Samenvatting Pensioenen… voor sommigen een onderwerp waar veel over bekend is, voor anderen een onderwerp waar veel meer over bekend zou moeten zijn. Het is zo dat pensioencommunicatie vaak veel beter kan. Hierbij is het een gevaar dat het voor jongeren vaak een ‘ver-van-je-bed-show’ is en dat het ook niet een onderwerp is waar zij zich graag in verdiepen. Ouder worden is over het algemeen niet een onderwerp waar men zich graag mee bezig houdt. Maar toch is het nodig: iedereen wil zichzelf toch verzekeren van een goede toekomst? Een mogelijkheid om deze zekerheid te verkrijgen is door te investeren in een lijfrente. Maandelijks wordt er dan een vast bedrag uitgekeerd, boven op de AOW. Dit bedrag kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat je huidige uitgavenpatroon ook na je pensionering vol te houden is. In Amerika is men er niet zo’n fan van, blijkt uit het onderzoek van Brown et al. uit 2008. Zij onderzochten het effect van framing op lijfrenteteksten en een aantal andere spaarproducten. Zij hanteerden hiervoor het consumptieframe en het investeringsframe. Het grootste gedeelte van de respondenten koos voor een ander product dan de lijfrente, maar toch maakte framing een verschil in de keuzes voor de lijfrente. Hoe zit dit in Nederland? Heeft framing effect op ons nuchtere Nederlanders? En heeft de pensioenkennis van de respondenten hier invloed op? We hebben ervoor gekozen om het onderzoek van Brown et al. niet geheel na te bootsen, omdat er naar ons idee een aantal zaken waren die niet helemaal reëel waren (bijvoorbeeld de geframede teksten die zij in hun onderzoek hebben gebruikt). Daarom hebben wij de (naar ons idee) nodige aanpassingen gedaan. Verder hebben wij slechts twee financiële producten onderzocht: de lijfrente en de spaarrekening. Wij hebben dus het effect van framing op de voorkeur van de respondenten voor de lijfrente of de spaarrekening getoetst. Verder hebben wij rekening gehouden met een drietal voorspellers: de leeftijd, de financiële geletterdheid (pensioenkennis) en de voorkeuren voor ‘time discounting’ van de respondenten. Uit het onderzoek is gebleken dat slechts één van deze voorspellers, ‘time discounting’, invloed heeft op de voorkeur van de respondenten. Dus hoe minder de respondenten gebruik maken van ‘time discounting’, hoe minder zij kiezen voor de lijfrente. Dit is een logische uitkomst, want een hogere mate van ‘time discounting’ betekent dat men meer geld vraagt om een bepaalde tijd te wachten op de uitbetaling. De algemene conclusie is dat het frame van de boodschap (consumptie versus investering) de waardering van de Nederlandse consument voor een lijfrente niet beïnvloedt, vergeleken met een spaarrekening. Dit in tegenstelling tot Brown et al. in 2008, maar hier zijn naar ons idee een aantal goede verklaringen voor…
2
Voorwoord Voor u ligt mijn afstudeerthesis, ‘Investeren versus Uitgeven’, in het kader van de masteropleiding Communicatiestudies van de Universiteit van Utrecht. Met veel plezier heb ik de afgelopen maanden aan deze thesis gewerkt. Voorheen heb ik mij eigenlijk nooit verdiept in de financiële wereld, maar tijdens het inlezen in de stof ben ik erachter gekomen dat het een ontzettend interessant onderwerp is, waar veel onderzoek naar gedaan kan (en moet) worden. De pensioenkennis in Nederland is namelijk niet om over naar huis te schrijven! Een leuk weetje is dat ik daarom ook stage ben gaan lopen, tijdens en na het schrijven van deze thesis, bij een organisatie die zich sterk met de financiële wereld bezig houdt. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om in het bijzonder mijn begeleider, de heer Henk Pander Maat, ontzettend te bedanken voor de begeleiding, fijne samenwerking en geboden hulp bij het opzetten van het onderzoek en het schrijven van deze thesis. Daarbij wil ik ook mijn tweede begeleider, de heer Leo Lentz, bedanken voor de nuttige feedback. Bovendien wil ik alle respondenten bedanken die de tijd hebben genomen om mijn enquête in te vullen en uiteraard degenen die mij hebben geholpen met het werven van respondenten. Ook wil ik mijn ouders, familie, vrienden en Stephen bedanken voor de steun die zij mij altijd hebben gegeven. Hartelijk dank!
Lisa Bastiaans , Den Haag, juni 2013.
Inhoudsopgave 1. Inleiding .................................................................................................................. 5 2. Theoretisch kader .................................................................................................. 7 2.1 ‘Loss aversion’ ................................................................................................... 7 2.2 ‘Mental accounting’ ............................................................................................ 7 2.3 Zekerheid versus onzekerheid .......................................................................... 8 2.4 ‘Time discounting’ en ‘time preference’ ............................................................. 9 2.5 Lijfrentepuzzel.................................................................................................... 9 2.6 Het onderzoek van Brown et al. ........................................................................ 9 2.7 Hoofdvraag en hypotheses .............................................................................. 11 3. Methode ................................................................................................................ 13 3.1 De leeftijd van de respondenten ...................................................................... 13 3.2 De financiële geletterdheid van de respondenten ........................................... 14 3.3 De voorkeuren van de respondenten wat betreft ‘time discounting’ ................ 14 3.4 Het framingmateriaal ....................................................................................... 15 4. Resultaten ............................................................................................................ 19 4.1 Kenmerken van de respondenten ................................................................... 19 4.2 Onderlinge samenhang van de drie voorspellers ............................................ 19 4.3 Regressieanalyse ............................................................................................ 20 4.4 Motivaties van de respondenten ...................................................................... 21 5. Conclusie ............................................................................................................. 23 6. Discussie .............................................................................................................. 25 7. Literatuuropgave ................................................................................................. 27 Bijlage ....................................................................................................................... 28 Bijlage I. De pensioenkennistest ........................................................................... 28 Bijlage II. De ‘time discounting’-vragen ................................................................. 31 Bijlage III. Het framingmateriaal............................................................................. 32 Bijlage IV. De motivaties van de respondenten ..................................................... 33
5
1. Inleiding Nederland staat internationaal bekend om het uitstekende en vooruitstrevende pensioenstelsel. Iets om trots op te zijn! Nu is het zo dat pensioenfondsen vandaag de dag voor een grote communicatieve uitdaging staan: enerzijds moeten pensioenfondsen steeds meer belangrijke informatie gaan verstrekken voor het pensioenbewustzijn van deelnemers. Anderzijds moeten pensioenfondsen de gevolgen van de afschaffing van het prepensioen en de VUT-regeling uitleggen aan de deelnemers. De pensioenfondsen bevinden zich dus in een kwetsbare positie en kwalitatief goede communicatie is hierbij van groot belang, omdat dit bijdraagt aan een gevoel van vertrouwen en rust bij de deelnemers. Er wordt hierbij gestreefd naar ‘bewust vertrouwen’ in plaats van ‘blind vertrouwen’. Bewust vertrouwen is gebaseerd op het inzicht van deelnemers in de persoonlijke pensioensituatie. Maar hier later meer over. Voordat we naar de communicatie van pensioenfondsen gaan kijken, is het handig om eerst eens te bekijken hoe het pensioenstelsel in Nederland eigenlijk in elkaar zit. In 1957 werd in Nederland de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingevoerd als basis voor de ouderdomsvoorziening. Naast dit AOW bouw je bij je pensioenuitvoerder een pensioen op. Dit is gemakkelijk uit te leggen aan de hand van drie pijlers. De eerste pijler is wettelijk vastgelegd: in Nederland bestaat de plicht tot het opbouwen van een pensioen. De premies van belastingplichtigen onder de 65 jaar worden gebruikt voor de AOW-uitkeringen van Nederlanders die op dat moment ouder zijn dan 65 jaar (het zogenaamde ‘omslagstelsel’). De tweede pijler is meestal ook verplicht gesteld. Er is namelijk een zekere solidariteit tussen de verschillende deelnemers. Deze solidariteit zit hem in het feit dat ieders pensioen deels afhangt van het beleggingsresultaat van het vermogen van het gehele pensioenfonds. Deze tweede pijler wordt niet via het omslagstelsel gefinancierd, maar bijna altijd volgens het ‘kapitaaldekkingsstelsel’ (waarbij men voor het eigen pensioen spaart). Sinds een aantal decennia is hier de derde pijler bijgekomen: men spaart zelf (extra) voor de oudedagvoorziening. Maar hier is geen sprake van solidariteit. Men kan hierin individueel door middel van een lijfrente een inkomen voor de oudedag opbouwen. Nederlanders die al een pensioen hebben opgebouwd, kunnen met zo’n lijfrente hun pensioen aanvullen. Op deze lijfrente wil ik wat meer inzoomen. Want wat is een lijfrente precies? Jasper Commandeur van verzekeringsmaatschappij REAAL legt uit: “Een lijfrente is een manier om te sparen voor je oudedag. Je kunt de lijfrente op twee manieren regelen: via een spaar- of beleggingsrekening of in een verzekering. Als je de pensioenleeftijd nadert, kun je besluiten om het geld periodiek te laten uitkeren. Je kunt het bedrag niet in één keer uit laten betalen”. De Consumentenbond waarschuwt: “Overlijdt u tijdens de opbouwfase, dus nog voor de uitkeringen zijn ingegaan, dan kan het gehele opgebouwde kapitaal aan de maatschappij toevallen, afhankelijk van de afspraken over de overlijdensdekking”, aangezien een lijfrente een “lijf” verzekert. Om het nog even duidelijk op een rijtje te zetten: je zet een bepaald bedrag vast (bijvoorbeeld €50.000) en ‘koopt’ eigenlijk het recht op een uitkering zo lang als je leeft. Je krijgt dan maandelijks een bepaald bedrag uitgekeerd. Nu is het zo dat lijfrentes niet bijster populair zijn. In de Verenigde Staten is hier al veel onderzoek naar gedaan (bijvoorbeeld door Benartzi et al. in 2011). Hier kom ik later op terug. In Nederland is dit niet het geval en daarom wil ik mij richten op de ‘populariteit’ van lijfrentes in Nederland. De manier waarop een boodschap
6
overgebracht wordt, speelt hier een grote rol in. Men is dan ook steeds meer het belang van framing in financiële communicatie in gaan zien. En dat gaat verder dan slechts het verschil tussen ‘winst’ en ‘verlies’. Framing is een veel algemener fenomeen en experimentele bevindingen tonen dan ook aan dat de keuzes die consumenten maken, niet slechts gebaseerd zijn op materiële consequenties. Deze keuzes worden gefilterd door het specifieke frame dat zij gebruiken om de keuzes te interpreteren. Zo ook keuzes aangaande lijfrentes.
7
2. Theoretisch kader Eigenlijk is het vrij simpel: je hebt een bedrag en je wilt er iets verstandigs mee doen voor later. Je kunt het beleggen in aandelen, obligaties of een spaarproduct. Of je kunt een lijfrente aanschaffen. Yaari (1965) stelt dat je met dit laatste een hoger niveau van consumeren voor jezelf vastlegt voor elk jaar dat je leeft (na je pensionering), dan zonder je lijfrente. De reden hiervoor is dat degenen die vroeger doodgaan degenen die langer leven subsidiëren (dit is een zogenaamd ‘mortaliteitspremium’). Benartzi et al. (2011) stellen dat mensen in de Verenigde Staten lijfrentes vaak zien als een ‘gok’ (wat verlies impliceert). Maar waarom is dit het geval? Een institutionele factor zou kunnen zijn dat er simpelweg niet voldoende wordt uitgelegd in de regelgeving. Transparantie in de financiële positie is daarbij een vereiste. Laten we het even naar Nederland verplaatsen: tot voor kort dacht iedereen dat in Nederland alles wel goed zat met de pensioenen, waardoor men nu weinig weet over de individuele mogelijkheden voor aanvulling van het pensioen. En dit kan grote gevolgen hebben voor het behouden van de huidige levensstandaard van mensen.
2.1 ‘Loss aversion’ Benartzi et al. bespreken in hun onderzoek tevens een aantal psychologische factoren die een reden zouden kunnen zijn voor het negatieve beeld dat mensen van lijfrentes hebben. Ten eerste wordt het fenomeen ‘loss aversion’ besproken, ofwel een afkeer van verlies. Kahneman & Tversky (1979) kwamen met het fenomeen ‘loss aversion’. Het komt erop neer dat iets verliezen twee keer zoveel pijn doet als iets winnen plezier geeft. Consumenten die een keuze moeten maken zijn dus meer gevoelig voor verlies dan voor winst (Minggao, 2012). Hier is het dus de vraag of een consument een lijfrente als een kostenpost (dus een mogelijk verlies) of als een ‘investering’ ziet. Hu & Scott (2007) bevestigen dat mensen met een afkeer tegen verlies niet zo blij zijn met lijfrentes. Zij stellen in hun analyse dat een afkeer tegen verlies de aantrekkelijkheid van een lijfrente altijd vermindert. Als een consument bijvoorbeeld een keuze tussen een ‘lump sum’ van €250.000 heeft (dus in één keer uitbetaald) of uitbetaling in stukjes (zoals bij een lijfrente het geval is), dan zien zij de ‘lump sum’ als een zekerheid en de lijfrente als een onzekerheid. Een lijfrente is namelijk afhankelijk van het aantal levensjaren van de consument. De formulering van sommige Nederlandse verzekeringsmaatschappijen, zoals de eerder besproken waarschuwing van de Consumentenbond, zal niet erg helpen bij deze afkeer tegen verlies.
2.2 ‘Mental accounting’ Een tweede factor die Benartzi et al. naar voren brengen, is ‘mental accounting’. Dit fenomeen probeert het proces te beschrijven waarbij mensen economische uitkomsten coderen, categoriseren en evalueren. Thaler (1985) zegt namelijk dat mensen mogelijke uitgaven evalueren en vervolgens stemmen zij toe of keuren zij af. Hij stelt dat het uitgeven van kleine bedragen gecodeerd wordt als simpelweg het uitgeven van geld en dat het uitgeven van grotere bedragen eerder als ‘sparen’ wordt gezien. Deze regel betekent dat mensen kleine bedragen gemakkelijker uitgeven (bijvoorbeeld een paar nieuwe schoenen) dan grotere bedragen (Frederick et al., 2002). Je kunt op twee manieren in een lijfrente investeren: (1) door een jaarlijkse premie te betalen en (2) door in één keer eenmalig een bedrag te storten (dit wordt
8
ook wel een koopsom genoemd). Thaler gaat in op deze koopsom en legt uit dat de consument hierbij eerst een groot bedrag moet investeren om vervolgens een serie kleine uitbetalingen te krijgen: “the purchaser has to write a big check to get a series of small checks”. Voor een naïeve consument ziet een lijfrente er op deze manier uit als een slechte deal. Het moge duidelijk zijn dat wanneer mensen denken iets te hebben, zij dit niet gemakkelijk opgeven. Het aanschaffen van een lijfrente betekent in die zin het ‘opgeven’ van spaargeld, wat een afkeer tegen verlies triggert. Een lijfrente zou eigenlijk gezien moeten worden als een risicoreducerende strategie, maar het wordt daarentegen eerder gezien als een gok. De vraag die bij mensen leeft, “Leef ik wel lang genoeg om hiervan te profiteren?”, kan als een oorzaak voor deze opvatting gezien worden. Om die reden stellen Hu & Scott (2007) dat ‘mental accounting’ voor het grootste deel kan verklaren waarom lijfrentes niet vaak worden aangeschaft (in Amerika).
2.3 Zekerheid versus onzekerheid Een derde factor die Benartzi et al. bespreken is zekerheid versus onzekerheid. Dit kwam in hoofdstuk 2.1 al even naar voren. Hu & Scott stellen verder dat mensen eerder een afkeer hebben tegen onzekere gokken dan tegen riskante gokken. Op het eerste gezicht lijkt dit precies hetzelfde, maar dit is toch niet het geval: een onzekere gok wil zeggen dat men geen idee heeft over de kansen en mogelijkheden, een riskante gok is een gok waarbij deze kansen en mogelijkheden wel enigszins bekend zijn. Hu & Scott stellen dat je per definitie geen goede inschatting kan maken van je levenskansen. Dit is volgens hun dus een onzekere gok. Bij een dobbelsteen kun je wel enigszins een inschatting maken van je kansen: de kans dat je zes ogen gooit is 1/6. Dit is dus een riskante gok, want er bestaat namelijk ook 5/6 kans dat je geen zes ogen gooit. Hier zit een kansberekening achter, maar de kans dat je 80 jaar wordt is moeilijker op die manier te berekenen. Voor lijfrentes die op de lange termijn worden uitgekeerd, is deze onzekere gok aanwezig. De uitbetalingen hangen namelijk af van (onzekere) gebeurtenissen in de toekomst. Nu is het zo dat er wel degelijk informatie te vinden is over de levensverwachting in Nederland. Zo heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd dat de levensverwachting voor een man 79,3 jaar is en voor een vrouw 83,3 jaar. De vraag is dan in hoeverre mensen deze informatie aannemen en gebruiken. Dit alles heeft ook enigszins te maken met de ‘beschikbaarheidheuristiek’ die Hu & Scott bespreken. Gebeurtenissen of feiten die men zich beter voor kan stellen, hebben meer saillantie (men hecht er meer waarde aan) dan gebeurtenissen of feiten die men zich minder goed voor kan stellen. De gebeurtenis dat er zes ogen worden gegooid met een dobbelsteen kan men zich beter voorstellen dan dat de leeftijd van 80 bereikt wordt. Een andere factor die meetelt bij het onzekere imago van lijfrentes is de ‘illiquiditeit’, ofwel het niet bij je geld kunnen. Zodra een investering is gedaan, is het niet meer mogelijk om extra geld van de rekening af te halen (mocht er iets gebeuren in het leven waardoor dit plotseling nodig is). In die zin is er dus ook sprake van een onzekerheid (niemand weet wat er precies gaat gebeuren in het leven). In een onderzoek van de ‘Society of Actuaries’ (2004) onder werknemers, werd gevraagd welke factoren belangrijk waren als er een pensioenplan gekozen moest worden. 61% gaf hier aan dat de ‘mogelijkheid om de controle over je investeringen in handen te hebben’, erg belangrijk is. Het kleine beetje mensen dat daadwerkelijk een lijfrente aanschaft, kiest vaak voor een ‘period certain’ lijfrente, waarbij zij gegarandeerd een aantal jaren (n) uitbetalingen krijgen, zelfs al overlijdt de consument voor deze jaren (n). Het resterende bedrag gaat dan naar de nabestaanden van de betreffende consument. In Nederland is dit op de volgende manier geregeld: de verzekeraar stopt in principe
9
de uitkering zodra je overlijdt. Er is dan sprake van kapitaalverlies. Als je dit een vervelend idee vindt, kun je een contraverzekering afsluiten, waardoor het kapitaal dat anders verloren gaat, uitgekeerd wordt aan je nabestaanden (bron: www.allesoververzekeren.nl). Een consument verlangt dus naar een bepaalde zekerheid en lijfrentes in het algemeen dragen een onzeker element met zich mee (F. Meulewater, 2010-2011). Met name de levensduur van het ‘lijf’ dat verzekerd is, is een onzekere factor. Leeft het ‘lijf’ nog lang, dan heeft hij winst doordat hij de rente zelf zal ontvangen. Komt het ‘lijf’ eerder te overlijden, dan zal hij minder rentes opstrijken dan hij zou willen.
2.4 ‘Time discounting’ en ‘time preference’ Een factor die ik hier graag aan zou willen toevoegen is ‘time discounting’ en ‘time preference’. Frederick et al. (2002) gebruiken ‘time discounting’ om alle redenen aan te geven waarom men een consequentie die in de toekomst ligt minder belangrijk vindt. ‘Time preference’ wordt vooral gebruikt om te refereren aan de voorkeur voor direct gebruik van middelen boven verlaat gebruik. Deze factor hangt erg samen met onzekerheid. Als iets in de toekomst uitbetaald wordt, zorgt dit voor een onzekerheid bij de consument. In de toekomst kan namelijk van alles gebeuren waar de consument nog geen weet van heeft (denk aan ziekte, overlijden, een economische crisis e.d.), dit kwam in hoofdstuk 2.3 ook al naar voren. Uiteraard is dit wel persoonsgebonden. Volgens Frederick et al. is het belangrijk om daar rekening mee te houden.
2.5 Lijfrentepuzzel Het moge duidelijk zijn dat er sprake is van een soort ‘lijfrentepuzzel’. Benartzi et al. stellen dat de veiligheid en toenemende consumptie die een lijfrente verzekert, verkozen zou moeten worden boven het riskante alternatief (zoals een ‘lump sum’uitbetaling). Maar denken consumenten hier ook zo over? En boven al: begrijpen consumenten hun opties wel helemaal? Wordt er slecht over lijfrentes gedacht? De besproken factoren impliceren dit wel. In Benartzi et al. wordt het onderzoek van Brown et al. (2008) besproken. Dit onderzoek bespreekt het belang van framing in de context van lijfrentes. Lijfrentes zijn een gecompliceerd concept en de meeste mensen hebben er nog niet genoeg over nagedacht. Het is ook niet een gebied in het leven waar veel ervaring in opgedaan kan worden: je wordt immers slechts één keer 65 jaar en gaat maar één keer met pensioen. Op dit terrein kan framing belangrijk zijn.
2.6 Het onderzoek van Brown et al. In dit onderzoek wil ik mij voornamelijk richten op pensioencommunicatie, toegespitst op lijfrentes. Het is opvallend dat Nederlandse verzekeringswebsites nadruk leggen op de negatieve kant van lijfrentes: men wordt voortdurend gewaarschuwd dat wanneer het geld eenmaal ‘belegd’ is, er geen weg meer terug is en het bedrag niet in één keer opgenomen kan worden. Op de website van REAAL zien wij bijvoorbeeld de volgende quote van Jasper Commandeur (fiscaal jurist SNS REAAL):
Figuur 1: screenshot website REAAL (https://www.reaal.nl/lijfrente/lijfrente-opbouwen)
10
Vermoedelijk zijn lijfrentes in Nederland niet bijster populair en volgens Brown et al. (2008) kan framing hier een grote rol in spelen. Wat hebben Brown et al. nou precies onderzocht? Brown et al. schetsen de volgende probleemstelling: een consument die risico’s wil vermijden, zou grote waarde moeten hechten aan lijfrentes die hem een inkomen garanderen voor de rest van zijn leven (althans volgens standaard economische modellen). Maar dit blijkt niet het geval te zijn. Maar weinig consumenten investeren hun spaarcentjes vrijwillig in een lijfrente. Brown et al. stellen dat veel onderzoekers hebben geprobeerd om deze puzzel (lijfrentes hebben niet de voorkeur, maar ze bieden eigenlijk veel economisch voordeel; waarom willen mensen dan toch niet?) op te lossen (Brown, 2007). Gepensioneerden krijgen ook steeds meer te maken met een zogenaamd ‘langlevenrisico’: een risico dat ze niet in staat zijn om hun consumptie op peil te houden, mochten ze langer leven dan gemiddeld de verwachting is (dus dat hier niet genoeg geld voor beschikbaar is). Volgens Brown et al. is de waargenomen afkeer geen rationeel fenomeen. Dit kan uitgelegd worden aan de hand van de volgende berekening: al het opgebouwde pensioengeld (van een heleboel personen die hun pensioen hebben opgebouwd) is 100% en dit wordt verdeeld over al de deelnemende gepensioneerden. Stel dat na 10 jaar 10% overlijdt, dan is de som nog steeds die 100%, maar deze wordt dan verdeeld over 90% van de ‘oorspronkelijke’ gepensioneerden. Dat betekent dat er grofweg 11% meer geld per individu beschikbaar is. Wat is de rol van framing? Brown et al. beschrijven twee manieren om naar een lijfrente te kijken: je kan een lijfrente als een investering zien of als een manier om je consumptie in de toekomst veilig te stellen. Hij noemt dit het investeringsframe en het consumptieframe. Brown et al. stellen dat veel consumenten het probleem zien door de bril van het investeringsframe: ze zijn gefocust op het rendement van het ingelegde geld (‘return’) en het risico om geld te verliezen, en veel minder gericht op de consequenties voor het geld dat beschikbaar komt voor consumptie aan het einde van hun leven. Consumenten isoleren een keuze (hoe te investeren) van andere keuzes (hoe te consumeren) en focussen zich hierbij op specifieke karakteristieken van deze ene keuze, in plaats van deze keuze te zien als onderdeel van een grotere, geïntegreerde set van keuzes. De sleutel tot de hypothese van Brown et al. is om het op de volgende manier te zien: het consumptieframe laat de lijfrente er aantrekkelijker uitzien, omdat deze hier voorgesteld wordt als een soort verzekering. Aan de andere kant laat het nauwe investeringsframe de lijfrente er minder aantrekkelijk uitzien, omdat de lijfrente hier gezien wordt als riskanter dan een spaarvorm. De ‘return’ hangt namelijk af van het moment dat iemand komt te overlijden. Mensen reageren negatief op de kans dat zij geld kunnen verliezen (zoals besproken in hoofdstuk 2.1). En inderdaad: als een persoon direct na het aanschaffen van een lijfrente overlijdt, kan hij zijn volledige hoofdsom (vermogen) verliezen. Dit verklaart enigszins het beeld van lijfrentes als een ‘gok’ of een ‘verlies’ (zoals besproken in hoofdstuk 2.3). Het testen van de hypothese De hypothese (de lijfrente is aantrekkelijk in het consumptieframe en onaantrekkelijk in het investeringsframe) werd getest onder 1342 respondenten in vier condities. Er waren zo’n 335 respondenten per conditie. Er werd hen beschrijvingen van keuzes voor lijfrentes van potentiële consumenten voorgelegd, maar ook van andere spaarvormen, zoals een spaarrekening. In alle vier de condities werd de lijfrente vergeleken met één van de vijf andere producten: (1) een lijfrente die $650 per maand uitbetaalt tot de dood, (2) een traditionele spaarrekening met 4% rente, (3) een ‘consol bond’ die $400 per maand uitbetaalt zo lang als iemand leeft, (4) een
11
periode van 35 jaar waarin elke maand $500 uitbetaald wordt en (5) een periode van 20 jaar waarin elke maand $650 uitbetaald wordt. De beschrijvingen werden getest aan de hand van het consumptieframe en het investeringsframe. In het investeringsframe werden vooral woorden als ‘invest’ en ‘earnings’ gebruikt en de perioden werden in termen van jaren beschreven. In het consumptieframe werden vooral woorden als ‘spend’ en ‘payment’ gebruikt, en perioden werden in de leeftijd van de consument beschreven. In dit frame werden ook de consequenties van de investering vermeld. Het consumptieframe is dus ‘breder’ te noemen. Elke vraag beschreef de investerings-/spenderingsbeslissingen van twee fictieve personen en vervolgens moesten de respondenten de vraag “wie heeft een betere keuze gemaakt?”, beantwoorden. De onderzoekers wilden ook de rol van de nalatenschap in de overwegingen betrekken. Zij deden dit door nog een dimensie toe te voegen aan de condities: de helft van de respondenten werd verteld dat de resterende bedragen na de dood naar een goed doel zou gaan en de andere helft werd verteld dat dit naar de kinderen zou gaan. Brown et al. toonden aan dat framing er wel degelijk toe doet: het grootste gedeelte van de respondenten geeft de voorkeur aan een levenslange lijfrente (van $650 per maand) boven andere producten wanneer de producten in een consumptieframe gepresenteerd worden. 72% van de respondenten verkiest de levenslange lijfrente boven de traditionele spaarrekening. 77% verkiest de lijfrente boven een lijfrente die 20 jaar lang $650 uitbetaalt. 76% verkiest de levenslange lijfrente dan boven een lijfrente die 35 jaar lang $500 per maand uitbetaalt. 71% verkiest de levenslange lijfrente boven een ‘consol bond’ die $400 per maand zo lang als iemand leeft, uitbetaalt. Aan de andere kant geeft het grootste gedeelte de voorkeur aan andere producten dan de levenslange lijfrente wanneer deze in een investeringsframe gepresenteerd wordt. 21% van de respondenten verkiest de traditionele spaarrekening boven de levenslange lijfrente. 48% verkiest een lijfrente die 20 jaar lang $650 uitbetaalt boven de levenslange lijfrente. 40% verkiest een lijfrente die 35 jaar lang $500 per maand uitbetaalt boven de levenslange lijfrente. 27% verkiest een ‘consol bond’ boven een levenslange lijfrente die $400 per maand (zo lang als iemand leeft) uitbetaalt.
2.7 Hoofdvraag en hypotheses Eerder onderzoek in Amerika toont dus aan dat framing er wel degelijk toe doet. Daarbij kiest het grootste gedeelte van de respondenten wel voor een ander spaarproduct dan de lijfrente. De hypothese van Brown et al. is dat het consumptieframe de lijfrente er aantrekkelijker uit zal laten zien, omdat het voorgesteld wordt als een vorm van een verzekering. Aan de andere kant laat het investeringsframe de lijfrente er minder aantrekkelijk uitzien, omdat het hier gezien wordt als riskanter dan gewoon sparen. Is dit cultuurafhankelijk (het onderzoek van Brown et al. is uiteraard uitgevoerd in een Amerikaanse context) of is dit in Nederland ook het geval? Arie Kapteyn, senior econoom bij de RAND Corporation, komt oorspronkelijk uit Nederland en woont en werkt nu in Amerika. Hij legt uit dat er sowieso verschillen zijn in het pensioenstelsel van Amerika en het pensioenstelsel van Nederland. Hij heeft het hier bijvoorbeeld over het feit dat Amerikanen veel financiële beslissingen zelf moeten nemen, terwijl in Nederland veel meer vast ligt. Maar Nederlanders moeten zelf ook invulling geven aan de ‘derde pijler’ in het pensioenstelsel. Hoe uit zich dit in de resultaten van framing van de lijfrenteteksten? Dit en meer wil ik onderzoeken en daarom is mijn specifieke onderzoeksvraag:
12
In hoeverre beïnvloedt het frame van de boodschap (consumptie versus investering) de waardering van Nederlandse consumenten voor een lijfrente in vergelijking tot een spaarrekening? Mijn hypotheses hierbij zijn: H1: Jongere mensen kiezen vaker voor de spaarrekening dan voor de lijfrente dan oudere mensen. H2: Mensen die meer financieel geletterd zijn, kiezen eerder voor de lijfrente dan voor de spaarrekening dan mensen die minder financieel geletterd zijn. H3: Mensen met een lage voorkeur voor ‘time discounting’ kiezen eerder voor de lijfrente dan voor de spaarrekening dan mensen met een hoge voorkeur voor ‘time discounting’. H4: Lijfrenteteksten geschreven in het consumptieframe zullen eerder gekozen worden dan lijfrenteteksten geschreven in het investeringsframe. De framingmanipulatie is hierin de onafhankelijke variabele. Een aantal afhankelijke variabelen zijn de leeftijd en financiële geletterdheid van de respondenten. Een moderatorvariabele is de voorkeur van de respondenten wat betreft ‘time discounting’. Het bekijken van deze variabelen kan een invloed hebben op de keuzes van de respondenten wat betreft de framingmanipulatie. Daarom heb ik gekozen voor de volgende subvraag: Welke variabelen spelen hier een rol in? Mijn vraagstelling is voornamelijk hypothesetoetsend.
13
3. Methode De methode van mijn onderzoek zal gedeeltelijk overeenkomen met de methode van Brown et al. Aan het onderzoek van Brown et al. deden zo’n 1342 respondenten mee, aan mijn onderzoek zullen zo’n 100 respondenten meedoen. Dit is uiteraard een stuk minder, maar ik heb dan ook minder condities dan Brown et al. Ik zal mij namelijk slechts richten op een lijfrente en een spaarrekening. De teksten die ik gebruik zullen gebaseerd zijn op het onderzoek van Brown et al., maar dan aangepast naar het Nederlands. Niet al zijn manipulaties komen overeen met het Nederlands, daar zal ik dus ook mijn aanpassingen in aanbrengen (zie hoofdstuk 3.4). In mijn onderzoek zullen 50 respondenten twee korte teksten, geschreven in het consumptieframe, voor zich krijgen en 50 respondenten zullen twee korte teksten, geschreven in het investeringsframe, voor zich krijgen. Eén van de teksten zal over een lijfrente gaan en één tekst zal over een spaarrekening gaan. Het is aan de respondenten om te kiezen wie volgens hen de juiste keuze (qua investering) heeft gemaakt. Op deze manier zal ik het effect van framing (consumptieframe of investeringsframe) testen in Nederland. Dit is mijn onafhankelijke variabele. Maar dat is niet het enige waar ik mijn respondenten op zal testen. Om een volgorde-effect te voorkomen heb ik twee versies per frame gemaakt. In de eerste versie zal de lijfrentetekst eerst gepresenteerd worden en daarna de spaarrekeningtekst. In de tweede versie zal dit andersom zijn. In totaal zullen er dus vier versies van de vragenlijst zijn. Een aantal controlevariabelen (om na te gaan of de respondenten niet teveel verschillen op bepaalde vlakken) die ik zal meenemen in mijn onderzoek, zijn de leeftijd van de respondenten en de financiële geletterdheid van de respondenten. Een moderatorvariabele (waar ik een effect op verwacht) is de voorkeur voor ‘time discounting’ van de respondenten. De vragenlijsten zullen via een online programma, enquetemaken.nu, ingevuld worden. De respondenten krijgen een link toegestuurd die hen naar de online vragenlijst leidt.
3.1 De leeftijd van de respondenten Er is een verschil tussen jonge mensen en mensen die dichter bij de pensioenleeftijd zijn. Daarom is mijn verwachting dat de controlevariabele ‘leeftijd van de respondenten’ van belang zal zijn. Jonge mensen zijn vaak meer bezig met het ‘nu’ en zaken in de nabije toekomst, niet in de verre toekomst. Een spaarrekening betekent dat het geld elk moment kan worden opgenomen, een lijfrente betekent dat het geld tot het pensioen vaststaat en dat het daarna in delen opgenomen kan worden. Dit is een onzekerheidsfactor voor velen. In een rapport van Aviva Europe wordt gesteld dat er twee segmenten in leeftijd onderscheiden kunnen worden: (1) de pre-retired generation (tien jaar voor de pensioensleeftijd: zij zijn vaak financieel geletterd) en (2) de millennial generation (in de leeftijdscategorie van 18-34: zij zijn vaak niet erg financieel geletterd en geven de voorkeur aan druk op de korte termijn, niet op de lange termijn). Feit is dat hier een leeftijdsgroep van 20 jaar genegeerd wordt (van 35-55). Mijn voorstel is om de leeftijdsgroep van de ‘pre-retired generation’ naar zo’n 25 jaar voor de pensioensleeftijd te trekken. De leeftijdscategorie zal dan van 40-65 zijn. Jonge mensen zijn meer bezig met het ‘nu’ en de nabije toekomst, zoals ik eerder al stelde, maar door de huidige situatie van de pensioenen (er wordt steeds meer mee gerommeld) zijn mensen naar mijn idee wel iets eerder serieus bezig met hun pensioen dan slechts tien jaar voor hun
14
pensioenleeftijd. De leeftijdscategorie van de ‘millennial generation’ kan dan van 1840 zijn.
3.2 De financiële geletterdheid van de respondenten Het is de taak van organisaties om duidelijk te zijn in hun teksten, maar in hoeverre hebben de respondenten überhaupt ervaring met financiële teksten? De financiële geletterdheid van de respondenten speelt zeker een rol bij het begrip van teksten rondom lijfrentes: of een respondent geavanceerd is in het lezen van financiële teksten en de termen ook daadwerkelijk begrijpt, maakt een verschil met een respondent die hier nog niet veel mee te maken heeft gehad. Mijn verwachting is dat dit invloed heeft op hun keuzes in het framingonderzoek, aangezien zij wellicht ook eerder de (positieve) gevolgen van het aanschaffen van een lijfrente inzien. Om dit te onderzoeken wil ik een aantal korte vragen aan elke respondent voorleggen. Deze vragen zullen gebaseerd zijn op een pensioenkennistest die ontwikkeld is door dhr. Pander Maat (2013). Deze vragen zullen de financiële geletterdheid van de respondenten zo volledig mogelijk testen. In de bijlage (bijlage I) vindt u twaalf vragen, terwijl ik de vragen eigenlijk als twintig vragen zal meten. Dit omdat vraag elf uit negen onderdelen bestaat, die ik apart bekijk in de betrouwbaarheidsanalyse. Een voorbeeld van zo’n pensioenkennisvraag: Anneke heeft in de pensioenregeling van het bedrijf waar ze werkt een zogenoemde premieovereenkomst. Wat houdt dat in? a. De werkgever betaalt de hele premie voor het pensioen. b. Hoeveel premie de werkgever betaalt, hangt af van de prestaties van de individuele werknemer. c. De hoogte van de premie staat vast, de uitkering staat pas vast bij pensionering. d. De hoogte van het pensioen hangt af van de ingelegde premie. e. Ik weet het niet.
3.3 De voorkeuren van de respondenten wat betreft ‘time discounting’ De waarde van een toekomstige beloning wordt vaak minder hoog ingeschat wanneer er sprake is van het ontvangen van die beloning. Dit is te herleiden naar lijfrentes: de investering die gedaan wordt in een lijfrente, werpt niet direct vruchten af. Het is een investering in de toekomst. Een toekomst waarin de desbetreffende persoon al gepensioneerd is. Deze toekomst is tevens onzeker (niemand weet hoe lang hij zal leven) en als het zo bekeken wordt, kan er al snel een vorm van angst ontstaan bij de desbetreffende persoon (loss aversion), want hij wil zijn geld niet kwijtraken. Mijn verwachting is dat mensen met een lage voorkeur voor ‘time discounting’ (dus mensen die veel geld vragen voor het uitstellen van een beloning) eerder voor de lijfrente zullen kiezen dan mensen met een hoge voorkeur voor ‘time discounting’. Daarom is het van belang om de voorkeuren van de respondenten wat betreft ‘time discounting’ te meten (zie ook ‘Time discounting’ en ‘time preference’). In het onderzoek van Chao et al. (2009) werd de respondenten een aantal hypothetische keuzes voorgelegd. Zij moesten in een aantal situaties kiezen of zij liever een bepaald bedrag (bijvoorbeeld €54) vandaag krijgen of een groter bedrag (bijvoorbeeld €80) over een aantal dagen. Chao et al. hebben dit instrument gebaseerd op het ‘time preference’ instrument van Kirby & Marakovic (1995) en Kirby et al. (1999). Zij testen voornamelijk de ‘hyperbolic discounting’: het feit dat mensen de neiging hebben om een lager bedrag dat zij eerder kunnen ontvangen eerder te kiezen dan een hoger bedrag waar zij langer op moeten wachten
15
(Loewenstein et al, 1991, 1992). Bijvoorbeeld: als iemand tussen €100 vandaag en €110 morgen kan kiezen, gaat het grootste gedeelte voor €100 vandaag. Maar wanneer de tijdshorizon verlegd wordt naar volgend jaar en de keuze wordt voorgelegd om over een jaar €100 of over een jaar en een dag €110 te krijgen, gaat bijna iedereen voor de laatste optie. De vragen die ik mijn respondenten wil voorleggen, zijn gebaseerd op de onderzoeken van Thaler (1981) en Loewenstein & Thaler (1989). Hun respondenten werd verteld dat ze wat geld in een loterij hadden gewonnen, georganiseerd door hun bank. Ze konden kiezen of ze hun geld nu wilden krijgen of later. Vervolgens werd hen gevraagd hoeveel geld ze wilden ontvangen zodat zij het wachten waard zouden vinden om het geld later te ontvangen dan vandaag. Dit moest net zo aantrekkelijk zijn als het bedrag vandaag ontvangen. Ze moesten hierbij aannemen dat er geen sprake was dat ze het geld helemaal niet zouden ontvangen. Elke respondent werd een 3x3-tabel voorgelegd met drie bedragen en drie tijdsperiodes, waarin zij de gewenste bedragen moesten invullen. In mijn onderzoek zal ik de respondenten vragen welke prijs zij willen ontvangen voor uitstel. Die prijs geeft aan hoe zeer de waarde van een bedrag afneemt met de tijd. De respondenten zullen negen vragen (zie bijlage II) voor zich krijgen met drie verschillende bedragen, namelijk €100, €1000 en €10.000. De tijdsperiodes zijn een week, drie maanden en drie jaar. Wij hebben voor deze grote bedragen en relatief lange tijdsperiodes gekozen, zodat de vragen beter aansluiten bij de framingopgave in het onderzoek. Onze verwachting is dat hoe meer voorkeur men voor ‘time discounting’ heeft, hoe meer men voor de spaarrekening zal kiezen. Maar de vraag is of dit ook betrekking heeft op deze beloningen. Dit is voor ons in principe een open kwestie, waar wij geen verwachtingen over hebben. Wij zullen in de analyse proberen de verschillende discountingvragen tot één vraag te bundelen en hier verder mee te rekenen.
3.4 Het framingmateriaal In bijlage III zijn de teksten te vinden die in het onderzoek van Brown et al. werden gebruikt. Tussen de twee frames waren soms erg grote verschillen te zien in lengte. Zo was er bijvoorbeeld een verschil tussen de introductieteksten in beide frames. De tekst in het investeringsframe is een stuk langer door de toevoeging van het stuk: “Elke persoon heeft een andere manier gekozen om dit spaargeld (€100.000) te investeren”. Dit lengteverschil vonden wij onnodig, daarom wordt er in ons onderzoek slechts één introductieverhaal gehanteerd in beide frames. In dit introductieverhaal zullen geen framespecifieke woorden gebruikt worden. In de individuele scenario’s wordt er wel gebruik gemaakt van framespecifieke woorden. In het consumptieframe van Brown et al. wordt er in de lijfrentetekst gekozen voor woorden als ‘uitgeven’ en ‘uitkeringen’. In het investeringsframe wordt er gekozen voor woorden als ‘investeren’ en ‘opbrengsten’. Verder wordt er in het consumptieframe van Brown et al. in de spaarrekeningtekst gekozen voor het woord ‘uitgeven’ en in het investeringsframe voornamelijk voor het woord ‘opnemen’. In mijn manipulaties heb ik deze framespecifieke woorden enigszins aangepast. Zo is het woord ‘uitgeven’ in het consumptieframe vervangen door het woord ‘besteden’, omdat dit naar ons idee een minder negatieve houding bij de lezer oproept. Uitgeven roept namelijk eerder een idee van verspilling op. Verder gebruiken wij in het consumptieframe in de lijfrentetekst de woorden ‘besteden’ en ‘uitkeringen’. In het investeringsframe gebruiken wij in de lijfrentetekst de woorden ‘koopt’ en ‘opbrengsten’. In de spaarrekeningtekst gebruiken wij het woord ‘opnemen’.
16
In de manipulaties van Brown et al. worden in de situaties naar mijn idee ‘onechte’ namen gebruikt. Brown et al. gebruikt de benamingen ‘Dhr. Rood’ en ‘Dhr. Grijs’. Dit maakt het minder waarheidsgetrouw; er zijn maar weinig mensen die toevallig allemaal kleurnamen hebben. Daarom heb ik gekozen voor de namen ‘meneer Jansma’ en ‘meneer van Veen’, om de manipulaties meer ‘echt’ te maken. Wat wij verder erg opvallend vonden in de manipulaties van Brown et al. is dat het investeringsframe onvolledig lijkt te zijn en daardoor meer optimisme oproept. Als wij bijvoorbeeld kijken naar de lijfrentetekst in het investeringsframe, zien wij dat hier een negatieve zin staat, die in het consumptieframe niet vermeld wordt (namelijk ‘Als hij overlijdt houden de opbrengsten op en is zijn investering niets meer waard’). Verder is het opvallend dat in het consumptieframe geen investeringsbedrag vermeld word, zowel voor de lijfrente als de spaarrekening. Dit roept het optimisme op dat de opbrengsten ‘gratis’ verkregen worden. In het investeringsframe wordt dit wel vermeld, maar daar worden verder helemaal geen berekeningen gedaan. In het consumptieframe is dit wel het geval. In het geval van het consumptieframe is het logisch dat de lijfrentetekst beter lijkt, doordat daar vermeld wordt dat iemand €650 kan uitgeven zo lang als hij leeft. In de spaarrekeningtekst wordt een tijdslimiet (namelijk 85 jaar) vermeld. Om dit recht te trekken hebben wij voor beide frames een berekening gedaan om dit lengteverschil op te lossen. De rente van 4%, die Brown et al. hanteren in hun teksten, is momenteel niet reëel in Nederland. Een rente van 2% is momenteel meer reëel (bron: Centraal Beheer Achmea). Ook de uitkering van de lijfrente hebben wij opnieuw berekend, aangezien de rentes momenteel erg laag zijn. Een berekening via de site van Centraal Beheer Achmea gaf ons een bedrag van (afgerond) €231 per maand. Er is gekozen om het verhaal volledig aan te passen aan Nederland, daarom zijn ook deze details aangepast in de tekst. Verder is geprobeerd de lijfrenteteksten zoveel mogelijk gelijk te trekken, zowel in het consumptieframe en het investeringsframe. Dit geldt ook voor de spaarrekeningteksten. Dit zodat het niet lijkt alsof je onbegrensd geld hebt. Binnen het consumptieframe worden al limieten vermeld, dit hebben wij nu ook toegepast in het investeringsframe. In de teksten van Brown et al. wordt met opzet het woord ‘savings’ (en ‘annuity’ en ‘bond’) niet gebruikt, omdat het puur over hoeveelheden en tijdsduur gaat. Hier waren wij het mee eens. Daarom hebben wij het over ‘geld’ en ‘rekening’ in plaats van ‘spaargeld’ en ‘spaarrekening’ in de spaarrekeningteksten en noemen wij het woord ‘lijfrente’ niet in de lijfrenteteksten. Al met al valt te stellen dat Brown et al. erg veel naar de spaarrekeningtekst sturen door een aantal manipulaties die wij niet zo goed thuis konden brengen. Brown et al. mogen dan wel meer gemanipuleerd hebben dan wij (en daardoor wellicht meer effecten hebben verkregen), maar wij hebben een spaarzamere manier van manipuleren. Dit brengt ons wellicht minder effecten, maar wij hebben liever minder effecten waar wij ook echt iets over kunnen zeggen dan een grof experiment waarvan wij de effecten niet thuis kunnen brengen.
17
Dit brengt mij op mijn manipulaties: Meneer Jansma en meneer Van Veen zijn allebei net 65 geworden en beginnen allebei aan een welverdiend pensioen. Ze krijgen beiden €1000 aan AOW per maand, en hebben daarnaast een bedrijfspensioen van €300 per maand. Omdat ze aan zagen komen dat dit pensioen niet zo hoog was, hebben ze allebei in de afgelopen jaren een bedrag van €50000 gespaard om hun pensioen te kunnen aanvullen. Daarnaast hebben ze allebei al geld apart gezet om aan de kinderen na te laten, waar ze dus niet aan willen komen. Meneer Jansma en meneer Van Veen hebben verschillende manieren gekozen om hun €50000 spaargeld te gebruiken voor hun pensioen. Hieronder vertellen we meer over de afspraken die zij met hun bank hebben gemaakt. U moet bepalen welke keuze u het meeste aanspreekt. Het gaat daarbij om uw persoonlijke voorkeur.
Lijfrente
Spaarrekening
Consumptieframe Meneer Jansma heeft zijn pensioenaanvulling zo geregeld: in ruil voor zijn spaargeld geeft de bank hem iedere maand €231 om te besteden, zo lang als hij leeft.
Investeringsframe Meneer Jansma heeft zijn pensioenaanvulling zo geregeld: hij koopt van zijn spaargeld een product dat hem elke maand €231 oplevert, zo lang als hij leeft.
Als hij overlijdt, houden de uitkeringen op. Meneer Van Veen heeft zijn pensioenaanvulling zo geregeld: hij zet zijn spaargeld op een spaarrekening. Hij kan iedere maand kiezen hoeveel geld hij besteedt.
Als hij overlijdt, houden de opbrengsten op. Meneer Van Veen heeft zijn pensioenaanvulling zo geregeld: hij investeert zijn geld in een rekening die hem 2% rente oplevert. Hij kan iedere maand kiezen hoeveel geld hij opneemt.
Hoe lang hij met zijn geld doet, hangt af van hoeveel hij besteedt. Als hij bijvoorbeeld gemiddeld €165 per maand besteedt, heeft hij geld tot zijn 100e. Als hij gemiddeld €253 per maand besteedt, heeft hij geld tot zijn 85e. Als hij gemiddeld €462 per maand besteedt, heeft hij geld tot zijn 75e.
Hoe lang hij met zijn geld doet, hangt af van hoeveel hij opneemt. Zijn geld kan bijvoorbeeld 35 jaar lang gemiddeld €165 per maand opleveren. Het kan ook 20 jaar lang gemiddeld €253 per maand opleveren. Of het kan 10 jaar lang gemiddeld €462 per maand opleveren.
Hij kan natuurlijk ook meer of minder besteden dan deze twee voorbeelden. Als hij overlijdt voordat al zijn geld op is, kan hij het restant aan zijn kinderen nalaten.
Hij kan natuurlijk ook meer of minder opnemen dan deze twee voorbeelden. Als hij overlijdt voordat al zijn geld op is, kan hij het restant aan zijn kinderen nalaten.
Tabel 1: De manipulaties (consumptieframe en investeringsframe)
18
De respondenten krijgen in de vragenlijst de twee verhaaltjes voor zich (geschreven in het consumptieframe of het investeringsframe). Zij moeten vervolgens op een vijfpuntsschaal aangeven waar hun voorkeur ligt (‘sterke voorkeur voor de spaarrekening’, ‘lichte voorkeur voor de spaarrekening’, ‘neutraal’, ‘lichte voorkeur voor de lijfrente’ of ‘sterke voorkeur voor de lijfrente’). Vervolgens zullen wij de respondenten de ruimte geven om hun keuze te motiveren. Wij zullen daarna bekijken of deze antwoorden bijvoorbeeld te scharen zijn onder ‘loss aversion’, ‘angst om vroeg te overlijden’ etcetera. Op deze manier kunnen wij de motivatie voor de voorkeur voor de spaarrekening of lijfrente bekijken en beter toelichten waarom er eventueel meer voor een bepaald product is gekozen.
19
4. Resultaten
4.1 Kenmerken van de respondenten Na het verwijderen van onbruikbare data bleven er 99 respondenten over. Zij vulden vier verschillende versies van de vragenlijst in. Deze versies bevatten zowel een volgordeverschil als een framingverschil: versie A1 is geschreven in het consumptieframe, met de lijfrentetekst eerst en de spaarrekeningtekst daarna. Bij versie A2 is dit andersom: tevens geschreven in het consumptieframe, maar met de spaarrekeningtekst eerst en daarna de lijfrentetekst. Versie B1 is geschreven in het investeringsframe, met de lijfrentetekst eerst en de spaarrekeningtekst daarna. Bij versie B2 is dit andersom: tevens geschreven in het investeringsframe, maar met de spaarrekeningtekst eerst en daarna de lijfrentetekst. De respondenten waren redelijk gelijk verdeeld over de versies. 24 respondenten vulden versie A1 in en 24 respondenten vulden versie A2 in. 23 respondenten vulden versie B1 in en 29 responenten vulden versie B2 in. Van de 99 respondenten gaf 51 responenten aan getrouwd te zijn en 48 respondenten gaf aan niet getrouwd te zijn. 55 respondenten hebben kinderen en 44 respondenten hebben geen kinderen. Het opleidingsniveau van de respondenten was op de volgende manier verdeeld: Versie A1 Versie A2 Versie B1 Versie B2 Basisschool 0 0 0 0 LBO, huishoudschool e.d. 0 0 0 0 VMBO 0 0 0 0 Basis/Beroeps/Kader/Gemengd VMBO-T of MAVO 1 0 0 0 MBO niveau 2 0 1 1 0 MBO niveau 3 0 0 2 0 MBO niveau 4 3 1 2 0 MULO 1 0 0 1 HAVO 4 0 2 1 VWO 2 4 3 5 HBO 7 7 7 7 Universiteit 6 9 6 15 Anders 0 0 0 0 Tabel 2: Opleidingsniveau respondenten
Er valt dus te stellen dat het grootste gedeelte van de respondenten hoogopgeleid is: in totaal hebben 36 respondenten een universitaire opleiding gevolgd, 28 respondenten hebben een Hbo-opleiding gevolgd en veertien respondenten hebben hun VWO afgemaakt. Het opleidingsniveau van de respondenten is gelijk verdeeld over de versies.
4.2 Onderlinge samenhang van de drie voorspellers Allereerst heb ik de betrouwbaarheid van alle pensioenkennisvragen bij elkaar gemeten. Deze Cronbach’s Alpha kwam uit op .534. Dit is geen betrouwbare Alpha. Met het verwijderen van een drietal vragen (namelijk drie opties uit de elfde vraag, die uit meerdere opties bestond) kwam de Alpha op .62. Dit is wel een betrouwbare Alpha en de pensioenkennisvragen zijn op die manier dus betrouwbaar te noemen. Ik heb van de zeventien pensioenvragen het gemiddelde genomen en hier heb ik
20
mee verder gerekend. Ik heb vervolgens een correlatietoets gedaan met de normaal verdeelde variabele leeftijd. Hieruit bleek dat er een significante relatie tussen leeftijd en pensioenkennis bestaat (correlatie: 0.525, p < .001). De leeftijd van de respondenten heeft dus invloed op de pensioenkennis van de respondenten. Hoe dichter de leeftijd van de proefpersonen dus bij de pensioenleeftijd ligt, hoe meer kennis zij over pensioenen hebben. De negen ‘time discounting’-vragen heb ik ook getest op betrouwbaarheid. De Cronbach’s Alpha kwam op .386, wat erg laag is en dus niet betrouwbaar. De statistieken toonden aan dat de achtste vraag (‘Stel dat uw prijs 10.000 is, hoeveel zou u willen krijgen om 3 jaar wachten de moeite waard te maken?’) ervoor zorgde dat de betrouwbaarheid zo laag was. Met het verwijderen van deze vraag kwam de Alpha op .74. Dit is een betrouwbare Alpha en de ‘time discounting’-vragen zijn op die manier dus betrouwbaar te noemen. De ‘time discounting’-vragen hadden een aantal behoorlijke uitschieters: sommige respondenten hadden erg hoge bedragen ingevuld, vergeleken met het gemiddelde dat de respondenten hadden ingevuld. De bedragen waren op de volgende manier verdeeld:
€100 na een week €100 na 3 maanden €100 na 3 jaar €1000 na een week €1000 na 3 maanden €1000 na 3 jaar €10.000 na een week €10.000 na 3 maanden
Minimum 100 100 100 200 1000 1000 1000 1500
Maximum 500 2000 30000 3000 15000 15000 30000 70000
Gem. 120,53 231,78 1413,70 1089,60 1700,58 6771,00 10688,61 13621,68
Standaarddeviatie 45,68 265,62 3513,10 265,795 1836,81 19746,88 2712,83 8723,256
Tabel 3: Verdeling bedragen ‘time discounting’-vragen
Bij de verschillende vragen werden een aantal behoorlijk hoge bedragen ingevuld door de respondenten. Deze bedragen waren aanzienlijk hoger dan de gemiddelde bedragen die werden ingevuld en daarom heb ik de maximumbedragen verwijderd. Dit zorgde voor een hogere betrouwbaarheid. Op deze manier heb ik drie respondenten uit de data verwijderd en heb ik hierna dus verder gerekend met een totaal van 96 respondenten. De ‘time discounting’-vragen heb ik vervolgens omgerekend naar jaarrentes: dit heb ik gedaan door allereerst de som van alle antwoorden bij bijvoorbeeld €100 na een week te nemen. Deze som heb ik vervolgens met 52 verdubbeld (aangezien er 52 weken in een jaar zitten). Voor de drie maanden heb ik op die manier met vier vermenigvuldigd en voor de drie jaren heb ik door drie gedeeld. Op deze manier heb ik voor alle ‘time discounting’ vragen de jaarwaarden berekend. Hier heb ik vervolgens het gemiddelde van berekend en daar heb ik een correlatietoets mee gedaan. Uit de correlatietoets bleek dat er een negatieve significante relatie tussen leeftijd en ‘time discounting’ is (correlatie: -.445, p < .001). Dit betekent dus dat hoe ouder de respondenten zijn, hoe minder er sprake is van ‘time discounting’.
4.3 Regressieanalyse Om te bekijken of er een relatie is tussen framing, leeftijd, pensioenkennis en ‘time discounting’ heb ik een regressieanalyse gedaan. Mijn onderzoeksvraag is: In hoeverre beïnvloedt het frame van de boodschap (consumptie versus investering) de waardering van Nederlandse consumenten voor een lijfrente in vergelijking tot een
21
spaarrekening. Hierbij test ik ook op de leeftijd van de respondenten, de voorkeur voor ‘time discounting’ van de respondenten en de financiële geletterdheid van de respondenten. De afhankelijke variabele is voorkeur voor de lijfrente of spaarrekening, de onafhankelijke variabelen zijn framing, pensioenkennis, ‘time discounting’ en leeftijd van de respondenten. De methode die ik gekozen heb voor de regressieanalyse is de ‘Stepwise’-methode. Op deze manier wordt per stap een onafhankelijke variabele aan het model toegevoegd in de volgorde van relatieve invloed op de afhankelijke variabele. Alle significante variabelen worden in het model opgenomen en alle niet-significante variabelen worden uit het model weggelaten (‘excluded variables’). Model 1
R
R Squared
0.248a
0.062
Aangepaste R Squared 0.052
Std. Error 1.340
Tabel 4: R-kwadraat van het model
Uit de eerste tabel blijkt dat het model met 0.248 correleert met de afhankelijke variabele, dus met de voorkeur voor de lijfrente of spaarrekening. Het model verklaart voor zo’n 6% (R Squared= 0.062) deze voorkeur. Dit is niet veel, maar de tweede tabel laat zien dat dit een meer dan toevallige overeenkomst is met de werkelijkheid, het model is namelijk significant (p= .015). Het model is dus wel een toevoeging ten opzichte van als er geen model zou zijn. We kunnen dus met zekerheid zeggen dat het model ‘iets’ verklaart. Coëff. Constant ‘Time discounting’
B 4.072 -0.078
Std. Error 0.170 0.032
Beta -0.248
t 23.996 -2.483
p 0.000 0.015
Tabel 5: De significante voorspeller(s)
Wat verklaart het model dan? Uit deze tabel blijkt dat mijn model neerkomt op de volgende regressievergelijking: C + B * time discounting. We zien dat ‘time discounting’ een B-waarde van -0.078 heeft, wat betekent dat hoe meer de respondent gebruik maakt van ‘time discounting’, dus hoe hoger het bedrag is dat zij willen ontvangen om te moeten wachten, hoe minder hun voorkeur uitgaat naar de lijfrente. Uit de regressieanalyse bleek verder dat de variabelen niet te sterk samenhangen, er was dus geen sprake van collineariteit. De variabelen die geen invloed bleken te hebben op het model, waren ‘pensioenkennis’, ‘leeftijd’ en ‘framing. Deze variabelen zijn niet opgenomen in het model en zijn dus ‘excluded variables’ te noemen.
4.4 Motivaties van de respondenten Waar kozen de respondenten nou voornamelijk voor? In totaal gaven 94 respondenten een motivatie voor hun keuze. 66 respondenten kozen voor de spaarrekening en 22 respondenten kozen voor de lijfrente. De respondenten die geen motivatie voor hun keuze hebben gegeven en die aangaven ‘neutraal’ te zijn, laat ik hier weg. De motivaties liepen nogal uiteen en daarom heb ik de motivaties in een aantal categorieën ingedeeld (zie bijlage IV). Deze categorieën heb ik vastgesteld naar aanleiding van de meest gegeven motivaties. Voor de spaarrekening zijn dit: ‘loss aversion’ (angst om het geld te verliezen, bijvoorbeeld aan de staat), eigen controle (het zelf in handen kunnen houden wanneer er meer of minder geld nodig is), vroegtijdig overlijden (de angst dat iemand eerder overlijdt dan
22
dat hij kan profiteren van zijn investeringen), nalaten aan de kinderen (het feit dat het geld ook na de dood nog in ‘eigen’ handen is), zekerheid (dat het bijvoorbeeld gunstiger is als je langer leeft) en minder nodig hebben na een bepaalde leeftijd (iemand heeft voor zijn 70e meer ‘reislust’, bijvoorbeeld). Voor de lijfrente waren dit zekerheid (zekerheid van inkomen), afkeer tegen banken (het geld niet toevertrouwen aan een bank) en minder nodig hebben na een bepaalde leeftijd (iemand heeft voor zijn 70e meer ‘reislust’, bijvoorbeeld). Motivatie
Aantal keer gekozen Spaarrekening Loss aversion 13 Eigen controle 37 Vroegtijdig overlijden 10 Nalaten aan de kinderen 12 Zekerheid 4 Minder nodig na een bepaalde leeftijd 1 Lijfrente Zekerheid 20 Afkeer tegen banken 1 Minder nodig na een bepaalde leeftijd 1 Tabel 6: Motivaties respondenten voor spaarrekening/lijfrente
In tabel 6 is te zien hoe vaak er een bepaalde motivatie gegeven werd voor de keuze van een respondent. Soms werden er meerdere motivaties door één respondent gegeven en die heb ik dan los van elkaar geteld. Bij de keuze voor de spaarrekening werd ‘eigen controle’ het meest als reden gegeven. Gevolgd door ‘loss aversion’ en daarna ‘nalaten aan de kinderen’ en ‘vroegtijdig overlijden’. De meeste respondenten kiezen voor de spaarrekening, omdat zij zo dus de regie in eigen handen houden. Dertien respondenten kiezen voor de spaarrekening, omdat zij bang zijn dat hun geld anders ‘verloren’ gaat. Bij de spaarrekening is het namelijk zo dat het geld aan de nabestaanden nagelaten kan worden. Dit laatste werd nog twaalf keer apart genoemd. Tien respondenten geven aan bang te zijn dat zij eerder overlijden dan ‘gepland’ en op die manier niet optimaal kunnen genieten van hun investeringen. Zekerheid wordt vier keer genoemd en minder nodig hebben na een bepaalde leeftijd slechts één keer. Wanneer respondenten voor de lijfrente kiezen, wordt zekerheid van inkomen 20 keer genoemd als belangrijkste reden. Eén keer wordt een afkeer tegen banken genoemd en één keer dat iemand minder nodig heeft na een bepaalde leeftijd.
23
5. Conclusie De eerste hypothese: leeftijd Mijn eerste hypothese, dat jongere mensen eerder voor de spaarrekening kiezen dan voor de lijfrente dan oudere mensen, wordt niet bevestigd. De resultaten tonen aan dat leeftijd geen significante relatie heeft met de voorkeur van respondenten voor de lijfrente of spaarrekening. Waar leeftijd wel invloed op heeft, is de pensioenkennis die de respondenten hebben. Dit is naar mijn idee een logische uitkomst, want iemand van achttien jaar is minder bezig met zijn pensioen dan iemand van bijvoorbeeld 60 jaar. De persoon van 60 jaar heeft de kans gehad om door de jaren heen meer over zijn pensioen te weten te komen en heeft mogelijk ook meer situaties in het leven meegemaakt waarbij er veranderingen in het opbouwen van het pensioen kwamen. De resultaten tonen ook aan dat leeftijd en ‘time discounting’ een negatieve relatie met elkaar hebben. Hoe ouder de respondenten zijn, hoe minder er dus sprake is van ‘time discounting’. De voorkeuren die de respondenten hebben wat betreft ‘time discounting’, dus de bedragen die zij opgaven waarvan zij het waard vinden om op te wachten, hebben op deze manier met hun leeftijd te maken. De tweede hypothese: financiële geletterdheid Mijn tweede hypothese, dat mensen die meer financieel geletterd zijn, eerder voor de lijfrente kiezen dan voor de spaarrekening, dan mensen die minder financieel geletterd zijn, wordt niet bevestigd. Uit de resultaten blijkt namelijk dat pensioenkennis geen invloed heeft op de voorkeur van respondenten voor de lijfrente of spaarrekening. De derde hypothese: ‘time discounting’ Mijn derde hypothese, dat mensen met een lage voorkeur voor ‘time discounting’ eerder voor de lijfrente kiezen dan voor de spaarrekening, dan mensen met een hoge voorkeur voor ‘time discounting, wordt wel bevestigd. Uit de resultaten blijkt dat hoe meer de respondent gebruik maakt van ‘time discounting’, hoe minder hun voorkeur uitgaat naar de lijfrente. Dit is een logische uitkomst, want een hogere mate van ‘time discounting’ betekent dat men meer geld vraagt om een bepaalde tijd te wachten op de uitbetaling. Een lijfrente betekent dat er maandelijks een vast bedrag wordt uitgekeerd, maar men kan verder niet bij het totale bedrag dat weggezet is. Ze moeten dus een lange tijd wachten op hun geld. Zo willen mensen die hoge bedragen opgaven om te wachten op hun prijs, niet graag wachten op hun geld. Mensen met een hoge mate van ‘time discounting’ kiezen dus logischerwijs niet graag voor een lijfrente, maar voor een spaarrekening (waarbij zij altijd bij hun geld kunnen). De vierde hypothese: framing Mijn vierde hypothese, dat lijfrenteteksten geschreven in het consumptieframe eerder gekozen zullen worden dan lijfrenteteksten geschreven in het investeringsframe, wordt niet bevestigd. Uit de resultaten blijkt dat het frame van de boodschap de voorkeur voor de lijfrentetekst niet beïnvloedt. Men kiest dus niet eerder voor de lijfrente als deze geschreven is in het investeringsframe of in het consumptieframe.
24
De onderzoeksvraag Dit brengt mij op mijn onderzoeksvraag: In hoeverre beïnvloedt het frame van de boodschap (consumptie of investering) de waardering van Nederlandse consumenten voor een lijfrente in vergelijking tot een spaarrekening? De resultaten geven geen significante relatie tussen framing en de voorkeur van de respondenten aan. Het frame beïnvloedt de waardering van de Nederlandse consumenten dus niet. De enige factor die invloed heeft op de voorkeur van de respondenten is de mate van ‘time discounting’. Mijn uitkomsten komen dus niet overeen met de uitkomsten van Brown et al. (2008), maar hier zal ik in de ‘Discussie’ nog op terug komen. Het onderzoek van Brown et al. toonde namelijk aan dat framing er wel degelijk toe doet: het grootste gedeelte van de respondenten geeft de voorkeur aan een levenslange lijfrente (van $650 per maand) boven andere producten wanneer de producten in een consumptieframe gepresenteerd worden. In mijn onderzoek maakt framing geen verschil. Vergelijking met het onderzoek van Brown et al. (2008) Uit het onderzoek van Brown et al. blijkt dat framing wel degelijk invloed had op de keuze van de respondenten. Uit mijn onderzoek blijkt dat framing geen verschil maakt in de keuze van de respondenten. Maar Brown et al. onderzochten meer spaarproducten dan dat ik heb gedaan. Uit het onderzoek van Brown et al. bleek namelijk verder dat de meeste respondenten voor andere spaarproducten dan de lijfrente kiezen. Waar ligt de voorkeur van de Nederlandse respondenten eigenlijk? De resultaten tonen aan dat 47 respondenten hebben gekozen voor de optie ‘maximale voorkeur voor de spaarrekening’ en 21 respondenten voor de optie ‘voorkeur voor spaarrekening’. Dit is een totaal van 68 respondenten die voor de spaarrekening kiezen, maar in paragraaf 4.4 spreken wij over de motivaties van 66 respondenten. Dit komt doordat twee respondenten aangaven geen motivatie te hebben voor hun keuze. Zeven respondenten bleven neutraal in hun keuze. Het grootste gedeelte van de respondenten geeft dus de voorkeur aan de spaarrekening. De redenen voor deze keuze verschillen niet veel van elkaar: de meest voorkomende redenen voor deze keuze hebben te maken met de angst dat iemand te vroeg overlijdt om te kunnen profiteren van zijn investeringen. De spaarrekening stelt in staat om alles zelf in de hand te hebben, de lijfrente niet. Ook speelt de optie om het resterende bedrag na te laten aan de kinderen een grote rol. Daarentegen redeneren de respondenten die voor de lijfrente kiezen voornamelijk dat er een zekerheid van inkomen is en dat men, wanneer men het zelf in de hand heeft, wellicht te veel uitgeeft.
25
6. Discussie De resultaten van mijn onderzoek tonen aan dat drie van de vier hypotheses niet worden bevestigd. Verder komt er uit mijn onderzoek dat framing geen effect heeft op de voorkeur van de respondenten voor de lijfrente of de spaarrekening. Dit is naar mijn idee de meest opvallende uitkomst van mijn onderzoek. Wat kan hier de reden voor zijn? Het onderzoek van Brown et al. (2008), waar mijn onderzoek op gebaseerd is, toonde namelijk wel een effect van framing aan. Daarom wil ik wederom ingaan op onze behoudende manipulatie tegenover de nogal uitbundige manipulatie van Brown et al. (wat ik reeds heb besproken in hoofdstuk 2.6). Brown et al. manipuleerden veel sterker en naar ons idee niet geheel reëel. Zij lieten bijvoorbeeld veel informatie weg uit het investeringsframe. Deze informatie werd in het consumptieframe wel vermeld. Op deze manier leek het investeringsframe sowieso al ongunstiger dan het consumptieframe. Wij hebben gekozen voor een meer behoudende, reële manipulatie. Om als voorbeeld weer even het gebrek aan informatie in het investeringsframe te nemen: wij hebben deze informatie wel vermeld, om de manipulaties meer gelijk te trekken (zie tabel 1 in vergelijking met bijlage III). Mijn resultaten tonen dan wel geen effect van framing aan, maar zouden naar mijn idee serieuzer genomen moeten worden dan de resultaten van Brown et al. Verder bleek uit de reacties van de respondenten ook een zekere achterdocht naar banken en verzekeraars toe. Bijvoorbeeld: “Straks overlijd je heel vroeg en dan gaat de bank er mooi vandoor met je spaargeld”. Een heel extreme was: “Ik hou niet van gegarandeerde uitkeringen waarbij het bedrag dat bij overlijden nog niet verbruikt is vervalt aan de rest van de wereld/verzekeraar. Ik pleeg nog liever zelfmoord als het geld op is en ik niet meer kan genieten van het leven”. Hier kan naar mijn idee geen framing tegenop, aangezien de respondenten stellig van hun gelijk overtuigd lijken. Uit het onderzoek bleek dat pensioenkennis ook geen effect heeft op de voorkeur. Erg goed scoorden mijn respondenten trouwens niet op de pensioenkennisvragen. Wellicht is er sprake van te weinig kennis van zaken omtrent het pensioen om de framingteksten voldoende te begrijpen en hier de voordelen uit te halen. Uit de reacties van de respondenten bleek ook dat zij erg beschermend zijn tegenover hun geld, wat uiteraard begrijpelijk is. Dit heeft te maken met de eerder besproken ‘loss aversion’, wat de uitkomst ook enigszins begrijpelijk maakt. Men is bang niet ouder te worden dan een bepaalde leeftijd waardoor men niet in staat zou zijn om te profiteren van het geïnvesteerde spaargeld. Allemaal nog steeds begrijpelijk. Hebben we dan te maken met een cultuurverschil? In Amerika werd er namelijk wel een framingeffect gevonden. Het geeft ergens wel aan dat er een gebrek aan kennis bestaat wat betreft lijfrentes en pensioenen in het algemeen. De persoonlijke reacties die ik soms kreeg op deze pensioenkennisvragen liegen er ook niet om, vrijwel iedereen had ontzettende moeite met het beantwoorden van de vragen en velen waren blij met de optie “ik weet het niet”. Wellicht is het gebrek aan pensioenkennis ook te wijten aan een gebrek aan motivatie van mensen om zich in het pensioen te verdiepen. Het blijft een onzeker en vaak onduidelijk onderwerp (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2012). In mijn onderzoek heb ik mij dus gefocust op de leeftijd, de pensioenkennis en de voorkeuren voor ‘time discounting’ van de proefpersonen. Een onderzoek van Lecheler et al. (2009) bespreekt het belang van ‘issue importance’ voor framingeffecten. Is het onderwerp ‘pensioen’ wel interessant genoeg voor ons?
26
Staan we hier wel genoeg bij stil? Is dit wellicht de reden voor de ‘afkeer’ van lijfrentes? In andere woorden: kijken we wel verder dan onze neus lang is? Dit is naar mijn idee een onderwerp voor vervolgonderzoek: in hoeverre staan Nederlanders stil bij het onderwerp ‘pensioenen’? En krijgen ze wel genoeg begeleiding om het onderwerp ook te begrijpen? De uitkomst dat leeftijd geen invloed heeft op de voorkeur van de respondenten vind ik in dit licht ook interessant. Naar mijn idee hebben ‘oudere’ mensen meer te maken met beslissingen rondom het pensioen dan ‘jongeren’ die net aan hun loopbaan beginnen. Het onderscheid dat ik hier heb gemaakt is van 18-40 (de ‘millennial’ generatie) en van 40-65 (de ‘pre-retired’ generatie). Mijn hypothese was dat de ‘preretired’ generatie eerder voor de lijfrente zou kiezen dan de ‘millennial’ generatie, omdat zij wellicht eerder de voordelen van een lijfrente zouden inzien. Dit blijkt niet het geval te zijn. Toch zou je denken dat de ‘issue importance’ voor hen wellicht groter is dan voor de ‘jongeren’, omdat het voor de ‘jongeren’ nog meer een ‘ver-vanhun-bed-show’ is en misschien zelfs een ‘eng’ onderwerp (ouder worden is niet iets waar men zich graag mee bezig houdt). Al met al valt te stellen dat de maatschappelijke relevantie van mijn onderzoek is dat het duidelijk is dat men beter geïnformeerd moet worden over lijfrentes. Lijfrentes krijgen momenteel niet de voorkeur. Maar men moet niet alleen beter over lijfrentes geïnformeerd worden. Het hele onderwerp ‘pensioenen’ moet ook meer onder de aandacht gebracht worden. De wetenschappelijke relevantie van mijn onderzoek is dat framing niet altijd een effect heeft op de voorkeuren en keuzes van mensen. Of dit cultuurafhankelijk is, vraagt om meer onderzoek. Het onderzoek zal namelijk in meer landen uitgevoerd moeten worden, om hier een uitspraak over te kunnen doen.
27
7. Literatuuropgave Benartzi, S., Previtero, A. & Thaler, R.H. (2011). Annuitization Puzzles. Journal of Economic Perspectives, Vol. 25, pp. 143-164. Brown, J.R. (2007). Rational and Behavioral Perspectives on the Role of Annuities in Retirement Planning. National Bureau of Economic Research, working paper 13537. Brown, J.R., Kling, J.R., Mullainathan, S. & Wrobel, M.V. (2008). Why don’t people insure late life consumption: a framing explanation of the under-annuitization puzzle. National Bureau of Economic Research. Bullens, K. (2011). De decumulatiefase van pensioenen en lijfrenten in Nederland. Een onderzoek naar de (on)mogelijkheden en verbeterpunten, vergeleken met andere EUlanden. Universiteit Tilburg. Erkel, J. van (2006). Kwaliteit van pensioencommunicatie ontrafeld. Een empirisch onderzoek naar de kwaliteitsindicatoren van pensioencommunicatie en de informatiebehoefte en gebruikersproblemen van deelnemers in de KLM Pensioenfondsen. Universiteit Twente, Enschede. Frederick, S., Loewenstein, G. & O’Donoghue, T. (2002). Time Discounting and Time Preference: A Critical Review. Journal of Economic Literature, Vol. 40, pp. 351-401. Hu, W. & Scott, J.S. (2007). Behavioral Obstacles in the Annuity Market. Financial Analysts Journal, Vol. 63. Kirby, K.N. & Marakovic, N.N. (1995). Modeling Myopic Decisions: Evidence for Hyperbolic Delay-Discounting within Subjects and Amounts. Organizational Behavior and Human Decision Processes, Vol. 64, pp. 22-30. Lecheler, S., Vreese, C. de & Slothuus, R. (2007). Issue Importance as a Moderator of Framing Effects. Communication Research, Vol. 36. Loewenstein, G. & Thaler, R.H. (1989). Anomalies: Intertemporal Choice. The Journal of Economic Perspectives, Vol. 3, pp. 181-193. Meulewater, F. (2011). De verkoop op lijfrente. Enkele vraagpunten nader bekeken (Masterthesis). Universiteit Gent. Minggao, X. & Wen, C. (2012). Comparative Loss Aversion: Some New Behavioral Implications. Canadian Social Science, Vol. 8, pp. 44-49. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2012). Rapport ‘Pensioen in Duidelijke Taal’. Thaler, R. (1981). Some empirical evidence on dynamic inconsistency. Economic Letters, Vol. 8, pp. 201-207. Thaler, R. (1985). Mental Accounting and Consumer Choice. Marketing Science, Vol. 4, pp. 199-214. Wetten, P. van (2010). Een toekomstgericht pensioenstelsel (Bachelorthesis). Erasmus Universiteit Rotterdam.
28
Bijlage Bijlage I. De pensioenkennistest In de online vragenlijst werden de volgende pensioenkennisvragen aan de respondenten voorgelegd. Deze vragen waren in alle versies hetzelfde. De goede antwoorden zijn cursief. Vraag 1: Anneke heeft in de pensioenregeling van het bedrijf waar ze werkt een zogenoemde premieovereenkomst. Wat houdt dat in? A. De werkgever betaalt de hele premie voor het pensioen. B. Hoeveel premie de werkgever betaalt, hangt af van de prestaties van de individuele werknemer. C. De hoogte van de premie staat vast, de uitkering staat pas vast bij pensionering. D. De hoogte van het pensioen hangt af van de ingelegde premie. E. Ik weet het niet. Vraag 2: Wat zijn deelnemers aan een pensioenregeling? A. B. C. D. E.
Werknemers bij werkgevers die deelnemen aan de regeling. Ex-werknemers die inmiddels pensioen krijgen. Zowel A. als B. Noch A. noch B. Ik weet het niet.
Vraag 3: Michel bereikt de leeftijd waarop je normaal gesproken AOW zou krijgen. Hij heeft de Franse nationaliteit, maar woont al ongeveer 25 jaar in Nederland. Hoe zit het met de AOW van Michel? A. Michel krijgt geen AOW. B. Michel krijgt wel AOW, maar ongeveer de helft. C. Michel krijgt AOW als hij minstens 20 jaar in Nederland een baan heeft gehad. D. Michel krijgt de volle AOW. E. Ik weet het niet. Vraag 4: Janny heeft haar hele leven in Nederland gewoond. Nu ze de AOW-leeftijd heeft bereikt, besluit ze te verhuizen naar het buitenland. Kan zij ook AOW krijgen als ze in een ander land woont? A. Nee. B. Ja, maar alleen in Europese landen. C. Ja, maar alleen als dat land met Nederland afspraken heeft over de AOWregels. D. Ja, dat kan in elk land. E. Ik weet het niet.
29
Vraag 5: Fatima werkt een halve werkweek. Wat zou het voor haar pensioen uitmaken als ze de hele week zou werken? A. Dan zou ze twee keer zoveel pensioen hebben. B. Dan zou ze minder dan twee keer zoveel pensioen hebben, want de AOW wordt van het pensioensalaris afgetrokken. C. Per uur bouwt een deeltijder meer pensioen op dan een voltijder. Fatima krijgt daarom als voltijder minder dan twee keer zo veel pensioen dan wanneer ze een halve week werkt. D. Niets. E. Ik weet het niet. Vraag 6: Maakt het voor AOW en pensioen verschil of iemand wel of niet getrouwd is met zijn of haar levenspartner? A. B. C. D. E.
Nee. Alleen voor AOW maakt dat verschil. Alleen voor pensioen maakt dat verschil. Voor zowel AOW als pensioen maakt dat verschil. Ik weet het niet.
Vraag 7: Kees gaat met pensioen. Hij verwacht dat zijn pensioenuitvoerder hem 70% van zijn laatstverdiende loon uitbetaalt. Toch krijgt hij minder van zijn pensioenuitvoerder. Hoe kan dat? A. Het vakantiegeld telt nooit mee bij de berekening van het pensioen. B. Het pensioen wordt niet afgestemd op het hele loon, maar op een lager bedrag; er komt immers nog AOW bij. C. De 70% geldt alleen als Kees gehuwd zou zijn. D. Er kan geld worden gereserveerd voor het partnerpensioen van exechtgenoten. E. Dat weet ik niet. Vraag 8: Als u bijverdient tijdens uw pensioen, worden de inkomsten dan afgetrokken van het pensioen? A. B. C. D. E.
De inkomsten worden verrekend met de AOW. De inkomsten worden verrekend met de (pre-)pensioenuitkering. Zowel A. als B. Noch A. noch B. Ik weet het niet.
Vraag 9: Krijgt iemand met een hoog pensioen minder AOW? A. Nee, de AOW wordt niet lager voor mensen met een hoog pensioen. B. Ja, wie een pensioen heeft van boven de 50.000 per jaar wordt met ingang van 2014 gekort op de AOW. C. Ja, wie een pensioen heeft van boven de 100.000 euro per jaar wordt met ingang van 2014 gekort op de AOW. D. Ja, als uw echtgenoot en u allebei een pensioen van boven de 50.000 euro per jaar hebben, wordt u beiden gekort op de AOW. E. Ik weet het niet.
30
Vraag 10: Silvia heeft een nieuwe baan. Daar gaat ze deelnemen in een nieuwe pensioenregeling. Wat doet ze met het pensioen dat is opgebouwd in haar oude baan? A. B. C. D. E.
Dat moet ze laten staan bij de oude pensioenuitvoerder. Dat moet ze meenemen naar haar nieuwe pensioenregeling. Ze mag zelf bepalen of ze het oude pensioen meeneemt. Ze krijgt de oude pensioenbedragen terug en heeft dan geen rechten meer. Ik weet het niet.
Vraag 11: Welke van de volgende veranderingen in uw persoonlijke of werksituatie zijn van invloed op uw (toekomstige) pensioenrechten? 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Kinderen krijgen Partner stopt met werken Een erfenis krijgen Beëindigen van een samenlevingscontract Binnen een bedrijf veranderen van bedrijfslocatie Promotie maken Tijdelijk minder gaan werken in verband met zorgverlof Overstappen op variabele werktijden Parttime gaan werken
Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet Ja/Nee/Ik weet het niet
Vraag 12: Wanneer ontstaat een AOW-gat? A. Als het eigen inkomen van een partner jonger dan 65 jaar afgetrokken wordt van de AOW. B. Als iemand door te trouwen ineens minder AOW krijgt. C. Als de partnertoeslag voor AOW’ers met een partner jonger dan 65 jaar komt te vervallen. D. Als de prepensioenregeling eindigt op 65 jaar, terwijl de AOW dan nog niet ingaat. E. Ik weet het niet.
31
Bijlage II. De ‘time discounting’-vragen Stelt u zich voor dat u een prijs van €100 gewonnen heeft in een loterij. Die kunt u nu krijgen, of later: 1 week later, 3 maanden later of 3 jaar later. Men vraagt u hoe hoog de prijs zou moeten worden om het wachten de moeite waard te maken. Verbeeld u eerst dat u 1 week moet wachten. Hoe hoog zou uw prijs moeten worden om de week wachten de moeite waard te maken?
En hoe hoog zou uw prijs moeten worden om 3 maanden wachten de moeite waard te maken?
En hoe hoog zou uw prijs moeten worden om 3 jaar wachten de moeite waard te maken?
Stel nu dat de prijs niet €100 maar €1000 is. Hoe hoog zou de prijs moeten worden om 1 week wachten de moeite waard te maken?
En hoe hoog zou uw prijs van €1000 moeten worden om 3 maanden wachten de moeite waard te maken?
En hoe hoog zou uw prijs van €1000 moeten worden om 3 jaar wachten de moeite waard te maken?
Stel nu dat de prijs niet €1000 maar €10.000 is. Hoe hoog zou die prijs moeten worden om 1 week wachten de moeite waard te maken?
En hoe hoog zou uw prijs van €10.000 moeten worden om 3 maanden wachten de moeite waard te maken?
En hoe hoog zou uw prijs van €10.000 moeten worden om 3 jaar wachten de moeite waard te maken?
32
Bijlage III. Het framingmateriaal In het onderzoek van Brown et al. (2008) werden een aantal teksten gebruikt. Wij hebben deze teksten allereerst (letterlijk) vertaald naar het Nederlands:
Introductie
Lijfrente
Consumptieframe In elk scenario hebben beide personen wat spaargeld en kan hij €1000 per maand AOW uitgeven bovenop het inkomen dat genoemd wordt in de vragen hieronder.
Beide personen hebben al geld apart gezet om aan de kinderen na te laten. De keuzes hieronder zijn financieel even gunstig; het gaat om uw persoonlijke voorkeur. Dhr. Rood kan iedere maand €650 uitgeven zo lang als hij leeft, naast zijn AOW-uitkering. Als hij overlijdt, houden de uitkeringen op.
Spaarrekening
Dhr. Grijs kan iedere maand kiezen hoeveel hij bovenop zijn AOW-uitkering uitgeeft. Hoe lang hij met zijn geld doet, hangt af van hoeveel hij uitgeeft. Als hij slechts €400 per maand uitgeeft, heeft hij geld zo lang hij leeft. Als hij overlijdt, kan hij het restant aan een goed doel nalaten(/aan zijn kinderen nalaten). Als hij €650 per maand uitgeeft, heeft hij geld tot zijn 85e. Hij kan natuurlijk ook meer of minder uitgeven dan deze twee voorbeelden.
Investeringsframe In elk scenario hebben beide personen wat spaargeld en kan hij €1000 per maand AOW uitgeven bovenop het spaargeld dat genoemd wordt in de vragen hieronder. Elke persoon heeft een andere manier gekozen om dit spaargeld (€100.000) te investeren. Beide personen hebben al geld apart gezet om aan de kinderen na te laten. De keuzes hieronder zijn financieel even gunstig; het gaat om uw persoonlijke voorkeur. Dhr. Rood investeert €100.000 in een rekening die elke maand €650 oplevert zo lang als hij leeft. Hij kan alleen de opbrengsten opnemen, niet het geïnvesteerde bedrag zelf. Als hij overlijdt, houden de opbrengsten op en is zijn investering niets meer waard. Dhr. Rood investeert €100.000 in een rekening die 4% rente oplevert. Hij kan altijd het geïnvesteerde bedrag gedeeltelijk of geheel opnemen. Als hij overlijdt, mag hij resterend geld aan een goed doel nalaten(/aan zijn kinderen nalaten).
33
Bijlage IV. De motivaties van de respondenten Hieronder vindt u een opsomming van de motivaties die het grootste gedeelte van de respondenten gaf voor hun antwoord op de framingvraag. Zij konden op een vijfpuntsschaal aangeven of hun voorkeur bij de lijfrente, de spaarrekening of geen van beide lag. Daarna vroegen wij hen om aan te geven waarom zij voor dit antwoord hadden gekozen.
1 2
3 4 5
6 7 8
9
10
Motivatie Omdat als ik het geld niet kan opmaken, het in elk geval niet zomaar verdwijnt. Wat wel zo is bij optie A. Omdat er maar een vast bedrag wordt vrijgegeven, kan je ook niet meer uitgeven dan nodig. Je kan zelfs eventueel niet alles gebruiken en een deel van het vrijgegeven bedrag sparen. Het nadeel is dat als je een grote aankoop wil doen, je misschien niet genoeg geld hebt die maand. Als je bij A vroegtijdig overlijdt, is je geld daarna weg? Een vast inkomen zonder zorgen over ‘hoe oud’ ik mag worden met mijn huidige uitgavenpatroon. Ik vind beide oplossingen een beetje slap. Het is jammer dan geen van beide heren pensioen heeft gespaard op een eigen rekening met een door hun zelf te bepalen looptijd van uitbetalen. Je weet niet wanneer hij overlijdt. Als hij eerder overlijdt is het geld voor zijn kinderen. Hoe ouder, hoe minder geld men nodig heeft Anders mag ik ieder jaar belasting betalen over mijn spaargeld. De levensverwachting van een 65-jarige man is nog ongeveer 18,5 jaar. Dat betekent dan €56166 uitgekeerd. Leef ik lang, dan heb ik mazzel. Leef ik kort, dan heeft de verzekering mazzel. 231 euro per maand, levenslang klinkt aantrekkelijk, maar is dus afhankelijk van hoe oud je wordt. De gemiddelde leeftijd van een man is voor iemand die nu 65 is lager dan 85 jaar. Dus kun je beter zelf bepalen hoeveel je per maand laat uitkeren. Ik hou niet van gegarandeerde uitkeringen waarbij het bedrag dat bij overlijden nog niet verbruikt is, vervalt aan de rest van de wereld/verzekeraar. Ik pleeg nog liever zelfmoord als het
Kiest voor Spaarrekening
Valt onder Loss aversion
Lijfrente
Zekerheid
Spaarrekening
Loss aversion
Spaarrekening
Vroegtijdig overlijden
Geen van beide
-
Spaarrekening
Vroegtijdig overlijden/nalaten aan kinderen Minder nodig na bepaalde leeftijd Afkeer tegen banken
Lijfrente Lijfrente
Spaarrekening
Vroegtijdig overlijden
Spaarrekening
Loss aversion
11
12 13
14
15 16 17
18 19
20
geld op is en ik niet meer kan genieten van het leven. Hier heb je meer controle over je eigen vermogen. Je kan zelf bepalen hoeveel je per maand uit wilt geven en het is handiger als je zelf in staat bent je financiën te beheren als het mogelijk is. Mocht het niet meer mogelijk zijn dan heeft meneer nog steeds een basispensioen van 1300 euro per maand om zich te kunnen onderhouden. Zelf bepalen hoeveel en de eventuele rest gaat naar de kinderen. Hij kan proberen rond te komen met zijn AOW en pensioen. Voor extra uitgaven kan hij zijn spaargeld gebruiken. Ik denk dat hoe ouder je wordt, je steeds minder uitgeeft aan consumptie. Het is niet van tevoren te bepalen hoeveel je iedere maand gebruikt. Door dit variabele bedrag kun je het zelf in de hand houden. Wel is het belangrijk om dan zelf goed de controle te kunnen houden. Dit is niet voor iedereen weggelegd. Nalaten aan de kinderen en als je 65 bent heb je meer behoeften dan wanneer je ouder bent. Vrijheid in besteding Omdat ik persoonlijk waarschijnlijk te veel geld zou uitgeven, mocht ik het helemaal zelf in de hand hebben. Op deze manier zou ik dat dus niet kunnen doen en zou ik zekerheid hebben van een bepaald inkomen tot mijn overlijden. Mocht ik makkelijk uitkomen, dan kan ik het weer op een spaarrekening storten en alsnog sparen. Meneer Jansma en meneer Van Veen hebben meer speelruimte tot hun dood en de kinderen erven het restant. Hij wil zekerheid over zijn pensioen en heeft tegelijkertijd geld opzij gezet voor zijn kinderen. Omdat hij niet weet hoe lang hij te leven heeft, is dit de meest veilige optie.
Wanneer de cliënt kiest voor optie A en hij na 1 maand overlijdt, stoppen de
34
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening
Eigen controle/nalaten aan kinderen Minder nodig na bepaalde leeftijd
Spaarrekening
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening
Nalaten aan de kinderen
Spaarrekening Lijfrente
Eigen controle Zekerheid
Spaarrekening
Nalaten aan kinderen
Lijfrente (ik heb hier het idee dat er voor lijfrente is gekozen, maar dat er spaarrekening bedoeld werd). Spaarrekening
Zekerheid
Vroegtijdig overlijden
21 22 23 24 25 26 27
28 29 30 31 32
33 34 35 36 37 38
39 40
uitkeringen. Wanneer de cliënt voor optie B kiest en hij neemt hetzelfde bedrag op als in optie A, dan heeft hij tot zijn 90e een mooie aanvulling en zou ik het risico nemen dat ik niet ouder dan 90 zal worden. Nu kun je het zelf in de hand houden! Keuze B biedt flexibiliteit, maar toch keuze A in verband met pensioenaanvulling Je hebt het in de eigen hand Ik heb hier echt geen verstand van. Ik moet me eerst hierin verdiepen, voordat ik een keuze kan maken. Meer zekerheid Omdat het gemiddeld is en redelijk tot het overlijden zodat het niet opraakt. De bank als tussenpersoon is geen goede optie, want hetgeen dat meneer Jansma heeft gespaard: hij heeft ervoor gewerkt en het behoort de familie toe. Niet een bank die al voldoende winst heeft. De kans is toch klein dat meneer Jansma lang genoeg leeft om werkelijk al zijn geld op te maken die hij heeft gespaard. Zekerheid en minder zorgen. Het is gunstiger als je langer leeft. Zo weet meneer Jansma waar hij aan toe is en komt hij niet voor verrassingen te staan. Straks overlijd je heel vroeg en dan gaat de bank er mooi vandoor met je spaargeld. Ik hou de boel het liefst in eigen hand en vind het belangrijk dat de rest overgaat naar mijne echtgenote en/of kinderen. Bij A blijft het geld van de man of zijn familie. Bij B niet. Bij A heb ik zelf de vrijheid in welk tempo ik het spaargeld besteed. Eigen regie! Wat overblijft gaat naar de kinderen. Dan ligt je besteding meer in eigen hand. Te complexe vraag, niet over nagedacht. Gezien de gemiddelde levensverwachting en het principe van baas over eigen geld, ligt deze keuze voor de hand. Na je 75e heb je minder nodig. A is in elk geval 20 jaar lang gunstiger,
35
Spaarrekening Lijfrente
Eigen controle Zekerheid
Spaarrekening Geen van beide
Eigen controle -
Lijfrente Lijfrente
Zekerheid Zekerheid
Spaarrekening
Eigen controle
Lijfrente Spaarrekening Lijfrente
Zekerheid Zekerheid Zekerheid
Spaarrekening
Loss aversion
Spaarrekening
Loss aversion
Spaarrekening
Loss aversion
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening Spaarrekening
Eigen controle/nalaten kinderen Eigen controle
Geen van beide
-
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening Spaarrekening
Eigen controle Eigen controle
41
42 43 44 45
46
47 48 49 50 51 52 53
54 55
bovendien houdt hij de keuzemogelijkheden volledig in eigen hand. Tot je 85e 253 euro, terwijl bij B 231 euro tot je dood. Ik hou dan liever regie over mijn eigen geld. 85 jaar is een hoge leeftijd voor een man. Mijn indruk is dat bij A ik 1: meer regie en flexibiliteit heb, 2: er meer aan over hou en 3: mocht ik eerder overlijden, dan krijgen mijn kinderen dit extraatje. Ik hou überhaupt niet van B-producten, want hier wordt aan verdiend door anderen! Gezien het aantal te verwachten levensjaren na het 65e levensjaar is regeling A iets gunstiger. Kiezen hoeveel per maand te besteden is. Dan heb je alles zelf in de hand. Zelf bepalen wat er gebeurt met je extra spaargeld heeft de voorkeur! Mijn beeld is dat ik in de 10-15 jaar na 65 nog gezond zal zijn en meer reislustig ben. Dus: meer geld nodig dan na mijn 80e. Verder blijft er bij een bank/verzekeraar veel te veel geld hangen aan kosten en dergelijke. Ik weet niet of de rente vast staat en hoe het zit met de belastingen over het spaargeld. A lijkt mij iets meer zekerheid te geven. Als je bij deze optie verstandig met je geld omgaat kan het je meer opleveren. Dan weet hij zeker dat hij dat bedrag per maand heeft. Je hebt altijd variabele kosten in de loop van een jaar, dat is in deze situatie gemakkelijker. A lijkt me meer stabiel. Het geld is na te laten aan kinderen en ‘verdwijnt’ dus niet zomaar na overlijden. De keuze van meneer Van Veen lijkt me gunstiger. Ik koos voor ‘lichte voorkeur voor B’. Het feit dat als ik overlijd, het resterende bedrag nog aan mijn kinderen wordt gegeven, spreekt mij meer aan. Dat staat vast. Er kan in de loop der jaren van alles veranderen bij de bank. Onzekere toekomst bij B. 1: als het goed is vermenigvuldigt het
36
Spaarrekening
Vroegtijdig overlijden/eigen controle/nalaten aan kinderen
Spaarrekening
Vroegtijdig overlijden
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening Spaarrekening
Eigen controle Eigen controle
Lijfrente
Zekerheid
Spaarrekening
Eigen controle
Lijfrente
Zekerheid
Lijfrente
Zekerheid
Lijfrente Spaarrekening
Zekerheid Loss aversion
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening
Loss aversion
Lijfrente
Zekerheid
Spaarrekening
Eigen controle
56 57
58 59 60 61
62
63 64 65 66 67
68
rentebedrag zich elk jaar en 2: je hebt zelf controle over hoeveel en wanneer je opneemt. Ik heb liever elke maand wat extra Je weet niet hoe de toekomst eruit ziet. Ik geniet liever nu en leef met de dag dan dat ik jaren spaar en er dan niets meer aan zal hebben. Je hebt meer controle over het bedrag dat je krijgt per maand. 2% rente is weinig, maar deze optie is wel minder riskant dan andere pensioenproducten. Flexibiliteit mogelijk. Het gebruik van geld kan afgestemd worden op de behoefte op dat moment en er blijft bij overlijden op relatief jonge leeftijd geld over. Bij A wordt er bij overlijden (ook op jonge leeftijd) geen geld meer uitgekeerd. Mocht ik onverhoopt nou eerder komen te overlijden, dan zou het toch jammer zijn als al mijn spaargeld in één klap weg is. Het is dan toch fijn als ik nog wat aan mijn kinderen/kleinkinderen kan nalaten. Ik heb dan 1300+253 per maand tot mijn 85e. 20 jaar is behoorlijk lang (85 jaar) en het restant aan de kinderen nalaten is ook belangrijk voor mij. Ik twijfel, want aan de kinderen nalaten is een goed idee. De optie om geld na te kunnen laten aan nabestaanden is voor mij belangrijk. Ik zou denken dat iemand na zijn 65e nog ongeveer 20 jaar heeft te gaan. Bij optie A zou je dan 253 per maand krijgen voor 20 jaar, daarna krijg je minder. Je zal maar net ouder worden en het dan plots met minder moeten doen. Daarom kies ik voor optie B: duidelijkheid en zekerheid gedurende de gehele looptijd J. Bij keuze A weet je zeker dat je al je geld krijgt. Als je namelijk eerder overlijdt, krijgen je kinderen het geld. Bij keuze B heb je kans dat je meer krijgt dan je hebt gespaard. Maar voor hetzelfde geld ook niet (je doet er 18 jaar over om al je geld terug te krijgen. Je moet dan dus minstens 83 jaar worden en helaas heb je dat niet zelf in de hand). Daarnaast is het
37
Lijfrente Geen van beide
Zekerheid -
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening
Eigen controle
Spaarrekening Spaarrekening
Eigen controle Loss aversion
Spaarrekening
Loss aversion
Spaarrekening
Zekerheid
Spaarrekening
Vroegtijdig overlijden/nalaten aan kinderen -
Geen van beide? Spaarrekening
Nalaten aan kinderen
Spaarrekening
Zekerheid
Spaarrekening
Loss aversion
69
70
71 72
73 74
75 76
77 78 79
80
superhandig bij keuze A dat je zelf kunt bepalen hoeveel je per maand krijgt. Omdat meneer Van Veen zelf mag bepalen hoeveel geld hij opneemt. Hij zit niet vast aan een bepaald bedrag, zoals meneer Jansma. Daarnaast kan hij het restant aan zijn kinderen nalaten, terwijl bij meneer Jansma de opbrengsten ophouden als hij overlijdt. Dan kan je eens extra geld opnemen om die grote reis te maken. In het tweede geval krijg je mogelijk als ‘oud wrak’ nog elke maand geld, terwijl je niks meer kunt of wilt. Omdat je in dat geval een vast bedrag per maand krijgt. Je kan de beschikbare bedragen aanpassen aan je eigen behoefte. En als je overlijdt, blijft er in ieder geval wat over voor de nabestaanden. De flexibiliteit. We worden gek van al die keuzes. Ik weet ook niet wanneer ik dood ga en dat risico proberen de pensioenhouders maar in de schoenen van de pensionado’s te schuiven. Ik kies dus voor B, maar wel met de voorwaarde dat het bedrag voor de langstlevende van de twee partners is. Anders dan toch maar A, maar met grote tegenzin. Mijn slogan bij alle verzekeringen: ‘kappen met keuzes’. Je krijgt er alleen maar ellendige constructies van en besodemieterij (zie banken). Eenvoud en bescherming voor de burger graag. Daar blijft er nog iets over voor de kinderen. Het is onvoorspelbaar hoe lang iemand leeft! Dus enige zekerheid is wel prettig. Je weet dan elke maand waar je op kunt rekenen. Daarnaast is er al geld voor de kinderen apart gezet. Omdat ik vrij over het geld kan beschikken en bij overlijden mijn erfgenamen dan nog iets hebben. De voorkeur ligt hier omdat ik liever zelf bepaal in welke tempo ik het spaargeld opmaak. Omdat bij B niets over zal blijven indien hij onverwachts vroeg zal komen te overlijden. Anderzijds is het bedrag wel heel behoorlijk bij B. Omdat er zelf nog beschikt kan worden over het geld.
38
Spaarrekening
Eigen controle/nalaten aan kinderen
Spaarrekening
Eigen controle
Lijfrente
Zekerheid
Spaarrekening
Eigen controle/nalaten aan kinderen
Spaarrekening Spaarrekening
Eigen controle Eigen controle
Spaarrekening
Nalaten aan de kinderen Zekerheid
Lijfrente
Spaarrekening Spaarrekening
Eigen controle/nalaten aan kinderen Eigen controle
Spaarrekening
Loss aversion
Spaarrekening
Eigen controle
81
82 83 84 85
86 87
88 89
90
91 92 93 94
Bij manier A heb je zelf controle en is de kans groot dat er nog een restant is om na te laten aan zijn kinderen in plaats van op de ‘collectieve pensioenberg’. Zekerheid van inkomen Ik wil over het geld kunnen beschikken als het nodig is. Vanwege de flexibiliteit. Vrijheid om het bedrag te besteden. Word je ouder dan 85, dan is B optimaler. Anderzijds zul je bij 85 jaar niet meer zoveel kosten hebben (vakanties etc.). Vrijheid. Het hangt er een beetje vanaf wat de heren als normaal beschouwen cq. of ze goed rond kunnen komen van de 1300. Als je er goed van kunt rondkomen, is het handig een extra deel flexibel te hebben voor nu je nog actief bent. Als dit rondkomen moeilijk is, is het verstandig te kiezen voor de vaste waarde, zodat het niet voortijdig opraakt. Zo heb je zelf in de hand wanneer je een incidentele uitgave wil doen of juist een periode wat zuiniger aan wil doen. Zekerheid. Stel ik wordt 105 jaar oud, dan is met optie A mijn geld misschien al op. Met optie B maakt het niet uit hoe oud je wordt; je zult altijd een bedrag krijgen. Zelf controle over je geld en bepalen hoeveel je per maand opneemt. Ook wordt het restant nagelaten aan zijn kinderen. Hier heb je alles zelf in de hand (is dus flexibeler); bovendien gaat er geen geld verloren bij vroegtijdig overlijden. Levenslange zekerheid voor mijzelf. Voor de kids heb ik toch al wat apart gezet. 10 jaar is te overzien. Moeilijk om voorkeur te bepalen.
39 Spaarrekening
Eigen controle/nalaten aan kinderen
Lijfrente Spaarrekening
Zekerheid Eigen controle
Spaarrekening Spaarrekening
Eigen controle Eigen controle
Spaarrekening Lijfrente
Eigen controle Zekerheid
Spaarrekening
Eigen controle
Lijfrente
Zekerheid
Spaarrekening
Eigen controle/nalaten aan kinderen
Spaarrekening Lijfrente
Eigen controle/loss aversion Zekerheid
Spaarrekening Geen van beide
Eigen controle -