Aanpassingen van de generale regelingen voortvloeiend uit de evaluatie van de kerkorde
alsmede enige nagekomen en technische aanpassingen in eerder voorgelegde teksten. Voorstellen van het generale college voor de kerkorde ter behandeling in enige lezing
1 Inleiding Het rapport ‘De kerkorde bij de tijd’ van de commissie evaluatie kerkorde gaf niet alleen aanleiding tot de in tweede lezing aanvaarde aanpassingen in de ordinanties , maar ook tot aanpassingen in de generale regelingen. Enerzijds betreft dit aanpassingen die voortvloeien uit de gewijzigde ordinantieteksten, anderzijds aanpassingen die voortvloeien uit genoemde evaluatie. In de rapporten AZ 10-14 en AZ 11-06 (ter voorbereiding op de vaststelling van de ordinantieteksten in eerste lezing) heeft het college voor de kerkorde al een aantal voorstellen gedaan. In dit rapport worden deze – soms in andere bewoordingen - herhaald.
2 Generale regeling gastlidmaatschap In deze generale regeling zijn geen wijzigingen nodig. Wel neemt het college de gelegenheid te baat om te wijzen op een terminologische zaak: in de ordinanties en generale regelingen wordt het breed moderamen van de generale synode steeds aangeduid als ‘kleine synode’ behalve in deze generale regeling (art.1-3). Het college voor de kerkorde stelt voor ook in deze regeling de aanduiding kleine synode te gebruiken. Omdat alleen sprake is van naamswijziging is alleen de nieuwe tekst opgenomen. Art.
Nieuwe tekst
1-3
De kleine synode kan het gastlidmaatschap voorts openstellen voor leden van andere dan de in lid 1 bedoelde kerken . Verder ongewijzigd
3 Generale regeling federatie In deze regeling zijn enkele kleinere wijzigingen nodig. In art. 2 is sprake van bevestiging van ambtsdragers; dit moet wijzigen in ‘bevestiging dan wel verbintenis (vgl. ord. 3-5-7 en 3-7-10). De verwijzing naar de verkiezingsprocedure kan in dit artikel worden gemist. De formulering in art. 6-3 moet worden aangepast aan de nieuwe tekst van ord. 3-2-3 Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
2-7
Ambtsdragers kunnen in een gemeenschappelijke kerkdienst worden bevestigd tot ambtsdrager in een van de bij een gemeenschappelijke kerkdienst
De bevestiging dan wel verbintenis van ambtsdragers in een van de van de bij een gemeenschappelijke kerkdienst betrokken gemeenten kan plaatsvinden in een
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
1
betrokken gemeenten, nadat zij in die gemeente volgens de aldaar geldende regels daartoe zijn geroepen.
gemeenschappelijke kerkdienst.
2-9
De bediening van de doop, de openbare belijdenis van het geloof, de viering van het avondmaal, de inzegening van het huwelijk, de zegening van de andere levensverbintenis en de bevestiging van ambtsdragers zullen tevoren op de gebruikelijke wijze in de betrokken gemeenten worden bekendgemaakt.
De bediening van de doop, de openbare belijdenis van het geloof, de viering van het avondmaal, de inzegening van het huwelijk, de zegening van de andere levensverbintenis en de bevestiging dan wel verbintenis van ambtsdragers zullen tevoren op de gebruikelijke wijze in de betrokken gemeenten worden bekendgemaakt.
6-3
De kerkenraden dienen tevoren overeenstemming te bereiken over de vraag of alleen belijdende leden dan wel ook doopleden (en eventueel ook gastleden) stemgerechtigd zijn. Daarbij is het bepaalde in ordinantie 4-8-7 van toepassing.
De kerkenraden dienen tevoren overeenstemming te bereiken over de vraag of naast de belijdende leden ook de doopleden van 18 jaar en ouder (en eventueel ook de gastleden) stemgerechtigd zijn. Daarbij is het bepaalde in ordinantie 4-8-7 van toepassing.
4 Generale regeling fusie en splitsing In de generale regeling worden taken toebedeeld aan de classicale vergadering die met de inwerkingtreding van de ordinantiewijzigingen per 1 jan. 2013 worden toebedeeld aan het breed moderamen van de classicale vergadering. De betreffende artikelen moeten hieraan worden aangepast door ‘de classicale vergadering’ te vervangen door ‘het breed moderamen van de classicale vergadering’. Omdat in de oude tekst alleen de woorden ‘het breed moderamen van’ ontbreekt is alleen de nieuwe tekst opgenomen Art.
Nieuwe tekst
1-1
Een besluit tot vereniging van twee of meer tot de kerk behorende gemeenten als bedoeld in ordinantie 2-12 wordt - met inachtneming van het bepaalde in genoemd artikel van ordinantie 2 en in deze generale regeling - genomen door de kerkenraden van de betrokken gemeenten. Een vereniging als bedoeld in dit artikel behoeft medewerking en goedvinden van het breed moderamen van de classicale vergadering.
1-2
Een besluit tot vorming van een nieuwe gemeente als bedoeld in ordinantie 2-12-10 respectievelijk in ordinantie 2-13, alsmede tot samenvoeging van twee of meer gemeenten als bedoeld in ordinantie 2-14, wordt - met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van genoemde ordinantie en van deze generale regeling genomen door het breed moderamen van de classicale vergadering.
1-4
Het breed moderamen van de classicale vergadering vergewist zich ervan dat - voordat een besluit als bedoeld in lid 1 en 2 wordt genomen - de in de desbetreffende artikelen van de genoemde ordinantie voorgeschreven procedure is gevolgd.
5-1
Van een voorgenomen besluit tot vereniging respectievelijk samenvoeging wordt door de kerkenraden van de betrokken gemeenten gezamenlijk respectievelijk door het breed moderamen van de classicale vergadering mededeling gedaan in een dagblad dat verschijnt in de regio waarbinnen de te verenigen of samen te voegen gemeenten gelegen zijn; in deze mededeling wordt aangegeven waar het voorstel tot vereniging c.q. samenvoeging alsmede de laatst vastgestelde jaarrekeningen van de betrokken gemeenten
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
2
en diaconieën ter inzage liggen. 5-2
In de mededeling als bedoeld in lid 1 wordt aangegeven dat schuldeisers van de te verenigen of samen te voegen gemeenten en/of diaconieën tot een maand na publicatie van het voorgenomen besluit bezwaren daartegen kunnen inbrengen bij het breed moderamen van de classicale vergadering, waarbij zij aangeven waarom naar hun inzicht door de vereniging respectievelijk samenvoeging hun verhaalspositie wordt benadeeld. In de mededeling wordt aangegeven het adres van het breed moderamen van de classicale vergadering en van degene(n) tot wie men zich kan wenden om nadere inlichtingen te verkrijgen.
5-3
De mededeling als bedoeld in lid 1 wordt gepubliceerd, voordat het breed moderamen van de classicale vergadering -de vereiste goedkeuring heeft gegeven met betrekking tot de voorgenomen vereniging dan wel -het besluit over de voorgenomen samenvoeging heeft genomen.
5-4
Een besluit tot vereniging of samenvoeging kan eerst een maand na publicatie als bedoeld in lid 2 worden genomen. Zijn er echter bezwaren ingediend als bedoeld in lid 2, dan - dient eerst een reactie daarop van de betrokken kerkenraden en/of colleges aan het breed moderamen van de classicale vergadering te worden voorgelegd en - dient eventueel een wijziging in het voorstel te worden aangebracht. Eerst nadat de reactie van de vergaderingen en organen van gemeenten en kerk, die goedkeuring dan wel advies moeten geven over de voorgenomen vereniging of samenvoeging, ontvangen is, kan het desbetreffende besluit worden genomen.
5 Generale regeling Kerkelijk werkers De wijzigingen in deze regeling hangen samen met de nog in tweede lezing vast te stellen ordinantietekst ter zake. De wijzigingsvoorstellen worden bij de behandeling van die tweede lezing meegenomen (AZ 12-17).
6 Generale regeling predikantstraktementen (rechtspositie predikanten) In deze generale regeling zijn een aantal kleinere wijzigingen nodig voortvloeiend uit de gewijzigde tekst van de ordinanties. Grotere wijzigingen zijn nodig in verband met de opheffing van het pensioenfonds voor predikanten en de gewijzigde rol van de beleidscommissie. Het college voor de kerkorde schrijft hierover een afzonderlijk rapport. Omdat de wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie soms artikelleden betreffen die ook aan de orde zijn in bedoeld rapport, neemt het college deze wijzigingen mee in dat rapport (AZ 12-33)
7 Generale regeling predikantspensioenen. Vanuit de evaluatie zijn geen wijzigingen nodig. In het in § 6 genoemde rapport (AZ 12-33) wordt overigens voorgesteld deze generale regeling te laten vervallen.
8 Generale regeling rechtspositie medewerkers Op grond van ord. 4-27-5 is vanaf 1 januari 2013 de kleine synode bevoegd de generale regeling te wijzigen. Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
3
32-1
Wijziging van de generale regeling geschiedt door de generale synode, gehoord het bestuur van de dienstenorganisatie en het georganiseerd overleg.
Wijziging van de generale regeling geschiedt door de kleine synode, gehoord het bestuur van de dienstenorganisatie en het georganiseerd overleg.
9 Generale Regeling Preekconsenten In art. 3-2 van deze regeling wordt gesproken over tuchtmaatregelen. Hierbij wordt verwezen naar ord. 10-9-7 sub b,c en d. Door wijziging van dit artikellid moet nu verwezen worden naar sub c,d en e. Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
3-2
Een preekconsent vervalt tussentijds … bij toepassing van het bepaalde in ordinantie 10-9-7 sub b, c en d; ….
Een preekconsent vervalt tussentijds … bij toepassing van het bepaalde in ordinantie 10-9-7 sub c, d en e; ….
Deel III van de Generale Regeling luidt: Preekconsent voor hen die werkzaam zijn als kerkelijk werker. Het gaat hier om het preekconsent dat verbonden is aan het werk dat door de kerkelijk werker wordt verricht. Daarnaast kan een kerkelijk werker en iemand die tot kerkelijk werker kan worden benoemd een preekconsent krijgen dat ruimer is dan het eigen werk (ord.3-12-10). Het college voor de kerkorde acht het niet zinvol om twee regelingen naast elkaar te zetten en stelt voor het huidige artikel 6 te verbreden. In art. 7 wordt geregeld dat een geestelijk verzorger een preekconsent alleen voor de eigen instelling kan krijgen. Dit artikel kan – behoudens terminologische aanpassing - ongewijzigd blijven. Art. 7 sluit immers niet uit dat een kerkelijk werker een consent vraagt op grond van art. 6. Conform de voorstellen van de beleidscommissie ter zake voegt het college voor de kerkorde een aanvullende homiletische en liturgische vorming toe aan lid 1 en wordt de termijn voor de eerste verlening gesteld op twee jaar. Het college voor de kerkorde stelt voor in art. 7 de woorden “als geestelijk verzorger” te laten vervallen. Het college verwijst hiervoor naar de motivering om deze woorden te laten vervallen in ord. 3-13a en de generale regeling Kerkelijk werkers. De daar gegeven motivering luidt: De opleiding tot kerkelijk werker kent niet een differentiatie zoals die wel geldt in de predikantsopleiding. Alle kerkelijk werkers volgen dezelfde opleiding Godsdienst/Pastoraal werk. Bij een bijzondere opdracht gaat het om pastoraal werk in een instelling, niet om een aparte specialisatie geestelijk verzorger. Kerkelijk werkers kunnen ook niet worden ingeschreven in het register van geestelijk verzorgers van de VGVZ: hiervoor is een academische opleiding vereist. Het college voor de kerkorde stelt daarom voor om niet meer te spreken over werken als geestelijk verzorger in een instelling, maar over werken in een instelling. III Preekconsent voor hen die opgenomen zijn in het register Art. 6
1
Algemeen Oude tekst
Nieuwe tekst
1. Aan kerkelijk werkers als bedoeld in ordinantie 3-12 die in een bediening zijn gesteld en werkzaam zijn
Aan degenen die ingeschreven zijn in het register
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
4
-
in een gemeente, die behoort tot een combinatie van gemeenten of tot een streekgemeente, in een gemeente waar om verschillende redenen (nog) geen predikant kan worden beroepen dan wel in een gemeente die met een of meer andere gemeenten een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in ordinantie 4-11 heeft getroffen, kan een preekconsent worden verleend,
indien aan de kleine synode is gebleken dat er geen mogelijkheid is om op andere wijze in voldoende mate te voorzien in het voorgaan in de kerkdiensten in de desbetreffende gemeente.
kan een preekconsent worden verleend, indien - zij een aanvullende homiletische en liturgische vorming hebben ontvangen, en - aan de kleine synode gebleken is dat dat er geen mogelijkheid is om op andere wijze in voldoende mate te voorzien in het voorgaan in de kerkdiensten in de gemeente die het consent aanvraagt.
2
De aanvraag voor een preekconsent als bedoeld in dit artikel wordt door de kerkenraad waar betrokkene werkzaam is, ingediend bij de scriba van de classicale vergadering, waartoe de gemeente behoort; in deze aanvraag dient te zijn aangegeven - waarom niet op andere wijze in het voorgaan in de kerkdiensten kan worden voorzien en - op welke gronden de desbetreffende kerkelijk werker in staat geacht wordt kerkdiensten te leiden.
De aanvraag voor een preekconsent als bedoeld in dit artikel wordt door een kerkenraad ingediend bij de scriba van de classicale vergadering waartoe de gemeente behoort. In deze aanvraag dient te zijn aangegeven - waarom niet op andere wijze in het voorgaan in de kerkdiensten kan worden voorzien en - op welke gronden de desbetreffende kerkelijk werker in staat geacht wordt kerkdiensten te leiden.
3
Nadat het breed moderamen van de classicale vergadering zich ervan vergewist heeft - dat er geen andere mogelijkheid is om in het voorgaan van de kerkdiensten in de desbetreffende gemeente te voorzien, - dat betrokkene - naar het aanvankelijk oordeel van dit breed moderamen – voldoende bekwaamheid heeft om kerkdiensten te leiden en - dat er binnen de classis is voorzien in de supervisie door een predikant dan wel in een andere vorm van begeleiding van betrokkene, zendt het breed moderamen de aanvraag, vergezeld van zijn advies, toe aan de scriba van de kleine synode.
Nadat het breed moderamen van de classicale vergadering zich ervan vergewist heeft - dat er geen andere mogelijkheid is om in het voorgaan van de kerkdiensten in de desbetreffende gemeente te voorzien, - dat betrokkene - naar het aanvankelijk oordeel van dit breed moderamen – voldoende bekwaamheid heeft om kerkdiensten te leiden en - dat er binnen de classis is voorzien in de supervisie door een predikant dan wel in een andere vorm van begeleiding van betrokkene, zendt het breed moderamen de aanvraag, vergezeld van zijn advies, toe aan de scriba van de kleine synode.
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
5
4
Een besluit om een preekconsent als bedoeld in dit artikel te verlenen wordt eerst genomen, nadat de in artikel 1-2 bedoelde commissie een onderzoek naar de bekwaamheid van betrokkene heeft ingesteld en advies heeft uitgebracht.
ongewijzigd
5
Het preekconsent wordt verleend voor de duur van de aanstelling als kerkelijk werker in de desbetreffende gemeente met een maximum van vier jaar, met dien verstande dat - als aan betrokkene nog niet eerder een preekconsent is verleend - het preekconsent voor de duur van een jaar wordt verleend.
Het preekconsent wordt verleend voor de duur
Een preekconsent als bedoeld in dit artikel geldt voor de gemeente, waar betrokkene als kerkelijk werker werkzaam is, alsmede - indien van toepassing - in de door het breed moderamen van de classicale vergadering aangegeven gemeenten in de classis.
Een preekconsent als bedoeld in dit artikel geldt voor de gemeente, die het consent heeft aangevraagd alsmede - indien van toepassing - in de door het breed moderamen van de classicale vergadering aangegeven gemeenten in de classis.
6
van vier jaar, met dien verstande dat - als aan betrokkene nog niet eerder een preekconsent is verleend - het preekconsent voor de duur van twee jaar wordt verleend
Indien het consent verleend is aan een kerkelijk werker die in een gemeente werkzaam is met het oog op de werkzaamheden in die gemeente, eindigt het preekconsent bij de beëindiging van de werkzaamheden.
6a
7
Een consent dat volgens de bepalingen van dit artikel wordt verleend, wordt namens de kleine synode uitgereikt door het breed moderamen van de classicale vergadering van de gemeente waarbij betrokkene als kerkelijk werker werkzaam is.
Een consent dat volgens de bepalingen van dit artikel wordt verleend, wordt namens de kleine synode uitgereikt door het breed moderamen van de classicale vergadering van de gemeente die de aanvraag heeft ingediend.
An 8
Bij verlenging van het preekconsent is het bepaalde in dit artikel van overeenkomstige toepassing.
ongewijzigd
Art. 7
Preekconsent voor kerkelijk werkers die als geestelijk verzorger werkzaam zijn in een instelling
Preekconsent voor kerkelijk werkers die werkzaam zijn in een instelling
1
Aan kerkelijk werkers, die met een bijzondere opdracht van een kerkenraad of classicale vergadering als geestelijk verzorger werkzaam zijn in een instelling en daarbij door de desbetreffende ambtelijke vergadering in de bediening zijn gesteld, als bedoeld in ordinantie 313, kan een preekconsent worden verleend, indien
Aan kerkelijk werkers, die met een bijzondere opdracht van een kerkenraad of classicale vergadering werkzaam zijn in een instelling
kan een preekconsent worden verleend, indien - zij een aanvullende homiletische en
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
6
aan de kleine synode is gebleken dat zulks noodzakelijk is om te voorzien in het - op een voor de desbetreffende instelling adequate wijze - voorgaan in de kerkdiensten in de instelling.
liturgische vorming hebben ontvangen, en aan de kleine synode is gebleken dat zulks noodzakelijk is om te voorzien in het - op een voor de desbetreffende instelling adequate wijze - voorgaan in de kerkdiensten in de instelling.
10 Generale regeling kerkmusici Zoals in rapport AZ 12-17 A, § is aangegeven, vallen de kerkmusici in de huidige tekst van ord. 3-12 onder degenen die een dienst verrichten. Doordat ord. 3-12 vanaf 1 januari a.s. alleen op kerkelijk werkers betrekking heeft, vallen de kerkmusici die niet in de bediening staan niet langer onder degenen die een dienst verrichten en zijn de tuchtbepalingen over degenen die in een dienst staan niet langer van toepassing op de kerkmusici die niet in de bediening staan Deze verandering is niet bedoeld. Het college stelt daarom voor om een nieuw lid 4 toe te voegen aan art. 6 Art
Nieuwe tekst
6-4
Ten aanzien van het opzicht over de kerkmusicus die niet in de bediening staat is het bepaalde in ord. 10-7-2 van overeenkomstige toepassing
In art. 7 en 8 wordt gesproken over de rector van het Theologisch Seminarium Hydepark als degene die de bevoegdheidsverklaring afgeeft. Dit is niet langer juist. De bevoegdheidsverklaringen worden nu afgegeven door het programma Kerk in Ontwikkeling van de dienstenorganisatie. Conform het gebruik stelt het college te spreken over “het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie. Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
7-2
De bevoegdheidsverklaringen worden namens de kleine synode afgegeven door de rector van het Theologisch Seminarium Hydepark en zijn te onderscheiden in bevoegdheidsverklaringen I, II en III.
De bevoegdheidsverklaringen worden namens de kleine synode afgegeven door het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie en zijn te onderscheiden in bevoegdheidsverklaringen I, II en III.
7-3
De rector geeft op schriftelijk verzoek van een musicus een bevoegdheidsverklaring af, indien deze voldoet aan de door of namens de kleine synode daarvoor vastgestelde opleidingseisen.
De bevoegdheidsverklaring wordt afgegeven op schriftelijk verzoek van een musicus [--], indien deze voldoet aan de door of namens de kleine synode daarvoor vastgestelde opleidingseisen.
7-4
De rector kan, in afwijking van het in het vorige lid bepaalde, een bevoegdheidsverklaring tevens afgeven, indien de musicus niet voldoet aan de daarvoor vastgestelde opleidingseisen, maar - naar het oordeel van de Adviesgroep van Drie als bedoeld in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. - wel in staat is de kerkmuziek op het vereiste niveau uit te voeren.
De bevoegdheidsverklaring kan, in afwijking van het in het vorige lid bepaalde tevens worden afgegeven, indien de musicus niet voldoet aan de daarvoor vastgestelde opleidingseisen, maar - naar het oordeel van de Adviesgroep van Drie als bedoeld in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. - wel in staat is de kerkmuziek op het vereiste niveau uit te voeren
7-5
Wanneer de rector de gevraagde
Wanneer
de gevraagde
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
7
bevoegdheidsverklaring weigert of een bevoegdheidsverklaring afgeeft voor een ander functieniveau dan was gevraagd, stelt deze de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis onder vermelding van de redenen voor deze beslissing.
bevoegdheidsverklaring wordt geweigerd of een bevoegdheidsverklaring wordt afgegeven voor een ander functieniveau dan was gevraagd, wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld onder vermelding van de redenen voor deze beslissing.
7-6
Tegen een beslissing als bedoeld in het vorige lid kan door de aanvrager van de bevoegdheidsverklaring binnen twee maanden nadat het besluit schriftelijk ter kennis is gebracht een - gemotiveerd bezwaar worden ingediend bij het bestuur van de dienstenorganisatie.
Ongewijzigd
7-7
Alvorens een beslissing te nemen stelt het bestuur de rector in de gelegenheid op het bezwaar te antwoorden en hoort het bestuur de Adviesgroep van Drie. De beslissing van het bestuur, die tevens eindbeslissing is, wordt schriftelijk en met redenen omkleed aan de aanvrager medegedeeld.
Alvorens een beslissing te nemen stelt het bestuur het aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie in de gelegenheid op het bezwaar te antwoorden en hoort het bestuur de Adviesgroep van Drie. De beslissing van het bestuur, die tevens eindbeslissing is, wordt schriftelijk en met redenen omkleed aan de aanvrager medegedeeld.
8-1
Het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie stelt een Adviesgroep van Drie in, die tot taak heeft advies uit te brengen - aan de rector van het Theologisch Seminarium Hydepark met betrekking tot de afgifte van bevoegdheidsverklaringen aan hen die niet voldoen aan de vastgestelde opleidingseisen en - aan het bestuur van de dienstenorganisatie bij de behandeling van een ingediend bezwaar tegen een beslissing als bedoeld in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.-5.
Het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie stelt een Adviesgroep van Drie in, die tot taak heeft advies uit te brengen - aan dit onderdeel met betrekking tot de afgifte van bevoegdheidsverklaringen aan hen die niet voldoen aan de vastgestelde opleidingseisen en aan het bestuur van de dienstenorganisatie bij de behandeling van een ingediend bezwaar tegen een beslissing als bedoeld in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.-5.
Op grond van ord. 4-27-5 is vanaf 1 januari 2013 de kleine synode bevoegd de generale regeling te wijzigen. Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
16-1
De generale regeling wordt door de generale synode vastgesteld en gewijzigd, op voorstel van het bestuur van de dienstenorganisatie dan wel nadat dit bestuur daarover is gehoord.
De generale regeling wordt door de kleine synode vastgesteld en gewijzigd, op voorstel van het bestuur van de dienstenorganisatie dan wel nadat dit bestuur daarover is gehoord.
11 Generale regeling kerkelijke rechtspraak 11.1 Algemeen
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
8
In de teksten is soms sprake van een secundus-lid en een tertius-lid. Dit moet aansluitend bij de nieuwe ordinantietekst vervangen worden door toegevoegd lid. In onderstaande teksten is dit zonder nadere toelichting doorgevoerd. In de gevallen dat alleen sprake was van een lid is het woord toegevoegd tussen haakjes toegevoegd.
11.2 Mediation Het college voor de kerkorde heeft in AZ 12-03 , blz. 4 de volgende tekst voorgesteld: De regeling kerkelijke rechtspraak sluit niet uit dat in zaken die zich daartoe lenen betrokkenen kunnen overeenkomen hun geschil op te lossen via arbitrage, bindend advies of mediation. Kerkelijke lichamen kunnen betrokkenen in het zich voordoende geval in overweging geven door middel van genoemde mogelijkheden tot een oplossing te komen. Indien een kerkelijk lichaam bij het geschil is betrokken, komen de kosten van arbiter(s), bindend adviseur(s) en mediator in beginsel te zijnen laste. Ouderling Van de Vliert, die vanuit zijn betrokkenheid als mediator bij het platform Church Mediation goed op de hoogte is van het werk van de mediator heeft in een amendement bepleit om met name de mediation te noemen en stelt als tekst voor (vet zijn de door hem voorgestelde wijzigingen): De regeling kerkelijke rechtspraak maakt het mogelijk dat in zaken die zich daartoe lenen betrokkenen kunnen overeenkomen hun geschil bij voorkeur via mediation en eventueel via arbitrage of bindend advies op te lossen Kerkelijke lichamen kunnen betrokkenen in het zich voordoende geval in overweging geven door middel van genoemde mogelijkheden tot een oplossing te komen. Indien een kerkelijk lichaam bij het geschil is betrokken, komen de kosten van arbitrage, bindend advies en mediation in beginsel te zijnen laste. Het college voor de kerkorde gaat hieronder op de verschillende onderdelen van het amendement nader in. 1. De mogelijkheid van alternatieven De kerkorde schrijft in de romeinse artikelen voor dat bezwaren en geschillen worden voorgelegd aan de daartoe aangewezen colleges (art. XIV). Een andere weg, b.v. via de overheidsrechter, is hiermee afgesneden. Zoals uit het eerdere voorstel van het college voor de kerkorde blijkt, acht het college het mogelijk, zonder daarmee in strijd te komen met de kerkorde, dat betrokkenen in onderling overleg tot een oplossing van het bezwaar of geschil proberen te komen. Naar het oordeel van het college sluit de kerkorde dit niet uit. De indieners van het amendement vinden de uitdrukking “sluit niet uit” klaarblijkelijk te terughoudend en kiezen voor een positiever klinkend “maakt het mogelijk”. Het college voor de kerkorde heeft begrip voor deze wens, maar acht de voorgestelde tekst niet mogelijk. De door de indieners voorgestelde tekst is immers feitelijk onjuist. De regeling kerkelijke rechtspraak kan mediation alleen mogelijk maken indien deze regeling voorziet in mediators. Niet de regeling kerkelijke rechtspraak maar het bestaan van het instituut mediation maakt het mogelijk dat betrokkenen hun geschil via mediation trachten op te lossen. Hetzelfde kan worden gezegd van arbitrage en bindend advies. Wel mogelijk is een wellicht positiever klinkend: de regeling laat onverlet. 2. In zaken die zich daartoe lenen In de eerste volzin staan ook de woorden: in zaken die zich daartoe lenen. Het college voor de kerkorde constateert dat deze woorden overbodig zijn. Als betrokkenen mediation kunnen overeenkomen, is er geen kerkordelijke toets of de zaak zich ervoor leent. Het heeft dan ook geen zin dit als ware het een voorwaarde op te nemen. Het college laat daarom deze woorden in het voorstel vallen. 3. Voorkeur voor mediation Het voorstel om bij de mogelijkheden een voorkeur voor mediation te noemen is onuitvoerbaar. In de keus uit mogelijkheden kan een voorkeur zijn, maar mogelijkheden zijn mogelijkheden. In het amendement Van de Vliert werd ook bepleit om de mogelijkheid van mediation in de ordinantietekst op te nemen. Het college voor de kerkorde heeft ook deze kwestie opnieuw bezien. Naar het oordeel van het college is opname in de ordinantietekst ongewenst. In de ordinantietekst wordt de kerkelijke rechtspraak geregeld. Het is zinvol dat (in de generale regeling) gewezen wordt op
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
9
andere mogelijkheden, maar de alternatieven om tot een oplossing te komen worden niet door de kerk geregeld. Als de kerk b.v. mediation formeel zou willen opnemen in de kerkelijke rechtsgang, zou de kerk ook nadere regels voor mediation moeten opstellen en eventueel zelf een mediationcommissie moeten instellen. 4. In overweging geven Met betrekking tot de tweede volzin (“Kerkelijke lichamen kunnen betrokkenen in het zich voordoende geval in overweging geven door middel van genoemde mogelijkheden tot een oplossing te komen.”) merkt het college het volgende op: De door het college voorgestelde (en niet geamendeerde) tekst levert nog wel een moeilijkheid op. Er is sprake van kerkelijke lichamen. Dit is een te brede term. Uiteraard, als alternatieven mogelijk zijn, kan ieder en dus ook een kerkelijk lichaam betrokkenen in overweging geven om van een van deze alternatieven gebruik te maken. Dat hoeft niet in een kerkordelijke regel te worden vastgelegd. Maar hier is bedoeld dat een kerkelijk college, nadat de zaak aanhangig is gemaakt, alsnog betrokkenen kan wijzen op deze alternatieven. Het woord ‘lichamen’ moet dan ook worden vervangen door ‘colleges’. Kenmerkend voor alle alternatieven is dat betrokkenen ervoor kiezen om er samen uit te komen. Vanuit dat perspectief kan arbitrage en bindend advies als mogelijkheid worden opengehouden, al wordt daarbij het oordeel aan een derde overgelaten. Maar ook al kunnen betrokkenen overeenkomen om via arbitrage of bindend advies tot een oplossing te komen, het is op zijn minst vreemd dat een college dat tot oordelen geroepen is, in overweging geeft een derde om een oordeel te vragen. Het college voor de kerkorde stelt daarom nu voor om alleen over het in overweging geven van mediation te spreken. Daarmee is ook de wens van de indieners van het amendement om met name over mediation te spreken ook gehonoreerd. Het college voor de kerkorde merkt verder op dat de uitdrukking ‘in het zich voordoende geval’ erg vaag is en vervangt dit in het voorstel door “indien de behandeling van het bezwaar of geschil daartoe aanleiding geeft”. Helder is dat een college zich in de zaak (en de personen) verdiept moet hebben alvorens te kunnen adviseren om mediation te zoeken. 5. Financiering In het voorstel van het college was sprake van de kosten van arbiter(s), bindend adviseur(s) en mediator. In het amendement wordt voorgesteld te spreken van de kosten van arbitrage, bindend advies en mediation. Het college voor de kerkorde acht dit te ruim. Betrokkenen kunnen ook zelf kosten hebben in verband met deze alternatieven (b.v. bij inschakeling van adviseurs). Deze kosten kunnen kosten van het alternatief worden genoemd, maar zijn uiteraard voor eigen rekening. Het gaat alleen om de kosten die de arbiter enz. in rekening brengt. Bij nader inzien is het college voor de kerkorde minder gelukkig met de bepaling dat genoemde kosten in beginsel voor rekening van een kerkelijk lichaam komt. “In beginsel” is in dit verband betrekkelijk vaag. Belangrijker is het bezwaar dat een kerkelijk lichaam minder geneigd kan zijn om via mediation een oplossing te zoeken vanwege de kosten die het met zich meebrengt. Bovendien is het b.v. bij mediation gebruikelijk dat partijen gezamenlijk de kosten dragen en in ieder geval dat partijen vooraf gezamenlijk een afspraak maken over de verdeling. Wanneer het gemeentelid armlastig is, kan het kerkelijk lichaam altijd nog besluiten de kosten te dragen. Het probleem dat inschakeling van een mediator – anders dan de kerkelijke rechtspraak – voor betrokkenen kosten met zich meebrengt zou deels ondervangen kunnen worden indien leden van de kerk, net zoals juristen bij de colleges, zich vrijwillig als mediator beschikbaar zouden stellen voor dit werk. 6. Opschorting Ouderling Van de Vliert stelt voor in art. 3 een lid op te nemen dat de behandeling van een bezwaar of geschil wordt opgeschort als betrokkenen besluiten via mediation een oplossing te zoeken. Het college voor de kerkorde acht deze aanvulling inderdaad nodig. Het maakt hierbij wel een kanttekening. Uiteraard zal het rechtsprekende college, wanneer het zelf mediation in overweging geeft, de resultaten afwachten. Maar het is niet uitgesloten dat dit college mede met het oog op belangen van anderen die niet rechtstreeks betrokken zijn bij het bezwaar / geschil, maar wel duidelijkheid nodig hebben, de alternatieve weg aan een (korte) termijn bindt of zelfs – vanwege de
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
10
mogelijkheid dat de alternatieve weg geen oplossing biedt – de zaak toch in behandeling neemt. Opschorting vereist uiteraard wel een beslissing van het college. Wie – naast de gang naar bezwaren en geschillen - op eigen initiatief kiest voor arbitrage, bindend advies of mediation dient dus wel om opschorting te vragen. Het college voor de kerkorde stelt daarom een nieuw (ten opzichte van het eerdere voorstel gewijzigd) artikel 1 a voor: Art 1a
Andere wegen
1
De regeling kerkelijke rechtspraak laat onverlet dat betrokkenen kunnen overeenkomen hun geschil op te lossen via arbitrage, bindend advies of mediation.
2
Een kerkelijk college kan, indien de behandeling van het bezwaar of geschil daartoe aanleiding geeft, betrokkenen in overweging geven om mediation te beproeven. Indien betrokkenen overeenkomen om door middel van arbitrage, bindend advies of mediation een oplossing te zoeken, kan het kerkelijk college de behandeling van de zaak opschorten in afwachting van de resultaten daarvan.
3
Wanneer de synode de financiering van de alternatieven in beginsel ten laste van een betrokken kerkelijk lichaam wil laten komen, zou als derde lid kunnen worden opgenomen: Indien een kerkelijk lichaam bij het geschil is betrokken, komen die kosten die in rekening worden gebracht door de arbiter, bindend adviseur en mediator in beginsel te zijnen laste. Het college voor de kerkorde stelt dit niet voor.
11.3 Termijnen (art. 3) Het college voor de kerkorde heeft al aangekondigd (AZ 11-06 blz. 32v.) de mogelijkheid om een klacht direct af te wijzen op te nemen in art. 3. Deze mogelijkheid is niet nieuw. De mogelijkheid om een klacht jegens en persoon af te wijzen volgt uit ord. 10-9-1: het college is niet verplicht een zaak in behandeling te nemen; in art. 12-1 van deze regeling wordt dit herhaald. Ook bij bezwaren is het mogelijk dat het betreffende college de zaak direct niet ontvankelijk verklaard (art. 20-2 van deze regeling). De toevoeging in art. 3 dient de helderheid. Het college voor de kerkorde kondigde in AZ 11-06 blz. 55v. reeds aan te zullen vastleggen dat er alles aan wordt gedaan om onnodige vertraging te voorkomen. Bij de evaluatie van de kerkorde werd daarom gevraagd. Het college voor de kerkorde stelde daar een aanvulling van lid 2 voor, waarin sprake is van de mogelijkheid van verlenging van termijnen: Een kerkelijk college waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure en treft, zo nodig, op verzoek van een rechtstreeks betrokkene of ambtshalve maatregelen. Het kan ook de in lid 1 bedoelde termijnen verlengen … Omdat in lid 3 al gesproken wordt over afronding zonder vertraging stelt het college voor de kerkorde bij nader inzien voor om deze aanvulling te plaatsen bij lid 3. Tevens stelt het voor om de in lid 2 genoemde mogelijkheid de termijnen te verlengen na dit artikellid te plaatsen. In dit artikellid (nieuw 3) stelt het college een tekstuele aanpassing voor. Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
3-1
Een kerkelijk college neemt een zaak die bij hem is aangebracht, onverwijld in behandeling en doet aan degene die de zaak heeft aangebracht, mededeling over het (verwachte) verloop van de procedure met vermelding van de termijnen die daarbij in de regel in acht genomen worden.
Een kerkelijk college neemt een zaak die bij hem is aangebracht, onverwijld in behandeling en doet aan degene die de zaak heeft aangebracht, mededeling over het (verwachte) verloop van de procedure met vermelding van de termijnen die daarbij in de regel in acht genomen worden, tenzij het college, gelet op de inhoud van het verzoek, bezwaar of beroep dit onmiddellijk afwijst.
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
11
3-2
(was 3-3) De behandeling van aangelegenheden door de desbetreffende kerkelijke colleges is er steeds mede op gericht deze zonder vertraging tot een afronding te brengen.
3-3
(was 3-2) Een kerkelijk college kan de in lid 1 bedoelde termijnen verlengen, indien dit naar het oordeel van het desbetreffende college nodig is voor een zorgvuldige behandeling van de zaak en onder opgave van redenen aan betrokkenen
De behandeling van aangelegenheden door de desbetreffende kerkelijke colleges is er steeds mede op gericht deze zonder vertraging tot een afronding te brengen. Bij onredelijke vertraging van de procedure treft een kerkelijk college, zo nodig, op verzoek van een rechtstreeks betrokkene of ambtshalve, maatregelen.
Een kerkelijk college kan, onder opgaaf van redenen aan betrokkenen, een eerder bepaalde termijn verlengen indien dit naar zijn oordeel nodig is voor een zorgvuldige behandeling van de zaak.
11.4 Verzending (art. 5-5) In de nu nog geldende tekst van de ordinanties werd toezending aan personen en instanties voorgeschreven. In de tekst die vanaf 1 januari geldt wordt omschreven wie de gewaarmerkte uitspraak aangetekend toegezonden krijgen (de betrokkenen zoals bedoeld in deze generale regeling) en wie een afschrift krijgen toegezonden. Het lid is daardoor overbodig en kan verwarring oproepen als ‘betrokkenen’ niet in enge zin wordt verstaan (zie art. 1 sub c.) Art
Oud
Nieuw
5-5
Een uitspraak van een kerkelijk college als bedoeld in lid 1 wordt aan betrokkenen aangetekend toegezonden.
vervalt
Door het vervallen van dit artikel is niet langer duidelijk of een besluit van het generale college voor de ambtsontheffing aangetekend moet worden verzonden. Zie bij art. 10, § 11.6.
11.5 Onafhankelijkheid (art. 7) In rapport AZ 11-06 heeft het college voor de kerkorde al voorgesteld de huidige opsomming in ord. 10-7-6 en hier te vervangen door een algemene regel in de generale regeling, aansluitend bij wat in de burgerlijke rechtspraak is geregeld (AZ 11-06, blz. 17v). Het college voor de kerkorde herhaalt hier het eerder gedane voorstel (lid 2). In lid 4 voegt het college “kunnen” toe, zoals in AZ 11-06 al aangekondigd. In lid 5 is alleen sprake van (toegevoegd) lid. Art
Oud
Nieuw
7-2
Aan de behandeling van een zaak die bij een kerkelijk college is aangebracht, wordt niet deelgenomen door een lid dan wel adviseur van het desbetreffende college indien het een zaak betreft a. waarbij het desbetreffende lid of de desbetreffende adviseur betrokken is als degene waartegen een beschuldiging of bezwaar is ingebracht dan wel als de indiener van de beschuldiging respectievelijk het bezwaar of beroep,
Indien zich feiten of omstandigheden voordoen, waardoor de onafhankelijkheid of onpartijdigheid ten aanzien van de beoordeling of beslissing van de zaak schade zou kunnen lijden, verzoekt elk desbetreffend (toegevoegd) lid of adviseur van het college zich van de behandeling van de zaak te mogen verschonen.
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
12
b. waarin het lid dan wel de adviseur is opgeroepen om als getuige te verschijnen, c. waarin het lid dan wel de adviseur reeds in een eerder stadium als gemeentelid of ambtsdrager direct of indirect betrokken is geweest dan wel heeft deelgenomen aan het nemen van een uitspraak. Het bepaalde in dit lid is eveneens van toepassing indien het een zaak betreft waarbij een partner dan wel bloed- of aanverwant tot en met de derde graad van het desbetreffende lid dan wel de desbetreffende adviseur op de wijze als in dit lid is aangegeven, bij de zaak is betrokken. 7-4
Degene tegen wie een beschuldiging is ingebracht of een bezwaar is ingediend dan wel degene die een beschuldiging heeft ingebracht, een bezwaar heeft ingediend of een beroep heeft ingesteld, kan - onder vermelding van de feiten en omstandigheden - verzoeken een lid of adviseur van een kerkelijk college te wraken, als betrokkene meent dat door deelname door dat lid of die adviseur aan de behandeling en besluitvorming de onpartijdigheid van het kerkelijk college schade zou lijden.
Degene tegen wie een beschuldiging is ingebracht of een bezwaar is ingediend dan wel degene die een beschuldiging heeft ingebracht, een bezwaar heeft ingediend of een beroep heeft ingesteld, kan - onder vermelding van de feiten en omstandigheden - verzoeken een (toegevoegd) lid of adviseur van een kerkelijk college te wraken, als betrokkene meent dat door deelname door dat lid of die adviseur aan de behandeling en besluitvorming de onpartijdigheid van het kerkelijk college schade zou kunnen lijden.
7-5
Een verzoek als bedoeld in lid 4 wordt behandeld door het betrokken kerkelijk college, waarbij het lid of de adviseur die wordt gewraakt, wordt vervangen door een ander (secundus- of tertius-) lid of andere adviseur. Tegen een besluit van het college op een verzoek om wraking staat geen voorziening open bij enig kerkelijk college.
Een verzoek als bedoeld in lid 4 wordt behandeld door het betrokken kerkelijk college, waarbij het (toegevoegd) lid of de adviseur die wordt gewraakt, wordt vervangen door een ander (toegevoegd) lid of andere adviseur. Tegen een besluit van het college op een verzoek om wraking staat geen voorziening open bij enig kerkelijk college.
11.6 Ambtsontheffing Het generale college voor de ambtsontheffing is niet langer verplicht in alle gevallen het regionale college voor de visitatie te horen (ord. 3-20-1; per 1 januari). De tekst van art. 9-2 moet daaraan worden aangepast. Art
Oud
Nieuw
9-2
Het generale college hoort - in aanwezigheid van de predikant en de kerkenraad - het regionale college voor de visitatie.
Indien het generale college het regionale college voor de visitatie hoort, geschiedt dit in aanwezigheid van de predikant en de kerkenraad.
Toezending De huidige tekst van art. 10 kent twee leden: In lid 1 wordt geregeld dat het generale college voor de ambtsontheffing mededeling doet als de predikant niet wordt losgemaakt In lid 2 wordt geregeld dat een afschrift van het besluit wordt verzonden als de predikant wel wordt losgemaakt.
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
13
De geadresseerden van lid 1 komen ook in lid 2 voor. In lid 2 worden bovendien de beleidscommissie genoemd (in verband met betaling van wachtgeld) en het generale college (er staat ten onrechte: commissie) voor de behandeling van bezwaren en geschillen. Aan beide leden zou moeten worden toegevoegd aan wie de mededeling / het afschrift van het besluit aangetekend moet worden verzonden (zie boven, § 11.4). Het college voor de kerkorde constateert dat de verschillende formulering in lid 1 (mededeling doen) en lid 2 (toezenden van een afschrift van het besluit) niet logisch is. Ook als het college besluit niet tot losmaking over te gaan is er sprake van een besluit. Het college stelt daarom voor lid 1 en het tweede deel van lid 2 samen te voegen in één artikellid. In overeenstemming met de nieuwe tekst van ord. 10-10-4 en 10-11-11 voegt het generale college de kleine synode als geadresseerde toe. Tevens stelt het voor in alle gevallen het besluit toe te zenden aan het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen: ook tegen het besluit niet los te maken kan immers bij dit generale college in beroep worden gegaan. Inhoud besluit Het eerste deel van lid 2 geeft een opsomming van wat het besluit van het generale college voor de ambtsontheffing moet bevatten, indien het tot losmaking besluit. Het college voor de kerkorde stelt voor dit deel vooraan te plaatsen. Tevens stelt zij voor de tekst te vereenvoudigen: In de huidige tekst wordt verwezen naar de generale regeling predikantstraktementen, art. 29-4 (is gewijzigd in lid 2). In dit artikellid wordt vermeld dat het college voor de ambtsontheffing vaststelt in overleg met de beleidscommissie. Het college stelt voor om dat dan ook maar met zoveel woorden te noemen en de verwijzing achterwege te laten. In de aanhef omschrijft de tekst de situatie van toepassing van ord. 3-20 (losmaking) en 3-21 (volledig ongeschikt als predikant), en in het tweede gedachtestreepje wordt alleen de situatie van 3-20 genoemd. Het geheel wordt leesbaarder als dit uit elkaar wordt gehaald Art
Oude tekst
10-1
(oude tekst uit 10-2a) Indien het generale college van oordeel is dat de predikant de gemeente niet langer met stichting kan dienen dan wel dat de predikant niet bekwaam is om enige gemeente met stichting te dienen of in een andere functie met vrucht als predikant werkzaam te zijn, bepaalt het college een termijn als bedoeld in ordinantie 3-20-2 en -
10-2
stelt het college bij toepassing van ordinantie 3-20 - met inachtneming van het bepaalde in artikel 29-4 van de Generale regeling predikantstraktementen - vast welk deel van de kosten die de ontheffing van de predikant met zich brengt, voor rekening van de gemeente komt.
Tekst lid 1 Indien het generale college voor de ambtsontheffing van oordeel is dat er geen reden is de predikant los te maken van de gemeente, wordt daarvan, binnen dertig dagen, met redenen omkleed mededeling gedaan aan: Tekst lid 2 2.Een afschrift van deze uitspraak, die tevens de gestelde termijn en - indien van toepassing - de beslissing betreffende de
Nieuwe tekst
Indien het generale college besluit tot toepassing van ord. 3-20 of 21
bepaalt het college een termijn, als bedoeld in ord. 3-20-2. Bij toepassing van ord. 3-20 stelt het college tevens in overleg met de beleidscommissie, als bedoeld in de generale regeling voor de rechtpositie van predikanten, art. 2, vast welk deel van de kosten die de ontheffing van de predikant met zich brengt, voor rekening van de gemeente komt.
Het generale college voor de ambtsontheffing zendt een afschrift van het besluit, met redenen omkleed, en indien van toepassing de termijn als bedoeld in ord. 3-20-2 en de beslissing omtrent de verdeling van de kosten, binnen dertig dagen nadat het besluit is genomen aan
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
14
kosten bevat, wordt binnen dertig dagen, toegezonden aan Tekst lid 1 en lid 2 a. de predikant, b. de kerkenraad, c. het breed moderamen van de classicale vergadering, d. het regionale college voor de visitatie en e. - indien van toepassing - de evangelisch-lutherse synode.
Tekst lid 2 f. de beleidscommissie predikanten als bedoeld in artikel 2 van de Generale regeling predikantstraktementen en g. de generale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen
a. de predikant, b. de kerkenraad, c. het breed moderamen van de classicale vergadering, d. het regionale college voor de visitatie e. - indien van toepassing - de evangelisch-lutherse synode f. de kleine synode g. het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen en h. –bij toepassing van ord. 3-20-2 of 321-1 – de beleidscommissie als bedoeld in de generale regeling rechtspositie predikanten art. 2.
De aan de onder a en b genoemden te verzenden afschriften zijn afschriften die voor gelijkluidend aan het besluit zijn gewaarmerkt door de secretaris van het regionale college; ze worden aangetekend verzonden.
11.7 Tuchtzaak In art. 12 lid 3 en 4 wordt een schriftelijke voorbereiding van stukken bij een tuchtzaak voorgeschreven. In de evaluatie van de kerkorde werd opgemerkt dat hierdoor het conflict soms wordt vergroot. Het college voor de kerkorde kondigde aan in AZ 11-06, blz. 33 een artikellid voor te zullen stellen waardoor de schriftelijke fase kan worden overgeslagen en schreef toen: “Men denke bijvoorbeeld aan gevallen die eenvoudig van aard zijn of waarin het college reeds dadelijk inlichtingen behoeft of overleg wenst om een ordelijk verloop te bevorderen.” Het college voor de kerkorde stelt het volgende artikellid voor: 12-6
Het college kan bij de behandeling van een zaak, die zich daarvoor naar zijn oordeel leent, toepassing van het derde en/of vierde lid van dit artikel achterwege laten.
11.8 Samenvoeging van tuchtzaken (art. 13) In AZ 11-06 (blz. 33v) deed het college voor de kerkorde al een voorstel voor wijziging van art. 13. In lid 1(nu in het meervoud geformuleerd) gaat het om voegen van zaken die binnen één college spelen. Het college stelde voor dit artikel in het enkelvoud te formuleren toe te voegen dat samengevoegde zaken moeten worden beslist met inachtneming van de bijzonderheden die de zaken jegens betrokkenen hebben. Aan lid 2, waarin het gaat over samenvoegen van zaken die bij meer dan één regionaal college spelen stelde het college voor toe te voegen dat ook zaken die bij meer dan één college van predikanten en ouderlingen kunnen worden samengevoegd. Het college herhaalt hier deze voorstellen, met dien verstande dat de bij lid 1 voorgestelde toevoeging als een nieuw lid 3 wordt voorgesteld: de toevoeging heeft immers ook betrekking op zaken die volgens lid 2 worden samengevoegd. In het huidige en in AZ 11-06 voorgestelde lid 2 is niet duidelijk hoe het generale college voor het opzicht de informatie krijgt om tot samenvoeging te kunnen overgaan. Aan de formulering van lid 2 voegt het college daarom toe wie het initiatief kan nemen tot een verzoek tot samenvoeging. Door te spreken over “een college dat is belast met de beslissing over de toepassing van de kerkelijke tucht” is het niet meer noodzakelijk het college van predikanten en ouderlingen apart te noemen.
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
15
Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
13-1
De colleges die zijn belast met de beslissing over het toepassen van een middel van kerkelijke tucht zijn bevoegd bij elkaar horende of met elkaar samenhangende zaken tot een zaak samen te voegen en gevoegde zaken als afzonderlijke zak en te behandelen.
Een college dat is belast met de beslissing over het toepassen van een middel van kerkelijke tucht is bevoegd bij elkaar horende of met elkaar samenhangende zaken tot een zaak samen te voegen aldus gevoegde zaken als afzonderlijke zak en te behandelen
13-2
Indien bij de behandeling van bij elkaar horende of met elkaar samenhangende zaken als bedoeld in lid 1 beschuldigingen zijn ingebracht tegen dan wel verzoeken zijn binnengekomen die betrekking hebben opmeer personen die als lid zijn ingeschreven in gemeenten die gelegen zijn in het rechtsgebied van verschillende colleges voor het opzicht, kan het generale college voor het opzicht één van de regionale colleges voor het opzicht aanwijzen voor de behandeling van de desbetreffende zaken.
Een college dat is belast met de beslissing over het toepassen van een middel van kerkelijke tucht dan wel een betrokkene kan, indien het van oordeel is dat de aangebrachte zaak samenhangt met een zaak die tot de competentie van een ander college behoort, het generale college voor het opzicht verzoeken deze zaken tot een zaak samen te voegen. Indien het generale college de zaken samenvoegt, wijst het generale college voor het opzicht één van de regionale colleges voor het opzicht aan voor de behandeling van de desbetreffende zaken.
Een college behandelt en beslist samengevoegde zaken met inachtneming van de bijzonderheden die de zaken jegens betrokkene hebben.
13-3
11.9 Misbruik Het college voor de kerkorde heeft onderstaand voorstel al gedaan in AZ 11-06 (blz. 35). Het maakt hiermee duidelijk dat als er onzekerheid is over de vraag of er sprake is van misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie, twee deskundigen moeten worden ingeschakeld. Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
15-4
Een college voor het opzicht wordt - indien een beschuldiging wordt ingebracht die betrekking heeft op misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie - voor de behandeling van dit bezwaar uitgebreid met twee deskundigen als bedoeld in lid 3.
Een college voor het opzicht wordt - indien een beschuldiging wordt ingebracht die betrekking kan hebben op misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie - voor de behandeling van dit bezwaar uitgebreid met twee deskundigen als bedoeld in lid 3.
11.10 Voegen van zaken bij bezwaren en geschillen (art. 19) Het college heeft in AZ 11-06 een voorstel gedaan om art. 18 aan te vullen met een lid 2: Een regionaal college kan ook de zaak voor verdere behandeling doorverwijzen naar een ander regionaal college voor de behandeling van bezwaren en geschillen, indien het van oordeel is dat de beoordeling van de aanhangige bezwaren en geschillen in hoofdzaak niet tot zijn bevoegdheid behoort maar tot de bevoegdheid van het andere college, of zozeer samenhangt met een bij dat andere college reeds eerder aanhangig gemaakte zaak dat de behandeling beter bij dat college kan plaatsvinden. Het college waarheen de zaak verwezen is, is aan de verwijzing gebonden. De beslissing is niet voor beroep vatbaar. Het honoreerde daarmee de wens doorverwijzing mogelijk te maken. Bij nader inzien acht het college het beter om dit te regelen in art. 19 (als parallel van art. 13 waarin dit geregeld is voor de colleges voor het opzicht).
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
16
Het college stelt voor om ook in de formulering aan te sluiten bij art. 13: in lid 1 wordt de colleges de bevoegdheid gegeven tot samenvoegen, en in lid 2 wordt bepaald wat moet worden gedaan als meer dan één college bij het samenvoegen betrokken is. Zie ook voor de toevoeging in lid 1: § 11.8. Uit het voorstel verdwijnt de doorverwijzing op zich, maar dat is al voldoende geregeld: Een zaak die in hoofdzaak tot de bevoegdheid van een ander college behoort, kan op grond van ord. 12-6-2 (beslissing generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen) dan wel op grond van deze regeling, art. 2-1 worden doorgestuurd. Art
Nieuw
19-2
Een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen dan wel een betrokkene kan, indien het van oordeel is dat de aangebrachte zaak samenhangt met een zaak die tot de competentie van een ander college behoort, het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen verzoeken deze zaken tot een zaak samen te voegen. Indien het generale college de zaken samenvoegt, wijst het generale college één van de regionale colleges voor de behandeling van bezwaren en geschillen aan voor de behandeling van de desbetreffende zaken Een college behandelt en beslist samengevoegde zaken met inachtneming van de bijzonderheden die de zaken jegens betrokkene hebben.
19-3
11.11 Spoedvoorziening (art. 22) Bij het voorstel tot wijziging van ord. 12-5-3 en ord. 12-8-3 deed het college voor de kerkorde een voorstel tot aanpassing van art. 22 lid 1 en toevoeging van een lid 4: Artikel 22. Behandeling opschorting respectievelijk spoedvoorziening op verzoek of ambtshalve. 1. Bij de behandeling van een verzoek of bij een ambtshalve beslissing of voorziening van de voorzitter als bedoeld in ordinantie 12-3-5 is het bepaalde in artikel 20 en 21 – voor zover mogelijk -van overeenkomstige toepassing. 2. …. 3. …. 4. Op de uitoefening van de bevoegdheid te schorsen of een spoedvoorziening te treffen, als bedoeld in ordinantie 12-8-3, is het bepaalde in de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing. Het college voor de kerkorde heeft het voorstel, genoemd in AZ 11-06 tekstueel vereenvoudigd Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
22
Behandeling van een verzoek om opschorting respectievelijk spoedvoorziening
Opschorting respectievelijk spoedvoorziening
22-1
Bij de behandeling van een verzoek als bedoeld in ordinantie 12-3-5 is het bepaalde in artikel 20 en 21 van overeenkomstige toepassing.
De voorzitter handelt bij de beslissing als bedoeld in ord. 12-3-5 en 12-8-3 om een besluit al of niet op te schorten resp. een spoedvoorziening al of niet te treffen, zoveel mogelijk overeenkomstig het bepaalde in art. 20 en 21.
12 Generale regeling Dienstenorganisatie In deze regeling zijn wijzigingen nodig vanwege de nieuwe rol van het breed moderamen van de classicale vergadering en vanwege het wegvallen van de algemene classicale vergadering en de instelling van het classicaal-regionaal overlegorgaan. Omdat het alleen om deze aanduidingen gaat wordt alleen de nieuwe tekst vermeld (met cursief de wijziging). Art
Nieuw
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
17
2-1
De dienstenorganisatie heeft tot taak het ondersteunen van het werk van kerk en gemeenten. De ondersteuning betreft: a. de dienstverlening ten behoeve van de opbouw van de gemeenten, b. de uitvoering van de taken van de brede moderamina van de classicale vergaderingen ter zake van vormen van gemeente-zijn als bedoeld in hoofdstuk III van ordinantie 2, c. de zorg voor de opleiding en begeleiding van predikanten en kerkelijke werkers voor zover niet aan anderen toevertrouwd, d. de theologische arbeid van de kerk, e. de missionaire, diaconale en oecumenische opdracht van de kerk, f. het werk van en ten behoeve van de generale synode, de evangelisch-lutherse synode en de classicaal-regionale overlegorganen en haar organen van bijstand en colleges.
9-1
Het moderamen van de generale synode en het bestuur van de dienstenorganisatie gezamenlijk dragen er zorg voor dat er ten minste twee maal per jaar een overleg plaatsvindt tussen een delegatie van moderamen en bestuur en een vertegenwoordiging van de classicaal-regionale overlegorganen ter bespreking van aangelegenheden die hen gemeenschappelijk raken.
9-3
Het besturenoverleg wordt gevormd door: de voorzitter en een ander daartoe aangewezen lid van het moderamen van de generale synode, de voorzitter en twee andere leden van het bestuur van de dienstenorganisatie, die daartoe door dit bestuur zijn aangewezen en een lid van elk van de classicaal-regionale overlegorganen, daartoe aangewezen door het desbetreffende classicaal-regionaal overlegorgaan. De algemeen directeur neemt als adviseur deel aan het besturenoverleg
13 Generale regeling stichtingen In deze generale regelingen zijn geen wijzigingen nodig.
14 Generale regeling opleiding predikanten In deze generale regeling zijn geen wijzigingen nodig.
15 Generale regeling permanente educatie De gewijzigde positie van kerkelijk werkers maakt het noodzakelijk dat de aanduiding van kerkelijk werker in deze regeling wordt aangepast. Waar in de regeling sprake is van een kerkelijk werker die in de bediening is gesteld, kan gesproken worden over ‘kerkelijk werker’. Een kerkelijk werker is immers ieder die in de gemeente is aangesteld om kerkelijk werk te doen, hetzij als ambtsdrager hetzij in de bediening. Op grond van een overgangsbepaling is het mogelijk dat een kerkelijk werker die geen belijdend lid is als kerkelijk werker kan blijven werken zonder tot ambtsdrager bevestigd te worden dan wel in de bediening te worden gesteld. Ook voor hen geldt de verplichting tot permanente educatie. Over de voorstellen is overlegd met de commissie Permanente Educatie. Art
Oude tekst
Nieuwe tekst
1-2
…
…
Kerkelijk werkers, die in de bediening gesteld zijn en een aanstelling hebben van minimaal 1 jaar en een dienstverband van minimaal een derde
Kerkelijk werkers, die een aanstelling hebben van minimaal 1 jaar en een dienstverband van minimaal
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
18
van de volledige werktijd. …. 2-2
…
een derde van de volledige werktijd. …. …
Kerkelijk werkers met een bijzondere opdracht, die in de bediening gesteld zijn en een aanstelling hebben van minimaal een jaar en een dienstverband van minimaal een derde van de volledige werktijd.
…
Kerkelijk werkers met een bijzondere opdracht, die een aanstelling hebben van minimaal een jaar en een dienstverband van minimaal een derde van de volledige werktijd.
… 4-1
De kerkelijk werker ontvangt nadat deze in de bediening is gesteld gedurende een jaar persoonlijke coaching in de vorm van werkbegeleiding door een mentor. De dienstenorganisatie draagt zorg voor de werkbegeleiding.
De kerkelijk werker ontvangt
4-2
De kerkelijk werker volgt de primaire nascholing, zoals deze door de - door de kerk aangewezen - HBO-opleidingen wordt verzorgd en rondt deze met goed gevolg af, een en ander binnen vier jaar nadat deze in de bediening is gesteld.
De kerkelijk werker volgt de primaire nascholing, zoals deze door de - door de kerk aangewezen - HBO-opleidingen wordt verzorgd en rondt deze met goed gevolg af, een en ander binnen vier jaar nadat deze is aangesteld.
5-1
De voortgezette nascholing vangt aan in het zesde jaar nadat betrokkene is bevestigd in het ambt van predikant dan wel als kerkelijk werker in de bediening is gesteld ….
De voortgezette nascholing vangt aan in het zesde jaar nadat betrokkene is bevestigd in het ambt van predikant dan wel als kerkelijk werker is aangesteld ….
10-1
Als een ambtelijke vergadering, iemand die eerder, doch niet direct voorafgaand, als zodanig werkzaam was, wil aanstellen als kerkelijk werker in de bediening
Als een ambtelijke vergadering, iemand
10-2
gedurende een jaar persoonlijke coaching in de vorm van werkbegeleiding door een mentor. De dienstenorganisatie draagt zorg voor de werkbegeleiding.
vraagt deze daartoe advies van de commissie over de te stellen voorwaarden.
wil aanstellen als kerkelijk werker, op wie in de voorafgaande periode de verplichting tot het volgen van het programma van permanente educatie niet van toepassing was, vraagt deze daartoe advies van de commissie over de te stellen voorwaarden.
Indien betrokkene naar het oordeel van de commissie onvoldoende studiepunten heeft om als kerkelijk werker binnen de kerk in de bediening werkzaam te zijn stelt de ambtelijke vergadering, die deze wil benoemen, de voorwaarde, dat betrokkene eerst de ontbrekende studiepunten behaalt. De commissie kan ook adviseren, dat het voldoende is dat de ontbrekende studiepunten alsnog behaald worden indien betrokkene weer valt onder het bepaalde in artikel 2.
Indien betrokkene naar het oordeel van de commissie onvoldoende studiepunten heeft om als kerkelijk werker binnen de kerk werkzaam te zijn stelt de ambtelijke vergadering, die deze wil benoemen, de voorwaarde, dat betrokkene eerst de ontbrekende studiepunten behaalt. De commissie kan ook adviseren, dat het voldoende is dat de ontbrekende studiepunten alsnog behaald worden indien betrokkene (weer) valt onder het bepaalde in artikel 2.
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
19
Enige nagekomen en technische aanpassingen in eerder voorgelegde teksten.
i.
Overgangsbepalingen 214a en 255a
Bij de behandeling tijdens de generale synode van 23 september 2011 van het rapport Aanpassingen kerkorde reactie van het generale college voor de kerkorde op het rapport van de commissie evaluatie kerkorde ‘De kerkorde bij de tijd’ , deel 2: ordinantie 6 t/m 14, zijn abusievelijk een tweetal nieuwe overgangsbepalingen niet aan de synode ter vaststelling voorgelegd. Ze betreffen de zittingstijd van de leden van de rechtsprekende colleges. Door de wijziging van ord.10-8-3 en 10-6-8 resp. ord. 12-3-3 en 12-2-7 is de zittingstijd van de leden van de betreffende colleges verlengd tot ten hoogste tien jaar. Deze wijziging leidt ertoe dat de leden respectievelijk secundus- en tertiusleden van de rechtsprekende colleges - die vóór 1 mei 2012 - zijn benoemd voor een periode van acht jaar, worden geacht te zijn benoemd voor een periode van tien jaar. Om daarover alle onzekerheid weg te nemen worden beide bepalingen alsnog ter vaststelling aan de generale synode voorgelegd.
Het betreft: 214a 10-8-3
10-8-6
255a 12-2-3 12-2-7
De leden respectievelijk secundus- en tertiusleden die vóór 1 mei 2012 krachtens ord. 10-8-3 en ord. 10-8-6 zijn benoemd, worden geacht te zijn benoemd als (toegevoegde) leden voor een periode van tien jaar.
De leden respectievelijk secundus- en tertiusleden die vóór 1 mei 2012 krachtens ord. 12-2-3 en ord. 12-2-7 zijn benoemd, worden geacht te zijn benoemd als (toegevoegde) leden voor een periode van tien jaar.
ii.
Overgangsbepaling 299
In de tekst van ovb. 299 – die werd vastgesteld op 23 september 2011 – is verzuimd een datum in te vullen. Naar analogie van ovb. 25a kan worden aangenomen dat bedoeld is een periode van vijf jaar. Het college stelt voor om hier de datum van “1 januari 2018” in te vullen.
299 (nieuw)
Het generale college voor de kerkorde fungeert tot 1 januari 2018 tevens als commissie van overgang. Het bepaalde in ovb. 26 en 27 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een in de ordinanties en de generale regelingen door de commissie aangebrachte voorlopige correctie van kracht blijft totdat via kerkordewijziging daaromtrent is beslist.
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
20
iii.
Overgangsbepaling 295
In de tekst van overgangsbepaling 295 dient de gewijzigde naam van de IZB te worden opgenomen: De zorg voor de missionaire arbeid zoals deze in en vanuit de Protestantse Kerk in Nederland gedragen wordt door de Gereformeerde Zendingsbond (G.Z.B.) en de IZB - vereniging voor zending in Nederland, blijft bij deze bonden totdat zij deze overdragen aan de generale synode. De generale synode draagt medeverantwoordelijkheid voor de arbeid van de G.Z.B. en de IZB met inachtneming van de samenwerkingsovereenkomst ter zake.
iv. Technische aanpassingen in enkele ordinanties Ord. 3-3-4 In het vierde lid van dit artikel is nog sprake van de aanwijzing van de consulent door het breed moderamen van de classicale vergadering. Dit moet gewijzigd worden in werkgemeenschap: 4. In (wijk)gemeenten waaraan geen predikant voor gewone werkzaamheden is verbonden, geschieden de verkiezing en de beroeping van een predikant onder begeleiding van de door de werkgemeenschap of door het ringverband aangewezen consulent.
Ord. 4-21-4 De in het vierde lid vermelde verwijzing naar ord 10-3-1 dient te worden gewijzigd in ord. 10-3-4: 4. De visitatie in de Waalse gemeenten vindt plaats door de door de Réunion Wallonne volgens ordinantie 10-3-4 benoemde visitatoren.
Ord. 14-3-2 In dit artikel dienen enkele namen van internationale kerkelijke organisaties te worden gewijzigd als volgt: Artikel 3.
Oecumenische arbeid
1. De kerk neemt deel aan de oecumenische arbeid in Nederland en in de wereld door samenwerking te zoeken met andere kerken. 2. De samenwerking met andere kerken krijgt waar mogelijk vorm door deelname in oecumenische organisaties. Tot de bedoelde organisaties behoren in elk geval: - de Raad van Kerken in Nederland en de Wereldraad van Kerken, - de Wereldgemeenschap van Gereformeerde Kerken en de Lutherse Wereld Federatie en - de Gemeenschap van Protestantse Kerken in Europa (Kerkengemeenschap van Leuenberg). 3. De generale synode beslist over het deelnemen aan andere oecumenische organisaties. 4. De generale synode bepaalt op welke wijze in de oecumenische organisaties wordt deelgenomen, met inachtneming van de voor de desbetreffende oecumenische organisatie geldende bepalingen. 5. De kerk onderhoudt door de evangelisch-lutherse synode de relatie met de Lutherse Wereld Federatie. De evangelisch-lutherse synode vaardigt vertegenwoordigers af naar de Lutherse Wereld Federatie. 241012
Voorstellen van het GCKO voor aanpassing van de generale regelingen
21