoeting en activiteiten worden georganiseerd en waar de samenwerking tussen organisaties gestalte krijgt (Sanders 2008). Onderzoek van MOVISIE beoogt de effecten te achterhalen van wijkservicepunten op de groep ouderen en mensen met beperkingen. De bevindingen uit het eerste deel van het onderzoek staan beschreven in een deelrapport (Sanders 2008). Een wijkservicepunt is voor dit onderzoek gedefinieerd als: • het resultaat van een samenwerkingsverband van tenminste twee organisaties op het gebied van wonen, zorg, welzijn, vrije tijd of onderwijs; • met een op een bepaald gebied (buurt, wijk of dorp) gericht aanbod van diensten en activiteiten; • met minimaal de volgende doelen: o het bevorderen van zelfstandigheid en zelfredzaamheid van oudere wijkbewoners en/of wijkbewoners met een beperking; o het stimuleren van ontmoeting van de oudere wijkbewoners en/of wijkbewoners met een beperking met elkaar en met andere wijkbewoners; • waarbij de exploitatie van een gezamenlijk gebouw een onderdeel is van de strategie waarmee men het beoogde doel wil bereiken. Tevens stellen de onderzoekers in het rapport dat er wijkservicepunten zijn die een accent leggen op brede voorzieningen voor de wijk en die de gehele wijk als doelgroep formuleren, en wijkservicepunten die zich veel nadrukkelijker richten op een beperkte groep kwetsbaren in de directe leefomgeving van het wijkservicepunt. Naar het gebruik van wijkservicepunten is tot dusver vrijwel geen onderzoek gedaan. Om te beginnen moet geconstateerd worden dat de literatuur over wijkservicepunten zoals tot dusver is verschenen, een sterke nadruk legt op het totstandkomingproces, de samenwerking(-sperikelen) en de daarbij behorende beheer- en exploitatievraagstukken en op locaties in plattelandssituaties. Op grond van deze publicaties is nog weinig te zeggen over de ervaringen door bezoekers van wijkservicepunten. Er valt (nog) geen conclusie te trekken over de mate waarin wijkservicepunten bijdragen aan de zelfstandigheid, zelfredzaamheid en participatie van ouderen en mensen met beperkingen. Wel blijkt dat kwetsbare ouderen die welzijnsdiensten gebruiken die veelal onderdeel uitmaken van een wijkservicepunt zoals sociaal-culturele activiteiten en restaurant, vaker beschermd wonen, zelfredzamer zijn en minder problemen ervaren met hun woning en woonomgeving dan nietgebruikers (Sanders 2008). De onderzoeksresultaten zijn sinds eind 2008 beschikbaar in de vorm van een handreiking met de titel We zijn gewoon een goede buur. Een handreiking voor wijkservicepunten (van Bergen, Penninx, van Leur 2008). Hieruit komt naar voren dat het wijkservicepunt een grote bijdrage levert aan het zelfstandig functioneren van ouderen en gehandicapten, maar dat een betere samenwerking tussen instanties en inbedding in de buurt dit doel van het wijkservicepunt dichterbij kan brengen. Drijvende krachten achter een wijkservicepunt zijn veelal zorg- of welzijnsinstellingen. Als een zorginstelling het centrum coördineert gaat het veelal om een steunpunt met AWBZ-zorg, niet per se in
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
18
combinatie met andere zorgvoorzieningen. Als een welzijnsorganisatie de kar trekt is het aantal wijkfuncties veelal groter, zo blijkt uit het onderzoek, evenals de betrokkenheid van wijkbewoners. Uit het onderzoek blijkt dat bij alle onderzochte wijkservicepunten de onderlinge samenwerking en afstemming tussen betrokken organisaties nog niet optimaal is. De samenwerking van de betrokken instellingen blijkt niet altijd vruchtbaar te zijn. Het probleem zit vooral in het verschil tussen culturen, constateert Anne-marie van Bergen: “Professionals hebben vaak een verschillende taakopvatting en kijken niet over hun eigen afbakening heen. Ook de verschillende financieringsregimes, AWBZ, Wmo, commercieel, maken samenwerking lastig.” Door de opzet van het wijkservicepunt als een business case te behandelen, sla je drie vliegen in een klap: planmatige aanpak, samenwerkingsafspraken en afgestemde financiering. Ook de relatie en contacten met de wijk zijn vaak minder intensief en vanzelfsprekend dan men vanuit de visie zou willen (2008: 43). De inbedding in de buurt is een van de belangrijkste opgaven voor dit moment, wil men meer sociale opbrengst uit het wijkservicepunt halen. “Buurtbewoners zijn vaak een bron van informele steun voor de doelgroep en zijn bovendien van belang als vrijwilliger,” aldus Van Bergen, “Het centrum is ook belangrijk voor de buurt als er over en weer contact is.” (Zie www.zorgwelzijn.nl geraadpleegd op 4-11-2008). Een belangrijk knelpunt daarbij is het imago van het wijkservicepunt als iets voor zorgbehoeftige mensen (2008: 53). De onderzoekers doen de aanbeveling om meer nadruk op welzijn en contact te leggen, en minder op zorg zodat de kans op betrokkenheid van vitale buurtgenoten wordt vergroot. 3.3.2 Multifunctionele Accommodatie Multifunctionele accommodaties zijn gebouwen waarin meerdere voorzieningen op het gebied van wonen, zorg, welzijn en/of cultuur onderdak hebben, met als mogelijke doelen efficiency in tijd en ruimte, sociale integratie tussen gebruikersgroepen en/of een geïntegreerd aanbod. Bijvoorbeeld kinderopvang, sociaal-cultureel werk, bibliotheek en onderwijs in één gebouw. Bijna geen enkele multifunctionele accommodatie in Nederland is hetzelfde (Ball en van der Kooij 2004). Welke instellingen in het gebouw zijn gehuisvest en wat hun relatie is varieert van gebouw tot gebouw. Een multifunctionele accommodatie is een verzamelnaam waar de wijkservicepunten onder vallen. In een groeiend aantal gemeenten verrijzen multifunctionele voorzieningen. In het onderwijs, de zorg en het sociaal-cultureel werk, op het platteland en in de stad zijn instellingen bezig voorzieningen in één gebouw onder te brengen. Gemeenten zien multifunctionele voorzieningen als een mogelijkheid om diensten dichter bij de burger te brengen en om oplossingen te bieden voor verouderde huisvesting. In principe is een Multifunctionele Accommodatie een voorbeeld van fysieke integratie, maar er kunnen zich ook gemengde activiteiten voor doen en dan betreft het een vorm van sociale integratie. Omdat in tegenstelling tot de wijkservicepunten de multifunctionele accommodaties niet tot doel hebben de sociale contacten van kwetsbare mensen te bevorderen gaan we hier in deze verkenning niet verder op in. 3.3.3 Buurtcentrum Een buurtcentrum (ook wel buurthuis of sociaal-cultureel centrum) is een centrum voor en van de wijk. Buurtbewoners en andere organisaties in de wijk werken samen en organiseren activiteiten die aansluiten bij wensen en behoeften van mensen in de wijk. Deze activiteiten zijn gericht op: ontmoeting, ontspanning, recreatie, educatie ter bevordering van het maatschappelijk functioneren, ondersteuning van zelforganisaties en samenlevingsopbouw. In een buurtcentrum kan zowel sprake zijn van de gemengde als van de ongemengde variant van integratie in reguliere voorzieningen.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
19
Elkaar ontmoeten bij een activiteit is een manier om mensen (met en zonder beperkingen en handicaps) binnen de wijk met elkaar in contact te brengen. Idealiter gaat het dan om een activiteit waaraan allerlei wijkbewoners deelnemen: iemand met een beperking of probleem doet gewoon mee met wat er in de wijk georganiseerd wordt. Soms zal dit niet zo maar lukken. Credo om te bepalen of een specifieke activiteit nodig is blijft: integraal als het kan en specifiek als het moet. De welzijnswerker kan zich als sociaalagogische professional ervoor inzetten om een activiteit voor een zo breed mogelijke doelgroep geschikt te maken. Dit kan vragen om maatwerk, waarbij gekeken wordt naar tempo, prestatie-eisen, de noodzaak van persoonlijke begeleiding, acceptatie door de overige deelnemers, gelegenheid tot onderlinge kennismaking (Stichting Welsaen et. al. 2005). Het gaat hier dan om de tweede en gemengde variant van integratie in reguliere voorzieningen.
3.4 Omgekeerde integratie 3.4.1 Sociale restaurants In sociale restaurants en eetcafés werken verstandelijk gehandicapten of andere kwetsbare doelgroepen in de keuken of de bediening. In een sociaal restaurant kunnen mensen uit de buurt elkaar ontmoeten en samen eten. Behalve als maaltijdvoorziening functioneert het restaurant ook als plaats voor activerende dagbesteding voor verstandelijk gehandicapten en cliënten van de Maatschappelijke Opvang. Het werken in de keuken en bediening geeft structuur en ritme in het dagelijkse leven en verbetert de sociale vaardigheden. VanHarte Resto is een maatschappelijke organisatie die zich inzet voor mensen en groepen die behoefte hebben anderen te ontmoeten. Het doel van VanHarte Resto is het voorkomen van isolement en sociale uitsluiting en het losmaken van betrokkenheid hiervoor. De praktische aanpak van VanHarte Resto is het opzetten van laagdrempelige eetgelegenheden (Resto's) waar wijkgenoten met elkaar in contact gebracht worden onder het motto 'eten, ontmoeten en activeren!' In een aantal restaurants werken vooral mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking, die langs die weg in contact komen met mensen in de wijk. De oprichters gebruiken de eettafel als bindmiddel in de wijk en doen dit in samenwerking met o.a. de dominee, de imam, huisartsen, ondernemers en de wijkagent. Tijdens het eten vertellen zij over hun activiteiten in de wijk. VanHarte werkt daarnaast samen met in de wijk actieve organisaties op gebied van zorg, welzijn, migranten, religie, veiligheid, cultuur, onderwijs en werkgelegenheid. Sinds 2005 zijn verspreid door Nederland verschillende VanharteResto’s gaan draaien. Momenteel heeft de organisatie 15 Resto's in o.a. de steden Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Zoetermeer, Alkmaar, Leeuwarden, Groningen, Den Bosch en Tilburg. Vele andere steden zoals Den Helder, Utrecht, Almere en Venlo zijn in ontwikkeling. (Zie www.vanharterekentopu.nl geraadpleegd op 21-07-2008). 3.4.2 Buurtsuper Speciaal Buurtsupers Speciaal zijn een jong fenomeen. Het zijn buurtsupers die worden gerund door een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke handicap. In de winkels werken mensen met en zonder beperking. De winkels voorzien in een enorme behoefte: mensen met een beperking hebben zinvol werk en nemen deel aan de samenleving. Bovendien leveren de winkels een bijdrage aan het op peil houden van de leefbaarheid van het dorp of wijk. Met sluiting bedreigde buurtwinkels kunnen blijven bestaan. Buurtsupers speciaal heeft de Best Practice Award gewonnen voor het beste initiatief in de sectoren wonen, welzijn en zorg. Zorginstelling Talant, de Spar, het supermarktconcern Prisma Food en het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn hebben het concept ontwikkeld. In 2003 is in
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
20
Friesland de eerste winkel geopend. Inmiddels zijn er al meer buurtwinkels opgezet en zijn er plannen voor nog meer van dergelijke winkels (Zie www.kcwz.nl geraadpleegd op 23-07-2008). 3.4.3 Vermaatschappelijking van een instellingsterrein Soms worden op een 'terrein' waar al mensen met een handicap wonen ook woningen gerealiseerd voor andere mensen (zonder handicap): men spreekt dan van omgekeerde integratie. Ook in een verpleeghuis kan sprake zijn van ‘omgekeerde integratie’. Doordat er binnen het verpleeghuis meer activiteiten, diensten en voorzieningen aangeboden maken de ‘gewone’ buurtbewoners ook gebruik van het verpleeghuis. 'Omgekeerde integratie' is een trend die tot nog toe echter vooral in de gehandicaptensector steeds meer zichtbaar wordt. Een voorbeeld hiervan bevind zich in Noordwijkerhout. Stichting Het Raamwerk is op 1 januari 2005 ontstaan uit een fusie tussen Stichting Bollenstreek in Noordwijkerhout en het Rijnlands Voorzieningen Centrum in Katwijk. Het Raamwerk heeft gekozen voor 'Omgekeerde integratie' en daarmee voor het vermaatschappelijken van het instellingsterrein. Door het realiseren van woningen voor burgers zonder beperking ontstaat ‘verdunning’ van de instellingspopulatie en verbeteren de mogelijkheden voor het in stand houden van voorzieningen op het instellingsterrein. Bewoners zonder beperking genieten van de rust en ruimte op het instellingenterrein. Daarnaast zorgen de indeling van de appartementengebouwen én de ruime, praktische opzet van de woningen ervoor dat cliënten van de Stichting Het Raamwerk hier zoveel mogelijk op zichzelf kunnen wonen. Meer voorbeelden zijn Severinus te Veldhoven, de nieuwe buurt Diepstroeten van de Stichting Vanboeijen te Assen en het buurtschap Craeyenburch van Stichting Ipse.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
21
4. Groslijst methoden 4.1 Inleiding Wanneer kwetsbare burgers hun eigen specifieke (zorg)voorzieningen bezoeken en zich veilig kunnen voelen binnen hun eigen groep is de kans groot dat zij spontaan onderlinge contacten aangaan. De professional die er werkzaam is kan hierbij eventueel ondersteuning bieden. Met de extramuralisering van kwetsbare burgers hebben zorg en welzijnsprofessionals die binnen bovengenoemde voorzieningen werkzaam zijn er een nieuwe taak bij gekregen; het bevorderen van de sociale integratie in de wijk. Het bevorderen van de sociale integratie in de wijk heeft bij de zorgverleners die in deze specifieke voorzieningen werken echter minder prioriteit. “Opvallend is dat de categorale instellingen goed werk doen voor hun cliënten, maar daarbij lijken ze de buurt, de buren, de omgeving van de klant eigenlijk niet te zien. Ze vliegen de buurt in, helpen de cliënt en vliegen de buurt weer uit. Er is geen hulp bij ‘het leren kennen van de buurt’ en het ‘je thuis leren voelen in de buurt’. Er is niemand die de cliënt concreet bij de hand neemt en laat zien hoe je je aan je buren kunt voorstellen of welke arrangementen er in de buurt bestaan (van buurtplatform tot algemene buurtcentra)” (Verplanke et. al. 2008). Dit heeft te maken met de oriëntatie en attitude van de professionals van de zorginstellingen die deze mensen begeleiden, stellen Tonkens en Verplanke (2008). Zorgprofessionals zijn namelijk sterk ‘intramuraal’ gericht. Zij helpen hun cliënten bij de dingen die binnenshuis plaatsvinden en niet of nauwelijks bij de sociale integratie in de buurt. Zij zeggen daar geen tijd voor te hebben en geven prioriteit aan andere zaken. Zo krijgen deze kwetsbare burgers eigenlijk weinig gelegenheid, laat staan ondersteuning bij het zogenaamde vermaatschappelijken. Terwijl juist hier enige ondersteuning onontbeerlijk is. De mogelijkheden tot het bevorderen van de contacten in de wijk hangen samen met andere voorzieningen in de wijk zoals een kinderdagverblijf of basisschool die aanleiding bieden tot activiteiten en ontmoetingen met de andere wijkbewoners. Het is noodzakelijk dat deze zorgprofessional een meer extramurale oriëntatie krijgt en de sociale integratie ook als taak gaat zien, stellen Tonkens en Verplanke (2008). Sociale professionals die werkzaam zijn bij de welzijnsinstellingen rekenen het bevorderen van de sociale integratie van kwetsbare burgers wel tot hun taak, maar in de praktijk komt daar op de meeste plaatsen nog niet veel van terecht (Tonkens en Verplanke 2008). De algemene buurtvoorzieningen zien de mensen met beperkingen en de kwetsbare ouderen nauwelijks. Er is vanuit ‘de buurt’ ook nauwelijks een aanbod dat is toegesneden op de mensen met beperkingen (Verplanke et. al. 2008). Ook binnen de ‘omgekeerde integratie’-voorzieningen gaat sociale integratie niet vanzelf. De sociale professionals hebben dan ook een grote taak in het bevorderen van de sociale integratie van kwetsbare burgers Het is niet vanzelfsprekend dat kwetsbare en ‘gewone’ burgers contacten aangaan. Toch ontbreekt het bij zowel de professionals uit de zorg- als welzijnssector die werkzaam zijn in de instellingen vaak nog aan doordachte inzet om de sociale integratie van kwetsbare burgers te bevorderen. Dat blijkt ook uit onderstaande inventarisatie van methoden die door professionals toegepast kunnen worden om de sociale contacten van kwetsbare burgers te bevorderen. We vonden geen methoden op het snijvlak van Wonen met Zorg en Welzijn. Desondanks hebben we hieronder toch een aantal aanpakken en methoden geselecteerd die gericht zijn op het bevorderen van de onderlinge sociale contacten en/of de sociale integratie van kwetsbare burgers.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
22
4.2 Kwartiermaken Het doel van kwartiermaken is om een maatschappelijk klimaat te bevorderen zodat mensen met psychische of sociale beperkingen naar eigen mogelijkheden en beperkingen kunnen functioneren (Zie www.kwartiermaken.nl geraadpleegd op 31-10-2008). De inzet van kwartiermaken is uitsluiting tegengaan én mogelijkheden creëren voor mensen om nieuwe ervaringen op te doen in een sociale en maatschappelijke omgeving, nieuwe ervaringen zoals bedoeld in het concept van activerend burgerschap. Bij kwartiermaken gaat het om het organiseren van draagvlak in de betrokken organisatie of in samenlevingsverbanden (buurt of wijk) om een niche in een concrete situatie te ontwikkelen. Kwartiermaken is dan het ondersteunen van kwetsbare burgers in het aangaan van (nieuwe) verbindingen die als zinvol worden ervaren. De invalshoek is de rol van de samenleving versterken bij pogingen van mensen om het leven weer te hernemen. Daarvoor zijn initiatieven nodig die mensen onderling (bijvoorbeeld in een buurt) en mensen en organisaties bij elkaar brengen en die bemiddeling tot stand brengen tussen wensen en behoeften van cliënten en hun omgeving. Gerda Scholtens onderzocht een aantal projecten waar professionals zijn gaan kwartier maken. De onderzochte projecten tonen verschillende voorbeelden hoe op methodische wijze aan draagvlak kan worden gewerkt (Scholtens 2007).
4.3 Sociale netwerkbenadering De centrale doelstelling van de sociale netwerkbenadering is versterking en opbouw van het persoonlijk sociaal netwerk van mensen om daarmee maatschappelijke participatie en sociale integratie te bevorderen. De sociale netwerkbenadering gaat uit van de visie: er is sprake van sociaal geïntegreerd functioneren als de omgeving goed inspeelt op de behoeften en mogelijkheden van de ander, zodat iemand zich gewaardeerd voelt, zich ondersteund en veilig weet. Je spreekt dan over een vitaal sociaal netwerk. Dat betekent dat in de werkwijze van de sociale netwerkbenadering de hulpverlener/professional, naast het inventariseren van de individuele mogelijkheden van de persoon, vanaf het begin samen met de cliënt uitdrukkelijk het initiatief neemt het sociale netwerk in kaart te brengen en te mobiliseren. De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen geeft de cursus ‘Sociaal agogisch werker als netwerker. Het creëren van bemoeienis'. Deze is bedoeld voor ervaren hbo-opgeleide professionals (SPH, MWD, CMW, Pedagogiek, CTO of SPV) werkzaam in een van de werkvelden van de ggz en/of maatschappelijke dienstverlening. Tijdens de cursus leren ze de methode toepassen (Zie www.han.nl geraadpleegd op 15-09-2008).
4.4 Maatschappelijke steunsystemen met inzet van kwartiermaker en ervaringsdeskundige Een maatschappelijk steunsysteem is een netwerk van personen, diensten en instellingen om personen met een psychische handicap te ondersteunen bij rehabilitatie en integratie in de samenleving. Bij deze methodiek gaat het om het in kaart brengen van de behoefte van de cliënten aan ondersteuning bij de maatschappelijke integratie. Een ervaringsdeskundige kan hieraan een bijdrage leveren. De kwartiermaker houdt zich bezig met het verbeteren van de structurele samenwerkingsverbanden tussen de betrokken partijen en het maken van bestuurlijke afspraken tussen gemeenten, welzijnsinstellingen, arbeidsvoorziening en vertegenwoordigers van cliëntorganisaties. Het concept maatschappelijk steunsysteem is afkomstig uit de Verenigde Staten waar men spreekt over community support systems en community care, gericht op ondersteuning van
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
23
chronische patiënten. Mensen met een psychiatrische achtergrond kunnen bij het ROC Rotterdam een opleiding volgen tot ‘Ervaringsdeskundige in de GGZ’. 4.5 Sociaal mentoraat In sociaal mentoraat projecten worden kwetsbare burgers gekoppeld aan vrijwilligers. De projectcoördinator werft al dan niet outreachend deelnemers voor het project, informeert hen in een intakegesprek over de doelstelling en de regels van het project en vraagt hen naar hun motivatie en wensen. Op basis van de gegevens uit het intakegesprek vindt een match plaats. De projectcoördinator nodigt de deelnemers die gekoppeld kunnen worden uit voor een kennismakingsgesprek. In dit kennismakingsgesprek geven de deelnemers aan of ze gekoppeld willen worden en wat ze van elkaar verwachten. Indien een koppeling tot stand komt, wordt een eerste afspraak gemaakt. De projectcoördinator volgt de koppels en begeleidt hen middels intervisie, groepsbijeenkomsten en evaluatiegesprekken. Deelnemers ondernemen vervolgens stappen om een sociaal netwerk op te bouwen. Er is een handboek “De mens als maat: Ontwikkeling, uitvoering en implementatie Sociaal Mentoraat projecten” geschreven door JSO (expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving, Opvoeding) (zie www.kanaalsociaal.nl geraadpleegd op 21-07-2008).
4.6 ABCD-Methode Asset Based Community Development (ABCD) is een uit de Verenigde Staten afkomstige methode, die gedurende enkele decennia is ontwikkeld door McKnight en Kretzman in (vooral achterstands)wijken. In de ABCD-methode worden voor een deel andere, en soms ook radicalere, keuzes gemaakt over de positie en rol van bewoners in verhouding tot aanbieders van de diensten en het politiek bestuur dan in de hiervoor genoemde methoden. Er wordt uitdrukkelijk vertrokken vanuit de positieve en sterke kanten of kwaliteiten van de wijken en (individuele) bewoners. En (buurt)bewoners hebben het primaat bij beleidsontwikkeling en uitvoering in hun buurt. Andere partijen, zowel de aanbieders als de gemeentelijke overheid zijn hieraan nadrukkelijk ‘dienstbaar’ (Sprinkhuizen et. al. 2001).
4.7 Burenhulp (TijdVoorElkaar) TijdVoorElkaar is een wijkgerichte methode voor de opbouw van sociale netwerken en activering van bewoners, ontwikkeld door Stichting Ander Geld. TijdVoorElkaar kent drie doelstellingen (waarvan met name de laatste relevant is voor deze verkenning): het vergroten van de sociale samenhang in de wijk, het verstevigen van het lokale vrijwilligerswerk en het bevorderen van de participatie en integratie van kwetsbare groepen. Deze stichting heeft samen met de Utrechtse welzijnsorganisatie Portes een tweejarig project Tijd Voor Elkaar in Utrecht Zuid uitgevoerd (juli 2005-juli 2007). De methode is gebaseerd op de Engelse TimeBanks (www.timebanks.co.uk ) en bestaat in essentie uit twee onderdelen: de website en de sociaal makelaar. Via een website kunnen buurtbewoners hun vraag en aanbod plaatsen en reageren op dat van anderen. Er is een sociaal makelaar aangesteld om eventuele drempels die bewoners ervaren om iets voor een ander te doen of door een ander te laten doen, te signaleren. Hij helpt bij het formuleren van vraag en aanbod, zo nodig kijkt hij, samen met de bewoner, naar welke kwaliteiten deze bewoner heeft, wat hij leuk vindt om te doen en waar hij behoefte aan heeft. Dit is een vorm van empowerment; het in staat stellen de eigen kracht te ontdekken, te mobiliseren en te benutten (Zie www.tijdvoorelkaarzuid.nl en www.andergeld.nl/tijd-voor-elkaar/ geraadpleegd op 31-10-2008)
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
24
Volgens de onderzoekers A. Huygen en F. de Meere boekt TijdVoorElkaar de meeste resultaten op de eerste doelstelling (het vergroten van de sociale samenhang in de wijk). De versterking van het vrijwilligerswerk en de integratie van kwetsbare groepen kunnen wel aan het concept van TijdVoorElkaar worden toegevoegd, als dat op een specifieke locatie wordt gewenst. Dit vereist dan specifieke extra inzet. Verder stellen de onderzoekers dat de ruwe ontwikkeling van TijdVoorElkaar klaar is en dat de methode het verdient om op een of meerdere plekken uit te groeien tot een volwaardige methode.
4.8 Sociale Vaardigheidstraining (SoVa) De SoVa een concrete training in sociale vaardigheden met verschillende toepassingen. De basis ligt in de bekende Goldsteintrainingen. SoVa-trainingen richten zich op het normale sociale verkeer. Bij mensen met een verstandelijke beperking kunnen zich op dit gebied concrete communicatieproblemen voordoen. Het kan in de trainingen gaan om allerlei uiteenlopende aspecten van het sociale functioneren: het leggen van een contact met een onbekende, of wat te doen als een onbekende je aanspreekt; het doen van boodschappen; het stellen van een vraag et cetera. Soms wordt ook individueel bekeken wat de vragen zijn waar mensen in vastlopen om in de training mee te nemen. Zo wordt ook aandacht besteed aan elementen die de weerbaarheid van de betrokkene kan versterken. In de inzet of toepassing van trainingen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met het niveau van de verstandelijke beperking en een meer specifieke problematiek, zoals een autisme spectrum stoornis, die om een meer specifieke benadering vraagt. Ook de SoVa kent de bekende werkwijzen als rollenspel, oefeningen in een werkboek, huiswerkopdrachten e.d., naast de praktijkoefeningen, zoals het in een winkel vragen waar iets staat, het aanspreken van iemand op straat (of aangesproken worden), of het gebruik gaan maken van de bus, of het uit de situatie stappen als er een conflict is, e.d. (Zie www.methodieken.nl geraadpleegd op 31-10-2008).
4.9 Persoonlijke toekomstplanning Persoonlijke toekomstplanning is een strategie waarbij mensen met een handicap en hun relaties centraal staan. Het is een strategie die voortkomt uit emancipatie denken en oorspronkelijk is geïntroduceerd door dr. Beth Mount uit New York. Het meest kenmerkend aan de manier van werken is het gekozen vertrekpunt. Wordt in traditionele zorgplanning de zorgvraag centraal gesteld en met name bezien vanuit de hulpverleningsorganisatie hoe daarop kan worden ingespeeld; in persoonlijke toekomstplanning wordt het ‘belangenbehartigers perspectief’ gekozen. In plaats van een middelen, organisatie en behoefte benadering wordt gekeken naar het totale leven van de persoon: ‘wie is de persoon’, ‘wat wil de persoon’ en hoe kunnen wij daarbij helpen? De manier van aanpak: planning samen met de persoon en al diegenen die hij/zij daarbij uitnodigt –soms verbaal, actief, soms op basis van de best mogelijk te maken inschatting gelet op iemands reacties en gedrag. Dit leidt tot een aantal gesprekken over elementaire levensthema’s. Niet altijd is een direct verband met ‘hulpverlening’ daarbij aan de orde. Vooral gaat het om samen leven en de rol van anderen: buren, vrienden, familie, clubgenoten, kerkleden, collega’s en professionele krachten. Uiteraard kunnen hier ook vragen aan de hulpverlening uit voortvloeien. Het begint echter altijd bij de persoon zelf; solidair zijn met de persoon en gezamenlijk ontdekken wat iemand in zijn/haar leven wil en kan betekenen (Zie www.zetnet.nl geraadpleegd op 31-10-2008).
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
25
4.10 Persoonlijk Activeringsprogramma (PAct) Het PAct biedt activiteitenbegeleiders handvatten bij het ontwikkelen van een op het individu aangepast activiteitenaanbod. Welke activiteiten kun je bieden aan een cliënt met ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen? Wat kan hij, wat vindt hij leuk? Iedere cliënt heeft eigen mogelijkheden en voorkeuren en iedere cliënt heeft ook zijn eigen beperkte en unieke manier van het kenbaar maken van zijn wensen. Het leren kennen van de cliënt en zijn wensen is daardoor niet eenvoudig. Stap voor stap worden mogelijkheden ontdekt, en vooral wat deze mogelijkheden concreet betekenen voor het functioneren van de cliënt, voor het doen van activiteiten, en voor het kunnen opstellen van passende doelen. Het PAct is opgebouwd uit drie onderdelen; het activeringsprofiel, dat informatie over de cliënt verzamelt; de LAS, een lijst die een verbinding legt tussen de beschikbare informatie en de toepassing van die kennis; het activeringsplan, dat de stappen beschrijft die de begeleider kan doorlopen om tot een werkdoel te komen. Bij het PAct is een handleiding geschreven. Hierin staat de achtergrond en visie van het PAct. Door uitleg van de verschillende onderdelen en een uitgewerkte casus wordt duidelijk gemaakt hoe er met het PAct gewerkt kan worden en wat het oplevert. Omdat verschillende onderdelen nog wel enige aandacht, uitleg en oefening vragen bieden de auteurs hiervoor een korte cursus aan. (Zie www.pact-emb.nl geraadpleegd op 31-10-2008)
4.11 Activerend huisbezoek Activerend huisbezoek is bedoeld voor ouderen die door omstandigheden uit hun evenwicht zijn geraakt (bijvoorbeeld door verlies van een dierbare of een afbrokkelend sociaal netwerk). In deze situatie is tijdelijke sociaal-emotionele steun en praktische hulp voldoende om er boven op te komen en een nieuw perspectief te ontwikkelen. De activeringsmethode is de leidraad bij het bezoekwerk door vrijwilligers. De methode omvat drie stappen: Situatieverheldering, Perspectiefontwikkeling, Actieondersteuning. De vrijwilligers worden begeleid door een beroepskracht en volgen de training Activerend Huisbezoek. Activerend huisbezoek is tijdelijke en doelgerichte ondersteuning door speciaal opgeleide vrijwilligers aan bijvoorbeeld een oudere die daarna weer zelfstandig verder kan. Het is een methode waarbij getrainde vrijwilligers ouderen bezoeken. Vrijwilliger en oudere zetten gezamenlijk een aantal stappen, die leiden van 'anders kijken' - naar 'anders denken' - tot 'anders doen'. Centraal staat het bieden van een steuntje in de rug en het opbouwen van zelfvertrouwen. Er worden afspraken gemaakt waarbij ouderen zelf aangeven wat zij willen veranderen. De vrijwilliger helpt bij de stappen die gezet moeten worden. De nadruk ligt op het zelf actief worden en zijn. Impliciet wordt hiermee ook de gezondheidssituatie van de betrokkenen positief beïnvloed (use it or loose it). De bedoeling is om jongere ouderen uit de doelgroep op te leiden en toe te rusten om (oudere) ouderen die hun draai niet goed kunnen vinden tijdelijk te ondersteunen om zelf weer greep te krijgen op het eigen leven, sociale vaardigheden effectief te (blijven) gebruiken en en passant hun sociale netwerk te versterken. De methodische uitwerking voor het opzetten en continueren van een project Activerend Huisbezoek is terug te vinden in 't Heft in handen. Praktijkboek Activerend Huisbezoek bij ouderen (Ter Steege en Penninx 2000). Het bevat materiaal voor de werving, training en begeleiding van vrijwilligers. Verschillende organisaties (zoals Welzijn Ouderen, algemene welzijnsinstellingen, GGd en GGz) werken met deze methode. (Zie www.vilans.nl geraadpleegd op 15-09-2008). In 2000 zijn drie projecten Activerend Huisbezoek geëvalueerd. Het blijkt dat de methode eenzaamheid en sociaal isolement bij ouderen doorbreekt. Resultaten hoeven niet altijd te wijzen op het echt ondernemen van activiteiten. Het is ook een resultaat wanneer iemand heeft geleerd om te gaan met zijn situatie (coping) of bijvoorbeeld een oud contact weer heeft opgepakt. Een evaluatie van
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
26
een project activerend huisbezoek in de gemeente Ridderkerk laat zien dat de methode erg hoge eisen stelt aan vrijwilligers en veel van hen vergt.
4.12 Preventief huisbezoek Preventief huisbezoek aan zelfstandig wonende ouderen wordt vaak uitgevoerd door vrijwilligers en is gericht op het informeren van ouderen over hulpverleningsmogelijkheden en het leggen van sociale contacten. Het wordt daarnaast soms gebruikt om gegevens te verzamelen voor gemeentelijk ouderenbeleid. Preventief Huisbezoek bij ouderen kent de volgende doelstellingen (Zie www.primonh.nl geraadpleegd op 4-9-2008): - informeren van ouderen in de gemeente over de verschillende voorzieningen - inzicht krijgen in wensen en behoeften van ouderen - signaleren van knelpunten in de keten van zorg, welzijn, financiën, ruimtelijke ordening, vervoer en overig dienstenaanbod binnen de gemeente - afstemming en samenhang van het aanbod van producten en diensten - rapportage en aanbevelingen t.a.v. het lokaal integraal ouderenbeleid, ter kennisname van de gemeente brengen - doorverwijzen naar de geëigende instantie
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
27
5. Eerste bevindingen De sectoren Wonen, Zorg en Welzijn zijn sinds de jaren negentig steeds meer gaan samenwerken en hebben verschillende voorzieningen ontwikkeld om de sociale integratie van kwetsbare burgers in de wijk te bevorderen. In deze verkenning is nagegaan welke voorzieningen en methoden er in Nederland bestaan om de onderlinge contacten en de sociale integratie van kwetsbare burgers te bevorderen. In eerste instantie zijn we op zoek gegaan naar voorbeelden van voorzieningen en methoden waar zoveel mogelijk sprake was van een ontkokerde aanpak. Ontkokering is namelijk het uitgangspunt van de visie die in de jaren negentig is ontwikkeld over Wonen met Zorg en Welzijn. Deze zoektocht naar voorzieningen en methoden op het snijvlak van Wonen met Zorg en Welzijn verliep echter moeizaam. Het leverde enkele voorzieningen op, maar geen methoden. Daarom zijn we breder gaan zoeken en hebben we onze focus verbreed naar voorzieningen en methoden waar in ieder geval het doel contacten te bevorderen duidelijk werd benoemd zonder dat er sprake hoefde te zijn van een integrale aanpak. Bovendien bleek tijdens de expertmeeting dat de aanwezigen zich afvroegen of een voorziening of methode waar sprake is van een integrale aanpak van Wonen met Zorg en Welzijn ook per definitie beter in staat is om onderlinge contacten van kwetsbare burgers of sociale integratie te bevorderen. “Elke sector doet waar die goed in is, moet dit nou per se geïntegreerd worden?”. De noodzakelijkheid van ontkokering van de sectoren wonen, zorg en welzijn was niet voor alle aanwezige experts vanzelfsprekend. Daarnaast benadrukten de experts dat het zeer belangrijk is om te kijken naar wat de verschillende groepen kwetsbare burgers zelf willen. “In de Wmo wordt er teveel van uitgegaan dat alle kwetsbare burgers meer sociale contacten willen met andere wijkbewoners.” Het is inderdaad maar de vraag of deze verschillende groepen kwetsbare mensen zitten te wachten op meer contacten met de ‘normale’ buurtbewoners. Zo vinden mensen met een verstandelijke handicap ‘nieuwe contacten’ meestal erg moeilijk of zijn er zelfs bang voor om contacten met niet-gehandicapten aan te gaan. Onze keuze om deze verkenning niet alleen te richten op de bevordering van sociale integratie in de wijk, maar ook de bevordering van de onderlinge contacten van kwetsbare burgers werd zodoende bevestigd door de experts. Het is opvallend dat wij geen effectonderzoek naar voorzieningen die zijn opgezet vanuit de welzijnssector hebben gevonden. Het blijkt dat er weinig (effect-)onderzoek is gedaan naar voorzieningen in de wijk die de sociale contacten tussen kwetsbare burgers onderling of met de andere wijkbewoners beogen te bevorderen. Wel zijn handleidingen, stappenplannen, checklisten, evaluatieonderzoeken, overzichten van succesfactoren en dikke beschrijvingen van casussen, initiatieven en voorbeelden beschikbaar. Het beschikbare effectonderzoek betreft enkel de voorzieningen voor specifieke doelgroepen die zijn opgezet vanuit de zorgsector (bijvoorbeeld kleinschalig wonen voor dementerende ouderen of zorgboerderijen). Uiteraard hebben deze voorzieningen ten eerste een sterk zorgkarakter, maar daarnaast beogen ze vaak de onderlinge contacten te bevorderen. Het behoud van het eigen sociale netwerk en de bevordering van de sociale contacten met de wijkbewoners door de fysieke integratie in de wijk zijn subdoelen. Het beschikbare onderzoek is meer gericht op de kwaliteit van leven in het algemeen en gaat niet expliciet in op het effect van de voorziening op de sociale integratie. Wel wordt zijdelings ingegaan op het effect op de onderlinge contacten. Zo heeft het Trimbos-instituut samen met het EMGO Instituut (VUmc) een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van kleinschalig wonen op dementerende ouderen waaruit onder andere blijkt dat de bewoners meer bij elkaar betrokken zijn dan de bewoners van reguliere verpleeghuizen (Depla en te Boekhorst 2007). Tevens wordt aan de Universiteit van Tilburg de effectiviteit van kleinschalig wonen voor dementerende ouderen onderzocht.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
28
Doel van dit promotieonderzoek is te achterhalen of een relatie aangetoond kan worden tussen kleinschalig leven en verhoging van de kwaliteit van leven. Het onderzoek moet daarnaast leiden tot aanbevelingen en het ontwikkelen van een model om in een intramurale of extramurale setting de meest ideale vorm van kleinschalig wonen te implementeren. Marjolein Elings van het Plant Research International (WUR) voert een effectiviteitonderzoek uit naar zorgboerderijen. Als voorbereiding op de effectstudie is eerst een vooronderzoek uitgevoerd waarin de ervaringen van deelnemers vanuit de psychiatrie en verslavingszorg op de zorgboerderij zijn onderzocht. De deelnemers waarderen met name de sociale kanten van het werken op de zorgboerderij, de gezelligheid (sociale contacten), het gevoel ergens bij te horen, het respect dat ze van anderen krijgen en de ongedwongenheid van het contact. Er is niet of nauwelijks onderzoek voorhanden naar de reguliere voorzieningen die vanuit de welzijnssector zijn opgezet. Deze voorzieningen zoals wijkservicepunten en buurtkamers zijn vaak in eerste instantie bedoeld om de sociale contacten van alle wijkbewoners te bevorderen en richten zich daarnaast op het bevorderen van de sociale contacten met specifieke groepen kwetsbare burgers. We hebben geen onderzoeken gevonden over de ‘omgekeerde integratie’ voorzieningen. Over de drie vormen van sociale integratie is weinig bekend en er is geen systematisch onderzoek naar verricht, stelt bijzonder hoogleraar Evelien Tonkens (Tonkens en Verplanke 2008). Zo is er geen overzicht van de verschillende vormen, de mate waarin zij voorkomen en of ze daadwerkelijk tot sociale integratie leiden. Het is noodzakelijk om nader onderzoek te verrichten dat specifiek is gericht op de drie verschillende varianten van sociale integratie, stelt zij. In 2009 zal zij dan ook middels kwalitatief onderzoek nagaan hoe binnen deze voorzieningen gestalte wordt gegeven aan de sociale integratie van kwetsbare burgers. Dit doet zij in het kader van een onderzoeksprogramma binnen het project Effectieve Interventies van MOVISIE. Alhoewel we op het snijvlak van Wonen met Zorg en Welzijn geen methoden hebben gevonden, hebben we toch een aantal relevante methoden en benaderingen beschreven. Zo vonden we enkele goed beschreven en onderliggende visies, aanpakken en benaderingen (zoals kwartiermaken, de sociale mentoraten, de sociale netwerkbenadering en ABCD-methode) die door welzijnswerkers kunnen worden toegepast om de sociale integratie van kwetsbare burgers te bevorderen. De professional fungeert dan als een soort bruggenbouwer of sociaal makelaar. Deze benaderingen en methoden passen echter meer bij de terreinen van activering en sociale binding. Verder hebben we methoden gevonden die vooral door zorgprofessionals worden gebruikt. Vaak zijn deze met name gericht op de activering van het individu (zoals sociale vaardigheidstraining, activerend huisbezoek en persoonlijke toekomstplanning). Deze methoden zijn vrij goed beschreven maar niet in eerste instantie gericht op het bevorderen van sociale contacten. Binnen het project Effectieve Interventies worden deze methoden dan ook nader onderzocht en beschreven binnen het thema dat zich richt op activering2. Er is echter nauwelijks (effect)onderzoek voorhanden. Van de methode Activerend huisbezoek is uit een evaluatie gebleken dat het eenzaamheid bij ouderen helpt doorbreken, maar er is niets bekend over een toename van de sociale contacten. Over zowel TijdVoorElkaar als Kwartiermaken schrijven de onderzoekers dat de aanpakken veelbelovend zijn en verder zouden moeten worden uitgewerkt tot volwaardige methoden.
2
Het thema: de samenhang tussen de Wmo de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
29
Geconcludeerd kan worden dat op het niveau van voorzieningen enigszins sprake is van samenwerking door de sectoren Wonen, Zorg en Welzijn. Maar dat er op dat snijvlak (nog) geen methoden zijn om de sociale integratie in de wijk te bevorderen. Zowel professionals uit de zorg als welzijnswerkers lijken bovendien nog nauwelijks in te zetten op de bevordering van de sociale integratie in de wijk. Het hierboven genoemde vervolgonderzoek van Evelien Tonkens moet hier meer licht op werpen.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
30
6. Literatuur Ball, S., Kooij, A.. van der (2004) Meer dan één gebouw. Een formule voor het vormgeven van een succesvolle multifunctionele accommodatie. NIZW. Bergen, A. van (red.) (2004) Welzijn Versterkt Zorg. Welzijn voor wijkbewoners met beperkingen en chronische ziekten. NIZW. Bergen, A. van, Penninx, K. en Van Leur, J. (2008) We zijn gewoon een goede buur. Een handreiking voor wijkservicepunten. MOVISIE. Christ, L., Krijger, E. (2004) D'n Aok op koers, wie volgt? Dautzenberg, M., Kolner, C., Soomeren, P. van (2008) Sociale samenhang: mythe of must? Misvattingen, discussies en beleidsimplicaties. DSP-groep B.V. Depla, M. en te Boekhorst, S. (2007) Kleinschalig wonen voor mensen met dementie: doen of laten? Onderzoeksresultaten, commentaren en interviews. Trimbos-instituut/EMGO-VUmc. Elings, M., Erp, N. van, Hoof, F. van (2005) De waarde van zorgboerderijen voor mensen met een psychiatrische of verslavingsachtergrond. Voorstudie en aanzet tot een onderzoeksprogramma. Rapport 97. Trimbos-Instituut/Utrecht en Plant Research International B.V.-Wageningen UR/Wageningen. Koops, H., Kwekkeboom, M.H. (2005) Vermaatschappelijking in de zorg, ervaringen en verwachtingen van aanbieders en gebruikers in vijf gemeenten. SCP. Kwekkeboom, M.H. (red) de Boer, A.H., Campen, C. van, Doorestein, A.E.G. (2006) Een eigen huis... Ervaringen van mensen met verstandelijke beperkingen of psychiatrische problemen met zelfstandig wonen en deelnemen aan de samenleving. SCP. Kwekkeboom, M.H. en Weert, C.M.C. van (2008a) Een ander leven. Een onderzoek naar de leefsituatie van op zichzelf wonende mensen met een verstandelijke beperking of chronisch psychiatrische problematiek in Zuidwest-Nederland. SCP/ Avans Hogeschool. Kwekkeboom, M.H. en Weert, C.M.C. van (2008b) Meedoen en gelukkig zijn. Een verkennend onderzoek naar de participatie van mensen met een verstandelijke beperking of chronische psychiatrische problemen. SCP/ Avans Hogeschool. Krijger, E. en Huibers, L. (2007) Huiselijk in de wijk. Kleinschalig groepswonen in elke provincie voor mensen met dementie. Vilans/Centrum Kleinschalig Wonen. O’ Brien, John., et.al. (1993). Supported living, what’s the difference?, Lithonia. Paes, M. (2008) Wijkgezondheidswerk: een studie naar 25 jaar wijkgericht werken aan gezondheid in Den Bosch-Oost. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
31
Rood, E. (2008) Vermaatschappelijking van de zorg: geluk(t) voor iedereen? Een onderzoek naar de gevolgen van en voorwaarden voor vermaatschappelijking van de zorg. Bestuur & Management Consultants. Sanders, L. (2008) De soorten en maten van Wijkservicepunten. Resultaten van een literatuurstudie. MOVISIE. Scholtens, G. (2007) Acht keer kwartiermaken. Een verkennend onderzoek naar methodische aspecten van kwartiermaken. Kenniscentrum Sociale Innovatie. Hogeschool Utrecht. Smit, B., en Gennep A. van. (1999) Netwerken van mensen met een verstandelijke handicap. Werken aan sociale relaties: praktijk en theorie. NIZW, Utrecht. Sprinkhuizen, A. en Tonkens, E. en Wild, J. de. (2001) Wijken voor bewoners: Asset-Based Community Development in Nederland. Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Steege, G. ter en Penninx, K. (2000) 't Heft in handen. Praktijkboek Activerend Huisbezoek bij ouderen. NIZW. Stichting Welsaen (Zaandam), Kern8 (Alkmaar), Stichting Radius (Haarlem), Stichting Welzijn Velsen Stichting Buurtwerk Noord, vanaf juni 2005: KansWeb (Amsterdam), Stichting Welzijn Beverwijk, Welschap Heemskerk i.s.m. NIZW Sociaal Beleid (2005) Welzijn Versterkt Zorg. Voorbeeldproductenoverzicht welzijn voor wijkbewoners met beperkingen, psychosociale of psychische problemen of chronische ziekten. Tonkens, E. en Verplanke, L. (2008) Onderzoeksvoorstel 2: Participatie voor mensen met een beperking: meer dan wonen en zorg alleen. Amsterdam School for Social Sciences Research (ASSR), Universiteit van Amsterdam. Verbeek, H., Rossum, E. van, Zwakhalen, S.M.G., Kempen, G.I.J.M., Hamers, J.P.H. (2008) Kleinschalig wonen voor ouderen met dementie. Een beschrijvend onderzoek naar de situatie in de Provincie Limburg. Universiteit Maastricht. Verplanke, L., en Duyvendak, JW (2007) Hoe wonen ‘ongewone’ mensen? In: Veldboer, L., Duyvendak, J.W., Bouw, C. (red.) (2007) De mixfactor: integratie en segregatie in Nederland. Boom. (pp. 47-75). Verplanke, L., Veldboer, L., Duyvendak, J.W., Handel, C. van den., Maarschalkerweerd, A., Groenendijk, J., Soomeren, P. van., Lammers, B. (2008) Onder de mensen? Een onderzoek naar mensen met beperkingen in vier stadsbuurten. Nicis Institute. Waarde, H. van, Wijnties, M. (2007) De toekomst van kleinschalig wonen voor mensen met dementie Alzheimer Nederland en Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg.
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
32
Bijlage 1 Deelnemerslijst Expertmeeting ‘Voorzieningen dichtbij’ op 23 september 2008. Anne-Marie van Bergen (MOVISIE) Marjolein Elings (Plant Research International Wageningen UR) Marleen Goumans (Hogeschool Rotterdam) Frank Hustinx (Primo NH) Arthur Jansen (Arthur Jansen Advies) Eric Krijger (Vilans / Centrum Kleinschalig Wonen) Rick Kwekkeboom (Avans Hogeschool Breda/SCP) Karel Haga (Wmo-pilot Lombardijen, Rotterdam) Mirjam Nagel (MOVISIE) Kees Penninx (LESI) Peter Rensen (MOVISIE) Moniek Stricker (Wijkcentrum Binnensteeds, Haarlem) Dieneke Smit (Trimbos Instituut) Yvonne Witter (Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg) Renske van der Zwet (MOVISIE)
Utrecht, februari 2009 * Voorzieningen dichtbij
33