Vlaamse Onderwijsraad Kunstlaan 6 bus 6 1210 Brussel
Raad Levenslang en Levensbreed Leren 10 februari 2009 RLLL/MDR/ADV/005bijl1
Voorstel richtlijnen Werkplekleren in het volwassenenonderwijs 1
1
Inleiding
Deze richtlijnen hebben inzonderdheid betrekking op de opleidingen van het volwassenenonderwijs waarin modules werkplekleren voorkomen en/of waarin het werkplekleren als methodiek wordt gehanteerd – met uitzondering van de specifieke lerarenopleidingen van het studiegebied Onderwijs van het Hoger beroepsonderwijs. Onderhavige richtlijnen zijn enkel en alleen van toepassing op die vormen van werkplekleren die buiten het centrum plaats vinden en waarbij, naast het centrum en de cursist, een derde partij (de verantwoordelijke voor de werkplek bijv. de stagegever) is betrokken. Deze richtlijnen zijn van toepassing in de centra vanaf 1/9/2009.
2
Opzet
In het huidig onderwijsbeleid moeten diverse maatregelen ertoe strekken het onderwijs nauwer te doen aansluiten op de beroepswereld. Eén van deze maatregelen is de optimalisering van werkplekleren. De visie van het centrum op werkplekleren zal ingebed zijn in het lokaal agogisch project en de doelstellingen van werkplekleren zullen deel uitmaken van de leerplandoelstellingen of van het curriculum. De visie op werkplekleren, die door het centrumteam wordt gedragen, kan op diverse vlakken worden geconcretiseerd (bv. stages in binnen- en/of buitenland, profiel van de werkplek, keuze van de stagegever, eventuele inhaalstages, wijze van evaluatie ...). Het verdient de voorkeur dat het centrumreglement hierover informatie bevat. Het standpunt van de overheid dat werkplekleren voor het volwassenenonderwijs een toegevoegde waarde genereert, blijkt uit onderstaande niet-exhaustieve initiatieven: (in te vullen door de overheid). Uit hoofde van administratieve vereenvoudiging dienen de onderwijsverstrekkers noch aan de administratie, noch aan de verificatie of inspectie, “stageplannen” ter goedkeuring voor te leggen of systematisch informatie erover toe te sturen.
3
Werkplekleren in het volwassenenonderwijs
Het werkplekleren waarop onderhavige richtlijnen van toepassing zijn, wordt gedefinieerd als een op een tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW) gebaseerde extramurale vorm van opleiding en vorming voor de cursist-werkplekleerder, door begeleide confrontatie met en/of begeleide participatie aan de activiteiten van een reële arbeidspost. Onder reële
1
Op basis van een screening van de omzendbrief stages voor het leerplichtonderwijs.
1
arbeidspost wordt een deel van het arbeidsproces verstaan waarvoor een werknemer een reeks taken heeft uit te voeren. Opmerking: deze definitie dient wellicht verder afgestemd op de definitie van werkplekleren zoals die zal opgenomen worden in het decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs. In het voorontwerp van decreet hoger beroepsonderwijs, waarover de Vlor op 9 oktober 2008 een advies uitbracht, wordt werkplekleren als volgt gedefinieerd: “leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is.” Werkplekleren kan in het volwassenenonderwijs op een gewone arbeidsovereenkomst gebaseerd zijn. De eigen beroepsuitoefening van de cursist, indien relevant in het kader van de gevolgde opleiding, kan in het volwassenenonderwijs als werkplekleren beschouwd worden. De mate waarin arbeidstijd als werkplekleren kan gelden zal het voorwerp uitmaken van de tripartiete overeenkomst tussen centrum, cursist en werkgever.
4
Cursist-werkplekleerder 2
De cursist-werkplekleerder heeft een dubbel statuut: hij is namelijk hetzij cursist en gelijkgestelde werknemer, hetzij cursist en werknemer. 4.1
Cursist
De cursist-werkplekleerder is een cursist ingeschreven in het volwassenenonderwijs. Op de cursist-werkplekleerder blijft de onderwijswet- en regelgeving integraal van toepassing. 4.2
Gelijkgestelde werknemer
Voor de toepassing van de Belgische arbeidswet- en regelgeving wordt de cursistwerkplekleerder in de meeste gevallen gelijkgesteld met een 'gewone' werknemer. De cursist-werkplekleerder wordt beschouwd als "een persoon die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verricht onder het gezag van een andere persoon". In het kader van een werkplekleren is arbeid enkel een middel in een leerproces zodat er geen arbeidsrelatie ontstaat en er geen loon wordt uitgekeerd. 4.3
Werknemer
In het volwassenenonderwijs geldt een specifieke regeling in het geval de cursist zijn studie combineert met een bezoldigde tewerkstelling in dezelfde of in een aanverwante sector. De mogelijkheid wordt namelijk voorzien om, mits onderling akkoord tussen het centrum, de cursist en de “leerwerkplekaanbieder” (LWA) (die in principe tevens de werkgever is ), de
2
De Raad LLL opteert resoluut voor het ruime begrip’werkplekleren’ i.p.v. ‘stage’; de raad doet in deze tekst een poging om de begrippen die in de omzendbrief voor het leerplichtonderwijs ingevuld zijn vanuit de term ‘stage’ voor ‘leerlingen’, voor het volwassenenonderwijs om te zetten naar ‘werkplekleren’ voor ‘cursisten’. De ‘leerling-stagiair’ van het leerplichtonderwijs zal de ‘cursist-werkplekleerder’ zijn van het volwassenenonderwijs, het ‘stagecontract’ wordt de ‘tripartiete overeenkomst werkplekleren’ (TOW), de ‘stageplaats’ wordt de ‘leerwerkplek’, de stagegever’ wordt de ‘leerwerkplekaanbieder’ (LWA).
2
bezoldigde arbeidstijd van de cursist-werkplekleerder (die werknemer is van voormelde werkgever) geheel of gedeeltelijk als uren werkplekleren in aanmerking te laten komen. De verantwoordelijkheid, bekeken vanuit de arbeidswet- en regelgeving, ten aanzien van de cursist-werkplekleerder op de werkvloer berust bij de leerwerkplekaanbieder. Op de cursist-werkplekleerder zijn die arbeidswettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing die vigeren in het land waar het werkplekleren plaatsvindt (tenzij in de tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW) met een buitenlandse “leerwerkplekaanbieder” het principe van de "rechtskeuze" is opgenomen en zodoende de Belgische arbeidswet- en regelgeving, voor zover niet in strijd met of minder gunstig dan de plaatselijke wetgeving, toegepast wordt). Voor wat België betreft gaat het concreet om: -
de wet tot instelling van arbeidsreglementen van 8 april 1965; de wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comité's van 5 december 1968; de arbeidswet van 16 maart 1971; de feestdagenwet van 4 januari 1974; de wet betreffende de sociale documenten van 23 oktober 1978; de wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk van 4 augustus 1996; voor werknemers uit de openbare sector geldt (gelden) de vigerende reglementering(en) die van toepassing is (zijn) op de tewerkstelling binnen de overheid.
Op twee van voormelde wetten wordt even ingegaan. De wet van 8 april 1965 stelt dat elke werkgever uit de privé-sector een arbeidsreglement moet opmaken houdende de specifieke regels en arbeidsvoorwaarden die in de onderneming van kracht zijn en waaraan de werkgever en de werknemer zich moeten houden. Dit arbeidsreglement geldt ook voor de cursist-werkplekleerder, hoewel het niet uitgesloten is voor hem een afzonderlijk of aangepast arbeidsreglement te hanteren. Het “reglement werkplekleren” (zie verder), als annex bij de tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW), mag niet met het arbeidsreglement worden verward! Indien er een afzonderlijk of aangepast arbeidsreglement voor de cursist-werkplekleerder wordt gehanteerd, dan is het wel aangewezen dit te controleren op eventuele tegenstrijdigheden met het “reglement werkplekleren”. Als bijkomende bescherming kan ook dit arbeidsreglement door de betrokken partijen worden ondertekend. Ingevolge de welzijnswet van 4 augustus 1996 moet de leerwerkplekaanbieder instaan voor: - de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van elke (gelijkgestelde) werknemer; - de terbeschikkingstelling van werkkledij en persoonlijke beschermingsmiddelen; - de informatie en opleiding over specifieke veiligheids- en gezondheidsaspecten op het werk, in aansluiting op de algemene veiligheids- en gezondheidsopleiding door het centrum die via de leerplannen moet zijn gewaarborgd. Inzonderheid de eerste twee punten zijn relevant voor het openstellen van ondernemingen voor cursisten-werkplekleerders.
3
Wat veiligheid en gezondheid betreft wordt daarom verwezen naar de specifieke regeling vanaf het schooljaar 2005-2006 die in bijlage 1 aan de omzendbrief SO/2002/09 gaat. Wat de werkkledij en de persoonlijke beschermingsmiddelen betreft is het aangewezen om hierover afspraken te maken in de tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW). Voor de cursist mag dit geen bijkomende kosten genereren bovenop de kosten die de cursist al gemaakt heeft voor het aanschaffen van werkkledij en/of persoonlijke beschermingsmiddelen die vereist zijn in het kader van de opleiding in het centrum.
5
Volume en spreiding
5.1
Volume
Het aantal lestijden van de module(s) in het opleidingsprofiel die onder de vorm van werkplekleren wordt (worden) aangeboden, stelt enkel het minimum aantal uren voor dat de cursist effectief op de leerwerkplek aanwezig is om competenties te verwerven in het kader van zijn opleiding van het volwassenenonderwijs. Onderwijsjuridisch gezien geven de opleidingsprofielen enkel het minimum aan. In de leerplannen bepalen de centra gezamenlijk het totale volume aan praktijkervaring dat in het kader van één en dezelfde opleiding van een cursist wordt verondersteld, zodat er tussen de centra onderling geen discrepanties zijn, en zodat er transparantie is t.a.v. de cursisten. Vooral in die gevallen waar vanuit de sector een omvangrijk aantal uren werkplekleren vereist is in de opleiding (bijv. meer dan 200 uur), pleit de werkgroep ervoor om niet al die uren in het opleidingsprofiel op te nemen onder de vorm van modules. Dit om de inschrijvingsgelden t.a.v. de cursisten wat te drukken, en om ook voor de overheid geen onnodige meerkost te genereren. 5.2
“Inhalen” van werkplekleren
Vanuit de optiek dat de doelstellingen van het curriculum onverkort dienen gerealiseerd, kan het centrum, in hoofde van een individuele cursist, al dan niet beslissen tot het inhalen van het werkplekleren indien deze cursist omwille van ziekte of een andere gewettigde reden het werkplekleren niet op het voorziene tijdstip heeft kunnen verrichten. Over de mogelijkheid en de eventuele modaliteiten voor het inhalen van werkplekleren worden afspraken gemaakt in de tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW). 5.3
Spreiding en organisatie van het werkplekleren
De spreiding en de organisatie van werkplekleren maken het voorwerp uit van de tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW) tussen het centrum, de cursist en de werkgever (zie verder).
6
De leerwerkplekaanbieder (LWA)
De LWA is de organisatie die de cursist-werkplekleerder opleiding en vorming wil bezorgen in het kader van één of meer van haar reële arbeidsposten.
4
Die organisatie kan zich zowel in de profit- als in de non-profit sector situeren, alsook in de overheidssector, met dien verstande dat het een organisatie betreft die de sociale bijdrage voor zelfstandige arbeid voor ten minste één persoon moet betalen ofwel ten minste één werknemer moet tewerkstellen waarvoor de werkgeversbijdrage in de rijkssociale zekerheid wordt betaald.
7
Tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW) en reglement werkplekleren (REW)
De tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW) wordt gesloten tussen drie partijen: de cursist-werkplekleerder, het centrum en de organisatie die de leerwerkplek verschaft. De overeenkomst regelt het verloop van het werkplekleren. Ze kan slechts op één cursist betrekking hebben. Ze regelt minstens de periode(s) tijdens dewelke de cursist aan werkplekleren doet, en de locatie van die werkplek. De overeenkomst wordt door elke partij of gevolmachtigde vertegenwoordiger ondertekend (in geval van een minderjarige cursistwerkplekleerder: door de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of de cursist in rechte of in feite onder hun bewaring hebben) en wordt in drie exemplaren, één voor elke partij, opgesteld vóór de aanvang van het werkplekleren. Een uniform model van tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW) wordt niet voorgeschreven. Om rechtsgeldig te zijn moet de TOW overeenkomst alleszins bevatten: -
-
-
-
de identificatiegegevens van de drie betrokken partijen (centrum, cursist, leerwerkplekaanbieder); de periode(s) tijdens dewelke de cursist van de leerwerkplekaanbieder de mogelijkheid krijgt om op de leerwerkplek competenties te verwerven in het kader van zijn opleiding van het volwassenenonderwijs, met specificering van dag(en)/maand(en) + dagelijks begin- en einduur; de “begeleider werkplekleren” en de “mentor werkplekleren”; de vermelding dat de leerwerkplekaanbieder het gezondheidstoezicht toevertrouwt aan de preventiedienst van het centrum of er zelf voor instaat en bekostigt, naargelang van het geval; de vermelding dat de leerwerkplekaanbieder een werkpostfiche ter beschikking stelt van de cursist-werkplekleerder en van het centrum; een bijlage bevattende het “reglement werkplekleren”, dat o.m. een lijst van mogelijke activiteiten in het kader van werkplekleren bevat, alsook de verwachtingen ten aanzien van de “begeleider werkplekleren” en van de “mentor werkplekleren”; een bijlage bevattende de risicoanalyse.
Het “reglement werkplekleren” (REW) is de gedragscode die van toepassing is op alle betrokken partijen en hun onderlinge verhoudingen regelt. Een uniform model van “reglement werkplekleren” (REW) wordt niet voorgeschreven. Indien het aantal TOW met dezelfde leerwerkplekaanbieder buitengewoon groot is, dan is het technisch toegelaten dat het centrum enerzijds één overeenkomst sluit met deze LWA (met opgave van alle betrokken cursist-werkplekleerders) en anderzijds één overeenkomst sluit met elke afzonderlijke cursist waarin telkens naar de eerste overeenkomst wordt verwezen; de bundeling van beide luiken (overeenkomsten) wordt dan als de individuele 'TOW' in hoofde van de drie partijen beschouwd.
5
8
Begeleiding van het werkplekleren
8.1
Begeleiding door het centrum: de “begeleider werkplekleren”
De “begeleider werkplekleren” (BEW) is een personeelslid van het centrum. De “begeleider werkplekleren” (BEW) is belast met de voorbereiding, het toezicht, de agogische begeleiding en de evaluatie van het werkplekleren van de cursist, in constructief overleg met de “mentor werkplekleren” en met de betrokken cursist. De eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling van het werkplekleren ligt nochtans bij de “begeleider werkplekleren” (BEW). Het feit dat de “begeleider werkplekleren” (BEW) slechts op gespreide momenten op de werkplek aanwezig kan zijn, ontslaat het centrum niet van de verplichting dat in het tijdsbestek dat de cursist-werkplekleerder op de leerwerkplek aanwezig is, respectievelijk dat hij zich - op normale wijze - verplaatst tussen deze leerwerkplek en zijn woon- of verblijfplaats, steeds een verantwoordelijke van het centrum bereikbaar moet zijn.
8.2
Begeleiding door de werkgever: de mentor werkplekleren
De “mentor werkplekleren” (MEW) is de zaakvoerder (= de “leerwerkplekaanbieder”) of één van zijn personeelsleden die, vanuit een aanleg voor het coachen van lerenden, de cursistwerplekleerder op de werkvloer onthaalt en begeleidt.
9
Locatie van de leerwerkplek
Voor werkplekleren en extramuros-activiteiten moet een centrum geen programmatieaanvraag indienen. Het gaat hier om leervormen, niet om bijkomende vestigingsplaatsen. Waar het werkplekleren of de extramuros-activiteit plaatsvindt (binnen of buiten het werkingsgebied van het consortium) speelt hierbij geen rol. Wanneer het werkplekleren of de extramuros-activiteit een gedeelte van een module beslaat, dan worden de cursisten geregistreerd in de vestigingsplaats waar het gedeelte in contactonderwijs wordt ingericht. Wordt een integrale module in de vorm van werkplekleren of extramuros-activiteit aangeboden, dan worden de cursisten ingeschreven bij een erkende vestigingsplaats of hoofdvestigingsplaats van het centrum.
10
Administratieve documenten
De tripartiete overeenkomst werkplekleren (TOW) en alle daarbij horende bijlagen moeten ter beschikking liggen van inspectie en verificatie.
11
Verzekeringen
Alle partijen die bij het werkplekleren van cursisten betrokken zijn, dienen sluitend verzekerd. Om van een polis te kunnen genieten, moet de onderwijswet- en regelgeving wel strikt worden gevolgd.
6
De polis van de onderwijsinstelling moet volgende rubrieken bevatten: -
burgerlijke aansprakelijkheid voor personeel en leerlingen; lichamelijke ongevallen voor leerlingen/arbeidsongevallen bij stage; rechtsbijstand voor personeel en leerlingen.
Het begrip “schoolleven” zal in de polis zo ruim mogelijk omschreven worden, met inbegrip van het werkplekleren voor cursisten en met een duidelijke vermelding van de nietverzekerde gevallen. Specifiek voor werkplekleren voor cursisten zijn twee polisuitbreidingen noodzakelijk (contacteer verzekeringsinstelling): -
polis "toevertrouwde goederen": voor de dekking van de materiële schade die de cursist-werkplekleerder onopzettelijk veroorzaakt op de leerwerkplek; polis "omnium opdrachten": voor de dekking van de materiële schade aan het voertuig van de “begeleider werkplekleren”, na tussenkomst van zijn eigen verzekering. De modaliteiten van dergelijke polis kunnen nogal verschillen, daarom moeten er sluitende afspraken worden gemaakt tussen het centrum en het personeel inzonderheid over de franchise die op de polis rust en over het maximum verzekerde bedrag.
Uiteraard zal ook de leerwerkplekaanbieder door de nodige verzekeringspolis (exploitatieverzekering) zijn gedekt.
12
Bijlage
Bijlage 1 - Welzijn op het werk voor leerlingen, studenten en cursisten die stage lopen. http://edulex.vlaanderen.be/edulex/ozb/2614.doc (FORM002614)
7