62
Vierjaarlijks Verslag Generale College voor de Visitatie
Generale Synode November 2015 OZ 15-10
62
Pagina 3 van 62
Inhoud Voorwoord bij het vierjaarlijks verslag
4
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
De (te) kleine gemeente. Gemeente van Jezus Christus Grote veranderingen De te kleine (wijk)gemeente. Ervaringen De rol van de bovenplaatselijke kerk De te kleine (wijk)gemeente. Hoe verder? Bijlage 1 Bijlage 2
6 7 8 9 12 14 18 19
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Gebeurt het Heilige? Inleiding Waar het om ging Uit de visitaties Enkele waarnemingen Bijlage 1 Bijlage 2
21 21 23 24 33 35 36
3 3.1 3.2 3.3
Positie van de predikant, tussen vrijheid en verantwoording Gemeentepredikant Krijgsmacht predikanten De predikant in algemene dienst Bijlage 1
40 40 44 45 48
4 4.1 4.2 4.3
De buitengewone visitatie Getalsmatige toelichting Het convenant De beperkte buitengewone visitatie Bijlage: vragenlijst
50 51 53 54 55
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Toerusting, cursussen voor de visitator Competenties algemeen: Competenties voor de Gewone Visitaties: Competenties voor de gewone visitaties Competenties voor de Buitengewone Visitaties: Competenties voor de buitengewone visitaties
57 57 57 58 58 59
Inhoudsopgave
Pagina 4 van 62
Voorwoord bij het vierjaarlijks verslag Voor u ligt het vierjaarlijks verslag van het generale college voor de visitatie, het derde dat na de vereniging van 2004 is samengesteld. Zoals dat ook bij de vorige edities van dit rapport gebeurde, heeft het generale college een beroep gedaan op de regionale colleges voor de visitatie om materiaal voor dit rapport aan te dragen. Het generale college heeft zich bij de vraagstelling laten leiden door actuele ontwikkelingen binnen de Protestantse kerk voor zover die op plaatselijk en regionaal terrein ervaren kunnen worden. Op de vraag uit de generale synode om meer in te gaan op het geestelijk leven hebben wij getracht te antwoorden door visitatoren en kerkenraden de vraag mee te geven: ‘Hoe gebeurt het heilige?’. De problematiek van de steeds kleiner wordende gemeenten – zowel op het platteland als in de steden – keert terug in het hoofdstuk ‘De (te) kleine gemeente’ en in het hoofdstuk ‘Positie van de predikant, tussen vrijheid en verantwoording’ verwerken wij de resultaten van visitatiegesprekken over het onderwerp ‘Predikant en kerkenraad’. Om de regionale colleges wat grond onder de voeten te geven bij deze toch redelijk complexe vragen zijn er drie notities geschreven, voorzien van gespreksvragen, die aan de regionale colleges zijn toegestuurd met de bedoeling dat deze notities bij de voorbereiding van de visitatiegesprekken ook doorgestuurd zouden worden aan de kerkenraden. Of dit steeds gebeurd is kunnen wij niet beoordelen. Bij het samenstellen van het verslag hebben de auteurs uiteraard gebruik gemaakt van wat hun uit de regio’s is toegestuurd maar er werd ook een duidelijk beroep gedaan op de eigen kennis, ervaring en litteratuurstudie van de auteurs. Ook wil het generale college u graag verslag doen van de opzet van de scholing (of training) van visitatoren. Hoewel het volgen van een training geen verplichting is (anders dan het college graag zou willen!) volgen steeds meer (toekomstige) visitatoren de basiscursussen en de cursussen conflicthantering. In dat kader is ook een model in ontwikkeling voor de verslaglegging van een buitengewone visitatie. Zodra dat model gereed is wordt het gepubliceerd in de jaarlijkse rondzendbrief van het generale college. Een exemplaar daarvan zal aan uw synode beschikbaar worden gesteld. Buitengewone visitaties hebben ook steeds veel aandacht van het generale college, hoewel de uitvoering in verreweg de meeste gevallen berust bij de regionale colleges. In het vorige verslag hebben wij daar iets over gezegd, nu hebben wij geprobeerd u te voorzien van een meer getalsmatige bandering. Steeds weer blijkt hoe complex deze hele zaak is. Wanneer het binnen de (financiële) mogelijkheden zou liggen een student van de PThU een goede analyse te laten maken van de buitengewone visitaties zou dat ongetwijfeld nuttig zijn voor de hele kerk! In enkele gevallen heeft het generale college zelf, al dan niet in samenwerking met regionale colleges, een buitengewone visitatie afgelegd. Vaak ging het daarbij om heel complexe en soms ook buitengewoon tijdrovende processen. De visitatie van de Lutherse synode, de ‘kwestie Leeuwarden’ en de visitatie in Nijkerk betreffende een predikant die de historiciteit van Jezus van Nazareth ontkent noemen wij als voorbeeld. Verslagen van deze visitaties zijn gedeponeerd bij de bevoegde kerkelijke organen. Anders dan in vorige verslagen zijn dit jaar geen aanbevelingen opgenomen. Het college hoopt in samenwerking met de synodale commissie van rapport aanbevelingen te kunnen formuleren die basis kunnen zijn voor besluitvorming door uw synode.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 5 van 62
Het generale college heeft met veel inzet en enthousiasme zijn werk gedaan. Iedere vergadering werd, zoals dat in de kerk gebruikelijk is, geopend met gebed en lezing van een gedeelte uit de Heilige Schrift. Meer dan eens hebben wij ervaren dat dit geen lege vorm, maar vreugdevolle en soms bittere noodzaak is.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 6 van 62
1
De (te) kleine gemeente.
Sinds het begin is er het spreken. Dat spreken is God nabij, je God zelf is dat spreken.1 “Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden.”2 Er is in veel gemeenten zorg. Zorg over het voortbestaan. Zorg of de volgende generatie nog wel genoeg vertegenwoordigd zal zijn in de kerk om deze te kunnen dragen. Zorg over geld, over menskracht. Sommige mensen blijven jaar in jaar uit actief als ambtsdrager. Ze lijken niet gemist te kunnen worden. Kan de kerkelijke gemeente ter plaatse nog wel verder, als zij stoppen? Dat alles maakt het werken in de kerk soms zwaar. Tegelijk is er ook beweging, wordt er gezocht naar nieuwe wegen om gemeente te zijn, is er de vraag of we ons niet teveel fixeren op één beeld van de kerkelijke gemeente, namelijk het beeld dat we kennen uit de voorafgaande eeuwen en met name uit de jaren vijftig van de vorige eeuw, een hoogtepunt in kerkelijke meelevendheid. Kan het niet anders? Is het ook niet anders begonnen met de gemeente? Zijn kleine groepen die ontstaan en weer verdwijnen misschien een mogelijk perspectief? In heel Nederland is in de kerkelijke gemeenten veel in beweging. Kleine gemeenten heb je in het hele land. Te kleine gemeenten ook. Soms is de groep zo klein geworden dat men het niet meer redt. Soms zijn het wijkgemeenten die moeten fuseren en dat met pijn en moeite doen, omdat de gemeenschap die hen vertrouwd was en die ze mee hebben opgebouwd, verdwijnt. Soms zijn er kerken die gesloten worden. Mensen gaan voor stenen, zegt men dan vaak als beleidsmakers. Maar de stenen blijken meer dan stenen. Ze blijken dragers van kostbare herinneringen, van bijzondere ervaringen. Ze blijken voor de gemeenschap te staan waar men mee vertrouwd was en men zijn plek in had. Een kerk sluiten roept dan ook veel emotie op en leidt vrijwel altijd tot het afhaken van een groep gemeenteleden. De scriba van de synode, Arjan Plaisier, schrijft in deze situatie van vragen en experimenten, van resten van een roemrijk verleden en opbouwwerk in nieuwbouwwijken, dat we terug moeten naar de “basics”. Vraag is natuurlijk wat dat dan is? Maar de oproep klinkt veelbelovend, want zoals hij zegt, is het scheepje van de kerk wel wat zwaar opgetuigd geraakt. Het lijkt of het wel wat minder kan. Vraag is dus, wat kan er af? Hoe klein kan het worden? Hoe zet je het zeil van het scheepje weer in de wind, zodat er beweging komt en dynamiek? Dit artikel is geschreven naar aanleiding van een onderzoek door de Regionale Colleges voor de visitatie in Groningen-Drenthe, Noord-Brabant/Limburg en Zeeland. Veel van wat geschreven is, komt voort uit de rapporten van deze colleges. Maar er zijn ook andere bronnen. Het studieverslag van 1 2
Johannes 1, 1 (Naardense Bijbel, Vught 2004) Mattheus 18, 20 (NBV, NBG Haarlem 2004); hier geciteerd mede als verwijzing naar het rapport va de Synode van de Protestantse Kerk in Nederland “De Hartslag van de gemeente”, waar het dient om te kleine gemeentes uit de kramp van het getal te halen en de ogen te openen voor wat met weinig mensen mogelijk is. Bovendien geeft het kleine getal, aldus dit rapport, de vrijheid om het anders aan te gaan doen met de gemeente, om de gemeente opnieuw uit te vinden.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 7 van 62
Wim Beekman over de dorpsgemeente bijvoorbeeld. Maar ook het boekje ‘Liquid Church’ van Pete Ward en het boek ‘Waarderende Gemeente Opbouw’ van Jan Hendriks. Dat laatste onderstreept het belang van oog hebben voor wat goed gaat, voor wat veelbelovend is. Er is vaak in de kerk veel oog voor wat niet goed gaat, voor wat teleurstellend is. Dat mag uiteraard benoemd worden en moet ook benoemd worden. Maar wat hier dreigt, is wat Henk de Roest “de zuigkracht van het gemis” noemt. Daarin is er vooral aandacht voor wat er niet meer is: geen kinderen, geen jongeren, geen volle kerk, geen geld, geen … Die zuigkracht van het gemis dreigt, wat er wel is en wat positief en waardevol is, uit beeld te houden. Het enige waar nog oog voor is, is wat ontbreekt. Maar gemis inspireert niet, brengt niet in beweging, maar stemt droevig en verlamt. Soms is het goed wat gemist wordt, onder ogen te zien. Maar er is ook meer dan het gemis. De wind (Geest) waait immers al. Zet je zeil dus in de wind en kom in beweging! De pijnpunten zijn er natuurlijk intussen natuurlijk wel degelijk. In de visitatie heb je er weet van dat de kerkelijk gemeente nog wel eens een plaats kan zijn, waar mensen elkaar beschadigen en zeer doen. Toch is er ook meer. Er is altijd ook dat spreken, die communicatie die voortgaat en die ons spreken, ons leven, ons zijn draagt en omvouwt. Die communicatie, dat spreken zoekt, schept telkens nieuwe vormen en laat oude vormen die niet meer werken achter zich. Om te beginnen sluiten we aan bij behartigenswaardige woorden van de in de oorlog omgekomen Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer over de gemeente van Jezus Christus, over het vormen van een gemeenschap, over het elkaar nodig hebben als volgelingen van Jezus Christus. Wie van communicatie, van spreken leeft, heeft een ander nodig die die communicatie gestalte geeft, heeft Christus nodig.
1.1
Gemeente van Jezus Christus
“Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen!”3 Met deze woorden uit Psalm 133 begint Bonhoeffer zijn boek “Gemeinsames Leben”4. Bij elkaar komen, je met elkaar verbonden weten is onlosmakelijk verbonden met christen zijn. Juist christenen hebben andere mensen nodig. Die zijn het immers in wier woorden en daden Gods woord, Gods communicatie klank en gestalte krijgt. Daarin wordt gecommuniceerd wat iemand niet zelf bedenken kan. Namelijk dat God genadig is en erbarmend en vol van goedertierenheid. Je kunt ook zeggen, dat God zich telkens weer verbindt met mensen. Dat dat gebeurt, is een geschenk en zeker niet vanzelfsprekend. Het is een geschenk in een wereld waarin mensen elkaar al te vaak achteloos behandelen, ter zijde schuiven, vertrappen, onderdrukken, misbruiken. Het is een geschenk dat hoop geeft en dat een andere werkelijkheid schept dan die van het nieuws, waarin geweld en machtsmisbruik en andere vormen van kwaad aan de orde van de dag zijn. Het schept een groepje mensen dat zich aan laat spreken, om laat vormen, koers laat geven door deze communicatie van genade, liefde, hoop. Een groepje mensen dat tegen de stroom in roeit, omdat ze iets heel anders vernomen heeft en het daarom ook anders wil gaan doen. Dat lukt echter maar ten dele. De gemeente bestaat nu eenmaal uit gewone mensen, die het spoor ook wel eens kwijt zijn. Maar telkens weer laat ze zich door die eigenaardige communicatie die via mensen tot haar komt, tot de orde roepen, transformeren. Gelovige mensen hebben elkaar dan ook nodig. De vraag is dan, met hoeveel moet je zijn om gemeente van Christus te kunnen zijn? Als mensen die uit de traditie van een brede volkskerk komen en van een ‘gekerstend’ Europa, zijn we gewend aan 3 4
Psalm 133, 1 (NBV- NBG Haarlem 2004) 31, Dietrich Bonhoeffer, Gemeinsames Leben. Gütersloh 2014 S. 15-34.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 8 van 62
grote groepen. Gemeente staat dan voor de mensen in een bepaald gebied. In principe zijn ze dat allemaal of in elk geval bijna allemaal. De vrede tussen protestanten en katholieken beruste in de 16e eeuw ook op deze gedachte: “cuius regio eius religio”. Je geloofsrichting wordt bepaald door het geloof van degene in wiens gebied je woont. Dat geloofsrichtingen ook samen in hetzelfde gebied naast elkaar zouden kunnen bestaan, was iets wat pas veel later mogelijk bleek. Ook de veelgeroemde Nederlandse tolerantie berust op het scheiden van groepen, die onderling nauwelijks contact hadden. In elk geval moesten ook hier de niet dominante geloofsrichtingen buiten beeld blijven, zodat ze mensen niet onrustig zouden maken en daarmee de vrede tussen de mensen zouden kunnen bedreigen. Deze volkskerk die alle of in elk geval zeer velen uit een gebied omvatte, is in Nederland vrijwel overal verdwenen. Daarmee is het horen tot een kerk een zaak geworden van individuele keuze. In tijden waarin het individu centraal staat en instituten argwanend worden bekeken, zijn er velen die de keuze maken de kerk te verlaten. Dat is lang niet altijd omdat men ongelovig geworden is, maar wel omdat men zich in de kerk niet meer aangesproken voelt. Je kunt ook zeggen: de kerk heeft zijn aansluiting bij deze mensen gemist. Al met al is de kerkelijke gemeente steeds kleiner geworden. Daarmee komt de vraag opnieuw op: hoe groot moet een kerkelijke gemeente eigenlijk zijn? Ineens klinken die woorden van Jezus Christus op. Hij spreekt over twee of drie. Dat is al genoeg. Als je maar in zijn naam bijeen komt. Het minimum aantal is het minimum aantal voor een gesprek, voor een ontmoeting, voor een open gaan voor elkaar en voor wat er gezegd wordt. Maar dat zijn er wel heel weinig voor je gevoel. Dat is ook zo. Maar het kan wel. Het kan overal waar mensen elkaar spreken, ontmoeten, met elkaar bidden en lezen in zijn naam. Het kan tijdens een Emmaüswandeling, tijdens een goed gesprek op straat of in een ziekenhuis, tijdens een actie voor vluchtelingen of mensen die aangewezen zijn op de voedselbank, tijdens het zingen van een lied. Een gemeente is in principiële zin niet zo gauw te klein. Het is goed om dat in het oog te houden en kleinschalige initiatieven op de juiste manier te waarderen. Het ervaren van een gemeente als te klein, heeft dus ook te maken met je beeld van kerk zijn, met wat je gewend bent en wat misschien best anders kan.
1.2
Grote veranderingen
Er is de laatste decennia geweldig veel veranderd in onze manier van leven, in de mogelijkheden die we hebben. We zijn mobiel geworden en kunnen ons per vliegtuig, trein, fiets of auto gemakkelijker verplaatsen dan ooit tevoren. We zijn daardoor voor werk, vrije tijdsbesteding en contacten minder aangewezen op de buurt, de stad, het dorp waarin we wonen. Oude verbanden komen daardoor onder druk te staan en verliezen hun vanzelfsprekendheid. Dat geldt ook voor een kerk die zich organiseert op basis van geografie: waar je woont, bepaalt bij welke kerkelijke gemeente je hoort. Maar mensen zijn mobiel geworden, verhuizen een paar keer in hun leven, voelen zich niet meer zo gebonden aan hun woonplaats als vroeger. Mensen zijn bovendien meer dan vroeger individu geworden, mensen die zelf hun keuzes willen maken. Dat geldt ook voor het horen bij kerkelijke gemeenten. Bovendien leidt de toegenomen mobiliteit ertoe, dat mensen niet alleen horen bij een straat, een wijk, een dorp, maar dat ze veeleer deel uitmaken van netwerken, waarvan de leden in verschillende dorpen en steden wonen. De organisatie van de kerk wordt echter niet bepaald door netwerken, maar door geografie, door waar je woont. Die organisatievorm lijkt zich niet goed te verhouden tot een samenleving die steeds meer een netwerksamenleving wordt.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 9 van 62
Door de toegenomen individualisering hebben mensen bovendien meer dan vroeger moeite met instituten, met wat bovenindividueel is: politieke partijen, vakbonden, omroepen, kerk. Men zoekt beweeglijker vormen om bij te horen. Intussen is wel de vraag, wie ben ik, als ik niet meer allereerst een dorpsgenoot, een buurtgenoot, een lid van de kerk ben? Als instituten, partijen, kerken, vakbonden, zuilen niet meer mede bepalen wie ik ben en wat ik belangrijk vind, wat geeft mij dan identiteit? Helemaal op jezelf aangewezen zijn, valt in dezen niet mee. Omdat we toch ook verlangen naar verbondenheid die ons identiteit geeft, zie je een zoeken van verbondenheid en een tijdelijke identiteit in grote en vaak massale gebeurtenissen: grote sportmanifestaties, Olympische Spelen, voetbal en met name Oranje, schaatsen, maar ook festivals of rampen of een begrafenis van André Hazes of Pim Fortuyn verbinden mensen. De kerk vervult deze functie op dit moment niet of nauwelijks en is in onze samenleving vrij onzichtbaar geworden. Intussen hebben veel mensen het gevoel dat wat in de kerk gebeurt voor hen niet relevant is, hen niets doet. Dat is zeker lang niet altijd terecht, maar het gevoelen is er wel. Mensen die meer dan vroeger individu geworden zijn en hun eigen keuzes bepalen, die blijven weg uit de kerk. Veel kerkelijke gemeenten krimpen. Vergeleken met een paar decennia geleden zijn ze klein geworden. Dat geldt in steden, waar het aantal wijkgemeenten drastisch is gedaald, maar ook in dorpen waar het aantal kerkgangers is teruggelopen en de predikant zijn werktijd beperkt ziet tot deeltijd of zijn tijd moet verdelen over verschillende kerkelijke gemeenten. Vooral in grotere gemeenten worden kerkgebouwen gesloten. In kleine dorpen probeert men dat vaak zolang mogelijk te voorkomen. Soms biedt de verkoop van het kerkgebouw aan een stichting een oplossing, omdat men van het al te dure onderhoud van het gebouw af is, maar het gebouw van de betreffende stichting kan huren voor de zondagse eredienst. Het kleiner worden van de gemeente betekent ook dat het aantal mensen dat gevraagd kan worden om ambtsdrager te worden of andere taken op zich te nemen, kleiner is geworden. Soms zijn het dezelfde mensen die gedurende vele jaren taken op zich nemen en een gemeente gaande houden. Het gevoel dringt zich op, dat de gemeente te klein geworden is. Wat nu? Dat alles stelt ons voor de vraag, moeten we niet terug naar waar het om gaat, naar de “basics” zoals de scriba van de synode dr. Arjan Plaisier schrijft in zijn brieven aan gemeenten, ambtsdragers en ambtelijke vergaderingen. Het lijkt of in de veranderende situatie het schip van de kerk te zwaar is opgetuigd. Dan moet je je afvragen, wat overboord kan en wat beslist aan boord moet blijven. En verder, is de waardering ‘te klein’ er misschien ook één die voortkomt uit een rijk protestants verleden. Een waardering die verlamt en neerslachtig maakt en moedeloos. Hoe kan het dan nog verder? Is er wel een verder?
1.3
De te kleine (wijk)gemeente. Ervaringen
1. Het voordeel van een kleine gemeente is de overzichtelijkheid. De groep van betrokkenen is klein. Men kent elkaar, leeft met elkaar mee. Ook is er sprake van zorg voor elkaar. Omdat men elkaar kent en zich verbonden voelt met de plaatselijke gemeente is de bereidheid om vrijwilliger te worden ook betrekkelijk groot. Met weinig mensen weet men vaak veel werk te verzetten5.
5
Verslag van de vierjaarlijkse visitatie gehouden in de classis Walcheren van de Protestantse Kerk in Nederland in 2013, p. 12. Brabant-Limburg doet dezelfde constatering in het stuk Aantekeningen Adviseur Classicale Vergaderingen Zuid Nederland.dd. 27 mei 2014. “Klein hoeft niet noodzakelijkerwijs een probleem te zijn. Klein betekent vaak dat men elkaar kent, in het oog houdt en dat er sprake is van onderlinge verbondenheid. In kleine
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 10 van 62
Wim Beekman wijst in dit verband op de kracht van het eigene van de kleine gemeente. De eigen kleine gemeente heeft een eigen herkenbare kleur. Dat eigene roept vertrouwdheid op maar ook een zekere mate van trots: dit zijn wij. Men heeft dan ook sterk de neiging om zolang mogelijk onafhankelijk te willen blijven en de eigen zaken zelf te regelen. Uit nood wil men wel gaan samenwerken, maar eigenlijk is de samenwerking een concessie die dient om de eigen kerkelijke gemeente overeind te houden. Datzelfde geldt voor het delen van een predikant. Ook dit doet men liever niet. Waar combinaties van gemeenten ten koste gaan van het eigene van de gemeenten die samen de streekgemeente vormen, verliezen mensen een belangrijke motivatie om de keus te maken mee te gaan doen met de ‘eigen’ kleine gemeente, die niet meer klein en herkenbaar en bereikbaar is, maar letterlijk op afstand is komen te staan. Zowel uit Zeeland als uit Groningen en Drenthe wordt dit beeld bevestigd. Zeeland concludeert: “samengaan is een mogelijkheid maar men hecht daarbij sterk aan het behoud van de eigen identiteit. …. De mogelijkheid tot de wekelijkse samenkomst in het eigen dorp en het behoud van de eigen identiteit wordt als heel belangrijk genoemd”6 Ook in wijkgemeenten in steden wordt het belang van het eigene naar voren gehaald. Zo schrijft Groningen-Drenthe, dat “bezuinigingen ertoe kunnen leiden dat wijkgemeenten met eigen predikanten worden opgeheven, waardoor de “kleur” van de ene wijkgemeente dan niet te onderscheiden valt van een andere wijkgemeente.” Opheffen of fuseren van wijkgemeenten dreigt dus te leiden tot verlies van het eigene en dus tot kleurverlies. De keuze voor een kleurloos groter verband zal moeilijker gemaakt worden. De Protestantse Gemeente Groningen verwacht van een gezamenlijk beleid juist dat enerzijds bezuinigd wordt, maar dat anderzijds zo weinig mogelijk gebouwen gesloten zullen moeten worden. De predikanten wil men zoveel mogelijk –ook buiten de eigen wijkgemeente- laten werken als één team. De wijkgemeenten zullen daarbij hun eigen kleur kunnen behouden en inbrengen in de gehele gemeente. Groningen-Drenthe ziet verder als mogelijke oplossing om de deelgroepen de ruimte te geven om bijvoorbeeld eens per maand diensten te laten houden in de eigen kleur. Daarnaast merkt Groningen-Drenthe op dat de “classis voorzichtig de samenwerking van gemeenten ondersteunt”. Ze moet dat voorzichtig doen “om te voorkomen dat de samenwerking als opgelegd wordt ervaren”. Ook Brabant Limburg wijst op de mogelijkheid van het vormen van kleine groepen als huisgemeenten als alternatief voor het komen tot grotere verbanden. Je kunt immers ook kijken naar de eigen mogelijkheden en kansen van de kleine groep.7 2. De verhouding tussen dorp en kerk wordt zowel door Zeeland als door Groningen-Drenthe als goed omschreven. Vaak is maar een klein gedeelte van de dorpsbevolking betrokken bij de kerk. De kerk wordt niet als een eiland ervaren. De wens van de kerkelijke gemeente is niettemin dat een groter gedeelte van het dorp op een of andere manier bij de kerk betrokken zou zijn. Soms wordt de kerk ook door de week gebruikt voor andere activiteiten dan erediensten.8 Toch moet ook worden gezegd, dat “het hoogtepunt van de dorpskerken” –aldus Wim Beekman“voorbij is”. In het dorp draait het niet meer allemaal om de kerk. De dorpskerk is één van de stukjes van de bredere dorpsgemeenschap gaan vormen. Mensen uit het dorp kunnen al dan niet voor de kerk kiezen. Ook in het dorp is de kerkelijke gemeenschap dus klein en een minderheid geworden.9
gemeenschappen wordt doorgaans veel betrokkenheid bij de kerk aangetroffen, waardoor mensen bereid zijn veel tijd en energie in de kerkelijke gemeenschap te investeren. Zij houden de vlam van het geloof brandende.” 6 Idem p. 13 7 Aantekeningen Adviseur Classicale Vergaderingen Zuid Nederland.dd. 27 mei 2014 8 Verslag Walcheren 2013, p. 12 9 Wim Beekman, Leve de dorpskerk. Verslag van een studie naar de mogelijkheden en beperkingen van kleine kerkelijke gemeenten in kleine dorpsgemeenschappen, p. 5
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 11 van 62
3. De kerk is een herkenbaar en gezichtsbepalend gebouw. Ook niet met de kerkelijke gemeenschap verbonden dorps- of wijkgenoten willen zich voor het behoud van het gebouw wel inzetten. 4. De predikant van het dorp wordt door heel het dorp gekend. Men verwacht dat hij of zij beschikbaar is wanneer dat nodig is en dat hij of zij toegankelijk is. Daarbij dient de predikant niet eenkennig te zijn, maar zich ervan bewust te zijn dat hij of zij deel uit maakt van de dorpsgemeenschap. Ook voor dorpsgenoten die niet lid zijn van de kerk dient hij dus beschikbaar te zijn. Door de anonimiteit van een grotere plaats geldt dat daar niet op dezelfde manier. Toch zal ook daar de predikant deel uitmaken van de gemeenschap en zich ook in die gemeenschap begeven en daar contacten leggen en waar gewenst, beschikbaar zijn. 5. Veel gemeenten kampen met een teruglopend ledental. Deze terugloop vindt voor een belangrijk deel plaats onder jongere leden, dat wil zeggen: onder de 50-60 jaar. Daardoor brengt de krimp ook een vergrijzing van de actieve ledenbestand met zich mee. Jonge mensen zie je niet veel meer in de kerk, is een veel gehoorde opmerking. Op allerlei manieren probeert men jongere leden aan zich te binden of te werven. Soms heeft dat enig succes. Toch is het beeld dat er meer uitstroom van jonge leden is dan instroom. Daarnaast blijken jonge mensen zich minder medeverantwoordelijk te voelen10. Deze bevinding uit Zeeland onderstreept dat horen bij de kerkelijke gemeente een keuze is geworden. Ook als men die keuze maakt, zal men zich anders binden dan voorheen. Men zal zich minder door deze ene gemeenschap in beslag laten nemen, maar doet als men de keuze heeft gemaakt van harte mee. Tegelijk houdt men de grenzen in het oog van de inzet die men wil leveren. Meedoen met de kerkelijke gemeenschap is dus minder een zaak van dwang en verplichting geworden en meer een zaak van eigen keuze waarbij de eigen belangen ook in het oog gehouden worden. Zeeland merkt dan ook ten aanzien van vorming en toerusting op. dat men alleen aan de activiteiten wil deelnemen als deze ‘op hun situatie zijn afgestemd’. ‘Ze moeten er wel iets aan hebben.’ 11 Beekman merkt in dit verband op, dat in de dorpsgemeenschap de zogenaamde ‘informele groepen’ belangrijk zijn. Dit zijn groepen waar mensen zich vanuit gelijke interesse of gedeelde belangen bij aansluiten en samen activiteiten ontplooien. Deze groepen zijn geen formele organisaties die officiele staturen hebben of onder een officiële instelling vallen, maar zijn een los verband van mensen die hun eigen zaken regelen. Bijvoorbeeld een bijbelgroep of gebedsgroep. Informele groepen blijken grote steunpilaren voor de ‘nieuwe, lichte dorpsgemeenschap’... Deze groepen ontstaan gemakkelijk, vaak spontaan en verdwijnen weer even gemakkelijk wanneer de behoefte verdwenen is.”12 6. Individualisering heeft van bij de kerk horen een keuze gemaakt die niet vanzelfsprekend is en die zeker niet gepaard kan gaan met verplichting laat staan dwang. Ook voor geloven geldt dat. Niet wat de kerk zegt, dat je moet geloven, gelooft men. Men gaat daarin aan de hand van wat men onder andere in de kerk hoort, een eigen weg. Die weg heeft veel van een zoektocht. Soms is er ook sprake van twijfel of ongeloof. Dat was ooit anders. Toen lag het accent op de kerk en wat de kerk vond. Nu is het accent op het individu en wat het individu vindt of beleeft, komen te liggen. Daarmee is geloven een instabieler maar ook een persoonlijker gebeuren geworden. Geloven is een persoonlijke zoektocht en de kerk is op die zoektocht je tot hulp. Kan de kerk dat niet langer voor je zijn, dan wordt naar andere bronnen gezocht. Deze individualisering heeft zoals gezegd ook in de kleine gemeente en ook in de dorpskerk zijn sporen nagelaten.13 Geloven is ook hier meer een zaak van keuze geworden en niet zozeer van traditie. 10 11 12
13
Verslag Walcheren 2013, p. 12-13 Idem p. 13 Beekman p. 9 Cf. Het rapport “Mission-shaped church. Church planting and fresh expressions of church in a changing context.” London 2005, p. 11: Our multicultural and multifaith society reinforces a consumerist view that faith is
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 12 van 62
Overigens wijst Jozef Wissink erop, dat individualisering tegenover collectiviteitsbindingen staat en niet tegenover socialiteit of altruïsme. Individualisering betekent dus niet dat mensen minder vaak de keuze maken voor sociaal contact of voor vrijwilligerswerk. Individualisering betekent dat men zich bij de keuze niet allereerst laat leiden door wat de kerk vindt, door wat een instituut vindt of welk collectief dan ook. Men laat zich in de eerste plaats leiden door wat men zelf vindt en wil. Mensen worden inmiddels opgevoed tot individuen die hun eigen leven kunnen besturen. Individualisering brengt dus met zich mee, dat mensen steeds meer verantwoordelijk worden gemaakt voor hun eigen leven. Voor instituties is het lastige, dat mensen niet meer vanzelfsprekend lid zijn. Dat geldt dus ook voor de kerkelijke gemeenten. 7. Met het dalen van het ledental, neemt ook het aantal vrijwilligers af. Vaak is het maar een kleine groep mensen die jarenlang de schouders onder het gemeente zijn zet. Dat vraagt veel inzet en trouw. Ondanks alle inzet zet de krimp zich vaak door. Dat is pijnlijk. Soms worden mensen moedeloos en zijn ze versleten door jarenlange inzet. De krimp van de gemeente wordt als heftig, zorgelijk en verdrietig ervaren en soms als bedreigend voor het voortbestaan, meldt men vanuit Zeeland. Aan de andere kant zet de krimp ook aan tot nadenken, wat als positief wordt ervaren14. 8. Een teruglopend ledental betekent ook dat er minder geld binnenkomt via kerkbalans en andere collectes. Daar komt bij dat het onderhoud van het vaak monumentale kerkgebouw een al te zware last wordt voor de kleiner wordende gemeente. Ook de predikantsplaats wordt een te zware last en wordt gereduceerd tot deeltijd. Door de afnemende inkomsten, de hoge kosten van onderhoud van het kerkgebouw, de kosten van de predikantsplaats komen gemeenten nogal eens financieel in het nauw. Soms zijn er aanzienlijke reserves waar een beroep op kan worden gedaan, maar vaak is dat niet het geval en zal er een andere oplossing gezocht moeten worden voor de financiële problemen. Grotere gemeenten hebben vaak wat meer mogelijkheden om te bezuinigen, toch ontkomt men ook hier niet aan pijnlijke maatregelen als het samenvoegen van wijken, opheffen van predikantsplaatsen, sluiten van kerkgebouwen.
1.4
De rol van de bovenplaatselijke kerk
Waar gemeenten worstelen met krimp en de vraag hoe het verder kan, lijkt een adviserende rol voor de bovenplaatselijke kerk voor de hand liggend. In Groningen-Drenthe constateert men, dat de classis voorzichtig probeert gemeenten te helpen om tot samenwerking te komen, waar dat gewenst is.15 Terughoudendheid is blijkbaar geboden als ook een oog hebben voor wat men plaatselijk wil. Net als elders zal men ongetwijfeld zo lang mogelijk zelfstandig willen blijven als kerkelijke gemeente. Wanneer dat niet meer gaat, dan zal men samen moeten gaan werken met een andere gemeente. In dit gevoelige proces kan de classis van betekenis zijn, als ze oog heeft voor wat ter plaatse leeft. Tegelijk constateert Groningen-Drenthe dat de classis te weinig wordt ervaren als de grondslag van de kerk, waar men elkaar kan bemoedigen en bijstaan. Vreemd is dat niet, want in het hele land zie je de trend om de kerk vooral als de eigen, als de plaatselijke kerk te zien. Dat de kerk groter is dan de plaatselijke kerk, weet men wel, maar men doet weinig met dat gegeven. Toch liggen er voor de bovenplaatselijke kerk kansen om van grote betekenis te zijn als het plaatselijk gemeente zijn transformeert. De rol voor de bovenplaatselijke kerk lijkt meer die van coach te zijn. Een coach is iemand die de mogelijkheden en kansen en onmogelijkheden van degene die begeleid wordt, in kaart brengt en
14 15
and their difference are simply issues of personal choice, to be decided on the basis of what ‘works’ or makes happy. Verslag Walcheren 2013, p. 13 Samenvatting van de verslagen van de visitaties 2012-2013 in de classis Westerkwartier, p. 2
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 13 van 62
als uitgangspunt neemt en op basis daarvan adviezen geeft, plannen voorlegt. Uiteindelijk zal degene die gecoacht wordt zelf in beweging moeten komen, een plan tot het zijne moeten maken, in zee gaan met de coach. Dat vraagt vertrouwen en het gevoel dat de coach jou begrijpt en kent. Gezag is hier niet een gegeven, maar moet langzaam verworven worden. Groningen-Drenthe constateert bovendien, dat sommige kerkenraden nauwelijks of geen zicht hebben over hoe ze over tien jaar vorm willen geven aan de kerk ter plaatse. Bovendien lijken ze zich niet of nauwelijks zorgen te maken over het niet voldoen aan de kerkordelijke bepalingen (bijv. over geen of onvoldoende ouderlingen-kerkrentmeester) met mogelijk gevolgen voor de rechtsgeldigheid van besluiten en over de financiële dekking van de jaarlijkse tekorten.16 Deze uiting van zorg lijkt te onderstrepen dat coaching door de classis of de gemeenteadviseur van plaatselijke gemeenten van groot belang kan zijn om gemeenten te helpen bij het transformatieproces naar een nieuwe situatie. Zoals gezegd is het essentieel dat er in deze transformatie oog en respect is voor het eigene van de te klein wordende plaatselijke gemeente. Hiermee komt de constatering van Zeeland overeen dat anders dan het Steunpunt Zuidwest in Heerjansdam er door gemeenten wel veelvuldig gebruik gemaakt wordt van de diensten van de gemeenteadviseur. Dat heeft te maken met het feit dat Utrecht en Heerjansdam op afstand liggen en via telefoon of internet te bereiken zijn. De gemeenteadviseur echter woont in Zeeland en komt op bezoek. Hij of zij wordt gekend en kent de situatie ter plaatse. De gemeenteadviseur heeft gemeenten dan ook onder andere behulpzaam kunnen zijn bij het maken van een beleidsplan, het coachen in probleemsituaties en de bezinning op de toekomst van de gemeente. Men voegt eraan toe, dat de sfeer in de verslagen duidt op de ervaring verder te zijn geholpen.17 In Zeeland constateert men vervolgens, “dat lang niet alle kerkenraden op de hoogte zijn van de mogelijkheden die door het Steunpunt Zuidwest in Heerjansdam en het Landelijk Dienstencentrum in Utrecht worden geboden. Het steunpunt Zuidwest wordt door de kerkenraden in wisselende mate benaderd met hulpvragen. Van de kerkenraden doet 6% vaak, 16% regelmatig, 40% soms, 20% zelden, 10% nooit een beroep op het Steunpunt, terwijl 10% de vraag niet beantwoordt. Als een beroep wordt gedaan gaat het om vragen over jeugdwerk, beheer en financiën, diaconie en gemeenteopbouw.”18 De ELG Groningen vraagt in verband met de vele informatie vanuit ‘Utrecht’ om bij de toezending ervan onderscheid te maken tussen grote en kleine gemeenten, omdat de gemeente eronder de vele informatie dreigt te bezwijken. Verder vraagt ze om eenvoudiger modellen voor begroting en rekening, waarbij de niet van toepassing zijnde vragen kunnen worden verwijderd. Ook vanuit Zeeland wordt opgemerkt, dat vanuit de landelijke kerk veel wordt opgelegd. “Wij voelen ons daarmee belast en kunnen aan veel dingen als kleine gemeente niet voldoen. Er is geprobeerd om aan de hand van missionaire modellen beleid te ontwikkelen. Dat was teleurstellend, omdat geen model paste bij het niet beschikken over een eigen gebouw”. Wel merkt men op, dat het gevoel bestaat, dat het belast worden met zaken vanuit de landelijke kerk ook een gevoel is dat moeilijk kan worden geconcretiseerd.19 In Groningen-Drenthe verwacht men veel van de pool van predikanten van de landelijke kerk. Ook werd de suggestie gedaan om iedere predikant in een bepaalde regio een specifieke taak te geven, 16 17
18 19
Samenvatting van de verslagen van de visitaties 2012-2013 in de classis Westerkwartier, p. 3 Verslag van de vierjaarlijkse visitatie gehouden in de classis Goes van de Protestantse Kerk in Nederland in 2012, p. 16 Idem p. 16 Verslag van de vierjaarlijkse visitatie gehouden in de classis Goes van de Protestantse Kerk in Nederland in 2012, p. 9
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 14 van 62
die hij of zij in alle bij de regio horende gemeenten uitvoert. Deze taakverdeling zou per jaar kunnen veranderen.20
1.5
De te kleine (wijk)gemeente. Hoe verder?
1. De vraag is, wat is klein? Jezus Christus zelf wijst erop dat je tenminste met twee of drie mensen in zijn naam bij elkaar moet komen, wil je een gemeenschap vormen. Wat je nodig hebt, is het aantal dat nodig is voor een gesprek, dat nodig is om aangesproken te worden, om voor te lezen aan een ander uit de Schriften, om te bidden, om te zingen. Dat kan ook allemaal in een kleine kring. Het model van de huisgemeente komt dan al gauw voor ogen. Het is belangrijk om dergelijke groepen in je leef- en werkomgeving te kunnen vinden. Het werk van ds. Ruben van Swieten op de Amsterdamse Zuidas geeft aan, dat ook in de omgeving van kantoor en werk dergelijke groepen gevormd kunnen worden. In een samenleving die steeds meer uit netwerken bestaat, waarin mensen functioneren, werken, hun contacten hebben, is het zinvol om de beweging te maken van regionaal bepaalde gemeenten naar gemeenten die zich richten op een bepaald netwerk. Netwerken zijn beweeglijk, wisselend van samenstelling, niet aan een plaats gebonden. Netwerken ontstaan en verdwijnen. Ook kleine geloofsgemeenschappen zullen beweeglijker worden, zullen ontstaan en weer verdwijnen. De kerk zal van vast en institutioneel meer vloeibaar worden.21 Dat brengt behalve beweging ook instabiliteit met zich mee. De vraag is of het anders kan. 2. Sake Stoppels wijst erop, dat “in de protestantse traditie de kleine groep vanouds een relatief belangrijke plek heeft gehad. Althans op papier. Bij Maarten Luther heeft ook de huissamenkomst waar in kleine kring het geloof wordt beleefd en gedeeld, een wezenlijke plaats in het functioneren van de kerk. Binnen die huissamenkomsten is er bij Luther ook ruimte voor de sacramenten, de bediening van Doop en Avondmaal. Wel constateert hij dat het niet storm loopt met die kleinschalige samenkomsten. Dat blijft ook zo. In de hoofdstroom van het protestantisme zal de kleine groep getalsmatig gezien een bescheiden rol spelen. Kwalitatief is de kleine groep echter van grote betekenis geweest. Dat geldt in het bijzonder voor de meer piëtistische en evangelicale stromingen binnen het protestantisme. Juist in kringen waar de persoonlijke geloofsbeleving belangrijk werd gevonden, zien we een grote interesse in de kleine groep.”22 Waar individualisering het persoonlijke en daarmee ook de persoonlijke geloofsbeleving op de voorgrond plaatst, lijkt de rol van de kleine groep groter te worden. Sake Stoppels merkt op dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw de dogmaticus Henk Berkhof al “het toenemend belang van het gesprek in de kleine kring voorzag”. Voor hem is “het gesprek één van de geleidende elementen waardoor de Geest werkzaam is.”23 Ook Jan Hendriks pleit ervoor om de kleine groep van zwerfsteen, die ergens los en onverbonden ligt in het kerkelijk landschap, tot een bouwsteen ten dienste van de geloofsgemeenschap als geheel om te vormen.24 3. Probeer, komend uit het rijke protestantse leven van het midden van de 20 e eeuw, “de zuigkracht van het gemis” te vermijden of daaruit weg te komen en probeer oog te krijgen voor wat er wel is. Omdat dat soms zo anders is, dan wat je in je hoofd hebt, dreigt dit je te ontgaan. Ook hierin kan een rol liggen voor de bovenplaatselijke kerk, dat ze gemeenten helpt oog te krijgen voor wat er, wellicht heel anders dan wat je gewend bent, wel degelijk is. 20 21 22 23 24
Samenvatting van de verslagen van de visitaties 2012-2013 in de classis Westerkwartier, p. 2 Pete Ward, The fluid church. Eugene 2002.. Sake Stoppels, Mobiliseert de kleine groep de kerkelijke gemeente..p 1 Idem p. 2 J. Hendriks (red.), Spiritualiteit en engagement, Zoetermeer 1993, p. 94-95 en J. Hendriks, Het vuurtje brandend houden, in Bulletin voor charismatische theologie nr. 32, p. 45
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 15 van 62
De zuigkracht van het gemis, komt soms voort uit je ideaal, je droom van gemeente zijn. De werkelijke gemeente staat soms ver van de droom vandaan. Waar die droom niet realistisch blijkt, kun je gemakkelijk slachtoffer worden van teleurstelling. Bonhoeffer25 waarschuwt voor de situatie waarin mensen meer houden van de droom van de gemeente, dan van de werkelijke gemeente. Ze gaan de werkelijke gemeente kritisch toespreken. Het is nooit genoeg en altijd mist er wel iets. Het komt erop aan om de reëel bestaande gemeente lief te hebben. Die gemeente is niet ideaal en er mankeert ook van alles aan. Maar het is wel de plaats waar de Geest waait, waar de Schriften opengaan en mensen zich laten aanspreken en inspireren. Blijf dus dicht bij de mensen. Daar gebeurt het. Daar is sprake van lichaam van Christus zijn midden in deze wereld. 4. Kan een kleine gemeente eigenlijk wel vitaal zijn? Jazeker stelt het rapport “Klein en vitaal”26 van de Protestantse Kerk. Hoe komt het toch, vraagt men zich af, dat in sommige gemeenten de vlaspit langzaam dooft, terwijl in gemeenten van vergelijkbare grootte de olie maar niet op lijkt te raken? In een gemeente zit de vitaliteit in het enthousiasme van een aantal gemeenteleden en de spontaniteit waarmee dingen gebeuren. Er is sprake van een klimaat dat ruimte geeft aan eigen initiatieven. Bovendien constateert men, dat wat uit mensen zelf opkomt, waar mensen zelf enthousiast over zijn, dat dat weinig energie kost. Het gaat als ware vanzelf.27 Een andere vitale kleine gemeente is vooral naar buiten gericht en wil betrokken zijn op het dorp. Men zoekt naar samenwerking binnen het dorp met de school en het plaatselijk belang.28 Weer een andere kleine gemeente wil vooral kerk van het dorp zijn en verbonden zijn met de omgeving. Hier hecht men sterk aan omzien naar elkaar. Verder werkt men samen met een gemeente in de naaste omgeving.29 Weer een andere kleine gemeente is erg gehecht aan de eigen identiteit en ervaart daarin haar kracht.30 Al met al bevestigt dit rapport, dat een klein geworden gemeente een vitale gemeente kan zijn, als men initiatieven van mensen ruimte geeft, contact zoekt met het dorp, zich bewust is van de eigen identiteit, keuzes heeft gemaakt waardoor men de dingen die men doet ook goed kan doen. Klein hoeft blijkbaar niet de eerder genoemde “zuigkracht van het gemis” op te roepen, maar kan ook ruimte geven voor nieuw en ander elan. Het komt er blijkbaar op aan om anders te gaan kijken, anders te gaan waarderen, een ander plaatje van gemeente zijn in het hoofd te krijgen dan die van de gemeenten uit de bloeitijd van het midden van de twintigste eeuw. 5. De kleine kerkelijke gemeente zal behalve klein ook beweeglijk en dynamisch zijn. Plaatselijk zal haar verschijningsvorm zeer verschillend zijn. Soms de traditionele, maar vaak ook een andere, kleinere vorm zoals een huisgemeente. De manier waarop men werkt, samenkomt, zal men aanpassen aan de mogelijkheden van de mensen die meedoen. Schep ruimte voor lokale eigenheid. 6. De kleine gemeente is open en gastvrij naar buiten toe. Ze heeft oog voor wat in de wereld om haar heen speelt en heeft hart voor mensen die op haar weg komen. Ze sluit niet uit maar in. 7. De kleine gemeente probeert wat ze doet goed te doen. Ze maakt dus keuzes en doet niet alles. 8. Bijeenkomen op de zondag is een zinvolle traditie, maar bijeen komen kan ook op andere momenten. In onze tijdbesteding lijkt er voor een monopolie van de zondag steeds minder ruimte. Het lijkt goed om ook op andere tijdstippen bij elkaar te komen. 9. Jongere generaties, schrijft de Anglicaanse Kerk in haar rapport “Mission-shaped church” zijn vaak niet meer zozeer oecumenisch maar veeleer “post-denominational”. Kerkgenootschappen en oecu25 26 27 28 29 30
31,
Dietrich Bonhoeffer, Gemeinsames Leben. Gütersloh 2014 S. 2 Klein en vitaal. Aanstekelijke verhalen van kleine gemeenten. Utrecht 2014 , p. 9. Klein en vitaal, p. 16 Klein en vitaal, p. 20-21 Klein en vitaal, p. 18-19 Klein en vitaal, p. 24
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 16 van 62
mene interesseren hen niet zozeer. Daarvoor worden ze te zeer omgeven door secularisatie, materialisme, uiteenlopende spirituele bewegingen en andere wereldreligies. Niet de denominatie interesseert hen, maar authentiek christen zijn.31 Waar dat ze dat herkennen, daar sluiten ze zich aan. 10.De organisatie van de kleine gemeente zal licht en functioneel moeten zijn. Het gaat immers niet om de organisatie, maar om het samenkomen, om het samen lezen en samen bidden en zingen, om het samen geloven. 11.Samenwerking met andere kleine gemeenten kan een goede manier zijn om enerzijds vast te houden aan het eigene en tegelijk groot genoeg te blijven om dingen te doen, waarvoor je met meer mensen moet zijn. Samenwerking op het gebied van vorming en toerusting, jeugdwerk en catechese, gespreksgroepen kom je in den lande regelmatig tegen. Samenwerking van een kleine gemeente met een grotere plaats blijkt vaak lastig, omdat men bang is opgeslokt te worden en het eigene te verliezen. Samenwerking tussen verschillende kleine gemeenten gaat vaak beter. De classis zou een goede rol kunnen spelen in het bruggen slaan tussen gemeenten die elkaar nodig hebben. Een grote gemeente heeft echter een kleine niet zozeer nodig. Dat geeft ongelijkheid. Samenwerking vindt in grotere gemeenten dan ook vooral tussen de vaak ook kleiner wordende wijkgemeenten plaats. Processen verlopen in grotere gemeenten anders dan in kleine. Hier kan men meer samen regelen, heeft men meer mogelijkheden om wijken te laten samenwerken, fuseren. Hier is het besluit tot het sluiten van een kerkgebouw ook pijnlijk, maar er zijn meer kerken in de plaats. Dat maakt het proces niet minder pijnlijk maar wel anders. Grotere gemeenten regelen de zaken dus zoveel mogelijk intern. Kleine gemeenten zijn meer op elkaar aangewezen. 12.Een ander punt waarop samengewerkt kan worden is dat van administratie en kerkblad. Vooral de administratie van een gemeente is voor een klein geworden gemeente vaak een te grote opgave. Dat geldt ook voor het maken van jaarrekeningen en begrotingen. Ook hier zou de classis taken kunnen samenvoegen en bundelen, zodat er voldoende know how en menskracht is om deze zaken goed te regelen. Denkbaar zou een regionaal kerkelijk bureau zijn, waar een aantal kerkelijke gemeenten hun administratie door laten regelen. Dat is en goedkoper en werkt ontlastend op de plaatselijke vrijwilligers. 13.De bovenplaatselijke kerk staat ten dienste van de plaatselijke gemeente en functioneert als een coach, die de plaatselijke gemeente helpt bij haar functioneren. Zij doet suggesties, reikt mogelijkheden tot vernieuwing aan roept eventueel terug tot de kern. Zij heeft daarbij oog voor het eigene van de plaatselijke gemeente. Maak de bovenplaatselijke kerk dus niet te zwaar, niet te institutioneel. Om met ds. Arjan Plaisir te spreken: kan het soms niet wat minder? Moeten we de ‘basics’ niet meer in het oog houden en de organisatie van de kerk daarop blijven afstemmen. Het scheepje van de kerk lijkt soms wel wat zwaar opgetuigd. 14.Sleutelwoorden zijn dus: beweeglijkheid, oog hebben voor mogelijkheden die nieuw zijn, niet bang zijn voor wat als klein wordt ervaren, maar daarvan ook de kracht ontdekken, bereid zijn op een andere manier gemeente van Jezus Christus te zijn, maar ook uithoudingsvermogen, het doorstaan van pijn en verdriet over wat verdwijnt, het behouden van vertrouwen, geloof. Uiteindelijk is het de gemeente van Jezus Christus. Dat van duidt ook op wie hier subject is, degene die handelt, degene die voorgaat. Dat is Jezus Christus zelf. Vormen van gemeente zijn van Hem kunnen veranderen, zijn 31
Mission-shaped church. Church planting and fresh expressions of church in a changing context. London 2005, p. 25. “Add to this the mobility of younger generations and possibilities of real choice about where to affiliate, and denominations per se are not seen as desirable designer labels, only as different types of clothing, most of which are not thought ‘cool’.”
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 17 van 62
trouw, betrokkenheid, subject van zijn gemeente zijn niet. Gemeente zijn van Jezus Christus doet zich ongetwijfeld in tal van vormen voor. Ook kleine. Literatuur: Verslag van de vierjaarlijkse visitatie gehouden in de classis Walcheren van de Protestantse Kerk in Nederland in 2013 Samenvatting van de verslagen van de visitaties in 2011-2013 in de classis Groningen Samenvatting van de verslagen van de visitaties 2012-2013 in de classis Westerkwartier Aantekeningen Adviseur Classicale Vergaderingen Zuid Nederland.dd. 27 mei 2014 Klein en vitaal. Aanstekelijke verhalen van kleine gemeenten. Wim Beekman, Leve de dorpskerk. Verslag van een studie naar de mogelijkheden en beperkingen van kleine kerkelijke gemeenten in kleine dorpsgemeenschappen. Via internet gepubliceerd: http://www.pkn-gaastmeer.nl Dietrich Bonhoeffer, Gemeinsames Leben. Gütersloh 201431 Pete Ward, Liquid Church, Eugene 2002 Mission-shaped church. Church planting and fresh expressions of church in a changing context. London 2005, Henk de Roest. Een huis voor de ziel. Gedachten over de kerk voor binnen en buiten. Zoetermeer 2010 Jan Hendriks, Goede wijn. Waarderende gemeenteopbouw. Utrecht 2013 Sake Stoppels, Mobiliseert de kleine groep de kerkelijke gemeente? Protestantse ervaringen. Lezing, gehouden in Utrecht op 4 november 2011 ter gelegenheid van het symposium “Mobile kerken”. Jozef Wissink, Over kleine geloofsgroepen: mobiele kerken. Lezing, gehouden in Utrecht op 4 november 2011 ter gelegenheid van het symposium “Mobile kerken”. Dichtbij huis. Lokale binding en inzet van dorpsbewoners. Sociaal Cultureel Planbureau 2015
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 18 van 62
Bijlage 1
Met dit stuk is het thema “de (te) kleine dorpsgemeente” bij de regio’s geïntroduceerd. Tevens zijn vragen toegevoegd als handreiking voor het gesprek in de te visiteren gemeenten. De (te) kleine dorpsgemeente Steeds meer kerkelijke gemeenten op het platteland worden klein. Een krimpende omvang van de bevolking en een voorgaande secularisatie versterken elkaar en leiden tot een toenemend aantal kleine gemeenten. Klein hoeft niet noodzakelijkerwijs een probleem te zijn. Klein betekent vaak ook dat men elkaar kent, in het oog houdt, dat er sprake is van een gemeenschap. In kleine gemeenten wordt vaak ook veel betrokkenheid bij de kerk aangetroffen, waardoor mensen bereid zijn veel tijd en energie in de kerkelijke gemeenschap te investeren. Toch raakt een toenemend aantal kleine gemeenten in de problemen: de predikantsplaats kan niet meer betaald worden, het vaak monumentale kerkgebouw rust als een last op de schouders van de plaatselijke kerkgemeenschap, er kunnen niet voldoende ambtsdragers en andere vrijwilligers meer gevonden worden om het nodige werk te doen en de ambtsdragers die er nog wel zijn, dragen hun ambt nogal eens al tal van jaren. De vraag is, hoe (te) kleine gemeentes met deze problematiek om zouden kunnen gaan. Het lijkt voor de hand te liggen om samenwerking te zoeken met andere kleine kerkelijke gemeenten in de regio. Wat alleen niet meer lukt, is samen misschien nog wel mogelijk. Toch blijkt de binding aan het eigen dorp hier een kritische factor, waardoor samenwerken moeilijker en soms zelfs onmogelijk wordt. De binding met het eigen dorp blijkt vaak sterker dan die met de regio. In zijn studieverslag “Leve de dorpskerk” wijst ds. Wim Beekman erop, dat de kleine dorpsgemeente niet alleen problemen kent, maar ook kansen en mogelijkheden. Dat is zeker het geval, als de dorpskerk haar plaats weer vindt in het dorpsleven, in de dorpsgemeenschap. Natuurlijk zijn er ook in een dorp tal van inwoners die niet de keuze maken om naar de kerk te gaan. De individualisering, die ook het dorp binnendringt, brengt bovendien met zich mee, dat ieder zelf zijn houding tegenover de kerk bepaalt. Toch heeft de dorpskerk kansen. Die liggen zijns inziens in de binding met het dorp. Eigenlijk is de dorpsgemeente een goed voorbeeld van wat wel een “fluid-church” wordt genoemd: de grenzen van wel en niet bij de kerk horen zijn in een dorp vloeiend en beweeglijk. Van dat gegeven kan gebruik worden gemaakt, maar dan moet de kerk wel in het dorp blijven. Beekman pleit dan ook voor een zoeken naar mogelijkheden voor kleine kerkelijke gemeenten, dat onderop begint: in het dorp. Vandaaruit kan gezocht worden naar samenwerking, naar regionale verbanden, maar nooit zo dat de basis, het dorp, uit het oog verdwijnt. Daarnaast pleit hij ervoor om informele groepen in te zetten in de dorpsgemeente. Informele groepen zijn groepen mensen die op eigen kracht samenkomen of samenwerken rondom gedeelde interesses als lezen, sport en misschien geloof en zingeving. Beekman houdt kortom een pleidooi voor kansen en mogelijkheden van de kleine dorpskerk en vraagt die niet uit het oog te verliezen. Wie al jarenlang samen met een paar anderen de plaatselijke dorpsgemeente gaande probeert te houden en steeds minder mogelijkheden kan vinden, zal het pleidooi van Beekman wellicht te gemakkelijk vinden. Er is immers al zoveel geprobeerd. En soms wordt men ook te klein om nog nieuwe verbindingen aan te gaan met het dorp en een nieuwe plek te vinden in het dorpsleven. Wie wil, wat niet mogelijk is, die verslijt op zijn eigen idealen. Zou dan het samenkomen bij iemand thuis en het samen lezen uit de Schriften en samen bidden en zingen ook een reële mogelijkheid kunnen zijn? Of zou vanuit het dorp contact gezocht kunnen worden met
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 19 van 62
andere kleine gemeenten in de omgeving, zodat met hen kan worden samengewerkt en met hen gedaan kan worden, wat alleen niet meer op te brengen is? Vragen: 1. Wat is volgens u de kracht van uw dorpsgemeente? 2. Hoe verhouden zich het dorp en de kerk zich tot elkaar in uw dorp? 3. Hoe zou u die verhouding graag zien? 4. Waar loopt u als kleine gemeente tegen op, wat zijn uw problemen? 5. Welke kansen en mogelijkheden ziet u voor uw dorpsgemeente? 6. Zou regionale samenwerking voor u een mogelijkheid kunnen zijn? Neemt uw slassis initiatieven op dit punt? 7. Wat zou hierin de classis, de gemeenteadviseur, de landelijke kerk voor u kunnen betekenen? 8. Waar hebt u als kleine gemeente vooral behoefte aan?
Bijlage 2
Met dit stuk is het thema “de (te) kleine wijkgemeente” bij de regio’s geïntroduceerd. Tevens zijn vragen toegevoegd als handreiking voor het gesprek in de te visiteren gemeenten.
De (te) kleine wijkgemeente Steeds meer wijken in centrale gemeenten komen onder druk te staan. Het aantal leden daalt veelal. In de ene wijk soms meer dan in de andere. Wie nog aanwezig zijn, zijn vaak vijftig plus en daarmee is vergrijzing een tweede probleem dat zich aandient. Jongeren blijken de stap naar de kerk vaak niet te zetten. In sommige pas gebouwde wijken vertekent dit beeld zich door een relatief groot aantal jonge gezinnen en kinderen. Intussen is het vaak moeilijk om voldoende vrijwilligers te vinden om de wijkgemeente draaiende te houden. Als de wijkgemeente krimpt en dingen steeds moelijker gaan, ligt de vraag voor de hand waar komt dit door. Ligt het aan het beleid van de wijkkerkenraad? Of aan de manier van werken van de predikant? Het moet toch ergens door komen? Vaak wordt over het hoofd gezien, dat er in elk geval ook sprake is van een ontwikkeling in onze samenleving, die groter is dan onszelf. Dat neemt niet weg dat beleidsveranderingen gunstige effecten kunnen hebben. Toch lijkt de tendens vooral: krimp. En dat is buitengewoon lastig en spanningen in de gemeente liggen op de loer. In veel centrale gemeenten worden de financiën beheerd door de centrale gemeente. Die zorgt ervoor dat de wijken voldoende financiële middelen krijgen om te kunnen functioneren. Als het ledenaantal krimpt, daalt ook de hoogte van de financiële bijdragen. Op een gegeven moment zullen er keuzes moeten worden gemaakt. Vaak worden wijken samengevoegd en gebouwen gesloten en predikantsplaatsen opgeheven. Aangezien de leden van een wijkgemeente vaak gehecht zijn aan hun eigen gebouw, hun eigen predikant, hun eigen kerkenraad, leidt het proces van samenvoeging van wijken en sluiten van kerken en opheffen van predikantsplaatsen nogal eens tot spanningen. Bovendien is het vaak ook niet de eerste kerksluiting die men meemaakt en voelt men zich machteloos. Soms wordt na een reeks van kerksluitingen en wijkfusies besloten, dat de bestaande wijken zoveel mogelijk zelfstandig worden en zelf hun financiën beheren. Mensen zouden liever aan een wijkgeVierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 20 van 62
meente geven die ze kennen, dan aan een wat als abstract en op afstand ervaren centrale gemeente. Men kan dan zelf besluiten hoe men met gebouwen omgaat, of men wil samenwerken of zelfs fuseren met een andere wijk, welke omvang de predikantsplaats zal krijgen. De pastorie is vaak al verkocht en de te beroepen deeltijd predikant zal zelf in een woning moeten voorzien, wat bij een deeltijd inkomen problematisch kan zijn, zeker als de partner vanwege de verhuizing het werk moet opzeggen. Intussen zijn er steeds minder predikanten, minder ouderlingen, minder andere vrijwilligers beschikbaar om in de gemeente te werken. Daardoor dreigt onvrede te ontstaan en dreigen opnieuw gemeenteleden af te haken. Toch zijn er in verschillende plaatsen initiatieven genomen die een andere manier van werken in de gemeente met zich mee brachten en ook een andere plaats als kerk in de wijk. Soms bleken deze manieren van werken succesvol en gaven ze nieuwe dynamiek in de wijkgemeente. Daarmee is het beeld divers: er is veel onzekerheid; er is moedeloosheid, want het gaat zo snel en mensen zijn zo moeilijk in beweging te krijgen, met regelmaat gaat er iets van het eigene, iets van wat er was verloren. Maar er zijn ook kleine bloemetjes, plaatsen waar het ineens wel lukt. Wij willen graag dit gemengde beeld helderder voor ogen krijgen en waar mogelijk ook met elkaar delen wat elders blijkt te werken en zo elkaar ook bemoedigen in tijden van krimp.
Vragen: 1. Wat is volgens u de kracht van uw wijkgemeente? 2. Waar loopt u als (kleine) wijkgemeente tegen op, wat zijn uw problemen? 3. In welke structuur bent u wijkgemeente? In een centraal aangestuurde of bent u betrekkelijk zelfstandig deel van het grote verband? Bent u tevreden over deze structuur? Wat vindt u goed, wat zou u willen veranderen? 4 Hoe verhouden zich de buurt en de kerk zich tot elkaar in uw wijk? Hoe zou u die verhouding graag zien? 5. Werkt u samen met andere kerken, met andere wijken of zou dit voor u een mogelijkheid kunnen zijn? 6. Wat betekent hierin de classis, de gemeenteadviseur, de landelijke kerk voor u? Welke wensen hebt u ten aanzien van hun rol? 7. Waar hebt u als (kleine) wijkgemeente vooral behoefte aan?
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 21 van 62
2
Gebeurt het Heilige?
‘Als de gemeente samenkomt op de dag van de opstanding, gebeurt het heilige…De gemeenschap met Christus wordt levende werkelijkheid’ ( Dr. F.G. Immink, Het heilige gebeurt, Praktijk, theologie en traditie van de protestantse kerkdienst, Boekencentrum 2011, p.120)
2.1
Inleiding
Toen in de novembervergadering van de Generale Synode het vorige vierjaarlijks overzicht (2008 – 2011) werd besproken, kwam daaruit de vraag op om in een volgend verslag van het overzicht van het kerkelijk leven, dat te verdiepen tot een verslag over het geestelijk leven. Ord. 10-5-12 spreekt weliswaar van een overzicht van het kerkelijk leven, maar de vraag werd toch meegenomen in de overwegingen. In de bezinning van het synodemoderamen over de opzet van het vierjaarlijks overzicht 2012 – 2015 is de actuele uitdaging van deze vraag gevoeld en vervolgens aan het GCV voorgesteld. De ‘vertaling’ ervan werd verwoord in de vraag ‘Gebeurt het Heilige?’
In 2011 was van de hand van Prof. Dr. F.G. Immink een boek verschenen dat dit als onderwerp had: Het Heilige gebeurt, Praktijk, theologie en traditie van de protestantse kerkdienst. Dit boek is een theologische studie en de keuze van de auteur zou erop kunnen duiden dat het om een actuele zaak ging en gaat. Aan de studie van dr. Immink lag niet direct een praktijkonderzoek ten grondslag, hoe praktisch – theologisch de studie ook is en hoeveel kennis de auteur ook heeft van het thema en hoeveel ervaring hij ook als predikant heeft opgedaan.
De titel van zijn boek ontleende hij aan een gedicht van Gerrit Achterberg: Verzoendag Het heilige gebeurt. Ik heb geraakt grenzen van God en mens en dier. Voorhangsel scheurt. Het heilige is hier. Het heilige der heiligen ontwaakt. Ik word geheel met u gelijkgemaakt Leven en dood staan niet meer op een kier. De wanden draaien open van de vier hemelgewesten. Gij zijt losgehaakt
van het papier, dat u gebonden hield aan lettertekens, die tesamen stonden om wat zij wisselend van u bevonden; spel door zichzelve ritselend bezield Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 22 van 62
tot zoveel vuur, dat er geen vezel blijft tussen wat is en wat er over schrijft. In de bespreking van het thema in het GCV werd al wel direct duidelijk dat het niet om iets gemakkelijks ging, waarvoor kant en klare antwoorden beschikbaar zouden zijn. Toch leek het voor het college een visitatievraag bij uitstek. We leven immers in een tijd en een samenleving waarin in zekere zin niet veel meer heilig is. Respect voor traditie, het ‘van oudsher’ overgeleverde
aan vormen en rituelen, staat onder kritiek en/of wordt niet zelden terzijde geschoven of vervangen door wat in ‘de waan van de dag’ populair lijkt. Uiteraard heeft dat ook zijn weerslag op het kerkelijk leven. Er leeft een besef dat de positie van de kerk is teruggedrongen tot op de rand van de samenleving. In het publieke domein wordt met de stem van kerk en geloof niet of nauwelijks gerekend. De vraag naar het heilige is daarom een zaak van urgentie.
Het GCV nam het voorstel over en legde aan drie regionale colleges van de Protestantse Kerk in Nederland het thema als vraag voor: gebeurt het Heilige? De aangewezen regionale colleges waren Overijssel/Flevoland, Noord-Holland en Zuid-Holland, waar deze vraag in de reguliere visitaties aan de orde zou worden gesteld. Direct al bleek dat er niet direct sprake was van spontane affiniteit met dit thema; het werd niet enthousiast ontvangen; het RCV Noord-Holland wilde liever een ander onderwerp en ook vanuit ZuidHolland waren er wel wat tegenwerpingen. Uiteindelijk is de vraag in het visitatieprogramma van de regio’s Overijssel/Flevoland en ZuidHolland.opgenomen.
Het GCV heeft ter toelichting van de vraag een handreiking aangeboden aan de visitatiecolleges (zie bijlage 1)
In de eerste jaren van de verslagperiode bleek dat in de visitatieverslagen maar mondjesmaat iets te lezen viel over het thema (dit gold overigens ook voor de beide andere thema’s). Van de kant van het GCV werden de RCV’s gestimuleerd alsnog in resterende visitaties met de gestelde vraag aan de slag te gaan. In vergaderingen van de betrokken RCV’s is veel aandacht besteed aan het waarom van deze vraag ‘naar het Heilige’. Zo heeft dr. Arjan Plaisier in een gezamenlijke bijeenkomst van de ‘clusters’ van de regio Zuid-Holland te Waddinxveen er een lezing aan gewijd. De titel van zijn referaat was ‘Het heilige gebeurt. De kerkdienst beschouwd’ (zie bijlage 2). Ook hebben voorzitters van clusters en predikant-visiatoren op de afzonderlijke bijeenkomsten goede pogingen gedaan het belang van de vraagstelling aan de aanwezige visitatoren te verduidelijken. Op een bezinning in een van de Zuidhollandse clusters bijvoorbeeld werd gesteld dat ‘we moeite hebben om dit thema aan de orde te stellen. Toch is het gevoel dat bij verschillende gespreksonderwerpen bij een visitatie het thema wel degelijk een rol speelt.’ Men kwam in die bijeenkomst tot de Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 23 van 62
volgende probleemstelling: ‘Is “het Heilige als grootheid en nabijheid van God” nog wel aanwezig in de kerk? Is het sacrale niet teveel seculier geworden? En als dat het geval is, wat moet daar dan mee gedaan worden? En wat is eigenlijk “het Heilige, de nabijheid en grootheid van God?”’
Er was ook deze reactie waarin de moeilijkheid van het thema nog eens wordt verwoord: ‘Het heilige gebeurt Dat is het thema dat het Generale College ons op het bordje heeft gelegd. In het vorige jaarverslag werd al gemeld dat de visitatoren dit een lastig onderwerp vinden. Meestal geven kerkenraden weer wat ze persoonlijk ervaren en wat ze met elkaar delen in het ambt. Moeilijker wordt het om de vraag te beantwoorden voor de kerk, het kerkgebouw, de liturgie, de diakonie, de liefdedienst in de wereld. Wat opvalt dat het gesprek hierover al gauw stil valt. Sommige visitatoren vinden de vragen haast ook te intiem. Het vraagt veel vertrouwelijkheid en daarvoor is een avond visitatie in een kerkenraadsvergadering niet zo geschikt. Het hangt daarom veel af hoe en wanneer men de vraag stelt. Dat vraagt om enige voorbereiding.’
2.2
Waar het om ging
In de actualiteit van vandaag wat betreft ‘het geestelijk leven’ in een brede zin van het woord, waarin ook de kerken en gemeenten van de protestantse kerk acteren, is spiritualiteit een veel gehoord woord, in onze context te verstaan als betrokkenheid op, ontvankelijkheid voor en ervaring van het heilige; ‘In de kerkdienst komt het heilige tegenwoordig en wordt een invloedssfeer merkbaar. De diepte van de godheid gaat open. De ervaring van het heilige wordt uitgestort op de deelnemers. De volheid van het Christusgebeuren grijpt de mensen aan’ (citaat van Josuttis bij Immink, p.60). ‘De kerkdienst is een gebeuren waarin kerkgangers een inspirerende en werkzame kracht ondervinden. Het heilige gebeurt’ (Immink, p.60v). In de kerkdiensten waarvoor kerkenraden verantwoordelijk heid dragen, speelt spiritualiteit een grote rol en kan een gesprek daarover tijdens de visitatie voor de hand liggen. Ook al is er al geruime tijd sprake van kerkverlating en secularisatie op niet geringe schaal, het religieuze – zo u wilt: het heilige – is so wie so onderwerp van gesprek, van programma’s in de media, van publicaties in boeken, wetenschappelijk tijdschriften en glossy’s. In plaatselijke gemeenten tekenen zich stromingen af die op uiteenlopende manieren vormgeving zijn van ervaringen van of zoektochten naar het heilige. Dat is niet nieuw. In christelijke geloofs- gemeenschappen en hun samenkomsten gaat het de eeuwen door om de ontmoeting met het heilige en de Heilige; om de ontmoeting met geloofsgenoten rondom Woord en Sacrament en om de dienst aan de wereld. Kern van die viering is de verwondering en de vreugde over de grote daden van God, die zich in Christus door de Heilige Geest laten kennen. Daarin delen is ten diepste het verlangen van hen die daaraan deelnemen, die dat dan ook willen ervaren.
De vraag van de visitatie ‘Gebeurt het heilige?’ heeft als doel om uit de antwoorden een beeld te krijgen van het kerkelijk c.q. geestelijk leven in de gemeenten in deze tijd in onze kerk. Het ‘traditionele’ voldoet vaak niet meer, nieuwe liturgische culturen ontstaan, er is een duidelijke toename van wat wel genoemd wordt: evangelisch geïnspireerd geestelijk leven, dat zich bijvoorbeeld uit in praisediensten, maar ook in de stille vieringen in de geest van Taizé en Iona. Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 24 van 62
2.3
Uit de visitaties
In de weergave van een aantal citaten uit de verslagen van de visitaties, schetsen we een beeld van de bespreking rond de vraagstelling in de kerkenraden. Deze opsomming is niet uitputtend. De vraag is, afgezet tegen alle visitaties in de beide regio’s in een betrekkelijk klein aantal gemeenten aan de orde gekomen. De redenen zijn hierboven uiteengezet: het onderwerp werd moeilijk, te persoonlijk, te intiem gevonden. Zoals het bijvoorbeeld is geformuleerd in een verslag dat ‘op de vraag “Gebeurt het heilige?” in een kerkenraad zich na enig doorvragen een goed gesprek ontvouwt, dat echter niet zo gemakkelijk van de individuele geloofsbeleving naar een gemeenschappelijk niveau getild kan worden’. Of nog anders in een gemeente 150 km. van de vorige verwijderd: ‘Gebeurt het heilige? Op deze vraag was niet gerekend. Er is geen moment van bezinning en samenspraak aan het begin van de kerkenraadsvergadering. Visitatoren moedigen de kerkenraad aan dit wel te doen. Als de verlegenheid voorbij is en men elkaar vertrouwt kan dat heilige zomaar gebeuren, omdat men dan weet waar de vergadering ten diepste over moet gaan.’ Toch ontstaat er een beeld uit de reacties da tons toch de vrijmoedigheid geeft er een zekere representativiteit aan te geven voor het geheel van de Protestantse Kerk in Nederland. 2.3.1 Een kerkenraad geeft aan, dat bezinning op een thema als ‘Gebeurt het heilige?’ ‘tijdens de kerkenraadsvergaderingen wel in het gedrang komt door de dingen die moeten, de besluiten die genomen moeten worden. Zij geven aan het belangrijk te vinden daar aandacht voor te houden.’ In het lopende samenwerkingsproces is er eigenlijk ook aandacht voor geweest toen het ging over de eigen identiteit in de gesprekken over “Wat is ons geloof” en waar staan wij voor.’Het is verwoord in een notitie, waarin die identiteit is vastgelegd …Daarin staat hun gezamenlijk identiteit als volgt omschreven: De kern van het geloven is de belijdenis van het geloof in de Drie-enige God, Vader, Zoon en de Heilige Geest. Het fundament van dit geloof is de gekruisigde en opgestane Heer. Als gemeente van Jezus Christus behoort zij tot het volk van God, is zij geënt op het verbondsvolk Israël en deelt zij in de eeuwenoude aan Israël geschonken verwachting. De gemeente wordt vanwege Gods genade vergaderd rondom het Woord en de sacramenten. De Heilige Schrift is de enige bron en norm van de kerkelijke verkondiging en dienst. De eredienst vormt het hart van het gemeente-zijn. De gemeente wil zorg dragen voor de naaste in welke omstandigheden dan ook, zowel binnen als ook buiten de kerkelijke gemeenschap. De gemeente wil een missionaire gemeente zijn, die openstaat voor evangelische vernieuwing op basis van confessionele beginselen’.
2.3.2 In een andere gemeente ‘ervaart men in de kerkdienst, dat er momenten van bijzondere “aanwezigheid” zijn. Maar die zijn er ook in andere activiteiten van de kerk. De gedachten rond de 40dagen schilderijen werden genoemd. Men probeert juist door de soberheid en zuiverheid van de diensten het heilige niet zelf te maken. Het licht is een belangrijk element voor het gebeuren van het heilige. De verbondenheid met elkaar wordt gevoeld als iets waarin het heilige gebeurt. Door de bijzondere start van deze gemeente– oecumenisch in een nieuw woongebied – is er altijd iets/veel aanwezig gebleven van het brede oecumenische verlangen van deze wijkgemeente. Vele
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 25 van 62
leden van de verschillende commissies zijn al lid vanaf de “pionierstijd” en zij proberen het enthousiasme levend te houden.’ 2.3.3 In een gemeente vraagt de visitator of ‘de ambtsdragers iets willen vertellen of en hoe zij iets ervaren van ‘Gebeurt het Heilige?’, in de kerk en hun werk. Ervaren wij de aanwezigheid van God?’ De antwoorden in samenvatting: ‘- Als die hier niet zou zijn zou ik afhaken - Naastenliefde - Je treft zoveel geloof en dankbaarheid voor God in de gemeente - Gebedsgroepen zijn onwijs mooie momenten - Tijdens huisbezoek merk je dat God op verschillende manieren werkt en dat wordt ervaren als heilige momenten’ 2.3.4. In een Lutherse gemeente in een van de regio’s komt de vraag ook ter sprake. Dat levert het volgende op: ‘- bezig zijn met symbolisch bloemschikken en daarbij de lezingen, liederen en de kinderdienst betrekken zodat alles elkaar bevestigt, geeft mij, als dat goed gelukt het gevoel dat 'het heilige' is langsgekomen. - Het heilige kun je ervaren als je met de tekst bezig bent, naar de preek luistert of bij intieme gesprekken bij bezoeken in de gemeente. Teksten van liederen kunnen je ineens raken, er is een wisselwerking tussen de tekst en de ervaringen door de week. - Het heilige vind ik moeilijk te ervaren in de contactuele sfeer, daar heb ik de kerkdienst voor nodig. De vaste liturgie helpt daarbij. - De verbinding met de kinderen, die ik in hun eigen ruimte het Bijbelverhaal mag vertellen, ontroert mij. Voordat de kinderen naar hun eigen ruimte gaan, wordt de 'doos' geopend en komt er iets bijzonders uit waar de dominee iets bij vertelt. Dat levert ook heel bijzondere momenten op. - Dat je weet dat aan het Avondmaal de Heer zelf je uitnodigt, is bijzonder. Daarom is het goed dat je niet alleen iets ervaart, maar ook weet. De paasnachtdienst met Heilig Avondmaal in de Stille Week voelt voor mij als heilig. - Het diepe weten, geloven en vertrouwen dat, hoe je ook af en toe moet ploeteren, je het niet alleen hoeft te doen. - Dat als de financiële nood hoog is, er opeens onverwacht geld beschikbaar komt. - Dat je mag zijn wie je bent en dat je saamhorigheid voelt. Je krijgt in de dienst bagage voor de week die komt.’ 2.3.5 Een korte weergave van een gesprek in een andere Lutherse kerkenraad : ‘Ook het jaarthema “Gebeurt het Heilige?” wordt aan de orde gesteld. Door de kerkenraadsleden wordt deze vraag instemmend beantwoord. Hierbij denkt men vooral aan ervaringen van intensief gebed tijdens de kerkdiensten.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 26 van 62
3.6 Over de thema-vraag van de visitatie-ronde “Gebeurt het Heilige?” had de kerkenraad al een beetje nagedacht. Sinds er elke week koffie wordt gedronken gebeurt er nog meer in de gemeente. Dit stimuleert het onderling contact en leidt tot nieuwe dingen. Er is ruimte voor mensen om via diverse vormen uiting te geven aan hun geloof. Een mooi voorbeeld is de recente dankdienst, waarin het gebed werd uitgevoerd door gemeenteleden. 2.3.7 De vraag ‘Gebeurt het heilige?’ komt ook een paar keer ter sprake in visitaties aan predikanten met een bijzondere opdracht zoals geestelijk verzorgers in de zorg. Deze bijvoorbeeld: De vraag is of je God ook vindt in het verpleeghuis. Ds.X zegt dit regelmatig te ervaren, met name ook op de palliatieve unit. Het is erg belangrijk dat de geestelijke verzorging daar aanwezig is. Daar heeft zij mooie ervaringen met familie en stervenden zelf. Zij weet zich daar dan erg op haar plek en heeft het gevoel daar 'ook te moeten zijn'. Naar aanleiding daarvan heeft zij bijvoorbeeld gesprekken gehad met een niet kerkelijke dochter van een overleden bewoner. Haar man was dat van huis uit wel. Zij wilde graag iets uit de Bijbel laten lezen, kwam daar niet helemaal uit en op instigatie van ds. X werd toen Psalm 23 gelezen. Voor 'kerkmensen' bekende kost, maar voor haar bleek dat een openbaring te zijn. Er zijn toen vele gesprekken gevolgd, waarbij zelfs gesproken werd over het laten dopen van hun kind. Men heeft toen bij een kerk aangeklopt, maar kennelijk vond men het daar problematisch. Hoe dat verder afgelopen is, is haar niet bekend. Een geestelijk verzorger in een ander verpleeghuis vertelt dat zij dit in het bijzonder heeft ervaren in het groepswerk met dementerenden. Het viel toen allemaal op zijn plek. Naar aanleiding van een analogie fruit – oogst, werd de vraag gesteld wat je zou kunnen zeggen over de oogst van je leven. De mensen gingen als het ware gewoon helemaal open. Er kwam van alles uit. Eén van de aanwezigen was de mening toegedaan dat zij nu toch helemaal niets meer opbracht en niets meer waard was. Anderen gingen haar toen vertellen wat zij nog wel waard was. De hele sfeer werd er anders door en ook van de verzorgenden werd vernomen dat er daarna onder deze bewoners een heel andere sfeer heerste. Voor de predikant was dat een ervaring van het heilige. ‘Een geestelijk verzorger werkzaam in een GGZ instelling vertelt dat hij recentelijk heeft meegemaakt dat twee jonge mensen die eerder een psychose hadden doorgemaakt, dit als een sterk appèl hebben ervaren van iets of Iemand of God. De psychose is weggeëbd, maar zij willen daar in dat spoor toch mee doorgaan. Ik heb ook nooit een engel gezien, dat is mij nooit gegeven, maar als anderen mij verzekerd hebben dat zij die wel hebben gezien, dan geloof ik dat. Wie ben ik om te zeggen dat dit een hallucinatie was? Ook zijn er mensen die een stem hebben gehoord, die hun veel rust bracht en die dat met je willen delen.’ 2.3.8 Een kerkenraadsvergadering wordt door de voorzitter geopend; hij leest Handelingen 2 vers 37-47 ( de toespraak van Petrus op de Eerste Pinksterdag en het relaas over het leven van de eerste gemeente) een bijbelgedeelte dat aangeeft hoe het heilige gebeurt. Vervolgens leest hij de notitie over ‘Gebeurt het heilige?’ voor. Ds. Y neemt (als visitator) de leiding over en stelt de vraag of de kerkenraad het idee heeft dat het wezenlijke van het geloof aan de orde komt in vergaderingen of zijn organisatorische zaken vooral van belang? Vanwege het grote aantal ambtsdragers wordt deze vraag niet aan ieder persoonlijk voorgelegd maar vindt plenaire behandeling plaats. In de vergaderingen is veel tijd voor de inleiding en dat wordt als waardevol ervaren; zo is er zorg voor eenheid binnen de kerkenraad. In de vergaderingen van de diaconie is dat minder, daar toch snel bezig met zakelijke onderwerpen. De ervaring leert dat je door de inleiding wordt toegerust en hoor je van anderen hoe ze in het geloof staan. Dat gebeurt ook tijdens de ‘censura morum’; dan
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 27 van 62
wordt een Bijbelse inleiding m.b.t. het avondmaal gehouden en zijn naast de kerkenraad ook bezoekbroeders aanwezig. Dan wordt ook besproken of er bezwaren zijn om deel te nemen aan het avondmaal. In de centrale diaconie is een summiere inleiding, doorgaans met praktische thema’s. Daarna komen de praktische zaken aan de orde. De crisissituatie heeft aandacht in de diaconie; vanuit huisbezoek wordt duidelijk waar problemen zijn of armoede heerst. Mensen in Z geven niet snel aan dat ze in financiële problemen zitten; toch lukt het de pastorale teams verborgen armoede te ontdekken. De bezinning vindt plaats over actuele thema’s en wordt geplaatst binnen het geestelijke, binnen wat er over in de Bijbel staat. De centrale diaconie is erg groot in omvang en heeft doorgaans een volle agenda en daardoor is er voor bezinning minder tijd. In het pastoraal bezoek zijn er best verschillen in het niveau van de gesprekken. Soms kan er alleen over koetjes en kalfjes worden gesproken maar ook komen geloofszaken aan de orde; de bezochten weten waarom de bezoekers komen. En naast pastoraat zijn er vergaderingen, commissies en overig werk waardoor de vraag weleens gesteld wordt wat heb ik de afgelopen maanden nu eigenlijk kunnen doen. In de vergaderingen van het College van Kerkrentmeesters is ook een korte inleiding maar al gauw gaat het over zakelijke dingen en vergen de vele commissies de aandacht. Wel wordt de vergadering van de kerkenraad met een ruime inleiding als prettiger ervaren. Dat de actie kerkbalans toch het verwachte resultaat heeft opgebracht, kan ook gezien worden als iets van het heilige en dan gaat het niet primair over de cijfers. In alles wat het College van Kerkrentmeesters doet proberen ze het heilige uit te stralen, bijvoorbeeld in de wijze waarop is omgegaan met de aannemer die appartementen heeft gebouwd naast de leerkamer. Dat is ook gebeurd bij de beëindiging van het contract met de jeugdwerkers; steeds wordt de geestelijke maatlat er langs gelegd. Erop vertrouwen dat God het uiteindelijk toch doet. En dat komt tot uiting in de stukjes in het kerkblad maar ook bij de opening van een verbouwde zaal. Jeugdwerk gebeurt niet alleen in de wijk maar ook bovenwijks. De jeugdouderling ervaart veel goeds in het werken met de jeugd, ziet daarin Gods hand. Hij vertelt hoe hij gevraagd is om jeugdouderling te worden en hoe Bijbelteksten hem geholpen hebben om te kiezen voor het ambt. De ervaring van de jeugdouderling is ook dat er belangstelling bestaat voor wat er binnen het jeugdwerk allemaal gebeurt. Het heilige komt aan de orde in de vele vergaderingen en de vele activiteiten. In het pastoraat komt de Heilige regelmatig ter sprake, soms kost dat toch enige moeite. Het kan gebeuren dat je als geroepen komt en dan verloopt het gesprek goed. Bij randkerkelijken is de ervaring dat bezoek niet op prijs wordt gesteld. Omdat God ook in deze mensen wil werken, wordt steeds geprobeerd om toch contact te leggen. Voorzitter en scriba geven aan dat het heilige gestalte krijgt in de bezoeken maar ook in het bestuurlijke. De predikant ervaart het heilige in het leven van mensen, wat er gebeurt en dan zien dat God al bezig is. Dat ook benoemen, in alle aspecten van het kerkenwerk. In het beleidsplan van de wijkkerkenraad wordt geestelijk leiding gegeven aan de gemeente. In Bijbelkringen en verkondiging komt dat tot uiting. Wat doet het met je als gelovige en wat doe je ermee? Het woordje ‘het heilige’ mag in Z best concreter worden ingevuld en als God worden benoemd. Wel wordt de notitie als zinvol ervaren en verloopt de visitatie er prettig door. Mooi kan ook een geloofsgesprek zijn met een niet gelovige, bijvoorbeeld in de werksituatie. 2.3.9. Voor deze bijeenkomst is de uitdaging verder te gaan dan te constateren of het heilige gebeurt, maar na te denken: Hoe kunnen wij als kerkenraad dit bevorderen?
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 28 van 62
De kerkenraad heeft reeds in een eerdere vergadering ‘Gebeurt het heilige? besproken en is tot de conclusie gekomen: ja, het heilige gebeurt! Over het bevorderen wordt nu opgemerkt: - Iedereen in zijn waarde laten, respecteren. - Je moet niet te veel met verschillen bezig zijn, maar saamhorigheid bevorderen. - De kleine kerkenraad moet meer inhoud krijgen. Niet alleen organisatorisch bezig zijn, maar over de gemeenschappelijke zaken uit de taakgroepen meedenken. - Het heilige wordt het eerst ervaren in de gemeenschappelijk diensten. Dat gevoel moeten we dan ook na de dienst behouden en echt gezamenlijk verdergaan. Positief erop voort borduren, luisteren wat mensen bij het heilige voelen en daarmee aan de slag gaan. - Op bepaalde momenten in de diensten kan het heilige gebeuren. Dit zijn wisselende momenten. Het zou goed zijn om dat te delen. 2.3.10 Nadat we ons aan elkaar hebben voorgesteld, legt ds. Z.(als visitator) de vraag in het midden ‘Gebeurt het heilige?’ Deze vraag is gebaseerd op het boek van prof. Immink “Het heilige gebeurt”. Het is een Godservaring die we mogen ontvangen. Wordt dit in de gemeente ervaren? Heeft u ervaren dat God bij u aanwezig is? Beleeft u dat ook samen in de kerkenraad? Zijn er momenten van bezinning in de kerkenraad? Het is de visitatoren opgevallen dat de gemeente bruist van vele en verschillende activiteiten. Dat is zeer te prijzen, maar het laat onverlet de vraag of het heilige gebeurt. Vanuit de kerkenraad worden verschillende voorbeelden genoemd. Bijvoorbeeld het moeilijk lopende fusieproces, dat toch zo goed is afgelopen en momenten in een kerkdienst waarop je geroerd/geraakt kunt worden. Ook komt naar voren dat het heilige wel gebeurt, maar dat je het, ook door alle praktische dingen waar je mee bezig bent, aan je voorbij laat gaan. 2.3.11 Vanuit de bezinning (in de vergadering van de gevisiteerde kerkenraad) is er een natuurlijke overgang naar het gespreksonderwerp: Gebeurt het heilige? Intensief en met respect voor elkaar en elkaars geloofsbeleving is er ruimte en gelegenheid om stil te staan bij de kern van het evangelie en hoe mensen hierdoor geraakt worden. In zijn algemeenheid voelt men zich aangesproken door een traditionele, duidelijke boodschap. De manier waarop daarover met elkaar doorgesproken wordt is open en ruimte biedend om echt met elkaar in gesprek te zijn: te luisteren, door te vragen en na te denken. In de kerkenraadsvergaderingen komt dit aspect van gemeente zijn niet altijd even goed uit de verf, al is de intentie er wel om dit regelmatig te doen. Men put kracht en moed uit de kerkdiensten, het samenzijn, het samen zingen en het orgelspel. Ook de groei in het kerkbezoek en de invulling van de ambten in de kerkenraad zijn bemoedigend.
2.3.12 Hoe gebeurt het Heilige? Bij het verwoorden van hun motivatie door de kerkenraadsleden proefde je het heilige, hier werkt de Geest. Maar ook in de kerkdiensten, bij de catechisatie, zelfs in de verhoging van de kerkelijke bijdrage. Je moet het wel willen zien! 2.3.13 In een andere gemeente waar visitatoren een posiitief verslag over geven ‘ vragen we naar het persoonlijk staan in het geloof vanuit de kerkenraad en vanuit de andere posities die de leden van de kerkenraad innemen. Daarin wordt het ook het jaarthema Hoe gebeurt het heilige meegenomen. Samen mogen we luisteren naar elkaar over de persoonlijke en geestelijke beleving van de ambten en bedieningen.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 29 van 62
Dankbaarheid en vreugde overheersen bij de leden van de kerkenraad. Daarbij worden zorgen gedeeld met elkaar. Zorgen over mensen, soms heel dichtbij, die de kerk en het geloof vaarwel zeggen. Zorgen over het leed dat er kan zijn. Persoonlijk, maar ook in de wijk. Bijzonder is het, dat juist dan Gods zegen en nabijheid ervaren wordt. Ook de blijdschap die gedeeld wordt, als het gaat over kinderen en jongeren die enthousiast zijn over de Bijbel, Gods eigen woord. Een paar citaten:
Ik ben gelovig opgevoed, maar mijn vader ging niet. Mijn relatie ging wel naar de kerk, maar nooit gedwongen. Onze kinderen willen ook graag. We stimuleren elkaar. Samen met mijn vrouw is geloof wel een belangrijke factor in ons gezin. Ik ben geen regelmatige kerkganger. Met de kinderen spreken we er over om er samen te zijn voor anderen. God was er altijd, Hij is mijn hele leven belangrijk geweest. We kwamen als Friezen hier en we hoorden er gelijk bij. Ik hoop dat mijn geloof voor anderen zichtbaar is. Ik hoor bij de kerk door de week en op de zondag. De kerk zegt me heel veel, juist omdat ik veel heb meegemaakt. Christelijk opgevoed; altijd werd de preek ontrafeld, daarna de politiek en toen de voetbal. Daardoor ben ik wel gevormd. IK weet dat ik nooit alleen ben. Geloven is heel persoonlijk, maar ook heel moeilijk. Christelijk opgevoed en veel discussies gehad, maar er is maar één God! Het doet mij heel veel en ik put daar mijn kracht uit! In moeilijke tijden is mijn geloof een geweldig houvast. Ik hoefde niet naar de kerk, maar mijn man moest elke week en die gaat nu niet meer, maar ik krijg wel de ruimte, want dat heb ik nodig! God is mijn rots in de branding, in moeilijke en mooie dingen. Mijn functie is bejaardenouderling en ik leer veel van de oude mensen en zie dit als een zegen, dat ik dit mag doen. Ook in het verdriet in ons gezin heeft God ons er door heen geholpen en we zijn dankbaar! Geloof is mijn basis, als ik dat niet had dan had ik geen zondag. Hoe zou mijn leven zijn zonder God? ……… Toen ik tot geloof kwam was dit een bevrijding. Ik schaam mij het evangelie niet. Ik word er warm van... Ik zou niet weten wat ik zonder geloof moet… het hoort bij mijn leven. Ik kan altijd een plekje vinden om met God te praten…
Het heilige gebeurt, want de God werkt door; ook in onze gemeente! We horen veel getuigenissen en zo mogen we ervaren, dat God Zijn kerk bouwt door ons heen.’ 2.3.14 In een gemeente komt het thema verrassend aan de orde in het kader van de bespreking van het probleem van de kerkverlating: ‘Het ontbreken van jonge mensen, de vergrijzing is voor velen een punt van zorg. Een optie die overwogen kan worden: beroep straks in de vacature een predikant voor 80 % met daarnaast een kerkelijk werker voor de jeugd. We kwamen ook tot de conclusie dat je als kerk niet alles hoeft te doen. Durf keuzes te maken. Die keuzes maakt men bv. wel bij het “zichtbaar “ zijn van de kerk in het dorp op kerstavond, met de vakantiebijbelweek en de interactie met het dorp voor het behoud van het kerkhof in W. Het ( voort ) bestaan van de gemeente is afhankelijk van het evenwicht tussen beide delen. Voor sommigen gaan veranderingen te langzaam, anderen willen eigenlijk niet veranderen. Dit vereist geduld, liefde en oprechte aandacht voor elkaar. Hierin gebeurt in deze gemeente het heilige, naast de prediking, de vorming en toerusting en het omzien naar elkaar, het samen kerk willen zijn. Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 30 van 62
2.3.15 ‘Na een boeiend rondje voorstellen wordt er gesproken over het thema: Hoe gebeurt het heilige? Het Heilige wordt soms ervaren in de opening van de kerkenraad, die per toerbeurt wordt verzorgd. Ook in huisbezoeken worden heilige momenten ervaren, vaak als je het niet van tevoren verwacht. Dan worden er leven en geloof gedeeld. In een dienst wordt het Heilige soms ook ervaren in een stil gebed of als het onder de preek opeens zo heel stil is. Het heilige wordt ook ervaren in de gemeenschap van de gemeente. Het voelt als een warme deken, veilig en geborgen. Nagenoeg alle kerkenraadsleden vinden het kerkenraadswerk verrijkend voor hun persoonlijk geloofsleven. Op de ingevulde vragenlijst wordt aangegeven dat men het gemeenteleven meer verdieping wil geven. Het accent ligt nu wel erg op organiseren. We spreken naar aanleiding hiervan over Leven uit de Bron: 2.3.16 In een kerkenraad komt in het geloofsgesprek in de kerkenraad tijdens de visitatie ook het jaarthema Hoe gebeurt het heilige? aan de orde. ‘ Samen mogen we luisteren naar elkaar over de persoonlijke en geestelijke beleving van de ambten en bedieningen. Dankbaarheid en vreugde overheersen bij de leden van de kerkenraad. Daarbij worden zorgen gedeeld met elkaar. Zorgen over mensen, soms heel dichtbij, die de kerk en het geloof vaarwel zeggen. Zorgen over het leed dat er kan zijn. Persoonlijk, maar ook in de wijk. Bijzonder is het, dat juist dan Gods zegen en nabijheid ervaren wordt. Ook de blijdschap die gedeeld wordt, als het gaat over kinderen en jongeren die enthousiast zijn over de Bijbel, Gods eigen woord. Een paar citaten:
Het is niet belangrijk wat je bent, maar wie je bent! Ik heb de intentie om de Passion naar hier (naam dorp) te halen. Gaaf! De kerk is soms oorverdovend stil. Laten we juist blij zijn! Ik kan mensen niet winnen, maar ik kan wel getuigen. Ik zou niet zonder geloof willen; ik voel me gedragen! In ziekte en gezondheid. Ik ben blij als mijn kinderen op zondag zeggen: ik ga mee! Wat betekent geloof voor mij: op één duim zou ik het kunnen zetten: 1. God is liefde 2. Jezus is mijn vriend. Het christendom is maar voor 20 % in mijn werk. Ik probeer dat uit te dragen. Zondag is voor mij cooling down en de boel op een rij zetten. Diakenschap zet mij met beide benen op de grond. Geloven is inspiratie en beleving. Dat neem ik over. Als je leert fietsen moet je loslaten. Je kunt vallen, maar iemand helpt je verder. God doet dat ook. Hij voorkomt het niet, maar Hij troost! Hij is 100% genade.’
2.3.17 In de kerkenraad in K. stellen visitatoren vervolgens het thema ‘het heilige gebeurt’ aan de orde. ‘Na een korte inleiding waarbij onder meer een enkele passage uit het referaat dat ds. Arjan Plaisier over dit onderwerp heeft gehouden wordt voorgelezen komt de vraag aan de orde hoe de kerkenraadsleden in de eredienst de aanwezigheid van God als de Heilige ervaren. De gedachten daarover zijn divers. Sommigen ervaren het heilige in het votum, de groet en de zegen, anderen voelen zich juist door de verkondiging uitgetild worden boven het gewone en ervaren daarin ‘het heilige’. Ook wordt gezegd: “het heilige gebeurt altijd”; spannend is of je het zelf ervaart. Ook de vraag of de vorm (van de dienst) er toe doet als het gaat om het gebeuren van het heilige wordt verschillend beantwoord. Sommigen willen geen onderscheid tussen vorm en inhoud maken, anderen zijn van
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 31 van 62
mening dat liturgische vormen voor deze vraag wel betekenis hebben. Aan de jeugd zal met het oog hierop de betekenis van die vormen steeds duidelijk moeten worden gemaakt.
Een kerkenraadslid vertelt dat het thema ontleend is aan een gedicht van Gerrit Achterberg: Het heilige gebeurt. Ik heb geraakt Grenzen van God en mens en dier. Voorhangsel scheurt. Het heilige is hier Het heilige der heiligen ontwaakt. Het viel hem op dat ook in het voorgelezen gedeelte uit de Hebreeënbrief (Hebr. 10, 20) het woord “voorhangsel” voorkwam en dat één van de kerkenraadsleden zei op zondag het heilige te beleven. Men ervaart in deze gemeente kennelijk een heilige gemeenschap, van opgenomen worden in de kring van broeders en zusters, van de Geest en van het wondermiddel van het gebed, zoals iemand zei.
2.3.18 In de kerkenraad van de gemeente N. informeert de visitator naar aanleiding van het thema: ‘Gebeurt het heilige?’, ‘naar de wijze waarop dit in de gemeente en met name in de zondagse eredienst zichtbaar wordt. Verschillende broeders geven aan het heilige te ervaren in de diensten, vooral door de prediking, als we worden aangesproken en aangespoord. Ook door de sacramenten komt God tot ons, waarbij met dankbaarheid wordt opgemerkt dat de drempel naar het heilig avondmaal lager is geworden. In de liturgie vinden we een middel om ons te bewaren bij het heilige dat gebeurt, zowel door de stilte als het zingen. Ook op huisbezoek wordt gesproken over het geestelijk leven en de zegen op de prediking. Sommigen willen meer ervaren in de dienst. Maar is dat wezenlijk? Gaat het om Christus? Er wordt opgemerkt dat niet krampachtig moet worden omgegaan met vragen om bijvoorbeeld verandering in de liturgie. Maar het is de vraag waarom we willen veranderen. Door een verandering haken anderen mogelijk af. Als kerkenraadslid zit je er niet voor jezelf, maar voor God en Zijn gemeente. Waarbij rekening gehouden wordt met de breedte van de gemeente. Het ‘heilige’ wordt bevorderd als er eensgezindheid is, draagvlak. De heiligheid van God roept ook schrik op: wie ben ik, als zondaar voor de heilige God? Er is ook verwondering over Gods genade dat de heilige God tot ons neerdaalt. Verwondering dat God Zijn gemeente bouwt. “Wie ben ik als onheilige om ambtsdrager te zijn?” Gods werk gaat door. Dat er veel jeugd in de kerk is, is niet het werk van de gemeente, maar Gods genade.’ 2.3.19 In Z. is ook aandacht voor het thema voor deze visitatieronde: ‘Gebeurt het Heilige?’ Antwoord van kerkenraadsleden: ‘Ja, maar dat zit in kleine dingen, zoals in gesprekken over het einde van het leven en in de aandacht voor de liturgische schikking.’ Ds. K. sluit de vergadering met het avondlied 250: “Ik leg mij in Uw hoede neer”. 2.3.20 In het gesprek ‘over het heilige en over geraakt worden door de Geest in prediking en ambtsbediening komt naar voren dat men de ene keer meer open staat voor het werk van de Geest dan de andere keer. Vaak staan we ons zelf daarbij in de weg, maar er is zeker sprake van geïnspireerd worden in het dienstwerk (bijv. bij het dienen aan de tafel bij het Heilig Avondmaal). In sommige erediensten is er de mogelijkheid van het geven van een getuigenis of het zingen van een lied door een gemeentelid. Ook tijdens huisbezoeken wordt gevoeld dat de Geest werkt, bijvoorbeeld als er een Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 32 van 62
gesprek op gang komt over het geloof. Er wordt veel warmte ervaren binnen de gemeente en in het omzien naar elkaar. 2.3.21 Uit een visitatie te N. ‘Het thema van de visitatie is momenteel: Gebeurt het heilige? Na een inleiding ( van een kerkenraadslid) volgt hier een kort gesprek over. Een van de kerkenraadsleden proefde afgelopen zondag de liefde van de Heer. Een ander merkt iets van die liefde door de onderlinge liefde in de gemeente en het meeleven met elkaar. Het avondmaal speelt een belangrijke rol in de beleving van de liefde van de Heer.’ 2.3.22 Idem te O.: ‘Op de vraag “gebeurt hier het Heilige” wordt gereageerd dat men dat veelvuldig ervaart in diensten, bij onderlinge ontmoetingen, bij mensen die weer geraakt zijn door het Evangelie enz.’ 2.3.23 Uit S. meldt het verslag: ‘Het heilige wordt in het bijzonder ook ervaren in het huisbezoek. Je gaat niet alleen op huisbezoek, maar wordt geleid. Soms gebeuren er dingen waarvan achteraf pas blijkt, dat het heilige, het licht van Jezus Christus, er was zonder dat je dat zelf zo direct zag. Ook wordt je wel geleid met uitspraken die je van jezelf heel onverwacht vind. In de kerkdiensten wordt het heilige ervaren in de zegen, in de vieringen van het heilig avondmaal, de verkondiging van het geloof, maar ook in een eenvoudig geloofsgesprek tussen kinderen en jongeren, wil het heilige gebeuren. Ook wordt genoemd, dat je ouderling ‘mag’ zijn. De bloei van de gemeente, de omvang van de kindernevendienst, het zingen. God raakt ons aan.’ 2.3.24 Als onderdeel van de visitatie in C wordt met elkaar besproken of “het Heilige nog gebeurt”. Is Gods Geest merkbaar, voelbaar? Alle kerkenraadsleden spreken zich hierover uit. Genoemd worden o.a. ervaringen tijdens de erediensten, met bepaalde liederen, goed aansluitend bij de preek en de eerbied voor God tijdens de dienst. Een georganiseerde dienst voor mensen met een beperking heeft diepe indruk gemaakt. Tevens wordt de bediening en de viering van het Heilig Avondmaal genoemd. Expliciet wordt de avondmaalsviering in C genoemd. Gods Geest is merkbaar in het kringwerk waar God in mensen werkt, en tijdens pastorale gesprekken. Bemoedigend zijn de ervaringen tijdens de Alpha-cursussen waar mensen, vaak pril, tot geloof komen. De aanwezigheid van het heilige wordt eveneens ervaren bij het delen tussen mensen, bv. bij de werkzaamheden van de voedselbank. Genoemd wordt genezingen van ziekte die in de gemeente hebben plaatsgevonden. Maar ook kleine dingen (‘knipogen van God’), in ontmoetingen tussen mensen en in gemeenteactiviteiten. God leidt onze kerk, merkt iemand op. 2.3.25 Uit een visitatieverslag van een gemeente in R.: ‘Daarna stelt ieder der aanwezigen zich voor en geeft daarbij aan waar in het werk in de gemeente ‘het heilige’ wordt ervaren. In de vieringen, zeker ook in bijzondere vieringen (stille week, laatste zondag kerkelijk jaar, een dienst met ds. B), maar ook in diakonaat en pastoraat, in het werk als ambtsdrager. Dat zegt iets, stelt ds G vast, over gevoel voor kwaliteit. Betrokken leden willen zich daar voor in zetten… Ook wordt een ‘dieptepunt’ naar voren gebracht. Recent heeft de Hervormde Gemeente ter plaatse aangegeven niet verder te willen gaan in het proces van vorming van een protestantse gemeente; bestaande samenwerking blijft.’
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 33 van 62
2.4
Enkele waarnemingen
2.4.1 In de weergave van de verslagen van deze visitaties valt een grote variatie aan te wijzen in hoe kerkenraadsleden spreken over hun ervaringen met het gebeuren van het heilige. Vrijwel alle elementen van het kerkelijk leven komen aan de orde. Het mag gerust indrukwekkend genoemd worden hoe in dit beperkte aantal gemeenten vaak openhartig over het geestelijk leven wordt gesproken, opgeroepen door de vraag ‘gebeurt het heilige?’. Het is overigens duidelijk dat het niet om letterlijke verslaglegging gaat. Het is indirectie informatie. 2.4.2 Het heeft het GCV dan ook wel wat verbaasd dat er zoveel weerstand ontstond bij de regionale colleges tegen dit thema. Veel visitatoren zijn predikant en de leiding van de regionale colleges berust ook vaak bij predikanten. Het is niet vreemd om dan uit te gaan van de gedachte dat het tot de kern van predikantstaken behoort om over ‘het Heilige’ te spreken. Verwacht mag worden dat in de visitatiegesprekken die ‘vaardigheid’ kan worden ingezet. Visitatieteams bestaan in de regel uit een predikant en een andere (oud)ambtsdrager.
2.4.3 Waarom werd het thema zo moeilijk gevonden? Is het bescheidenheid, huiver of onvermogen om in het kader van een visitatiegesprek in een kerkeraad ervaringen uit te wisselen over de vraag of en hoe het heilige gebeurt ?
2.4.4 Voor de communicatie over de vraagstelling van het GCV met het oog op dit vierjaarlijjks verslag is het GCV op de medewerking van de RCV’s aangewezen. Het bleek moeilijk om binnen de gewone c.q. gebruikelijke vraagstellingen en gespreksonderwerpen van visitaties ruimte vrij te maken voor het ene extra onderwerp dat door het GCV was voorgelegd. Dat wil niet zeggen dat dat men hier tekort geschoten zou zijn, maar er komt in een reguliere visitatie vaak zoveel ter sprake dat men op verdere verzwaring van het programma ( zeker met een niet gemakkelijk onderwerp) niet direct zit te wachten. 2.4.5 Op grond van deze stand van zaken is het niet verantwoord onze opsomming te presenteren als een ‘grootste gemene deler’ van hoe het toegaat in de plaatselijke gemeenten wanneer gevraagd wordt of en hoe het heilige gebeurt. Wel zijn we ervan overtuigd dat e.e.a. op meer gemeenten van toepassing is dan op die uit de weergegeven verslagen, uiteraard ook in de regio’s waar dit thema niet aan de orde is gesteld. 2.4.6 Een zekere armoede in het onder woorden brengen van waar het omgaat als wij spreken over het heilige, over wat wij geloven, laat zich in toenemende mate constateren. Dat komt ongetwijfeld door afnemende tradities in de omgang met de Bijbel; de tijd dat daaruit in gezinsverband en op scholen werd gelezen ligt achter ons. Op zondagen, in kerkdiensten klinken de bijbelteksten, komt men nog in aanraking met het taaleigen van het geloof in oude en nieuwe kerkliederen. Maar door de verminderde kerkgang is dat contact ook sterk afgenomen. De conclusie dat men in verlegenheid verkeert als er over het geloof en over God en het heilige gecommuniceerd moet worden is ter zake. Het lijkt erop dat dat proces nog steeds doorgaat.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 34 van 62
Niemand minder dan Dietricht Bonhoeffer constateerde dat al in 1944 in de (doop)brief die hij schreef aan zijn pas geboren neefje. Hij schreef die brief vanuit zijn cel. De tekst is te vinden in het bekende boek Wiederstand und Ergebung waarin brieven en teksten van Bonhoeffer zijn samengebracht, die hij schreef in zijn gevangeniscel in Tegel, in de Jaren 1943 – 1945; het verscheen in 1951. Het citaat is uit de vertaling van het boek, uitgegeven door Ten Have in 1968. Het is een lange brief uit mei 1944. Aan het eind ervan schrijft Bonhoeffer (de vertaling is van Drs. J.G.A. Tielens): “Het is niet aan ons de dag te voorspellen – maar die dag zal zeker komen – dat er weer mensen geroepen worden om zó Gods Woord te spreken dat de wereld eronder verandert en zich vernieuwt. Het zal een nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus; de mensen zullen ontsteld zijn maar zich gewonnen geven aan haar kracht; een taal van een nieuwe rechtvaardigheid en waarheid, een taal die de vrede verkondigt tussen God en de mensen en de nabijheid van zijn Rijk. ‘Zij zullen zich verbazen en verwonderen over al het goede en het heil, dat Ik aan haar doe’(Jer.33:9) Tot die tijd zal de zaak der christenen verborgen zijn en stil, maar er zullen mensen zijn die bidden en het goede doen en wachten op Gods uur…..” Misschien leven wij als kerken in het noorden en westen van de wereld in die tijd van verborgenheid en stilte rond de zaak der christenen. Door een groot deel van de oudere generaties die momenteel in veel opzichten het kerkelijk leven dragen, zal dat zo ervaren worden. Maar groeit er al niet een generatie op van (jonge) mensen die geheel of half terzijde van de kerkelijke tradities onbevangen en in nieuwe taal onder woorden brengt wie voor hen God is en wat de Bijbel voor hen betekent en hoe het evangelie nieuw kan klinken in de modern tijd? In onze visitatieverslagen hebben we dat niet zo kunnen constateren, hoeveel bemoedigends, vertrouwen en geloof er ook leeft in gemeenten en hoeveel er ook gezocht wordt naar liturgische vernieuwing. Moeten we als kerken in ons omzien naar elkaar in de visitatie en landelijke programma’s en dienstverlening wellicht toch nog beter onze oren te luisteren leggen al is het alleen al om het profetisch woord als vertolkt door Dietrich Bonhoeffer als inspirerend en bemoedigend vast te houden. Tenslotte moeten we ook niet uit het oog en hart verliezen dat in deze verslagperiode de kerk is verrijkt met nieuwe initiatieven (kerk in actie, het missionaire programma, de pioniersplekken), met nieuwe taal ook, bijvoorbeeld in het in 2013 verschenen Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk dat soms nog schoorvoetend, maar in het algemeen ruimhartig in de gemeenten ingang vindt. Ook andere liederenbundels zijn gevolgd of volgen nog. Vaak is in ons ‘onderzoek’ gebleken dat het juist de liturgie is waar het gebeuren van het heilige wordt beleefd. In nieuwe taal, in nieuwe liederen met name, vernemen we tot onze verbazing het goede en het heil, dat God aan ons doet.
Lied 699:4 van Klaas Elderling zij ons gebed: O Trooster lief, berg ons in U, wij waren haast verloren: waar blijft de hoop als wij niet nu uit U worden herboren? Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 35 van 62
Bijlage 1
Hoe gebeurt het heilige… ‘Het was een mooie dienst vanmorgen in de kerk’ of ‘Ik heb er niet zoveel aan gehad vandaag’. Dat komt wel bekend voor. Het gaat dan om een ervaring van al dan niet geraakt zijn in de kerkdienst; dat het heilige gebeurde… of dat de Heilige er was. “God is tegenwoordig, God is in ons midden…”(Gez. 323). Zijn stem verstoorde je stilte. Als de Heilige komt, dan laat Hij zich horen, dan spreekt Hij zijn woord van “vrijspraak, vertroosting en gebod”. Maar het heilige ervaren is niet iets massaals, hoevelen er ook mee in aanraking (willen) komen. Wie denkt aan dat grote offergebeuren – als de voorstelling juist is dat het groot was – op de Karmel waar Elia het conflict dat hij met Izebel heeft, uitvecht over de ruggen uiteindelijk van de Baälpriesters die vooral slachtoffer worden…- dan kan men zich nauwelijks voorstellen dat het beleefd werd als een plaats waar het heilige gebeurde, hoe religieus het ook toeging. Wat later horen we over Elia vertellen hoe hij aan het einde van zijn profetisch Latijn is en er mee op wil houden (1 Kon. 18 en 19). Dat machtsvertoon op de Karmel en het einde aan de hongersnood heeft hem niet echt gelukkig gemaakt, bovendien is het meeleven met het geloof aan de God van Israël in Elia’s beleving zeer gemarginaliseerd; hij dacht zelfs dat hij alleen overgebleven was. Maar er waren er nog enkele duizenden. Om kort te gaan : het heilige gebeurt in de eenzaamheid, waar Elia worstelt met God, van wiens verschijning in de stilte hij een vermoeden heeft. Stormwind, aardbeving, vuur -verschijnselen waarmee een god/God zich graag omgeeft – fascineren misschien wel of roepen angst op, maar heilig? Nee. De afloop van het verhaal is dat Elia toch niet meer de oude wordt en God hem van zijn taak ontheft. Juist in dat persoonlijke komt de intimiteit en de kwetsbaarheid van waar het heilige gebeurt aan het licht, en dat is niet in het grootse en meeslepende. Onze heilige plaatsen zijn kerken: ‘Hier is de plaats waar God ons wil ontmoeten/waar wij met eerbied en ontzag/ zijn heiligheid begroeten,/de eerste dag.’ (Tussentijds 3, J.W. Schulte Nordholt) Het zijn gebouwen in vele vormen, heel fysiek en tastbaar, soms ook groot en massief, maar tegelijk is een kerk ook de gestalte of zoiets als het ‘voorportaal’ van onze ziel. Tussen die grote ruimte bedoeld voor de onmoeting met het Heilige en die ‘uitsparing in ons leven’ die we ziel noemen moet dan ook een zekere congruentie zijn. Daarbij moeten we ook nog bedenken dat kerk meer is dan een gebouw alleen. Betrek erbij wat in de gemeente beschikbaar is als vorm, mogelijkheid, gestalte om mensen in verbinding met het heilige te brengen (liturgie, prediking, muziek, pastoraat, vormingswerk, catechese, diaconaat). Geloof van mensen heeft weliswaar gemeenschappelijke componenten – gebed, muziek, taal – maar is toch sterk individueel bepaald. Het is niet gemakkelijk om als kerkelijke gemeente dusdanige randvoorwaarden te creëren dat daarbinnen ruimte is voor alle persoonlijke vormen van geloofsbeleving en – uiting. Toch is het nodig daarnaar te streven voor een zo groot mogelijke cohesie in de geloofsgemeenschap.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 36 van 62
Suggesties voor gespreksvragen:
1. Is de ervaring van het heilige dat de kern van het geloof en het kerkelijk leven uitmaakt deel van het gesprek en beleid van de kerkenraad van uw gemeente? Krijgt het ook vorm – en welke - op de verschillende niveaus waarin geloofscommunicatie in de gemeente plaatsvindt? 2. Het gebouw waarin de gemeente samenkomt en de vormgeving van deze samenkomsten dienen als de geleiding waardoor de geloofsgemeenschap in aanraking kan komen met het heilige. Op welke wijze is de aandacht georganiseerd om deze voorwaarde optimaal te laten functioneren? (avondmaal, doop, muziek, zanggroepen, liturgiewerkgroep, verschillende vormen van vieren) 3. Is er in de gemeente een ruimte en een sfeer van veiligheid en aandacht zodat het gesprek over de geloofservaring of het ontbreken daarvan gedeeld kan worden?
Bijlage 2
Lezing Dr. Arjan Plaisier: Het heilige gebeurt. De kerkdienst beschouwd. Ik ben gevraagd het thema ‘het heilige gebeurt’ wat dichterbij te brengen. Dit mede om het gesprek hierover in de gemeenten te stimuleren. Ik maak negen opmerkingen.
1. Er gebeurt niets In de eerste plaats: het heilige gebeurt heeft het dubbelzinnige van een uitspraak waar je een uitroepteken achter kan zetten, maar ook een vraagteken. Gebeurt het heilige? Is het niet de crisis van onze kerk dat er niets gebeurt? Dat het gevoel is: er gebeurt niets. Een kerkdienst is helemaal geen gebeuren. En omdat het geen gebeuren is, omdat er niets gebeurt, brokkelt het kerkbezoek af, verliest de kerkdienst aan ziel en daarom aan betekenis. Waarom gebeurt er niets? Dat is dan een spannende vraag. Een gebeuren is iets dat door je heengaat. Iets is een gebeuren wanneer voelbaar en verstaanbaar is: hier gaat het om. Dit is niet een dingetje tussendoor, niet een liturgie die wordt afgedraaid, niet een verplicht nummer dat wordt opgevoerd, maar iets van to be or not to be. Een gebeuren wil zeggen: er gebeurt wat met mij. Met ons. We ondergaan iets. We gaan ergens doorheen. We komen anders de kerk uit dan dat we er in zijn gegaan. We zijn tot aanvaarding gekomen, verzoening, we hebben vreugde gevonden, we zijn geraakt, aangeraakt, verdiept, verinnerlijkt, en noem maar op. Dat is ‘gebeuren’, maar het kan ook niet gebeuren. Hoe komt dat dan? Dat is de vraag. Een vraag die eerlijk op tafel moet komen. Want van een eredienst waar het heilige niet gebeurt, zal gelden: de gebeden klinken nog, de gebaren worden nog gemaakt, maar de geest is geweken. 2. Er gebeurt van alles maar niet het heilige. Een variant van het eerste is het tweede: er gebeurt van alles, maar het is niet het heilige. Dit kan slaan op het fenomeen dat door sommigen opleuken is genoemd. Een eredienst is geen gesloten systeem, er is openheid. Voor kinderen, voor muziek, voor gemeenteleden, voor mededelingen, enVierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 37 van 62
zovoorts. Daar is niets op tegen. En toch kan dat het gevoel geven dat het ene nodige ontbreekt. Dat de dienst een Martha-karakter krijgt: er wordt van alles aangedragen, maar stil worden, als Maria, zitten aan de voeten van Jezus, ervaring van het heilige, is afwezig. Die ervaring kan er natuurlijk ook zijn bij een traditionele en gesloten vorm, ook daarin kan van alles gebeuren, zoals verwacht en verplicht, maar het heilige gebeurt er niet. Of bij een dienst, waarin met een monotone gang die traag door oneindig laagland stroomt, de geest is ingeslapen of uitgekookt. 3. Het heilige gebeurt wel Met deze inzet wil ik overigens geen voedsel geven aan negativisme. Het heilige gebeurt. Vaak. Wel. Zo heb ik het zelf meegemaakt. In een heilige, apart gestelde ruimte. In een heilige, apart gestelde tijd. In een eredienst. Ik ben ervan overtuigd dat juist daar zo vaak wel wat gebeurt, iets wat nergens ander gebeurt. Wat zou het een ramp zijn wanneer die plaatsen en die tijd zou verdwijnen. Wanneer het leven helemaal profaniseert. Als de liturgie wegvalt, als de gemeente niet meer samenkomt om te zingen en te bidden en te luisteren naar het Woord van God en het brood te breken, dan trekt zich naar de randen, het verstopt zich in huizen, het gaat ondergronds. Gelukkig is het zo ver niet en laten we hopen en bidden dat het zo ver niet komt. Hoewel zo vaak niet waargenomen, hoewel zo vaak geringschattend weggeschoven, is de eredienst een plaats waar het heilige wél gebeurt en waar een heiligende kracht van uitgaat, op levens en op een samenleving. Wat ook maar een gewoonte lijkt te zijn van een paar achtergeblevene, en ook nog oud, is heilige handeling. Waar een gemeente nog optrekt en jong en oud toestroomt naar een kerkgebouw gebeurt het heilige. Er is nog zoveel beleving ook van het heilige en het is goed daar naar te vragen en dat op te merken. 4. Dichter bij het heilige Maar wat is dat dan, het heilige? Misschien is het wel een onvertaalbaar woord. Dat ontslaat mij niet van de plicht er woorden voor te vinden, om dichterbij te komen. De term het heilige gebeurt komt van een gedicht van Gerrit Achterberg. Dat gaat zo:
Het heilige gebeurt. Ik heb geraakt grenzen van God en mens en dier. Voorhangsel scheurt. Het heilige is hier Het heilige der heiligen ontwaakt. Het heilige heeft te maken met ‘ ik ben geraakt’. Met grenzen van God en mens en dier: met een God die over de grenzen gaat en niet langer een in zichzelf gesloten of verre God is. En ikzelf die over een grens gaat, en niet langer in mijn eigen wereldje verstoft. Voorhangsel scheurt. De kerk wordt heilige der heiligen. Ik sta voor God. In nederigheid. In ontzag. Het voorhangsel scheurt: het beeld word helder. Ik krijg zicht op mijzelf, op God, op de wereld, op mens en dier. Heilig, dat heeft te maken met concentratie, met stilte. Met de tijd die verdicht. Het heeft te maken met verheffing, mijn ziel verheft zich, ik zing mij van zorgen vrij. Het raakt aan de ervaring van verruiming. Het is verwant met inkeer, met eerlijkheid. Het is de ervaring van een heilige gemeenschap, van opgenomen worden in de kring van broeders en zusters. Het heilige heeft met God te maken. Gij zijt losgehaakt van het papier, dat u gebonden hield’, en wordt Geest en waarheid. 5. Steen en hout Het heilige gebeurt. Ergens. De impact van het gebouw op de ervaring van het heilige is misschien nog nooit genoegzaam beschreven, maar dat die impact er is, weten we. De Engelse dichter Herbert wist het:
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 38 van 62
Waarom elk part van mijn harde hart past in dit raam tot lof van uw naam, zodat als ik mijn tong zou bedwingen de stenen uw lof blijven zingen Het kerkgebouw hoeft niet mooi te zijn om toch verhulling en onthulling van het heilige te zijn. Ze zijn er nog, de gebouwen, die spreken door de ruimte, door de geur. Gebouwen waar voelbaar is dat er veel gebeden is. De afbraak van een godshuis kan een aanval van verdriet opleveren, en zelfs de genadeslag zijn. Een gebouw hoeft niet mooi te zijn, maar het kan wel te lelijk zijn, te veel een zaaltje. Ik weet het, de Geest is sterker dan de materie en overleeft zelfs zoldertjes en muffe kerkgebouwen, maar we zijn er niet toe geroepen de Geest op de proef te stellen. Hoe dit ook zij, ik geloof dat het verlies van gebouwen verlies aan heiligheid kan geven en omgekeerd: dat het kerkgebouw er is om de ervaring van het heilige te dienen. 6. Inhoud Om nu niet de verdenking op me te laten te knielen voor hout en steen, wil ik iets over de inhoud zeggen. Het heilige gebeurt doet misschien denken aan ‘God gebeurt’. Ik wil niet redetwisten over de theologische bruikbaarheid van deze uitdrukking, maar wel is het heilige gebeurt verbonden met God. God is de heilige. ‘God is tegenwoordig, God is in ons midden, laat ons diep in ’t stof aanbidden’. Een eredienst hangt uiteindelijk aan God. We komen ‘voor Gods aangezicht’. Dat is het hachelijke ervan, want God valt niet te commanderen en we kunnen Hem ook missen. Dat is uiteindelijk de diepste crisis van de kerk en de kerkdienst, dat God afwezig is, dat een eredienst een vergadering is, misschien van gelovigen, of van half gelovigen, of niet meer gelovigen, een religieuze bijeenkomst, maar waar is God? Hij kan te gemeenzaam zijn, een God in zakformaat, zij zeggen God en maken rook. De ramen beslaan, de godsdienst hangt aan de hanenbalken, een God die op afroep beschikbaar is, die natuurlijk bij ons is, die wij oproepen middels de mantra’s van onze traditie. Is dat nog de Levende God? Het gaat om inhoud en God is de inhoud en geeft de inhoud. Hoe verhoudt zich dat wanneer de eredienst in moralistisch vaarwater terecht komt? In wat we moeten doen? Hoe verhoudt zich dat wanneer God verzwegen wordt en het alleen nog maar gaat over een wereldbeschouwing, van welke aard dan ook? Het gaat om de inhoud, van het heilige dat ons raakt, als het voorhang scheurt, als verzoening geschiedt, als Christus wordt gedeeld, als wij met hem sterven en opstaan, maar als Christus verzwegen wordt, dan blijven wij met de brokken brood zitten en is het niet meer brood van de eeuwigheid. Het gaat om de inhoud, om de heilige Geest, die heiligt, die een vuur en een vlam is die loutert, maar als de Geest wordt verzwegen en we het alleen maar moeten doen met wat onze geest, onze groepsgeest voort weet te brengen, dan verdwijnt de heiligheid. En daarom is de vraag naar het heilige dat gebeurt een vraag naar God en zijn heil en het gebeuren daarvan. Hier zal het over moeten gaan of het gaat nergens over. 7. Vorm En toch, inhoud is er nooit zonder vorm. De vorm van een kerkgebouw. Maar ook de vorm van de eredienst. Het heilige valt niet te organiseren maar wel in te wachten. Daar helpen goede vormen aan mee. Hoe is de opbouw van een eredienst? Hoe is de voorbereiding georganiseerd? Zit er een verband in een eredienst? Wordt ergens naar toegewerkt? Staat de voorgang van de liturgische orde nog in verband met de structuur van de ontmoeting tussen God en mens, of doen we gewoon een aantal dingen achter elkaar? Is er een brandpunt of zijn er brandpunten? Iets heel anders: hoe zit het Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 39 van 62
met het lichaam? Waarom knielen wij niet in protestantse diensten? Waarom heffen we de handen niet ten hemel? Of doen we dat bewust? Waar zit de stilte? Weer iets anders: wat is de vorm van de viering van het heilige Avondmaal. Ook die vorm doet er toe als het gaat om het gebeuren van het heilige. 8. De elementen Een eredienst is opgebouwd uit elementen. Ik kan daar onmogelijk allemaal op ingaan. Ze horen natuurlijk in een liturgische orde maar kunnen ook zelf drager zijn van het heilige. Ik noem drie van deze elementen. In de eerste plaats de muziek en het lied. Muziek bracht ooit de profeten in trance en dan begonnen ze te profeteren en raakten ze aan het heilige. Muziek is een werking zonder woorden, die diep beïnvloedt. Belangrijker nog is het lied. Natuurlijk is er een liedboek dat altijd door ontwikkelt. Een kerkdienst is echter niet voor zangles. Het is de plaats om het lied te hervinden. Het is bij uitstek het moment waarop heiligheid geschiedt. Ik denk dat de grootste trefkans bij de evergreen zit, bij het lied dat wij echt mee kunnen zingen. Zij zijn evergreen omdat ze juist aan het heilige gebeurt dienstbaar zijn geweest. In de tweede plaats het gebed. Gebeden mogen wel weer eens getest worden of ze echt dienstbaar willen zijn aan de ontmoeting met God. Het zijn te veel en te vaak declamaties, mooie liturgische formules of complete en correcte voorbeden, maar niet de taal van het hart. Of van de weersomstuit zijn het vrijplaatsen van ‘Heer voor en Heer na’, maar dat maakt het er niet beter op, en kan zelfs verstorend werken op het besef van heiligheid, bidden wordt babbelen. In de derde plaats het heilige avondmaal. Dat noemen we ‘heilig’. Zoals we ook spreken over de heilige Doop. En trouwens ook over de heilige Schrift. Dat geeft iets aan. Dit zijn de drie dragers van heiligheid. Hoe zit het met de beleving van het avondmaal? Die wordt niet bereikt door kunstmatig een sfeer van heiligheid te organiseren. Wel door met toewijding, in een sfeer van gebed, in geloof dat de Heer zelf onder ons is en dat Hij het brood met ons breekt, in de kring te staan of aan de tafel te gaan. 9. Enkeling en gemeenschap Ten slotte nog iets over enkeling en gemeenschap. Het heilige gebeurt en we geloven dat dit in bijzondere mate in een kerkdienst het geval is, dat een kerkdienst in dat teken staat of dient te staan. Een kerkdienst is geen individueel gebeuren. Het is een collectief gebeuren. Ik geloof in een heilige, katholieke en apostolische kerk. Een heilige kerk, omdat er een gemeenschap van de heiligen is. Bij dat woord ‘heiligen’ stuiteren we al snel, maar we zijn geen publiek. Een kerkdienst is iets voor een afgezonderde tijd en plaats maar we zijn zelf ook afgezonderd, verkoren, en zo zien we elkaar en spreken elkaar aan. We oefenen ons als heiligen, in heiligheid. Ik vermoed dat we heiligheid nog wel kunnen plaatsen in een gebouw of gebruik maar als het op mensen slaat, kunnen we er niet veel meer mee. Dan worden we los publiek, dat zich laat bedienen, en wordt de kerk service-instituut. Hoe beleven we de gemeenschap? Is het die van broeders en zusters, geroepen en geheiligd door de Heer? En speelt dat op een of andere manier door in de eredienst? Dat is een spannende vraag.
Ik ga u geen handvatten geven hoe het gesprek hierover te organiseren en te voeren in de gemeenten. Daar zijn anderen voor, die dat veel beter kunnen en die u daar graag bij helpen, zo u de weg zelf al niet kent. Ik hoop dat de overwegingen u wat dichter bij het thema hebben gebracht en dank u voor uw aandacht.
Arjan Plaisier
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 40 van 62
3
Positie van de predikant, tussen vrijheid en verantwoording
Inleiding Binnen elke (reguliere) visitatie komt de relatie tussen de kerkenraad en de predikant aan bod, met name door het gesprek van visitatoren met de predikant en het gesprek met de kerkenraad buiten aanwezigheid van de predikant. Daarnaast is aan enkele regio’s32 gevraagd nadrukkelijker aandacht te schenken aan de vraag hoe er in de praktijk wordt omgegaan met de vrijheid van het ambt van predikant. Het thema heeft ondersteunende aandacht gehad op de studiedag 2012. Prof. Gerben Heitink hield een voordracht onder de titel Predikant en kerkenraad: een spanningsveld.33 In de Rondzendbrief 2012 is een artikel opgenomen: Verantwoording afleggen. Het is een pleidooi om met in achtneming van de vrijheid van het ambt het gesprek tussen kerkenraad en predikant aan te gaan, met verwijzing naar andere vrije beroepen.34 De eerste paragraaf is gewijd aan de verslaglegging van deze visitaties. Het Generaal College voor de Visitatie (GCV) rekent het tot zijn taak om die predikanten die normaliter niet door een Regionaal College voor de Visitatie bezocht worden, te visiteren. In dat kader visiteerde het generaal college in het seizoen 2012- 2013 de krijgsmacht predikanten en in het seizoen 2013-2014 de predikanten in algemene dienst. Het (samenvattend) verslag van deze rapportages vormen de paragrafen 2 en 3.
3.1
Gemeentepredikant
3.1.1
Bevindingen
Uit de verslagen valt in de eerste plaats op te maken dat in het overgrote deel van de gemeenten sprake is van een goede vertrouwensrelatie tussen de predikant en de kerkenraad.35 Het thema vrijheid en verantwoording komt zeker ter sprake , maar dan toch vooral dank zij het feit dat de relatie tussen de predikant en de kerkenraad standaard aandacht krijgt in de visitaties. In het Verslag van de vierjaarlijkse visitatie 2012 uit het Regionaal College Zeeland vinden we een hoofdstuk onder de titel De beleving van het ambt, met een afzonderlijke paragraaf over de predikant. Deze paragraaf is een goede en zorgvuldige samenvatting, ook van verslaglegging die we ook uit andere regio’s hebben ontvangen. Daarom citeren we uit dit verslag: 32
Het betreft de regio’s Friesland, Gelderland, Noord-Holland, Utrecht. Deze regio’s hebben de bijlage ontvangen. 33 Deze voordracht is opgenomen in de Rondzendbrief 2013. Aan de basis hier van ligt een eigen onderzoek van Prof. Heitink, die alle Regionale Colleges voorafgaande aan de studiedag ter verspreiding onder visitatoren hebben ontvangen. Citaten hieronder komen uit deze voordracht, tenzij anders aangeven. 34 http://www.protestantsekerk.nl/Lists/PKN-Bibliotheek/Rondzendbrief-Visitatie-2012.pdf 35 De rapportage van het RCV Noord-Holland spreekt over problematische situaties in 6% van de gemeenten. Nadere gegevens zijn verwerkt in het hoofdstuk over buitengewone visitaties Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 41 van 62
“Predikanten Wie in het woordenboek het woord beleving opzoekt komt de volgende verklaring tegen: "de manier waarop iemand iets ziet en voelt". Wil je dus de beleving van het ambt door predikanten beschrijven dan zul je er achter moeten komen hoe de predikant zijn of haar ambt ziet en hoe dat bij hem of haar aanvoelt. Het gevaar ligt om de hoek dat in de beschrijving over de beleving van het ambt vlug de concrete zaken worden genoemd. "De manier waarop iemand iets ziet". Hoe kijkt de predikant tegen het ambt aan? Hoe ziet de predikant zijn of haar ambt? De kerkorde schrijft in artikel V: "Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren is van Christuswege het openbare ambt van Woord en Sacrament gegeven". Op deze wijze kijkt de kerkorde tegen het ambt aan. Het is de vraag of predikanten op deze wijze tegen hun ambt aankijken. Toch komen in de verslagen van de gesprekken tussen de visitatoren en de predikanten veel van de woorden uit de kerkorde terug. De predikanten maken werk van de voorbereidingen voor de diensten en de prediking. Het is het middelpunt van hun werk. Velen, wellicht allen, ervaren vreugde juist in dit werk, dat hun van Christuswege is toegereikt. Ze zien dit werk, prediking en de bediening van de sacramenten, de vieringen en het werk rondom trouwen rouwdiensten, als een uitdaging en ook als presentatie van de gemeente en de predikant naar de omgeving, de wereld toe. Predikanten ervaren ook dat hun werk niet alleen bestaat uit de bovengenoemde elementen. In de gemeenten is meer aan de hand. Krimp, vacatures binnen de kerkenraad, de vergrijzing, zijn onderwerpen die ook bij de visitaties naar voren komen en geven reden tot zorg. Deze zorg kan gedeeld worden met de kerkenraad. Toch komt veel van de zorg op de beroepskracht aan. Van de predikant wordt nogal eens de oplossing verwacht. "En voelt". Hoe ervaart de predikant het ambt van binnenuit? Hierover staat weinig tot niets in de visitatieverslagen. Wel komt naar voren dat de predikanten gedreven zijn om hun werk te doen. Veelal moeten de visitatoren de conclusie meegeven dat predikanten trouw zijn en weinig aan vrije tijd toekomen. Juist daarin kan men zien dat het ambt van binnenuit gevoed wordt, het Woord, en dat predikanten daarin aanvoelen dat hierin hun kracht ligt. Kracht om aan gemeenten leiding te geven, richting te geven in moeilijke situaties. Predikanten ervaren het ambt ook als een tocht door het leven en ervaren daarbij ook eenzaamheid. Predikanten die meerdere gemeenten hebben gediend, hebben ervaring en brengen deze in bij de werkzaamheden die ze mogen verrichten. Jongere en beginnende predikanten missen deze ervaring. Dit kan een gevoel van onzekerheid geven. Juist dan is een ervaren kerkenraad van belang.”
3.1.2
Kernproblemen
In bovengenoemde lezing omschrijft Prof. Heitink twee kernproblemen. “Kernprobleem 1 betreft de predikant, kort geformuleerd: De positie van de predikant is binnen onze geïndividualiseerde cultuur bijzonder kwetsbaar geworden, omdat hij/zij meer dan ooit beoordeeld wordt op persoonlijke kwaliteiten. Dit lijkt een bron van conflicten te zijn. Het herhaalde beroep op de vrijheid van het ambt maskeert veel problemen die hiervan het gevolg zijn. Kernprobleem 2 betreft de kerkenraad, kort geformuleerd: Plaatselijk lijdt de kerk in veel gemeenten aan een tekort aan ervaren ambtsdragers. Het presbyteriaal-synodale stelsel is aan de basis vermolmd en daardoor steeds minder in staat de groeiende problemen het hoofd te bieden. Het Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 42 van 62
ambtelijk besef binnen kerkenraden is sterk afgenomen, waardoor een bestuurlijke opstelling de overhand krijgt en spanningen tussen predikant en kerkenraad/kerkrentmeesters toenemen.”
3.1.3
Jaarverslag en jaargesprek
Van drie regio’s beschikken we over enige cijfers die betrekking hebben op het jaarverslag van de predikant en het jaargesprek van de kerkenraad met de predikant. In respectievelijk 70 %, 50%, 37% van de gemeenten wordt door de predikanten een jaarverslag geschreven en vindt er een jaargesprek plaats. Daarmee is niet gezegd dat op het aanleveren van een jaarverslag automatisch ook een jaargesprek volgt. Daar tegenover kan waargenomen worden dat er in sommige gemeenten wel jaargesprekken gehouden worden, maar een jaarverslag niet aanwezig is. Een enkele keer blijkt dat de kerkenraad het jaarverslag met dank aan de predikant in feite voor kennisgeving aanneemt. Dat stimuleert de predikant niet om veel tijd te steken in het formeren van een jaarverslag Soms vinden we de verzekering dat deze verslagen en gesprekken een goede bijdrage betekenen in de relatie tussen de kerkenraad en de predikant. Vaker ontbreekt een evaluatie, zodat we in feite geen duidelijke indruk hebben van de werking van deze nog niet algemeen ingevoerde praktijk. De redenen die aangevoerd worden waarom er geen jaarverslag of jaargesprek gehouden wordt zijn vrij ongecompliceerd, of daarin juist wel gecompliceerd: “Het kwam er niet van”, “het loopt allemaal goed”. Zowel predikanten als kerkenraden blijken niet altijd gemotiveerd te zijn om dit instrumentarium te benutten. Het vraagt waarschijnlijk in veel gemeenten een verandering in de gangbare cultuur, waarbinnen op ook weer wisselende manier aandacht besteed wordt aan de invulling van het werk en het aanbrengen van prioriteiten binnen de werkzaamheden van de predikant. Hoewel het inmiddels voorgeschreven is om over een beleidsplan te beschikken (en actueel te houden) blijkt dat niet overal aanwezig te zijn, of lukt het de visitatoren niet om het beleidsplan te ontvangen. Waar wel aanwezig is het ook niet duidelijk in hoeverre het beleidsplan gebruikt wordt om in de kerkenraden de inzet van de predikant te bespreken. Een aanzienlijk aantal van de visitatoren gebruikt consequent hun overredingskracht om het belang aan kerkenraden en predikanten over te brengen van zowel het beleidsplan, het jaarverslag als het jaargesprek. Het moge duidelijk zijn dat deze middelen om vorm te geven aan een vruchtbare communicatie tussen kerkenraad en predikant nog onvoldoende benut worden. 3.1.4
Beroep op de vrijheid van het ambt
Voorop gesteld bevestigen we dat de vrijheid van het ambt de vrijheid van het Woord wil waarborgen. De collegiale setting die een kerkenraad karakteriseert36 is bij uitstek de plaats waar het werk van de predikant besproken kan of moet worden, waar de prioriteiten in de inzet van de predikant wordt vastgesteld en waar de predikant verantwoording aflegt van zijn werkzaamheden. Maar er zijn predikanten “die volstrekt eigenzinnig hun ongekende gang gaan zonder zich van hun medeambtsdragers iets aan te trekken.” Dat hoeft niet altijd tot spanning te leiden, als er binnen de gemeente en binnen de kerkenraad geen ontevredenheid over het functioneren van de predikant naar boven komt. Een waarneming is dat “de veilige mantel van het ambt” is afgelegd. Aan de ene kant is het ambtsbesef bij kerkenraden veranderd, aan de andere kant stellen ook predikanten zich informeler op. Kritiek of feed-back is, als die geuit wordt, gemakkelijker op de persoon gericht of wordt gemakkelijk als persoonlijk opgevat. Een beroep op de vrijheid van het ambt slaat dan feitelijk ook nergens meer op omdat juist het ambt als beschermende factor in de sluimerstand terecht geko36
Kerkorde, artikel VI.1
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 43 van 62
men is. Nog afgezien van het feit dat een beroep op de vrijheid van het ambt vaak vanuit een defensieve houding in stelling gebracht wordt. Het ambt wordt dan eerder een ivoren toren dan een veilige mantel. De effecten zijn niet wenselijk. Kerkenraadsleden zullen zich inhouden om de in hun ogen nodige feed-back te geven, eventuele kritiek hoopt zich dus op en komt op een gegeven moment op minder aangename manier naar buiten, de vicieuze cirkel is geboren. 3.1.5
Pleidooi voor de terugkeer van de censura morum.
Prof. Heitink herinnert aan de oorspronkelijke functie van de censura morum: “de onderlinge vermaning van de ambtsdragers binnen de kerkenraad met het oog op de gezamenlijke ambtelijke verantwoordelijkheid. Een hoofdelijke rondvraag, waarbij de betrokkenen aanvankelijk allemaal even buiten de deur moesten staan. Dit gebruik werd later verbonden met de voorbereiding van het avondmaal, maar stond er aanvankelijk los van. Het ritueel had eerder gelijkenis met het kapittel binnen een kloosterorde, een generale biecht, waarbij de broeders in een kringgesprek hun waardering uitspraken voor het ambtelijk werk van de ander, maar ook in alle eerlijkheid hun moeite verwoordden met de wijze waarop een medebroeder zijn ambt uitoefende.” Er worden binnen kerkenraden inderdaad vormen gezocht om het onderlinge gesprek te organiseren, zoals bezinningsdagen, maar de periodieke censura morum in een eigentijdse vorm zou een hulpmiddel kunnen zijn om open, tijdig en in een goede verstandhouding het functioneren van de ambtsdragers - en dus ook van de predikant - te bespreken. 3.1.6
Ontwikkeling
In een beperkt aantal situaties ontstaat spanning omdat de predikant zich theologisch in een andere richting ontwikkelt dan zijn/haar gemeente. Omdat er in de meeste gemeenten verscheidenheid in geloof en geloofsbeleving bestaat is er ook ruimte voor de eigen ontwikkeling van de predikant. Meestal, maar ook weer niet altijd, is er sprake van een ontwikkeling in evangelische richting. Problemen ontstaan als er meer extreme posities ingenomen worden, zoals een weigering om kinderen te dopen of vrouwelijke ambtsdragers niet meer te kunnen aanvaarden. Natuurlijk speelt niet alleen een rol in welke richting een predikant zich ontwikkelt, maar bovenal in hoeverre predikant en kerkenraad in staat zijn ontwikkelingen te bespreken. 3.1.7
Beschikbaarheid en beroepbaarheid.
Twee aspecten die minder met de persoon van de predikant te maken hebben zijn in de eerste plaats de algehele beschikbaarheid van de predikant, hetgeen altijd ervaren is als kenmerkend voor het ambt van predikant. In toenemende mate leven gemeenten met part-time predikanten, die ook niet anders kunnen dan hun werktijd – en hun vrije tijd – te bewaken. De situatie vereist een open bespreking in de kerkenraad van de werkzaamheden van de predikant en een regelmatige toetsing van het werkplan dat bij de beroeping van de part-time predikant is ontwikkeld. De predikant moet kunnen rekenen op een sfeer waarbinnen collegiaal gesproken kan worden, en hij/zij moet in staat zijn zich te verantwoorden zonder zich ter verantwoording geroepen te voelen. In de tweede plaats speelt een rol dat het beroepingswerk niet vlot, ongeacht de kwaliteit van de predikant. Het stagneren van het beroepingswerk is een niet te veronachtzamen factor bij optredende spanningen tussen kerkenraden en predikanten. Predikanten krijgen soms vrij rechtstreeks te horen dat de gemeente op hen uitgekeken is. Het woordje “houdbaarheidsdatum” valt in contacten met de predikant, en het gaat dan niet over zijn of boodschappentas. Vermoedelijk zal de predikant dan voor zichzelf ook tot de conclusie zijn gekomen dat een nieuwe start in een nieuwe gemeente haar of hem geen kwaad zou doen. Maar omdat het niet tot een beroep komt blijft men tot elkaar veroordeeld. En als dat de term is die de situatie tekent mag van een kerkenraad – en van de predikant verwacht worden in verantwoordelijkheid het gesprek te voeren over de toekomst van de predikant in de betrokken gemeente.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 44 van 62
3.2
Krijgsmacht predikanten In het seizoen 2012-2013 werden alle 35 op dat moment in dienst zijnde krijgsmacht predikanten (31 mannen en 4 vrouwen) bezocht die predikant in algemene dienst van de Protestantse Kerk in Nederland zijn. De gesprekken werden zonder uitzondering zeer gewaardeerd. Het bleek tot de uitzonderingen te behoren wanneer een krijgsmacht predikant al eens eerder in zijn/haar functie vanwege de kerk is gevisiteerd. Enkelen waren al tientallen jaren krijgsmacht predikant, maar nog nooit als zodanig gevisiteerd.
3.2.1
Motivatie
De redenen om te kiezen voor het krijgsmacht pastoraat lijkt bijna altijd te liggen in het willen werken in een functie op het snijpunt van kerk en maatschappij en met mensen die aan de rand of over de rand van de kerk verkeren. Die verwachting wordt in de praktijk ook waargemaakt. 3.2.2
Ambt
Als onderscheiden kan worden tussen ambt, professie en persoon, dan komt het veelal, en eigenlijk in te sterke mate aan op de persoon. Bekendheid van en met militairen maakt de contacten. Het ambt betekent voor de predikant zelf voldoende: de vrijplaats, niet gebonden aan de hiërarchie. 3.2.3
Contacten
De predikanten die wij ontmoetten doen met vreugde en enthousiasme hun werk. De jongeren die momenteel de krijgsmacht binnenstromen zijn slechts bij uitzondering kerkelijk. Dat vraagt inventiviteit en inlevingsvermogen in hun situatie. ”Je hebt een brede geloofs-en levensopvatting nodig voor dit werk”, noemde één van hen het. De doorsnee militair zit niet te wachten op de krijgsmacht predikant. Je moet er zelf op uit om contacten te leggen. 3.2.4
Het werk van een krijgsmacht predikant
Het werk valt globaal te onderscheiden in drie componenten : pastoraat/begeleiding, vormingswerk/groepswerk en gedenken/herdenken. De missionaire positie van deze predikanten bepaalt het werk. De krijgsmacht is tegenwoordig een instituut met beroepsmensen die elders wonen en daar hun privé-situatie beleven. Dat betekent dat er doorgaans in het weekend geen kerkdiensten/vieringen zijn. De mogelijkheden voor een liturgisch moment zijn wel aanwezig bij oefeningen, bij uitzendingen op vredesmissies, bij herdenkingsdiensten, en bij vlootpredikanten: aan boord. De opdracht wordt gevoeld om het heilige vorm te geven of te laten gebeuren, terwijl dit niet vanuit de behoefte van de betrokken militairen wordt gevoed. En het is verrassend te kunnen meemaken dat en hoe er verdieping ontstaan kan. Wij kregen verschillende inventieve voorbeelden op dat terrein onder ogen. 3.2.5
Uitzendingen
Praktisch iedere krijgsmacht predikant is inmiddels één of meerdere malen mee geweest met een vredesuitzending. Gebeurtenissen die diepe indrukken hebben achtergelaten. De naam vredesuitzendingen dekt vaak de lading niet. Het is er dan gewoon oorlog. Meegaan op een uitzending vergt veel van je als pastor. Maar het trekt ook een zware wissel op het thuisfront. Dat geldt Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 45 van 62
zowel voor de militairen als voor de geestelijke verzorgers. Verschillende predikanten hebben in die situatie de aandacht vanuit de kerkelijke thuissituatie als weldadig ervaren. Anderen hadden wel wat meer aandacht van het kerkelijk thuisfront verwacht. Aandacht vanuit de plaatselijke gemeente is voor uitgezonden militairen en hun thuisfront buitengewoon belangrijk. De uitzendingen confronteren je met grote ethische vragen: je mag als mens niet over het leven van een ander mens beschikken. Dat is een kwaad, en het is goed om juist met die gedachte in militaire dienst te gaan. Ook de militaire leiding dient zich bewust te zijn van dat (noodzakelijke) kwaad. Verschillende predikanten waren en zijn betrokken bij de zorg voor veteranen. Enkelen zijn er zelfs heel sterk bij betrokken. 3.2.6
Kerkelijk leven
Krijgsmachtpredikanten zijn ook normaal lid van een kerkelijke gemeente en leven daarin doorgaans mee. Een enkeling is in de loop der jaren wat vervreemd van de kerk als organisatie. Enkele predikanten participeren in het werk van de werkgemeenschap of de classis, waar zij toe behoren. Voor de meeste predikanten is dat geen haalbare kaart; als je je werk al op grote afstand van je woonplaats hebt, zoals dat dikwijls het geval is, is dat niet doenlijk. Enkele predikanten zijn plaatselijk actief bijv. door mee te doen aan Vorming en Toerusting. 3.2.7
Perspectieven
Opvallend is dat bijna alle door ons gesproken krijgsmacht predikanten aangeven voornemens te zijn dit werk te blijven doen tot hun functioneel leeftijdsontslag. Het geeft aan hoeveel voldoening zij vinden in dit werk. Enkelen overwegen om na hun functioneel leeftijdsontslag een kleine gemeente (in deeltijd) te gaan dienen. 3.2.8
Dienst aan de kerk?
De krijgsmacht predikanten blijken in staat te zijn (onder meer) vormen van liturgie te ontwerpen binnen de kring van de niet of nauwelijks kerkelijk gebonden militairen. De kerk zou er mee gediend zijn deze creativiteit meer aandacht te geven en vooral ook te benutten.
3.3
De predikant in algemene dienst In het seizoen 2014- 2015 werden de predikanten in algemene dienst bezocht.. Het gaat daarbij in concreto om : - predikanten die hun kantoor hebben in het dienstencentrum; - Regionale Adviseurs van Classicale Vergaderingen; - gemeenteadviseurs die de status van predikant hebben; - interim-predikanten; - predikanten in dienst van JOP; - dovenpastores. In totaal gaat het hier om 31 predikanten. De gesprekken werden door betrokkenen zeer gewaardeerd. Een enkeling was al meer dan 30 jaar nooit persoonlijk gevisiteerd. De gesprekken vonden naar hun aard in vertrouwelijkheid plaats. Dit biedt de kans aan betrokkenen om van hun hart geen moordkuil te maken en te benoemen wat zij aan vreugde , maar ook wat zij aan zorgen en verdriet ervaren. Beide aspecten kwamen in de gesprekken ruimschoots aan de orde.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 46 van 62
Anders dan bij de krijgsmacht predikanten is het moeilijk om vaste lijnen te trekken uit de verslagen. Daarvoor is de aard van de werkzaamheden van deze bezochte groep predikanten onderling te verschillend. Een vaste lijn die wij wel hebben kunnen ontdekken is de grote liefde voor de kerk die de bezochte groep predikanten liet zien. Velen waren dankbaar voor de mogelijkheid die zij kregen om op deze wijze de kerk te kunnen dienen. Maar er waren bij meerderen ook zorgen en verdriet over dingen die zij meemaakten dan wel hebben meegemaakt. In het navolgende zullen wij de meest opvallende zaken uit de verslagen aanduiden. 3.3.1
Bevrediging in het werk.
De predikanten die wij spraken vertellen stuk voor stuk vol enthousiasme en bezieling over hun werk. Ze ervaren hun werk als zinvol en vinden er voldoening in. Wel zijn er bij meerdere predikanten aspecten in hun arbeidsomstandigheden die hen soms ernstig zorgen baren. Wij komen hier op terug onder het kopje Rechtspositie. 3.3.2
Verschil met het zijn van gemeentepredikant.
Verschillende predikanten wezen op de verschillen met het zijn van gemeentepredikant. Enkelen misten het pastoraat, in hun ogen een wezenlijk deel van het predikant zijn. Anderen beoordeelden het niet meer in de pastorie wonen toch wel als positief : het is vrijer voor het gezin. Weer anderen zagen hun huidige functie als een onderdeel van hun loopbaan als predikant waar ze de ervaring opgedaan als gemeentepredikant konden benutten ten behoeve van de gehele kerk. Een enkeling was nog geen gemeentepredikant geweest, maar hoopte dat nog wel te gaan worden. 3.3.3
Band met de kerk.
De predikanten gaan doorgaans zondags regelmatig voor in de eredienst. Wel beperken veel predikanten zich hierin om enigszins bij te kunnen komen van een hectische werkweek met vaak veel reis uren. De band met de gehele kerk wordt belangrijk geacht. De band met de plaatselijke kerk wordt verschillend beleefd. Predikanten die zijn blijven wonen in de gemeente die zij als laatste hebben gediend bewaren afstand om de opvolger niet voor de voeten te lopen. Een enkeling is ook plaatselijk actief. Enkelen meldden specifiek dat hun partner thans erg actief is in de gemeente waar ze lid van zijn. Het deelnemen aan de werkgemeenschappen is verschillend. Voor verschillenden is dit fysiek onmogelijk omdat ze op een andere plaats werken dan ze woonachtig zijn.
3.3.4
Slagvaardigheid.
Verschillende predikanten, die immers vanuit hun werk breed bezig zijn in de kerk, spraken tegenover ons hun zorg uit over het gemis aan slagvaardigheid in de kerk in situaties waar dat wel vereist is. De huidige organisatie van de kerk kenmerkt zich te vaak door stroperigheid en een gemis aan slagkracht. Dit tot schade van de kerk. 3.3.5
Inspiratie.
Dit wordt naar zijn aard verschillend beleefd. Allen zijn zich bewust dat je moet weten waarom je dit doet. Zoals één van de predikanten het formuleerde : “Je kunt dit werk niet doen zonder gebed”. Maar ook : “Als de kerk er niet is voor wereld, waar is ze dan voor?”. Verschillende predikanten wezen op de kapelvieringen die in het dienstencentrum worden gehouden. 3.3.6
Klankbord.
Enkele predikanten gaven aan het als een gemis te ervaren dat er niet een algemeen orgaan in Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 47 van 62
de kerk is dat als klankbord kan fungeren voor deze groep van predikanten. De justitiepredikanten en de krijgsmacht predikanten kennen die wel. 3.3.7
Zorgen over de krimp
Verschillende predikanten deelden met ons hun zorg over een steeds maar verder krimpende kerk. Die zorg komt voort uit hun liefde voor de kerk. Ze zien dat daardoor ook een zekere kramp ontstaat: behouden wat je hebt en angst voor het nieuwe. Anderen zien de feitelijke krimp ook, maar zien ook kansen doordat er ruimte voor nieuwe initiatieven ontstaat. 3.3.8
Rechtspositie
De krimp in de kerk heeft ook gevolgen voor de predikanten in algemene dienst: formatieplaatsen worden in omvang verminderd of zelfs geheel opgeheven. Een enkeling dreigt daardoor ook persoonlijk in grote financiële moeilijkheden te komen als er geen ander werk gevonden wordt. Meerdere predikanten wezen ons op het verschil in rechtspositie tussen predikanten in algemene dienst en gemeentepredikanten. Een enkeling meldde ook de spanning die wordt veroorzaakt doordat hij een in principe tijdelijke aanstelling heeft. Een opmerkelijke notitie komt uit de kring van de interim predikanten: zij missen in de taakomschrijving studietijd. 3.3.9
Dienstencentrum.
Bij enkele contacten werd een zekere spanning onder woorden gebracht tussen het staan in het ambt van predikant en het werknemer zijn. Predikanten die in een wat verder van Utrecht gelegen regio werkzaam zijn ervaren soms onvoldoende kennis van en begrip voor de problemen die in hun regio leven. Andere predikanten daarentegen willen niets weten van een mogelijke spanning tussen “het dienstencentrum” en “de kerk”. Zij beklemtonen de nauwe band tussen medewerkers van het dienstencentrum en het kerkelijk leven in de plaatselijke gemeenten; synodeleden en de mensen van het dienstencentrum hebben goede contacten met elkaar. 3.3.10
Gemeentepredikant in algemene dienst
In de afgelopen jaren is van verschillende kanten de vraag aan de orde gesteld welke arbeidsrechtelijke verhouding en welk personeelsbeleid nodig zijn om de voor het ambt van de dienaar des Woords vereiste vrijheid te garanderen, te beschermen en te begrenzen.37 Inmiddels is het sinds 2013 mogelijk gemaakt – in de vorm van een pilot - om als predikant in algemene dienst ingezet te worden ten dienste van een of meer gemeenten. Er is een mobiliteitspool gevormd van proponenten die beroepen worden door de generale synode “tot predikant in algemene dienst voor de arbeid ten dienste van” een gemeente.38 Momenteel (medio 2015) zijn er 16 proponenten die langs deze weg predikant zijn geworden in een gemeente. Met het doel ‘in te groeien’ in het ambt. We signaleren enkele opvallende zaken. - De aanstelling is een tijdelijke, variërend van 2 – 5 jaar. Wanneer deze periode voorbij is dienen zich drie mogelijkheden aan: de ontvangende gemeente brengt een regulier beroep uit op de predikant of een andere gemeente brengt een beroep uit. Indien dit niet gebeurt of niet mogelijk is wordt de aanstelling na verloop van de afgesproken periode 37
Algemeen toegankelijk is bijvoorbeeld een artikel van Dr. H. de Leede, Vrijheid in gebondenheid, over centraal werkgeverschap voor predikanten, in het OuderlingenBlad, juli 2008 38 Informatie over deze mobiliteitspool is op de site van de Protestantse kerk te vinden op http://www.protestantsekerk.nl/Lists/PKNBibliotheek/Informatie%20gemeenten%20over%20de%20mobiliteitspool.pdf http://www.protestantsekerk.nl/actief-in-dekerk/werken/gemeentepredikant/Paginas/Mobiliteitspool.aspx Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 48 van 62
beëindigd. De betrokken predikanten worden dan ‘beroepbaar predikant’ met opgedane gemeenteervaring, in afwachting van een beroep. Er is geen wachtgeldregeling. Op dit moment is deze fase nog niet aangebroken. De betrokken proponenten zijn natuurlijk op de hoogte van deze scenario’s.39 - De predikant in algemene dienst krijgt in de beroepsbrief van het moderamen van de synode de verzekering dat “de generale synode u wederkerig al die liefde, steun en medewerking belooft, die een predikant met een bijzondere opdracht als dienaar des Woords toekomen.” - In de praktijk is het dienstencentrum de instelling die deze liefde, steun en medewerking verleent. De predikant valt onder de arbeidsvoorwaarden van de kerkelijk medewerker, en is daarmee werknemer van de dienstenorganisatie van de kerk. De onder 3.9 onder woorden gebrachte spanning tussen ambtsdrager en werknemer kan hier met name voelbaar worden. - De positie van de predikant in de kerkenraad van de gemeente waar zij/hij is aangesteld is daarmee een andere dan de gemeentepredikant die door de gemeente zelf beroepen is. Zij/hij zal zich in een kerkenraad waarschijnlijk opstellen als elke gemeentepredikant, namelijk als lid van de kerkenraad, maar de predikant is formeel kerkordelijk geen lid van de kerkenraad. - Het dienstencentrum neemt de begeleiding op zich en de predikant ontvangt een mentor. Is de verhouding tussen de taak van het dienstencentrum en van de kerkenraad voldoende uitgewerkt, zodat deze zich niet tot een bron van spanning ontwikkelt? 3.3.11
Belofte van de synode aan de predikant in algemene dienst
De generale synode belooft de predikant die in algemene dienst beroepen wordt “de liefde, steun en medewerking ” “die een predikant met een bijzondere opdracht als dienaar des Woords toekomen.” Het aantal predikanten in algemene dienst die in gemeenten of in het categoriale pastoraat werkzaam zijn lijkt toe te nemen. Met des te meer nadruk zal er aandacht moeten zijn voor de vraag in hoeverre de eigenheid van het ambt/predikantschap binnen de dienstenorganisatie gewaarborgd wordt voor de predikanten in algemene dienst die ook ‘werknemer’ zijn.
Bijlage 1
POSITIE VAN DE PREDIKANT, tussen vrijheid en verantwoording “Sta niemand toe dat hij vanwege je jeugdige leeftijd op je neerkijkt, maar wees voor de gelovigen een voorbeeld in wat je zegt, in je levenswijze, in liefde, geloof en zuiverheid.” Natuurlijk bestond “de predikant” nog niet toen iemand deze woorden opschreef. We komen ze tegen in het bijbelboek 1 Timotheüs (4: 12). Maar het is niet onmogelijk enige associatie met het ambt van predikant te voelen, zelfs als er geen sprake meer is van een jeugdige leeftijd. “Hier heeft de eigen wijze van mens-zijn direct met de vakbekwaamheid te maken.” (J. Firet, De bediening van het geheimenis, in: Spreken als een leerling, 77) De dienaar van het Woord, om de predikant met een niet meer overdreven vaak gebruikte term aan te duiden, beschikt niet over een bij voorbaat erkend gezag. Zij of hij (voortaan “hij”) bouwt gezag op en nooit zal zijn gezag een autoritaire trek mogen vertonen. De kerk heeft pogingen gedaan om de predikant te plaatsen in een vrije ruimte die hij nodig heeft om dienaar van het Woord te kunnen zijn. De omgang met de Schriften en de verkondiging die vanuit de Schriften de gemeente mag bereiken moet gevrijwaard blijven van broodheren of 39
Dat er nu zo’n 16 zijn die deze weg inslaan heeft niet alleen te maken met het vinden van werk, maar sluit ook aan bij verlangen naar werk voor een bepaalde tijd.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 49 van 62
van de waan van de dag. Het is een van de redenen waarom de predikant geen werknemer is en de kerkenraad geen werkgever. Deze vrije ruimte betekent niet dat er een onderdeel van het predikantswerk zou zijn dat boven kritiek verheven is. De handdruk aan begin en einde van de kerkdienst bevestigt deze vrijheid en geeft tegelijk aan dat de kerkenraad zich verantwoordelijk weet voor het werk van de predikant. Het is gemakkelijk om aan te wijzen dat die fundamentele vrijheid die het ambt verlangt in de praktijk relatief is. Gemeenten verkiezen de predikant die in zijn geloof(svisie) en in zijn verkondiging aansluit bij de doorsnee van het geloof van de concrete gemeente. De predikant kan (theologisch) groeien of zich ontwikkelen, maar kan niet te ver weg groeien van het geloof van de gemeente die hij dient. Het is de moeite waard de vraag onder ogen te zien waar vrijheid het sleutelwoord dient te zijn. Daarmee komt de suggestie mee dat er ook terreinen zijn binnen de werkzaamheden van de predikant waar hij zich niet kan beroepen op de vrije ruimte die het ambt verlangt. Het beroep van predikant is een van de vrije beroepen, maar iedereen die in onze maatschappij in een vrij beroep werkzaam is weet zich ook geroepen tot verantwoording. Bij de beroeping van een part-time predikant wordt bij het verlenen van approbatie om een document gevraagd waarin (vrij gedetailleerd) wordt beschreven hoe concrete taken al dan niet worden ingevuld (Ord. 3-17-3 zie ook HANDLEIDING BIJ OPSTELLEN VAN EEN WERKPLAN ZOALS BEDOELD IN ORD. 3-17-3, zoek in www.pkn.nl onder het trefwoord “parttime”) Het behoeft niet vanzelfsprekend te zijn dat een dergelijke beschrijving bij de aanstelling van een full-time predikant ontbreekt (en dit is een understatement). Het betekent dat de invulling en prioritering van concrete taken in het overleg tussen predikant en kerkenraad dienen te worden bepaald. De predikant legt ter zake verantwoording af in zijn jaarverslag en in het jaargesprek worden ontwikkelingen en eventuele wijzigingen gesignaleerd om in de kerkenraad te kunnen worden vastgesteld. Vragen: 1. Bij elke reguliere visitatie komt met name in het gesprek met de predikant en met de kerkenraad zonder predikant de relatie tussen predikant en kerkenraad aan de orde. Een belangrijke vraag betreft het wederzijds welbevinden en de aard van de onderlinge samenwerking. 2. In het gesprek met de kerkenraad – in aanwezigheid van de predikant wordt gepeild hoe men al dan niet bewust invulling geeft aan de vrije ruimte die het ambt van dienaar des Woords nodig heeft. Het ambt heeft de functie de gemeente te bewaren bij het heil; bestaat het bewustzijn van deze functie, zowel bij de predikant als bij de kerkenraad. 3. Dan is ook aan de orde hoe kerkenraad en predikant in gezamenlijk overleg vaststellen welke concrete taken van de predikant verwacht mogen worden en welke prioriteiten in acht genomen dienen te worden. 4. Het is van belang te noteren of er door de predikant een jaarverslag wordt gemaakt en of er vanuit de kerkenraad een jaargesprek met de predikant gehouden wordt. Is materiaal dat vanuit de landelijke kerk wordt aangeboden behulpzaam? Zie brochure evaluatiegesprek onder http://www.pkn.nl/actief-in-dekerk/arbeidsvoorwaarden/kerkelijk-medewerkers/Paginas/Personeelsbeleid-kerkelijkmedewerkers.aspx
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 50 van 62
4
De buitengewone visitatie
Naast de reguliere visitatie (ord. 10-5-1), die eenmaal per vier jaar gehouden wordt, kent de kerk de buitengewone visitatie. Deze wordt gehouden als feiten of omstandigheden het college daartoe aanleiding geven of als de kerkenraad of het breed moderamen van een meerdere ambtelijke vergadering daartoe een verzoek doet. In de praktijk is dat het breed moderamen van de classicale vergadering, maar ook het moderamen van de generale synode heeft zo’n verzoek gedaan. In bepaalde gevallen is een buitengewone visitatie kerkordelijk voorgeschreven (bijvoorbeeld bij fusie van gemeenten). In dit verslag staan we stil bij buitengewone visitaties die te maken hebben met conflicten binnen de gemeente, tussen kerkenraad en predikant of tussen kerkenraadsleden onderling.
Uit een brief van een predikant aan het generale college voor de visitatie:
“… eigenlijk zou ik wel een buitengewone visitatie aan willen vragen, maar dan wordt het een kwestie van de kerkenraad tegen de dominee en dan weet ik zeker dat ik losgemaakt word…”
Het begrip ‘buitengewone visitatie’ heeft een nogal omineuze klank. Het wordt geassocieerd met narigheid en conflicten die niet zelden leiden tot losmaking van de predikant. Puur getalsmatig kan dat al weerlegd worden. Weliswaar heeft het merendeel van de buitengewone visitaties te maken met een conflict tussen kerkenraad en predikant dan wel met het functioneren van de predikant, in lang niet alle gevallen leidt een buitengewone visitatie tot een losmaking. Hieronder volgen meer cijfers, maar nu al kan gezegd worden dat de 40 buitengewone visitaties die gemiddeld per jaar plaatsvinden en waarvan 25 tot 30 te maken hebben met het functioneren van de predikant in gemiddeld zeven of acht keer leiden tot een losmaking.
Verslagen buitengewone visitaties Uit de stukken èn uit onze ervaring komen wij tot de volgende inventarisatie. De problemen die zich voordoen zijn doorgaans gerelateerd aan/veroorzaakt door de volgende componenten: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Pluriformiteit en diversiteit Leiderschap of gebrek daaraan Gebrek aan evaluatiemomenten Cultuur van de vrijwilligersorganisatie Het te lang zelf doormodderen in plaats van hulp in te roepen Het verdwijnen van vertrouwde elementen in de eredienst
Ad 1: in veel gemeenten weet men slecht om te gaan met pluriformiteit. Wat met de mond wordt beleden is in de praktijk niet altijd waargemaakt. Onder pluriformiteit verstaan wij niet alleen het Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 51 van 62
verschijnsel dat er in de gemeente verschillende “geloofsmanieren” bestaan. Gemeenten kunnen ook pluriform zijn in de samenstelling van de bevolking (import en autochtonen). In meer dan één buitengewone visitatie blijkt dit een rol te spelen. Soms blijken conflicten in een Protestantse Gemeente te lopen langs de lijnen van de voormalige kerkgenootschappen. Wij bedoelen daarmee niet te zeggen dat de oude verschillen Hervormd/Gereformeerd oorzaak zijn van conflicten, wel dat bij een conflict men geneigd is de oude bloedgroep op te zoeken. Ook andere oude tegenstellingen spelen een rol: de oude gevestigde Hervormde Gemeente versus de ‘kapel’ of ‘evangelisatie’ (chapel versus church) Een andere tegenstelling die nog wel eens tot conflicten leidt is de tegenstelling tussen ‘traditionele’ gelovigen en gemeenteleden die op een meer ‘evangelische’ manier hun geloof willen beleven. Of dit ligt aan strakke behoudzucht van de ‘traditionelen’ of aan drijverij van de ‘evangelischen’ is van situatie tot situatie verschillend. Ad 2: er worden niet altijd duidelijke afspraken gemaakt, kerkenraden laten hun verantwoordelijkheid nog wel eens lopen of verwarren leiderschap met het uitvaardigen van decreten. Ook voorgangers realiseren zich nog wel eens te weinig dat zij in geestelijk opzicht leiding hebben te geven aan de gemeente Ad 3: Een belangrijk evaluatiemoment is het jaargesprek dat plaatsvindt tussen (afgevaardigden) van de kerkenraad en de predikant. Uit de verslagen weten wij dat jaargesprekken plaatsvinden in 50 tot 70% van de gemeenten. Over de manier waarop de jaargesprekken plaatsvinden en over de inhoudelijke kant ervan hebben wij weinig informatie. Ad 4: In een vrijwilligersorganisatie bestaat de neiging elkaar te sparen en niet altijd even duidelijk te zijn bij het evalueren van bepaalde werkzaamheden van ambtsdragers of van commissies. Op zichzelf is dat begrijpelijk. Het is vaak moeilijk vrijwilligers bereid te vinden om zich voor al dan niet ambtelijk kerkenwerk beschikbaar te stellen. Wanneer het werk van de vrijwilliger negatief beoordeeld wordt, zeker als dat op een minder handige manier gebeurt, is het voor de vrijwilliger nog wel eens een reden om af te haken. Ook andere negatieve ervaringen, opgedaan tijdens het kerkelijk werk, kunnen leiden tot conflicten of op z’n best tot een stil vertrek. Ad 5: Bij buitengewone visitaties blijkt nog al eens dat de laatstgehouden reguliere visitatie geen bijzonderheden of grote spanningen aan het licht heeft gebracht. We moeten in het midden laten of dit ligt aan zwijgzaamheid van de bezochte gemeente (toedekken) of aan een gebrek aan doorvragen van de betrokken visitatoren. Feit is dat veel buitengewone visitaties eigenlijk te laat komen. Ad 6: voor de meeste gemeenteleden is de eredienst de enige kerkelijke activiteit waaraan zij deelnemen. Het verdwijnen van vaste vormen, modernisering of juist terugkeer naar klassieke vormen kan leiden tot onrust.
4.1
Getalsmatige toelichting
Het is niet goed mogelijk om weer te geven hoeveel buitengewone visitaties er in een bepaalde periode exact plaatsvinden. De regionale colleges sturen regelmatig hun verslagen door maar doen dat niet allemaal op dezelfde manier en over dezelfde periode. We kunnen met een grote mate van ze-
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 52 van 62
kerheid zeggen dat het hieronder geschetste beeld klopt, maar de cijfers mogen niet in absolute zin verstaan worden. Verschillende tellingen geven aan dat het aantal buitengewone visitaties per jaar steeds ongeveer veertig bedraagt. In het overgrote deel van de gevallen wordt het initiatie voor de buitengewone visitatie genomen door de kerkenraad.
Overzicht buitengewone visitaties 1 januari 2013 Van de 45 visitaties zijn er 43 aangevraagd door de kerkenraad, één is aangevraagd door de predikant en één is er gehouden op initiatief van de regionale visitatie naar aanleiding van een reguliere visitatie. De aanleiding is, in het kort, als volgt: Relatie kerkenraad/gemeenteleden (w.o. gevoerd beleid)
9
Conflict kerkenraad/predikant (w.o. zorgen om predikant)
31
Gebouwen
5
Richtingen/modaliteit
2
Fusieproces
2
Predikanten onderling
2
Kerkenraad onderling
1
Geaardheid predikant
1
Totaal
53
(in verschillende gemeenten is sprake van meervoudige problematiek) Een peiling van begin 2015 (38 ingevulde formulieren) laat het volgende beeld zien: Relatie kerkenraad/gemeenteleden (w.o. gevoerd beleid)
3
Conflict kerkenraad/predikant
21
Conflict kerkenraad onderling
3
Conflict predikanten onderling
2
Gebouwen en beheer
3
Richtingen/modaliteit
2
Fusieproces
-
Predikanten onderling
2
Kerkenraad onderling
1
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 53 van 62
Gezondheid predikant
1
Totaal
38
Een laatste peiling eind juni 2015 geeft aan dat op dat moment 23 buitengewone visitaties gaande waren, waarvan er 15 direct en drie wat minder direct te maken hadden met het functioneren van de predikant. Een buitengewone visitatie die te maken heeft met het functioneren van de predikant kan in het uiterste geval leiden tot een losmakingsprocedure waarbij advies gevraagd wordt van het betreffende college voor de visitatie. Uit de stukken van het generale college voor de ambtsontheffing blijkt dat gemiddeld zeven of acht keer per jaar te gebeuren. Er zijn gelukkig ook situaties waarin een oplossing voor de ontstane problemen kan worden gevonden. Wanneer dit niet gebeurt betekent dat in enkele gevallen dat een of meer ambtsdragers ontheffing van het ambt vragen of dat het probleem blijft voortbestaan, maar dan op een beheersbare manier. Soms is ook dat laatste niet het geval: in een van de verslagen stond “enkele gemeenteleden blijven boos”. Twee andere mogelijkheden om met een conflictueuze situatie om te gaan
4.2
Het convenant
In enkele gevallen die hoogst waarschijnlijk tot een losmaking van de predikant zouden hebben geleid is het gelukt losmaking te voorkomen door in een convebant tussen predikant enerzijds en gemeente (kerkenraad) anderzijds een convenat op te stellen waarin overeengekomen wordt dat de predikant zijn uiterste best doet op korte termijn een andere gemeente of een heel andere werkkring te vinden. Een dergelijk convenant kan verschillende afspraken bevatten. De hieronder genoemde afspraken zijn typerend voor sw meeste convenanten: Afspraken:
Ds… blijft in alle rechten en plichten predikant van onze gemeente tot hij een beroep heeft ontvangen, kunnen aannemen en bevestigd is.
Ds… stelt zich terughoudend op ten aanzien van de vorming van nieuw beleid van de kerkenraad. Alleen op verzoek zal hij de kerkenraad adviseren en in onderling overleg beleid uitvoeren.
Ds… doet afstand van de taken, die hem als consulent toevallen.
De overwegingen en de afspraken worden op een gemeenteavond door de kerkenraad met de gemeente gecommuniceerd.
Vanuit de dienstenorganisatie is gewaarschuwd tegen convenanten die financiële afspraken behelzen. Zulke afspraken kunnen zowel voor de predikant als voor de gemeente onevenredig nadelig (of juist voordelig… ) zijn. Het is daarom goed om vast te stellen dat een convenant niet meer, maar ook Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 54 van 62
niet minder, is dan een gentleman’s agreement tussen kerkenraad en predikant. Wanneer de predikant niet beroepen wordt of geen andere bron van inkomsten vindt, kan alsnog een losmakingsprocedure worden aangespannen. Daar staat tegenover dat het evengoed mogelijk is dat de time out die het convenant biedt, leidt tot een verzachting van de verhoudingen. Op dit moment beschikt het generale college voor de visitatie niet over het exacte aantal convenanten,
4.3
De beperkte buitengewone visitatie
Zoals in het begin van dit verslag gesteld, heeft de term ‘buitengewone visitatie’ een tamelijk omineuze klank. Men ziet, om zo te zeggen, de losmakingsprocedure al opdoemen. Dit wordt (gelukkig) door de feiten weersproken: het aantal losmakingen is bij lange na niet zo groot als het aantal buitengewone visitaties. Toch kan het zinvol zijn om in bepaalde gevallen de term buitengewone visitatie niet te gebruiken. Zeker wanneer de oorzaak van de wrijvingen goed traceerbaar is en er op dat punt geen verschil van mening tussen de partijen bestaat is het wijs om met een beparkt aantal mensen en in een besloten kring de problemen door te nemen en een oplossing te zoeken. In een van de regio’s heeft men met een dergelijke ‘beperkte buitengewone visitatie’ goede ervaringen. In een van d erondzendbrieven van het generale college is een verslag opgenomen van een dergelijke beperkte buitengewone visitatie. Hier beperken we ons tot de belangrijkste punten uit de conclusie: De beperkte buitengewone visitatie (BBV) heeft het volgende opgeleverd 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
9.
Bescherming van de predikant Rust bewaard in de betreffende gremia Personele inzet van de visitatie beperkt gehouden Kosten bespaard. De gemaakte kosten waren voor supervisor P en de andere supervisor. Dit bedrag was in het plan van aanpak begroot en goedgekeurd door de betreffende gremia Een punt van aandacht is: hoe functioneert de werkbegeleiding predikanten in relatie tot de visitatie en ook de kerkenraad van een predikant. Bij BBV moet er een duidelijke aanname zijn dat de “brandhaard’ te traceren is. Het is hier goed gebleken dat een lid van het Generaal College heeft meegedaan. Hij/zij is ver van de regio en daarmee in elk geval neutraal. Bij dit alles blijft op de achtergrond staan, dat als de BBV niet goed verloopt alsnog een buitengewone visitatie gehouden kan worden. Het regionaal college heeft hier het laatste woord. BBV lijkt een goede derde weg te kunnen worden in de visitatie.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 55 van 62
Bijlage: Vragenlijst
Om inzicht te krijgen in het aantal, soorten en redenen tot buitengewone visitatie verzoekt het Generale college voor de visitatie onderstaande vragenlijst vanaf 1 januari 2011 in te vullen. Na invulling wordt u verzocht om deze vragenlijst aan het Generale college voor de visitatie toe te zenden.
Regionale college voor de visitatie: (naam invullen) Gemeente: (naam invullen) Vragen
1
2
Wie nam het initiatief voor de Buitengewone visitatie (aankruisen wat van toepassing is) □ De kerkenraad □
De predikant
□
Het Breed moderamen van een meerdere ambtelijke vergadering (ord. 10-5-2)
□
Het Regionale college voor de visitatie op basis van de gewone visitatie
□
Anderszins…. (ord. 10-5-2)
Wat is de aanleiding tot de Buitengewone visitatie (aankruisen wat van toepassing is) □ Relatie kerkenraad versus predikant □
Relatie kerkenraad versus gemeente/gemeenteleden
□
Melding/gerucht machtsmisbruik in een pastorale relatie
□
Het fusie proces
□
Het kerkgebouw
□
Richting/modaliteitkwestie
□
Anders, nl.
3
Omschrijf kort wat de aanleiding is voor deze Buitengewone visitatie
4
Hoe lang heeft deze Buitengewone visitatie geduurd? Wanneer werd de aanvraag gedaan? (datum invullen) Wanneer werd er mee begonnen? (datum invullen) Wanneer afgerond? (datum invullen)
5
Wanneer heeft voorafgaand aan deze Buitengewone visitatie de laatste gewone visitatie plaatsgevonden? (datum invullen)
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 56 van 62
6
Bleek tijdens deze gewone visitatie al iets van problemen? □ Nee □
7
ja, nl.
Was één van de partijen eerder betrokken bij een Buitengewone visitatie? □ Nee □
Ja, wie dan?
□
Wanneer? (jaartal invullen)
□
Omschrijf kort wat de aanleiding was voor deze Buitengewone visitatie.
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 57 van 62
5
Toerusting, cursussen voor de visitator
Geloof, Hoop en Liefde; deze zijn het vertrekpunt geweest bij het opzetten van de cursussen voor toerusting van de visitator. Voor de eindtermen van de cursussen zijn er Competenties geformuleerd als geïntegreerd geheel van kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes om de taak van visitator in gewone en buitengewone visitatie adequaat te kunnen verrichten. In overleg met het Generale College voor de Visitatie ( taakgroep Toerusting) en dr. Harm Dane, voormalig medewerker van het Protestants centrum Toerusting en Educatie en het Expertisecentrum, als mede de trainers/ docenten van de cursussen zijn de competenties tot stand gekomen. Daarbij is tevens gebruik gemaakt van aanwezig materiaal.
In het kader voor de toerusting van de visitator zijn er 4 cursussen te volgen. Zinvol visiteren I Zinvol visiteren II Conflicthantering I Conflicthantering II
5.1
Competenties algemeen: a. Kennis / hoofd: De visitator kent in elk geval een deel van de Protestantse Kerk van binnenuit. Hij verdiept en verbreedt zijn kennis door het volgen van cursussen die door het GCV – gelet op zijn inzet - worden aangeboden, tenzij hij aantoonbare kennis en ervaring heeft. b. Attitude / hart: De visitator draagt het geheel van de Protestantse Kerk een warm hart toe en is loyaal aan haar visie en missie. c. Vaardigheden / handen: De visitator is in staat een gesprek aan te gaan, te onderhouden en af te ronden met de predikant, de kerkenraad en gemeenteleden.
5.2
Competenties voor de Gewone Visitaties:
Zinvol Visiteren I. Toerusting voor de beginnende visitator
a. Kennis, of het hoofd: de visitator verdiept zich in de beleidsstukken van de te bezoeken gemeente. Maakt afspraken voor het bezoek aan predikant, gemeente en kerkenraad. Verdiept en bekwaamd zich d.m.v. het volgen van cursussen op het gebied van visitatie of heeft op andere wijze ervaring hierin. Heeft kennis of is op de hoogte van de Protestantse Kerk van binnenuit. b. Attitude, of het hart: De visitator is bereid; zich op de hoogte te stellen en te houden van kerkorde, regelingen en kerkstructuren. Toont interesse en is gemotiveerd t.a.v. de taak van visitator. Bereid zich voor op het bezoek, gaat het bezoek aan en maakt een verslag m.b.v. de richtlijnen. Is in staat een goede sfeer te scheppen tijdens het gesprek. Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 58 van 62
Bereid zich op de hoogte te stellen en te houden van kerkorde, regelingen en kerkstructuren. c. Vaardigheden, of de handen: de visitator is in staat; te luisteren naar en zo nodig het gesprokene samen te vatten, om de verkregen/ gehoorde informatie te toetsen of het juist is begrepen. Adequate vragen ter informatie te stellen en te zorgen voor duidelijkheid. Ruimte te laten en uitnodigend te zijn voor behoeften/ wensen van gesprekspartners. Blijk te geven van interesse voor de gesprekspartners in hun kerkelijke functie. Informatie op een begrijpelijke wijze over te brengen. Een luisterend oor te bieden voor wat in het gesprek ter tafel komt. De draad van het gesprek vast te houden. De gesprekspartners te stimuleren in het gesprek. De betrokkenen aan het woord te laten in een goede balans voor het gesprek. Te onderkennen dat er groepsdynamiek is. Signalen op te vangen en te beoordelen. Verschillende vormen van vraagstelling te hanteren. Creatief en inventief in te gaan op onverwachtse zaken in het gesprek. Een schriftelijke verslaglegging te doen op heldere en ter zakenkundige wijze.
5.3
Competenties voor de gewone visitaties
Zinvol Visiteren II. Toerusting voor verdieping van het Geloofsgesprek a. Kennis, of het hoofd: de visitator heeft kennis van het geloofsgesprek, groepsdynamiek en motiverende gespreksvoering verworven door de aangeboden theorie. Heeft kennis van zichzelf en kan op zichzelf vertrouwen in het aangaan van een gesprek. Heeft kennis van communicatie en kan desgewenst wensen/ behoeften in bredere context plaatsen, om begrip te creëren. b. Attitude, of het hart van de visitator: Op intrinsiek gemotiveerde wijze te luisteren, als was het met de oren van God, opdat we met het Woord van God kunnen spreken. Opdat Gods woord gehoord wordt. Blijk kunnen geven van betrokkenheid met deze gemeente en predikant. c. Vaardigheden, of de handen van de visitator: Theoretische kennis kunnen toepassen. Verbinding kunnen leggen tussen persoonlijk bezieling en geloof enerzijds en die van de te bezoeken gemeente anderzijds. Theoretische kennis omtrent het geloofsgesprek toe te passen. Het gesprek te structureren en te interpreteren. Te formuleren en te presenteren van evt. alternatieven desgewenst. Stelt open vragen, luistert en vraagt door. Non- verbale en verbale signalen in te schatten. Kan de werkelijke vraag achter de vraag naar boven te krijgen. Op positieve wijze de sfeer in het gesprek te beïnvloeden. Om te gaan met normen en waarden van zichzelf en die van gesprekspartners. Te reflecteren op hetgeen gezegd wordt en de voortgang van het gesprek daarmee te bevorderen. Mogelijke problemen te doorzien en een probleemanalyse te maken en die te benoemen. Andere aanwezigen hierin te betrekken, om een gezamenlijke oplossing te vinden. Tot nieuwe gezichtspunten te komen. Kan weloverwogen in grijpen wanneer zaken niet lopen zoals verwacht. Staat open voor veranderingen en uitdagingen. Kan groepsdynamica onderkennen en daar op positieve wijze gebruik van te maken. Is zelf flexibel en open in communicatie de ander tegemoet te treden. Draagt het pastorale van het bezoek uit.
5.4
Competenties voor de Buitengewone Visitaties:
Conflicthantering basis.
Inzicht in Conflicten als dynamiek en kracht voor de visitator. Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 59 van 62
a. Kennis, of het hoofd: de visitator heeft kennis van de binnen de PKN aanwezige protocollen en beschreven richtlijnen en externe deskundigheid. Heeft theoretische kennis van conflicthantering, sociale- en communicatieve vaardigheden, bijvoorbeeld het Diagnosticum. b. Attitude, of het hart: de visitator heeft liefde voor en verbondenheid met het geheel van de kerk. Persoonlijke spiritualiteit, groei en ontwikkeling. Is betrouwbaar en transparant. Kent haar eigen vooronderstellingen en kan haar oordeel opschorten. c. Vaardigheden, of de handen: de visitator kan samen in een team snel en zorgvuldig handelen en kan om gaan met conflictsituaties, stappenplan en tijdschema. In staat om te kunnen onderscheiden van belangen en behoeften in de context. Is bereid mondeling en schriftelijke verantwoordelijkheid af te leggen. Kan samenwerken en leidinggeven.
5.5
Competenties voor de buitengewone visitaties
Conflicthantering verdieping Toerusting voor de visitatoren in de Buitengewone Visitaties a. Kennis, of het hoofd: de visitator heeft kennis van verschillende interventiestrategieën en daaraan verbonden communicatietechnieken. Kent het onderscheid van de verschillende buitengewone visitaties. b. Attitude, of het hart: heeft de bereidheid om als ‘derde partij’ dienstbaar en integer te handelen. Is bewust van de consequenties van het eigen handelen. c. Vaardigheden, of de handen: Kunnen toepassen van de theoretische kennis. Kan zorgvuldig en onafhankelijk, bewust van de context, een probleemanalyse van de conflictsituatie maken vanuit het Diagnosticum. Kan op basis van beschikbare informatie juiste en realistische conclusies kunnen vormen. Komt met alle betrokkenen tot een advies en geeft Nazorg tot een ½ jaar.
Zinvol visiteren I is een basiscursus cursus bestaat uit vier dagdelen aaneengesloten Doelgroep visitatoren die nieuw benoemd zijn visitatoren die kort geleden begonnen zijn. Doel De cursus levert een bijdrage aan de kwaliteit van visitatoren: De cursist heeft inzicht in het wederzijdse belang voor gemeente en kerk van de visitatie, respectievelijk pastoraat en monitor. De cursist kan wijzen op en verwijzen naar de manier waarop de bovenplaatselijke kerk en de dienstenorganisatie de plaatselijke gemeente van dienst kunnen zijn waar dat nodig is. De cursist weet op welke wijze de informatie van het plaatselijke vlak relevant gemaakt kan worden voor de landelijke kerk. De cursist kan de visitatiegesprekken zo voeren, dat recht gedaan wordt aan het pastorale Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 60 van 62
karakter van het gesprek, open vragen stellen, goed luisteren, spiegelen en doorvragen. De cursist heeft zich de gewenste grondhouding van de visitator eigen gemaakt. Inhoud In de cursus wordt aansluiting gezocht bij eigen ervaringen met kerkvisitatie. Welk beeld is blijven hangen toen je zelf als (oud-) ambtsdrager een visitatie in jullie gemeente meemaakte? Met het oog op de uitvoering worden de verschillende fasen van een visitatie onder de loep gelegd: de voorbereiding, het visiteren zelf, terugblikken en de verslaglegging. Naast een goed beeld van de opbouw van een visitatie wordt in de cursus aandacht geschonken aan de "toolkit" van de visitator en aan de mogelijkheden en grenzen van de visitatie.
Permanente educatie 0,5 studiepunt
Zinvol visiteren II is een verdieping op voorgaande cursus De cursus bestaat uit vier dagdelen aaneengesloten Doelgroep visitatoren, die minimaal twee jaar geleden de basiscursus gevolgd hebben. Doel De eigen manier van visiteren tegen het licht te houden. Om als ervaren visitator stil te staan bij eigen ervaringen en die van collega-visitatoren. Samen met collega- visitatoren meer grip te krijgen op de taak van visitator. Ontvankelijk te luisteren en het toepassen van symbooltaal als vaardigheid te ontwikkelen. De cursist is in staat op een positieve en stimulerende manier met de kerkenraad/ ambtsdrager(s) in gesprek te gaan over de gemeente en het eigen functioneren. De cursist heeft inzicht in de factoren die bijdroegen aan de positieve ervaringen, die hij of zij had in de eigen visitatiepraktijk. De cursist is in staat het visitatiegesprek tot meer dan een gesprek over de kerk of deze gemeente te laten zijn en tot een moment van samen kerk zijn te komen. De cursist is in staat in het gesprek verdiepend te ontmoeten. ( stil zijn, luisteren en spreken) De cursist heeft inzicht in wat hij/ zij moeilijk vindt en kan nu (meer) ontspannen en vrijmoedig de ontmoeting met de (ambtsdragers en kerkenraad van de) te visiteren gemeente aangaan. De cursist kan zich de opgedane inzichten toe-eigenen. Inhoud Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 61 van 62
In de cursus wordt gewerkt aan de hand van ervaringen uit de eigen visitatiepraktijk. De positieve ervaringen worden daarbij onder de loep genomen en er wordt gekeken welke factoren hierbij een rol hebben gespeeld. De minder positieve ervaringen worden eveneens tegen het licht gehouden. Dit kan via een rollenspel cq. casusbespreking. De eigen blokkades worden verkend en wordt geëxperimenteerd met andere reactiemogelijkheden. Permanente educatie 0,5 studiepunt Conflicthantering, basis De basiscursus bestaat uit vijf dagdelen. Doelgroep: Visitatoren gemeenteadviseurs
Doel Visitatoren worden nogal eens betrokken bij conflicten in gemeenten. Wanneer de escalatie van het conflict nog niet te ver is, kan de visitator een belangrijke rol vervullen in dit proces. Dat vraagt specifieke bekwaamheden en vaardigheden, waar in de cursus kennis mee wordt gemaakt en geoefend. Inhoud Wat doet een conflict met mij? En welke waarden en normen heb ik daarbij? Het gaat er om vooral zicht te krijgen op eigen houding, gevoel en gedrag bij een conflict. Er wordt gewerkt aan het stellen van een goede diagnose en geoefend met een diagnosticum. Permanente educatie 0,75 studiepunt
Conflicthantering verdieping De verdiepingscursus bestaat uit vier dagdelen. Doelgroep deelnemers hebben de basiscursus gevolgd of in het verleden de cursus "interveniëren in conflicten" (Hydepark) Inhoud In de verdieping gaat het vooral om het daadwerkelijk interveniëren in de conflictsituatie. Permanente educatie 0,5 studiepunt Voor alle cursussen: Aanmelding en datum en plaats: www.pkn.nl/
[email protected]
Vierjaarlijks verslag GCV 2015
Pagina 62 van 62
Getalsmatig In deze verslagperiode zijn de volgende cursussen/trainingen gegeven: Zinvol visiteren I
191 deelnemers
Zinvol visiteren II
73 deelnemers
Conflicthantering ! Samen 111 deelnemers Conflicthantering II
Vierjaarlijks verslag GCV 2015