iii
VOORWOORD
Minicrèches zijn volgens de regelgeving ‘niet-gesubsidieerde kleinschalige crèches waarin 2 of meer personen zorgen voor de gelijktijdige opvang van minstens 8 en maximaal 22 kinderen in aparte ruimtes’. Ze vormen met ongeveer 10 000 plaatsen in Vlaanderen en Brussel één van de kleinere pijlers van het Vlaamse opvanglandschap. De sector wordt de laatste jaren gekenmerkt door een groot verloop en het werkveld signaleert problemen i.v.m. de financiële leefbaarheid. Aangezien Vlaanderen reeds jaren een meersporenbeleid voert in de kinderopvang is het belangrijk dat diverse initiatiefnemers (VZW’s, lokale besturen, scholen, bedrijven, zelfstandigen …) en opvangvormen (kinderdagverblijven, minicrèches, onthaalouders, buitenschoolse opvang) een rol kunnen opnemen. Van Kind en Gezin kreeg het HIVA de opdracht om, middels een bevraging van de minicrèches, de problematiek te objectiveren en desgevallend beleidsaanbevelingen te doen. We zijn de opdrachtgever erkentelijk voor de toewijzing van de onderzoeksopdracht. Voor het HIVA dat zich vanuit zijn missie voornamelijk richt op ‘werknemers, kansarmen en risicogroepen, sociale organisaties en bewegingen in de samenleving’ vormde dit onderzoek naar de leefwereld van de zelfstandigen een uitdaging. Het onderzoek werd begeleid vanuit een stuurgroep binnen Kind en Gezin onder het voorzitterschap van Bea Buysse met als leden Lutgart Desmet, Kaat Govaert, Will Verniest en Els Wijnendale. We bedanken de stuurgroepleden voor de kritische reflecties bij het uitwerken van het onderzoek en de praktische hulp. Verder zijn we erkentelijkheid verschuldigd aan de deelnemers aan het onderzoek vanuit de sector van de minicrèches zelf. Vooreerst is dit Dany Depreitere en Pol Van Camp van de VVPK (Vlaamse Vereniging voor Particuliere Kinderopvang) die ons wegwijs maakte in de problematiek. Verder ook de 15 verantwoordelijken van minicrèches waar we op bezoek gingen voor een mondeling gesprek en de 222 verantwoordelijken van minicrèches die zich de moeite getroosten onze schriftelijke vragenlijst of onze telefonische vragen te beantwoorden. Ieder onderzoek wekt telkens hoge verwachtingen i.v.m. de oplossing van de gesignaleerde problemen. Hier was dit zeker het geval. We hopen samen met de betrokkenen dat het onderzoek een bijdrage kan leveren tot een leefbaardere sector.
iv
Voorwoord
Voor wat het HIVA betreft gaat onze dank op de eerste plaats uit naar Sarah Misplon die zich vastbeet in de problematiek en de bereidheid opbracht om zich in het strakke tijdschema in te passen. Dat ze daarnaast ook de sector kende als ‘bevoorrechte getuige’ waardoor zij zich niets op de mouw liet spelden droeg bij tot de validiteit van het onderzoek. We bedanken ook Jozef Pacolet die als copromotor optrad voor dit onderzoek en als jarenlange ‘watcher’ van de verzorgingsstaat waardevolle bijsturingen kon geven. Tenslotte vermelden we eervol de mensen van onze dienst informatica voor het secuur invoeren van de vragenlijsten en het secretariaat dat instond voor de eindopmaak van het onderzoeksrapport.
Georges Hedebouw Projectleider HIVA-Sector Sociaal en Economisch Beleid
v
INHOUD
Inleiding
1
Hoofdstuk 1 / Probleemstelling en onderzoeksopzet
3
1. Probleemstelling
3
2. Onderzoeksmethode 2.1 Vragenlijst 2.1.1 Beschrijving van de voorzieningen 2.1.2 Bedrijfseconomische analyse 2.2 Steekproef 2.3 Respons 2.4 Representativiteit
5 5 5 5 6 7 8
3. Besluit
9
Hoofdstuk 2 / Profiel van de minicrèches
11
1. Inleiding
11
2. Regelgeving vanuit de Vlaamse Gemeenschap
11
3. Rechtsvorm 3.1 Kenmerken 3.2 Fiscaal statuut 3.2.1 Zelfstandige 3.2.2 Vennootschap 3.2.3 Vereniging zonder Winstoogmerk 3.3 Verdeling naar rechtsvorm 3.4 Besluit
12 12 15 15 17 17 17 18
4. Kenmerken van de tewerkgestelde personen 4.1 Sociaal statuut
18 18
vi
Inhoud
4.2 Kenmerken van de verantwoordelijke(n) 4.2.1 Aantal verantwoordelijken 4.2.2 Socio-demografische kenmerken 4.2.3 Opstartjaar 4.2.4 Motieven voor het opstarten van zelfstandige kinderopvang 4.2.5 Toekomstperspectieven 4.3 Kenmerken van het overige personeel 4.4 Omkadering 4.5 Verloop van de tewerkgestelde personen 4.6 Besluit
21 21 21 22 23 24 25 27 28 29
5. Kenmerken van de minicrèche 5.1 Capaciteit, locatie en aanbod 5.2 Tariefregeling 5.2.1 Prijszetting 5.2.2 Tariefregeling voor niet-schoolgaande kinderen 5.2.3 Regeling bij afwezigheid 5.2.4 Aanvullende regelingen 5.3 Besluit
30 30 31 32 33 36 36 38
6. Bedrijfsbeheer 6.1 Reservaties 6.2 Financieel beheer 6.3 Bezettingsgraad 6.4 Klantenwerving en reclamemiddelen 6.5 Sterktes van de minicrèche 6.6 Besluit
38 38 40 41 41 42 42
7. Kwaliteitsbeleid 7.1 Vooropleiding en bijscholing 7.2 Kwaliteitsinstrument Particuliere Opvanginstellingen (KWAPOI)
43 43 44
8. Gesignaleerde knelpunten 8.1 Regelgeving in het algemeen 8.2 Regelgeving rond de bezettingsgraad 8.3 Financiële ondersteuning 8.4 Starters 8.5 Pedagogische vorming 8.6 Bedrijfsbeheer 8.7 Problemen met het sociaal statuut als zelfstandige
45 45 46 47 47 48 48 48
9. De stoppers 9.1 Kenmerken van de stoppers 9.2 Kenmerken van de bedrijfsvoering 9.3 Subjectieve redenen om te stoppen
49 49 49 50
Inhoud
9.4 Suggesties naar het beleid
vii
52
10. Besluit
53
Hoofdstuk 3 / De financiële leefbaarheid
57
1. Inleiding
57
2. De resultatenrekening 2.1 De kosten 2.1.1 Gebouwkosten 2.1.2 Kosten voor de opvang van de kinderen 2.1.3 Kosten voor het personeel en de zelfstandigen 2.1.4 Overzicht van de kosten 2.1.5 Spreiding van de kosten 2.2 De opbrengsten 2.2.1 Beschrijving van de opbrengsten 2.2.2 Overzicht van de opbrengsten 2.2.3 Spreiding van de opbrengsten 2.3 Het werkingsoverschot en de financiële leefbaarheid 2.4 Vergelijking met andere opvangvormen
57 58 59 59 63 65 67 69 69 71 72 73 76
3. Determinanten van de omzet en de winst per zelfstandige 3.1 De onderzochte variabelen 3.1.1 De externe marktomgeving 3.1.2 Variabelen i.v.m. de schaalgrootte van de minicrèche 3.1.3 Variabelen i.v.m. de ‘performantie’ van de minicrèche 3.1.4 Andere variabelen 3.2 Determinanten van de omzet: de ouderbijdragen 3.3 Determinanten van de winst per zelfstandige
78 78 79 79 79 80 80 82
4. Maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren 4.1 Maatregelen aangebracht door de verantwoordelijken van de minicrèches 4.2 Impact van enkele maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren 4.2.1 Verhoging van de bezettingsgraad 4.2.2 Hogere inkomsten uit ouderbijdragen 4.2.3 Kostenvergoeding 4.2.4 Subsidies per opgevangen kind 4.2.5 Verhoging van het kostenforfait
84 84 86 86 89 91 94 96
5. Besluit
96
viii
Inhoud
Hoofdstuk 4 / Algemeen besluit en beleidsvoorstellen
101
Bijlagen
109
Bijlage 1 /
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
111
Bijlage 2 /
Vragenlijst openbare minicrèches
138
Bijlage 3 /
Introductiebrief en vragenlijst stoppers
160
Bibliografie
169
1
INLEIDING
Vlaanderen wil een meersporenbeleid voeren in de kinderopvang wat wil zeggen dat diverse initiatiefnemers (VZW’s, lokale besturen, scholen, bedrijven, zelfstandigen …) en opvangvormen (kinderdagverblijven, minicrèches, onthaalouders, buitenschoolse opvang) een rol kunnen opnemen. Minicrèches (niet-gesubsidieerde initiatieven waarin 2 of meer personen zorgen voor de gelijktijdige opvang van minstens 8 en maximaal 22 kinderen in aparte ruimtes) vormen met ongeveer 10 000 plaatsen in Vlaanderen en Brussel één van de kleinere pijlers (ongeveer 10% van het formele aanbod) van het Vlaamse opvanglandschap. Niet alle minicrèches worden uitgebaat door zelfstandigen (eenmanszaken, BVBA’s …). Wel ongeveer 80% (Kind en Gezin, 2000). Andere initiatiefnemers zijn VZW’s, gemeenten of OCMW’s en onderwijsinstellingen. Als we minicrèches gelijkstellen met de private for-profit heeft Vlaanderen een relatief hoog aandeel in deze sector in vergelijking met andere Europese landen. Enkel in het Verenigd Koninkrijk, Italië, Nederland, Portugal en Finland is deze sector in de kinderopvang nog aanwezig (OECD, 2001). In Zweden en Denemarken is ze onbestaand. Buiten Europa is Australië koploper met 73% (privaat forprofitaanbod voor de kinderdagverblijven), de VS volgt met 30%. De sector wordt de laatste jaren gekenmerkt door een groot verloop. In 2002 haakten 37 minicrèches af. Daartegenover staat dat er 83 nieuwe aanvragen om toezicht binnenkwamen. Dit maakt het aanbod nogal onvoorspelbaar. In een studie van Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2000) in samenwerking met de VVPK (Vlaamse Vereniging voor Particuliere Kinderopvang) werd een profiel geschetst van deze voorzieningen op het vlak van juridisch statuut (organisatievorm, sociale zekerheid, fiscaal statuut, verzekeringen …), capaciteit, enkele financiële gegevens … Ook werd een summiere inventaris opgemaakt van de knelpunten: problemen i.v.m. arbeidsorganisatie (aanwerven personeel, personeelsverloop, financiële problemen, administratieve verplichtingen …), problemen i.v.m. de relatie met Kind en Gezin (regelgeving, inspectie, ondersteuning …). In dit onderzoek gaan we verder op dit elan.
2
Inleiding
In eerste instantie (hoofdstuk 2) proberen we de problematiek te objectiveren via een beschrijving van de voorzieningen met een inventarisatie van knelpunten. Het gaat hier vooreerst om kenmerken van de voorziening (organisatievorm, juridisch statuut …) en van de initiatiefnemer (socio-demografische kenmerken, socio-economische kenmerken …). Meer specifiek wordt ook ingegaan op de bekwaamheid voor het beroep, de motivatieaspecten en de vooruitzichten die men heeft. Deze vragen worden aangevuld met meer gedetailleerde vragen omtrent de knelpunten. Vervolgens laten we de respondenten, met het oog op het uitwerken van beleidsmaatregelen, een evaluatie maken van de huidige ondersteuning. De hoofdbrok omvat de bedrijfseconomische analyse in hoofdstuk 3. Bij de minicrèches werden alle inkomsten en uitgaven opgevraagd. Op basis van dit overzicht kunnen we achterhalen of het financieel haalbaar is om een minicrèche open te houden (via een kosten-batenanalyse), rekening houdend met verschillen naar omvang, sociaal statuut personeel … We bekijken onder meer voor verschillende scenario’s het loon dat de zelfstandige(n) overhoudt na betaling van alle kosten en inning van de opbrengsten uit ouderbijdragen en subsidies. In hoofdstuk 4 geven we een samenvatting van de voornaamste bevindingen van het onderzoek en wordt nagegaan welke de voorwaarden zijn om de leefbaarheid te garanderen. Moet de regelgeving aangepast worden? Hoe kan de sector beter ondersteund worden? We vertrekken voor de drie luiken van een schriftelijke (en gedeeltelijk mondelinge) bevraging van een steekproef van meer dan 200 minicrèches uit Vlaanderen en Brussel. Ook andere initiatiefnemers dan zelfstandigen, althans voor zover ze minicrèches uitbaten, worden in het onderzoek betrokken met een aangepaste vraagstelling (bijvoorbeeld i.v.m. financiële leefbaarheid …). Deze groep wordt aangevuld met een tiental (recente) ‘stoppers’.
3
HOOFDSTUK 1 PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSOPZET
1. Probleemstelling Vlaanderen wil een meersporenbeleid voeren in de kinderopvang. Dit houdt in dat diverse initiatiefnemers zoals VZW’s, lokale besturen, scholen, bedrijven en zelfstandigen een rol kunnen opnemen. Daarnaast wenst de overheid aan de ouders diverse opvangvormen aan te bieden zoals kinderdagverblijven, minicrèches, onthaalouders en buitenschoolse opvang. In onderstaande tabel geven we de spreiding van de verschillende opvangvormen naar aantal en naar opvangplaatsen. Tabel 1.1
Aantal opvangvoorzieningen en plaatsen van de verschillende opvangvormen (gegevens voor 2002) Aantal opvangvoorzieningen Absoluut In procent
Erkend (en gesubsidieerd) door Kind en Gezin Kinderdagverblijven Diensten voor opvanggezinnen Buitenschoolse opvang in aparte lokalen van kinderdagverblijven Initiatieven voor buitenschoolse opvang
Aantal opvangplaatsen Absoluut In procent
326 200 33
11,1 6,8 1,1
14 035 29 776 999
16,4 34,8 1,2
206
7,0
19 984
23,3
Met attest van toezicht van Kind en Gezin Minicrèches Zelfstandige kinderdagverblijven Zelfstandige onthaalouders
632 110 1 434
21,5 3,7 48,8
9 439 4 237 7 248
11,0 4,9 8,5
Totaal
2 941
100,0
85 682
100,0
Bron:
Kinderopvang in Vlaanderen, 2002
Minicrèches zijn niet-gesubsidieerde initiatieven waarin twee of meer personen zorgen voor de gelijktijdige opvang van minstens 8 en maximaal 22 kinderen. Het aanbod bestaat uit 632 minicrèches in Vlaanderen en Brussel, wat samen goed is voor 9 400 kinderopvangplaatsen. Met ongeveer 11% van het formele aanbod
4
Hoofdstuk 1
vormen minicrèches één van de kleinere pijlers van het Vlaamse opvanglandschap. Deze minicrèches kenmerken zich door hun kleinschaligheid. Ze zijn buurtgebonden en kunnen vrij flexibel inspelen op de opvangvragen. Opgedeeld naar provincie constateren we dat minicrèches het sterkst vertegenwoordigd zijn in het Brussels Gewest (tabel 1.2). 19% van de opvangplaatsen worden daar ingevuld door minicrèches. Ook West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen tellen meer opvangplaatsen in minicrèches dan gemiddeld. Limburg scoort het laagst met amper 4% van de totale opvangplaatsen in minicrèches. Tabel 1.2
Minicrèche Totaal Bron:
Aantal opvangplaatsen opgedeeld naar provincie (in aantallen, gegevens voor 2002) Antwerpen
VlaamsBrabant
2 016 20 046
1 540 13 840
Brussels Gewest 1 102 5 313
WestVlaanderen
OostVlaanderen
Limburg
2 239 16 036
2 298 18 961
390 10 274
Kinderopvang in Vlaanderen, 2002
Er zijn aanwijzingen dat sommige minicrèches het moeilijk hebben om te overleven. Reeds een aantal jaren stelt men een groot verloop vast. In 2002 bijvoorbeeld haakten 37 minicrèches af. Daartegenover staat dat 83 nieuwe aanvragen voor toezicht binnenkwamen. Daarop inspelend en om aan deze specifieke opvangvorm alle groeikansen te geven kent Kind en Gezin sinds 2001 onder bepaalde voorwaarden een kostenvergoeding toe. In 2003 bedroeg deze kostenvergoeding 381,39 euro per plaats per jaar. Het onderzoek wenst in eerste instantie de bestaande knelpunten te inventariseren en te objectiveren. In tweede instantie wordt nagegaan welke de voorwaarden zijn om de leefbaarheid te garanderen. Moet de regelgeving aangepast worden? Hoe kan de sector beter ondersteund worden? Wat is de impact van het recente beleid i.v.m. andere marktspelers (onthaalgezinnen en het nieuwe statuut, budgettaire beperkingen voor de uitbreiding en ondersteuning van de gesubsidieerde opvang …)? Niet alle minicrèches worden uitgebaat door zelfstandigen (hetzij eenmanszaken of vennootschappen …). Andere initiatiefnemers zijn VZW’s (11,4%), gemeenten of OCMW’s (3,5%) en onderwijsinstellingen (5,1%).
Probleemstelling en onderzoeksopzet
5
2. Onderzoeksmethode 2.1 Vragenlijst De vraagstelling valt uiteen in twee luiken: een beschrijving van de voorzieningen met een inventarisatie van knelpunten en een bedrijfseconomische analyse met een onderzoek naar de determinanten van falen of succes. 2.1.1 Beschrijving van de voorzieningen In een studie van Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2000) in samenwerking met de Vlaamse Vereniging voor Particuliere Kinderopvang (VVPK) werd een profiel geschetst van zelfstandige kinderopvang naar organisatievorm, sociale zekerheid, fiscaal statuut, verzekeringen, capaciteit en enkele financiële gegevens. Een beschrijving van de minicrèches komt dus op de eerste plaats neer op een actualisering en een aanvulling van het profiel dat door hen werd geschetst. Het gaat hier vooreerst om kenmerken van de voorziening: organisatievorm, juridisch statuut, fiscaal statuut, socialezekerheidsstatuut, capaciteit, kwaliteit van het bedrijfsbeheer (personeelsbeleid, boekhouding, commerciële aanpak …), kwaliteitsbeleid (vorming en bijscholing, KWAPOI-score). Vervolgens zijn ook de kenmerken van de initiatiefnemer en de personeelsleden belangrijk: socio-demografische kenmerken zoals leeftijd en gezinssituatie en socio-economische kenmerken. Meer specifiek wordt hier ook ingegaan op de motivatieaspecten en op de bekwaamheid (relevante vooropleiding voor het beroep, bedrijfskundige kennis, pedagogische kennis). Deze vragen worden aangevuld met meer gedetailleerde vragen omtrent de knelpunten. Het gaat hier in eerste instantie over de knelpunten die men subjectief aangeeft: financiële problemen, problemen i.v.m. werkdruk (bijvoorbeeld i.v.m. flexibiliteit, vakantieopvang …), omgang met de ouders, relatie tot Kind en Gezin, knelpunten i.v.m. de opgelegde voorwaarden … ‘Objectieve’ knelpunten moeten blijken uit het onderzoek naar de determinanten van falen of succes (zie verder). Met het oog op het uitwerken van beleidsmaatregelen vragen we ook naar een evaluatie van de huidige ondersteuning (bijvoorbeeld evaluatie startersbrochure Kind en Gezin …). Tenslotte peilen we naar de vooruitzichten (stoppen of blijven). 2.1.2 Bedrijfseconomische analyse In de bedrijfseconomische analyse onderzoeken we de voorwaarden die noodzakelijk zijn om een financieel gezonde onderneming te kunnen runnen. We gaan
6
Hoofdstuk 1
in op de gemiddelde en op de optimale financiële, fiscale en bedrijfskundige voorwaarden opdat de minicrèche kansen heeft op slagen en op duurzaamheid. Vooreerst gaan we bij een steekproef van minicrèches alle inkomsten en uitgaven na op basis van een schema met alle kosten- en inkomensposten. Voor dit schema baseren we ons op jaarrekeningen van bestaande kinderdagverblijven verzameld in het kader van een HIVA-behoefteonderzoek naar kinderopvang in Grimbergen (Misplon & Hedebouw, 2003), op de vragenlijst in het studierapport naar de particuliere kinderopvang (Kind en Gezin, 2000), op een analyse van de kosten en opbrengsten van zelfstandige onthaalouders (Dreezen, 2003) en op andere bronnen (bijvoorbeeld de startersbrochure van het VIZO). Daarnaast kent de minicrèche heel wat investeringen bij de opstart. Ook deze investeringskosten brengen we in rekening. Via een kosten-batenanalyse pogen we te achterhalen of het financieel haalbaar is om een minicrèche open te houden rekening houdend met verschillen naar omvang, sociaal statuut personeel … We bekijken onder meer voor verschillende scenario’s het loon dat de zelfstandige(n) overhoudt na betaling van alle kosten en inning van de opbrengsten uit ouderbijdragen en subsidies. Op dezelfde manier berekenen we daarna de voorwaarden voor financiële leefbaarheid (bijvoorbeeld een verhoogde ouderbijdrage, subsidies, fiscale vrijstellingen). In een laatste stap proberen we door middel van een statistische analyse een zicht te krijgen op de ‘objectieve’ knelpunten en de determinanten van falen of succes. Ook hier weer onderzoeken we de kenmerken van de voorzieningen en kenmerken van de initiatiefnemers. Bij de groep ‘stoppers’ worden daarenboven ook de subjectieve redenen nagevraagd voor het stoppen. 2.2 Steekproef We mikten voor de drie luiken van de vragenlijst op een respons van 200 minicrèches uit Vlaanderen en Brussel. Momenteel hebben 671 minicrèches een attest van toezicht (naast een groep van enkel gemelde minicrèches die niet in het onderzoek betrokken worden). Minicrèches met een attest van toezicht die aan minstens één van de volgende criteria voldoen, werden niet opgenomen in de steekproef: minicrèches met enkel buitenschoolse opvang of enkel vakantieopvang, minicrèches na 1 januari 2002 opgestart en RAGO minicrèches (gesubsidieerd door het gemeenschapsonderwijs in Brussel). Uiteindelijk kwamen daardoor 484 minicrèches in aanmerking voor een bevraging (zie tabel 1.3). Daarvan worden 10 minicrèches georganiseerd door een openbaar bestuur. Omwille van hun specifieke situatie werden die minicrèches bevraagd met een aangepaste vragenlijst.
Probleemstelling en onderzoeksopzet
7
Van de groep zelfstandigen/éénmanszaken werd een selectie gemaakt gestratificeerd naar provincie en capaciteit. In Limburg zitten alle minicrèches in de steekproef omwille van de kleine aantallen in die provincie. In de andere provincies waar er veel éénmanszaken zijn werd het aantal beperkt zodat er een ondervertegenwoordiging is in de steekproef. Bij de verwerking werd deze vertekening gecorrigeerd door een weging (zie verder). Uit de steekproef werden 15 minicrèches ook mondeling bevraagd. Hiervoor kozen we minicrèches met een verschillende rechtsvorm1 (zelfstandig, VZW, BVBA, GCV, CVBA), in verschillende provincies en met een minicrèche in het eigen huis van de verantwoordelijke en in afzonderlijke gebouwen. De 15 mondeling bevraagde minicrèches werden uiteindelijk samengebracht met de hoofdgroep. Tabel 1.3
Verdeling van minicrèches die in aanmerking kwam voor steekproeftrekking en steekproef naar provincie (in aantallen) Populatie die in aanmerking komt voor steekproeftrekking
Antwerpen Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
Zelfstandig, VZW, vennootschap
Steekproef Openbaar
Totaal
96 117 20 125 126
80 91 19 79 89
3 0 1 6 0
83 91 20 85 89
484
358
10
368
Om te weten te komen waarom minicrèches ermee stoppen, stuurden we ook een vragenlijst naar recente stoppers. We beschikten over het adres van de 32 minicrèches die tijdens de afgelopen twee jaar stopten. Ze komen vooral uit de provincies Oost-Vlaanderen (n=20), West-Vlaanderen (n=8) en Antwerpen (n=5). Uit VlaamsBrabant kwamen 2 stoppers en uit Brussel en Limburg telkens 1. 2.3 Respons Van de steekproef van 368 minicrèches kregen we uiteindelijk 222 ingevulde vragenlijsten terug, wat overeenkomt met een respons van 60%. We ontvingen 217 vragenlijsten van zelfstandig opgerichte minicrèches (zelfstandigen, vennootschappen en VZW’s) en vijf vragenlijsten van minicrèches georganiseerd door openbare besturen.
1
Zie hoofdstuk 2.
8
Hoofdstuk 1
Daarnaast stuurden dertien recente stoppers de vragenlijst terug, wat neerkomt op een respons van 41% voor die groep. In de onderstaande tabel geven we een overzicht van de werkwijze voor de zelfstandige minicrèches. Tabel 1.4
Respons zelfstandige minicrèches Periode
Fase 1: voorinterviews Fase 2: vragenlijst (verstuurd op 23/01) Fase 3: rappelbrief (verstuurd op 9/2) Fase 4: telefonische rappel (vanaf 16/2) Totaal
Aantal
In procent
16/12/2003-17/1/2004 29/1/2004-11/2/2004
7 54
3,2 24,9
12/2/2004-17/2/2004
45
20,7
18/2/2004-12/3/2004
111
51,2
217
100,0
Voor de zelfstandige minicrèches maakten we gebruik van mondelinge voorinterviews, een schriftelijke rappelbrief en een extra telefonische rappel bij 155 minicrèches. Door de telefonische contacten kregen we ook een zicht op de redenen voor de non-respons. Sommige minicrèches (alle in de regio Brussel) konden de vragenlijst onmogelijk invullen omwille van taalproblemen. Andere redenen van non-respons waren: principiële weigering (financiële gegevens zijn privé …) en geen tijd. Omwille van de specifieke situatie van minicrèches van openbare besturen werd voor deze groep de vragenlijst aangepast. Tien minicrèches kregen die vragenlijst toegestuurd. We kregen er slechts 5 terug doch dit hangt samen met het feit dat 6 minicrèches tot 2 dezelfde gemeenten behoorden waarvan telkens maar 1 vragenlijst teruggestuurd werd. Bekijken we de respons op gemeenteniveau, dan bekwamen we een ingevulde vragenlijst van 5 van de 6 gemeentes met een minicrèche, wat overeenkomt met een respons van 83%. 2.4 Representativiteit In onderstaande tabel vergelijken we de representativiteit van de respons t.o.v. de populatie. Zoals gezegd werden bepaalde groepen in de steekproef oververtegenwoordigd om overal voldoende grote aantallen te hebben (zie hoger).
Probleemstelling en onderzoeksopzet
Tabel 1.5
9
Representativiteit van de respons naar grootte van de minicrèche, provincie en rechtsvorm (in %) Populatie (n=484)
Respons (n=222)
Klein Middelgroot Groot
22,5 50,6 26,9
20,3 52,3 27,5
Antwerpen Vlaams-Brabant Brussel Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
19,8 14,5 9,5 4,1 25,8 26,0
25,2 15,3 3,6 7,7 21,6 26,6
Zelfstandig VZW Openbaar bestuur BVBA/CV/CVBA
86,2 9,5 2,1 2,3
78,8 13,5 2,3 5,0
Naar grootte waren er geen verschillen in respons doch wel naar provincie met Limburg en Antwerpen als koplopers en Brussel als rode lantaarn. Voor Limburg is de hoge respons te wijten aan een oververtegenwoordiging van die provincie in de steekproef. Voor Brussel kan die lage respons samenhangen met het taalgebruik aangezien enkel Nederlandstalige vragenlijsten werden opgestuurd. Bij de zelfstandige minicrèches is de vertekening naar provincie sterk. Omdat we een uitspraak willen doen over de globale groep zelfstandige minicrèches, werd hier wel telkens een weging toegepast zodat de respons representatief wordt voor de populatie. Naar rechtsvorm zien we dat het aandeel zelfstandigen het kleinst is. Voor VZW’s, openbare besturen en vennootschappen is het aantal ingevulde vragenlijsten in verhouding veel groter. Opnieuw komt dit door een oververtegenwoordiging van die groepen in de steekproef (zie hoger). Er werd geopteerd om die groepen niet te wegen maar telkens apart te presenteren in het rapport. De representativiteit van de stoppers is moeilijk na te gaan aangezien we alleen beschikken over de provincie. We vinden bij de respons ongeveer dezelfde verdeling terug als bij de populatie: 6 stoppers uit Oost-Vlaanderen, 4 uit West-Vlaanderen en 3 uit Antwerpen.
3. Besluit In dit hoofdstuk beschreven we de probleemstelling en de onderzoeksmethode. Sedert een aantal jaren wordt vermoed dat de minicrèches in Vlaanderen moeilijke tijden beleven. Er komen signalen uit het veld dat de financiële leefbaarheid bedreigd is. Om daaraan te verhelpen voerde Kind en Gezin reeds een aantal jaren
10
Hoofdstuk 1
een kostenvergoeding in. Toch stelt men vast dat jaarlijks heel wat minicrèches het voor bekeken houden. In dit onderzoek pogen we de situatie te objectiveren en op zoek te gaan naar oplossingen. Van de 671 minicrèches die momenteel een attest van toezicht hebben werden er 368 aangeschreven waarvan we uiteindelijk 222 ingevulde vragenlijsten terugkregen. Dit komt overeen met een respons van 60%. We ontvingen 217 vragenlijsten van zelfstandig opgerichte minicrèches (zelfstandigen, vennootschappen en VZW’s) en vijf vragenlijsten van minicrèches georganiseerd door openbare besturen. Daarnaast stuurden dertien recente stoppers de vragenlijst terug, wat neerkomt op een respons van 41% voor die groep.
11
HOOFDSTUK 2 PROFIEL VAN DE MINICRÈCHES
1. Inleiding In dit hoofdstuk bekijken we het profiel van de minicrèches. We bekijken hoe ze gedefinieerd worden op basis van de regelgeving van de Vlaamse Gemeenschap en gaan dieper in op een aantal kenmerken van de diverse rechtsvormen alsook van hun fiscaal statuut. In een volgend gedeelte schetsen we de kenmerken van de verantwoordelijke(n) en van het personeel. Daarna gaan we dieper in op de kwaliteit van het bedrijfsbeheer. Een belangrijke parameter is hier het tariefsysteem dat gehanteerd wordt. De ouderbijdragen zijn immers de belangrijkste inkomstenbron van de zelfstandige minicrèches. We bekijken ook andere parameters zoals het financieel beheer, het gevoerde beleid rond de bezettingsgraad en de klantenwerving en -binding. Tot slot bespreken we het kwaliteitsbeleid en gaan we in op de gesignaleerde knelpunten. In een afzonderlijke rubriek besteden we aandacht aan de groep van recente ‘stoppers’, dit zijn minicrèches die de laatste twee jaar de activiteiten stopzetten. We gaan na waarom ze dit deden en onderzoeken of deze groep substantieel verschilt van de groep ‘blijvers’.
2. Regelgeving vanuit de Vlaamse Gemeenschap Een minicrèche is een klein zelfstandig kinderdagverblijf waar minstens 8 en maximum 22 kindjes tegelijkertijd worden opgevangen. Minicrèches kunnen verschillende soorten opvang aanbieden, apart of gecombineerd: dagopvang van 0 jaar tot de kleuterschool en/of buitenschoolse opvang voor kinderen uit het kleuter- en lager onderwijs. Minicrèches kunnen vrij bepalen op welke uren en dagen zij opvang aanbieden. Ook weekendopvang, nachtopvang, occasionele opvang of specifieke opvang voor zieke kinderen of voor kinderen met specifieke zorgbehoeften behoren tot de mogelijkheden.
12
Hoofdstuk 2
Iedereen (behalve ouders en verwanten) die kinderen beneden de twaalf jaar opvangt is verplicht zich te melden bij Kind en Gezin (art. 7 §1 van het Decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin).2 Minicrèches kunnen bij Kind en Gezin een attest van toezicht aanvragen indien zij minstens voldoen aan de kwaliteitseisen op het vlak van omgang met kinderen en ouders, ruimte en inrichting, veiligheid en gezondheid en begeleiding. Dit attest is niet verplicht maar biedt verschillende voordelen: - Het betekent dat de opvang op het moment van de toekenning voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor de omgang met kinderen en ouders, de ruimte en inrichting, de veiligheid en gezondheid en de opvangpersonen. - Minicrèches kunnen zo fiscale attesten uitreiken aan de ouders. Hiermee kunnen de ouders de opvangkosten fiscaal inbrengen voor 100% van de betaalde opvangkosten met een maximum van 11,20 euro per dag per kind tot en met 3 jaar. - Kind en Gezin geeft informatie aan de ouders over de opvangkwaliteit. - Voor minicrèches tot tien kinderen komt een regioverpleegkundige van Kind en Gezin enkele keren per jaar aan huis met tips, raad en begeleiding. Om een attest van toezicht te bekomen moeten minicrèches aan bepaalde voorwaarden voldoen. Voor een overzicht hiervan verwijzen we naar het infodossier voor minicrèches van Kind en Gezin.
3. Rechtsvorm Minicrèches kunnen verschillende rechtsvormen aannemen. In hoofdzaak zijn het zelfstandigen, vennootschappen, VZW’s of openbare besturen. We bekijken achtereenvolgens enkele kenmerken van het statuut die relevant zijn voor de leefbaarheid alsook het fiscaal statuut. 3.1 Kenmerken3 Een zelfstandige werkt voor eigen rekening. Wanneer meerdere zelfstandigen zich groeperen en een minicrèche hebben, vormen zij eigenlijk een feitelijke vereniging. Een feitelijke vereniging is een vereniging van individuele personen die elk afzonderlijk aansprakelijk kunnen gesteld worden voor de totaliteit. Doordat de feite-
2
3
Overgenomen uit: Minicrèche. Infodossier. Kind en Gezin. Zie ook: Besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende regeling van de melding aan de instelling Kind en Gezin van de opvang. Voor meer info: www.sbb.be (Juridisch advies voor vennootschappen voor KMO’s en zelfstandigen), http://socialsecurity.fgov.be/zelfstandig/zich_vestigen_nl/jk_nl.htm (vennootschap versus éénpersoonszaak), http://www.vsdc.be/content/frame.htm (feitelijke vereniging of VZW), (www.vizo.be) Succesvol starten men kinderopvang. Administratieve formaliteiten.
Profiel van de minicrèches
13
lijke vereniging geen juridische grond heeft, kan zij geen verbintenissen aangaan, geen eigendommen bezitten, geen schenkingen of legaten aanvaarden en zijn het de individuele leden die zich persoonlijk verbinden tot de verplichtingen van de vereniging. Een vennootschap wordt in principe opgericht door twee of meer personen. Eén uitzondering hierop is de BVBA die ook door één persoon kan opgericht worden. Die personen brengen iets in gemeenschap met als doel winst te maken. We onderscheiden 4 vennootschapsvormen: - De Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (BVBA): de BVBA wordt vaak gebruikt voor familiale vennootschappen. Vooreerst omdat er bij de BVBA een beperkte overdracht van aandelen bestaat (besloten karakter kan behouden blijven) en ten tweede omdat dit de enige vennootschap is die geldig kan worden opgericht door één natuurlijk persoon. Dit is dan een EVBA. - De Coöperatieve Vennootschap (CVBA of CVOA): dit is vooral aangewezen indien het aantal vennoten sterk kan fluctueren en een soepele uittreding en toetreding van vennoten wenselijk is. - De Vennootschap Onder Firma (VOF) is een personenvennootschap. De wet legt geen minimumkapitaal op. Het is een vennootschapsvorm met weinig formaliteiten, maar doordat de vennoten hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk blijven voor de verbintenissen van de vennootschap is het een weinig gebruikte en niet aan te raden vorm. - De Naamloze Vennootschap: deze vorm dient voor grotere kapitaalkrachtige ondernemingen en komt bijgevolg niet voor bij minicrèches. Een VZW is een vereniging met rechtspersoonlijkheid die geen nijverheids- of handelszaken drijft en die niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen.4 Eigen aan de VZW is dus dat deze een rechtspersoon is (in tegenstelling tot een feitelijke vereniging of een zelfstandige) die geen winstoogmerk nastreeft (in tegenstelling tot vennootschappen). In volgende tabel vergelijken we de verschillende rechtsvormen op een aantal kenmerken. Het fiscaal statuut bespreken we meer in detail in het volgende onderdeel.
4
De VZW-wet van 1921 werd gewijzigd bij wet van 2 mei 2002.
14
Tabel 2.1
Hoofdstuk 2
Kenmerken van de verschillende rechtsvormen Zelfstandig
Vennootschap
VZW
Oprichting
Eenvoudige oprichting, geen minimumkapitaal, geen bankattest, geen financieel plan en geen oprichtingsakte vereist
Een minimumkapitaal, een bankattest, een authentieke akte, een financieel plan
Eenvoudige oprichting, er is geen startkapitaal vereist, wel een neerlegging ter griffie van de rechtbank van koophandel van de statuten, en publicatie in het Belgisch Staatsblad
Winstoogmerk
Ja
Ja
Neen
Beheersstructuren
Geen wettelijke regeling
Afhankelijk van de vennootschapsvorm telt de vennootschap één of meer zaakvoerders, al dan niet vennoten. Deze zijn benoemd voor onbepaalde of bepaalde duur
Een Raad van Bestuur en een Algemene Vergadering
Rechtspersoonlijkheid en aansprakelijkheid
Geen rechtspersoonlijkheid. De leden kunnen afzonderlijk en individueel aansprakelijk gesteld worden bij het niet-nakomen van de aangegane verbintenissen en afspraken. De leden kunnen slechts individueel en in eigen naam optreden, dagvaarden en gedagvaard worden
Keuze tussen vennootschap met of zonder rechtspersoonlijkheid. Een vennootschap met rechtspersoonlijkheid en met een duidelijke scheiding tussen het privé- en het bedrijfsvermogen heeft beperkte financiële risico’s door de beperkte aansprakelijkheid
Heeft rechtspersoonlijkheid, hierdoor verwerft de VZW eigen rechten en plichten, kan ze een eigen vermogen opbouwen en verwerft ze een eigen aansprakelijkheid. De leden kunnen bijgevolg niet meer persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de engagementen van de vereniging
Boekhoudkundige en administratieve verplichtingen
Minder boekhoudkundige en administratieve verplichtingen
Meer boekhoudkundige en administratieve verplichtingen
Meer boekhoudkundige en administratieve verplichtingen
Stopzetten
Beperkte bestaansduur: problemen op het vlak van opvolging van de eigenaar in geval van ziekte en/of overlijden
Onbeperkte bestaansduur, het wegvallen van een bestuurder of een vennoot betekent veelal niet noodzakelijk het einde van de vennootschap
Bij vereffening van de VZW moet het nettoactief verdeeld worden of besteed worden aan een bepaalde bestemming. De bestemming moet belangeloos aangewend worden dat zoveel mogelijk overeenstemt met het doel waarvoor de VZW is opgericht
Profiel van de minicrèches
15
3.2 Fiscaal statuut 3.2.1 Zelfstandige Het fiscaal statuut voor zelfstandigen ziet er als volgt uit. De verkregen inkomsten van zelfstandige minicrèches zijn belastbaar als baten uit een winstgevende bezigheid. De beroepskosten die in het kader van de opvangactiviteit worden gemaakt, kunnen in mindering gebracht worden van de verkregen inkomsten. Zelfstandige minicrèches kunnen dit op drie manieren doen. Ten eerste kunnen ze ervoor opteren om de werkelijke beroepskosten af te trekken gestaafd met de nodige bewijsstukken. Ten tweede kunnen ze kiezen voor de aftrek van het wettelijk forfait dat van toepassing is op de baten. Ten derde bestaat voor zelfstandigen de mogelijkheid om te werken met het kostenforfait voor de zelfstandige opvanggezinnen. Dit is een forfaitair bedrag van 12,15 euro per dag en per kind.5 Dit bedrag wordt niet opgesplitst voor halve dagen of een aantal uren. Wanneer het voor de oppas ontvangen bedrag lager is dan 12,15 euro, is de aftrek evenwel beperkt tot het ontvangen bedrag. Dit forfait omvat alle beroepskosten behalve de eventuele bijdragen inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen. Aan het forfait zijn een aantal voorwaarden verbonden: - Het forfait is alleen van toepassing op zelfstandige onthaalouders (en een aantal minicrèches gebruiken het ook). - De toepassing van het forfait is niet verplicht, de belastingplichtige mag zijn beroepskosten post per post bewijzen. - De toepassing van het forfait mag niet samengaan met de aftrek van andere wegens de opvangactiviteit vastgestelde beroepskosten die met bewijsstukken worden gestaafd, evenmin als met de forfaitaire aftrek voor beroepskosten. Uit de interviews met de minicrèches bleek dat er in de praktijk grote onduidelijkheid bestaat over het invullen van het belastingsformulier gebruik makend van dit kostenforfait. Twee methodes met uiteindelijk hetzelfde resultaat worden gehanteerd: - bij de inkomsten: aantal kinderen x het bedrag per kind per dag (bijvoorbeeld 15 euro) x opvangdagen; bij de kosten: het kostenforfait (12,15 euro) x het aantal kinderen x opvangdagen - bij de inkomsten: {aantal kinderen x het bedrag per kind per dag (bijvoorbeeld 15 euro) x opvangdagen} - {het kostenforfait (12,15 euro) x het aantal kinderen x opvangdagen} Met andere woorden de éne groep vult alle inkomsten in en trekt het kostenforfait hiervan af. De andere groep geeft geen kosten aan, enkel inkomsten (waarvan de beroepskosten reeds afgetrokken zijn). Volgens de belastingsinspectie moeten
5
Commentaar bij art. 342 W.I.B. (art. 342/76 tot 342/78).
16
Hoofdstuk 2
zowel de kosten als de opbrengsten aangegeven worden, dus wie enkel het verschil invult op de belastingsaangifte, vult dit formulier niet correct in. Op grond van de schriftelijke enquêtes zien we de volgende verdeling. Tabel 2.2
Wijze van invullen van het belastingsformulier door zelfstandige minicrèches (n=175) In absolute aantallen
Niets aangegeven Werkelijke kosten Kostenforfait Blanco
2 30 125 17
In procent 1 17 72 10
Uit de tabel blijkt dat de meerderheid van de zelfstandige minicrèches opteert voor het kostenforfait. Dit gebeurt heel vaak op aanraden van de boekhouder. Twee andere aangehaalde redenen zijn de eenvoud van het systeem en het fiscale voordeel die men zo bekomt. Twee bevraagde minicrèches denken dat dit systeem verplicht is. Slechts 17% van de minicrèches bewijst alle kosten. Dit aantal varieert niet significant in functie van de grootte. Wie alle kosten en onkosten bewees deed dit ook voornamelijk op aanraden van de boekhouder. Een vaak aangehaalde reden is de ontoereikendheid van het kostenforfait om alle kosten te dekken, zeker wanneer grote investeringen gedaan werden. Slechts één persoon zegt niet op de hoogte te zijn van het kostenforfait. De twee personen die geen aangifte deden bij de belasting deden dat op aanraden van de boekhouder. Volgens hun boekhouder moet iemand die een dagtarief aanrekent dat lager is dan het kostenforfait geen aangifte doen bij de belastingen. Deze redenering is niet correct volgens de fiscus. Tot slot merken we op dat er voor de zelfstandigen in de minicrèche met een laag inkomen een extra fiscaal voordeel is via het systeem van het huwelijksquotiënt.6 Aan de echtgenoot die geen of geringe beroepsinkomsten heeft verkregen, kan een deel van de beroepsinkomsten (winsten, baten, bezoldiging, pensioenen) van de andere echtgenoot worden toegerekend waarop bepaalde fiscale aftrekken mogelijk zijn; dat deel wordt bovendien los van de andere inkomsten tegen zijn eigen tarief belast. Het deel van de beroepsinkomsten dat aldus aan de andere echtgenoot wordt toegerekend wordt het huwelijksquotiënt genoemd. Als één van beide echtgenoten geen inkomen heeft, bedraagt dit deel 30% van de inkomsten. Dit bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan 6 693,13 euro. Wanneer het beroepsinkomen van één echtgenoot minder bedraagt dan 30% van het totale
6
Art. 87 en 88 WIB 92.
Profiel van de minicrèches
17
bedrag van de beroepsinkomsten, wordt hem van de beroepsinkomsten van de andere echtgenoot een zodanig deel toegerekend dat de som van zijn eigen beroepsinkomsten en het toegerekend deel 30% van dat totale bedrag bereikt, doch niet hoger is dan 6 693,13 euro. 3.2.2 Vennootschap7 Vennootschappen kunnen geen gebruik maken van het kostenforfait voor zelfstandige onthaalouders. Zij zijn verplicht om de werkelijke beroepskosten af te trekken gestaafd met de nodige bewijsstukken. Zij zijn evenwel onderworpen aan vennootschapsbelasting die doorgaans lagere tarieven kent dan de personenbelasting. 3.2.3 Vereniging zonder Winstoogmerk Een VZW is ofwel aan de rechtspersonenbelasting onderworpen (grote meerderheid van VZW’s), ofwel aan de vennootschapsbelasting. De activiteit van minicrèches wordt niet gelijk gesteld met een winstgevende activiteit die onder de vennootschapsbelasting valt. Bijgevolg ressorteren zij onder de rechtspersonenbelasting. Dit houdt in dat zij niet getaxeerd worden op de bedrijfsinkomsten, maar wel op het kadastraal inkomen van hun onroerende goederen en inkomsten uit roerende goederen en kapitalen. 3.3 Verdeling naar rechtsvorm Een ruime meerderheid van 86% (of 414 minicrèches) kiest voor een statuut van zelfstandige. Toch opteerden ook 46 minicrèches voor het VZW-statuut. Slechts enkele minicrèches geven de voorkeur aan een vennootschap en ook openbare besturen beheren zeer weinig minicrèches. Als we een verdere opsplitsing maken naar grootte (zie volgende tabel) constateren we dat de vennootschappen en VZW’s zich eerder bij de grotere minicrèches situeren.
7
SBB. Vennootschappen voor KMO’s en zelfstandigen. Juridisch advies voor KMO’s en zelfstandigen.
18
Hoofdstuk 2
Tabel 2.3
Rechtsvorm van de minicrèches (in absolute aantallen) Zelfstandige
Vennoot schap
VZW
Grootte Klein (8-12 plaatsen) Middelgroot (13-17 plaatsen) Groot (18-22 plaatsen)
105 218 95
0 5 6
5 16 25
Provincie Antwerpen Vlaams-Brabant Brussel Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen
81 58 39 13 113 113
2 5 1 1 2 0
12 7 6 5 3 13
Totaal
414
11
46
86
2
10
Totaal in % Bron:
Openbaar bestuur
Totaal
Totaal in %
0 6 4
109 245 129
23 51 27
2
97 70 46 20 125 126
20 14 10 4 26 26
10
484
100
2
100
1 7
Populatiegegevens Kind en Gezin
3.4 Besluit In dit deel werden de verschillende rechtsvormen waarvoor een minicrèche kan opteren besproken. Uiteindelijk kunnen vier grote groepen onderscheiden worden. Een eerste groep zijn de minicrèches met het statuut van zelfstandige. Deze hebben geen rechtspersoonlijkheid, kunnen persoonlijk aansprakelijk gesteld worden en moeten de regels inzake personenbelasting volgen. Een tweede groep zijn de vennootschappen met rechtspersoonlijkheid. Deze kunnen niet persoonlijk aansprakelijk gesteld worden en volgen de regels van de vennootschapsbelasting. Een derde groep zijn de VZW’s. Eigen aan de VZW is dat deze een rechtspersoon is (in tegenstelling tot een feitelijke vereniging of een zelfstandige) en geen winstoogmerk nastreeft (in tegenstelling tot vennootschappen). Een vierde en laatste groep zijn de minicrèches opgericht door openbare besturen. Een ruime meerderheid van de minicrèches kiest voor het statuut van zelfstandige.
4. Kenmerken van de tewerkgestelde personen 4.1 Sociaal statuut In principe kan men werken onder twee statuten: als werknemer of als zelfstandige. Iemand die onder het gezag van een werkgever werkt, is een werknemer. Een zelfstandige staat niet onder het gezag van een werkgever, maar is zijn eigen
Profiel van de minicrèches
19
baas. Het werkgeversgezag is dus het criterium dat werknemers onderscheidt van zelfstandigen. Omdat hierover geen wettelijke definitie bestaat, is het de rechter die bepaalt of iemand werknemer of zelfstandige is. Iedere zelfstandige, zowel in hoofd- als in bijberoep is verplicht zich aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Dit fonds int de sociale zekerheidsbijdragen die de zelfstandige moet betalen. Deze bijdragen worden berekend op basis van de nettoberoepsinkomsten van de zelfstandige, dit is na aftrek van de beroepskosten. Gehuwde vrouwen en weduwen met een laag inkomen die kunnen genieten van afgeleide sociale rechten via de partner kunnen een vrijstelling of vermindering van de sociale bijdrage bekomen (via toepassing van artikel 37, §1 van het uitvoeringsbesluit bij het sociaal statuut). De zelfstandige komt volledig ten laste van de partner en bouwt zelf geen sociale rechten op. Door de toepassing van het forfait van 12,15 euro kunnen vele zelfstandigen met een minicrèche deze vrijstelling verkrijgen. Dit is discriminerend tegenover alleenstaande vrouwen want zij kunnen deze vrijstelling niet bekomen. Tabel 2.4
Sociale zekerheidsbijdragen voor gehuwde zelfstandigen die kunnen genieten van afgeleide sociale rechten via de partner
Bijdragejaar
2003
Extremen
Minimumbijdrage: 57,35 euro/kwartaal Maximumbijdrage: 271,85 euro/kwartaal
Percentages, drempels en plafond
Een nulbijdrage indien inkomen <1 123,75 euro 19,65% op gedeelte inkomen tot 5 320,84 euro Taxatie als hoofdberoep indien inkomen >5 320,84 euro
Bron:
http://courses.instudy.be/ica101/blok4/module41.htm (www.svmb.be, 20/1/2004)
Zelfstandigen moeten zich enkel verplicht verzekeren voor grote risico’s. Voor een overzicht van de verzekerde grote risico’s verwijzen we naar: http://socialsecurity.fgov.be/overzicht/1998/html/d2h1_III_afd_4.htm. De premie is afhankelijk van de mutualiteit waarbij men aansluit. Zelfstandigen hebben door hun aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds en bij een mutualiteit volgende rechten: - kraamgeld bij de geboorte van een kind; - kinderbijslag; - terugbetaling van ‘grote risico’s’ (heelkundige ingrepen, hospitalisatie …); - dagvergoeding bij werkonbekwaamheid (vanaf de vierde maand); - pensioen; - faillissementsverzekering. Daarnaast kan de zelfstandige een verzekering Gewaarborgd Inkomen, een hospitalisatieverzekering en een verzekering voor kleine risico’s afsluiten. Deze ver-
20
Hoofdstuk 2
zekeringen zorgen ervoor dat de zelfstandige ook bij ziekte het hoofd boven water houdt. Tenslotte kan de zelfstandige ook aan pensioensparen doen. Ook vennootschappen die onder de vennootschapsbelasting vallen moeten zich aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Jaarlijks betalen zij hiervoor een bijdrage van 335 euro. Als de minicrèche niet meer dan tien werknemers in dienst neemt betaalt de werkgever 33,03% sociale zekerheidsbijdrage op de bruto maandwedde8 van de bediende. Hierbovenop moet nog het jaarlijks vakantiegeld betaald worden. Dit bedraagt 92% van het maandloon. Daarnaast zijn minicrèches die met personeel werken verplicht om zich aan te sluiten bij een arbeidsgeneeskundige dienst en om een arbeidsongevallenverzekering af te sluiten. Omdat het duur is om iemand in te schrijven als werknemer opteren vele minicrèches ervoor om met meerdere personen op zelfstandige basis samen te werken; dat is goedkoper en flexibeler. Maar iemand die zich als zelfstandige registreert maar in feite onder het gezag van een werkgever werkt, is een schijnzelfstandige. Bij controle door de sociale inspectie kan dit zware gevolgen hebben voor de werkgever, want die betaalt de rekening. Deze controle kan gebeuren op initiatief van de overheid, maar kan ook gevraagd worden door een (ontevreden) exmedewerker. Het is dus van belang dat alle personen in de minicrèche bij de juiste beroepscategorie aangesloten zijn. De grens tussen zelfstandigen en werknemers is evenwel niet altijd lijnrecht en duidelijk. Bijgevolg heerst grote onduidelijkheid bij de minicrèches over de manier waarop zij moeten werken. Deze rechtsonzekerheid is niet typisch voor minicrèches, maar is een globaal probleem dat moet aangepakt worden. Recente voorstellen pleiten voor de invoering van een voorafgaande bindende verklaring (zie statuut kunstenaars9). Deze verklaring impliceert dat de betrokken sociale verzekeringsinstellingen vooraf moeten beslissen tot welke beroepscategorie iemand behoort en niet op hun standpunt mogen terugkomen gedurende een zekere periode. Dit biedt meer rechtszekerheid voor de zelfstandige of werknemer in kwestie.
8 9
SD Worx. Starten met personeel. De wetgever bepaalt dat kunstenaars rechtstreeks onder het sociaal verzekeringssysteem van de werknemers vallen, tenzij zij kunnen aantonen dat zij niet door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn, noch onder de socio-economische voorwaarden van een werknemer arbeidsprestaties verrichten.
Profiel van de minicrèches
21
4.2 Kenmerken van de verantwoordelijke(n) 4.2.1 Aantal verantwoordelijken Volgende tabel geeft een overzicht van het aantal verantwoordelijken per minicrèche. Meer dan de helft van de minicrèches telt slechts één verantwoordelijke. Heel vaak werken ook meerdere verantwoordelijken samen die dan in principe een ‘feitelijke vereniging’ vormen waardoor ze allen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Tabel 2.5
Aantal verantwoordelijken (in %)
Aantal verantwoordelijken
1 2 3 4 5
Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
57 35 7 1 0
64 27 0 0 9
57 33 7 3 0
50 50 0 0 0
4.2.2 Socio-demografische kenmerken Volgende tabel vat de socio-demografische kenmerken van de verantwoordelijken samen. Zelfstandigen hebben jongere verantwoordelijken (rond de 35 jaar). De gemiddelde leeftijd voor de andere groepen schommelt rond de 40 jaar. De meeste verantwoordelijken zijn vrouwen. Het opleidingsniveau verschilt nogal naar rechtsvorm. Bij de zelfstandigen is de groep met alleen maar hoger secundair even sterk vertegenwoordigd als de groep met een opleiding hoger onderwijs korte type. Bij de vennootschappen en de openbare besturen is het beheer het meest ‘geprofessionaliseerd’ met zelfs lange type hogere opleidingen voor de vennootschappen. Bij de VZW’s is de groep hoger secundair dan weer de belangrijkste. In een aantal gevallen worden de minicrèches geleid door verantwoordelijken met een opleiding lager secundair. We onderzoeken verder of deze verdeling een impact heeft op de leefbaarheid. Bij zelfstandigen en vennootschappen is het statuut meestal dit van zelfstandige in hoofdberoep en, in mindere mate, dat van zelfstandige in bijberoep. Bij de VZW’s en openbare besturen is men meestal bediende. De commerciële voorzieningen (zelfstandigen en vennootschappen) hebben de langste wekelijkse werktijd namelijk meer dan 50 uur. In de VZW’s en openbare besturen werken de meeste verantwoordelijken blijkbaar deeltijds.
22
Tabel 2.6
Hoofdstuk 2
Kenmerken van de verantwoordelijken (in %) Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
Geslacht Man Vrouw
4 96
12 88
7 93
0 100
Hoogste diploma Lager of lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs buiten univ., kort Hoger onderwijs buiten univ., lang Univ. onderwijs
14 41 40 3 1
11 28 44 17 0
14 45 25 11 5
0 25 75 0 0
Statuut Zelfstandige in hoofdberoep Zelfstandige in bijberoep Bediende Arbeid(st)er Wep +, ex-DAC, GESCO Vrijwilliger Meewerkende echtgenoot Andere
66 24 1 0 0 4 3 0
76 12 6 0 0 0 0 6
21 0 45 4 11 7 0 9
0 0 75 0 25 0 0 0
35,38 51,21
38,24 52,94
37,46 29,94
39,00 26,96
Gemiddelde leeftijd Gemiddeld aantal uren gewerkt per persoon
4.2.3 Opstartjaar We constateerden dat de minicrèches veelal nog van recente datum zijn. Gemiddeld zijn de minicrèches iets meer dan 8 jaar geleden opgestart. Een kwart bestaat nog maar sedert 2000, 43,5% tussen 1995 en 1999, 18,9% tussen 1990 en 1994 en 6,6% vroeger. Minicrèches opgericht door een openbaar bestuur bestaan het langst: gemiddeld al 20 jaar. Minicrèches opgericht door een vennootschap of VZW bestaan gemiddeld minder lang. Zelfstandige minicrèches hebben de kortste bestaansduur, namelijk 8,1 jaar.
Profiel van de minicrèches
Tabel 2.7
23
Opstartjaar van minicrèches (in aantallen)* Zelfstandige (n=175, gewogen)
Gemiddelde bestaansduur (in jaren) Opstartjaar: 1965 1968 1970 1976 1979 1983 1984 1985 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 *
8,1
Vennootschap (n=11) 8,4
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
10,6
20,8
1 1 2 2 1 1 2
1
1 2 2 4 2 7 8 3 11 11 16 17 14 17 23 20
1
2 2
1 2 1 3 2 1 4 1
1 1 2
1 4 1 3 3
1
2
Minicrèches van na 1/1/2002 werden niet in de steekproef opgenomen.
We zien ook dat 35 minicrèches gestart zijn als onthaalouder met minder dan 8 kinderen. Hiervan bleven 31 crèches verder werken als zelfstandige, één crèche nam het statuut van vennootschap aan en drie crèches opteerden voor een VZW. 4.2.4 Motieven voor het opstarten van zelfstandige kinderopvang Verantwoordelijken kiezen vooral voor de job op grond van intrinsieke motieven die met het werk zelf te maken hebben. De voornaamste reden is blijkbaar de belangstelling voor de job: men wil graag met kinderen en ouders werken. Ook belangrijk is de uitdaging die men erin ziet en het verlangen om zijn eigen baas te willen zijn waarvan we veronderstellen dat ze typische motieven zijn voor zelfstandigen. Meer opportunistische redenen (ik zat toch thuis, om meer geld te verdienen …) of aspecifieke redenen (uit de werkloosheid ontsnappen, als huisvrouw een inkomen zoeken ...) scoren laag. Deze positieve motivatie voor het beroep
24
Hoofdstuk 2
moeten we niet toeschrijven aan de zelfselectie door het hoge verloop aangezien ook bij de stoppers de intrinsieke motieven het overwicht hebben (zie verder). Tabel 2.8
Motieven voor het opstarten van zelfstandige opvang (in %, n=175, meerdere antwoorden waren mogelijk, groep zelfstandigen, gewogen)
Omwille van belangstelling voor de job (vind omgang met kinderen boeiend ...) Het was een uitdaging Er was behoefte aan kinderopvang in onze gemeente of buurt Ik wilde mijn eigen baas zijn Omwille van de eigen kinderen Ik wilde meer mogelijkheden om arbeid en privé-leven te combineren Omwille van werkloosheid Om als huisvrouw een inkomen te hebben Om meer geld te verdienen dan in loondienst mogelijk is Omstandigheden (zat toch thuis, huis biedt veel plaats ...)
61,8 35,9 35,5 31,8 19,6 12,3 3,6 3,2 2,3 1,8
Een kwart van de respondenten becommentarieert de bovenstaande redenen of geeft nog andere redenen op. Soms verduidelijkt men de ‘opportuniteit’ (men kon een bestaande zaak overnemen) of de aspecifieke redenen (het werk als verpleegster dat men vooraf deed was te zwaar, men wilde regelmatiger werkuren). In andere gevallen illustreert men dat het om een bewuste keuze ging: ‘je kan dingen doen met de kinderen die je in een grote kribbe niet kan’, ‘omdat ik per se met kinderen wou werken en als man geraak je moeilijk aan werk in de kinderopvang’, ‘ik was erg gemotiveerd en kan mijn motivatie niet kwijt in de sector’, ‘ik had slechte ervaringen met de kinderopvang van de eigen kinderen’. 4.2.5 Toekomstperspectieven Kind en Gezin constateert dat jaarlijks verschillende minicrèches stoppen. Daarom peilden we in de vragenlijst ook naar de toekomstperspectieven van minicrèches. Globaal genomen heeft 7% van alle minicrèches concrete plannen om ermee te stoppen. Het betreft enkel zelfstandige minicrèches en VZW’s. Geëxtrapoleerd naar alle 637 minicrèches betekent dit dat 45 minicrèches concrete plannen hebben om te stoppen, wat hoger is dan de 37 in 2002. Aan minicrèches die nog geen concrete plannen hebben om te stoppen vroegen we hoelang ze nog van plan zijn om de minicrèche verder te zetten. De antwoorden zijn verscheiden (tabel 2.9). Ongeveer 30% geeft een termijn op die varieert van minder dan 5 jaar (6%) tot meer dan 10 jaar (13%). De overigen pinnen zich niet vast op een bepaalde termijn: men wil de minicrèche zo lang mogelijk verder zetten (32,8%), zo lang als het financieel haalbaar is (20,6%), zo lang als nodig is voor de eigen kinderen (5,3%), totdat de investeringen afgeschreven zijn (3,1%) of tot-
Profiel van de minicrèches
25
dat men ander werk vindt. Een kleine groep (6,1%) ziet de toekomst wel rooskleurig en denkt nog niet aan stoppen. Globaal zien we dat de financiële leefbaarheid toch bij 1/5 van de groep zelfstandigen sterk in de overweging meespeelt. Ook bij de VZW’s is de financiële leefbaarheid de belangrijkste overweging. Tabel 2.9
Concrete plannen om te stoppen (in %) Zelfstandige (n=175, gewogen)
Hebt u concrete plannen om te stoppen? Ja Neen
8,0 92,0
Hoe lang bent u nog van plan om verder te doen? <5 jaar 6,1 6-10 jaar 9,9 >10 jaar 13,0 Zolang mogelijk/tot pensioen/ 32,8 zolang ik het graag doe Zolang als financieel haalbaar/ 20,6 mogelijk Zolang als nodig voor de eigen 5,3 kinderen Lang omwille van gedane 3,1 investeringen Tot ik ander werk vind 1,5 De kribbe stopt niet 6,1 Weet niet 11,5
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
0,0 100,0
3,6 96,4
16,7
3,0 4,3 4,3 13,0
33,3
Openbaar bestuur (n=5)
0,0 100,0
30,4 16,7
13,0
33,3
26,1 8,7
Voor de zelfstandige minicrèches onderzochten we ook de verschillen per provincie. In Limburg is het aantal crèches met plannen om te stoppen het hoogst, namelijk 15%, maar ook West-Vlaanderen (12%) en Antwerpen (10%) scoren hoger dan gemiddeld. In Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen zijn er het minst crèches met stopplannen, respectievelijk 5% en 2% van de crèches. Deze verschillen zijn evenwel statistisch niet significant. 4.3 Kenmerken van het overige personeel In volgende tabel bekijken we de kenmerken van de personen in de minicrèches die geen verantwoordelijkheid dragen. Opvallend is dat dit aantal in zelfstandige minicrèches klein is. Meestal vormen verschillende zelfstandigen een groepering waarbij iedereen verantwoordelijkheid draagt. Het aantal personeelsleden is hoger bij vennootschappen (gemiddeld 2), bij VZW’s (4) en het hoogst bij openbare besturen (6).
26
Hoofdstuk 2
De personeelsleden zijn in hoofdzaak vrouwen. Hiervan is het diploma gemiddeld lager dan dat van de verantwoordelijken en in meerderheid gaat het over een diploma hoger secundair of lager secundair. Vooral bij de zelfstandigen is de groep lager secundair groot (39%). 28% van de personeelsleden in de zelfstandige minicrèches heeft het statuut van zelfstandige. Dit kan wijzen op schijnzelfstandigheid. Daarnaast tellen die minicrèches veel vrijwilligers en stagiairs onder hun personeel. Slechts één op vijf personeelsleden is tewerkgesteld in een bedienden- of arbeidersstatuut. Ook bij de vennootschappen werken veel personeelsleden in een zelfstandigenstatuut (36%). Het aantal vrijwilligers en stagiairs is bij die groep kleiner ten voordele van personeelsleden in een arbeiders- of bediendenstatuut. In VZW’s en openbare besturen werken de meeste personen in een arbeiders- of bediendenstatuut. Daarnaast is het aantal werknemers tewerkgesteld via sociale tewerkstellingsprojecten (Wep+, Gesco …) vrij hoog. Ook werkt in de VZW’s 11% van de personeelsleden als vrijwilliger. De gemiddelde leeftijd is het laagst bij de zelfstandigen en de VZW’s (33 jaar). Bij vennootschappen is dit iets hoger (37 jaar) en bij openbare besturen schommelt dit rond de 40 jaar. In vergelijking met de verantwoordelijken is de groep iets jonger. Tot slot bevroegen we de gemiddelde wekelijkse werktijd. Deze gemiddelden schommelen tussen 24 en 28 uur zodat blijkbaar heel wat werknemers deeltijds ingeschakeld worden.
Profiel van de minicrèches
Tabel 2.10
27
Kenmerken van de overige personeelsleden (in %)
Gemiddeld aantal personeelsleden (buiten de verantwoordelijken)
Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
0,4
2,1
3,9
5,7
Geslacht Man Vrouw
5 95
4 96
3 97
4 96
Hoogste diploma Lager of lager secundair Hoger secundair Hoger onderwijs buiten univ., kort Hoger onderwijs buiten univ., lang Univ. onderwijs
39 54 6 1 0
14 61 14 7 4
21 71 6 2 0
8 88 4 0 0
Statuut Zelfstandige in hoofdberoep Zelfstandige in bijberoep Bediende Arbeid(st)er Wep +, ex-DAC, GESCO PWA Vrijwilliger Stagiair Meewerkende echtgenoot Andere
20 8 14 7 0 0 22 20 2 6
29 7 32 7 0 4 0 7 0 14
0 0 36 6 23 5 11 3 2 14
0 0 52 2 41 0 0 0 0 0
Gemiddelde leeftijd Gemiddelde wekelijkse werktijd
33,7 27,6
35,7 26,8
33,5 24,4
39,8 24,4
4.4 Omkadering Van Kind en Gezin moet er in de minicrèches steeds minimum één personeelslid of medewerker aanwezig zijn per begonnen schijf van zeven aanwezige kinderen tot de leeftijd van 18 maanden en één personeelslid of medewerker per begonnen schijf van tien kinderen ouder dan 18 maanden. In tabel 2.11 berekenen we de effectieve omkadering d.w.z. het aantal voltijdse equivalenten (van 38 uur) op het beschikbaar aantal plaatsen vermenigvuldigd met de bezettingsgraad. In zo goed als alle minicrèches vangt één voltijdse equivalent minder dan zeven kinderen op. Dit blijkt uit het mediane10 aantal kinderen en de spreiding11 rond
10 De mediaan geeft de waarde aan waarboven en waaronder telkens 50% van de gegevens ligt.
28
Hoofdstuk 2
de mediaan. Bij zelfstandige ondernemingen, vennootschappen en openbare besturen is het aantal kinderen steeds lager dan 7. Ook de meeste VZW’s tellen op enkele uitzonderingen na minder dan zeven kinderen per voltijdse equivalent. Dit betekent dat één persoon meer dan 38 uur moet werken om zeven kinderen gedurende een volledige dag op te vangen. Dit hangt samen met het feit dat crèches langer open zijn dan 38 uur per week terwijl één voltijdse equivalent maar 38 uur per week werkt. Op piekmomenten zal wellicht wel het niveau van één op zeven gehaald worden, maar op andere momenten zal dit niet mogelijk zijn. Tabel 2.11
Aantal kinderen per voltijdse equivalent (in aantallen)
Mediaan Percentiel 5 Percentiel 25 Percentiel 75 Percentiel 95
Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
4,0 2,3 3,3 4,9 6,2
3,2 1,9 2,8 4,6 5,7
3,5 1,9 2,7 5,5 7,9
3,6 2,5 2,7 4,5 5,2
Het aantal kinderen per voltijdse equivalent neemt toe naarmate het kinderdagverblijf groter is (Spearman rank-correlatiecoëfficiënt=0,29, p<0,05). Er spelen dus schaalvoordelen bij grotere minicrèches. Dit is logisch aangezien grotere minicrèches meer mogelijkheden hebben om de medewerkers en personeelsleden efficiënt in te zetten. Om dit te illustreren nemen we het voorbeeld van twee minicrèches. Beide zijn open van 8 uur tot 18u30. Een eerste minicrèche telt acht kinderen en wordt gerund door één zelfstandige. Dit betekent dat deze zelfstandige ’s morgens vroeg om 8 uur moet starten, ook al zijn er op dat moment nog maar vier kinderen, en ’s avonds tot 18u30 zal moeten werken, ook al zijn er na 17 uur al een pak minder kinderen. Een tweede minicrèche telt 21 kinderen en 3 zelfstandigen. Deze zullen een betere planning kunnen opstellen waarbij ze op de dalmomenten niet alledrie samen aanwezig zullen zijn. Er is geen significante correlatie tussen het aantal kinderen per voltijdse equivalent en de rechtsvorm. 4.5 Verloop van de tewerkgestelde personen In de vragenlijst werd gepeild naar het aantal zelfstandigen en personeelsleden dat in 2003 definitief opstapte (tabel 2.12). Er werd gevraagd om jobstudenten, stagiairs en uitzendkrachten buiten beschouwing te laten. We stellen vast dat bij
11 Het percentiel 5, 25, 75 of 95 geeft de waarde aan waaronder respectievelijk 5%, 25%, 75% en 95% van de gegevens liggen.
Profiel van de minicrèches
29
meer dan 40% van de zelfstandige minicrèches één of zelfs meerdere personen opstapten in het afgelopen jaar. Ook heel wat vennootschappen (50%) en VZW’s (43%) vertrokken personeelsleden of medewerkers. Enkel de openbare besturen slagen er vrij goed in hun personeel te houden. Op zich hoeft verloop geen drama te zijn. Dit is het wel natuurlijk bij kleine bedrijfjes waar maar een klein aantal personen werken. Wanneer we het voor de hele sector bekijken dan zien we een jaarlijks verloop van 9,5% (aantal tewerkgestelde personen dat opstapte/totaal aantal tewerkgestelde personen) wat toch aan de hoge kant is. Tabel 2.12
Verloop in 2003 Zelfstandige (n=175, gewogen)
Percentage minicrèches waar 1 of meer personen vertrokken zijn Aantal personen vertrokken in 2003 (in aantallen): 1 2 3
41,2
31 13 3
Vennootschap (n=11) 50
4 1 0
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
43,3
16,7
10 2 1
0 1 0
4.6 Besluit In principe kan men onder twee statuten werken: als werknemer of als zelfstandige. Iemand die onder het gezag van een werkgever werkt, is een werknemer. Omdat het duur is om iemand in te schrijven als werknemer opteren vele minicrèches ervoor om met meerdere personen op zelfstandige basis samen te werken. Maar iemand die zich als zelfstandige registreert maar in feite onder het gezag van een werkgever werkt, is een schijnzelfstandige. Bij controle door de sociale inspectie kan dit zware gevolgen hebben voor de werkgever, want die betaalt de rekening. Het is dus van belang dat alle personen in de minicrèche bij de juiste beroepscategorie aangesloten zijn. De grens tussen zelfstandigen en werknemers is evenwel niet altijd lijnrecht en duidelijk. Bijgevolg heerst grote onduidelijkheid bij de minicrèches over de manier waarop zij moeten werken. Deze rechtsonzekerheid is evenwel niet typisch voor minicrèches. Verantwoordelijken zijn allen vrouwen van gemiddeld 35 à 40 jaar. Qua opleiding kunnen ze zowel een diploma hoger secundair hebben als een diploma hoger onderwijs. Gemiddeld zijn ze reeds ongeveer 8 jaar bezig. De motieven om met een minicrèche te starten waren vooral de intrinsieke interesse voor het werk en
30
Hoofdstuk 2
het zijn eigen baas willen zijn. Een beperkte groep startte ermee omwille van de eigen kinderen. Wat de toekomstperspectieven betreft geeft 7% van de minicrèches aan ermee te willen stoppen. Geëxtrapoleerd naar alle 647 betekent dit 45 minicrèches wat een hoger aantal is dan het aantal in 2002. Slechts weinig zelfstandigen hebben personeel in dienst terwijl vennootschappen, VZW’s en openbare besturen die wel hebben. De personeelsleden zijn in hoofdzaak vrouwen. Hiervan is het diploma gemiddeld lager dan dat van de verantwoordelijken. Een kwart van de medewerkers in de zelfstandige minicrèches heeft het statuut van zelfstandige. Dit kan wijzen op schijnzelfstandigheid. Daarnaast tellen die minicrèches veel vrijwilligers en stagiairs onder hun personeel. Ook vennootschappen werken frequent met zelfstandigen. VZW’s en openbare besturen werken met werknemers. In zo goed als alle minicrèches vangt één voltijdse equivalent minder dan zeven kinderen op. Dit betekent dat meer dan één voltijdse equivalent van 38 uur nodig is om zeven kinderen gedurende een volledige dag op te vangen, wat meer is dan het aantal dat door Kind en Gezin vereist is. Dit hangt samen met het feit dat crèches langer open zijn dan 38 uur per week terwijl één voltijdse equivalent maar 38 uur per week werkt. Op piekmomenten zal wellicht wel het niveau van één op zeven gehaald worden, maar op andere momenten zal dit niet mogelijk zijn. In bijna de helft van de zelfstandige minicrèches, de vennootschappen en de VZW’s verlieten één of meer vaste medewerkers de minicrèche. Enkel de openbare besturen slagen er vrij goed in hun personeel te houden.
5. Kenmerken van de minicrèche 5.1 Capaciteit, locatie en aanbod In volgende figuur bekijken we de capaciteit van de minicrèches. Een groot aantal minicrèches telt 14 kinderen (38%). Daarnaast heeft 10% een capaciteit van 17 kinderen en nog eens 10% van de crèches telt 21 kinderen.
Profiel van de minicrèches
31
40 Capaciteit
30
20
10
0
8
Figuur 2.1
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
Capaciteit van de minicrèches (in procent)
Bekijken we de openingsdagen, dan constateren we dat slechts drie minicrèches ’s nachts kinderen opvangen, negen minicrèches zijn open op zaterdag en twee minicrèches zijn ook op zondag open. De meeste minicrèches zijn drie tot vijf weken per jaar dicht (mediaan=4). In de volgende tabel geven we de spreiding. Daarnaast is 95% gesloten op feestdagen. Tabel 2.13
Aantal weken dat de minicrèche jaarlijks gesloten is
Percentiel 95 Percentiel 75 Mediaan Percentiel 25 Percentiel 5
7 5 4 3 1
31% van de minicrèches vangt kinderen op in de eigen woning, de overige 69% doet dit in afzonderlijke lokalen. 5.2 Tariefregeling Het gehanteerde beleid inzake tarifering zal bepalend zijn voor de winstgevendheid van de crèche. Vooreerst is de prijszetting zelf belangrijk. Hanteert men te lage tarieven, dan kan de crèche niet winstgevend zijn. Zijn de tarieven te hoog, dan loopt men het risico om zich uit de markt te prijzen. Daarnaast kan ook een
32
Hoofdstuk 2
keuze gemaakt worden tussen een vast bedrag per dag of per maand. Bij de laatste regeling moeten de ouders een vast bedrag per maand betalen op basis van een vooraf afgesproken opvangplan. Ouders moeten dan ook betalen als hun kindje afwezig is. Hierdoor is de inkomenszekerheid voor de minicrèche veel groter. Het probleem van afwezigheden kan ook opgevangen worden door een extra bedrag te vragen bij vooraf gemelde of niet-gemelde afwezigheid. Al deze aspecten onderzoeken we in dit gedeelte. 5.2.1 Prijszetting We vroegen aan de minicrèches waarmee rekening gehouden wordt bij het bepalen van de opvangprijs. Het belangrijkste referentiepunt is duidelijk de opvangprijs die andere zelfstandige voorzieningen hanteren. Voor zelfstandige minicrèches speelt het kostenforfait ook in belangrijke mate mee. Wellicht houden zij het verschil tussen het kostenforfait en de ouderbijdrage zo beperkt mogelijk om zo weinig mogelijk belasting te betalen. Vennootschappen en VZW’s hechten dan weer veel belang aan de werkelijke kostprijs. Opvallend is dat slechts één op vijf zelfstandige crèches dit in rekening neemt, terwijl dit toch de voornaamste parameter zou moeten zijn wil men leefbaar zijn en blijven. Ofwel kent men zijn kosten niet of zijn de kosten hier te hoog en heeft men een minder sterke marktpositie dan de vennootschappen waardoor men niet alle kosten kan doorrekenen. Voor openbare besturen is de prijs van de gesubsidieerde sector de voornaamste parameter. Ook voor één op drie VZW’s wordt hiermee rekening gehouden. Tabel 2.14
Factoren die de prijszetting bepalen (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk)
Andere zelfstandige voorzieningen Het kostenforfait Werkelijke kostprijs Loon overhouden De gesubsidieerde sector Onafhankelijke prijszetting Andere
Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
44
50
40
33
21 20 4 3 3 6
0 40 18 0 18 0
0 37 3 33
0 17 50
10
0
Zelfstandige minicrèches vermelden ook nog andere aspecten bij het bepalen van de opvangprijs: de kwaliteit van de opvang, de ouders en de tariefregeling van de overgenomen kribbe. Twee VZW’s gebruiken sociale parameters bij het bepalen van opvangprijs en dit omwille van het doelpubliek dat bestaat uit kwetsbare groepen. Voor een andere VZW waren de prijzen voor buitenschoolse opvang het referentiepunt.
Profiel van de minicrèches
33
5.2.2 Tariefregeling voor niet-schoolgaande kinderen Volgende tabel geeft de gehanteerde regeling voor niet-schoolgaande kinderen. Zoals hieruit blijkt werkt de meerderheid met een vaste prijs per dag, veelal gecombineerd met een vast bedrag per halve dag en per uur. Slechts een minderheid werkt met een vast bedrag per maand (voor elke ingeschreven dag, aanwezig of niet). De vennootschappen vormen hierop een uitzondering want bijna de helft hanteert een vast bedrag per maand. Daardoor bekomt men meer inkomenszekerheid doordat ook een bijdrage moet betaald worden bij afwezigheid van het kindje bijvoorbeeld omwille van ziekte of verlof van de ouders. Openbare besturen wijken duidelijk af van de andere rechtsvormen aangezien men daar voornamelijk de tarieven van Kind en Gezin toepast. Tabel 2.15
Tariefregeling voor niet-schoolgaande kinderen (meerdere antwoorden mogelijk) Zelfstandig (gewogen, n=175)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur* (n=5)
Vaste prijs per dag Aantal (in %) Prijs (in euro per dag)
86 16,58
45 18,4
70 16,6
20 -
Vaste prijs per halve dag Aantal (in %) Prijs (in euro per halve dag)
79 10,69
36 12,4
63 10,7
20 -
Vaste prijs per uur Aantal (in %) Prijs (in euro per uur)
26 2,61
18 2,8
30 2,9
20 -
10,0 349,0 275,0 795,0
45,0 356,0 304,6 410,0
13,0 410,0 300,0 500,0
0 -
Tarieven Kind en Gezin Aantal (in %)
0
0
10
80
Andere Aantal (in %)
8
18
13
20
Vaste prijs per maand Aantal (in %) Mediaan (in euro per maand) Minimum (in euro per maand) Maximum (in euro per maand)
*
Vennootschap (n=11)
Geen gegevens omtrent de prijs: vier op vijf openbare besturen hanteren de tarieven van Kind en Gezin, het andere openbare bestuur vermeldde geen tarief.
Een aantal zelfstandige minicrèches vermeldt ook nog andere regelingen: een vast bedrag per maand (reservatierecht) gecombineerd met een dagprijs bij effectieve aanwezigheid (n=1); een vaste prijs per uur die afneemt naarmate het aantal uren toeneemt (n=3); toeslag voor onregelmatige opvang, hetzij door het opleggen van een minimumbedrag per maand, hetzij via een toeslag per dag of per maand; een
34
Hoofdstuk 2
nacht- en weekendtarief (n=3); een bedrag per half uur (n=1). Eén vennootschap heeft een apart nachttarief en een andere werkt met een tienbeurtenkaart voor flexibele opvang. Drie VZW’s noteren nog andere regelingen: een prijs voor flexibele en occasionele opvang, een nachttarief en een minimumprijs voor ouders met leefgeld van het OCMW of schuldbemiddeling. Eén openbare minicrèche hanteert een bedrag per begonnen half uur. Voor zelfstandige minicrèches maken we een verdere opsplitsing naar provincie (zie volgende tabel). Hier stellen we een paar verschilpunten vast. Vlaams-Brabant en Brussel hanteren duidelijk meer dan de andere provincies een vast bedrag per maand. Maar ook in Antwerpen en Limburg gebruiken een aantal crèches die regeling. In West- en Oost-Vlaanderen werkt zo goed als iedereen met een vast bedrag per dag. Bovendien verschillen de tarieven tussen de provincies. In West-Vlaanderen zijn de tarieven het laagst: gemiddeld 3,5 euro per dag en per kind minder dan in Antwerpen waar de hoogste tarieven geheven worden. Globaal stellen we vast dat West-Vlaanderen hier voor twee aspecten van de tarifering laag scoort. We onderzoeken verder of dit verschil een invloed heeft op de financiële leefbaarheid.
Vaste prijs per maand Aantal (in %) Mediaan (in euro per maand) Minimum (in euro per maand) Maximum (in euro per maand)
14 395,5 291 400
7 2,5
78 12,2
Vaste prijs per halve dag Aantal (in %) Gemiddelde prijs (in euro per halve dag)
Vaste prijs per uur Aantal (in %) Gemiddelde prijs (in euro per uur)
83 18,4
Antwerpen (n=42)
100 385,5 335,0 490,0
0 -
0 -
0 -
Brussel (n=4)
18 552,5 310 795
36 2,5
73 11,5
73 17,3
Limburg (n=11)
5 287,5 275,0 300,0
10 4,1
79 10
87 16,1
OostVlaanderen (=39)
23 362,0 300,0 450,0
15 3,7
58 11,6
65 17,8
VlaamsBrabant (n=26)
0 -
63 2,2
75 9,6
83 14,9
WestVlaanderen (n=52)
Tariefregeling voor niet-schoolgaande kinderen per provincie voor zelfstandige voorzieningen (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
Vaste prijs per dag Aantal (in %) Gemiddelde prijs (in euro per dag)
Tabel 2.16
Profiel van de minicrèches 35
36
Hoofdstuk 2
5.2.3 Regeling bij afwezigheid Daarnaast kunnen crèches regelingen treffen in verband met afwezigheden. De meerderheid vraagt een bedrag voor niet-gemelde afwezigheid. Dit bedrag weerhoudt ouders ervan om hun kinderen zonder verwittigen thuis te laten. Zo kan de minicrèche beter plannen. Ook voor gemelde afwezigheid kan een bedrag gevraagd worden. Daarmee kan men als minicrèche meer inkomenszekerheid creëren. Slechts een minderheid vraagt hiervoor altijd een bedrag. Dit zijn ook de minicrèches die een vast bedrag per maand vragen (zie vorige rubriek). Ongeveer één op vijf minicrèches vraagt hiervoor soms iets. Tabel 2.17
Regeling i.v.m. afwezigheid (in %) Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
Regeling i.v.m. niet gemelde afwezigheid Altijd betalen Soms Nooit
44 23 33
73 9 18
57 20 23
17 17 67
Regeling i.v.m. gemelde afwezigheid Altijd betalen Soms Nooit
10 19 72
45 27 27
13 27 60
0 0 100
5.2.4 Aanvullende regelingen Voor een overzicht van de aanvullende regelingen omtrent waarborg, forfaitaire bedragen (supplementen) en toegestane kortingen verwijzen we naar tabel 2.18. Aan ouders kan een waarborg gevraagd worden. Een waarborg werd in de vragenlijst omschreven als een bedrag dat men van de ouders ontvangt bij de start van de opvang en dat de ouders achteraf terugkrijgen als er zich geen problemen voordoen. Bijna de helft van de crèches vraagt dit bedrag. Bovenop de ouderbijdrage kunnen crèches forfaitaire bedragen (supplementen) aanrekenen. Meer dan de helft van de crèches doet dit. Meestal moet men een bedrag betalen voor te laat ophalen en langer blijven dan een normale werkdag. Voor maaltijden, luiers en verzorging rekent men slechts zelden extra’s aan. Ouders moeten heel vaak zelf bepaalde producten meebrengen. Flesvoeding en luiers zijn daar de belangrijkste voorbeelden van. Ook vochtige doekjes en zalf brengen ouders soms zelf mee. Voor de maaltijden zorgt de minicrèche gewoonlijk. Minicrèches kunnen ook kortingen toekennen. Enerzijds kunnen minicrèches hun bijdrage moduleren naar het inkomen van de ouders, waarbij ouders met een
Profiel van de minicrèches
37
lager inkomen ook een lagere bijdrage moeten betalen. Zoals verwacht doen zelfstandige minicrèches en vennootschappen dit niet. Eén op vijf VZW’s houdt wel rekening met het inkomen. Openbare besturen houden meestal rekening met het inkomen. Dit is logisch aangezien daar vaak de prijzen van de gesubsidieerde sector gelden. Anderzijds kan soms een korting bekomen worden wanneer meerdere kinderen uit hetzelfde gezin komen. Opnieuw zien we een verschil tussen de zuivere zelfstandigen, waar slechts één op drie een korting toestaat, en de VZW’s en openbare besturen waar men dit in veel meer gevallen doet. Tabel 2.18
Aanvullende regelingen (in %)
Waarborg Forfaitaire bedragen voor niet schoolgaande kinderen (meerdere antwoorden mogelijk) Te laat ophalen Langer blijven dan normale werkdag Middagmaal Vieruurtje Luiers Ontbijt Avondmaal Vochtige doekjes, zalf Flessenvoeding Niets Forfaitaire bedragen voor schoolgaande kinderen (in totaal) Mee te brengen door de ouders (meerdere antwoorden mogelijk) Flessenvoeding Luiers Vochtige doekjes, zalf Vieruurtje Middagmaal Avondmaal Andere Niets Toegestane kortingen Inkomen van de ouders Meerdere kinderen van hetzelfde gezin
Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
47
82
43
33
46 23
9 9
53 27
17 0
9 6 4 2 1 1 0 40
0 9 0 0 0 0 0 45
7 10 13 0 0 0 0 33
17 0 0 0 0 0 0 83
33
17
47
50
89 86 21 7 1 1 39 2
82 55 0 0 0 0 64 9
77 70 17 3 20 0 37 7
67 100 67 17 17 0 33 0
1 37
0 36
20 70
67 100
38
Hoofdstuk 2
5.3 Besluit In dit onderdeel bekeken we enkel kenmerken van minicrèches. We constateerden dat minicrèches meestal een capaciteit van 14, 17 of 21 kinderen hebben. Bovendien zijn bijna alle minicrèches van maandag tot vrijdag open. Slechts drie minicrèches vangen ’s nachts kinderen op, negen minicrèches zijn open op zaterdag en twee minicrèches zijn ook op zondag open. De meeste minicrèches zijn drie tot vijf weken per jaar dicht (mediaan=4). Daarnaast is 95% gesloten op feestdagen. De meerderheid van de crèches werkt met een vaste prijs per dag, veelal gecombineerd met een vast bedrag per halve dag en per uur. Slechts een minderheid werkt met een vast bedrag per maand. De vennootschappen vormen hierop een uitzondering want bijna de helft hanteert een vast bedrag per maand. Daardoor bekomt men meer inkomenszekerheid doordat ook een bijdrage moet betaald worden bij afwezigheid van het kindje bijvoorbeeld omwille van ziekte of verlof van de ouders. Openbare besturen wijken duidelijk af van de andere rechtsvormen aangezien men daar voornamelijk de tarieven van Kind en Gezin toepast.
6. Bedrijfsbeheer In dit onderdeel peilen we naar het gevoerde bedrijfsbeheer. Dit doen we aan de hand van een aantal parameters, namelijk het reservatiebeleid, de boekhouding, de bezettingsgraad, klantenwerving en reclame en tot slot de eigen sterkteinschatting. 6.1 Reservaties Een goed bedrijfsbeheer in de minicrèches impliceert ook een duidelijk beleid inzake reservaties en wachtlijsten. Een goede planning en nauwgezette opvolging hiervan is nodig want de situatie kan op elk ogenblik wijzigen door een nieuwe reservatie of schrapping van een plaats. Daarom stelt Kind en Gezin in haar vernieuwingsrapport voor om te werken met reservatielijsten en wachtlijsten. Een reservatielijst is een lijst van kinderen die gegarandeerd een kinderopvangplaats krijgen. Reserveren verbindt anderzijds ook de ouder om die plaats op te nemen. Soms kan ook reservatiegeld worden gevraagd om minicrèches meer zekerheid te hebben dat ouders die op de reservatielijst staan ook effectief die plaats zullen innemen. Dit is een soort waarborg die bij reservatie moet betaald worden. Een wachtlijst is een lijst van kinderen die in aanmerking komen voor een kinderopvangplaats als er een plaats vrijkomt die aanvankelijk aan een ander kind was toegewezen.
Profiel van de minicrèches
39
Volgende tabel geeft de gehanteerde regelingen inzake reservatie weer. Tabel 2.19
Regelingen i.v.m. reservaties (in %)
Reservatielijsten Wachtlijsten Reservatiegeld
Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
84 39 54
82 20 64
83 57 34
83 50 0
Heel vaak hebben minicrèches een reservatielijst. Wachtlijsten zijn veel minder in gebruik. Deze zijn vooral zinvol in regio’s waar grote tekorten bestaan inzake opvangmogelijkheden. Zo kunnen die crèches zich indekken tegen onvoorziene omstandigheden. In regio’s waar het aanbod ruimer is, hebben wachtlijsten weinig zin aangezien ouders dan de voorkeur zullen geven aan een plaatsje op de reservatielijst van een andere crèche. Opvallend is dat slechts de helft van de minicrèches reservatiegeld vraagt, terwijl dit toch een garantie is dat die plaats zal ingenomen worden. Aan de hand van de vragenlijst weten we ook wanneer ten vroegste een plaatsje vrijkomt in de minicrèche voor dagopvang. Ouders moeten gemiddeld 9 maanden op voorhand een plaats reserveren. Er zijn evenwel grote verschillen tussen de minicrèches. Bij 19% is er onmiddellijk een plaats vrij. De zelfstandige minicrèches kunnen we verder opdelen naar provincie. Deze opdeling leert ons dat de wachttijd het kortst is in West-Vlaanderen en Limburg (zie volgende tabel). De mediaan bedraagt 6 maanden in beide provincies. Bovendien is het aantal minicrèches dat onmiddellijk plaats heeft in die provincies het grootst, namelijk meer dan één op drie. In Vlaams-Brabant is de wachttijd het langst. Daar bedraagt de mediaan 10 maanden en amper 3% van alle minicrèches heeft in die provincie nog openstaande plaatsen.
40
Hoofdstuk 2
Tabel 2.20
Wachttijd voor een opvangplaats in maanden per provincie in zelfstandige minicrèches* Antwerpen (n=42)
*
Limburg (n=11)
OostVlaanderen (n=39)
Mediaan Minimum Percentiel 25 Percentiel 75 Maximum
10 0 6 12 22
6 0 0 10 22
10 0 6 16 25
Geen wachttijd (in %)
21,4
36,4
23,1
VlaamsBrabant (n=26)
WestVlaanderen (n=52)
10 0 6 15 30
6 0 0 10 22
3,9
36,5
Brussel laten we omwille van het kleine aantal in de steekproef buiten beschouwing.
6.2 Financieel beheer In welke mate worden minicrèches bedrijfseconomisch volgens de regels van de kunst gerund? Een eerste belangrijke indicator is hier de ‘bedrijfseconomische’ opleiding die men genoot. In tabel 2.21 geven we het aantal minicrèches waar minimum één persoon een bedrijfskundige vooropleiding heeft. Ook kan men ervoor opteren een beroep te doen op gespecialiseerd personeel zoals boekhouders en het één kan het ander compenseren. Tabel 2.21
Financieel beheer (in %)
Aantal minicrèches waar minimum één persoon een bedrijfseconomische vooropleiding heeft Aantal minicrèches dat een beroep doet op een boekhouder
Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
43
64
27
0
52
100
66
-
Uit de tabel leiden we af dat meer dan de helft van de zelfstandige minicrèches geen bedrijfseconomische kennis in huis heeft (98 minicrèches). Hiervan doen er 53 een beroep op een boekhouder. Toch zijn er ook 44 minicrèches (25%) die geen bedrijfseconomisch diploma hebben en die geen beroep doen op een boekhouder. Vennootschappen scoren het best op het vlak van bedrijfseconomische kennis. Bovendien hebben alle vennootschappen een boekhouder.
Profiel van de minicrèches
41
Amper in 8 VZW’s heeft iemand een bedrijfseconomisch diploma. Voor een aantal wordt dit gecompenseerd door het beroep op een boekhouder. Toch is het verbazend dat 9 VZW’s noch over een bedrijfseconomisch diploma beschikken, noch een beroep doen op een boekhouder, alhoewel zij aan een aantal boekhoudkundige vereisten moeten voldoen. In openbare besturen wordt de boekhouding grotendeels centraal gedaan, waardoor deze kennis minder relevant is voor de minicrèches. Een tweede belangrijk element is het bijhouden van alle kosten en opbrengsten. Vennootschappen, VZW’s en openbare besturen zijn hiertoe verplicht. Doordat zelfstandige minicrèches met het kostenforfait kunnen werken is dit voor hen niet verplicht. Toch houdt 70% onder hen alle kosten en opbrengsten bij. 6.3 Bezettingsgraad De bezettingsgraad is het gemiddeld aantal aanwezige kinderen ten opzichte van het beschikbaar aantal plaatsen. Kinderen die halftijds opgevangen worden tellen dus maar voor een halve verblijfsdag. Doordat de opgevangen kinderen door ziekte of vakantie afwezig zijn, kan de bezettingsgraad nooit 100% zijn. Dit begrip verschilt van het begrip bezetting dat door Kind en Gezin voor de gesubsidieerde sector gehanteerd wordt. Daar is bezetting de som van het totaal aantal verblijfsdagen per jaar gedeeld door 220 openingsdagen. Hierbij geldt voor kinderen in dagopvang elke aanwezigheid als een verblijfsdag (dus 1/3 en 1/2 dagen tellen als 1 verblijfsdag). Het bijhouden van de bezettingsgraad is belangrijk voor een goed bedrijfsbeheer. Hoe hoger de bezettingsgraad hoe meer inkomsten kunnen behaald worden. Daarom moet gestreefd worden naar een maximale bezetting. Bovendien kunnen dankzij de kennis van de eigen bezettingsgraad de medewerkers efficiënt ingezet worden. Voor de bevraagde minicrèches bedraagt de gemiddelde bezettingsgraad 80,2% (standaarddeviatie=11,2). Er zijn geen verschillen tussen de rechtsvormen en ook de grootte en de ligging spelen geen rol. 6.4 Klantenwerving en reclamemiddelen Reclame kan een belangrijk instrument zijn om ouders aan te trekken. Dankzij de website van Kind en Gezin worden alle adressen van minicrèches verspreid samen met kenmerken als openingsuren, capaciteit … Toch kan het soms nodig zijn om extra reclame te maken voor de minicrèche. Eén op 4 minicrèches trekt een budget uit voor reclame. Opvallend is dat er in West-Vlaanderen (35%) duidelijk meer minicrèches zijn die reclame maken dan in de andere 4 provincies, waar het percentage rond de 20% schommelt. Dit houdt verband met het grote aantal minicrèches dat onmiddellijk plaatsen vrij heeft in die provincies.
42
Hoofdstuk 2
Naast reclame kan de minicrèche ook aan klantenbinding doen door het geven van cadeautjes aan de kinderen. Dit kan zijn bij Sinterklaas, Pasen, Kerstmis, verjaardag … Twee op drie minicrèches geven cadeautjes aan de kinderen, wat opvallend veel is. De zelfstandige minicrèches zijn hierin duidelijk koploper: 73% onder hen deelt cadeautjes uit aan de kinderen. 6.5 Sterktes van de minicrèche Aan de minicrèches werd gevraagd waarom ouders specifiek voor deze minicrèche kozen (tabel 2.22). De belangrijkste reden is volgens de verantwoordelijken de kwaliteit van de dienstverlening. In een volgende rubriek gaan we na of deze perceptie gerechtvaardigd is. Andere belangrijke redenen zijn de ervaring en de goede ligging. De flexibiliteit van het aanbod (de soepelheid van de openingsuren of de mogelijkheid tot opvang op telkens wisselende momenten) wordt slechts door een minderheid als een troef gezien. We vermeldden reeds dat heel wat minicrèches hiervoor een extra vergoeding vragen zodat men dit in feite niet als een troef uitspeelt. Ook voor de prijs doen ouders het niet. Ook dit is niet verrassend aangezien de prijzen hoger zijn dan deze van de gesubsidieerde voorzieningen. Ook de extra dienstverlening en de korte wachttijd ziet men niet echt als een reden. Andere redenen waren de huiselijke sfeer, de kleinschaligheid en het creatief bezig zijn met de kinderen (knutselen, zingen …). Tabel 2.22
Redenen van de ouders om voor de minicrèche te kiezen (volgens de verantwoordelijke van de minicrèche)
De kwaliteit van de dienstverlening De ervaring De ligging De soepelheid van de openingsuren De mogelijkheid tot opvang op telkens wisselende momenten De prijs De extra dienstverlening Onmiddellijk plaats in de minicrèche Andere
80,5 48,0 42,9 37,1 22,8 18,1 8,2 4,1 15,2
6.6 Besluit In dit onderdeel bekeken we enkele parameters van het bedrijfsbeheer. Heel vaak hebben minicrèches een reservatielijst doch slechts de helft van de minicrèches vraagt reservatiegeld terwijl dit toch een garantie is dat die plaats zal ingenomen worden.
Profiel van de minicrèches
43
In meer dan de helft van de zelfstandige minicrèches heeft niemand een bedrijfseconomisch diploma. Hiervan doet de meerderheid een beroep op een boekhouder. Toch beschikt in een kwart van de minicrèches niemand over een bedrijfseconomisch diploma en doet men toch geen beroep op een boekhouder. Vennootschappen scoren het best op het vlak van bedrijfseconomische kennis. Bovendien hebben alle vennootschappen een boekhouder. Voor de bevraagde minicrèches bedraagt de gemiddelde bezettingsgraad 80,2%. Er zijn geen verschillen tussen de rechtsvormen en ook de grootte en de ligging speelt geen rol. Eén op vier minicrèches trekt een budget uit voor reclame. Opvallend is dat er in West-Vlaanderen duidelijk meer minicrèches zijn die reclame maken dan in de andere 4 provincies. Dit houdt verband met het grote aantal minicrèches dat onmiddellijk plaatsen vrij heeft in die provincie.
7. Kwaliteitsbeleid 7.1 Vooropleiding en bijscholing In volgende tabel geven we het percentage minicrèches waar minimum één persoon een opleiding volgde dat een pedagogisch luik omvat (verpleegkunde, kinderverzorging, orthopedagogie, beheerder POI, …). Dit aantal is zeer hoog. In meer dan vier op vijf minicrèches is pedagogische kennis aanwezig. In VZW’s is dit aantal bijna 100% en in alle openbare besturen heeft minimum één iemand een pedagogisch diploma. Om de kostenvergoeding te bekomen moet jaarlijks een passende vorming van minstens 8 uur gevolgd worden door de verantwoordelijke of één van de begeleid(st)ers. In de meeste minicrèches volgde men vorming in 2003 (zie volgende tabel). Aangezien het gemiddeld aantal gevolgde uren veel hoger is dan die 8 uur, voldoen de minicrèches die vorming volgden zeker aan de verplichting (zie tabel). Tabel 2.23
Vooropleiding en vorming Zelfstandige (n=175, gewogen)
Vennootschap (n=11)
VZW (n=30)
Openbaar bestuur (n=5)
Pedagogische vooropleiding (in %) Vorming gevolgd in 2003 (in %)
85 70
82 91
97 83
100 80
Gemiddeld aantal uren vorming gevolgd in 2003
24
101
43
48
44
Hoofdstuk 2
7.2 Kwaliteitsinstrument Particuliere Opvanginstellingen (KWAPOI)12 Kind en Gezin beschikt over een kwaliteitsinstrument om de opvangkwaliteit van zelfstandige kinderopvanginstellingen vast te stellen. Het instrument neemt de pedagogische interactie tussen begeleider, kind en ouder als uitgangspunt. Deze evaluatie gebeurt op basis van vijf concrete situaties: de onthaalsituatie, de eetsituatie, de verzorging met inbegrip van zindelijkheidstraining, de rustsituatie en de activiteitenbegeleiding en het speelgoed. Dit kwaliteitsinstrument bestaat uit drie onderdelen: een checklist, een geheel van observatieschalen en een semigestructureerd interview. Op basis van dit instrument krijgt de minicrèche een score tussen één en zeven waarbij een opvangsituatie aan de basiskwaliteit voldoet als het gemiddelde van de scores voldoende is of beter, namelijk drie of meer. De KWAPOI geeft aan de voorziening informatie over kwaliteitsvolle opvang en geeft advies om het pedagogisch handelen te verbeteren. Deze score dient ook als basis voor het toekennen van een kostenvergoeding. De voorziening die in aanmerking wil komen voor deze financiële toelage moet een gemiddelde score van vier halen op de KWAPOI-schaal. De gemiddelde KWAPOI-score bedraagt 5,0. Deze score varieert niet naar rechtsvorm en grootte van de minicrèche. Ook naar provincie is er weinig variatie. Enkel de regio Brussel scoort gemiddeld lager, namelijk 4,6. De gemiddelde score voor Vlaanderen bedroeg in 2001 4,58. Voor 2003 zijn geen cijfers beschikbaar, waardoor niet kan nagegaan worden of de hogere score van de steekproef een algemene tendens is of dat de steekproef beter scoort op het vlak van kwaliteit dan de populatie. In volgende tabel geven we een aantal spreidingsmaten waartussen de minicrèches zich bevinden. De maximale score bedraagt 6,6. De minimale score bedraagt 3,4. De mediaan bedraagt 4,9. De helft van alle minicrèches situeert zich tussen 4,6 en 5,4. Tabel 2.24
Spreidingsmaten van de KWAPOI-scores (n=167)
Maximum Percentiel 75 Mediaan Percentiel 25 Minimum Bron:
6,6 5,4 4,9 4,6 3,4
Kind en Gezin
12 Kwaliteitsinstrument Particuliere opvanginstellingen (KWAPOI), oktober 1997.
Profiel van de minicrèches
45
8. Gesignaleerde knelpunten Via de vragenlijst inventariseerden we de verzuchtingen van de verantwoordelijken over een aantal aspecten van de werking van de minicrèches. 8.1 Regelgeving in het algemeen In het algemeen worden opmerkingen gemaakt omtrent onduidelijkheden, de te frequente wijzingen, de te strenge regels en de houding van de inspectie. Volgens een aantal minicrèches is de regelgeving onduidelijk omtrent brandveiligheid, fiscaliteit, sociale zekerheid zelfstandigen, inschrijving handelsregister … Voorbeelden van onduidelijke regelgeving: - Volgens de voedingsinspectie is een minicrèche een ‘horecabedrijf’ en moet het aan die regels voldoen. Deze regels gaan op bepaalde vlakken in tegen de regels van Kind en Gezin (bijvoorbeeld de keuken moet afgeschermd worden). - De brandweer heeft geen specifieke instructies voor minicrèches. Daarom werd door de brandweer besloten dat een minicrèche het best aansluit bij een rusthuis en dat die normen moeten gevolgd worden. Intussen bestaan er instructies voor gesubsidieerde kinderdagverblijven, waardoor de brandweer deze regels nu volgt. Maar deze zijn niet gemaakt op maat van minicrèches (zeer strenge eisen). - Er gelden verschillende brandweereisen naargelang de regio. - Kind en Gezin kan op basis van de plannen niet zeggen of ze de minicrèche zal goedkeuren of welke aanpassingen nog moeten gebeuren om een goedkeuring te verkrijgen. Pas als de minicrèche af is komt er een controle waarbij de minicrèche al dan niet een goedkeuring krijgt. Maar om een minicrèche op te starten moet men om grote investeringen doen waaruit grote onzekerheid resulteert. - In verband met minicrèches is niets bepaald in de fiscale wetgeving. Hierdoor is men nooit 100% zeker of de werking voor de fiscus correct is. - De regelgeving in verband met schijnzelfstandigheid is recent gewijzigd voor Commanditaire vennootschappen: vroeger konden de zelfstandigen beter niet participeren, terwijl ze nu wel beter participeren in de vennootschap. - Onduidelijke vestigingseisen voor minicrèches. Daarnaast klagen minicrèches ook over te frequente wijzigingen in de regelgeving waarvan de impact op het werk niet steeds wordt ingeschat. Bijvoorbeeld de installatie van een paphoek, aanpassing van de bedspijlen, jaarlijkse wijziging van de attesten van toezicht wat een jaarlijkse wijziging van het computerprogramma vraagt …
46
Hoofdstuk 2
Te strenge regels leiden tot nutteloos papierwerk. Twee minicrèches verhuisden afgelopen jaar en ondervonden hierdoor heel wat problemen: - naar aanleiding van de verhuis werd bij Kind en Gezin een volledig nieuw dossier opgestart in plaats van het behouden van het bestaande dossier. Hierdoor moesten alle persoonsgegevens, diploma’s, attesten en dergelijke opnieuw meegedeeld worden. - Fiscaal dienen zij nu voor elke ouder twee fiscale attesten af te leveren, één op het oud pand en één op het nieuw pand. Dit is dubbel werk en dus ook een dubbele kost! - Door de verhuis zijn de subsidies stilgevallen, terwijl dat net het moment is waar men die subsidies het meest nodig heeft. - In het gebouw van de vroegere crèche is een ex-medewerker gestart met een minicrèche en heeft het pand volledig opnieuw moeten inrichten. Toch kreeg zij geen controle omdat men dit aanziet als een continuering, wat helemaal niet zo is (volgens Kind en Gezin kan dit normaal niet). - Het duurde zeer lang vooraleer de juiste fiscale attesten opgestuurd werden. De houding van de inspectie: men werkt nog te weinig als coach, te zeer naar de letter en te weinig naar de geest, men zoekt te weinig constructief mee naar oplossingen, heeft te weinig ervaring met het veld, is niet neutraal t.o.v. Kind en Gezin. Klachten moeten doorgegeven worden aan Kind en Gezin, maar het is ook Kind en Gezin die de inspectie doet en toestemming geeft. Bovendien stelt de inspectie eisen die financieel zwaar zijn, zonder tussenkomst van Kind en Gezin. Hiervoor zou men middelen moeten voorzien. Volgens anderen is de inspectie veel verbeterd door de invoering van het KWAPOI-systeem: nu is het duidelijk waar er kan verbeterd worden en waarom men opmerkingen heeft. Na de inspectie krijgt de minicrèche een verslag, daarvan is achteraf een bespreking mogelijk. Velen vinden de concurrentie met de gesubsidieerde sector oneerlijk. Maar ook de concurrentie met de zelfstandige sector die met zwartwerkers werkt beschouwt een minicrèche als unfair. 8.2 Regelgeving rond de bezettingsgraad Over de regelgeving rond de bezettingsgraad worden heel wat opmerkingen gemaakt: ‘door vaak afwezige kinderen (gaan op reis, wonen soms even in het buitenland, zijn ziek, hebben mama’s uit het onderwijs, ...) is er een lage bezetting geweest in 2003’, ‘er zijn te veel zieke kinderen of werkloosheid’, ‘ofwel heb je teveel kinderen, ofwel te weinig, het is moeilijk te regelen’, ‘je moet eigenlijk meer kinderen inschrijven om een constante bezetting van 7 te hebben en als iedereen er toch is moet ik iemand bijbetalen en dan blijft er weer niets over’, ‘ook de 2 eigen kinderen worden in de bezetting meegerekend’.
Profiel van de minicrèches
47
De te lage bezettingsgraad is een knelpunt dat door heel wat respondenten aangehaald wordt. Dit heeft twee aspecten. Dit is gedeeltelijk een marktgegeven (de flexibiliteit die gevraagd wordt door de ouders …) maar anderzijds heeft het ook te maken met de regelgeving waardoor minicrèches niet soepel kunnen inspelen op deze wisselende bezetting omwille van de berekening van het maximum aantal kinderen. 8.3 Financiële ondersteuning Omtrent de kostenvergoeding werd heel wat commentaar geleverd. Naast positieve reacties, tekenden we ook heel wat opmerkingen op ter verbetering van het vergoedingssysteem: - vergoeding baseren op alle ingeschreven kinderen en niet alleen op het toegelaten aantal; - vergoeding baseren op de dagelijkse bezetting; - vergoeding moet hoger: nu aalmoes; - jaarlijks indexeren; - kostenvergoeding koppelen aan nieuwe opdrachten of normen (bijvoorbeeld KWAPOI, brandveiligheid …); - vergoeding belastingvrij maken (zoals bij de opvanggezinnen): komt nu in hoogste schijf + verhoogde sociale lasten; - ook vergoeding voor lager aantal kinderen (minder dan 7); - te hoge drempel (niet koppelen aan opleidingen want geen tijd ervoor, alles moet perfect zijn); - hogere kostenvergoeding bij starters (startkapitaal); - papiermolen i.v.m. aanvraag afschaffen, attest van toezicht van Kind en Gezin zou voldoende moeten zijn; - kostenvergoeding afhankelijk maken van plaatselijke huurprijzen; - vergoeding tijdig storten; - in het begin toen de kostenvergoeding toegekend werd, moesten de minicrèches hun contracten opsturen. Nu is dit niet meer. Wie dus met zwartwerkers werkt krijgt ook subsidies: de overheid subsidieert dus zwartwerk: kan niet! - sinds Kind en Gezin een kostenvergoeding toekent, stelt ze hogere eisen aan de minicrèches, waardoor de volledige kostenvergoeding opgaat aan investeringen en ze zelf uiteindelijk niets overhouden. Daarnaast wordt vaak de opmerking gemaakt dat het kostenforfait niet volstaat om alle kosten te dekken en dat dit veel te weinig aangepast wordt. 8.4 Starters Een praktische stage voor starters vinden velen een must. Ook pleit men voor een verplichte infosessie of opleiding voor de start en een investeringssubsidie bij opstart. Er zou meer begeleiding en duidelijke informatie kunnen gegeven wor-
48
Hoofdstuk 2
den, bijvoorbeeld naar inrichting gebouw, loon, sociale zekerheid … Zo vindt men dat vooraf informatie moet gegeven worden over de lage verdienste in verhouding tot de job. Blijkbaar wordt de job te rooskleurig voorgesteld in de media (reclames). Anderen vinden de startersmap zeer goed. 8.5 Pedagogische vorming Velen pleiten voor de invoer van een minimumdiploma in een verzorgende of pedagogische richting. Enkelen wensen dat dit een diploma op niveau hoger onderwijs is (bijvoorbeeld kleuterleidster). Er is kritiek op de bestaande vorming: de kwaliteit van het huidige aanbod is onvoldoende en de cursussen zouden op meer locaties (en niet enkel in de grootsteden) moeten georganiseerd worden. De prijs blijkt soms ook een drempel. Ook vindt iemand dat er meer vorming en infodagen door Kind en Gezin zelf moeten georganiseerd worden. Anderen vinden dat er wel voldoende en goede vorming is. 8.6 Bedrijfsbeheer Zeer veel minicrèches signaleren een tekort aan bijscholingsmogelijkheden omtrent bedrijfsbeheer specifiek gericht op minicrèches. Dit is blijkbaar een leemte die door het huidig vormingsaanbod niet of te weinig ingevuld wordt. Het is ook moeilijk om bekwame boekhouders te vinden die de sector kennen (d.w.z. minicrèche is geen bedrijf als een ander, inzake fiscaliteit …). Daarom pleit men voor ondersteuning van Kind en Gezin. Daarnaast is het soms onduidelijk waar welke informatie kan opgevraagd worden. Vaak wordt bovendien tegenstrijdige informatie gegeven. Hierdoor zitten minicrèches met vele vragen: Moeten twee zelfstandigen die samen een minicrèche vormen een schriftelijke overeenkomst sluiten? Is men verplicht om met het kostenforfait te werken? Maar ook: Is het wettelijk verboden om als minicrèche met het kostenforfait te werken? Hoe moet het belastingsformulier van de zelfstandige in de minicrèche ingevuld worden? (Op deze laatste vraag kregen we pas na vier maanden en veel aandringen een antwoord van de fiscus). Ook krijgen minicrèches via allerlei kanalen (opleidingscentra, belangengroeperingen, vormingsdagen) advies dat ingaat tegen de regelgeving, bijvoorbeeld: ‘als een kindje niet aanwezig was maar toch een vergoeding moet betalen, dan kan je toch een fiscaal attest uitschrijven’ of: ‘als je het éne jaar met het kostenforfait werkt, dan is het niet mogelijk om het jaar daarop alle kosten te bewijzen’. 8.7 Problemen met het sociaal statuut als zelfstandige Het gaat hier om een bredere problematiek dan alleen deze van de minicrèches. Sommige respondenten kijken hier met afgunst naar het nieuwe sociaal statuut
Profiel van de minicrèches
49
van de onthaalouders. Opmerkingen worden vooral gemaakt over de beperkte sociale bescherming van de zelfstandige in bijberoep. Verder over het feit dat sommige instanties dit statuut niet goed kennen (bijvoorbeeld de mutualiteiten). Vervolgens over de te hoge en te rigide bijdragen vooral wanneer het inkomen heel wisselend is.
9. De stoppers In een aparte bevraging poogden we na te gaan wat de reden was van een groep stoppers om een punt te zetten achter de activiteit als minicrèche. We slaagden erin 13 minicrèches op te sporen die de laatste 2 jaar stopten. We gingen de kenmerken van de groep stoppers na en vergeleken deze voor zover dit mogelijk was met deze van de ‘blijvers’ d.w.z. de huidige minicrèches. Vervolgens onderzochten we de subjectieve redenen van de stopzetting van het bedrijf. 9.1 Kenmerken van de stoppers De gemiddelde feitelijke capaciteit bedraagt 12 plaatsen (zowel voor de respons als voor de populatie). Daarmee zijn deze minicrèches gemiddeld kleiner dan de bestaande minicrèches, die gemiddeld 15 plaatsen hebben. De stoppers komen uit Oost-Vlaanderen (n=6), gevolgd door West-Vlaanderen (n=4) en Antwerpen (n=3). In de populatie gelden dezelfde verhoudingen. Naar rechtsvorm omvatte de groep overwegend zelfstandigen (n=12) en slechts 1 VZW. We vergelijken de kenmerken dan ook verder enkel met de zelfstandige minicrèches. De stoppers hadden gemiddeld een beperktere omkadering: 4,6 kinderen per medewerker versus 4 kinderen voor de blijvers. De verantwoordelijken zijn gemiddeld even oud (gemiddeld 36 jaar) en alle stoppers zijn vrouw net zoals de blijvers. Ze hebben bijna allemaal (10 op 13) een diploma van hoger secundair (vooral kinderverzorgster), bij de blijvers was dit aantal lager (40%). Naar statuut waren ze net als de blijvers vooral zelfstandige in hoofdberoep (n=9) of in bijberoep (n=3). Een persoon behorend tot de VZW was werknemer. We vroegen ook wat het huidig beroep was. Slechts 3 personen zijn zelfstandige gebleven, de overigen werden werknemer (n=6) of huisvrouw (n=2) of studeerden verder. Globaal genomen waren de crèches van de stoppers kleiner en was het kwalificatieniveau van de verantwoordelijke lager. 9.2 Kenmerken van de bedrijfsvoering Wat betreft de kwaliteit van de bedrijfsvoering stelden we vast dat toch 6 van de 13 stoppers een bedrijfseconomisch diploma bezat waarmee ze evengoed zoniet
50
Hoofdstuk 2
beter scoren dan de blijvers (43% met diploma). Ook voor de twee andere indicatoren die hiervoor werden nagegaan scoort men niet slechter: van de 13 stoppers hielden er 9 alle opbrengsten en kosten bij (versus 70% bij de blijvers) en deden er 10 een beroep op een boekhouder (versus 52% bij de blijvers). Wat betreft de gehanteerde tariefregelingen (voor niet-schoolgaanden) wijkt men niet beduidend af van de blijversgroep: meestal hanteert men een vaste prijs per dag of per halve dag. De gemiddelde dagprijzen lagen wel iets lager: 15,8 euro versus 18,4 euro voor een volledige dag en 9,6 euro versus 12,2 euro voor een halve dag. De gemiddelde bezettingsgraad bedraagt 82% waarmee de stoppers op het niveau zitten van de blijvers. Zeven minicrèches huizen in afzonderlijke lokalen, drie in de eigen woning. Bij de blijvers geldt dezelfde verhouding. Ook wat de motieven betreft om een minicrèche open te houden zien we geen duidelijke verschillen met de blijvers: de intrinsieke belangstelling voor het werk zelf was het belangrijkste motief gevolgd door het willen zijn eigen baas zijn. Wat de levensduur van de crèche betreft onderscheidt men zich niet van de levensduur (tot nu toe) van de huidige minicrèches: gemiddeld bestond de crèche 8,8 jaar (versus 8,1 jaar voor de blijvers). Het gemiddelde van de stoppers is wel wat vertekend door een minicrèche die er pas na 36 jaar de brui aan gaf. Wanneer we deze buiten beschouwing laten komen we uit op een gemiddelde levensduur van 6,5 jaar. De helft van de minicrèches die stoppen (6 crèches) doet dit binnen de 5 jaar na opstarten. De overigen stoppen na 6 tot 10 jaar. Wat de troeven betreft die men de eigen minicrèche toedicht verschilt men niet wezenlijk van de blijvers: de kwaliteit is de belangrijkste troef gevolgd door de ervaring en de ligging. Men benadrukt iets meer de mogelijkheid tot opvang op telkens wisselende momenten. Ook boden heel wat stoppers extra dienstverlening aan. 9.3 Subjectieve redenen om te stoppen In de vraagstelling legden we een aantal redenen voor die mogelijk verband kunnen houden met het stopzetten van de activiteit (tabel 2.25).
Profiel van de minicrèches
Tabel 2.25
Motieven voor het stopzetten van zelfstandige opvang (aantallen, meerdere antwoorden waren mogelijk, groep stoppers)
Financieel niet leefbaar De werkdruk was te hoog Problemen i.v.m. de regelgeving* Niet meer nodig voor de eigen kinderen Omstandigheden die niets met de minicrèche te maken hebben Problemen met de capaciteit Pensioen Onvoldoende vraag Andere job gevonden die aantrekkelijker was Ik deed het niet meer graag Intrekking attest van toezicht Conflicten met een andere verantwoordelijke of partner Andere *
51
8 4 2 1 1 1 1 0 0 0 0 0 5
De eisen van Kind en Gezin i.v.m. de opvoeding die niet realistisch zijn: ‘eerst mochten we 19 kinderen opvangen, toen moesten we kamers bouwen want er mogen maar 14 kinderen in één groep zitten’.
De voornaamste reden om te stoppen was duidelijk de financiële leefbaarheid. Voor 8 van de 13 stoppers was de minicrèche niet leefbaar: ‘voor dit aantal uren op een andere job moest je minder werken en heb je veel meer loon’, ‘de ouders betaalden niet, de kinderen waren veel afwezig, er waren kindjes tekort en ik kon amper personeel betalen’, ‘teveel zieke of afwezige kindjes’, ‘er was geen vast inkomen maar wel vaste onkosten die wel steeds moesten betaald worden ook steeds meer en meer onnodige onkosten zoals bijvoorbeeld voor de voedselvergunning’, ‘te hoge huishuur van het pand, teveel kosten en geen subsidies’, ‘de vaste kosten blijven alle maanden hetzelfde, ook als er bijna geen kindjes zijn’, ‘het personeel (bediende) krijgt loon ook als de crèche gesloten is of er bijna geen kindjes zijn’, ‘ieder jaar kwam Kind en Gezin met nieuwe investeringen voor de dag en niet steeds met de meest logische’. Anderen stopten eerder omwille van de hoge werkdruk. De andere redenen werden veel minder aangeduid: problemen i.v.m. regelgeving, niet meer nodig voor de eigen kinderen, omstandigheden die met de minicrèche niets te maken hebben, problemen met de capaciteit, men gaat op pensioen, er is onvoldoende vraag, men heeft een andere job gevonden die aantrekkelijker was, men deed het niet meer graag, het attest van toezicht werd ingetrokken of men had conflicten met een andere verantwoordelijke of partner. Nog andere redenen werden aan het lijstje toegevoegd: na echtscheiding en als hoofd van het gezin was het financieel niet meer mogelijk, de slechte communicatie en hulp (of gebrek aan) van Kind en Gezin, men kon geen medewerkers meer vinden die op zelfstandige basis wilden werken, er waren problemen met de verhuurder van het gebouw die het niet meer toeliet.
52
Hoofdstuk 2
9.4 Suggesties naar het beleid Tenslotte vroegen we de stoppers wat de overheid had kunnen doen om te vermijden dat men ermee stopte. We registreerden de volgende verzuchtingen die toch wel aangeven dat, op zijn zachtst gezegd, overheid en vrij initiatief niet altijd op dezelfde golflengte zitten: - ‘Men zou de controles op dezelfde manier moeten uitvoeren bij een POI als bij gesubsidieerde crèche. Nu zijn er zijn 2 maten en 2 gewichten bijvoorbeeld voor een POI is de controle onaangekondigd, een gesubsidieerde crèche wordt vooraf gewaarschuwd’. - ‘Ik vind het een ondankbare job. De opvang heeft strikte regels maar de ouders niet. Ik heb nog meer dan 2 500 euro tegoed van ouders maar zal nooit mijn geld zien’. - ‘Mijn diploma is gezinshelpster, daardoor kan ik geen subsidies krijgen en dus ook geen personeel betalen. Dat is jammer’. - ‘Het wordt zeer mooi voorgesteld. Het is zeer stresserend, zeer intensief, belastend voor de rug. Meer ondersteuning van Kind en Gezin is nodig. Folders en 1 maal controle per jaar is mooi, maar persoonlijker contact tussen gelijken zou ik liever zien’. - ‘Subsidies en dezelfde mogelijkheden voorzien als voor de gesubsidieerde crèches. Hebben veel meer personeel en mogelijkheden waardoor de werkdruk ook verminderd. In privé-crèches is het onmogelijk om personeel aan te nemen want dan hou je zelf niets meer over op het einde van de maand’. - ‘Men moet inspecteurs sturen met ‘ervaring’ in kinderopvang. Wat op papier kan en mag is in de praktijk niet altijd mogelijk of goed’. - ‘Men moet meer doen financieel. Met verse producten werken is niet leefbaar, zeker niet met de huidige tarieven’. - ‘De jaarlijkse controle van Kind en Gezin zal een ‘must’ zijn in deze branche, maar is een nachtmerrie voor de verantwoordelijken. I.v.m. het puntensysteem: alle jaren hebben ze wel iets anders te vertellen. Terwijl wij de meeste ervaring hebben, komen zij vertellen hoe je het beter anders kunt doen’. - ‘Iets meer kindjes toelaten, de subsidies gemakkelijker toelaten (ik kreeg geen alleen omdat ik niet het nodige diploma had). Alle andere eisen waren in orde. De kosten die ik moest doen voor de brandveiligheid en het speelterrein buiten waren enorm hoog. Dit is misschien wel nodig voor de veiligheid maar daar verdien ik geen cent meer door’. - ‘Als er toch te weinig opvang is, moet de inspectie redelijker zijn. Telt dan alleen maar presteren? Volgens mij is de liefde, tederheid die we geven van essentieel belang. Deze job doe je me je hart’. - ‘Wat mij het meest heeft geërgerd is het feit dat er na 16 jaar intensieve inzet geen dankwoordje vanaf kon van Kind en Gezin. Persoonlijk contact om te vragen naar de reden van stopzetting was er ook niet. Kind en Gezin is meer bureaucratie en ze voeren campagne om hun eigen gezicht niet te verliezen. Wat ben je met inspectrices die beweren geen kinderen meer te kunnen zien of
Profiel van de minicrèches
53
verpleegkundigen van het lokaal bureau die enkele minuten binnenkomen, rondkijken, zich omdraaien, weggaan en zeggen ‘ik bezoek niet graag crèches’’.
10. Besluit In dit hoofdstuk bekeken we het juridisch en morfologisch profiel van de minicrèches en het profiel van de stoppers. Minicrèches kunnen verschillende rechtsvormen aannemen. Uiteindelijk kunnen vier grote groepen onderscheiden worden. Een eerste groep zijn de minicrèches met het statuut van zelfstandige. Deze hebben geen rechtspersoonlijkheid, kunnen persoonlijk aansprakelijk gesteld worden en moeten de regels inzake personenbelasting volgen. Een tweede groep zijn de vennootschappen met rechtspersoonlijkheid. Deze kunnen niet persoonlijk aansprakelijk gesteld worden en volgen de regels van de vennootschapsbelasting. Een derde groep zijn de VZW’s. Eigen aan de VZW is dat deze een rechtspersoon is (in tegenstelling tot een feitelijke vereniging of een zelfstandige) en geen winstoogmerk nastreeft (in tegenstelling tot vennootschappen). Een vierde en laatste groep zijn de minicrèches opgericht door openbare besturen. Uit de interviews met de minicrèches bleek dat er in de praktijk grote onduidelijkheid bestaat over sommige verplichtingen. Vooral de fiscale aangifte van zelfstandigen gebruik makend van het kostenforfait bleek problematisch. In principe kan men werken onder twee statuten: als werknemer of als zelfstandige. Iemand die onder het gezag van een werkgever werkt, is een werknemer. Omdat het duur is om iemand in te schrijven als werknemer opteren vele minicrèches ervoor om met meerdere personen op zelfstandige basis samen te werken. Maar iemand die zich als zelfstandige registreert maar in feite onder het gezag van een werkgever werkt, is een schijnzelfstandige. Bij controle door de sociale inspectie kan dit zware gevolgen hebben voor de werkgever, want die betaalt de rekening. Het is dus van belang dat alle personen in de minicrèche bij de juiste beroepscategorie aangesloten zijn. De grens tussen zelfstandigen en werknemers is evenwel niet altijd lijnrecht en duidelijk. Bijgevolg heerst grote onduidelijkheid bij de minicrèches over de manier waarop zij moeten werken. Deze rechtsonzekerheid is evenwel niet typisch voor minicrèches. Verantwoordelijken zijn allen vrouwen van gemiddeld 35 jaar. Qua opleiding kunnen ze zowel een diploma hoger secundair hebben als een diploma hoger onderwijs. Gemiddeld zijn ze reeds ongeveer 8 jaar bezig. De motieven om met een minicrèche te starten waren vooral de intrinsieke interesse voor het werk en het willen zijn eigen baas zijn. Een beperkte groep startte ermee omwille van de eigen kinderen.
54
Hoofdstuk 2
Wat de toekomstperspectieven betreft geeft 7% van de minicrèches aan ermee te willen stoppen. Geëxtrapoleerd naar alle 647 zijn dit 45 minicrèches wat een hoger aantal is dan het aantal in 2002. Slechts weinig zelfstandigen werken met personeel terwijl vennootschappen, VZW’s en openbare besturen dit wel hebben. De personeelsleden zijn in hoofdzaak vrouwen. Hiervan is het diploma gemiddeld lager dan dat van de verantwoordelijken. Wat het statuut betreft heeft in de zelfstandige minicrèches een kwart van de personeelsleden het statuut van zelfstandige. Dit kan wijzen op schijnzelfstandigheid. Daarnaast tellen die minicrèches veel vrijwilligers en stagiairs onder hun personeel. Ook vennootschappen werken frequent met zelfstandigen. VZW’s en openbare besturen werken met werknemers. In zo goed als alle minicrèches vangt één voltijdse equivalent minder dan zeven kinderen op. Dit betekent dat meer dan één voltijdse equivalent van 38 uur nodig is om zeven kinderen gedurende een volledige dag op te vangen, wat meer is dan het aantal dat door Kind en Gezin vereist is. Dit hangt samen met het feit dat crèches langer open zijn dan 38 uur per week terwijl één voltijdse equivalent maar 38 uur per week werkt. Op piekmomenten zal wellicht wel het niveau van één op zeven gehaald worden, maar op andere momenten zal dit niet mogelijk zijn. Bijna de helft van de zelfstandige minicrèches, de vennootschappen en de VZW’s werden het voorbije jaar geconfronteerd met een verloop van de zelfstandigen en personeelsleden. Enkel de openbare besturen slagen er vrij goed in hun personeel te houden. Wat betreft het bedrijfsbeheer zien we dat de meerderheid van de crèches werkt met een vaste prijs per dag, veelal gecombineerd met een vast bedrag per halve dag en per uur. Slechts een minderheid werkt met een vast bedrag per maand. De vennootschappen vormen hierop een uitzondering want bijna de helft hanteert een vast bedrag per maand. Daardoor bekomt men meer inkomenszekerheid doordat ook een bijdrage moet betaald worden bij afwezigheid van het kindje bijvoorbeeld omwille van ziekte of verlof van de ouders. Openbare besturen wijken duidelijk af van de andere rechtsvormen aangezien men daar voornamelijk de tarieven van Kind en Gezin toepast. In meer dan de helft van de zelfstandige minicrèches heeft niemand een bedrijfseconomisch diploma. Hiervan doet de meerderheid een beroep op een boekhouder. Toch beschikt men in een kwart van de minicrèches niet over een bedrijfseconomisch diploma en doet men toch geen beroep op een boekhouder. Vennootschappen scoren het best op het vlak van bedrijfseconomische kennis. Bovendien hebben alle vennootschappen een boekhouder.
Profiel van de minicrèches
55
Voor de bevraagde minicrèches bedraagt de gemiddelde bezettingsgraad13 80,2%. Er zijn geen verschillen tussen de rechtsvormen en ook de grootte en de ligging speelt geen rol. Ter bespreking van het kwaliteitsbeleid bekeken we twee aspecten: de gevolgde vooropleiding en bijscholing en de score op het kwaliteitsinstrument van Kind en Gezin. Het aantal minicrèches waar één of medewerkers een pedagogische vooropleiding (kinderverzorgster, opvoedkunde, verpleegkunde …) volgde is groot. Ook volgde men in de meeste crèches vorming in 2003. De overgrote meerderheid bekwam een score van vier of meer, wat recht geeft op een kostenvergoeding. In een volgende rubriek inventariseerden we de opmerkingen van de minicrèches i.v.m. de leefbaarheid en de suggesties om deze te verbeteren. We leren eruit dat er in de sector heel wat ‘commitment’ aanwezig doch aan de andere kant is er ook een groot ongenoegen. De bal wordt daarmee teruggekaatst naar de overheid die initiatiefnemers, gezien de maatschappelijke taak die opgenomen wordt en het gevoerde meersporenbeleid, de mogelijkheid moet bieden een redelijk inkomen te verwerven. De stoppers wijken qua profiel vooral af van de huidige minicrèches doordat ze vooral onder de zelfstandigen terug te vinden zijn en doordat ze kleiner zijn en een lagere opleiding hebben. Voor de andere kenmerken zijn er geen duidelijke verschillen. De hoofdreden voor het stoppen was de financiële onleefbaarheid van de minicrèche. Uit de toegevoegde commentaren blijkt dat bij heel wat stoppers dit ‘avontuur’ een bittere nasmaak naliet.
13 De bezettingsgraad is het gemiddeld aantal aanwezige kinderen ten opzichte van het beschikbaar aantal plaatsen.
57
HOOFDSTUK 3 DE FINANCIËLE LEEFBAARHEID
1. Inleiding In dit hoofdstuk komen we tot de centrale onderzoeksvraag: is het financieel leefbaar om een minicrèche open te houden? Om die vraag te beantwoorden, bepalen we in een eerste stap de kosten en opbrengsten voor iedere minicrèche. Aan de hand van deze analyse kunnen we de winstgevendheid becijferen. In een tweede stap analyseren we daarna welke factoren de winstgevendheid van een minicrèche beïnvloeden. We hopen daarmee hefbomen voor het beleid op het spoor te komen. In een derde stap onderzoeken we op basis van een aantal scenario’s de impact van enkele beleidsvoorstellen op de leefbaarheid. Het kostenluik van de vragenlijst werd door 108 minicrèches bruikbaar ingevuld. Deze groep was niet volledig representatief voor het geheel. Slechts twee openbare besturen vulden hun kosten en opbrengsten in. Mogelijk hadden deze diensten het moeilijker omdat er niet altijd een afzonderlijke boekhouding wordt bijgehouden. Daardoor werd deze groep te klein om er verder mee te werken. Voor Brussel beschikken we slechts over de gegevens van twee minicrèches en voor Limburg slechts over de gegevens van vier minicrèches waardoor uitspraken over Brussel en Limburg afzonderlijk niet mogelijk zijn. Voor de andere Vlaamse provincies was de groep wel representatief. Naar grootte van de minicrèche was de groep eveneens representatief. Omdat de organisatie van de minicrèches naar rechtsvorm (zelfstandigen, vennootschappen en VZW’s) sterk verschilt maken we in de beschrijving van de kosten- en opbrengstenstructuur telkens onderscheid tussen de drie groepen.
2. De resultatenrekening In dit gedeelte beschrijven we de kosten, opbrengsten en het resulterend werkingsoverschot en geven we aan hoe we tewerk gaan bij de berekening ervan. De kosten omvatten de volgende rubrieken: gebouwkosten, kosten voor de opvang van de kinderen en kosten van het personeel en de zelfstandigen.
58
Hoofdstuk 3
De werkingsopbrengsten omvatten de ouderbijdragen, de kostenvergoeding van Kind en Gezin en eventueel nog andere subsidies. Het werkingsoverschot is de winst en vormt het inkomen voor de zelfstandige(n). Het was niet zo eenvoudig om betrouwbare overzichten van kosten en opbrengsten te verkrijgen. Veel minicrèches werken met het kostenforfait en zijn niet verplicht om een boekhouding op te stellen. Hierdoor houden zij soms niet systematisch alle gemaakte kosten bij. 2.1 De kosten In de literatuur omtrent kostprijsberekening maakt men een onderscheid tussen directe kosten en indirecte kosten (Jorissen e.a., 1998). Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks betrekking hebben op de kostendrager d.w.z. de minicrèche. Voorbeelden zijn hier kosten zoals personeel, verzekering voor de opgevangen kinderen, kosten voor de eetwareninspectie … Indirecte kosten kunnen niet rechtstreeks worden toegewezen aan de minicrèche. Voorbeelden hiervan zijn bepaalde kosten voor minicrèches die uitgebaat worden in de eigen woning van een verantwoordelijke zoals huur, voeding, afval, transport, elektriciteit … Om de indirecte kosten toe te wijzen maakten we gebruik van verdeelsleutels die verder telkens worden aangegeven. Verder maken we nog een onderscheid tussen vaste en variabele kosten. Het onderscheid is belangrijk bij de bepaling van een aantal kostenposten. ‘Vaste kosten zijn kosten die in totaliteit niet veranderen binnen bepaalde activiteitsgrenzen. Stijgt of daalt de productie binnen deze grenzen, dan veranderen deze kosten niet. Als de onderneming niets produceert, zullen de vaste kosten blijven bestaan.’ (Jorissen e.a., 1998). Vertaald naar minicrèches is de productie de bezetting van de minicrèche op een bepaald moment. Zijn er tijdens een maand vele zieke kindjes, dan zullen de opbrengsten voor die maand laag zijn. Toch moeten kosten zoals huur, personeel, verzekeringen … betaald worden. Dit zijn de vaste kosten. Enkel door een uitbreiding van de capaciteit van de minicrèche zullen deze vaste kosten toenemen. Zo kan de minicrèche ervoor opteren om een groter gebouw te huren waar meer kinderen kunnen opgevangen worden. De vaste kosten zoals huur, personeel … zullen hierdoor stijgen. Maar zolang de capaciteit van de minicrèche dezelfde blijft, blijven de vaste kosten constant. ‘De variabele kosten variëren in totaliteit met de activiteiten: een stijging (daling) van de productie verhoogt (vermindert) de totale variabele kosten.’ (Jorissen e.a., 1998). Voor minicrèches zullen de variabele kosten variëren met het aantal kinderen in de minicrèche. Zijn er op een bepaald moment veel kinderen, dan zullen de variabele kosten hoog zijn. Voeding, medisch en verzorgingsmateriaal, luiers en afval zijn variabele kosten. Afhankelijk van het aantal kinderen dat aanwezig is zullen deze kosten variëren.
De financiële leefbaarheid
59
Het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is niet altijd even duidelijk. Als voorbeeld nemen we de telefoonkosten: de abonnementskosten zijn vast maar de kosten per oproep niet. We spreken hier van semi-variabele kosten. 2.1.1 Gebouwkosten Minicrèches kunnen een gebouw huren (75,5%) of een gebouw in eigendom hebben (24,5%). Voor wie een gebouw huurt bestaan de gebouwkosten uit huur, brandverzekering, onderhoud en herstellingen aan het gebouw en onderhoud van de tuin. Minicrèches die een gebouw in eigendom hebben, betalen naast de brandverzekering, onderhoud en herstellingen aan het gebouw en onderhoud tuin ook onroerende voorheffing. Deze voorheffing wordt berekend op basis van het kadastraal inkomen, waarop een indexatiecoëfficiënt wordt toegepast. De onroerende voorheffing bestaat uit drie delen: een basisheffing voor de Vlaamse overheid, opcentiemen voor de provincies en opcentiemen voor de gemeenten. Op basis van het kadastraal inkomen dat opgevraagd werd in de enquête en de woonplaats van de minicrèches konden we de onroerende voorheffing berekenen. Daarnaast berekenden we voor die minicrèches een afschrijvingsbedrag voor het gebouw. We vertrokken daarbij van de waarde van het gebouw, zoals ze door de minicrèche geschat werd. We schreven het gebouw af over 33 jaar (3% per jaar). Tot slot kunnen die minicrèches ook kosten hebben door afbetaling van de lening. In principe wordt enkel het deel intrest dat betaald wordt aan de bank ten laste genomen van het resultaat. Omdat minicrèches heel vaak geen onderscheid maken tussen aflossing van de lening en de intrest zullen we deze post buiten beschouwing laten. Voor minicrèches die in de eigen woning kinderen opvangen zijn de kosten indirect. Dit betekent dat ze niet rechtstreeks kunnen toegewezen worden aan de minicrèche of het eigen huishouden van de zelfstandige. Zo wordt de elektriciteit bijvoorbeeld niet apart gefactureerd voor de minicrèche en voor het private huishouden. Om de kosten aan de minicrèche toe te rekenen gaan we uit van het percentage van de woning dat voor de minicrèche gebruikt wordt plus de helft van het percentage van de woning dat zowel voor de minicrèche als privé gebruikt wordt. De totale gebouwkosten vermenigvuldigen we met dit percentage. 2.1.2 Kosten voor de opvang van de kinderen In dit luik bekijken we de kosten die men moet doen om kinderen te kunnen opvangen. In eerste instantie moet het gebouw ingericht worden met meubilair, elektrische toestellen, speelgoed ... Voor deze investeringen berekenen we een afschrijvingskost. Daarnaast geeft de minicrèche ook kosten door het gebruik van
60
Hoofdstuk 3
energie en water, voor de administratie, voor het transport (vervoer van de kinderen, boodschappen doen …) en de verzekeringen. Ook de voeding en verzorging van de kinderen kost geld. Tot slot maakt de minicrèche kosten door aankoop van cadeautjes voor de kinderen en reclame. 2.1.2.1 Afschrijvingen inboedel Om de waarde van de inboedel te kennen vroegen we aan de minicrèches om de totale waarde ervan te schatten (meubilair, elektrische toestellen, speelgoed ...). Als leidraad verwezen we naar de polis van de brandverzekering waar de inboedel vaak al geschat werd. Vervolgens berekenden we het afschrijvingsbedrag door de inboedel over 10 jaar af te schrijven. Dit is het afschrijvingspercentage dat door de fiscus wordt vooropgesteld. Voor minicrèches die kinderen in de eigen woning opvangen werd de oppervlakte van de woning gebruikt als verdeelsleutel voor de waarde van de inboedel. De mediaanwaarde van de inboedel bedroeg 19 977 euro, het percentiel 25 kwam op 12 500 euro en het percentiel 75 op 25 200 euro. De investeringen zijn scheef verdeeld voor de hoogste bedragen doordat een aantal minicrèches zeer grote investeringen deden. Het maximum bedroeg 125 000 euro. We stelden daarbij een significant verband vast tussen de capaciteit van de minicrèche en de gedane investeringen (correlatie=0,27; p<0,05) in de richting die te verwachten was: een grotere minicrèche heeft hogere investeringen voor de inboedel (zie ook tabel 3.1). Tabel 3.1
Waarde van de inboedel naar grootte van de minicrèche (in euro)
Grootte
N
Gemiddelde
Mediaan
Minimum
Maximum
Klein (8-12 plaatsen) Middelgroot (1317 plaatsen) Groot (18-22 plaatsen)
18 58
17 743 22 728
16 625 15 000
3 700 2 500
37 000 100 000
32
32 936
25 000
6 000
125 000
2.1.2.2 Energie en water Iedere minicrèche heeft kosten voor elektriciteit, gas en water. Voor minicrèches die kinderen in de eigen woning opvangen zijn dit indirecte kosten. Opnieuw gebruikten we de oppervlakte van de woning als verdeelsleutel. 2.1.2.3 Administratieve kosten Aan de hand van deze rubriek hebben we een zicht op de administratiekosten zoals telefoonkosten, aankopen van software, drukwerk, fotokopieën en postzegels. Ook het ereloon van de boekhouder werd hier bevraagd. Aan minicrèches
De financiële leefbaarheid
61
die in de eigen woning opvang doen, vroegen we om enkel het deel van de kosten voor de minicrèche in de vragenlijst in te vullen. We lieten de minicrèches dus vrij om zelf de meest geschikte verdeelsleutel te hanteren. 2.1.2.4 Transportkosten Om de transportkosten te kennen vroegen we het aantal afgelegde kilometer per maand in functie van de minicrèche. Dit kan bijvoorbeeld zijn om de kinderen van school op te halen of om boodschappen te doen. Om hiervan de kost te kennen rekenen we met een forfaitair bedrag van 0,15 euro per kilometer. Dit is het bedrag dat ook door de fiscus aanvaard wordt per kilometer voor het woon-werkverkeer. We gaan ervan uit dat dit bedrag alle kosten dekt, dus naast benzine ook de autoverzekering, de afschrijving van de wagen … 2.1.2.5 Voeding Doordat veel minicrèches met het kostenforfait werken houden zij soms niet systematisch alle gemaakte kosten bij. Hierdoor is het moeilijk om een correcte schatting van de voedingskosten te bekomen. Daarom hebben we ervoor geopteerd om die kosten op basis van 15 cases te schatten. Omdat voedingskosten variabel zijn konden we een kost per opgevangen kind berekenen. Die kost rekenden we vervolgens toe aan alle andere minicrèches. Per opvangdag bedraagt de kost voor voeding gemiddeld 1,72 euro per voltijds kindje. In vijf bevraagde minicrèches moeten de ouders zelf de voeding meebrengen. Voor hen rekenen we de kost van de maaltijden uiteraard niet toe. 2.1.2.6 Medisch- en verzorgingsmateriaal, luiers en afval Medisch- en verzorgingsmateriaal, luiers en afval zijn variabele kosten. Afhankelijk van het aantal kinderen dat aanwezig is zullen deze kosten variëren. We hebben er ook voor geopteerd om die kosten op basis van een beperkt aantal cases te schatten. Het medicatie- en verzorgingsmateriaal schatten we op basis van 13 cases op gemiddeld 0,20 euro per plaats per openingsdag. Slechts bij 24 minicrèches (22%) moeten ouders dit zelf meebrengen. Op basis van de cases schatten we de kost van luiers op 0,45 euro per plaats per openingsdag. Aangezien deze kost enkel voor kleine kinderen geldt kan dit een overschatting zijn voor minicrèches met veel buitenschoolse opvang. Slechts 20 minicrèches leveren zelf de luiers, in alle andere minicrèches brengen de ouders die mee.
62
Hoofdstuk 3
De kost voor afval berekenden we op basis van 6 minicrèches. We berekenden een gemiddelde kost van 0,12 euro per kind en per dag. We toetsten deze kost aan de gegevens verzameld door Dreezen (2003) in het onderzoek omtrent de kosten en opbrengsten van zelfstandige onthaalouders. Op basis van 49 onthaalouders bekwamen we daar een afvalkost van gemiddeld 0,13 euro14 per kind per opvangdag, wat dus volledig in de lijn ligt met onze eigen schatting. 2.1.2.7 Eetwareninspectie Van Kind en Gezin zijn minicrèches verplicht een vergunning voor voedselbereiding en/of verdeling aan te vragen bij de eetwareninspectie. Afhankelijk van het aantal personen die bij het bereiden van de voeding betrokken zijn moet voor die vergunning een bedrag betaald worden (zie volgende tabel). Voor minicrèches zal dit meestal 60 euro bedragen. Tabel 3.2
Kostprijs van de vergunning tot het fabriceren en/of in de handel brengen van voedingsmiddelen afhankelijk van het aantal personeelsleden Aantal bezoldigde personen, werkzaam in de inrichting, die bij de fabricage of de handel in voedingsmiddelen betrokken zijn 0 1-4 5-9 10-19 20-49 50-99 >100
Kostprijs (euro/jaar) Bron:
50
60
65
75
89,5
114,5
139,5
Eetwareninspectie (2004)
2.1.2.8 Verzekeringen voor de opgevangen kinderen Minicrèches zijn verplicht om een verzekering ‘Burgerlijke Aansprakelijkheid’ af te sluiten voor het aantal op te vangen kinderen. Daarnaast kan eventueel een verzekering lichamelijke ongevallen voor de kinderen afgesloten worden. 2.1.2.9 Marketingkosten Marketingkosten zijn de kosten voor het maken van reclame en voor het geven van cadeautjes aan de kinderen. Dit zijn cadeautjes die de kinderen krijgen voor speciale gelegenheden en het knutselmateriaal nodig om die geschenkjes te maken. Beide kosten werden per minicrèche opgevraagd en moeten dus niet geschat worden. Deze kosten zijn variabel. Hoe lager de bezetting, hoe meer reclame (bijvoorbeeld het bekendmaken van vrije plaatsen) zal moeten gemaakt worden om
14 Twee extremen met een geschatte kost van 0,7 euro per plaats per opvangdag en 1 euro per plaats per opvangdag lieten we buiten beschouwing.
De financiële leefbaarheid
63
de bezetting op te vijzelen. Anderzijds zullen de kosten voor cadeautjes wellicht toenemen naarmate de bezetting hoger is. Duurzaam speelgoed rekenen we hier niet mee aangezien dit al meegerekend werd in de inboedelschatting en we er bijgevolg een afschrijvingskost voor berekenden. 2.1.2.10 Kosten die niet werden opgenomen in de berekening Een aantal kosten werd niet opgenomen in de berekening. Het gaat om kosten van onderhoud, linnen en wasproducten. Bij de cases is de variatie hiervan zo groot dat geen degelijk gemiddelde kan berekend worden. Ook kosten voor literatuur en lidmaatschappen van vereniging werden niet opgenomen, ook hier beschikken we over te weinig gegevens, maar voor de bevraagde minicrèches schommelt dit rond de 100 euro. 2.1.3 Kosten voor het personeel en de zelfstandigen 2.1.3.1 Personeelskosten De belangrijkste personeelskost is het loon van het personeel. Dit omvat de brutobezoldigingen, RSZ, eindejaarstoelage, vakantiegeld, … De personeelskosten werden opgevraagd per jaar. Om vergelijking tussen minicrèches mogelijk te maken, rekenden we deze kost om naar een loonkost per uur. Volgende tabel illustreert dit. De loonkosten zijn het laagst voor zelfstandigen en vennootschappen. Maar ook voor VZW’s en openbare besturen is de loonkost laag. Voor die laatste twee groepen is dit voornamelijk te wijten aan loonsubsidies die toegekend worden vanuit de overheid. Aangezien niet alle VZW’s en openbare besturen hierop beroep doen is de variatie van de loonkost hoog. Tabel 3.3
Gemiddelde loonkost per uur*
Gemiddelde Standaarddeviatie Minimum Maximum *
Zelfstandige (gewogen, n=16)
Vennootschap (n=5)
VZW (n=19)
Openbaar bestuur (n=3)
6,5 2,3 3,1 10,5
7,1 3,3 4,1 12,6
11,9 6,9 1,9 24,8
14,6 2,2 12,5 17,0
Met uitsluiting van zelfstandigen, stagiairs, vrijwilligers en meewerkende echtgenoten.
Negen zelfstandige minicrèches die personeel tewerkstellen, gaven de totale personeelskost niet op. Voor die minicrèches maakten we een schatting op basis van de gewogen gemiddelde loonkost per uur van de andere zelfstandige minicrèches.
64
Hoofdstuk 3
Bovenop de uitbetaling van het loon moeten ook andere personeelskosten betaald worden. Ten eerste betaalt de minicrèche beheerskosten aan het sociaal secretariaat waarbij de minicrèche aangesloten is. Daarnaast zullen minicrèches ook kosten hebben voor bijscholing van de personeelsleden. Tot slot zijn minicrèches die werknemers in dienst hebben verplicht zich aan te sluiten bij een arbeidsgeneeskundige dienst en moeten zij een verzekering voor arbeidsongevallen afsluiten. 2.1.3.2 Sociale bijdragen als zelfstandige of vennootschap Iedere zelfstandige, zowel in hoofd- als in bijberoep is verplicht zich aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Dit fonds int de sociale zekerheidsbijdragen. Deze bijdragen worden berekend op basis van de nettoberoepsinkomsten van de zelfstandige, dit is na aftrek van de beroepskosten. Gehuwde vrouwen en weduwen kunnen een vrijstelling of vermindering van het betalen van sociale zekerheidsbijdragen bekomen wanneer zij een laag inkomen hebben (zie hoofdstuk 1). Door de toepassing van het forfait van 12,15 euro hebben veel zelfstandige minicrèches een laag inkomen en kunnen zo deze vrijstelling verkrijgen. Volgende tabel geeft de sociale bijdrage die per zelfstandige betaald wordt in minicrèches. Enkel in de zelfstandige minicrèches en in de vennootschappen hebben één of meerdere personen het statuut van zelfstandige in hoofd- of bijberoep. Uit de tabel blijkt dat er een zeer grote variatie is. In 22% van de minicrèches (n=21) betaalde men helemaal geen sociale bijdrage. Tabel 3.4
Jaarlijkse sociale bijdrage per zelfstandige in zelfstandige minicrèches en vennootschappen (n=89, in euro)
Spreidingsmaat Minimum 25% Mediaan 75% Maximum
Bijdrage 0 150 1 071 1 900 4 270
2.1.3.3 Werkingsoverschot Minicrèches die met personeel werken betalen bezoldigingen, terwijl minicrèches die met zelfstandigen werken hun inkomsten voor die personen genereren via het werkingsoverschot. Als we uitgaan van de assumptie dat alle winst uitgekeerd wordt aan de zelfstandigen, dan kan het werkingsoverschot als het inkomen voor de zelfstandigen beschouwd worden.
De financiële leefbaarheid
65
2.1.3.4 Kosten die niet werden opgenomen in de berekening Kosten voor de aansluiting bij de mutualiteit, gewaarborgd inkomen en pensioensparen zijn verder niet opgenomen. Zelfstandigen zijn verplicht zich aan te sluiten bij een mutualiteit, daarnaast kunnen zij zich verzekeren tegen inkomensverlies via een verzekering gewaarborgd inkomen en pensioensparen. Omdat dit kosten zijn die elke zelfstandige persoonlijk moet dragen werden deze niet opgevraagd. 2.1.4 Overzicht van de kosten Omwille van de vergelijkbaarheid van de gegevens drukken we de kosten, opbrengsten en werkingsoverschotten steeds uit per beschikbare plaats. Het heeft immers weinig zin crèches van een ongelijke grootte met elkaar te vergelijken en er een gemiddelde of spreiding voor te berekenen. Doordat geen enkele minicrèche met nacht- of weekendopvang het financiële luik invulde zijn alle crèches vijf dagen per week open zodat alleen het aantal vakantiedagen dat men neemt het aantal openingsdagen beïnvloedt. In de tabel geven we telkens de mediaan omdat niet voor alle kosten een goed gemiddelde kan berekend worden. Doordat we rekenen met medianen kan het totaal van de werkingskosten verschillen van de som van de afzonderlijke posten.
66
Hoofdstuk 3
Tabel 3.5
Mediane kosten per beschikbare plaats Zelfstandig (n=86, gewogen)
1
2
Vennootschap (n=9)
VZW (n=14)
Gebouwkosten Huur Afschrijvingen gebouw1 Onroerende voorheffing1 Onderhoudswerken gebouw Onderhoudswerken tuin1 Brandverzekering
437,00 321,73 0 0 12,33 0 12,30
536,80 461,52 0 0 10,15 3,41 19,93
363,51 271,94 0 0 18,04 0 8,71
Kosten voor de opvang van de kinderen Afschrijvingen inboedel Elektriciteit, water en gas Onderhoud en herstelling uitrusting Verzekeringen Voeding2 Eetwareninspectie2 Administratie Transport Verzorging2 Luiers1 2 Afval2 Cadeautjes en knutselmateriaal Reclame
759,9
827,42
901,62
113,64 100,00 2,82
115,83 101,04 5,00
145,83 131,98 0
12,42 316,9 4,29 44,67 13,11 35,06 0 22,11 21,43 0
26,86 353,98 3,19 94,53 8,09 41,16 0 24,70 13,49 0
21,70 318,29 3,76 65,68 0,72 36,00 0 21,60 3,18 1,47
Kosten personeel en zelfstandigen Personeelskosten Opleiding Totale sociale bijdragen zelfstandigen Werkingsoverschot
1 772,64 0 3,57 119,76
2 372,54 610,07 4,33 89,73
3 545,61 4 038,92 3,90 0
1 424,63
1 959,30
-56,07
Totaal
3 025,23
3 807,74
4 856,96
De mediane kost is 0 door het groot aantal minicrèches dat geen uitgaven heeft voor deze kostenpost. Laten we deze minicrèches buiten beschouwing dan bekomen we volgende medianen: afschrijvingen gebouw: 249,88 euro (zelfstandigen), geen enkel VZW of vennootschap heeft een gebouw in eigendom; Onroerende voorheffing: 29,77 euro (zelfstandigen); Onderhoudswerken tuin: 14,23 euro (VZW), 36,37 euro (vennootschap) en 15,57 euro (zelfstandig); Luiers: 92,00 euro (VZW), 95,29 euro (vennootschap) en 79,48 euro (zelfstandigen). Eigen schatting.
Voor de drie rechtsvormen zijn de kosten voor het personeel en de zelfstandigen in de minicrèche het grootst. Kosten voor de opvang van de kinderen vertegenwoordigen de tweede grootste post. Voeding is daarin de belangrijkste uitgave gevolgd door de afschrijvingen op de inboedel en de energie- en waterkosten. De gebouwkosten zijn het laagst. In de vorige tabel zijn de kosten voor huur, afschrijvingen gebouw en onroerende voorheffing vertekend doordat een deel van de
De financiële leefbaarheid
67
minicrèches een gebouw huurt en een ander deel een gebouw in eigendom heeft. Voor wie een gebouw huurt is de mediane huur per plaats 403,7 euro per jaar. Voor wie een gebouw in eigendom heeft bedraagt de mediane afschrijving per plaats 250,0 euro per jaar en de mediane onroerende voorheffing bedraagt 30 euro per plaats en per jaar. We bespreken de kosten in de volgende rubriek samen met de spreiding. 2.1.5 Spreiding van de kosten In de volgende figuren stellen we achtereenvolgens de spreiding van de drie grote kostenrubrieken grafisch voor (box en whiskerplots15). De horizontale as geeft de rechtsvorm en op de verticale as staan de kosten. Wat de gebouwkosten betreft zijn er verschillen tussen de rechtsvormen. VZW’s hebben de laagste mediane kost. Deze kosten zijn het grootst bij de vennootschappen.
1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 Zelfstandig Figuur 3.1
Vennootschap
VZW
Box en whisker plot van de gebouwkosten per beschikbare plaats (in euro in 2003)
15 Een box-and-whisker plot is een manier om data voor te stellen. De ‘box’ wordt getekend met aan de twee uiteinden het percentiel 10 en het percentiel 90; het 25 kwartiel (Q1) en het 75 kwartiel (Q3) worden geïllustreerd door de uiteinden van de inkeping. De mediaan is de lijn in de box. De ‘whiskers’ worden getrokken tot aan het percentiel 5 en het percentiel 95.
68
Hoofdstuk 3
De kost voor de opvang van de kinderen vormt de tweede belangrijkste kost voor de minicrèches. Deze kosten vertonen weinig variatie bij zelfstandigen en vennootschappen. Dit wijten we deels aan de kosten voor voeding, verzorging en afval die geschat werden, maar ook de andere kosten vertonen weinig variatie. Er zijn wel een aantal extremen met zeer hoge uitgaven.
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0 Zelfstandig Figuur 3.2
Vennootschap
VZW
Box en whisker plot van de kosten voor de opvang per beschikbare plaats (in euro in 2003)
De belangrijkste uitgave is de kost voor het personeel en de zelfstandigen. Dit berekenden we door de bezoldigingen en sociale lasten samen te tellen met het werkingsoverschot. Uit de volgende figuur blijken grote verschillen tussen de drie rechtsvormen waarbij de zelfstandigen een lage mediane kost aangeven, de vennootschappen een iets hogere en de VZW’s een zeer hoge. Dit hangt samen met de lagere lonen die zelfstandigen en vennootschappen voor hun werknemers uitbetalen, met het alles bij mekaar toch lage werkingsoverschot dat de zelfstandigen zichzelf kunnen uitkeren en met lagere sociale lasten (en sociale bescherming) verbonden met het statuut van zelfstandige.
De financiële leefbaarheid
69
10000
8000
6000
4000
2000
0
-2000 Zelfstandig Figuur 3.3
Vennootschap
VZW
Box en whisker plot van de kosten voor het personeel plus het werkingsoverschot per beschikbare plaats (in euro in 2003)
Binnen de VZW’s is de spreiding groot. Een aantal VZW’s ontvangt subsidies, waardoor hogere loonkosten kunnen betaald worden. Andere VZW’s werken zonder subsidies, hierdoor zijn hun lonen veel lager. 2.2 De opbrengsten 2.2.1 Beschrijving van de opbrengsten De belangrijkste inkomsten voor minicrèches zijn de ouderbijdragen. Dit is het totaal aan inkomsten van de ouders, inclusief de gevraagde supplementen. Doordat minicrèches vrij hun ouderbijdragen kunnen bepalen zijn er verschillen tussen de minicrèches. Om dit te illustreren geven we in de volgende tabel de verdeling van de ouderbijdrage per dag uitgedrukt per voltijds kindje. Voor zelfstandige minicrèches en vennootschappen berekenden we ook een gemiddelde. Omwille van de grote variatie binnen de VZW’s berekenen we hiervoor geen gemiddelde.
70
Tabel 3.6
Hoofdstuk 3
Ouderbijdrage per voltijds kind en per dag Zelfstandige (gewogen, n=86) In aantal In %
Minder dan 5 euro 5-9,9 euro 10-14,9 euro 15-19,9 euro ≥20 euro Gemiddelde (in euro) Standaarddeviatie (in euro)
0 8 32 37 8
0,0 9,9 37,7 43,4 9,1 15,1 3,7
Vennootschap (n=9) In aantal In % 0 0 1 5 3
0,0 0,0 11,1 55,6 33,3 17,9 3,9
VZW (n=14) In aantal In % 2 1 5 5 1
0,0 7,1 35,7 35,7 7,1 -
De gemiddelde bijdrage van zelfstandigen is significant lager dan deze van de vennootschappen (t-test: p=0,02). Men stapt dus wellicht pas over naar een vennootschap wanneer men zeker is dat men voldoende inkomsten kan genereren. De subsidies bestaan vooreerst uit de kostenvergoeding van 381,39 euro per opvangplaats per jaar (voor 2003). De kostenvergoeding wordt bepaald aan de hand van de toegekende capaciteit. Aangezien er geen rekening gehouden wordt met het werkelijk aantal opgevangen kinderen, kan deze inkomst als vast beschouwd worden. De meeste vennootschappen (90%), VZW’s (80%) en openbare besturen (83%) vroegen deze subsidie aan. Daartegenover staat dat slechts één op twee zelfstandigen (57%) de subsidie aanvroeg in 2003. Zelfstandigen geven hiervoor als voornaamste reden op dat deze kostenvergoeding moet aangegeven worden aan de belastingen waardoor ze gedeeltelijk fiscaal weer afgeroomd wordt. Ook wordt vermeld dat men er geen aanspraak kan op maken aangezien men geen cursussen volgde of niet beschikt over het juiste diploma. Daarnaast kunnen minicrèches andere subsidies ontvangen zoals loonsubsidies in het kader van sociale tewerkstellingsprojecten of toelagen van het provinciebestuur, de gemeente, het Fonds voor Collectieve Uitrustingen ... Volgende tabel illustreert dat slechts een beperkt aantal minicrèches toelagen ontvangt. Enkel bij de VZW’s is dit percentage hoog: één op twee minicrèches ontvangt extra subsidies.
De financiële leefbaarheid
Tabel 3.7
71
Het aantal minicrèches dat andere subsidies ontving (dan de kostenvergoeding van Kind en Gezin) (gegevens voor 2003, in absolute aantallen)
Totaal Naar subsidiebron Gemeente Loonsubsidies (ex-DAC, GESCO) Kind en Gezin Provincie
Zelfstandige (gewogen, n=96)
Vennootschap (n=9)
VZW (n=17)
Openbaar bestuur (n=3)
10
1
9
1
6
1
1 4 2 1
1 1
3 2
De subsidies worden in hoofdzaak toegekend door de gemeente. Enkele VZW’s en één openbaar bestuur ontvangen loonsubsidies in het kader van sociale tewerkstellingsprojecten. De provincies spelen hier een beperkte rol. Het bedrag aan subsidies varieert van 150 tot 2 500 euro voor zelfstandige minicrèches. Slechts één vennootschap ontvangt subsidies en dit voor een bedrag van 250 euro. VZW’s ontvangen hogere subsidies die liggen tussen 1 053 en 104 000 euro. Ook een openbaar bestuur ontvangt een toelage ten belope van 110 000 euro. Uit een correlatieanalyse blijkt dat de subsidies voor VZW’s duidelijk samenhangen met een ‘lage’ ouderbijdrage (correlatie=-0.83; p<0.05). Dit wijst er op dat deze subsidies gekoppeld zijn aan een sociaal tariefbeleid. Merkwaardig is dat de tarieven van de zelfstandigen zonder subsidie ongeveer vergelijkbaar zijn. Voor de openbare besturen kon deze correlatie omwille van het kleine aantal niet berekend worden. 2.2.2 Overzicht van de opbrengsten In onderstaande tabel geven we de werkingsopbrengsten naar rechtsvorm voor zelfstandigen, vennootschappen en VZW’s. Om vergelijking mogelijk te maken bekijken we dit telkens per beschikbare plaats. We geven telkens de mediaan omdat de variatie voor VZW’s zo groot is dat een rekenkundig gemiddelde weinig zin heeft. Doordat we rekenen met medianen kan het totaal van de werkingskosten verschillen van de som van de afzonderlijke posten.
72
Tabel 3.8
Hoofdstuk 3
Mediane opbrengsten per beschikbare plaats Zelfstandig (n=86, gewogen)
Vennootschap (n=9)
VZW (n=14)
Inkomsten ouders Subsidies Kostenvergoeding
2 800,93 0 377,74
3 500,00 0 381,39
2 730,18 509,68 383,19
Totaal
3 067,04
3 807,74
4 856,96
Uit de tabel leiden we af dat zelfstandigen en vennootschappen het minst werkingsopbrengsten genereren wat vooral samenhangt met het ontbreken van subsidies. Vennootschappen ontvangen dan weer het meest inkomsten van de ouders wat samenhangt met de hogere ouderbijdrage die men rekent (zie hoger). Wat de kostenvergoeding van Kind en Gezin betreft scoort men wel op hetzelfde niveau. 2.2.3 Spreiding van de opbrengsten Volgende figuur geeft een beeld van de spreiding voor de drie rechtsvormen. De zelfstandige minicrèches en de vennootschappen vertonen een normale verdeling.16 Bij de VZW’s vinden we een grote spreiding veroorzaakt door de grote verschillen inzake subsidiëring. Een aantal VZW’s ontvangen zeer hoge loonsubsidies (zie hoger).
16 Shapiro Wilktest p>0,05.
De financiële leefbaarheid
73
12000
10000
8000
6000
4000
2000
0 Zelfstandig Figuur 3.4
Vennootschap
VZW
Box en whisker plot van de totale opbrengsten
2.3 Het werkingsoverschot en de financiële leefbaarheid Om een uitspraak te kunnen doen over de financiële leefbaarheid bekijken we het werkingsoverschot. Dit is het inkomen dat de zelfstandigen verwerven na betaling van de kosten. Op dit werkingsoverschot moeten de zelfstandigen nog belastingen betalen. Omdat deze belasting afhangt van de persoonlijke situatie van de zelfstandige kunnen we dit niet berekenen. Door het gebruik van het kostenforfait en door toepassing van het huwelijksquotiënt zal deze belasting voor vele zelfstandigen laag zijn (zie hoofdstuk 2; 3.2 fiscaal statuut). Daarnaast kan de zelfstandige nog uitgaven hebben voor mutualiteit, verzekeringen tegen verlies van inkomen en pensioensparen. Deze uitgaven zitten ook nog niet vervat in de kosten voor de minicrèche. In de volgende tabel presenteren we in de tweede kolom de arbeidsduur per zelfstandige. Hieruit blijkt dat drie op vier zelfstandigen meer dan 38 uur per week werkt. Daartegenover staat dat een aantal personen slechts gedurende een beperkt aantal uren per week in de minicrèche werkt. In de derde kolom deelden we de totale arbeidsduur van de zelfstandigen in de minicrèche door het aantal zelfstandigen. De zelfstandigen werken hard: in meer dan de helft van de crèches werkt men gemiddeld meer dan 50 uur, bij drie op vier minicrèches is dit gemiddeld meer dan 60 uur.
74
Hoofdstuk 3
Tabel 3.9
*
Arbeidsduur van de zelfstandigen (in uren per week)
Spreidingsmaat
Arbeidsduur per zelfstandige
Gemiddelde arbeidsduur van de zelfstandige per minicrèche*
100% maximum 95% 75% Q3 50% mediaan 25% Q1 5% 0% minimum
90 70 60 50 37,5 18 1,5
90 70 60 54,4 40,5 29,2 19,3
Totale arbeidsduur van de zelfstandigen in de minicrèche/aantal zelfstandigen in de minicrèche.
In tabel 3.10 geven we de verdeling van de winst per zelfstandige en per zelfstandige uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Tabel 3.10
Winst per zelfstandige per maand (in euro, n=82) Winst per zelfstandige1
<0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1250 1 250-1500 >1 500 1 2
Winst per zelfstandige, uitgedrukt in voltijdse equivalenten2
In absolute aantallen
Cumulatief percentage
In absolute aantallen
Cumulatief percentage
3 5 8 9 20 14 6 17
3,7 9,8 19,5 30,5 54,9 72,0 79,3 100,0
3 7 13 23 14 11 6 5
3,7 12,2 28,1 56,1 73,2 86,6 93,9 100,0
Winst van de minicrèche/aantal zelfstandigen in de minicrèche. Winst van de minicrèche/(aantal gewerkte uren van de zelfstandigen per week/38).
We stellen vast dat het gemiddeld inkomen laag is. Bijna drie op vier zelfstandigen verdient minder dan 1 000 euro17, wat ongeveer overeenkomt met het netto maandloon van een kinderverzorgster die als bediende werkt bij een gesubsidieerd kinderdagverblijf. Zij heeft bovendien een eindejaarspremie en vakantiegeld en werkt maar 38 uren per week.
17 Het brutomaandloon van een kinderverzorgster als bediende bij een gesubsidieerd kinderdagverblijf gaat van ongeveer ±1 300 euro per maand tot ±1 800 euro na 28 dienstjaren (bron: www.kindengezin.be).
De financiële leefbaarheid
75
Om vergelijking tussen minicrèches mogelijk te maken berekenden we de winst ook per voltijdse equivalent. Hiervoor delen we het totaal aantal gewerkte uren per week van de zelfstandigen door 38 uren. Bekijken we de winst per voltijdse equivalent dan verdient amper 15% meer dan 1 000 euro. In de vragenlijst vroegen we ook aan de minicrèches zelf om de financiële leefbaarheid te beoordelen. Ongeveer 54% beweert dat het leefbaar is, zij het met de nodige nuances, 38% stelt onomwonden dat het niet leefbaar is en 8% aarzelt zich uit te spreken. Heel wat respondenten die stellen dat het leefbaar is nuanceren evenwel direct hun antwoord: ‘het levert enkel een minimaal inkomen op’, ‘het is leefbaar voor mij, niet voor het gezin’, ‘het is niet meer dan dat 50/50, maar we hebben toch een minimaal inkomen’, ‘het is vele uren werken voor héél weinig geld’, ‘het kan als men heel sober leeft en als je voltijds meewerkt, tegen een onderbetaald loon’, ‘het kan alleen met de hulp van de echtgenoot’, ‘het is leefbaar omdat ik anders mijn eigen kinderen weg moet brengen’, ‘volgens mijn man is de crèche een ‘dure hobby’’. Enkelen maakten de rekening reeds zelf: ‘50 tot 55 uur werken per week voor een loon van nog geen 1 000 euro of soms tot 1 300 euro per maand’, ‘als verpleegkundige verdiende ik 1 000 euro/maand voor 18 uur per week te werken’, ‘momenteel vinden wij het heel hard en veel werken voor een heel laag loon van ±1 200 euro per maand waarvan nog eigen belastingen, sociale zekerheid, verzekeringen en mutualiteit afmoet’, ‘het is heel moeilijk om financieel rond te komen: per uur uitgerekend komen we soms maar aan 5 euro’ Anderen stellen dat de inkomsten ontoereikend zijn om bijkomend personeel aan te werven of om noodzakelijke investeringen te doen wat dan weer leidt tot overbelasting: ‘mensen in loondienst met volledig statuut zijn voor onze minicrèche niet haalbaar of leefbaar’, ‘het is soms moeilijk. Ik kreeg geen lening voor mijn nieuwe auto die ik nochtans nodig heb voor mijn beroep, om de schoolgaande kinderen te brengen en te halen’. In een aantal opmerkingen wijst men er op dat de zaak leefbaar is door niet alle kosten te rekenen: ‘het is leefbaar omdat wijzelf een hele grote groentetuin hebben’, ‘omdat ik geen personeel moet betalen en hulp krijg van mijn zus’, ‘omdat mijn mama vele uurtjes gratis komt helpen’, ‘ik heb het geluk nog bij mijn ouders te wonen, maar als ik alleen zou wonen zou ik het einde van de maand niet halen’. We confronteren deze subjectieve beoordeling met de cijfers (zie volgende tabel). Vanaf 750 euro per voltijdse equivalent beschouwt de meerderheid de minicrèche als leefbaar. Toch zijn er ook 2 minicrèches met een inkomen van meer dan 1 500 euro per maand die de minicrèche niet leefbaar achten. Bij één minicrèche is dit te wijten aan minder inschrijvingen voor 2004. Volgens de andere minicrèche is de verdienste onvoldoende als alleenstaande zelfstandige in hoofdberoep. De verdienste is ook te laag om aan pensioensparen te doen. Drie minicrèches met een negatief werkingsoverschot noteerden de volgende opmerkingen: ‘we moeten
76
Hoofdstuk 3
afbouwen in personeelsbestand wegens de te hoge loonlast en de te geringe inkomenszekerheid vanuit de opvang’, ‘onze onkosten liggen enorm hoog en onze inkomsten te laag omdat de crèche werkt met soepele uren en dagen en er te veel afwezigheid is’, ‘het enige voordeel is dat ik mijn kinderen niet moet wegbrengen’. Tabel 3.11
*
Leefbaarheid van de minicrèche opgedeeld naar inkomenscategorie (in absolute aantallen, n=82)
Winst per zelfstandige in VTE (in euro per maand)
Ja
Min of meer*
Neen
Totaal
<0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 >1 500
0 1 10 9 9 7 5 3
1 1 1 2 1 1 0 0
2 4 2 12 4 2 1 2
3 6 13 23 14 10 6 5
Deze personen kruisten ja en neen aan.
Slechts vier minicrèches die het kostenluik invulden hebben concrete plannen om te stoppen. Dit aantal is te klein om te zien of hun inkomen hier een invloed op heeft. 2.4 Vergelijking met andere opvangvormen We kunnen de resultatenrekening van de minicrèches vergelijken met deze van de gesubsidieerde kinderdagverblijven. Het Vlaams Welzijnsverbond globaliseerde de resultaten van 42 gesubsidieerde kinderdagverblijven door de grote kostenposten op te tellen. Dit resultaat deelden we door het totaal aantal voltijdse opvangdagen in die gesubsidieerde kinderdagverblijven (n=442 806,2) om de kost per voltijds opgevangen kind per dag te kennen. Ook voor minicrèches berekenden we de kost per voltijds opgevangen kind per dag. We presenteren de resultaten in de volgende tabel.
De financiële leefbaarheid
Tabel 3.12
*
77
De gemiddelde resultatenrekening van minicrèches in vergelijking met gesubsidieerde kinderdagverblijven (per dag per voltijds kind) Zelfstandig (n=86, gewogen)
Vennootschap (n=9)
VZW (n=14)
Gesubsidieerd kinderdagverblijf (n=42)*
Werkingsopbrengsten Ouderbijdragen Subsidies (Kind en Gezin, FCUD, gemeente, provincie, Gesco, DAC, IBF, SM)
16,4 15,1 1,3
19,5 17,9 1,5
32,6 13,4 19,2
54,7 12,6 42,1*
Werkingskosten Goederen en diensten Bezoldigingen en sociale lasten (incl. werkingsoverschot voor zelfstandigen) Afschrijvingen Andere werkingskosten
16,4 5,5 9,6
19,5 6,7 12,1
32,7 6,2 25,2
54,2 8,8 43,3
1,3 0,0
0,7 0,0
1,3 0,0
1,9 0,2
83,3% van de subsidies wordt toegekend door Kind en Gezin, wat overeenkomt met 35,1 euro per voltijds opgevangen kind per dag.
Bron:
Eigen berekeningen op basis van gegevens van het Vlaams Welzijnsverbond, cijfers voor 2002
De 42 bevraagde kinderdagverblijven van het Vlaams Welzijnsverbond ontvingen in 2002 een gemiddelde subsidie vanuit Kind en Gezin van 47,7 euro per voltijds opgevangen kind per dag. Boekhoudkundig wordt dit als volgt ingeschreven: de volledige ouderbijdragen worden ingeschreven als inkomsten van de ouders en het theoretisch subsidiebedrag wordt verminderd met de ouderbijdrage. Zo komt men op 35,1 euro subsidies van Kind en Gezin en 12,6 euro inkomsten uit ouderbijdragen. De kinderdagverblijven in de steekproef van het Vlaams Welzijnsverbond ontvangen een hogere subsidie dan gemiddeld, mede omdat het geen openbare besturen zijn. Volgens de cijfers van Kind en Gezin bekomen de gesubsidieerde kinderdagverblijven een subsidie van 43,5 euro18 per opvangdag van een voltijds kind, waarvan 12,1 euro uit ouderbijdragen (jaarverslag kinderopvang 2002). Daarnaast ontvingen deze kinderdagverblijven gemiddeld 7 euro subsidies via andere kanalen: FCUD, gemeente, DAC, IBF, SM, … Vergelijken we de gesubsidieerde kinderdagverblijven met zelfstandige minicrèches, dan zijn de verschillen erg groot. Terwijl een gesubsidieerd kinderdagverblijf
18 Subsidie per dag per voltijds opgevangen kind = Totale subsidie Kind en Gezin voor gesubsidieerde kinderdagverblijven/totaal aantal voltijdse verblijfsdagen = 109 280 000 euro/ 2 511 835 = 43,5 euro per opvangdag van een voltijds kind.
78
Hoofdstuk 3
meer dan 50 euro ontvangt per opgevangen kind per dag is dit slechts 16 euro voor een zelfstandige minicrèche. Op basis van de kostenposten zien we waardoor dit verschil veroorzaakt wordt. De meeropbrengst van gesubsidieerde kinderdagverblijven gaat bijna volledig naar bezoldigingen en sociale lasten. De bezoldigingen en sociale lasten van de zelfstandige minicrèches bedragen nog geen 25% van de bezoldigingen en sociale lasten in de gesubsidieerde sector. De personeelsomkadering van gesubsidieerde kinderdagverblijven verschilt evenwel niet drastisch van minicrèches (alle medewerkers). Voor baby’s en peuters gelden volgende eisen in gesubsidieerde kinderdagverblijven (gegevens voor 2004): - Per 6,8 plaatsen is er minstens 1 voltijdse begeleid(st)er. - Per 12 plaatsen is er 1/4 sociaal-pedagogische en paramedische prestatie. Per 24 plaatsen is er een extra 1/4 prestatie. Er is steeds minstens een halftijdse verpleegkundige. - Per kinderdagverblijf is er 1/4 logistieke functie. Vanaf 100 plaatsen is dit een halftijdse. Ook hier kunnen we begrijpen dat minicrèches aan de klaagmuur staan. We komen verder terug op deze problematiek in hoofdstuk vier.
3. Determinanten van de omzet en de winst per zelfstandige In dit onderdeel gaan we op zoek naar verklaringen voor de vastgestelde verschillen tussen de minicrèches. Dit moet ons toelaten hefbomen te ontdekken om de leefbaarheid te verbeteren. We maken daarbij telkens gebruik van meervoudige regressieanalyses waarbij verschillende variabelen tegelijkertijd in het model betrokken worden. Voorafgaandelijk schetsen we de bivariate relaties. Om capaciteitsverschillen te elimineren bekijken we de kosten en opbrengsten telkens per beschikbare opvangplaats. Omdat we constateerden dat de opbrengstenstructuur van een aantal VZW’s sterk afwijkt van de andere minicrèches nemen we deze crèches niet op in dit luik. 3.1 De onderzochte variabelen De financiële leefbaarheid kan samenhangen met diverse aspecten van het reilen en zeilen van de minicrèches: het bedrijfsbeheer, de externe marktomgeving doch ook met de regelgeving waarbinnen men moet werken: de regelgeving op het vlak van kinderopvang (regelgeving rond de bezettingsgraad, omkadering per kind, brandveiligheid, verzekeringen …), de sociaalrechtelijke omgeving (statuut zelfstandige, personeelsstatuten …). We selecteerden een aantal variabelen waarvan we vermoeden dat ze een invloed zullen hebben op de kosten- of opbrengsten-
De financiële leefbaarheid
79
structuur: variabelen die de invloed van de marktomgeving weergeven, variabelen in verband met de schaalgrootte van de minicrèche en variabelen in verband met de performantie van de minicrèche. 3.1.1 De externe marktomgeving De externe marktomgeving wordt bepaald door aanbod en vraag naar kinderopvang. Het aanbod aan kinderopvang op provincieniveau is de verhouding tussen het totaal aantal opvangplaatsen en het aantal kinderen tussen 0 en 3 jaar op provincieniveau. Een vraagindicator is het percentage ouders dat regelmatig gebruik maakt van kinderopvang op provincieniveau. Zowel qua aanbod als qua vraag bestaan er grote verschillen tussen de provincies (zie tabel 3.13). Omwille van de kleine aantallen in onze steekproef laten we Limburg (n=4) en Brussel (n=1) voor deze analyse buiten beschouwing. Tabel 3.13
Procentuele verhouding opvangplaatsen ten opzichte van kinderen tussen 0 en 3 jaar op provincieniveau (cijfers voor 2002) en het aantal kinderen dat regelmatig gebruik maakt van kinderopvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar (cijfers voor 2000)
Provincie
West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant Antwerpen Limburg *
Aantal kinderen tussen 0 en 3 jaar
36 318 44 573 33 385 54 563 25 450
Totaal aantal plaatsen
Verhouding totaal aantal plaatsen/ kinderen 0-3 jaar (in %)
Gebruik van georganiseerde opvang* (in %)
32,9 32,1 30,9 27,9 24,5
47,1 48,1 50,1 41,1 32,1
11 954 14 294 10 325 15 203 6 237
Gesubsidieerde en zelfstandige kinderdagverblijven, onthaalouders en minicrèches.
Bron:
Kind en Gezin, witte vlekkenberekening (2002) en Vanpée e.a. (2000) Kinderopvang in Vlaanderen
3.1.2 Variabelen i.v.m. de schaalgrootte van de minicrèche -
Aantal opvangplaatsen in de minicrèche: dit is het aantal beschikbare plaatsen op basis van de oppervlakte van de minicrèche en de aanwezige medewerkers. De globale omkadering: dit is het aantal kinderen per voltijdse equivalent (capaciteit van de minicrèche/totaal aantal voltijdse equivalenten).
3.1.3 Variabelen i.v.m. de ‘performantie’ van de minicrèche -
De bezettingsgraad: het gemiddeld aantal aanwezige kinderen ten opzichte van het beschikbaar aantal plaatsen.
80
-
-
-
-
Hoofdstuk 3
De levensduur van de minicrèche: dit is het aantal jaar dat de minicrèche al bestaat. Kennis bedrijfsbeheer: score 1 indien iemand in de minicrèche een bedrijfseconomische opleiding volgde of als beroep gedaan wordt op een boekhouder, score 0 indien dit niet zo is. Vooropleiding: een score 0 indien geen enkele persoon in de minicrèche een hogere opleiding volgde, score 1 indien minimum één persoon hoger onderwijs volgde. Personeel: de minicrèche werkt met betaald personeel (1) of werkt zonder betaald personeel (0). Onbetaald personeel (vrijwilligers en stagiairs): de minicrèche werkt met onbetaald personeel (1) of niet (0). Reservatie: score 1 indien reservatie op voorhand nodig is en er dus geen vrije plaatsen zijn en score 0 als er onmiddellijk plaats vrij is en men op voorhand niet moet reserveren. Tariefregeling: we onderscheiden twee mogelijke regelingen, een vast bedrag per dag (1) en een vast bedrag per maand (2). KWAPOI-score: een score gegeven door Kind en Gezin voor de kwaliteit van de minicrèche met als minimum één en als maximum zeven.
3.1.4 Andere variabelen -
Rechtsvorm: zelfstandig (1) of vennootschap (2). Buitenschoolse opvang: wel buitenschoolse opvang (1) en geen buitenschoolse opvang (0).
3.2 Determinanten van de omzet: de ouderbijdragen We willen vooreerst nagaan welke factoren een invloed hebben op de opbrengsten. De opbrengsten zijn samengesteld uit de opbrengsten van de ouders, de kostenvergoeding en subsidies. Omdat subsidies slechts beperkt zijn en de kostenvergoeding vast ligt i.f.v. de regelgeving beperken we de analyse tot de ouderbijdragen. Volgens de correlatieanalyse (bivariaat) bleken vijf variabelen een significante correlatie te vertonen met de opbrengsten uit ouderbijdragen: de bezettingsgraad (correlatie=0,39; p<0,01), het aanbod aan kinderopvang in de provincie (correlatie=-0,41; p<0,01), de totale omkadering door zelfstandigen, werknemers en onbetaald personeel (correlatie=-0,23; p=0,03), de rechtsvorm (correlatie=0,28; p<0,01) en de kennis omtrent het bedrijfsbeheer (correlatie=0,28; p<0,01). Alle andere verklarende variabelen (de omkadering, reservaties al of niet nodig, de KWAPOI-score, de levensduur van de minicrèche…) zijn niet significant. We vatten deze resultaten van de bivariate analyse samen in tabel 3.14.
De financiële leefbaarheid
Tabel 3.14
81
Bivariate correlatieanalyse tussen de ouderbijdragen (per beschikbare plaats) en een aantal onafhankelijke variabelen Correlatiecoëfficiënt
Bezettingsgraad Capaciteit Aanbod aan kinderopvang per provincie Gebruik van kinderopvang per provincie Omkadering KWAPOI-score Vrije plaatsen (0) of reserveren nodig (1) Zelfstandig (1) of vennootschap (2) Dagtarief (1) of maandtarief (2) Kennis bedrijfsbeheer (1) of niet (0) Buitenschoolse opvang (1) of niet (0) Werken met personeel (1) of niet (0) Werken met onbetaald personeel (1) of niet (0) Eigen woning (1) of apart gebouw Eigenaar (1) of huurder (0) Aantal jaren dat de minicrèche bestaat Diploma: middelbaar (1) of hoger onderwijs (2)
0,39 0,09 -0,41 -0,10 -0,23 -0,08 0,20 0,28 0,12 0,28 -0,18 0,20 -0,17 0,01 -0,13 0,04 0,06
p-waarde (Significantieniveau) p<0,01 0,41 p<0,01 0,36 0,03 0,54 0,06 p<0,01 0,26 p<0,01 0,09 0,06 0,11 0,94 0,21 0,69 0,59
De multivariate regressieanalyse levert een model op dat 35% van de variantie verklaart (Pr > F<0,01; F=10,16). Tabel 3.15
Meervoudige regressieanalyse met als verklaarde variabele de opbrengsten uit ouderbijdragen
Variabele
Intercept Aanbod in de provincie Bezettingsgraad Rechtsvorm Omkadering
Beta
5 088,85 -132,01 22,89 569,48 -112,87
Gestandaardiseerde beta coëfficiënt 0 -0,34 0,28 0,21 -0,20
Significantie
p<0,01 p<0,01 p<0,01 0,04 0,04
Op basis van de gestandaardiseerde coëfficiënten (voorlaatste kolom van tabel 3.15) zien we welke verklarende variabelen de belangrijkste invloed hebben op het model. Hoe groter de absolute waarde van deze coëfficiënt, hoe groter het belang ervan. Hieruit concluderen we dat het aanbod in de provincie de belangrijkste factor is ter verklaring van de verschillen in ouderbijdragen. In volgende tabel bekijken we deze relatie meer in detail. Deze tabel geeft de inkomsten uit ouderbijdragen en de totale werkingsopbrengsten per provincie. We berekenden dit per opgevangen
82
Hoofdstuk 3
kind en per dag om zo het effect van de bezettingsgraad te elimineren. De inkomsten uit ouderbijdragen per opgevangen kind zijn het laagst in de provincie WestVlaanderen. Ook in Oost-Vlaanderen zijn de tarieven vrij laag in vergelijking met de twee andere provincies. Antwerpen bekomt de hoogste opbrengsten. Tabel 3.16
De gemiddelde werkingsopbrengsten per kind per opvangdag (in euro in 2003)
Totale werkingsopbrengsten Inkomsten ouders Kostenvergoeding en subsidies* *
Antwerpen (n=26)
OostVlaanderen (n=21)
VlaamsBrabant (n=14)
WestVlaanderen (n=25)
18,5 17,2 1,2
16,0 14,9 1,1
17,7 16,2 1,6
14,9 13,6 1,3
Doordat veel minicrèches geen kosten hebben in deze rubriek, kan geen goed gemiddelde berekend worden.
De tweede belangrijkste factor in het model is de bezettingsgraad. Dit is vrij logisch: hoe meer kinderen opgevangen worden hoe hoger de inkomsten uit ouderbijdragen. Ook de rechtsvorm heeft een effect op de inkomsten uit ouderbijdragen. Vennootschappen bekomen grotere inkomsten uit ouderbijdragen dan zelfstandigen (zie hoger). Tot slot is de omkadering (aantal kinderen per medewerker) een verklarende variabele. Hoe beter de minicrèche omkaderd is hoe hoger de inkomsten uit ouderbijdragen zijn. Mogelijk is de relatie eerder in de andere richting. Crèches die hoge inkomsten uit ouderbijdragen kunnen genereren kunnen ook met meer personen samenwerken. We gingen na of dit dan ook overeenkomt met een betere kwaliteit. Er is evenwel geen significante correlatie tussen omkadering en de KWAPOI-score (correlatie=0,14; p=0,26). 3.3 Determinanten van de winst per zelfstandige Om te achterhalen welke factoren de winst per zelfstandige (in voltijdse equivalenten) bepalen voeren we vooreerst een bivariate correlatieanalyse uit. In de volgende tabel geven we de resultaten hiervan. Hieruit blijkt dat de winst per zelfstandige een significant lineair verband (p<0,05) vertoont met de bezettingsgraad, de globale omkadering (zelfstandigen, vrijwilligers en werknemers), de capaciteit van de minicrèche, de locatie, het diploma en het aanbod van kinderopvang in de provincie. Bezettingsgraad en capaciteit vertonen een positieve relatie met de winst: hoe groter de minicrèche en hoe hoger de bezettingsgraad, hoe hoger de winst. Ook de omkadering heeft een invloed op de winst: hoe lager de omkadering en dus hoe
De financiële leefbaarheid
83
meer kinderen per persoon (zelfstandig of personeelslid) hoe hoger de winst per persoon. Het aanbod aan kinderopvang heeft een negatieve coëfficiënt: hoe groter het aanbod in de provincie, hoe lager de inkomsten voor de zelfstandige. Minicrèches waar minimum één persoon een diploma hoger onderwijs heeft bekomen en minicrèches met opvang in een apart gebouw bekomen eveneens hogere inkomsten per zelfstandige. Tabel 3.17
Bivariate correlatieanalyse tussen het werkingsoverschot (per VTE zelfstandige) en een aantal onafhankelijke variabelen
Bezettingsgraad Omkadering (aantal kinderen per medewerker in VTE) Capaciteit van de minicrèche Eigen woning (1) of apart gebouw (2) Diploma: middelbaar (1) of hoger onderwijs (2) Aanbod aan kinderopvang per provincie Vrije plaatsen (0) of reserveren nodig (1) Huurder (0) of eigenaar (1) Werken met onbetaald personeel (1) of niet (0) Aantal jaren dat de minicrèche bestaat Gebruik van kinderopvang per provincie KWAPOI-score Zelfstandig (1) of vennootschap (2) Dagtarief (1) of maandtarief (2) Kennis bedrijfsbeheer (1) of niet (0) Buitenschoolse opvang (1) of niet (0) Werken met personeel (1) of niet (0)
Correlatiecoëfficiënt
p-waarde (Significantieniveau)
0,30 0,40
<0,01 <0,01
0,26 0,23 0,23 -0,22 0,19 -0,14 -0,12 0,11 -0,10 0,10 0,07 0,07 0,05 0,03 -0,01
0,02 0,04 0,04 0,05 0,10 0,20 0,27 0,33 0,39 0,44 0,53 0,54 0,68 0,76 0,95
In het meervoudig regressiemodel komen evenwel slechts twee factoren terug: de omkadering en de bezettingsgraad. De capaciteit bleek niet significant omwille van de sterke correlatie met de omkadering (correlatie=-0,20; p=0,05): hoe groter de minicrèche, hoe minder personen (in voltijdse equivalenten) er werken per opvangplaats. Er treden dus schaalvoordelen op bij grotere minicrèches. Dit model is significant (Pr > F=0,01; F=11,37) en verklaart 24% van de variantie (R2).
84
Tabel 3.18
Hoofdstuk 3
Meervoudige regressieanalyse met als verklaarde variabele de winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten
Variabele
Intercept Bezettingsgraad Omkadering
Beta
-925,24 1 203,39 135,23
Standaard coëfficiënt beta 0,00 0,25 0,41
Significantie
0,03 0,01 <0,01
Het is verbazingwekkend dat we geen correlatie konden vinden tussen het werken met personeel of niet en de winst. Deze correlatie hadden we wel verwacht gezien de hogere loonlasten voor werknemers. Hierbij merken we op dat het loon per werknemer (in voltijdse equivalenten) zeer laag is (zie tabel 3.18). Als besluit kunnen we stellen dat twee factoren de winstgevendheid bepalen: de omkadering en de bezettingsgraad. Het komt er dus op aan om de medewerkers efficiënt in te zetten zodat de omkadering zo dicht mogelijk aanleunt bij de normen van Kind en Gezin, zonder die te overschrijden. Uit de analyse blijkt dat dit eenvoudiger is voor grotere minicrèches. De bezettingsgraad is de tweede factor die de winstgevendheid beïnvloedt. Een goede planning en een beleid naar afwezigheden zullen hier belangrijk zijn.
4. Maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren In een eerste rubriek bekijken we de opmerkingen die door de verantwoordelijke van de minicrèches zelf naar voor geschoven worden om de leefbaarheid te verbeteren. In een tweede rubriek rekenen we voor een aantal maatregelen door welke de impact voor de leefbaarheid zou zijn. 4.1 Maatregelen aangebracht door de verantwoordelijken van de minicrèches Verantwoordelijken van minicrèches wijzen vooral op twee aspecten. Vooreerst de problemen om een hoge bezettingsgraad te halen en vervolgens op de toewijzing van de kostenvergoeding. De lage bezettingsgraad is een knelpunt dat door heel wat respondenten aangehaald wordt: ‘als er veel zieke kindjes zijn in de wintermaanden valt er niet van te leven’, ‘ook in de verlofperiode is het moeilijk’, ‘de bezettingsgraad kan nooit 100% zijn, want van Kind en Gezin mag je niet meer kinderen hebben dan wettelijk toegelaten’, ‘vooral de winterperioden zijn moeilijk’, ‘aangezien er nooit 1 kind te veel aanwezig mag zijn volgens Kind en Gezin en wij ook mensen willen helpen die part time werken, kunnen wij nooit een volledige bezetting bekomen’. Deze problematiek heeft twee aspecten. Men ziet daarin gedeeltelijk een marktgegeven (de flexibiliteit die gevraagd wordt door de ouders) maar anderzijds
De financiële leefbaarheid
85
wordt ook verwezen naar de regelgeving waardoor minicrèches niet soepel kunnen inspelen op deze wisselende bezetting omwille van de berekening van het maximum aantal kinderen. Oplossingen die door hen worden voorgesteld zijn: het opleggen van een vaste maandprijs voor de ouders, een tegemoetkoming van de overheid bij ziekte of afwezigheid van de ingeschreven kinderen (ook voor slechte betalers …), een andere berekening van de bezettingsgraad door Kind en Gezin (bijvoorbeeld het systeem van de opvanggezinnen waar men werkt met een gemiddelde en een maximum aantal gelijktijdig aanwezige kinderen), de bezettingsgraad bekijken over de hele maand. Anderen stellen de hoogte van het opgelegde maximum zelf in vraag en daaraan gekoppeld het probleem van de vereiste omkadering door medewerkers. Over de toewijzing van de kostenvergoeding worden er eveneens heel wat opmerkingen gemaakt: ‘de vergoeding baseren op alle ingeschreven kinderen en niet alleen op het toegelaten aantal’, ‘de vergoeding baseren op de dagelijkse bezetting’, ‘de vergoeding of forfait moet hoger: nu is het een aalmoes’, ‘jaarlijks indexeren’, ‘de kostenvergoeding koppelen aan nieuwe opdrachten of normen (bijvoorbeeld KWAPOI, brandveiligheid …)’, ‘de vergoeding belastingvrij maken: nu komt men in de hoogste schijf waardoor de sociale lasten verhogen’, ‘ook een vergoeding toekennen voor een lager aantal kinderen (minder dan 7)’, ‘de drempel is te hoog (niet koppelen aan opleidingen want geen tijd ervoor, alles moet perfect zijn)’, ‘een hogere kostenvergoeding bij starters als een soort startkapitaal’, ‘de papiermolen i.v.m. de aanvraag afschaffen, een attest van toezicht van Kind en Gezin zou voldoende moeten zijn’, ‘de kostenvergoeding afhankelijk maken van plaatselijke huurprijzen’, ‘de vergoeding tijdig storten’. Andere verantwoordelijke suggereren andere tegemoetkomingen: een lagere rente bij verbouwingswerken voor opvang, de taksen op afval kwijtschelden, een vergoeding in geval van ziekte van de verantwoordelijke. Heel wat bemerkingen betreffen ook het sociaal statuut als zelfstandige. Het gaat hier om een bredere problematiek dan alleen deze van de minicrèches: ‘de zelfstandige in bijberoep heeft een beperkte sociale bescherming’, ‘sommige instanties kennen dit statuut niet (de ziekenkas bijvoorbeeld)’, ‘de bijdragen zijn te hoog en te rigide vooral wanneer het inkomen heel wisselend is’. Sommige respondenten kijken hier met afgunst naar het nieuwe sociaal statuut van de onthaalouders: ‘onthaalouders met huidig statuut verdienen evenveel of meer en hebben ziekteverzekering, pensioen en vergoeding voor afwezigheden’. Anderen opmerkingen betreffen specifieke aspecten van de regelgeving die de leefbaarheid beperken: ‘het is erg dat eigen kinderen niet meegerekend worden i.v.m. het belastingsattest maar wel meetellen als ingeschreven kind’, ‘er zouden ook voor ons meer subsidies moeten zijn voor speelgoed etc’, ‘de extra tijd die ik spendeer aan de administratie en in orde houden van de crèche wordt niet ver-
86
Hoofdstuk 3
goed’, ‘als alleenstaande moeder is het moeilijk, zeker als je nog eens sociale bijdrage moet betalen omdat je alleenstaande bent’. 4.2 Impact van enkele maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren In deze rubriek onderzoeken we de impact van enkele maatregelen om de leefbaarheid van de minicrèches te verbeteren. Aan de opbrengstenzijde kan gedacht worden aan een verhoging van de prijs, een toename van de subsidies, een hogere bezettingsgraad … Ook aan de kostenzijde kan bespaard worden. Maar dit zou veelal impliceren dat men naar een grotere schaal evolueert, zoniet boet men aan kwaliteit in of moet men zichzelf een lager loon uitkeren. Bijgevolg zijn de mogelijkheden daar wellicht beperkt. We bekijken wat het effect zou zijn van een hogere bezettingsgraad op piekmomenten, een verhoging van de ouderbijdrage, een hogere kostenvergoeding en een subsidie per opvangplaats. Dit zijn rekenoefeningen die aanschouwelijk maken wat men kan verwachten van de diverse maatregelen. Van Camp (Van Camp, 2000) stelde op basis van gegevens uit de regio Leuven een aantal maatregelen voor en kwam tot de vaststelling dat minicrèches alleen maar leefbaar zijn indien men er voor zorgt dat men het maximum aantal kinderen kan bereiken telkens men in een nieuwe schijf van 7 kinderen komt, met andere woorden 7, 14, 21 kinderen. Vervolgens moet men de inkomsten verhogen. Hiervoor heeft men de keuze tussen: - Hogere dagprijzen: ongeveer 23,5 euro per dag per kind, of met de kostenvergoeding 21,8 euro; - Hogere vaste prijzen (voor elke ingeschreven dag, aanwezig of niet): ongeveer 20 euro per dag per plaats, of met de kostenvergoeding 18,6 euro; - Men kan ook zoeken naar combinaties tussen de vorige twee mogelijkheden; - Men kan enkel fulltime kinderen toelaten; - Daarnaast kan op de kosten bespaard worden door met allemaal zelfstandige medewerkers samen te werken. In dit scenario kunnen de vooropgestelde tarieven dan lager zijn. 4.2.1 Verhoging van de bezettingsgraad De te lage bezettingsgraad is een knelpunt dat door heel wat respondenten aangehaald wordt. Dit heeft twee aspecten. Dit is gedeeltelijk een marktgegeven (de flexibiliteit die gevraagd wordt door de ouders) maar anderzijds heeft het ook te maken met de regelgeving waardoor minicrèches niet soepel kunnen inspelen op deze wisselende bezetting omwille van de berekening van het maximum aantal kinderen. Verschillende minicrèches stellen daarom voor om met een gemiddelde bezetting te werken in plaats van een maximale bezetting. Hierdoor kan men flexibeler
De financiële leefbaarheid
87
inspelen op de vragen van de ouders. Als gevolg van een soepelere bezettingsregeling zal de gemiddelde bezetting stijgen. Aangezien er dan op sommige momenten meer kinderen dan de toegelaten capaciteit zullen aanwezig zijn voor hetzelfde personeelsbestand moet deze maatregel afgewogen worden tegenover de kwaliteit van de opvang. Voor de minicrèches die buitenschoolse opvang aanbieden (38% van het totaal) kan een verhoging van de bezettingsgraad op piekmomenten ook een oplossing bieden. Het systeem van de Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang (IBO) kan hier als voorbeeld dienen. Op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag tijdens schoolperiodes zijn er gedurende een piekperiode van maximaal 30 minuten nooit meer kinderen gelijktijdig aanwezig dan 130% van de aan de erkenning gekoppelde capaciteit van de vestigingsplaats. Voor woensdagnamiddagen geldt de periode vanaf het begin van de opvang tot uiterlijk 13 uur als piekperiode (Ministerieel Besluit van 23 februari 2001). Als gevolg van een soepelere bezettingsregeling zal de bezettingsgraad stijgen. Bovendien zal er globaal een lagere omkadering nodig zijn. We bekijken de impact ervan voor de leefbaarheid. 4.2.1.1 Hogere bezettingsgraad Door een hogere bezettingsgraad zullen de variabele kosten en opbrengsten toenemen. Via een meervoudige regressieanalyse constateerden we al dat een hoge bezettingsgraad een positief effect heeft op de winst per zelfstandige. Hier bekijken we meer in detail de effecten van een verhoging van de bezettingsgraad op de financiële leefbaarheid volgens twee scenario’s. Scenario 1: de minimale bezettingsgraad gelijk aan 90% Voor de minicrèches die een bezettingsgraad onder de 90% bekomen, verhogen we de bezettingsgraad tot 90%. Het effect op het inkomen van de zelfstandigen is beperkt. Het gemiddeld inkomen stijgt met 104 euro tot 861 euro per maand. Dit is nog steeds een laag gemiddelde.
88
Tabel 3.19
Hoofdstuk 3
Winst per zelfstandige (in voltijdse equivalenten) bij een minimale bezetting van 90% (in euro per maand)
Winst per zelfstandige (in VTE) <0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 >1 500
Aantal
Percentage
1 6 9 22 13 14 10 7
1,22 7,32 10,98 26,83 15,85 17,07 12,20 8,54
Gecumuleerd percentage 1,22 8,54 19,51 46,34 62,20 79,27 91,46 100,00
Scenario 2: de bezettingsgraad gelijk aan 100% Een bezettingsgraad van 100% impliceert dat alle plaatsen in het kinderdagverblijf altijd bezet zijn. Op basis van de huidige regelgeving is dit niet mogelijk. Dit heeft twee oorzaken. Vooreerst zijn niet altijd alle ingeschreven kinderen aanwezig omwille van ziekte of verlof van de ouders. Dit kan verholpen worden door ook voor die dagen een bijdrage te vragen aan de ouders. Maar zelfs dan kan de minicrèche onbezette plaatsen hebben doordat sommige ouders slechts deeltijds opvang nodig hebben voor hun kindje en het niet altijd mogelijk is om een regeling in elkaar te puzzelen waarbij de minicrèche altijd maximaal bezet is. De enige mogelijkheid hiervoor is een versoepeling van de regelgeving waarbij op de piekmomenten een overbezetting mogelijk is die de rustigere momenten compenseert. Bij een bezettingsgraad van 100% stijgt het gemiddelde inkomen met 213 euro tot 970,5 euro. Toch bekomen nog 40% van de minicrèches een inkomen per zelfstandige dat lager ligt dan 750 euro. Een soepelere bezettingsregeling verhoogt dus de leefbaarheid maar lost niet alle problemen op. Tabel 3.20
Winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten bij een 100% bezetting (in euro per maand)
Winst per zelfstandige (in VTE) <0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 >1 500
Aantal
Percentage
1 5 6 21 13 12 10 14
1,22 6,10 7,32 25,61 15,85 14,63 12,20 17,07
Gecumuleerd percentage 1,22 7,32 14,63 40,24 56,10 70,73 82,93 100,00
De financiële leefbaarheid
89
4.2.1.2 Lagere omkadering We constateerden dat er grote verschillen bestaan naar omkadering. We bekijken het effect op de leefbaarheid van een optimale omkadering (7 kinderen per voltijdse medewerker). We zien dat de leefbaarheid duidelijk toeneemt: van 75% onleefbare crèches naar maar 36% onleefbare crèches (onder de assumptie dat een maandelijks netto-inkomen van 1 000 euro per voltijdse equivalent het minimum is). Het gemiddeld inkomen van de zelfstandige (in voltijdse equivalenten) bedraagt 1 169,4 euro per maand. Hiermee stijgt het inkomen gemiddeld met 412 euro. Tabel 3.21
Winst per zelfstandige in VTE bij een omkadering van 1 voltijdse medewerker per 7 kinderen (in euro per maand)
Winst per zelfstandige (in VTE) <0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 >1 500
Aantal
Percentage
Gecumuleerd percentage
3 5 5 6 11 14 13 25
3,66 6,10 6,10 7,32 13,41 17,07 15,85 30,49
3,66 9,76 15,85 23,17 36,59 53,66 69,51 100,00
4.2.2 Hogere inkomsten uit ouderbijdragen We simuleren drie scenario’s. In een eerste scenario bekijken we de effecten van een verhoging van de ouderbijdrage tot minimum 17,2 euro (dit is de gemiddelde ouderbijdrage voor de provincie Antwerpen, waar momenteel de hoogste ouderbijdragen geheven worden). In een tweede scenario verhogen we de bijdrage tot minimum 20 euro. In het derde scenario bekijken we het effect van een verhoging van de bijdrage tot 22 euro (dit is de maximale bijdrage in onze steekproef). Scenario 1: de ouderbijdrage is minimum 17,2 euro per voltijds opgevangen kind Voor de minicrèches die per dag minder dan 17,2 euro per voltijds opgevangen kind ontvangen, trekken we de ouderbijdragen op tot 17,2 euro. Dit is de gemiddelde inkomst per voltijds opgevangen kind in Antwerpen. In die provincie zijn de ouderbijdragen het hoogst. Dit geeft een gemiddelde verhoging van de inkomsten van 278 euro per maand per voltijdse zelfstandige (zie volgende tabel). Deze verhoging is dus niet voldoende om de leefbaarheid substantieel te verbeteren.
90
Tabel 3.22
Hoofdstuk 3
Winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten (in euro per maand)
Winst per zelfstandige (in VTE) <0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 >1 500
Aantal
Percentage
4 3 17 20 16 11 11 4
4,88 3,66 20,73 24,39 19,51 13,41 13,41 4,88
Gecumuleerd percentage 4,88 8,54 29,27 53,66 73,17 86,59 100,00 4,88
Scenario 2: bijdrage is 20 euro per voltijds opgevangen kind We trekken de ouderbijdrage nog verder op tot minimum 20 euro per voltijds opgevangen kind. 70% van de minicrèches bekomt hierdoor een inkomen per zelfstandige dat hoger is dan 1 000 euro per maand voor een 38-uren week. Gemiddeld bekomt de zelfstandige een inkomen van 1 282,3 euro. Tabel 3.23
Winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten (in euro per maand)
Winst per zelfstandige (in VTE) 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750 1 750-2 000 >2 000
Aantal
Percentage
1 4 5 16 17 19 7 3 10
1,22 4,88 6,10 19,51 20,73 23,17 8,54 3,66 12,20
Gecumuleerd percentage 1,22 6,10 12,20 31,71 52,44 75,61 84,15 87,80 100,00
Scenario 3: bijdrage is 22 euro per voltijds opgevangen kind Volgens Van Camp (2000) moet een bijdrage van 22 euro per voltijdse dag gevraagd worden aan de ouders opdat de minicrèche leefbaar zou zijn (zie hoger). We berekenen het effect van deze stijging op het inkomen voor de zelfstandige.
De financiële leefbaarheid
Tabel 3.24
91
Winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten (in euro per maand)
Winst per zelfstandige (in VTE) 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750 1 750-2 000 >2 000
Aantal
Percentage
1 2 6 9 14 16 14 7 13
1,22 2,44 7,32 10,98 17,07 19,51 17,07 8,54 15,85
Gecumuleerd percentage 1,22 3,66 10,98 21,95 39,02 58,54 75,61 84,15 100,00
Door een verhoging van de bijdrage tot 22 euro verdient 80% van de zelfstandigen meer dan 1 000 euro om 38 uren per week te werken, terwijl dit nu voor slechts 15% zo is. Nog steeds verdient 10% van de crèches minder dan 750 euro per voltijdse equivalent. Wellicht werken deze crèches minder efficiënt en halen zij daardoor minder hoge inkomsten. Gemiddeld bekomt de zelfstandige door deze verhoging een inkomen van 1 475 euro per maand (per voltijdse equivalent). In vergelijking met het huidig gemiddeld inkomen van 757 euro per maand impliceert dit een quasi verdubbeling van het inkomen. Een bijdrage van 22 euro komt overeen met de maximale bijdrage die ouders in de gesubsidieerde crèches moeten betalen. Deze maatregel heeft dus een groot effect op de leefbaarheid. Hierbij stelt zich één groot probleem: minicrèches die deze bijdrage heffen zullen zich in vele gevallen uit de markt prijzen. Dit zal zeker het geval zijn voor de minicrèches uit WestVlaanderen, waar huidige ouderbijdragen het laagst zijn. 4.2.3 Kostenvergoeding In 2003 ontvingen minicrèches een kostenvergoeding van 381,39 euro per plaats per jaar. De meeste vennootschappen (90%), VZW’s (80%) en openbare besturen (83%) vroegen deze subsidie aan. Daartegenover staat dat slechts één op twee zelfstandigen (57%) de subsidie aanvroeg in 2003. De voornaamste reden hiervoor is dat men hierop belast wordt. Door de kostenvergoeding fiscaal vrij te stellen zouden veel meer minicrèches deze vergoeding aanvragen. Daarom gaan we na wat het effect op het inkomen zou zijn indien alle minicrèches een kostenvergoeding ontvangen. In de praktijk zal dit ook met de fiscale vrijstelling niet het geval zijn doordat men ook aan kwaliteits- en opleidingsnormen moet voldoen. Een fiscale vrijstelling genereert twee effecten. Enerzijds zullen meer crèches de kostenvergoeding aanvragen, waardoor de leefbaarheid voor die groep zal verbe-
92
Hoofdstuk 3
teren. Door aan iedereen een kostenvergoeding toe te kennen stijgt het gemiddeld inkomen van 757 euro tot 820 euro per maand voor een voltijdse equivalent. Bovendien daalt het aantal minicrèches met een zeer laag inkomen (zie volgende tabel). Anderzijds zal ook het inkomen van de minicrèches met een kostenvergoeding toenemen door een daling van de belastingen. Dit effect kan niet berekend worden op basis van de beschikbare cijfers. Tabel 3.25
Winst per zelfstandige (in euro per maand) in voltijdse equivalenten als alle minicrèches de kostenvergoeding ontvangen
Winst per zelfstandige (in VTE) <0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750
Aantal
Percentage
1 8 8 24 15 13 8 5
1,2 9,8 9,8 29,3 18,3 15,9 9,8 6,1
Gecumuleerd percentage 1,2 11,0 20,7 50,0 68,3 84,2 93,9 100,0
Men kan ook denken aan een uitbreiding van de kostenvergoeding. Deze vergoeding wordt enkel berekend op basis van de capaciteit. We bekijken het effect van een verhoging van deze kostenvergoeding. We bekijken de effecten voor de financiële leefbaarheid wanneer de kostenvergoeding met 250 euro, 500 euro, 750 euro en 1 000 euro per plaats per jaar opgetrokken wordt. Omdat we niet kunnen inschatten hoeveel minicrèches de verhoging zullen aanvragen, gaan we ervan uit dat iedereen de verhoogde kostenvergoeding aanvraagt. In de praktijk zullen er opnieuw minicrèches zijn die deze vergoeding niet aanvragen zolang deze niet fiscaal vrijgesteld is. Vanaf een verhoging met 500 euro ligt het inkomen bij meer dan de helft van de crèches hoger dan 1 000 euro per maand per voltijdse equivalent. Bij een toename van de kostenvergoeding met 1 000 euro per kind zullen meer dan drie op vier zelfstandigen een inkomen genereren dat hoger is dan 1 000 euro per voltijdse equivalent.
De financiële leefbaarheid
Tabel 3.26
Winst per zelfstandige (in euro per maand) in voltijdse equivalenten bij een verhoging van de kostenvergoeding met 250 euro per plaats op jaarbasis
Winst per zelfstandige (in VTE) <0 0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750 1 750-2 000 >2 000
Tabel 3.27
0-250 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750 1 750-2 000 >2 000
Percentage
Gecumuleerd percentage
1 2 11 12 25 11 10 5 2 3
1,2 2,4 13,4 14,6 30,5 13,4 12,2 6,1 2,4 3,7
1,2 3,7 17,1 31,7 62,2 75,6 87,8 93,9 96,3 100,0
Aantal
Percentage
1 11 5 20 19 10 8 3 5
1,2 13,4 6,1 24,4 23,2 12,2 9,8 3,7 6,1
Gecumuleerd percentage 1,2 14,6 20,7 45,1 68,3 80,5 90,2 93,9 100,0
Winst per zelfstandige (in euro per maand) in voltijdse equivalenten bij een verhoging van de kostenvergoeding met 750 euro per plaats op jaarbasis
Winst per zelfstandige (in VTE) 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750 1 750-2 000 >2 000
Aantal
Winst per zelfstandige (in euro per maand) in voltijdse equivalenten bij een verhoging van de kostenvergoeding met 500 euro per plaats op jaarbasis
Winst per zelfstandige (in VTE)
Tabel 3.28
93
Aantal
Percentage
5 11 9 24 12 10 4 7
6,1 13,4 11,0 29,3 14,6 12,2 4,9 8,5
Gecumuleerd percentage 6,1 19,5 30,5 59,8 74,4 86,6 91,5 100,0
94
Tabel 3.29
Hoofdstuk 3
Winst per zelfstandige (in euro per maand) in voltijdse equivalenten bij een verhoging van de kostenvergoeding met 1 000 euro per plaats op jaarbasis
Winst per zelfstandige (in VTE) 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750 1 750-2 000 >2 000
Aantal
Percentage
1 9 9 18 19 9 6 11
1,2 11,0 11,0 22,0 23,2 11,0 7,3 13,4
Gecumuleerd percentage 1,2 12,2 23,2 45,1 68,3 79,3 86,6 100,0
Het nadeel van deze maatregel is dat minicrèches niet worden gestimuleerd om een hoge bezettingsgraad te bekomen. Op dit moment is de kostenvergoeding beperkt en kan geargumenteerd worden dat ze gebruikt wordt om de vaste kosten te dekken. Bij een verhoging van de kostenvergoeding moet nagedacht worden of de bezettingsgraad niet beter mee opgenomen wordt. Minicrèches met een hoge bezetting zullen meer personeelskosten hebben en ook hun variabele kosten zullen hoger zijn. Ook kunnen misbruiken ontstaan wanneer er geen rekening gehouden wordt met de bezetting. Nu is het mogelijk dat minicrèches die van Kind en Gezin de toelating hebben om 22 kinderen op te vangen, maar er in realiteit maar 14 opvangen, een kostenvergoeding ontvangen op basis van 22 kinderen. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie. Daarom bekijken we in het volgende deel de effecten van een subsidie per opgevangen kind. 4.2.4 Subsidies per opgevangen kind Kind en Gezin subsidieert erkende kinderdagverblijven op basis van het aantal plaatsen die ze erkend heeft. Dit gebeurt volgens een enveloppe. Een bedrag wordt betaald voor: - de werkingskosten: dit bedrag hangt af van de gemiddelde leeftijd van het personeel en van de mate waarin het aantal beschikbare plaatsen gebruikt wordt (de bezetting); - de logistieke functie; - eventueel komen daar nog subsidies bij voor de directiefunctie, het medischsociaal toezicht of de preventieve medisch-sociale consulten, opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte, flexibele opvang en buitenschoolse opvang in aparte lokalen. We berekenden al dat gesubsidieerde kinderdagverblijven 42,1 euro subsidie ontvangen per opvangdag, de ouderbijdragen buiten beschouwing gelaten. 83% van deze subsidies ontvangen de kinderdagverblijven van Kind en Gezin. Andere subsidiebronnen zijn gekoppeld aan tewerkstellingsprojecten zoals Gesco, DAC, IBF
De financiële leefbaarheid
95
(12%), FCUD (2%) en gemeente en provincie (0,14%). Gesubsidieerde kinderdagverblijven ontvangen dus een subsidie van Kind en Gezin van 35,1 euro per voltijds opgevangen kind per dag. Wil men de minicrèches op dezelfde manier subsidiëren dan hangt hier een prijskaartje aan vast van 66 871 382 euro. De keerzijde ervan is dat men dan ook de verplichte ouderbijdrageschaal van de gesubsidieerde sector moet volgen. We berekenen wat het effect zou zijn van deze subsidie op de inkomsten voor de zelfstandigen onder de assumptie dat de ouderbijdragen op het huidig niveau blijven. Het gemiddeld inkomen voor de zelfstandige als gevolg van deze subsidie bedraagt 4 425,8 euro per maand. Omdat minicrèches zelfstandig werken kan gedacht worden aan een lagere subsidie. Kind en Gezin kan er bijvoorbeeld voor opteren om het verschil tussen de huidige gemiddelde ouderbijdrage en de ouderbijdrage van 22 euro te subsidiëren. We berekenden dat een ouderbijdrage van 22 euro nodig is opdat de meerderheid van de minicrèches leefbaar zou zijn. Momenteel bedraagt de gemiddelde ouderbijdrage 16,7 euro. Dit zou neerkomen op een subsidiëring van 5,3 euro per opgevangen kind per dag. Hierdoor zijn minicrèches met een hoge ouderbijdrage nog steeds beter af dan minicrèches met een lage ouderbijdrage. Deze subsidie kan bepaald worden op basis van de attesten van toezicht. In de volgende tabel bekijken we het effect van deze subsidie. Tabel 3.30
Winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten bij een subsidie van 5,3 euro per opvangdag (in euro per maand)
Winst per zelfstandige (in VTE) 250-500 500-750 750-1 000 1 000-1 250 1 250-1 500 1 500-1 750 1 750-2 000 >2 000
Aantal
Percentage
Gecumuleerd percentage
5 8 14 14 15 11 7 8
6,10 9,76 17,07 17,07 18,29 13,41 8,54 9,76
6,10 15,85 32,93 50,00 68,29 81,71 90,24 100,00
Als gevolg van deze subsidie verdienen de zelfstandigen in 70% van de crèches meer dan 1 000 euro per maand om 38 uur per week te werken. Hierop moeten de zelfstandigen nog belastingen betalen. De gevolgen van deze belasting op het inkomen kan op basis van de beschikbare gegevens niet ingeschat worden. Opnieuw zullen er minicrèches zijn die deze subsidie niet zullen aanvragen omwille van de fiscale gevolgen ervan. Daarom kan gedacht worden aan een fiscale vrijstelling van deze subsidie of een hogere subsidie die de belasting compenseert.
96
Hoofdstuk 3
Aan een subsidie van 5,3 euro per opgevangen kind per dag hangt een prijskaartje vast dat we als volgt kunnen berekenen: Kostprijs van de subsidie voor de overheid (ervan uitgaande dat iedereen de subsidie aanvraagt) = totale capaciteit x gemiddelde bezetting x gemiddeld aantal openingsdagen x subsidie = 10 155 253 euro. Waarbij: - Totale capaciteit (voor 671 minicrèches) = 10 245 - Gemiddeld aantal openingsdagen = 233,2 dagen per jaar (standaarddeviatie = 7,6) - Gemiddelde bezetting = 80,2% - Subsidie = 5,3 euro 4.2.5 Verhoging van het kostenforfait Als men het inkomen voor het personeel en de zelfstandigen opneemt in de berekening van de kosten staat het huidig kostenforfait niet in verhouding tot de kosten. Daarom kan gedacht worden aan een verhoging van dit forfait. Omdat we de belastingen niet opnamen in deze studie kunnen we de effecten van deze maatregel niet berekenen.
5. Besluit Dit hoofdstuk focuste op de financiële leefbaarheid van de minicrèche. In het eerste luik gaven we een overzicht van de kosten en opbrengsten. Omwille van de grote verschillen tussen de rechtsvormen gaven we voor elke rechtsvorm afzonderlijk een overzicht van de kosten en de opbrengsten. De kosten omvatten de volgende rubrieken: kosten voor het gebouw, kosten voor de opvang van de kinderen en kosten voor het personeel en de zelfstandigen. De kosten voor het personeel en de zelfstandigen waren het grootst, gevolgd door de kosten voor de opvang van de kinderen en tenslotte de gebouwkosten. In zelfstandige minicrèches en vennootschappen was het inkomen voor de zelfstandigen doorslaggevend, in VZW’s waren de personeelskosten het hoogst. De belangrijkste uitgaven voor de opvang van de kinderen waren voeding, afschrijvingen op de inboedel en energie en water. Binnen de rubriek gebouwkosten was de grootste kost voor wie een gebouw huurt de huur, voor wie een gebouw in eigendom heeft zijn dit de afschrijvingen. De opbrengsten bestaan uit ouderbijdragen, subsidies en de kostenvergoeding. De belangrijkste inkomsten voor minicrèches zijn de ouderbijdragen. Dit is het totaal aan inkomsten van de ouders, inclusief de gevraagde supplementen.
De financiële leefbaarheid
97
Door de bepaling van de kosten en opbrengsten van minicrèches konden we het inkomen voor de zelfstandigen bepalen. Dit is het verschil tussen de opbrengsten en de kosten. We berekenden de winst per zelfstandige en we drukten dit ook uit in winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten (38 uur) om vergelijking tussen minicrèches mogelijk te maken. We vergeleken de winst per voltijdse equivalent met het netto-inkomen dat een kinderverzorgster ontvangt bij een gesubsidieerd kinderdagverblijf. Dit is ongeveer 1 000 euro netto (ruwe schatting). We kwamen tot de vaststelling dat amper 15% van de minicrèches een hoger inkomen per voltijdse equivalent genereert. Men past zich aan door meer uren te werken, men bespaart doordat men geen opvang nodig heeft voor de eigen kinderen, men beschouwt de investeringen in de woning als een meerwaarde … Voor heel wat minicrèches is het onmogelijk om personeel aan te werven zodat men zijn toevlucht neemt tot schijnzelfstandigen en personeel zonder arbeidsstatuut inschakelt. We vergeleken de resultatenrekening van de minicrèches met die van gesubsidieerde kinderdagverblijven. De verschillen naar opbrengsten zijn enorm. Terwijl een gesubsidieerd kinderdagverblijf gemiddeld 54,7 euro per opvangdag ontvangt per opgevangen kind is dit slechts 16,4 euro voor een zelfstandige minicrèche, wat neerkomt op een verschil van 38 euro. Dit verschil wordt veroorzaakt door de subsidies: gesubsidieerde kinderdagverblijven ontvangen meer dan 40 euro subsidies, terwijl minicrèches het met amper 1,3 euro moeten doen. Vanuit die vaststelling is het begrijpelijk dat minicrèches gewagen over oneerlijke concurrentie. In het tweede luik bekeken we de determinanten van kosten en opbrengsten. Deze kunnen samenhangen met diverse aspecten van het reilen en zeilen van de minicrèches: de externe marktomgeving, het bedrijfsbeheer, doch ook met het wetgevend kader waarbinnen men moet werken: de regelgeving op vlak van kinderopvang (regelgeving i.v.m. bezettingsgraad, de personeelsomkadering per kind, brandveiligheid, verzekeringen …), de sociaalrechtelijke omgeving (statuut zelfstandige, personeelsstatuten …). Hieruit bleek dat het aanbod in de provincie de belangrijkste factor is ter verklaring van de verschillen in ouderbijdragen. De tweede belangrijkste factor is de bezettingsgraad. Dit is vrij logisch: hoe meer kinderen opgevangen worden hoe hoger de inkomsten uit ouderbijdragen. Inkomsten verschillen naargelang de rechtsvorm. Vennootschappen bekomen hogere inkomsten uit ouderbijdragen dan zelfstandigen. Tot slot is de omkadering (aantal kinderen per medewerker) een verklarende variabele. Hoe beter de minicrèche omkaderd is hoe hoger de inkomsten uit ouderbijdragen zijn. Vervolgens bleek ook dat twee factoren de winstgevendheid voor de zelfstandige bepalen: de omkadering en de bezettingsgraad. Het komt er dus op aan om de medewerkers efficiënt in te zetten zodat de omkadering zo dicht mogelijk aan-
98
Hoofdstuk 3
leunt bij de normen van Kind en Gezin, zonder die te overschrijden. Uit de analyse blijkt dat dit eenvoudiger is voor grotere minicrèches. De bezettingsgraad is de tweede factor die de winstgevendheid beïnvloedt. Een goede planning en een beleid naar afwezigheden zullen hier belangrijk zijn. Op grond van deze vaststellingen werd gepoogd een aantal mogelijke maatregelen op hun impact voor de leefbaarheid te toetsen. Aan de opbrengstenzijde kan gedacht worden aan een hogere bezettingsgraad op piekmomenten, een verhoging van de prijs en een toename van de subsidies. Ook aan de kostenzijde kan bespaard worden. Maar dit zou veelal impliceren dat men naar een grotere schaal evolueert, zoniet boet men aan kwaliteit in of moet men zichzelf een lager loon uitkeren. Bijgevolg zijn de mogelijkheden daar wellicht beperkt. Een eerste maatregel is een verhoging van de bezettingsgraad. De te lage bezettingsgraad is een knelpunt dat door heel wat respondenten aangehaald wordt. Dit heeft twee aspecten. Dit is gedeeltelijk een marktgegeven (de flexibiliteit die gevraagd wordt door de ouders) maar anderzijds heeft het ook te maken met de regelgeving waardoor minicrèches niet soepel kunnen inspelen op deze wisselende bezetting omwille van de berekening van het maximum aantal kinderen. Oplossingen die door de minicrèches worden voorgesteld zijn hier: het opleggen van een vaste maandprijs voor de ouders, een tegemoetkoming van de overheid bij ziekte of afwezigheid van de ingeschreven kinderen (ook voor slechte betalers …), een andere berekening van de bezettingsgraad door Kind en Gezin bijvoorbeeld zoals voor de onthaalouders (d.w.z. een gemiddelde en een maximum aantal gelijktijdig aanwezige kinderen), de spreiding bekijken over de hele maand. Een hogere bezetting kan bekomen worden door een flexibelere bezettingsregeling, waarbij op drukke momenten de bezetting kan overschreden worden. De effecten van deze hogere bezettingsgraad zijn tweevoudig. Vooreerst zal het inkomen per zelfstandige toenemen. Een verhoging van de bezettingsgraad tot minimum 90% of 100% verhoogt het inkomen, maar de stijging is beperkt. Bovendien kan het personeel efficiënter ingezet worden waardoor het gemiddeld aantal kinderen per voltijdse equivalent zal toenemen. Hierdoor zullen de personeelskosten dalen. Naar omkadering bekeken we de implicaties van een optimale omkadering van 7 kinderen per voltijdse medewerker. In dit scenario zien we dat de leefbaarheid duidelijk toeneemt: van 75% onleefbare crèches naar maar 36% onleefbare crèches (onder de assumptie dat een maandelijks inkomen van 1 000 euro per voltijdse equivalent het minimum is). Een tweede maatregel om de leefbaarheid te verhogen is een stijging van de ouderbijdrage. Dit heeft een rechtstreeks effect op de leefbaarheid. In een eerste scenario trekken we de ouderbijdrage op tot minimum 17,2 euro per voltijds opgevangen kind. Dit geeft slechts een minimale verbetering van de inkomsten.
De financiële leefbaarheid
99
In een volgend scenario geven we de gevolgen van een verhoging tot minimum 20 euro per voltijds opgevangen kind. 70% van de minicrèches bekomt hierdoor een inkomen per zelfstandige dat hoger is dan 1 000 euro per maand voor een 38-uren week. In een derde scenario ontvangen alle minicrèches een bijdrage van 22 euro per voltijds opgevangen kind. Door een verhoging van de bijdrage tot 22 euro verdient 80% van de zelfstandigen meer dan 1 000 euro om 38 uren per week te werken, terwijl dit nu voor slechts 15% zo is. Nog steeds verdient 10% van de crèches minder dan 750 euro per voltijdse equivalent. Wellicht werken deze crèches minder efficiënt en halen zij daardoor minder hoge inkomsten. Deze maatregel heeft dus een groot effect op de leefbaarheid. Hierbij stelt zich één groot probleem: minicrèches die deze bijdrage heffen zullen zich in vele gevallen uit de markt prijzen. Dit zal zeker het geval zijn voor de minicrèches uit West-Vlaanderen, waar huidige ouderbijdragen het laagst zijn. Ten derde kan men er voor opteren om de minicrèches meer te subsidiëren. Men kan om te beginnen de regelgeving omtrent de kostenvergoeding wijzigen. Met de kostenvergoeding werd enkele jaren geleden de koudwatervrees i.v.m. subsidiëring van private for-profitvoorzieningen overwonnen. Het bedrag is evenwel tot op heden beperkt. Bovendien vragen heel wat minicrèches deze kostenvergoeding niet aan omwillen van de aangifteplicht aan de belastingen. Door de kostenvergoeding fiscaal vrij te stellen zouden veel meer minicrèches deze vergoeding aanvragen. Daarom gaan we na wat het effect op het inkomen zou zijn indien alle minicrèches een kostenvergoeding ontvangen. In de praktijk zal dit ook met de fiscale vrijstelling niet het geval zijn doordat men ook aan kwaliteits- en opleidingsnormen moet voldoen. Een fiscale vrijstelling genereert twee effecten. Enerzijds zullen meer crèches de kostenvergoeding aanvragen, waardoor de leefbaarheid voor die groep zal verbeteren. Door aan iedereen een kostenvergoeding toe te kennen stijgt het gemiddeld inkomen van 757 euro tot 820 euro per maand voor een voltijdse equivalent. Bovendien daalt het aantal minicrèches met een zeer laag inkomen. Anderzijds zal ook het inkomen van de minicrèches met een kostenvergoeding toenemen door een daling van de belastingen. Dit effect kan niet berekend worden op basis van de beschikbare cijfers. In tweede instantie bekijken we het effect van een verhoging van de kostenvergoeding. We gaan uit van de assumptie dat alle minicrèches de verhoogde kostenvergoeding aanvragen. Uit de berekeningen blijkt dat een verhoging van de kostenvergoeding substantieel moet zijn wil ze enig effect hebben op de leefbaarheid. Vanaf een verhoging met 500 euro ligt het inkomen bij meer dan de helft van de crèches hoger dan 1 000 euro per maand per voltijdse equivalent. Bij een toename van de kostenvergoeding met 1 000 euro per kind zal 75% een inkomen genereren dat hoger is dan 1 000 euro per voltijdse equivalent. Hierbij gaan we er van uit dat alle minicrèches deze verhoogde kostenvergoeding zullen aanvragen. In de praktijk zullen er opnieuw minicrèches zijn deze vergoeding niet aanvragen zolang deze niet fiscaal vrijgesteld is.
100
Hoofdstuk 3
Bij verhoging van dit bedrag zou men ook een andere piste kunnen volgen: de subsidies niet alleen koppelen aan de capaciteit maar ook aan de bezetting. Een verdere verfijning van de parameters houdt ook rekening met de ‘moeilijkheidsgraad’ van de opvang bijvoorbeeld in termen van flexibiliteit van de opvang. Nu reeds bestaat er ook al in de zelfstandige sector een subsidiëring voor de opvang van kinderen die door medische en/of psychosociale problemen meer intensieve zorgen nodig hebben. Een belangrijke voorwaarde bij het uitwerken van een subsidiëringsysteem is ook dat het gericht is op kleinschalige initiatieven. Dit houdt in dat het systeem niet al te complex mag zijn en op maat gesneden van de beperkte ‘bestuurskracht’ van de initiatiefnemers. Als gevolg van een subsidie van 5,3 euro per opvangdag verdienen de zelfstandigen in 70% van de crèches meer dan 1 000 euro per maand om 38 uur per week te werken. Budgettair hangt hier een prijskaartje aan vast van 10 155 253 euro. We bekijken ook wat het effect zou zijn op het inkomen als de minicrèches van Kind en Gezin dezelfde subsidies zouden krijgen als gesubsidieerde kinderdagverblijven. Momenteel ontvangen gesubsidieerde kinderdagverblijven 35,1 euro subsidie per opvangdag (één kind gedurende een volledige dag opgevangen) van Kind en Gezin. Budgettair hangt hier een prijskaartje aan vast van 66 871 382 euro. De keerzijde ervan is dat men dan ook de verplichte ouderbijdragen van de gesubsidieerde sector moet volgen.
101
HOOFDSTUK 4 ALGEMEEN BESLUIT EN BELEIDSVOORSTELLEN
Sedert een aantal jaren wordt vermoed dat de minicrèches in Vlaanderen moeilijke tijden beleven. Er komen signalen uit het veld dat de financiële leefbaarheid bedreigd is. Om daaraan te verhelpen voerde Kind en Gezin reeds een aantal jaren geleden een kostenvergoeding in. Toch stelt men vast dat jaarlijks heel wat minicrèches het voor bekeken houden. In dit onderzoek poogden we de situatie te objectiveren en op zoek te gaan naar oplossingen. We schreven daarvoor 368 van de 671 minicrèches aan en kregen uiteindelijk 222 ingevulde vragenlijsten terug wat overeenkomt met een respons van 60%. Vooreerst onderzochten we het juridisch en morfologisch profiel van de minicrèches en het profiel van de stoppers. Minicrèches kunnen verschillende rechtsvormen aannemen. Uiteindelijk kunnen vier grote groepen onderscheiden worden: de zelfstandigen, de vennootschappen met een rechtspersoonlijkheid, de VZW’s en de minicrèches opgericht door openbare besturen. Uit de interviews met de minicrèches bleek dat er in de praktijk grote onduidelijkheid bestaat over sommige verplichtingen. Vooral de fiscale aangifte van zelfstandigen gebruik makend van het kostenforfait bleek problematisch. In principe kan personeel werken onder twee statuten: als werknemer of als zelfstandige. Iemand die onder het gezag van een werkgever werkt, is een werknemer. Omdat het duur is om iemand in te schrijven als werknemer opteren vele minicrèches ervoor om met meerdere personen op zelfstandige basis samen te werken. Maar iemand die zich als zelfstandige registreert maar in feite onder het gezag van een werkgever werkt, is een schijnzelfstandige. Bij controle door de sociale inspectie kan dit zware gevolgen hebben voor de werkgever, want die betaalt de rekening. Het is dus van belang dat alle personen in de minicrèche bij de juiste beroepscategorie aangesloten zijn. De grens tussen zelfstandigen en werknemers is evenwel niet altijd lijnrecht en duidelijk. Bijgevolg heerst grote verwarring bij de minicrèches over de manier waarop zij moeten werken. Deze rechtsonzekerheid is evenwel niet typisch voor minicrèches. Recente voorstellen pleiten voor de invoering van een voorafgaande bindende verklaring.
102
Algemeen besluit en Beleidsvoorstellen
Verantwoordelijken zijn allen vrouwen van gemiddeld 35 à 40 jaar. Qua opleiding kunnen ze zowel een diploma hoger secundair hebben als een diploma hoger onderwijs, in de meeste gevallen in een richting waarin een pedagogisch luik vervat zit. Gemiddeld zijn ze reeds 8 jaar bezig. De motieven om met een minicrèche te starten waren vooral de intrinsieke interesse voor het werk en het zijn eigen baas willen zijn. Een beperkte groep startte ermee omwille van de eigen kinderen. Wat de toekomstperspectieven betreft geeft 7% van de minicrèches aan ermee te willen stoppen. Geëxtrapoleerd naar alle 647 gaat het over 45 minicrèches wat een hoger aantal is dan het aantal stoppers in 2002. Slechts weinig zelfstandigen hebben buiten de verantwoordelijken nog ander personeel terwijl vennootschappen, VZW’s en openbare besturen dit wel hebben. De personeelsleden zijn in hoofdzaak vrouwen. Hiervan is het diploma gemiddeld lager dan dat van de verantwoordelijken. In de zelfstandige minicrèches heeft een kwart van de personeelsleden het statuut van zelfstandige. Dit kan wijzen op schijnzelfstandigheid. Daarnaast tellen die minicrèches veel vrijwilligers en stagiairs onder hun personeel. Ook vennootschappen werken frequent met zelfstandigen. VZW’s en openbare besturen werken met werknemers. VZW’s hebben daarnaast eveneens nog vrijwilligers. In zo goed als alle minicrèches vangt één voltijdse equivalent minder dan zeven kinderen op. Dit betekent dat meer dan één voltijdse equivalent van 38 uur nodig is om zeven kinderen gedurende een volledige dag op te vangen, wat meer is dan het aantal dat door Kind en Gezin vereist is. Dit hangt samen met het feit dat crèches langer open zijn dan 38 uur per week terwijl één voltijdse equivalent maar 38 uur per week werkt. Op piekmomenten zal wellicht wel het niveau van één op zeven gehaald worden, maar op andere momenten zal dit niet mogelijk zijn. Wat betreft het bedrijfsbeheer zien we dat de meerderheid van de crèches werkt met een vaste prijs per dag, veelal gecombineerd met een vast bedrag per halve dag en per uur. Slechts een minderheid werkt met een vast bedrag per maand. De vennootschappen vormen hierop een uitzondering want bijna de helft hanteert een vast bedrag per maand. Deze minicrèches hebben meer inkomenszekerheid doordat ook een bijdrage moet betaald worden bij afwezigheid van het kindje. Openbare besturen wijken duidelijk af van de andere rechtsvormen aangezien men daar voornamelijk de tarieven van Kind en Gezin toepast. Meer dan de helft van de verantwoordelijken van de zelfstandige minicrèches heeft geen bedrijfseconomisch diploma. Hiervan doet de meerderheid een beroep op een boekhouder. Toch beschikt een kwart van de minicrèches niet over een bedrijfseconomisch diploma en doet toch geen beroep op een boekhouder. Vennootschappen scoren het best op het vlak van bedrijfseconomische kennis. Bovendien hebben alle vennootschappen een boekhouder.
Algemeen besluit en Beleidsvoorstellen
103
Voor de bevraagde minicrèches bedraagt de gemiddelde bezettingsgraad 80,2%. Er zijn geen verschillen tussen de rechtsvormen en ook de grootte en de ligging speelt geen rol. De stoppers wijken qua profiel af van de huidige minicrèches doordat ze vooral onder de zelfstandigen terug te vinden zijn en doordat ze een lagere opleiding hebben. Voor de andere kenmerken zijn er geen duidelijke verschillen. De hoofdreden voor het stoppen was de financiële onleefbaarheid van de minicrèche. Uit de toegevoegde commentaren blijkt dat bij heel wat stoppers dit ‘avontuur’ een bitter nasmaak naliet. Het derde hoofdstuk focuste op de financiële leefbaarheid van de minicrèches. In het eerste luik gaven we een overzicht van de kosten en opbrengsten. Omwille van de grote verschillen tussen de rechtsvormen gaven we voor elke rechtsvorm afzonderlijk een overzicht van de kosten en de opbrengsten. De kosten omvatten de volgende rubrieken: kosten voor het gebouw, kosten voor de opvang van de kinderen en kosten voor het personeel en de zelfstandigen. De kosten voor het personeel en de zelfstandigen waren het grootst, gevolgd door de kosten voor de opvang van de kinderen en tenslotte de gebouwkosten. In zelfstandige minicrèches en vennootschappen was het inkomen voor de zelfstandigen doorslaggevend, in VZW’s waren de personeelskosten het hoogst. De grootste kost binnen de rubriek ‘gebouwkosten’ is de huur voor wie een gebouw huurt, voor wie een gebouw in eigendom heeft zijn dit de afschrijvingen. De belangrijkste uitgaven voor de opvang van de kinderen waren voeding, afschrijvingen op de inboedel en energie en water. De opbrengsten bestaan uit ouderbijdragen, subsidies en de kostenvergoeding. De belangrijkste inkomsten voor minicrèches zijn de ouderbijdragen. Dit is het totaal aan inkomsten van de ouders, inclusief de gevraagde supplementen. Door de bepaling van de kosten en opbrengsten van minicrèches konden we het inkomen voor de zelfstandigen bepalen. Dit is het verschil tussen de opbrengsten en de kosten. We berekenden de winst per zelfstandige en we drukten dit ook uit in winst per zelfstandige in voltijdse equivalenten (38 uur) om vergelijking tussen minicrèches mogelijk te maken. Gemiddeld bedraagt de winst per voltijdse equivalent 757 euro, maar de variatie is groot. We vergeleken de winst per voltijdse equivalent met het netto-inkomen dat een kinderverzorgster ontvangt bij een gesubsidieerd kinderdagverblijf. Dit is ongeveer 1 000 euro netto (ruwe schatting). We kwamen tot de vaststelling dat amper 15% van de minicrèches een hoger inkomen per voltijdse equivalent genereert. Men past zich aan door meer uren te werken, men bespaart doordat men geen opvang nodig heeft voor de eigen kinderen, men beschouwt de investeringen in de woning als een meerwaarde … Voor heel wat minicrèches is het onmogelijk om personeel aan te werven zodat men zijn toevlucht neemt tot schijnzelfstandigen en personeel zonder arbeidsstatuut inschakelt.
104
Algemeen besluit en Beleidsvoorstellen
In het tweede luik bekeken we de determinanten van de kosten en opbrengsten. Deze kunnen samenhangen met diverse aspecten van het reilen en zeilen van de minicrèches: de externe marktomgeving, het bedrijfsbeheer, doch ook met het wetgevend kader waarbinnen men moet werken: de regelgeving op het vlak van kinderopvang (regelgeving i.v.m. bezettingsgraad, de personeelsomkadering per kind, brandveiligheid, verzekeringen …), de sociaalrechtelijke omgeving (statuut zelfstandige, personeelsstatuten …). Hieruit bleek dat het aanbod in de provincie de belangrijkste factor is ter verklaring van de verschillen in ouderbijdragen. De tweede belangrijkste factor is de bezettingsgraad. Dit is vrij logisch: hoe meer kinderen opgevangen worden hoe hoger de inkomsten uit ouderbijdragen. Ook de rechtsvorm heeft een effect op de inkomsten uit ouderbijdragen. Vennootschappen bekomen hogere inkomsten uit ouderbijdragen dan zelfstandigen. Tot slot is de omkadering (aantal kinderen per medewerker) een verklarende variabele. Hoe beter de minicrèche omkaderd is hoe hoger de ouderbijdragen zijn die men ontvangt per opvangdag. Vervolgens bleek ook dat twee factoren de winstgevendheid voor de zelfstandige bepalen: de omkadering en de bezettingsgraad. Hoe meer kinderen men per voltijdse equivalent kan opvangen (en dus hoe lager de omkadering) hoe groter de winst per voltijdse equivalent. Het komt er dus op aan om de medewerkers efficiënt in te zetten zodat de omkadering zo dicht mogelijk aanleunt bij de normen van Kind en Gezin, zonder die te overschrijden. Uit de analyse blijkt dat dit eenvoudiger is voor grotere minicrèches. De bezettingsgraad is de tweede factor die de winstgevendheid beïnvloedt. Een goede planning en een beleid naar afwezigheden zullen hier belangrijk zijn. Op grond van de bevraging en de analyse van de resultaten kunnen een aantal beleidsaanbevelingen geformuleerd worden. Sommige (bijvoorbeeld maatregelen die de regelgeving betreffen) kunnen op korte termijn gerealiseerd worden. Andere (bijvoorbeeld het statuut van zelfstandige, wijzigingen van de financieringsregels, …) gelden meer voor de langere termijn. We lieten ons daarbij vooreerst inspireren door de vele suggesties die in de bevraging door de minicrèches zelf naar voor kwamen en waarvan we er heel wat op basis van onze onderzoeksgegevens kunnen onderschrijven. We stelden daarbij vast dat er in de sector niettegenstaande het ongenoegen heel wat ‘commitment’ aanwezig is. De bal wordt daarmee teruggekaatst naar de overheid die initiatiefnemers, gezien de maatschappelijke taak die opgenomen wordt en het gevoerde meersporenbeleid, de mogelijkheid moet bieden een redelijk inkomen te verwerven. Vervolgens berekenden we volgens een aantal scenario’s de impact van enkele specifieke maatregelen op de financiële leefbaarheid. Wat betreft de suggesties van de verantwoordelijken van de minicrèches gaat het op de eerste plaats om aanpassingen van de regelgeving: de onduidelijke regelge-
Algemeen besluit en Beleidsvoorstellen
105
ving omtrent brandveiligheid, het gebrek aan uniformiteit, de te frequente wijzigingen waarvan de impact niet ingeschat wordt. Ten tweede neemt men de inspectie op de korrel die te weinig als coach optreedt. Vervolgens signaleert men ook dat er nood is aan ondersteuning van het bedrijfsbeheer bijvoorbeeld door informatie ter beschikking te stellen toegesneden op boekhouders die minicrèches begeleiden. Belangrijk is ook de voorbereiding op de job. Sommigen pleiten hier voor verplichte stages wat ons een goede maatregel lijkt gezien de vele opmerkingen dat men de problemen toch wel onderschat heeft. Anderen willen meer zekerheid omtrent de potentiële markt. Via de gemeentelijke beleidsplannen die in het kader van het lokale overleg moeten opgemaakt worden moeten starters zich een goed beeld kunnen vormen van het aanbod en van wat er in de pijplijn zit. Tenslotte bekijken we de problemen i.v.m. het sociaal statuut als zelfstandige. De minicrèches signaleren dat er onduidelijkheid is over de fiscaliteit, de beperkte sociale bescherming van een zelfstandige in bijberoep, de te hoge en rigide bijdragen vooral wanneer het inkomen heel wisselend is, de onvertrouwdheid van andere instanties met dit statuut. Sommigen pleiten hier voor het uitwerken van een specifiek statuut voor zelfstandige minicrèches binnen het systeem van de zelfstandigen. Nu zijn de sociale lasten veel te hoog en niet in verhouding met de kleinschaligheid van de activiteit. Sommige respondenten kijken hier zelfs met afgunst naar het nieuwe sociaal statuut van de onthaalouders. Tijdens de bevragingsperiode was dit volop in de actualiteit. Anderen vragen om het systeem van dienstenbanen te kunnen toepassen. Op grond van deze vaststellingen werd gepoogd om een aantal mogelijke maatregelen op hun impact voor de leefbaarheid te toetsen. Aan de opbrengstenzijde kan gedacht worden aan een verhoging van de prijs, een toename van de subsidies en een hogere bezettingsgraad op piekmomenten. Ook aan de kostenzijde kan bespaard worden. Maar dit zou veelal impliceren dat men naar een grotere schaal evolueert, zoniet boet men aan kwaliteit in of moet men zichzelf een lager loon uitkeren. Bijgevolg zijn de mogelijkheden daar wellicht beperkt. Een eerste maatregel is een verhoging van de bezettingsgraad. De te lage bezettingsgraad is een knelpunt dat door heel wat respondenten aangehaald wordt. Dit heeft twee aspecten. Dit is gedeeltelijk een marktgegeven (de flexibiliteit die gevraagd wordt door de ouders …) maar anderzijds heeft het ook te maken met de regelgeving waardoor minicrèches niet soepel kunnen inspelen op deze wisselende bezetting omwille van de berekening van het maximum aantal kinderen. Oplossingen die worden voorgesteld zijn hier: het opleggen van een vaste maandprijs voor de ouders, een tegemoetkoming van de overheid bij ziekte of afwezigheid van de ingeschreven kinderen (ook voor slechte betalers), een andere berekening van de bezettingsgraad door Kind en Gezin bijvoorbeeld zoals voor de
106
Algemeen besluit en Beleidsvoorstellen
onthaalouders (d.w.z. een gemiddelde en een maximum aantal gelijktijdig aanwezige kinderen), de spreiding bekijken over de hele maand. Een hogere bezetting kan bekomen worden door op piekmomenten een overschrijding van de maximale capaciteit toe te laten. De effecten van deze hogere bezettingsgraad zijn tweevoudig. Vooreerst zal het inkomen per zelfstandige toenemen. Bovendien kan het personeel efficiënter ingezet worden waardoor het gemiddeld aantal kinderen per voltijdse equivalent zal toenemen. Hierdoor zullen de personeelskosten dalen. Een verhoging van de bezettingsgraad tot minimum 90% of 100% verhoogt het inkomen, maar de stijging is beperkt. Naar omkadering bekeken we de gevolgen van een omkadering van 7 kinderen per voltijdse medewerker. In dit scenario zien we dat de leefbaarheid duidelijk toeneemt: van 75% onleefbare crèches naar maar 36% onleefbare crèches (onder de assumptie dat een maandelijks inkomen van 1 000 euro per voltijdse equivalent het minimum is). Een tweede maatregel om de leefbaarheid te verhogen is een stijging van de ouderbijdrage. Dit heeft een rechtstreeks effect op de leefbaarheid. In een eerste scenario trekken we de ouderbijdrage op tot minimum 17,2 euro per voltijds opgevangen kind. Dit geeft slechts een minimale verbetering van de inkomsten. In een volgend scenario geven we de gevolgen van een verhoging tot minimum 20 euro per voltijds opgevangen kind. 70% van de minicrèches bekomt hierdoor een inkomen per zelfstandige dat hoger is dan 1 000 euro per maand voor een 38-uren week. In een derde scenario ontvangen alle minicrèches een bijdrage van 22 euro per voltijds opgevangen kind. Door een verhoging van de bijdrage tot 22 euro verdient 80% van de zelfstandigen meer dan 1 000 euro om 38 uren per week te werken, terwijl dit nu voor slechts 15% zo is. Nog steeds verdient 10% van de crèches minder dan 750 euro per voltijdse equivalent. Wellicht werken deze crèches minder efficiënt en halen zij daardoor minder hoge inkomsten. Deze maatregel heeft dus een groot effect op de leefbaarheid. Hierbij stelt zich één groot probleem: minicrèches die deze bijdrage heffen zullen zich in vele gevallen uit de markt prijzen. Dit zal zeker het geval zijn voor de minicrèches uit West-Vlaanderen, waar de huidige ouderbijdragen het laagst zijn. Ten derde kan men er voor opteren om de minicrèches meer te subsidiëren. Nu stelt men vast dat zelfs de grootste minicrèches waar de schaalvoordelen maximaal spelen toch maar een beperkt inkomen genereren voor de initiatiefnemers. Wanneer men een meersporenbeleid wil voeren waar ook kleinschalige voorzieningen gerund door zelfstandigen deel kunnen uitmaken van het spectrum dan lijkt men niet om subsidiering heen te kunnen. Hiervoor zijn twee instrumenten denkbaar.
Algemeen besluit en Beleidsvoorstellen
107
Men kan om te beginnen het bedrag van de kostenvergoeding fiscaal vrijstellen en/of verhogen. Met de kostenvergoeding werd enkele jaren geleden de koudwatervrees i.v.m. subsidiëring van private for-profitvoorzieningen overwonnen. Het bedrag is evenwel tot op heden beperkt. Uit de berekeningen blijkt dat een verhoging van de kostenvergoeding substantieel moet zijn wil ze enig effect hebben op de leefbaarheid. Voorstellen van de minicrèches zelf betreffen verschillende manieren om de vergoeding anders te berekenen: zich baseren op alle ingeschreven kinderen en niet alleen op het toegelaten aantal, zich baseren op de dagelijkse bezetting, de kostenvergoeding koppelen aan nieuwe opdrachten of normen (bijvoorbeeld KWAPOI, brandveiligheid …), een hogere kostenvergoeding voor starters, de kostenvergoeding afhankelijk maken van plaatselijke huurprijzen, ook een vergoeding voorzien voor zelfstandige onthaalouders, de vergoeding diversifiëren via bijvoorbeeld een lagere rente bij verbouwingswerken voor opvang, het kwijtschelden van de taksen op afval, een vergoeding voorzien in geval van ziekte van de verantwoordelijke. Andere voorstellen betreffen de hoogte van het bedrag: de vergoeding moet jaarlijks geïndexeerd worden, ze moet belastingvrij gemaakt worden zoals voor de onthaalouders. Nog andere doen hun beklag over de voorwaarden om de vergoeding te verkrijgen: ze mag niet gekoppeld worden aan opleidingen want daar is geen tijd voor, de erkenning van Kind en Gezin zou voldoende moeten zijn. Bij verhoging van dit bedrag zou men ook een andere piste kunnen volgen en het systeem van de subsidiëring van de kinderdagverblijven kunnen overnemen. De subsidies worden daar niet alleen gekoppeld aan de capaciteit doch ook aan de bezetting. Een verdere verfijning van de parameters kan ook rekening houden met de ‘moeilijkheidsgraad’ van de opvang bijvoorbeeld in termen van flexibiliteit van de opvang. Nu reeds bestaat een dergelijke subsidiëring voor de opvang van kinderen die door medische en/of psychosociale problemen meer intensieve zorgen nodig hebben. Een belangrijke voorwaarde bij het uitwerken van een subsidiëringsysteem is ook dat het gericht is op kleinschalige initiatieven. Dit houdt in dat het systeem niet al te complex mag zijn en op maat gesneden van de beperkte ‘bestuurskracht’ van de initiatiefnemers. In een aantal Angelsaksische landen (Australië, VS, VK) bewandelt men nog andere wegen (OECD, 2001). Ook daar voert men een beleid van ‘levelling the playing field’ waarbij alle voorzieningen (die aan een kwaliteitsnorm voldoen) gelijke subsidies krijgen. Op die manier wil men de marktwerking (en de keuzevrijheid) in de sector versterken. Meestal ging dit beleid gepaard met wijzigingen van het financieringsstelsel waarbij meer gebruik werd gemaakt van een vraagzijdesubsidiëring (bijvoorbeeld via ‘vouchers’ of cashuitkeringen aan de gebruikers). Ook in de Vlaamse kinderopvang bestaat deze subsidiëring in de vorm van
108
Algemeen besluit en Beleidsvoorstellen
de mogelijkheid tot belastingaftrek van de kosten voor kinderopvang. In de sector van de gehandicaptenzorg ging men nog een stap verder met het PAB (persoonlijk assistentiebudget) of PGB (persoonsgebonden budget). De argumenten pro doorgedreven vraaggestuurde systemen betreffen vooral het ‘empowerment’ van de gebruiker ervan uitgaande dat ouders het best weten welke opvang het beste is voor hun kind. Tegenstanders voeren dan weer aan dat die systemen geïnformeerde en mondige consumenten veronderstellen bijvoorbeeld i.v.m. de inschatting van de kwaliteit van de voorzieningen. Een ander bezwaar is dat de gelijkmatige spreiding van de voorzieningen soms in het gedrang komt doordat het aanbod de koopkrachtige vraag volgt waardoor in armere regio’s een onderaanbod kan ontstaan (OECD, 2001). Het blijft hoe dan ook een debat waarbij naast economische argumenten ook ideologische opvattingen een rol spelen. In de praktijk stelt men vast dat heel wat landen (o.m. ook Australië en de VS) uiteindelijk terecht komen bij een mix van beide systemen. Voor wat de toepassing van een doorgedreven vraagzijdesubsidiëring voor de kinderopvang in Vlaanderen betreft moet men er rekening mee houden dat er nu reeds, door het gevoerde beleid gericht op pluriformiteit, een belangrijke marktwerking is met ruime keuzemogelijkheden voor de ouders. Meer dan in andere landen is er in Vlaanderen een belangrijke traditie van private aanbieders (nonprofit en for-profit) naast het publieke aanbod. Het plaatsje onder de zon voor de for-profitsector kan ook gevrijwaard worden via een klassiek financieringssysteem waarbij de subsidies rechtstreeks bij de aanbieder terechtkomen. Dit is trouwens hetgeen gebeurt in de gezondheidssector met de derdebetalersregeling waarbij men juist afstapt van de vraagzijdesubsidiëring.
109
BIJLAGEN
111
Bijlage 1 / Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
2004-01-26 Leefbaarheidsstudie mini-crèches Geachte mevrouw Geachte heer Mini-crèches hebben een belangrijk aandeel in de kinderopvang in Vlaanderen. Sedert een aantal jaren stelt Kind en Gezin evenwel vast dat heel wat mini-crèches het moeilijk hebben om te overleven. Het Hoger Instituut van de Arbeid, een onderzoeksinstelling van de K.U.Leuven, kreeg daarom de opdracht de leefbaarheid van mini-crèches te onderzoeken. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal Kind en Gezin voorstellen uitwerken om de huidige situatie te verbeteren. U werd, als verantwoordelijke van een mini-crèche, samen met 200 andere minicrèches geselecteerd om mee te werken aan dit onderzoek. Mogen wij u vragen de ingesloten vragenlijst over de organisatie, kosten en opbrengsten van uw minicrèche in te vullen. Uw reactie is belangrijk omdat we alleen op die manier een zicht krijgen op alle problemen bij de mini-crèches. De resultaten van het onderzoek worden bekend gemaakt op de website van Kind en Gezin. U zult uw mini-crèche kunnen vergelijken met het gemiddelde (qua organisatie, ouderbijdrage, kostenstructuur …) zodat het onderzoek op die manier voor u een meerwaarde biedt. Als wetenschappelijke onderzoekstelling staat het Hoger Instituut voor de Arbeid er borg voor dat de gegevens die u in de vragenlijst invult strikt vertrouwelijk behandeld worden. We vragen u deze enquête ingevuld terug te sturen voor 16 februari 2004. U kan daarvoor de bijgevoegde enveloppe ‘port betaald door geadresseerde’ gebruiken. Als dank voor uw waardevolle en gewaardeerde medewerking sturen we u daarna een boekenbon van 25 euro.
112
Bijlage 1
Indien u vragen heeft over het onderzoek of over de vragenlijst, kan u tijdens de kantooruren telefonisch contact opnemen met Sarah Misplon, wetenschappelijk medewerker van het HIVA, op het telefoonnummer 016/32.31.30. Wij danken u al bij voorbaat voor uw medewerking
Sarah Misplon Wetenschappelijk medewerker
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
113
2004-02-09 Leefbaarheidsstudie mini-crèches Geachte mevrouw Geachte heer Vorige week hebt u van ons een vragenlijst ontvangen omtrent uw mini-crèche en de reden tot stopzetting ervan. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wenst Kind en Gezin maatregelen te nemen om mini-crèches beter te ondersteunen. Indien u deze vragenlijst reeds ingevuld hebt willen wij u hartelijk danken voor uw medewerking. Indien u de vragenlijst nog niet ingevuld hebt willen wij u vragen dit zo snel mogelijk te doen. Uw deelname aan het onderzoek is voor ons heel belangrijk omdat we alleen zo een beeld krijgen van de redenen tot stopzetting van de minicrèches. Indien u om welke reden dan ook geen vragenlijst ontvangen heeft, of indien u de vragenlijst niet meer vindt, gelieve dan onmiddellijk contact met mij op te nemen. Ik zal dan vandaag nog een nieuwe vragenlijst opsturen. Hoogachtend
Sarah Misplon Wetenschappelijk medewerker
114
Bijlage 1
Vragenlijst Zelfstandige kinderopvang Inleiding Mini-crèches hebben een belangrijk aandeel in de kinderopvang in Vlaanderen. Sedert een aantal jaren stelt Kind en Gezin evenwel vast dat heel wat mini-crèches het moeilijk hebben om te overleven. Het Hoger Instituut van de Arbeid, een onderzoeksinstelling van de K.U.Leuven, kreeg daarom de opdracht de leefbaarheid van mini-crèches te onderzoeken. Op basis van de resultaten van deze vragenlijst zal Kind en Gezin voorstellen uitwerken om de huidige situatie te verbeteren. Het invullen van de vragenlijst is vrij eenvoudig. Meestal volstaat het een kruisje te zetten in het vakje bij het antwoord van uw keuze of uw antwoord op te schrijven. Gewoonlijk kan er maar één vakje aangekruist worden. Wanneer er meerdere antwoorden mogelijk zijn, wordt dit telkens vermeld. Op de eerste pagina van de vragenlijst staat een code. Deze dient enkel om u de boekenbon te kunnen toesturen en om bepaalde gegevens die we via Kind en Gezin verkregen (zoals uw openingsuren en capaciteit) te kunnen verbinden aan de gegevens die u ons via de vragenlijst verstrekt. De gegevens worden verder volstrekt anoniem verwerkt door ons onderzoeksinstituut onafhankelijk van Kind en Gezin.
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
115
Redenen voor het opstarten van zelfstandige kinderopvang 1.
Waarom startte u met zelfstandige kinderopvang? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Er was behoefte aan kinderopvang in onze gemeente/buurt 2. Ik wilde mijn eigen baas zijn 3. Het was een uitdaging 4. Ik wilde meer mogelijkheden om arbeid en privé-leven te combineren 5. Omwille van belangstelling voor de job (vind omgang met kinderen boeiend …) 6. Omwille van werkloosheid 7. Om meer geld te verdienen dan in loondienst mogelijk is 8. Omstandigheden (zat toch thuis, huis biedt veel plaats …) 9. Omwille van de eigen kinderen 10.Om als huisvrouw een inkomen te hebben 11.Andere (omschrijf): .......................................................................................
2.
Wanneer werd de zelfstandige kinderopvang opgestart? Geef het jaartal: .........................................................................................................
3.
Waren er sinds de opstart van uw zelfstandige kinderopvang wijzigingen in de capaciteit? 1. Ja. Geef telkens het jaartal en het aantal plaatsen: ..................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... 2. Neen
116
Bijlage 1
Kenmerken van de tewerkgestelde personen 4.
In onderstaande tabel leggen wij u een aantal vragen voor die betrekking hebben op de personen die in de mini-crèche werkzaam waren tijdens de week van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 (zowel de verantwoordelijke(n) als alle personeelsleden, dus ook poetsvrouw, keukenhulp, de persoon die de administratie verzorgt, stagiairs, vrijwilligers…) Gebruik zoveel kolommen als er tewerkgestelde personen zijn (bijvoorbeeld als er 2 zijn, gebruik dan twee kolommen: A en B). Indien uw mini-crèche meer dan vier tewerkgestelde personen telt, dan kunt u de informatie vanaf de vijfde persoon invullen op het blad achteraan. Persoon A (uzelf)
Persoon B
Persoon C
Persoon D
1. Wat is de leeftijd van deze personen?
...... jaar
...... jaar
...... jaar
...... jaar
2. Wat is het geslacht van deze persoon? 1. man 2. vrouw
1 2
1 2
1 2
3
3
1 2 3
3. Wat is het hoogst behaalde basisdiploma van deze persoon? 1. Lager of lager middelbaar onderwijs 2. Hoger middelbaar onderwijs 3. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), korte type 4. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), lange type 5. Universitair onderwijs
4
3
4
4
5
5
5
4 5
4. Volgde deze persoon een specifieke vooropleiding (bv. kinderverzorgster, opvoedkundige, verpleegkundige…)? 1. Ja 2. Neen
Indien ja, welke vooropleiding: ......................................................................... ......................................................................... ......................................................................... .........................................................................
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
117
5. Is het basisdiploma aangevuld met één of meer economisch of bedrijfskundig gerichte opleidingen (bv. diploma of getuigschrift bedrijfsbeheer)? 1. Ja 2. Neen
6. Wat is het statuut van deze persoon? 1. Zelfstandige in hoofdberoep 2. Zelfstandige in bijberoep 3. Bediende 4. Arbeid(st)er 5. Wep Plus, ex-DAC, Gesco 6. PWA-er 7. Vrijwilliger 8. Stagiair(e) 9. Meewerkende echtgenoot 10.Andere: ................................................... 11.Andere: ................................................... 12.Andere: ................................................... 13.Andere: ...................................................
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
.… uren
.… uren
.… uren
.… uren
7. Hoeveel uren werkte deze persoon voor de voorziening tijdens de week van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 (zowel tijdens als na de openingsuren)?
5.
Hoeveel uren vorming buitenshuis volgden alle personeelsleden samen in 2003? .................................................................................................................. uren
6.
Wie draagt de verantwoordelijkheid voor de mini-crèche (d.w.z. is de baas) (Dit kunnen meerdere personen zijn). 1. Persoon A 2. Persoon B 3. Persoon C 4. Persoon D 5. Andere: ...........................................................................................................
7.
Hoeveel tewerkgestelde personen zijn in 2003 definitief vertrokken van het kinderdagverblijf? Interims, jobstudenten en stagiairs worden hier niet meegerekend! ........................ tewerkgestelde personen
118
Bijlage 1
Kenmerken van de voorziening Openingsuren Kind en Gezin gaf ons de openingsuren van uw mini-crèche door. Graag willen we u daarover nog een aantal vragen stellen. 8.
Is opvang op telkens wisselende dagen, zonder vast patroon mogelijk? 1. Ja 2. Neen
9.
Zijn er tijdens het jaar periodes van één of meer weken dat de mini-crèche sluit? 1. Ja. Hoeveel weken per jaar sluit de mini-crèche in totaal?........... weken 2. Neen
10.
Is de mini-crèche gesloten op feestdagen (die tijdens uw normale openingsuren vallen)? 1. Ja 2. Neen
11.
Moeten kinderen een minimum aantal dagen per week aanwezig zijn? Kruis aan en vul in. 1. Ja. Hoeveel dagen per week? ....................................................................... 2. Neen
12.
Moeten kinderen een minimum aantal uren per dag aanwezig zijn? 1. Ja. Hoeveel uren per dag? ............................................................................ 2. Neen
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
119
Aantal opvangdagen Op basis van de volgende vragen willen we graag het aantal kinderen kennen dat u opvangt. We weten dat deze vragen een inspanning vergen, maar gezien het belang van het onderzoek hopen we dat u ze zo goed als mogelijk invult. 13.
Kan u voor de week van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 per dag opgeven hoeveel kinderen die nog niet naar school gaan opgevangen werden in de mini-crèche? Geef per dag het aantal kindjes dat een volledige dag, een halve dag, minder dan drie uur en ’s nachts in de mini-crèche werd opgevangen. Datum
Voor de volledige dag (meer dan 5 uur)
Voor een halve dag (3 tot 5 uur)
Voor minder dan 3 uur
‘s Nachts
Ma 12 jan Di 13 jan Woe 14 jan Don 15 jan Vrij 16 jan Za 17 jan Zo 18 jan
14.
Kwamen er tijdens deze week meer, evenveel of minder niet-schoolgaande kinderen dan gewoonlijk? 1. Meer kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % meer? ± ........................... % 2. Evenveel kinderen als gewoonlijk 3. Minder kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % minder? ± ................... %
120
Bijlage 1
15.
Kan u voor de periode van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 opgeven hoeveel schoolgaande kinderen opgevangen werden in de mini-crèche? Indien u geen schoolgaande kinderen opvangt, ga dan onmiddellijk naar vraag 17. Geef per dag het aantal kindjes dat voor schooltijd, ‘s middags, na schooltijd, een halve dag en een volle dag en ’s nachts in de mini-crèche werd opgevangen. Datum
Voor school
Over de middag
Na school (minder dan drie uur)
Voor een halve dag (3 tot 5 uur)
Voor de volledige dag (meer dan 5 uur)
‘s Nachts
Ma 12 jan Di 13 jan Woe 14 jan Don 15 jan Vrij 16 jan Za 17 jan Zo 18 jan
16.
Kwamen er tijdens deze week meer, evenveel of minder schoolgaande kinderen dan gewoonlijk? 1. Meer kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % meer? ± ........................... % 2. Evenveel kinderen als gewoonlijk 3. Minder kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % minder? ± ................... %
17.
Hoeveel kinderen kunnen tegelijkertijd opgevangen worden rekening houdend met het huidig personeelsbestand (zonder de personeelsomkadering opgelegd door Kind en Gezin te overschrijden): Totale aantal: ............................................................................................................. of: Aantal voor niet-schoolgaande kinderen: .......................................................... Aantal voor schoolgaande kinderen: .................................................................
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
121
Bezettingsgraad 18.
Kinderen die voor een voltijdse of deeltijdse plaats zijn ingeschreven, zijn soms afwezig omwille van ziekte of verlof van de ouder(s). Kan u een idee geven van uw gemiddelde bezetting in 2003 (dit is het gemiddeld aantal aanwezige kinderen ten opzichte van het beschikbaar aantal plaatsen)? .................... %
19.
Is dit een exacte berekening? 1. Ja 2. Neen, dit is een ruwe schatting
Prijszetting In dit onderdeel bevragen we de tariefregeling: de algemene tarieven, de aangerekende supplementen en de zaken die de ouders zelf moeten meebrengen. Als dit voor u eenvoudiger is, kunt u ook een kopie van uw tarieflijst en aangerekende supplementen bij de vragenlijst voegen. U kunt dan onmiddellijk overgaan naar vraag 26. 20.
Welke tariefregeling hanteert u voor kindjes die nog niet naar school gaan? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Kruis aan en vul het bedrag in. 1. Vaste prijs per dag, namelijk: ..................................................... euro/dag 2. Vaste prijs per halve dag, namelijk: ............................... euro/halve dag 3. Vaste prijs per uur, namelijk: ..................................................... euro/uur 4. Vaste prijs per maand: Voltijds kindje: ....................................................................... euro/maand Andere kinderen: .......................................................................................... .......................................................................................................................... 5. Andere regeling: ............................................................................................ .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
21.
Rekent u hierbovenop nog supplementen aan (bovenop de opvangprijs)? 1. Ja 2. Neen
122
Bijlage 1
22.
Indien ja, voor welke producten of diensten rekent u supplementen aan en welke zijn de tarieven? Kruis aan en vul in 1. Ontbijt: .................................................................................. euro/maaltijd 2. Middagmaal: ........................................................................ euro/maaltijd 3. Vieruurtje: ............................................................................ euro/maaltijd 4. Avondmaal: ......................................................................... euro/maaltijd 5. Flessenvoeding: ........................................................................... euro/fles 6. Pampers: ................................................................................ euro/pamper 7. Vochtige doekjes, zalf,…: ............................................................................. 8. Supplement wanneer de kinderen langer blijven dan een normale werkdag Vanaf hoeveel uren: ................... of vanaf: ................................................. Tarief: ........................................................... 9. Te laat ophalen. Tarief: ................................................................................. 10. Andere (geef de andere producten of diensten waarvoor u een supplement aanrekent en de prijs): ......................................................................... ..........................................................................................................................
23.
Welke tariefregeling hanteert u voor schoolgaande kinderen? Kruis aan en vul het bedrag in. Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Vaste prijs per dag, namelijk: ..................................................... euro/dag 2. Vaste prijs per halve dag, namelijk: ............................... euro/halve dag 3. Vaste prijs per uur, namelijk: ..................................................... euro/uur 4. Vaste prijs per maand, namelijk: ......................................... euro/maand 5. Andere regeling: ............................................................................................
24.
Rekent u hierbovenop nog supplementen aan (bovenop de opvangprijs)? 1. Ja 2. Neen
25.
Indien ja, waarvoor en welke tarieven rekent u aan? Kruis aan en vul in 1. Ontbijt: .................................................................................. euro/maaltijd 2. Middagmaal: ........................................................................ euro/maaltijd 3. Vieruurtje: ............................................................................ euro/maaltijd 4. Avondmaal: ......................................................................... euro/maaltijd 5. Indien kinderen langer blijven dan de normale openingsuren Vanaf: .............................................................................................................. Tarief: .............................................................................................................. 6. Te laat ophalen. Tarief: ................................................................................. 7. Andere (geef de andere producten of diensten waarvoor u een supplement aanrekent en de prijs): ......................................................................... ..........................................................................................................................
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
123
26.
Wat moeten de ouders zelf meebrengen voor hun kindjes die nog niet naar school gaan? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Water en poeder voor flesvoeding 2. Middagmaal 3. Vieruurtje 4. Avondmaal 5. Pampers 6. Vochtige doekjes, zalf, … 7. Andere: ........................................................................................................... ..........................................................................................................................
27.
Wat moeten de ouders zelf meebrengen voor hun schoolgaande kindjes Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Ontbijt 2. Middagmaal 3. Vieruurtje 4. Avondmaal 5. Andere: ........................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
28.
Betalen ouders voor een niet gemelde afwezigheid 1. Altijd 2. Soms 2. Nooit
29.
Betalen ouders voor gemelde afwezigheid 1. Altijd 2. Soms 2. Nooit
30.
Houdt u bij het bepalen van uw opvangprijs voor de ouders rekening met de volgende elementen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Opvangprijs van andere zelfstandige voorzieningen in de buurt 2. Opvangprijs van de gesubsidieerde sector 3. Werkelijke kostprijs 4. Het kostenforfait (wat u fiscaal forfaitair kan inbrengen, dit is 12,15 euro per kind en per dag) 5. Andere: ........................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
124
Bijlage 1
31.
Past u uw tarief voor de ouders aan rekening houdende met volgende elementen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Het inkomen van de ouders 2. Het aantal kinderen van hetzelfde gezin in de mini-crèche 3. Andere: ........................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
32.
Werkt u met reservatielijsten (een lijst van kinderen die gegarandeerd een kinderopvangplaats krijgen op het afgesproken moment)? 1. Ja 2. Neen
33.
Werkt u met wachtlijsten (een lijst van kinderen die in aanmerking komen voor een kinderopvangplaats als er een plaats vrijkomt die aanvankelijk aan een ander kind was toegewezen)? 1. Ja 2. Neen
34.
Betalen ouders reservatiegeld (een bedrag dat hen van een plaats verzekert) vooraleer de opvang van start gaat? 1. Ja 2. Neen
35.
Betalen ouders een waarborg (een bedrag dat u van de ouders ontvangt bij de start van de opvang en dat ze achteraf terugkrijgen als er zich geen problemen voordeden) 1. Ja 2. Neen
36.
Vanaf welke datum kunt u aan nieuwe ouders ten vroegste een plaats garanderen in de mini-crèche? Voor kindjes die nog niet naar school gaan:........................................................... Voor buitenschoolse opvang: ...................................................................................
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
125
Locatie 37.
Waar gebeurt de kinderopvang? 1. In de eigen woning van één van de verantwoordelijken Welk percentage van de woning gebruikt u enkel voor de mini-crèche? .................................. % Welk percentage van de woning gebruikt u zowel voor de mini-crèche als privé? ................ % 2. In afzonderlijke lokalen (uitsluitend gebruikt voor kinderopvang).
Juridisch statuut 38.
Welke rechtsvorm heeft uw mini-crèche? Er is slechts één antwoord mogelijk. 1. Zelfstandige/éénmanszaak 2. BVBA 3. Feitelijke vereniging 4. Naamloze vennootschap (NV) 5. Gewone Coöperatieve vennootschap (CV) 6. Vereniging zonder winstoogmerk (VZW) 7. Vennootschap onder firma (VOF) 8. Andere: ...........................................................................................................
39.
Maakt uw mini-crèche deel uit van een grotere organisatie (of koepel)? 1. Ja, welke: ........................................................................................................ .......................................................................................................................... 2. Neen
Sociale zekerheid en fiscaliteit De volgende vragen zijn enkel van toepassing op de zelfstandigen in de minicrèche. Werkt er geen enkele zelfstandige in de mini-crèche dan kunt u onmiddellijk overgaan naar vraag 45 40.
Is de zelfstandige aangesloten bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen? Is er slechts één zelfstandige, dan moet enkel de eerste kolom aangekruist worden.
1. Ja 2. Neen
Zelfstandige A (uzelf)
Zelfstandige B
Zelfstandige C
Zelfstandige D
126
Bijlage 1
De volgende vragen zijn niet van toepassing op zelfstandigen die werken in vennootschappen. Indien uw mini-crèche een vennootschap is, ga dan naar vraag 45. 41.
Hoe vulde u bij de laatste belastingsaangifte uw belastingsformulier in met betrekking tot de mini-crèche (aanslagjaar 2002)? Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ik gaf niets aan met betrekking tot de mini-crèche 2. Ik bewees alle kosten en onkosten 3. Ik werkte met een kostenforfait Waarom koos u voor dit systeem? .......................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
42.
Kent u de mogelijkheid om te werken met het kostenforfait? 1. Ja 2. Neen → Ga naar vraag 45
43.
Had u reeds problemen met het gebruik van het kostenforfait? 1. Ja, welke: ........................................................................................................ .......................................................................................................................... 2. Neen
44.
Het kostenforfait voor kinderopvang bedraagt momenteel 12,15 euro per kind per dag. De fiscus gaat ervan uit dat dit bedrag alle kosten dekt. Is dit kostenforfait volgens u voldoende? 1. Ja 2. Neen 3. Weet niet
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
127
Verzekeringen 45.
Welke verzekeringen heeft de mini-crèche? 1. Ja
2. Neen
3. Weet niet
1. Een verzekering ‘burgerlijke aansprakelijkheid onderneming’
2. Een verzekering ‘Burgerlijke aansprakelijkheid van de opgevangen kinderen’
3. Verzekering lichamelijke ongevallen
4. Brandverzekering
5. Autoverzekering
Bedrijfsbeheer 46.
Houdt u alle inkomsten en uitgaven bij? 1. Ja 2. Neen
47.
Doet u beroep op een boekhouder? 1. Ja 2. Neen
128
Bijlage 1
Kosten en opbrengsten Om een correct zicht te hebben op de financiële leefbaarheid van mini-crèches is het noodzakelijk om de opbrengsten en uitgaven ervan te kennen. We weten dat dit niet gemakkelijk is, zeker voor mensen die er geen boekhouding op na houden. Maar aangezien deze vragen essentieel zijn voor het vaststellen van de leefbaarheid, hopen wij dat u die vragen zo goed als u kunt invult. Het spreekt vanzelf dat deze gegevens volstrekt vertrouwelijk verwerkt worden door het onderzoeksinstituut onafhankelijk van Kind en Gezin. Indien u over een jaarrekening beschikt van 2002 of 2003, kunt u deze samen met de vragenlijst opsturen in plaats van dit deel van de vragenlijst in te vullen. U kunt dan onmiddellijk overgaan naar vraag 53. Opbrengsten in 2003 48.
Hoeveel betaalden de ouders in totaal in 2003 voor hun schoolgaande en niet-schoolgaande kinderen. (dit is de opvangprijs plus alle supplementen zoals maaltijden, pampers, …)? Deze inkomsten kan u samenstellen aan de hand van fiscale attesten, facturen, … Totaal kinderopvang: ...................................................................................... euro
49.
Mini-crèches kunnen van Kind en Gezin een kostenvergoeding van 381,39 euro per plaats per jaar bekomen. Ontvangt uw mini-crèche deze kostenvergoeding? 1. Ja 2. Neen. Waarom niet? ..................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
50.
Ontvangt u andere subsidies of premies (bv. van het provinciebestuur, de stad of gemeente, het Fonds voor Collectieve Uitrustingen (voor flexibele en urgente opvang en opvang van zieke kinderen, …) voor de mini-crèche? 1. Ja. Totale subsidiebedrag/jaar? ............................................................... euro Van welke instantie(s) ontvangt u deze subsidies? ................................... .......................................................................................................................... 2. Neen
51.
Hebt u nog openstaande facturen van de ouders voor de periode 1 januari 2003 tot 30 november 2003? 1. Ja. Voor welk bedrag? .......................................................................... euro 2. Neen
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
129
Kosten tijdens de uitbating in 2003 52.
We willen graag weten welke kosten u in 2003 had voor de uitbating van de mini-crèche. In 2003 Gebouw (Indien u de opvang in de eigen woning van één van de verantwoordelijken doet, kunt u de totale kosten voor het gebouw opgeven. Achteraf zullen wij het deel voor de mini-crèche berekenen op basis van het percentage van de woning dat voor de kinderopvang gebruikt wordt.) Huur (in totaal in 2003!)
................................
Als eigenaar: kadastraal inkomen van de woning
................................
Elektriciteit en gas
................................
Water
................................
Herstellingen en onderhoudswerken aan het gebouw
................................
Herstellingskost van installaties en machines (bv. verwarming,
................................
wasmachine...) Onderhoud tuin
................................
Brandverzekering
................................
Ondersteuning Totale sociale bijdragen zelfstandigen en vennootschap (sociaal verzekeringsfonds)
................................
Andere kosten sociaal secretariaat
................................
Boekhouder
................................
Verzekeringen Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid
................................
Verzekering lichamelijke ongevallen voor kinderen
................................
Persoonlijke ongevallen kinderen
................................
130
Bijlage 1
Administratie (probeer het gedeelte aan te geven dat uitsluitend voor de mini-crèche bestemd is) Telefoon
................................
Software
................................
Drukwerk en fotokopieën
................................
Zegels, portkosten
................................
Reclame (bv. bekend maken van vrije plaatsen in de lokale krant,
................................
supermarkt, …) Cadeautjes voor de kinderen (bij Sinterklaas, Pasen, Kerstmis, ver-
................................
jaardag, …) Totale bezoldigingen personeel (voor 2003) (=brutobezoldingen, RSZ, eindejaarstoelage, vakantiegeld, PWA-
................................
cheques, …) Bezoldigingen zelfstandigen Zelfstandige 1
................................
Zelfstandige 2
................................
Zelfstandige 3
................................
…….
................................
Andere Bijscholing en opleiding
................................
Transport Maandelijks aantal afgelegde kilometers voor de mini-crèche boodschappen, kinderen aan school ophalen, …)
........................... km
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
131
Investeringen We willen ook graag weten welke investeringen noodzakelijk zijn voor een minicrèche. Dit is mogelijk op basis van een oefening die u al deed voor uw brandverzekering (zie uw brandpolis). 53.
Staat er op de brandpolis een schatting van de waarde van de inboedel van de mini-crèche. 1. Ja. Wat is de geschatte waarde volgens uw brandverzekering? (Indien u de opvang in de eigen woning van één van de verantwoordelijken doet, kunt u de totale waarde van de inboedel opgeven) ......................... euro 2. Neen → Ga naar vraag 55
54.
Met de schatting van uw inboedel werd het bedrag berekend dat u vandaag nodig zou hebben om de volledige inboedel (meubilair, speelgoed, computer, elektrische toestellen...) te vervangen. Komt dit geschatte bedrag overeen met de realiteit? 1. Ja → Ga naar vraag 56 2. Neen
55.
Wat is de geschatte waarde van de volledige inboedel (meubilair, speelgoed, computer, elektrische toestellen...) van het gebouw als u die nu zou moeten vervangen? ....................................................................................................... euro
56.
Hebt u het gebouw van de mini-crèche in eigendom: Staat er op de polis van uw brandverzekering een schatting van de waarde van het gebouw? 1. Ja. Wat is de geschatte waarde volgens uw brandverzekering? (Indien u de opvang in de eigen woning van één van de verantwoordelijken doet, kunt u de totale waarde van het gebouw opgeven) ........................................... euro 2. Neen. Wat is de waarde van de woning volgens u? ........................................... euro
132
Bijlage 1
57.
Op basis van vorige vragen krijgen we een ruwe schatting van uw inboedel. Het zou voor ons interessant zijn om een meer gedetailleerd overzicht te krijgen van de grote investeringen die nodig zijn voor een kinderdagverblijf. Kan u daarom in de volgende lijst van materialen aangeven: - Het aantal van deze materialen die u momenteel in gebruik heeft voor de mini-crèche. - De geschatte aankoopprijs (in totaal) - De geschatte levensduur (= het aantal jaren dat u denkt dat deze materialen meegaan)
Indien deze vraag voor u een te grote inspanning vergt, kunt u ze ook overslaan. Grote investeringen:
Aantal
Geschatte aankoopprijs (in totaal)
In de slaapkamer(s): Kinderbedje
.........................
Kasten
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
.............................................................
.........................
.............................................................
.........................
.............................................................
.........................
In de leefruimte(s) Wiegjes
.........................
Babypark
.........................
Babyrelax
.........................
Kinderstoel
.........................
Kasten
.........................
Andere grote investeringen (met uitzondering van speelgoed):
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
Geschatte levensduur
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
Grote investeringen:
Aantal
Geschatte aankoopprijs (in totaal)
In de keuken: Afwasmachine
.........................
Kookfornuis
.........................
Geïnstalleerde keuken
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
In de verzorgingsruimte: Verzorgingstafel
.........................
Kindertoiletje
.........................
Kinderbad
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
............................................................
.........................
............................................................
.........................
............................................................
.........................
Andere waardevolle voorwerpen: Computer
.........................
Wasmachine
.........................
Droogkast
.........................
Autostoel
.........................
Brandveiligheid (brandalarm, brandblusapparaten...)
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
133
Geschatte levensduur
134
Bijlage 1
Evaluatie 58.
Waarom kiezen de ouders voor uw mini-crèche denkt u? Kruis in onderstaande lijst de drie belangrijkste redenen aan. Omwille van: 1. de soepelheid i.v.m. openingsuren 2. de kwaliteit van de dienstverlening 3. de ervaring 4. de mogelijkheid tot opvang op telkens wisselende momenten 5. de prijs 6. de ligging 7. onmiddellijk plaats in het kinderdagverblijf 8. de extra dienstverlening, namelijk: ............................................................. .......................................................................................................................... 9. Andere: ........................................................................................................... ..........................................................................................................................
59.
Is het voor u momenteel financieel leefbaar om een mini-crèche open te houden? 1. Ja 2. Neen. Waarom niet? ..................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
60.
Jaarlijks zijn er verschillende mini-crèches die stoppen. Hebt u concrete plannen om te stoppen met de mini-crèche? 1. Ja 2. Neen. Hoe lang bent u nog van plan om verder te doen met de minicrèche? ............................................................................................................ .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
135
Gewenste maatregelen vanuit de overheid 61.
Ondervindt u problemen i.v.m. de bestaande regelgeving? ............................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... Wat zou er kunnen veranderen? ............................................................................. ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
62.
Welke maatregelen moet de overheid nemen ter ondersteuning van minicrèches? (Omschrijf) I.v.m. de voorbereiding op de job: .......................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de inhoudelijke ondersteuning (opvoeding, verzorging, bedrijfsbeheer, hygiëne, voeding): .................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de administratieve ondersteuning: .............................................................. ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de financiële ondersteuning (kostenvergoeding, …): ................................ ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de inspectie: .................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... Andere (bv. het sociaal statuut): ............................................................................. ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
136
Bijlage 1
Bij een groep van 15 mini-crèches zou een diepgaander bevraging over inkomsten en uitgaven starten vanaf maart. Dit zou gebeuren door een onderzoeker die bij u aan huis zou komen en die met u deze gegevens meer in detail zou overlopen. Het spreekt vanzelf dat ook dan de vertrouwelijkheid van de gegevens zal gewaarborgd worden. 63.
Zou u desgevallend bereid zijn deel te nemen aan een dergelijke diepgaander bevraging? 1. Ja 2. Neen
U bent aan het einde gekomen van de vragenlijst. Wij danken u van harte voor uw medewerking.
Introductiebrief, rappelbrief en vragenlijst zelfstandige kinderopvang
137
Bijlage bij vraag 4: indien het kinderdagverblijf tijdens de week van 12 januari tot 18 januari 2004 meer dan 4 tewerkgestelde personen telt, kunt u de gegevens van de extra personen in deze tabel aanvullen. Persoon E
Persoon F
Persoon G
Persoon H
1. Wat is de leeftijd van deze personen?
...... jaar
...... jaar
...... jaar
...... jaar
2. Wat is het geslacht van deze persoon? 1. man 2. vrouw
1 2
1 2
1 2
3
3
1 2 3
4
4
5
5
5
5
3. Wat is het hoogst behaalde basisdiploma van deze persoon? 1. Lager of lager middelbaar onderwijs 2. Hoger middelbaar onderwijs 3. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), korte type 4. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), lange type 5. Universitair onderwijs
4
3 4
4. Volgde deze persoon een specifieke vooropleiding (bv. kinderverzorgster, opvoedkundige, verpleegkundige, …)? 1. Ja 2. Neen Indien ja, welke vooropleiding: ................................................................................ ................................................................................ ................................................................................
5. Is het basisdiploma aangevuld met één of meer economisch of bedrijfskundig gerichte opleidingen (bv. diploma bedrijfsbeheer)? 1. Ja 2. Neen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
....... uren
....... uren
....... uren
........ uren
6. Wat is het statuut van deze persoon? 1. Zelfstandige in hoofdberoep 2. Zelfstandige in bijberoep 3. Bediende 4. Arbeid(st)er 5. Wep Plus, ex-DAC, Gesco 6. PWA-er 7. Vrijwilliger 8. Stagiair(e) 9. Meewerkende echtgenoot 10.Andere: ................................................ 11.Andere: ................................................ 12.Andere: ................................................ 7. Hoeveel uren werkte deze persoon voor de voorziening tijdens de week van 12/01/2004 tot 18/01/2004 (zowel tijdens als na de openingsuren)?
138
Bijlage 2 / Vragenlijst openbare minicrèches Inleiding Mini-crèches hebben een belangrijk aandeel in de kinderopvang in Vlaanderen. Sedert een aantal jaren stelt Kind en Gezin evenwel vast dat heel wat mini-crèches het moeilijk hebben om te overleven. Het Hoger Instituut van de Arbeid, een onderzoeksinstelling van de K.U.Leuven, kreeg daarom de opdracht de leefbaarheid van mini-crèches te onderzoeken. Op basis van de resultaten van deze vragenlijst zal Kind en Gezin voorstellen uitwerken om de huidige situatie te verbeteren. Het invullen van de vragenlijst is vrij eenvoudig. Meestal volstaat het een kruisje te zetten in het vakje bij het antwoord van uw keuze of uw antwoord op te schrijven. Gewoonlijk kan er maar één vakje aangekruist worden. Wanneer er meerdere antwoorden mogelijk zijn, wordt dit telkens vermeld. Op de eerste pagina van de vragenlijst staat een code. Deze dient enkel om u de boekenbon te kunnen toesturen en om bepaalde gegevens die we via Kind en Gezin verkregen (zoals openingsuren en capaciteit) te kunnen verbinden aan de gegevens die u ons via de vragenlijst verstrekt. De gegevens worden verder volstrekt anoniem verwerkt door ons onderzoeksinstituut onafhankelijk van Kind en Gezin.
Vragenlijst openbare minicrèches
139
Redenen voor het opstarten van zelfstandige kinderopvang 1.
Waarom werd de zelfstandige kinderopvang opgestart? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Er was behoefte aan kinderopvang in onze gemeente/buurt 2. In afwachting van subsidies van Kind en Gezin 3. Andere (omschrijf): ....................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
2.
Wanneer werd de zelfstandige kinderopvang opgestart? Geef het jaartal: .........................................................................................................
3.
Waren er sinds de opstart van de zelfstandige kinderopvang wijzigingen in de capaciteit? 1. Ja. Geef telkens het jaartal en het aantal plaatsen: ..................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... 2. Neen
140
Bijlage 2
Kenmerken van de tewerkgestelde personen 4.
In onderstaande tabel leggen wij u een aantal vragen voor die betrekking hebben op de personen die in de mini-crèche werkzaam waren tijdens de week van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 (zowel de verantwoordelijke(n) als alle personeelsleden, dus ook poetsvrouw, keukenhulp, de persoon die de administratie verzorgt, stagiairs, vrijwilligers…) Gebruik zoveel kolommen als er tewerkgestelde personen zijn (bijvoorbeeld als er 2 zijn, gebruik dan twee kolommen: A en B). Indien uw mini-crèche meer dan vier tewerkgestelde personen telt, dan kunt u de informatie vanaf de vijfde persoon invullen op het blad achteraan. Persoon A (uzelf)
Persoon B
Persoon C
Persoon D
1. Wat is de leeftijd van deze personen?
...... jaar
...... jaar
...... jaar
...... jaar
2. Wat is het geslacht van deze persoon? 1. man 2. vrouw
1 2
1 2
1 2
3
3
1 2 3
3. Wat is het hoogst behaalde basisdiploma van deze persoon? 1. Lager of lager middelbaar onderwijs 2. Hoger middelbaar onderwijs 3. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), korte type 4. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), lange type 5. Universitair onderwijs
4
3
4
4
5
5
5
4 5
4. Volgde deze persoon een specifieke vooropleiding (bv. kinderverzorgster, opvoedkundige, verpleegkundige…)? 1. Ja 2. Neen
Indien ja, welke vooropleiding: ......................................................................... ......................................................................... ......................................................................... .........................................................................
Vragenlijst openbare minicrèches
141
5. Is het basisdiploma aangevuld met één of meer economisch of bedrijfskundig gerichte opleidingen (bv. diploma of getuigschrift bedrijfsbeheer)? 1. Ja 2. Neen
6. Wat is het statuut van deze persoon? 1. Zelfstandige in hoofdberoep 2. Zelfstandige in bijberoep 3. Bediende 4. Arbeid(st)er 5. Wep Plus, ex-DAC, Gesco 6. PWA-er 7. Vrijwilliger 8. Stagiair(e) 9. Meewerkende echtgenoot 10.Andere: ................................................... 11.Andere: ................................................... 12.Andere: ................................................... 13.Andere: ...................................................
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
.… uren
.… uren
.… uren
.… uren
7. Hoeveel uren werkte deze persoon voor de voorziening tijdens de week van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 (zowel tijdens als na de openingsuren)?
5.
Hoeveel uren vorming buitenshuis volgden alle personeelsleden samen in 2003? .................................................................................................................. uren
6.
Wie draagt de verantwoordelijkheid voor de mini-crèche (Dit kunnen meerdere personen zijn). 1. Persoon A 2. Persoon B 3. Persoon C 4. Persoon D 5. Andere: ...........................................................................................................
7.
Hoeveel tewerkgestelde personen zijn in 2003 definitief vertrokken van het kinderdagverblijf? Interims, jobstudenten en stagiairs worden hier niet meegerekend! ........................ tewerkgestelde personen
142
Bijlage 2
Kenmerken van de voorziening Openingsuren Kind en Gezin gaf ons de openingsuren van de mini-crèche door. Graag willen we u daarover nog een aantal vragen stellen. 8.
Is opvang op telkens wisselende dagen, zonder vast patroon mogelijk? 1. Ja 2. Neen
9.
Zijn er tijdens het jaar periodes van één of meer weken dat de mini-crèche sluit? 1. Ja. Hoeveel weken per jaar sluit de mini-crèche in totaal?........... weken 2. Neen
10.
Is de mini-crèche gesloten op feestdagen (die tijdens de normale openingsuren vallen)? 1. Ja 2. Neen
11.
Moeten kinderen een minimum aantal dagen per week aanwezig zijn? Kruis aan en vul in. 1. Ja. Hoeveel dagen per week? ....................................................................... 2. Neen
12.
Moeten kinderen een minimum aantal uren per dag aanwezig zijn? 1. Ja. Hoeveel uren per dag? ............................................................................ 2. Neen
Vragenlijst openbare minicrèches
143
Aantal opvangdagen Op basis van de volgende vragen willen we graag het aantal kinderen kennen dat de mini-crèche opvangt. We weten dat deze vragen een inspanning vergen, maar gezien het belang van het onderzoek hopen we dat u ze zo goed als mogelijk invult. 13.
Kan u voor de week van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 per dag opgeven hoeveel kinderen die nog niet naar school gaan opgevangen werden in de mini-crèche? Geef per dag het aantal kindjes dat een volledige dag, een halve dag, minder dan drie uur en ’s nachts in de mini-crèche werd opgevangen. Datum
Voor de volledige dag (meer dan 5 uur)
Voor een halve dag (3 tot 5 uur)
Voor minder dan 3 uur
‘s Nachts
Ma 12 jan Di 13 jan Woe 14 jan Don 15 jan Vrij 16 jan Za 17 jan Zo 18 jan
14.
Kwamen er tijdens deze week meer, evenveel of minder niet-schoolgaande kinderen dan gewoonlijk? 1. Meer kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % meer? ± ........................... % 2. Evenveel kinderen als gewoonlijk 3. Minder kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % minder? ± ................... %
144
15.
Bijlage 2
Kan u voor de periode van 12 januari 2004 tot 18 januari 2004 opgeven hoeveel schoolgaande kinderen opgevangen werden in de mini-crèche? Indien de mini-crèche geen schoolgaande kinderen opvangt, ga dan onmiddellijk naar vraag 17. Geef per dag het aantal kindjes dat voor schooltijd, ‘s middags, na schooltijd, een halve dag en een volle dag en ’s nachts in de mini-crèche werd opgevangen. Datum
Voor school
Over de middag
Na school (minder dan drie uur)
Voor een halve dag (3 tot 5 uur)
Voor de volledige dag (meer dan 5 uur)
‘s Nachts
Ma 12 jan Di 13 jan Woe 14 jan Don 15 jan Vrij 16 jan Za 17 jan Zo 18 jan
16.
Kwamen er tijdens deze week meer, evenveel of minder schoolgaande kinderen dan gewoonlijk? 1. Meer kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % meer? ± ........................... % 2. Evenveel kinderen als gewoonlijk 3. Minder kinderen dan gewoonlijk. Hoeveel % minder? ± ................... %
17.
Hoeveel kinderen kunnen tegelijkertijd opgevangen worden rekening houdend met het huidige personeelsbestand (zonder de personeelsomkadering opgelegd door Kind en Gezin te overschrijden): Totale aantal: ............................................................................................................. of: Aantal voor niet-schoolgaande kinderen: .......................................................... Aantal voor schoolgaande kinderen: .................................................................
Vragenlijst openbare minicrèches
145
Bezettingsgraad 18.
Kinderen die voor een voltijdse of deeltijdse plaats zijn ingeschreven, zijn soms afwezig omwille van ziekte of verlof van de ouder(s). Kan u een idee geven van de gemiddelde bezetting in 2003 (dit is het gemiddeld aantal aanwezige kinderen ten opzichte van het beschikbaar aantal plaatsen)? .................... %
19.
Is dit een exacte berekening? 1. Ja 2. Neen, dit is een ruwe schatting
Prijszetting In dit onderdeel bevragen we de tariefregeling: de algemene tarieven, de aangerekende supplementen en de zaken die de ouders zelf moeten meebrengen. Als dit voor u eenvoudiger is, kunt u ook een kopie van de tarieflijst en aangerekende supplementen bij de vragenlijst voegen. U kunt dan onmiddellijk overgaan naar vraag 26. 20.
Welke tariefregeling wordt gehanteerd voor kindjes die nog niet naar school gaan? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Kruis aan en vul het bedrag in. 1. Vaste prijs per dag, namelijk: ..................................................... euro/dag 2. Vaste prijs per halve dag, namelijk: ............................... euro/halve dag 3. Vaste prijs per uur, namelijk: ..................................................... euro/uur 4. Vaste prijs per maand: Voltijds kindje: ....................................................................... euro/maand Andere kinderen: .......................................................................................... .......................................................................................................................... 5. Andere regeling: ............................................................................................ .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
21.
Rekent de mini-crèche hierbovenop nog supplementen aan (bovenop de opvangprijs)? 1. Ja 2. Neen
146
Bijlage 2
22.
Indien ja, voor welke producten of diensten rekent de mini-crèche supplementen aan en welke zijn de tarieven? Kruis aan en vul in 1. Ontbijt: .................................................................................. euro/maaltijd 2. Middagmaal: ........................................................................ euro/maaltijd 3. Vieruurtje: ............................................................................ euro/maaltijd 4. Avondmaal: ......................................................................... euro/maaltijd 5. Flessenvoeding: ........................................................................... euro/fles 6. Pampers: ................................................................................ euro/pamper 7. Vochtige doekjes, zalf,…: ............................................................................. 8. Supplement wanneer de kinderen langer blijven dan een normale werkdag Vanaf hoeveel uren: ................... of vanaf: ................................................. Tarief: ........................................................... 9. Te laat ophalen. Tarief: ................................................................................. 10. Andere (geef de andere producten of diensten waarvoor de minicrèche een supplement aanrekent en de prijs): .......................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
23.
Welke tariefregeling hanteert de mini-crèche voor schoolgaande kinderen? Kruis aan en vul het bedrag in. Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Vaste prijs per dag, namelijk: ..................................................... euro/dag 2. Vaste prijs per halve dag, namelijk: ............................... euro/halve dag 3. Vaste prijs per uur, namelijk: ..................................................... euro/uur 4. Vaste prijs per maand, namelijk: ......................................... euro/maand 5. Andere regeling: ............................................................................................
24.
Rekent de mini-crèche hierbovenop nog supplementen aan (bovenop de opvangprijs)? 1. Ja 2. Neen
Vragenlijst openbare minicrèches
147
25.
Indien ja, waarvoor en welke tarieven rekent de mini-crèche aan? Kruis aan en vul in 1. Ontbijt: .................................................................................. euro/maaltijd 2. Middagmaal: ........................................................................ euro/maaltijd 3. Vieruurtje: ............................................................................ euro/maaltijd 4. Avondmaal: ......................................................................... euro/maaltijd 5. Indien kinderen langer blijven dan de normale openingsuren Vanaf: .............................................................................................................. Tarief: .............................................................................................................. 6. Te laat ophalen. Tarief: ................................................................................. 7. Andere (geef de andere producten of diensten waarvoor de minicrèche een supplement aanrekent en de prijs): .......................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
26.
Wat moeten de ouders zelf meebrengen voor hun kindjes die nog niet naar school gaan? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Water en poeder voor flesvoeding 2. Middagmaal 3. Vieruurtje 4. Avondmaal 5. Pampers 6. Vochtige doekjes, zalf, … 7. Andere: ........................................................................................................... ..........................................................................................................................
27.
Wat moeten de ouders zelf meebrengen voor hun schoolgaande kindjes? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Ontbijt 2. Middagmaal 3. Vieruurtje 4. Avondmaal 5. Andere: ........................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
28.
Betalen ouders voor een niet gemelde afwezigheid? 1. Altijd 2. Soms 2. Nooit
148
Bijlage 2
29.
Betalen ouders voor een gemelde afwezigheid? 1. Altijd 2. Soms 2. Nooit
30.
Houdt de mini-crèche bij het bepalen van de opvangprijs voor de ouders rekening met de volgende elementen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Opvangprijs van andere zelfstandige voorzieningen in de buurt 2. Opvangprijs van de gesubsidieerde sector 3. Werkelijke kostprijs 4. Andere: ........................................................................................................... ..........................................................................................................................
31.
Past de mini-crèche het tarief voor de ouders aan rekening houdende met volgende elementen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Het inkomen van de ouders 2. Het aantal kinderen van hetzelfde gezin in de mini-crèche 3. Andere: ........................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
32.
Werkt de mini-crèche met reservatielijsten (een lijst van kinderen die gegarandeerd een kinderopvangplaats krijgen op het afgesproken moment)? 1. Ja 2. Neen
33.
Werkt de mini-crèche met wachtlijsten (een lijst van kinderen die in aanmerking komen voor een kinderopvangplaats als er een plaats vrijkomt die aanvankelijk aan een ander kind was toegewezen)? 1. Ja 2. Neen
34.
Betalen ouders reservatiegeld (een bedrag dat hen van een plaats verzekert) vooraleer de opvang van start gaat? 1. Ja 2. Neen
35.
Betalen ouders een waarborg (een bedrag dat de mini-crèche van de ouders ontvangt bij de start van de opvang en dat ze achteraf terugkrijgen als er zich geen problemen voordeden) 1. Ja 2. Neen
Vragenlijst openbare minicrèches
36.
149
Vanaf welke datum kan de mini-crèche aan nieuwe ouders ten vroegste een plaats garanderen in de mini-crèche? Voor kindjes die nog niet naar school gaan:........................................................... Voor buitenschoolse opvang: ...................................................................................
Juridisch statuut 37.
Welke rechtsvorm heeft de mini-crèche? Er is slechts één antwoord mogelijk. 1. Zelfstandige/éénmanszaak 2. BVBA 3. Feitelijke vereniging 4. Naamloze vennootschap (NV) 5. Gewone Coöperatieve vennootschap (CV) 6. Vereniging zonder winstoogmerk (VZW) 7. Vennootschap onder firma (VOF) 8. Andere: ...........................................................................................................
38.
Maakt de mini-crèche deel uit van een grotere organisatie (of openbaar bestuur)? 1. Ja, welke: ........................................................................................................ .......................................................................................................................... 2. Neen
Verzekeringen 39.
Welke verzekeringen heeft de mini-crèche? 1. Ja
2. Neen
3. Weet niet
1. Een verzekering ‘burgerlijke aansprakelijkheid onderneming’
2. Een verzekering ‘Burgerlijke aansprakelijkheid van de opgevangen kinderen’
3. Verzekering lichamelijke ongevallen
4. Brandverzekering
5. Autoverzekering
150
Bijlage 2
Kosten en opbrengsten Om een correct zicht te hebben op de financiële leefbaarheid van mini-crèches is het noodzakelijk om de opbrengsten en uitgaven ervan te kennen. Deze vragen zijn essentieel voor het vaststellen van de leefbaarheid, daarom hopen wij dat u die vragen zo goed als u kunt invult. Het spreekt vanzelf dat deze gegevens volstrekt vertrouwelijk verwerkt worden door het onderzoeksinstituut onafhankelijk van Kind en Gezin. Indien u over een jaarrekening beschikt van 2002 of 2003, kunt u deze samen met de vragenlijst opsturen in plaats van dit deel van de vragenlijst in te vullen. U kunt dan onmiddellijk overgaan naar vraag 45. Opbrengsten in 2003 40.
Hoeveel betaalden de ouders in totaal in 2003 voor hun schoolgaande en niet-schoolgaande kinderen. (dit is de opvangprijs plus alle supplementen zoals maaltijden, pampers, …)? Deze inkomsten kan u samenstellen aan de hand van fiscale attesten, facturen, … Totaal kinderopvang: ...................................................................................... euro
41.
Mini-crèches kunnen van Kind en Gezin een kostenvergoeding van 381,39 euro per plaats per jaar bekomen. Ontvangt uw mini-crèche deze kostenvergoeding? 1. Ja 2. Neen. Waarom niet? ..................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
42.
Ontvangt de mini-crèche andere subsidies of toelagen (bv. van het provinciebestuur, de stad of gemeente, het Fonds voor Collectieve Uitrustingen)? 1. Ja. Totale subsidiebedrag/jaar? ............................................................... euro Van welke instantie(s) ontvangt u deze subsidies? ................................... .......................................................................................................................... 2. Neen
43.
Hebt u nog openstaande facturen van de ouders voor de periode 1 januari 2003 tot 30 november 2003? 1. Ja. Voor welk bedrag? .......................................................................... euro 2. Neen
Vragenlijst openbare minicrèches
151
Kosten tijdens de uitbating in 2003 44.
We willen graag weten welke kosten u in 2003 had voor de uitbating van de mini-crèche. In 2003 Gebouw (probeer het gedeelte aan te geven dat uitsluitend voor de mini-crèche bestemd is) Huur (in totaal in 2003!)
................................
Als eigenaar: kadastraal inkomen van de woning
................................
Elektriciteit en gas
................................
Water
................................
Herstellingen en onderhoudswerken aan het gebouw
................................
Herstellingskost van installaties en machines (bv. verwarming,
................................
wasmachine...) Onderhoud tuin
................................
Brandverzekering
................................
Ondersteuning Kosten sociaal secretariaat
................................
Boekhouder
................................
Verzekeringen Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid
................................
Verzekering lichamelijke ongevallen voor kinderen
................................
Persoonlijke ongevallen kinderen
................................
152
Bijlage 2
In 2003 Administratie (probeer het gedeelte aan te geven dat uitsluitend voor de mini-crèche bestemd is) Telefoon
................................
Software
................................
Drukwerk en fotokopieën
................................
Zegels, portkosten
................................
Reclame (bv. bekend maken van vrije plaatsen in de lokale krant,
................................
supermarkt, …) Cadeautjes voor de kinderen (bij Sinterklaas, Pasen, Kerstmis, ver-
................................
jaardag, …) Totale bezoldigingen personeel (voor 2003) (=brutobezoldingen, RSZ, eindejaarstoelage, vakantiegeld, PWA-
................................
cheques, …) Andere Bijscholing en opleiding
................................
Transport Maandelijks aantal afgelegde kilometers voor de mini-crèche (boodschappen, kinderen aan school ophalen, …)
........................... km
Vragenlijst openbare minicrèches
153
Investeringen We willen ook graag weten welke investeringen noodzakelijk zijn voor een minicrèche. Dit is mogelijk op basis van een oefening die u al deed voor de brandverzekering van de mini-crèche (zie brandpolis). 45.
Staat er op de brandpolis een schatting van de waarde van de inboedel van de mini-crèche. 1. Ja. Wat is de geschatte waarde volgens de brandverzekering? ......................... euro 2. Neen → Ga naar vraag 47
46.
Met de schatting van de inboedel werd het bedrag berekend dat vandaag nodig zou zijn om de volledige inboedel (meubilair, speelgoed, computer, elektrische toestellen...) te vervangen. Komt dit geschatte bedrag overeen met de realiteit? 1. Ja → Ga naar vraag 48 2. Neen
47.
Wat is de geschatte waarde van de volledige inboedel (meubilair, speelgoed, computer, elektrische toestellen...) van het gebouw als u die nu zou moeten vervangen? ....................................................................................................... euro
48.
Is het gebouw eigendom van de mini-crèche: Staat er op de polis van de brandverzekering een schatting van de waarde van het gebouw? 1. Ja. Wat is de geschatte waarde volgens de brandverzekering? ........................................... euro 2. Neen. Wat is de waarde van het gebouw volgens u (zonder de grond) ........................................... euro
154
Bijlage 2
49.
Op basis van vorige vragen krijgen we een ruwe schatting van de inboedel van de mini-crèche. Het zou voor ons interessant zijn om een meer gedetailleerd overzicht te krijgen van de grote investeringen die nodig zijn voor een kinderdagverblijf. Kan u daarom in de volgende lijst van materialen aangeven: - Het aantal van deze materialen die u momenteel in gebruik heeft voor de mini-crèche. - De geschatte aankoopprijs (in totaal) - De geschatte levensduur (= het aantal jaren dat u denkt dat deze materialen meegaan)
Indien deze vraag voor u een te grote inspanning vergt, kunt u ze ook overslaan. Grote investeringen:
Aantal
Geschatte aankoopprijs (in totaal)
In de slaapkamer(s): Kinderbedje
.........................
Kasten
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
.............................................................
.........................
.............................................................
.........................
.............................................................
.........................
In de leefruimte(s) Wiegjes
.........................
Babypark
.........................
Babyrelax
.........................
Kinderstoel
.........................
Kasten
.........................
Andere grote investeringen (met uitzondering van speelgoed):
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
Geschatte levensduur
Vragenlijst openbare minicrèches
Grote investeringen:
155
Aantal
Geschatte aankoopprijs (in totaal)
In de keuken: Afwasmachine
.........................
Kookfornuis
.........................
Geïnstalleerde keuken
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
In de verzorgingsruimte: Verzorgingstafel
.........................
Kindertoiletje
.........................
Kinderbad
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
............................................................
.........................
............................................................
.........................
............................................................
.........................
Andere waardevolle voorwerpen: Computer
.........................
Wasmachine
.........................
Droogkast
.........................
Autostoel
.........................
Brandveiligheid (brandalarm, brandblusapparaten...)
.........................
Andere grote investeringen:
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
...........................................................
.........................
Geschatte levensduur
156
Bijlage 2
Evaluatie 50.
Waarom kiezen de ouders voor uw mini-crèche denkt u? Kruis in onderstaande lijst de drie belangrijkste redenen aan. Omwille van: 1. de soepelheid i.v.m. openingsuren 2. de kwaliteit van de dienstverlening 3. de ervaring 4. de mogelijkheid tot opvang op telkens wisselende momenten 5. de prijs 6. de ligging 7. onmiddellijk plaats in het kinderdagverblijf 8. de extra dienstverlening, namelijk: ............................................................. .......................................................................................................................... 9. Andere: ........................................................................................................... ..........................................................................................................................
51.
Is er volgens u momenteel een financieel evenwicht tussen inkomsten en uitgaven van de mini-crèche? 1. Ja 2. Neen. Waarom niet? ..................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
52.
Jaarlijks zijn er verschillende mini-crèches die stoppen. Heeft de mini-crèche concrete plannen om te stoppen? 1. Ja 2. Neen
Vragenlijst openbare minicrèches
157
Gewenste maatregelen vanuit de Vlaamse overheid (of Kind en Gezin) 53.
Ondervindt u problemen i.v.m. de bestaande regelgeving? ............................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... Wat zou er kunnen veranderen? ............................................................................. ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
54.
Welke maatregelen moet de Vlaamse overheid nemen ter ondersteuning van mini-crèches? (Omschrijf) I.v.m. de voorbereiding op de job: .......................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de inhoudelijke ondersteuning (opvoeding, verzorging, bedrijfsbeheer, hygiëne, voeding): .................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de administratieve ondersteuning: .............................................................. ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de financiële ondersteuning (kostenvergoeding, …): ................................ ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... I.v.m. de inspectie: .................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... Andere: ...................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
158
Bijlage 2
Bij een groep van 15 mini-crèches zou een diepgaander bevraging over inkomsten en uitgaven starten vanaf maart. Dit zou gebeuren door een onderzoeker die bij u langs zou komen en die met u deze gegevens meer in detail zou overlopen. Het spreekt vanzelf dat ook dan de vertrouwelijkheid van de gegevens zal gewaarborgd worden. 55.
Zou u desgevallend bereid zijn deel te nemen aan een dergelijke diepgaander bevraging? 1. Ja 2. Neen
U bent aan het einde gekomen van de vragenlijst. Wij danken u van harte voor uw medewerking.
Vragenlijst openbare minicrèches
159
Bijlage bij vraag 4: indien het kinderdagverblijf tijdens de week van 12 januari tot 18 januari 2004 meer dan 4 tewerkgestelde personen telt, kunt u de gegevens van de extra personen in deze tabel aanvullen. Persoon E
Persoon F
Persoon G
Persoon H
1. Wat is de leeftijd van deze personen?
...... jaar
...... jaar
...... jaar
...... jaar
2. Wat is het geslacht van deze persoon? 1. man 2. vrouw
1 2
1 2
1 2
3
3
1 2 3
4
4
5
5
5
5
3. Wat is het hoogst behaalde basisdiploma van deze persoon? 1. Lager of lager middelbaar onderwijs 2. Hoger middelbaar onderwijs 3. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), korte type 4. Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), lange type 5. Universitair onderwijs
4
3 4
4. Volgde deze persoon een specifieke vooropleiding (bv. kinderverzorgster, opvoedkundige, verpleegkundige, …)? 1. Ja 2. Neen Indien ja, welke vooropleiding: ................................................................................ ................................................................................ ................................................................................
5. Is het basisdiploma aangevuld met één of meer economisch of bedrijfskundig gerichte opleidingen (bv. diploma bedrijfsbeheer)? 1. Ja 2. Neen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
....... uren
....... uren
....... uren
........ uren
6. Wat is het statuut van deze persoon? 1. Zelfstandige in hoofdberoep 2. Zelfstandige in bijberoep 3. Bediende 4. Arbeid(st)er 5. Wep Plus, ex-DAC, Gesco 6. PWA-er 7. Vrijwilliger 8. Stagiair(e) 9. Meewerkende echtgenoot 10.Andere: ................................................ 11.Andere: ................................................ 12.Andere: ................................................ 7. Hoeveel uren werkte deze persoon voor de voorziening tijdens de week van 12/01/2004 tot 18/01/2004 (zowel tijdens als na de openingsuren)?
160
Bijlage 3 / Introductiebrief en vragenlijst stoppers
2004-02-20 Leefbaarheidstudie mini-crèches Geachte mevrouw Geachte heer Mini-crèches hebben een belangrijk aandeel in de kinderopvang in Vlaanderen. Sedert een aantal jaren stelt Kind en Gezin evenwel vast dat heel wat uitbaters er mee stoppen. Het Hoger Instituut van de Arbeid, een onderzoeksinstelling van de K.U.Leuven, kreeg daarom de opdracht om de redenen daarvoor te onderzoeken. Omdat u recent uw mini-crèche hebt stopgezet, werd u samen met 30 andere personen geselecteerd om mee te werken aan dit onderzoek. Daarom willen wij u vragen de hierbij ingesloten vragenlijst te beantwoorden. Het is voor ons van groot belang dat u deze korte vragenlijst invult, want op basis van de resultaten van deze vragenlijst zullen maatregelen genomen worden om mini-crèches beter te ondersteunen. Als wetenschappelijke onderzoeksinstelling staat het Hoger Instituut voor de Arbeid er borg voor dat de gegevens die u in de vragenlijst invult strikt vertrouwelijk behandeld worden. We willen u vragen deze enquête ingevuld terug te sturen voor 12 maart 2003. U kan daarvoor de bijgevoegde enveloppe ‘port betaald door geadresseerde’ gebruiken. Indien u vragen heeft over het onderzoek of over de vragenlijst, kan u telefonisch contact opnemen met Sarah Misplon, wetenschappelijk medewerker van het HIVA, op het telefoonnummer 016/32.31.30. Wij danken u al bij voorbaat voor uw medewerking.
Sarah Misplon Wetenschappelijk medewerker
Introductiebrief en vragenlijst stoppers
161
Vragenlijst stoppers Inleiding Mini-crèches hebben een belangrijk aandeel in de kinderopvang in Vlaanderen. Sedert een aantal jaren stelt Kind en Gezin evenwel vast dat heel wat uitbaters er mee stoppen. Het Hoger Instituut van de Arbeid, een onderzoeksinstelling van de K.U.Leuven, kreeg daarom de opdracht de redenen daarvoor te onderzoeken. Omdat u recent uw mini-crèche hebt stopgezet, is het voor ons van groot belang dat u deze korte vragenlijst invult. Op basis van de resultaten van deze vragenlijst zullen maatregelen genomen worden om mini-crèches beter te ondersteunen. Het invullen van de vragenlijst is vrij eenvoudig. Meestal volstaat het een kruisje te zetten in het vakje bij het antwoord van uw keuze of uw antwoord op te schrijven. Gewoonlijk kan er maar één vakje aangekruist worden. Wanneer er meerdere antwoorden mogelijk zijn, wordt dit telkens vermeld.
162
Bijlage 3
We starten met enkele vragen omtrent de redenen waarom u met zelfstandige kinderopvang gestart bent en de redenen waarom u ermee gestopt bent. 1.
Waarom startte u indertijd met zelfstandige kinderopvang? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Er was behoefte aan kinderopvang in onze gemeente/buurt 2. Ik wilde mijn eigen baas zijn 3. Omwille van werkloosheid 4. Omwille van belangstelling voor de job (vond omgang met kinderen boeiend …) 5. Omstandigheden (zat toch thuis, huis bood veel plaats …) 6. Ik wilde meer mogelijkheden om arbeid en privé-leven te combineren 7. Omwille van de eigen kinderen 8. Om meer geld te verdienen dan in loondienst mogelijk was 9. Om als thuisblijvende vrouw een inkomen te hebben 10.Iemand uit mijn familie of vriendenkring had ook een zelfstandige opvang en raadde het aan 11. Andere (omschrijf): .......................................................................................
2.
Hoelang was uw mini-crèche (of zelfstandige kinderopvang) open? Geef het aantal jaren en maanden: ..........................................................................
3.
Waarom zette u uw activiteiten als mini-crèche stop? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Er was onvoldoende vraag naar kinderopvang (te weinig kinderen) 2. Ik vond een job die aantrekkelijker was 3. Ik deed het niet meer graag 4. De werkdruk was te hoog 5. Het was niet meer nodig voor mijn eigen kinderen 6. De mini-crèche was financieel niet leefbaar 7. Ik was nooit van plan het langer te doen 8. Er waren problemen i.v.m. de bestaande regelgeving, namelijk: ............ .......................................................................................................................... 9. Door omstandigheden die niets met de mini-crèche te maken hebben (gezinsomstandigheden, verhuis …) 10. Omwille van intrekking van het attest van toezicht 11. Door conflicten met een andere verantwoordelijke of partner 12. Door problemen met de toegekende capaciteit 13. Andere (omschrijf): .......................................................................................
Introductiebrief en vragenlijst stoppers
163
We willen u ook een aantal vragen stellen over de mini-crèche. Deze vragen zijn belangrijk om ons een beeld te kunnen vormen van de werking van uw minicrèche. 4.
Waarom kozen de ouders voor uw mini-crèche denkt u? Kruis in onderstaande lijst de drie belangrijkste redenen aan. Omwille van: 1. de soepelheid i.v.m. openingsuren 2. de kwaliteit van de dienstverlening 3. de ervaring 4. de mogelijkheid tot opvang op telkens wisselende momenten 5. de prijs 6. de ligging 7. onmiddellijk plaats in het kinderdagverblijf 8. de extra dienstverlening, namelijk: ............................................................. .......................................................................................................................... 9. Andere: ........................................................................................................... ..........................................................................................................................
5.
Welke tariefregeling hanteerde u voor kindjes die nog niet naar school gaan? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Kruis aan en vul het bedrag in. 1. Vaste prijs per dag, namelijk: ..................................................... euro/dag 2. Vaste prijs per halve dag, namelijk: ............................... euro/halve dag 3. Vaste prijs per uur, namelijk: ..................................................... euro/uur 4. Vaste prijs per maand: voltijds kindje: ....................................................................... euro/maand Andere kinderen: .......................................................................................... .......................................................................................................................... 5. Andere regeling: ............................................................................................ .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
6.
Welke tariefregeling hanteerde u voor schoolgaande kinderen? Kruis aan en vul het bedrag in. Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Vaste prijs per dag, namelijk: ..................................................... euro/dag 2. Vaste prijs per halve dag, namelijk: ............................... euro/halve dag 3. Vaste prijs per uur, namelijk: ..................................................... euro/uur 4. Vaste prijs per maand, namelijk: ......................................... euro/maand 5. Andere regeling: ............................................................................................ .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
164
Bijlage 3
7.
Rekende u hierbovenop nog supplementen aan (boven op de opvangprijs)? 1. Ja. Waarvoor? ................................................................................................. .......................................................................................................................... 2. Neen
8.
Hield u bij het bepalen van uw opvangprijs voor de ouders rekening met de volgende elementen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk 1. Opvangprijs van andere zelfstandige voorzieningen in de buurt 2. Opvangprijs van de gesubsidieerde sector 3. Werkelijke kostprijs 4. Het kostenforfait (wat u fiscaal forfaitair kan inbrengen, dit is 12,15 euro per kind en per dag) 5. Andere: ........................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
9.
Hoeveel kinderen kon u tegelijkertijd opvangen? Totale aantal: ............................................................................................................. of: Aantal voor niet-schoolgaande kinderen: .......................................................... Aantal voor schoolgaande kinderen: .................................................................
10.
Kinderen die voor een voltijdse of deeltijdse plaats zijn ingeschreven, zijn soms afwezig omwille van ziekte of verlof van de ouder(s). Kan u een idee geven van uw gemiddelde bezetting in het laatste jaar dat de mini-crèche open was (dit is het gemiddeld aantal aanwezige kinderen ten opzichte van het beschikbaar aantal plaatsen)? .................... %
11.
Is dit een exacte berekening? 1. Ja 2. Neen, dit is een ruwe schatting
12.
Waar gebeurde de kinderopvang? 1. In de eigen woning van één van de verantwoordelijken (dit kan ook een huurwoning zijn) 2. In afzonderlijke lokalen (uitsluitend gebruikt voor kinderopvang).
Introductiebrief en vragenlijst stoppers
13.
165
Hoeveel personen werkten gewoonlijk in de mini-crèche tijdens het laatste jaar dat de mini-crèche open was? (Indien de capaciteit tijdens het laatste jaar al afgebouwd werd, mag u de personeelsbezetting nemen van het laatste jaar waarop de mini-crèche op volle capaciteit werkte). 1. Aantal personen: ................................................................................................. 2. Kan u in de onderstaande tabel volgende vragen beantwoorden over deze personen: A. Hoeveel uren werkten deze personen gemiddeld per week (zowel tijdens als buiten de openingsuren)? B. Hoeveel weken werkte deze personen tijdens het laatste jaar in de minicrèche? C. Wat was het gemiddeld maandelijks netto-inkomen van deze personen tijdens het laatste jaar in de mini-crèche? A. Gemiddeld aantal uren/week
1. 2. 3. 4. 5.
Persoon A (uzelf) Persoon B Persoon C Persoon D Persoon E
B. Aantal weken tijdens het laatste jaar
C. inkomen /maand (in euro)
.… uren .… uren .… uren .… uren .… uren
14.
Welke rechtsvorm had uw mini-crèche? Er is slechts één antwoord mogelijk. 1. Zelfstandige/éénmanszaak 2. BVBA 3. Feitelijke vereniging 4. Naamloze vennootschap (NV) 5. Gewone Coöperatieve vennootschap (GCV) 6. Vereniging zonder winstoogmerk (VZW) 7. Vennootschap onder firma (VOF) 8. Andere: ...........................................................................................................
15.
Maakte uw mini-crèche deel uit van een grotere organisatie (of koepel of openbaar bestuur)? 1. Ja, welke: ........................................................................................................ .......................................................................................................................... 2. Neen
16.
Hield u alle inkomsten en uitgaven over de mini-crèche bij? 1. Ja 2. Neen
166
Bijlage 3
17.
Deed u een beroep op een boekhouder? 1. Ja 2. Neen
18.
Was het voor u financieel leefbaar om een mini-crèche open te houden? 1. Ja 2. Neen. Waarom niet? ..................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
19.
Heeft u opmerkingen in verband met wat de overheid (Kind en Gezin, de Vlaamse overheid, federale overheid of gemeente) kan doen om te vermijden dat initiatiefnemers stoppen? ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... ..................................................................................................................................... .....................................................................................................................................
20.
Tot slot willen we u enkele vragen stellen over uzelf: 1. Wat is uw leeftijd 2. Wat is uw geslacht? 1. man 2. vrouw
...... jaar
3. Wat is uw hoogst behaalde basisdiploma? 1. 2. 3. 4. 5.
Lager of lager middelbaar onderwijs Hoger middelbaar onderwijs Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), korte type Hoger onderwijs buiten de universiteit (HOBU), lange type Universitair onderwijs
4. Volgde u een specifieke vooropleiding (bv. kinderverzorgster, opvoedkundige, verpleegkundige…)? 1. Ja 2. Neen Indien ja, welke vooropleiding: ......................................................................... ......................................................................... 5. Beschikt u over één of meer economisch of bedrijfskundig gerichte opleidingen (bv. diploma of getuigschrift bedrijfsbeheer)? 1. Ja 2. Neen
1 2 3 4 5
Introductiebrief en vragenlijst stoppers
167
6. Wat was uw statuut in de mini-crèche? 1. Zelfstandige in hoofdberoep 2. Zelfstandige in bijberoep 3. Bediende 4. Arbeid(st)er 5. Wep Plus, ex-DAC, Gesco 6. PWA-er 7. Vrijwilliger 8. Stagiair(e) 9. Meewerkende echtgenoot 10.Andere: ................................................... 11.Andere: ................................................... 12.Andere: ................................................... 13.Andere: ...................................................
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
7. Wat is uw huidig beroep en dat van uw (eventuele) partner? 1. Uw huidig beroep: a. Bediende b. Zelfstandige c. Ambtenaar d. Op pensioen e. Geen beroep/werkzoekend f. Andere: ................................................
a b c d e f
2. Het beroep van uw (eventuele) partner: a. Bediende b. Zelfstandige c. Ambtenaar d. Op pensioen e. Geen beroep/werkzoekend f. Andere: ................................................
U bent aan het einde gekomen van de vragenlijst. Wij danken u van harte voor uw medewerking.
a b c d e f
169
BIBLIOGRAFIE
Dreezen L. (2003), Analyse van de kosten en opbrengsten van zelfstandige onthaalouders in Vlaanderen, niet-gepubliceerde licentiaatsverhandeling LUC - Toegepaste Economische Wetenschappen, Hasselt. Jorissen A., Lefebvre C., Popleu A., Roodhoofd F., Van Liedekerke C. & Walraevens G. (1998), Cost Accounting, Standaard Uitgeverij – MIM, Antwerpen. Kind en Gezin (2002), Kinderopvang in Vlaanderen, Kind en Gezin, Brussel. Kind en Gezin (2003), Mini-crèches. Infodossier, Kind en Gezin, Brussel. Kind en Gezin, (2000), Studierapport over de particuliere opvangsector, niet-gepubliceerd rapport, Kind en Gezin, Brussel. Misplon S. & Hedebouw G. (2003), Behoefteonderzoek naar een kinderdagverblijf in de gemeente Grimbergen. Uitwerken van een financieel plan, HIVA-K.U.Leuven, Leuven (niet-gepubliceerd rapport). OECD (2001), Starting Strong. Early Childhood Education and Care, OECD Publications, Paris. Ruelens L. & Hedebouw G. (1999), Het lokale overleg rond de buitenschoolse opvang, HIVA-K.U.Leuven, Leuven. Van Camp P. (2000), Studie naar de leefbaarheid van een P.O.I., niet-gepubliceerd document, Leuven. Vanpée K., Sannen L. & Hedebouw G. (2000), Kinderopvang in Vlaanderen: gebruik, keuze van de opvangvorm en evaluatie door de ouders, HIVA-K.U.Leuven, Leuven. VIZO, Startersbrochure, www.vizo.be. VVSG (2003), Kinderopvang Codex, VVSG, Brussel.