Voortgangsrapportage Monitoring de Zilk Meetnet provincie Zuid-Holland; Meetperiode maart 2010 - oktober 2010 (meetronde 7)
Definitief
Provincie Zuid-Holand
Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 13 december 2010
318998, revisie D01
Verantwoording
Titel
:
Voortgangsrapportage Monitoring de Zilk
Subtitel
:
Meetnet provincie Zuid-Holland; Meetperiode maart 2010 - oktober 2010 (meetronde 7)
Projectnummer
:
237534 / 238449
Referentienummer
:
318998
Revisie
:
D01
Datum
:
13 december 2010
Auteur(s)
:
drs. ing. L. Borst
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
ir. F.J.L. Vliegenthart
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
ir. A.P.J.J. Thewissen-Groet
Robijnstraat 11 1812 RB Alkmaar Postbus 214 1800 AE Alkmaar T +31 72 547 57 57 F +31 72 547 57 50 www.grontmij.nl
318998, revisie D01 Pagina 2 van 29
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding......................................................................................................................... 4 Algemeen ...................................................................................................................... 4 Doel............................................................................................................................... 4 Gebiedsbeschrijving...................................................................................................... 4
2 2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.4 2.4.1 2.4.2 2.5
Metingen en interpretatie .............................................................................................. 6 Inleiding......................................................................................................................... 6 Meetinstrumenten (automatische drukopnemers) ........................................................ 6 Resultaten kleine meetnet ............................................................................................ 7 Meetresultaten .............................................................................................................. 7 Oppervlaktewaterpeilen ................................................................................................ 7 Globale interpretatie geohydrologisch systeem............................................................ 7 Werking van het systeem.............................................................................................. 7 Interpretatie metingen ................................................................................................... 7 Conclusie studiegebied en monitoringsperiode 2007-2010.......................................... 9
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Aanbevelingen ............................................................................................................ 10 Inleiding....................................................................................................................... 10 Meetfrequentie ............................................................................................................ 10 Automatisering ............................................................................................................ 10 Onderhoud meetnet .................................................................................................... 10
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
Overzichtskaart van de meetpunten Overzichtstabel van de meetpunten Tijd-stijghoogtegrafieken Grondwaterstatistieken Digitale grondwatergegevens / CD-ROM
318998, revisie D01 Pagina 3 van 29
1
Inleiding
1.1 Algemeen In het gebied rondom De Zilk worden diverse maatregelen uitgevoerd die invloed hebben op het watersysteem (herinrichting duinen, inrichting peilvakken). Door de afgepaste drooglegging en ontwateringsdiepte op de percelen is de bollenteelt in dit gebied gevoelig voor veranderingen in grond- en oppervlaktewaterstanden. Mede daarom is door de betrokken partijen, Provincie Zuid- en Noord-Holland, Waternet en het Hoogheemraadschap van Rijnland, een monitoringsprogramma opgesteld voor het vaststellen van eventuele effecten en evaluatie van de diverse maatregelen. Deze voortgangsrapportage geeft invulling aan de gemaakte afspraken aangaande de Monitoring De Zilk. In het Meetplan De Zilk1 wordt concreet aangegeven op welke wijze de monitoring plaatsvindt en de voortgangsrapportages worden opgesteld. 1.2 Doel Het doel van het meetprogramma was onder andere het monitoren van de effecten van de peilveranderingen in de infiltratiepanden in de duinen van Waternet. Voor een periode van 3 jaar wordt elk half jaar een voortgangsrapportage gemaakt van het ‘kleine meetnet’ van de Provincie Zuid-Holland, waarbij voorliggende rapportage de laatste in de periode van 3 jaar is. Het kleine meetnet bestaat uit 14 meetlocaties verspreid in de Bollenstreek (zie bijlage 1). In deze zevende voortgangsrapportage worden de resultaten weergegeven van de periode mei tot oktober 2010. Tevens is een globale interpretatie opgenomen van het grondwater op basis van de meetreeksen. Via de internetsite www.monitoringdezilk.nl kunnen de actuele grondwaterstanden via Real Time Control (RTC) worden bekeken van 4 locaties in de duinen en 2 locaties in de binnenduinrand (westzijde Boezemland). In deze rapportage zijn de grondwaterstanden van de locaties met RTC systeem ook opgenomen. In bijlage 1 is een kaart opgenomen van de locaties. In bijlage 2 zijn de basisgegevens van de meetpunten opgenomen. 1.3 Gebiedsbeschrijving Het projectgebied Duin- en Bollenstreek De Zilk ligt ruwweg tussen Leiden en Haarlem. Het wordt aan de westkant begrensd door de Noordzee en aan de oostkant door de Haarlemmermeer. De gemeentes Noordwijkerhout en Bennebroek vormen respectievelijk de zuid- en noordgrens van het gebied (zie bijlage 1). Er wordt onderscheid gemaakt tussen 2 zones duingebied: 1. de duinen van Waternet (voorheen: Gemeentewaterleidingen Amsterdam). Vanaf het voorjaar 2008 is gestart met een peilverhoging in het kanaal tussen het Nieuwkanaal en het Kromme Schusterkanaal. Echter de peilverhoging is rond de zomer van 2008 gestagneerd tot een waterpeil van NAP +5 m. In maart 2009 is het waterpeil tijdelijk kunstmatig op NAP +6 m (uiteindelijke streefpeil) gebracht, maar is na circa 2 maanden weer gezakt tot NAP
1
Meetplan de Zilk, PN. 213129, Grontmij 2007
318998, revisie D01 Pagina 4 van 29
Inleiding
2.
+5 m. In de zomer van 2009 zijn o.a. dammen afgedicht om lekkage tegen te gaan. Eind oktober 2009 is het waterpeil weer opgezet naar NAP +6 m. boezemland: de zone tussen de duinen en de Haarlemmermeer. In deze zone liggen de bollenpercelen met peilvakken die periodiek een lager waterpeil hebben dan de Boezem. De peilvakken 3, 7a en 9 zijn nog niet in bedrijf (voor ligging peilvakken: zie bijlage 1). De andere peilvakken zijn ingericht. Hier worden in bepaalde perioden van het jaar lagere waterstanden ingesteld.
318998, revisie D01 Pagina 5 van 29
2
Metingen en interpretatie
2.1 Inleiding In bijlage 2 staat een overzichtstabel van alle meetpunten in het kleine meetnet. In paragraaf 2.2 staat een beschrijving van de wijze waarop met behulp van deze meetpunten de grondwaterstanden en stijghoogtes worden gemeten en geregistreerd. In paragraaf 2.3 worden per locatie de bijzonderheden en onregelmatigheden in de tijdreeksen en de staat van de peilbuizen beschreven. In paragraaf 2.4 wordt een globale interpretatie gegeven van de geconstateerde fluctuaties in de grondwaterstanden en stijghoogtes in relatie tot het grondwatersysteem. Hier worden ook de statistieken van de tijdreeksen weergegeven. 2.2 Meetinstrumenten (automatische drukopnemers) In de ondiepe peilbuizen, aangegeven met alleen een nummer (filter tot circa 5 m-mv) en de middeldiepe peilbuis, aangegeven met “nummer-A1” (filter tot circa 15 m-mv, onder de eerste slechtdoorlatende laag) zijn automatische drukopnemers geplaatst (Divers van Van Essen Instruments), die elk uur een meting verrichten. In de diepe peilbuizen, aangegeven met “nummer-A2” (filters tot circa 25 m-mv) zijn geen automatische drukopnemers geplaatst. Een automatische drukopnemer meet feitelijk alleen de totale of absolute druk. Wanneer de automatische drukopnemer in een peilbuis onder de grondwaterstand wordt gehangen, meet deze de som van de waterdruk en de heersende atmosferische druk (= absolute druk). De atmosferische druk wordt op één plek boven de grondwaterstand gemeten met een aparte barometerlogger (peilbuis 24H076.7) die geldt voor het hele studiegebied van de monitoring De gemeten druk in de automatische drukopnemer wordt vervolgens gereduceerd met de atmosferische druk. Dit resulteert in de gemeten waterdruk (= relatieve druk ten opzichte van de atmosferische druk ter hoogte van de druksensor in de automatische drukopnemer). Wanneer de diepte van de drukopnemer ten opzichte van NAP bekend is, dan kan de waterdruk worden omgezet naar de grondwaterstijghoogte,in m ten opzichte van NAP (figuur 2.1). Deze diepte kan worden bepaald uit de NAP-hoogte van de bovenkant van de peilbuis en de koordlengte van de automatische drukopnemer. Ook kan de handmatige inpeiling van de grondwaterstand in de peilbuis worden gerelateerd aan de meting van de automatische drukopnemer op het moment van de handmatige inpeiling. Op deze manier kan het deugdelijk functioneren van de drukopnemers worden gecontroleerd en worden de metingen gekalibreerd. Het is in ieder geval van belang dat de hoogte van de bovenkant van de peilbuis bekend is en niet wijzigt.
bovenk ant peilbuis
maaiveldhoogte
grondwaterstand
diepte van de diver in de peilbuis
Figuur 2.1: schematisatie inrichting grondwatermeetpunt met automatische drukopnemers
318998, revisie D01 Pagina 6 van 29
Metingen en interpretatie
2.3 Resultaten kleine meetnet 2.3.1 Meetresultaten Half oktober 2010 zijn de automatische drukopnemers uitgelezen. Tijdens deze 7e uitleesronde is de grondwaterstand ook handmatig gepeild. De handpeilingen zijn een controle op het functioneren van de automatische drukopnemers. Met behulp van de koordlengtes zijn de tijdreeksen bewerkt tot grondwaterstanden en stijghoogtes in meters ten opzichte van NAP. In bijlage 3 zijn per locatie de tijdreeksen van de freatische grondwaterstanden en stijghoogtes van het kleine meetnet en de RTC meetpunten opgenomen in grafieken van de totale meetperiode (oktober 2006 tot en met november 2010). Daarin is tevens de hoogte van het maaiveld opgenomen (groene lijn) en de neerslaggegevens in mm op dagbasis van de regenmeter Leiduin van Waternet (grijze lijn). Onderstaand wordt per locatie aangegeven of er bijzonderheden te melden zijn op basis van het verloop van de tijdreeks of de staat van de peilbuis. Bij de uitleesronde van oktober 2010 worden de volgende aandachtspunten genoteerd:
• Peilbuis 1A-1 en 1A-2 zijn niet uitgelezen, omdat deze onder een composthoop liggen. Bij
• • •
•
het plaatsen van de peilbuizen is rekening gehouden met de naastgelegen composthoop. Echter, de eigenaar heeft de composthoop verplaatst, waardoor nu steeds geen metingen kunnen worden verricht. De kabel van de RTC-unit van peilbuis 4.1 is defect. Deze wordt nu steeds handmatig uitgelezen. De beschermkap van peilbuizen 7A-1 en 7A-2 waren defect, waarschijnlijk doordat er tegenaan gereden is. De kap is vervangen, zodat de peilbuizen weer goed beschermd zijn. Ter plaatse van peilbuizen 11A-1 en 11A-2 is de stijghoogte hoger dan de bovenkant peilbuis. Er kunnen geen goede metingen worden verricht. De metingen zijn niet geheel betrouwbaar. De buizen staan in een paardenbak. Doordat er kwel optreedt, is het maaiveld als gevolg van kwel uit de peilbuizen vochtig. De eigenaar van de paardenbak heeft hierover bij de veldwerker geklaagd. De drukopnemer in peilbuis 24H0676.6 hing niet in de goede buis. Deze is tussentijds verhangen en hing in buis 7 in plaats van buis 6. Nu hangt deze weer in de juiste buis.
Het meetnet werkt goed op de bovengenoemde punten na. Indien het meetnet nog langer in gebruik blijft, wordt geadviseerd peilbuis 1A te verplaatsen. Ook dient peilbuis 11A te worden opgelengd, zodat een goede stijghoogte kan worden gemeten. 2.3.2 Oppervlaktewaterpeilen In de periode februari – mei 2009 is getracht het peil in het kanaal te verhogen. Hierdoor zijn de oppervlaktewaterpeilen ter plaatse dam 32 en 34 tijdelijk verhoogd. Er bleek een groot deel van het water “weg te lekken”, waarna de poging is gestaakt. Na aanpassingen is sinds november 2009 het peil alleen ter plaatse van dam 32 (in het deel met de geplande verhoging) verhoogd. Dit is in deze rapportage grafisch weergegeven in bijlage 3 grafiek Dam 32. 2.4 Globale interpretatie geohydrologisch systeem 2.4.1 Werking van het systeem Grondwaterstromingen in en onder de duinen worden in stand gehouden door voeding uit zee, uit neerslag, door kunstmatige infiltratie, door waterwinning en door de bemaling van de diepe polders zoals de Haarlemmermeer. De freatische grondwaterstand onder de duinen bolt op tussen de Noordzee en de polders in het achterland. De vorm van de opbolling wordt enerzijds bepaald door de winkanalen in het duin en anderzijds door de weerstand tussen het freatische grondwater en het diepe grondwater2. 2.4.2 Interpretatie metingen In bijlage 4 zijn per peilbuis de statistieken van de metingen weergegeven. Hierin zijn de statistieken per hydrologisch jaar (april tot april) weergegeven, plus de gegevens van het lopende 2
KIWA, Oranjewoud en Artesia, 20 juni 2006, Monitoring vernatting in de Amsterdamse Waterleidingduinen;
318998, revisie D01 Pagina 7 van 29
Metingen en interpretatie
jaar. Voor de maximale en minimale grondwaterstand is uitgegaan van de 95 en 5 percentielwaarden. Dit betekent dat bij deze statistieken 5% van de hoogste en laagste gemeten waarden wordt weggelaten. Dit is gedaan om onrealistische uitschieters van de metingen niet als maximale of minimale grondwaterstand aan te wijzen. Er lijken geen grote veranderingen op te treden en de verwachting is dat de optredende grondwaterstanden de autonome situatie is. Voor een goede beoordeling van de gegevens op optredende trends wordt geadviseerd een tijdreeksanalyse uit te voeren. Per geohydrologische zone kan een relatie gelegd worden tussen de resultaten van de metingen en het heersende geohydrologische systeem: • Voor de oostkant van het Boezemland valt op dat de stijghoogtes in het eerste watervoerend pakket (zie filter A-1 van elk meetpunt) structureel lager zijn dan de freatische grondwaterstand (peilbuizen 10, 12, 13 en P3). De metingen duiden op een wegzijgingssituatie (zie figuur 2.2). Peilbuis 9 ligt in het boezemland meer richting de duinen. Hier is in de winter regelmatig de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket hoger dan de freatische grondwaterstand. Uit de grafiek blijkt dat elk half jaar de freatische grondwaterstand plotseling circa 10 à 15 cm zakt. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door verschillen tussen zomer- en winterpeil in het oppervlaktewater. neerslag
Afstroming ondiep grondwater naar watergangen
freatisch pakket
Afstroming ondiep grondwater naar de diepte
eerste slechtdoorlatende laag eerste watervoerende pakket
Figuur 2.2: stromingssituatie in wegzijgingsgebied
• De locaties 1, 2, 3, 6, 7 en 8 bevinden zich op bollenpercelen langs de binnenduinrand (westzijde Boezemland). Opvallend is dat de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket van de locaties 2, 3, 6 en 7 over het algemeen hoger is dan de freatische grondwaterstanden. Bij peilbuis 2 is de stijghoogte structureel hoger dan de freatische grondwaterstand en komt in de winterperiodes zelfs regelmatig boven maaiveld uit. Er is sprake van een (potentiële) opwaartse stroming in het diepe grondwater (diepe kwel). Het freatische grondwater kan niet afstromen naar de diepte en zal geheel naar de watergangen afstromen (zie figuur 2.3). De locaties 1 en 8 liggen verder van de duinen af. Hier is de stijghoogte over het algemeen lager dan de freatische grondwaterstand. Alleen in de wintermaanden is de stijghoogte soms hoger dan de freatische grondwaterstand. Op deze locaties vindt afwisselend lichte kwel of infiltratie plaats.
318998, revisie D01 Pagina 8 van 29
Metingen en interpretatie
neerslag
Afstroming ondiep grondwater naar watergangen
freatisch pakket eerste slechtdoorlatende laag eerste watervoerende pakket
Figuur 2.3: stromingssituatie in kwelgebied •
•
•
•
Bij de peilbuizen 6, 7, 8 en 9 is de grondwaterstand in de zomer hoger dan in de winter. Dit komt niet overeen met de natuurlijke situatie en wordt veroorzaakt door de instelling van de peilvakken. In de woonkern de Zilk, gelegen langs de binnenduinrand, vindt infiltratie plaats (Peilbuis 4 en 5). Het stedelijk gebied ligt hoger (circa 0,70 m) dan de omliggende polder. Er vindt geen drainage plaats waardoor de grondwaterstand hoger is dan de stijghoogte. Daardoor vindt uitsluitend infiltratie plaats. In de tijdreeksen van de freatische peilbuizen is duidelijk te zien dat de freatische grondwaterstand op de bollenpercelen sterk reageert op de neerslag. Dit is voornamelijk in de tijdreeksen van de peilbuizen 1-1, 2-1, 3-1, 6-1 en 7-1 te zien. Over het algemeen fluctueert de freatische grondwaterstand tussen de circa 30 en 70 cm beneden het maaiveld. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de freatische grondwaterstand sterk fluctueert als gevolg van de geringe bergingscapaciteit in de onverzadigde zone (minder dan 10%). In bebouwd gebied is de reactie op de neerslag minder sterk dan in de bollenpercelen. Er vindt in bebouwd gebied minder infiltratie van neerslag plaats, doordat een groot deel via verhard oppervlak afstroomt naar de riolering en naar oppervlaktewater. In het bebouwd gebied is de ontwatering groter. Wel heeft peilbuis 13 in Hillegom een grote seizoensfluctuatie (hogere grondwaterstand in de winter dan in de zomer).
2.5 Conclusie studiegebied en monitoringsperiode 2007-2010 Voor het studiegebied van dit monitoringsprogramma kunnen op hoofdlijnen de volgende conclusies worden getrokken. Het kleine meetnet heeft peilbuizen in het duin en buiten het duin op ruime afstand van de gebieden waar de peilen van de winmiddelen in de toekomst wijzigen. De geohydrologie beschouwend kan worden gesteld dat: • Het dempen van een stukje kanaal (2007-2008) en de peilverhoging in één van de winmiddelen (november 2009) te recent zijn om significante effecten in het duin – laat staan in het bollengebied – te verwachten; • Peilwijzigingen in het duin vertalen zich zeer langzaam door naar hogere grondwaterstanden in het duin. De bergingsverandering is zo groot dat pas na geruime tijd (jaren) effecten merkbaar zijn (zie onder andere de geohydrologische beschouwing van Theo Olsthoorn met betrekking tot het dempen van het Van Limburg – Stirum kanaal. Een peilverhoging zal overigens relatief sneller doorwerken dan het dempen van watergangen / winningskanalen omdat de peilverhoging niet door neerslag maar door wateraanvoer wordt gerealiseerd. • De effecten op het achterland (de Bollenstreek) als gevolg van hogere grondwaterstanden in het duin zijn slechts op beperkte afstand van de duinrand merkbaar. Te denken valt daarbij aan enkele honderden meters. • Er lijken geen grote veranderingen op te treden en de verwachting is dat de optredende grondwaterstanden de autonome situatie is. Voor een goede beoordeling van de gegevens op optredende trends wordt geadviseerd een tijdreeksanalyse uit te voeren.
318998, revisie D01 Pagina 9 van 29
3
Aanbevelingen
3.1 Inleiding In deze laatste halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het monitoringsprogramma 2007-2010 worden aanbevelingen gegeven voor indien de monitoring wordt voortgezet. 3.2 Meetfrequentie Momenteel worden de grondwaterstanden met een hoge frequentie van één meting per uur gemonitord. Hierdoor worden de databases erg groot, terwijl het maar zeer beperkte meerwaarde oplevert ten opzichte van een lagere meetfrequentie. Het doel van de monitoring is lange-termijn-trends vast te stellen, waarvoor een lagere frequentie voldoet. Geadviseerd wordt om bij eventuele volgende uitleesronden de meetfrequentie terug te brengen van 24 metingen per dag naar 4 metingen per dag. Hiermee wordt ruim voldoende nauwkeurigheid in de metingen behouden. 3.3 Automatisering Voorgesteld wordt om dit intensieve monitoringssysteem verder te automatiseren, zodat de halfjaarlijkse rapportages kunnen komen te vervallen. De automatisering vereist echter wel een regelmatige controle van het functioneren van het systeem. Alle gegevens komen / blijven op de website www.monitoringdezilk.nl beschikbaar. Geadviseerd wordt om de website daarom “in de lucht te houden”. De metingen verder landinwaarts kunnen worden afgebouwd. Inmiddels is hiervan een behoorlijke data-reeks opgebouwd. Deze kan als nul-meting worden beschouwd. De data-loggers kunnen worden verwijderd en zijn voor het project afgeschreven. 3.4 Onderhoud meetnet Indien de monitoring wordt voortgezet, dan wordt aanbevolen om de volgende onderhoudsmaatregelen en kleinschalige aanpassingen te doen: • Verplaatsing peilbuis 1A; • Goed afdichten peilbuis 11A (indien mogelijk), of verplaatsen; • Herstel kabelverbinding RTC-unit peilbuis 4.1; • Bij verkleining meetnet: verwijderen dataloggers van vervallen meetpunten.
318998, revisie D01 Pagina 10 van 29
Bijlage 1
Overzichtskaart van de meetpunten
318998, revisie D01
Bijlage 1: Overzichtskaart van de meetpunten
318998, revisie D01
Bijlage 2
Overzichtstabel van de meetpunten
318998, revisie D01
Bijlage 2: Overzichtstabel van de meetpunten
Peilbuis nr
Maaiveld-hoogte
Hoogte bkbuis
Lengte filter
Diepte filter
[-]
[m NAP]
[m NAP]
[m]
[m NAP]
Laag
Terrein
[-]
[-]
1-1
-0,28
-0,06
1,00
1A-1
-0,19
-0,30
1,00
-5,28
freatisch pakket
bollenperceel
-17,19
1e wvp
1A-2
-0,18
-0,35
1,00
bollenperceel
-25,18
1e wvp
2-1
-0,16
0,04
bollenperceel
1,00
-5,16
freatisch pakket
bollenperceel
2A-1
-0,15
2A-2
-0,15
-0,19
1,00
-17,15
1e wvp
bollenperceel
-0,21
1,00
-25,15
1e wvp
3-1
bollenperceel
-0,10
0,07
1,00
-5,10
freatisch pakket
bollenperceel
3A-1
-0,19
-0,27
1,00
-15,19
1e wvp
bollenperceel
3A-2
-0,19
-0,31
1,00
-25,19
1e wvp
bollenperceel
4-1
0,70
0,65
1,00
-4,30
freatisch pakket
bebouwd gebied
4-2
0,70
0,61
1,00
-17,30
1e wvp
bebouwd gebied
4-3
0,70
0,58
1,00
-24,30
1e wvp
bebouwd gebied
5-1
0,68
0,60
1,00
-4,32
freatisch pakket
bebouwd gebied
5-2
0,68
0,58
1,00
-16,32
1e wvp
bebouwd gebied
5-3
0,68
0,55
1,00
-24,32
1e wvp
bebouwd gebied
6-1
-0,02
-0,04
1,00
-5,02
freatisch pakket
bollenperceel
6A-1
0,14
0,18
1,00
-16,86
1e wvp
bollenperceel
6A-2
0,14
0,20
1,00
-24,86
1e wvp
bollenperceel
7-1
0,02
0,15
1,00
-4,98
freatisch pakket
bollenperceel
7A-1
-0,10
-0,18
1,00
-17,10
1e wvp
bollenperceel
7A-2
-0,10
-0,23
1,00
-25,10
1e wvp
bollenperceel
8-1
-0,25
-0,17
1,00
-5,25
freatisch pakket
bollenperceel
8A-1
-0,24
-0,27
1,00
-15,24
1e wvp
bollenperceel
8A-2
-0,24
-0,30
1,00
-25,24
1e wvp
bollenperceel
9-1
-0,18
0,00
1,00
-5,18
freatisch pakket
bollenperceel
9A-1
0,88
0,85
1,00
-13,13
1e wvp
bollenperceel
9A-2
0,88
0,81
1,00
-24,13
1e wvp
bollenperceel
10-1
-0,15
-0,05
1,00
-5,15
freatisch pakket
bollenperceel
10A-1
-0,17
-0,25
1,00
-15,17
1e wvp
bollenperceel
10A-2
-0,17
-0,28
1,00
-25,17
1e wvp
bollenperceel
11-1
-2,96
-3,03
1,00
-4,96
freatisch pakket
grasland (veen)
11A-1
-2,29
-2,36
1,00
-17,29
1e wvp
grasland (veen)
11A-2
-2,96
-2,33
1,00
-27,96
1e wvp
grasland (veen)
12-1
-0,66
-0,76
1,00
-4,66
freatisch pakket
bebouwd gebied
12-2
-0,66
-0,77
1,00
-17,66
1e wvp
bebouwd gebied
12-3
-0,66
-0,81
1,00
-24,66
1e wvp
bebouwd gebied
13-1
-0,49
-0,55
1,00
-4,49
freatisch pakket
bebouwd gebied
13-2
-0,49
-0,57
1,00
-17,49
1e wvp
bebouwd gebied
13-3
-0,49
-0,61
1,00
-25,49
1e wvp
bebouwd gebied
P3O
0,56
0,41
1,00
-1,59
freatisch pakket
wegkant
P3M
0,56
0,43
2,00
-22,57
1e wvp
wegkant
P3D
0,56
0,40
2,00
-7,07
1e wvp
wegkant
318998, revisie D01
Bijlage 3
Tijd-stijghoogtegrafieken
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 1)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 2)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 3)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 4)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 5)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 6)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 7)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 8)
318998, revisie D01
Bijlage 3: Tijd-stijghoogtegrafieken (Vervolg 9)
318998, revisie D01
Bijlage 4
Grondwaterstatistieken
318998, revisie D01
Bijlage 4: Grondwaterstatistieken
Periode nov 06 - 1 apr 07
Periode 1 april 07 - 1 april 08
Periode 1 april 08 - 1 april 09
95%
gem
5%
95%
gem
5%
95%
pb 1.1
-0,65
-0,77
-0,89
-0,56
-0,67
-0,75
-0,60
pb 1A.1
-0,70
-0,75
-0,80
-0,73
-0,81
-0,89
-0,66
pb 2.1
-0,47
-0,64
-0,72
-0,54
-0,66
-0,73
-0,50
pb 2A.1
-0,12
-0,18
-0,25
-0,17
-0,25
-0,35
-0,18
pb 3.1
-0,36
-0,57
-0,81
-0,52
-0,70
-0,82
-0,49
pb 3A.1
-0,46
-0,52
-0,60
-0,51
-0,61
-0,74
P3O
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
P3M
n.b.
n.b.
n.b.
-1,46
-1,55
P3D
n.b.
n.b.
n.b.
-1,57
pb 4.1
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
pb 4A.1
-0,29
-0,36
-0,44
pb 5.1
-0,24
-0,40
pb 5A.1
-0,39
pb 6.1
n.b.
pb 6A.1
n.b.
gem
Periode 1 april 09 - 1 april 10
Periode 1 april 10 - 1 okt. 10
5%
95%
gem
5%
95%
gem
5%
-0,73
-0,83
-0,57
-0,68
-0,57
-0,54
-0,67
-0,78
-0,76
-0,89
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
-0,64
-0,72
-0,51
-0,64
-0,51
-0,46
-0,60
-0,68
-0,25
-0,35
-0,16
-0,24
-0,16
-0,15
-0,23
-0,31
-0,66
-0,77
-0,51
-0,65
-0,51
-0,41
-0,63
-0,78
-0,51
-0,60
-0,70
-0,49
-0,58
-0,49
-0,46
-0,56
-0,64
-0,69
-0,73
-0,76
-0,66
-0,69
-0,66
-0,64
-0,68
-0,72
-1,63
-1,43
-1,52
-1,62
-1,43
-1,52
-1,43
-1,38
-1,49
-1,59
-1,65
-1,74
-1,55
-1,63
-1,73
-1,55
-1,63
-1,55
-1,51
-1,62
-1,72
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
-0,32
-0,39
-0,49
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
-0,50
-0,37
-0,52
-0,63
-0,32
-0,48
-0,59
-0,32
-0,49
-0,32
-0,23
-0,44
-0,54
-0,46
-0,53
-0,46
-0,55
-0,67
-0,46
-0,56
-0,68
n.b.
n.b.
n.b.
-0,43
-0,53
-0,62
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
-0,68
-0,80
-0,68
-0,59
-0,77
-0,88
n.b.
n.b.
-0,39
-0,48
-0,59
n.b.
n.b.
n.b.
-0,34
-0,44
-0,34
-0,30
-0,40
-0,48
pb 7.1
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
-0,49
-0,61
-0,49
-0,38
-0,56
-0,69
pb 7A.1
-0,46
-0,52
-0,59
-0,52
-0,61
-0,73
n.b.
n.b.
n.b.
-0,50
-0,59
-0,50
-0,46
-0,56
-0,65
pb8-1
-0,66
-0,75
-0,91
-0,86
-0,76
-0,86
-0,85
-0,73
-0,85
-0,82
-0,71
-0,82
-0,56
-0,70
-0,81
pb8A-1
-0,68
-0,75
-0,82
-0,95
-0,83
-0,95
-0,93
-0,82
-0,93
-0,89
-0,80
-0,89
-0,66
-0,76
-0,85
pb9-1
-0,67
-0,74
-0,83
-0,87
-0,77
-0,87
-0,87
-0,77
-0,87
-0,82
-0,73
-0,82
-0,58
-0,69
-0,80
pb9A-1
-0,66
-0,74
-0,81
-0,92
-0,78
-0,92
-0,77
-0,68
-0,77
-0,73
-0,63
-0,73
-0,44
-0,62
-0,83
pb10-1
n.b.
n.b.
n.b.
-0,74
-0,70
-0,74
-0,73
-0,69
-0,73
-0,70
-0,66
-0,70
-0,59
-0,65
-0,71
pb10A-1
n.b.
n.b.
n.b.
-1,31
-1,20
-1,31
-1,28
-1,18
-1,28
-1,24
-1,16
-1,24
-1,02
-1,13
-1,23
pb11-1
-2,98
-3,00
-3,02
-3,03
-3,00
-3,03
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
pb11A-1
-2,21
-2,26
-2,30
-2,40
-2,32
-2,40
-2,41
-2,31
-2,41
-2,37
-2,32
-2,37
n.b.
n.b.
n.b.
pb12-1
-1,37
-1,56
-1,70
-1,98
-1,81
-1,98
-1,92
-1,77
-1,92
-2,33
-1,92
-2,33
-1,66
-1,87
-2,06
pb12-2
-2,12
-2,17
-2,21
-2,31
-2,22
-2,31
-2,32
-2,22
-2,32
-2,31
-2,24
-2,31
-2,15
-2,24
-2,34
pb13-1
-1,00
-1,43
-1,77
-2,04
-1,78
-2,04
-1,97
-1,61
-1,97
-2,08
-1,54
-2,08
-1,04
-1,45
-1,79
pb13-2
-2,47
-2,52
-2,58
-2,63
-2,55
-2,63
-2,64
-2,55
-2,64
-2,60
-2,54
-2,60
-2,43
-2,51
-2,60
318998, revisie D01
Bijlage 5
Digitale grondwatergegevens / CD-ROM
318998, revisie D01
Bijlage 5: Digitale grondwatergegevens / CD-ROM
318998, revisie D01