P6_TA(2005)0270 Voorlichtings- en communicatiestrategie betreffende de euro en de EMU Resolutie van het Europees Parlement over de uitvoering van een voorlichtings- en communicatiestrategie inzake de euro en de Economische en Monetaire Unie (2005/2078(INI))
Het Europees Parlement, –
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering van een voorlichtings- en communicatiestrategie over de euro en de Economische en Monetaire Unie (COM(2004)0552),
–
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio’s en de Europese Centrale Bank – Eerste verslag over de praktische voorbereidingen voor de toekomstige uitbreiding van de eurozone (COM(2004)0748),
–
gezien zijn standpunten van 16 juni 20001 inzake bepalingen betreffende de invoering van de euro,
–
gezien zijn resolutie van 6 juli 20002 over de voorlichtingsstrategie in de laatste fasen van de voltooiing van de EMU,
–
gezien zijn resolutie van 4 juli 2001 over de mogelijkheden en middelen om het bedrijfsleven bij te staan bij de omschakeling op de euro3,
–
gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
–
gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0197/2005),
A. overwegende dat het project van de voltooiing van de EMU en de invoering van de euro na zes jaar algemeen als zeer succesvol wordt beschouwd, B. overwegende dat dit wordt bevestigd door de uitstekende reputatie van de euro op de internationale financiële markten, de gestage toename van de in euro’s luidende handel en de toenemende verschuiving wereldwijd van de reserves der centrale banken van de dollar naar de euro, C. overwegende dat de voordelen van één munt en van de bijbehorende instrumenten – één monetaire politiek en een betere coördinatie van het economisch beleid – thans niet meer serieus betwijfeld kunnen worden dankzij de beschikbaarheid van goedkopere financieringen vanwege ongekend lage renteniveaus, hogere prijstransparantie, die op 1
PB C 67 van 1.3.2001, blz. 324. PB C 121 van 24.4.2001, blz. 459. 3 PB C 65 E van 14.3.2002, blz. 162. 2
middellange termijn leidt tot prijsverlaging, wegneming van wisselkoersrisico’s binnen de eurozone, vergemakkelijking van handel en reizen binnen de EU, druk op de lidstaten om een op stabiliteit gericht begrotingsbeleid te voeren, D. overwegende dat een bepaald deel van het Europese publiek desondanks een negatieve mening over de euro lijkt te hebben, met name in die lidstaten waarvan de nationale munt tegen een hoge koers aan de euro is gekoppeld; overwegende dat opiniepeilingen van Eurobarometer wat dit betreft een stijgende tendens vertonen met 68% steun bij het publiek voor de munt binnen de eurozone vóór de overgang naar de euro, kort daarna 75 % en in de eerste helft van 2004 66 %; overwegende dat de negatieve resultaten van de referenda in Zweden en Denemarken tevens een bewijs zijn voor het bestaan van weerstand bij het publiek tegen de eenheidsmunt in Europa; overwegende dat opiniepeilingen in de nieuwe lidstaten eveneens een zeker scepticisme jegens de invoering van de euro weerspiegelen dat voornamelijk door een gebrek aan relevante informatie wordt veroorzaakt; E. overwegende dat deze indrukken voor een groot deel het gevolg waren van bepaalde fouten tijdens de overgang, ondanks het feit dat het politiek en technisch een nuttige en buitengewoon succesvolle operatie was, met een effect van slechts 0,2% op de inflatie; overwegende dat niet genoeg aandacht is geschonken aan de gevolgen van de overgang voor de gemiddelde consument, die de prijzen van alledaagse artikelen en diensten zag stijgen, en voor de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) die onvoldoende waren geïnformeerd en niet over voldoende contant geld beschikten; overwegende dat het achteraf gezien duidelijk een vergissing was om de voorlichtingscampagnes over de euro zo snel na de fysieke invoering te beëindigen, F. overwegende dat het van belang is om naast de kwantitatieve opiniepeilingen van Eurobarometer ook te beschikken over kwalitatieve peilingen van de diepere redenen voor de houding van burgers ten opzichte van de euro; overwegende dat alleen door middel van diepgaande interviews de echte redenen kunnen worden opgespoord waarom bepaalde bevolkingsgroepen de euro afwijzen en sceptisch tegenover de EMU staan; deze redenen kunnen vervolgens als basis worden gebruikt voor gerichte voorlichtingsstrategieën voor bepaalde (eurosceptische) maatschappelijke groepen, waarbij de selectie van groepen een zaak van de betrokken lidstaten en hun nationale voorlichtingsfunctionarissen dient te zijn, G. overwegende dat de ervaringen van het bedrijfsleven en de resultaten van mediastudies op het gebied van 'after-sales marketing' kunnen worden benut om ook na de invoering van de euro het belang van de boodschap opnieuw te bevestigen; overwegende dat het belangrijk is om niet alleen in de aanloop naar de invoering van de euro vertrouwen bij de bevolking op te bouwen, maar dat vertrouwen ook te bevestigen bij diegenen die reeds overtuigd van de juistheid van hun beslissing, en hun meningen te vormen door communicatieve berichtgeving en evenementen ook na de invoering van de euro, H. overwegende dat een coherente, grootscheepse en duurzame voorlichtingsstrategie over de euro en de EMU nodig is om de eenheidsmunt te steunen, de herhaling van vroeger gemaakte fouten te voorkomen en de toetredende staten op een soepele overgang voor te bereiden; overwegende dat de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB), onder het democratisch toezicht van het Europees Parlement, en samen met de financiële autoriteiten van de lidstaten, de belangrijkste organen zijn die de verantwoordelijkheid voor het succes van de strategie dragen,
I.
overwegende dat het op middellange tot lange termijn onvermijdelijk is dat de nieuwe lidstaten een enigszins hogere inflatie dan de eurozone zullen hebben, onafhankelijk van de invoering van de euro, ten gevolge van de grote nog steeds aanwezige verschillen in prijsniveaus en de vele aspecten van het complexe inhaalproces,
J.
overwegende dat, in de context van het Europees democratisch proces, iedere informatieen communicatiecampagne betreffende een Europees onderwerp, om doeltreffend te zijn, deel moet uitmaken van de algemene voorlichtings- en communicatiestrategie van de Europese Unie, zodat de burgers op coherente wijze wordt getoond welke voordelen de Unie hun biedt in hun dagelijks leven,
1.
verwelkomt de voordelen van de EMU zoals prijsstabiliteit, lagere transactiekosten, grotere prijstransparantie binnen de eurozone, geringere volatiliteit op de internationale valutamarkten en bescherming tegen schokken van buitenaf, rentetarieven van recordlaagte, lage hypotheekrente en gemakkelijker reizen; steunt de euro als krachtig symbool van de Europese integratie en als middel om de Europese burgers dichter bij de idealen te brengen die aan de Unie ten grondslag liggen;
2.
stelt vast dat de euro bij bepaalde burgers klaarblijkelijk niet populair is; is van mening dat dit in tegenspraak is met het feit dat de euro mogelijkerwijs het succesvolste Europese project is dat ooit is gestart; is van mening dat de eenheidsmunt verder prioriteit verdient in de voorlichting door de EU; is overtuigd dat de voordelen van de euro en van de EMU – prijsstabiliteit, lage hypotheekrente, gemakkelijker reizen, bescherming tegen fluctuaties van wisselkoersen en schokken van buitenaf – ook in de toekomst uitvoerig aan het publiek moeten worden verkocht en uitgelegd; is van mening dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op het informeren en het op de hoogte houden van Europese burgers, consumenten en KMO's die onvoldoende mogelijkheden hebben om zich onmiddellijk aan transacties in euro aan te passen;
3.
is van mening dat de campagne voor de euro en de EMU zich ook moet richten op kleine plaatsen en afgelegen regio's waar de mogelijkheden voor voorlichting aan het publiek ook heden ten dage nog beperkt zijn; is van mening dat in iedere lidstaat desgewenst dubbele prijsaanduiding (in nationale valuta en euro) moet worden gehandhaafd tot de burgers – vooral in de genoemde regio's - volledig met het systeem vertrouwd zijn;
4.
acht het van cruciaal belang dat de beleidsmakers volledige politieke verantwoordelijkheid dragen voor de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk monetair beleid en een betere economische coördinatie, aangezien een blijvend gezonde euro tot de algehele bevordering van de Unie zal bijdragen en de populariteit van de euro ook belangrijk is wat betreft de eventuele ratificatie van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa;
5.
steunt een nauwere coördinatie van het economische beleid tussen de lidstaten en een verstandig begrotingsbeleid binnen de grenzen van een hervormd, maar krachtig stabiliteits- en groeipact; is ervan overtuigd dat het in beginsel door de Europese Raad van Brussel op 22 en 23 maart 2005 vastgestelde herziene stabiliteits- en groeipact, samen met de relevante Gemeenschapsverordeningen betreffende bepaalde onderwerpen, mits op uniforme wijze in de lidstaten uitgevoerd, zal kunnen bijdragen aan de economische stabiliteit op lange termijn van de lidstaten en aan hun aanpassing aan de doelstellingen van de Lissabonstrategie; onderstreept dat de lage economische groei na de invoering van de
euro niet is veroorzaakt door de overgang naar de nieuwe munt maar door een gebrekkige uitvoering van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en door het feit dat de doelstellingen van Lissabon niet zijn gehaald en dat structurele hervormingen zijn uitgebleven; 6. verwelkomt het nieuwste verslag van de Commissie over haar communicatiestrategie inzake de euro, doch stelt vast dat het gezien het prevalerende gebrek aan populariteit te optimistisch van toon is; verzoekt de Commissie haar voornaamste communicatiedoelstellingen na te streven en details uit te werken ten aanzien van de stappen die voor het bereiken daarvan nodig zijn; beklemtoont dat het van belang is meer gebruik te maken van moderne marketingtechnieken, als het erom gaat het publiek van de EMU te overtuigen en door de EMU, de euro en zijn voordelen als aantrekkelijk "pakket" te verkopen; 7.
is het met de Commissie eens dat de voorlichtingscampagne moet worden toegesneden op de cultuur, taal, heersende publieke opinie en bezorgdheden van de burgers van de betrokken lidstaten, evenals op de vraag of een land reeds onderdeel van de eurozone is, op korte of middellange termijn zal toetreden tot de eurozone of daarbuiten wil blijven;
8.
houdt vast aan zijn steun voor het Prince-programma en dringt aan op een verhoging van de daarvoor beschikbare middelen; is ervan overtuigd dat de interinstitutionele dialoog over de euro door de Interinstitutionele Groep voor voorlichting kan worden verbeterd; waarschuwt ervoor dat het cofinancieringsbeginsel dat aan het Prince-programma ten grondslag ligt, tot aanmerkelijke problemen en vertragingen bij de invoering van de euro in de nieuwe lidstaten, die niet over de nodige begrotingsmiddelen beschikken, kan leiden;
9.
is van mening dat het van belang is rekening te houden met de bezorgdheid van de burgers in de drie oude lidstaten die niet tot de euro-zone behoren – Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk – en verzoekt de Commissie de regeringen van die lidstaten te steunen in hun streven een sceptisch publiek van de euro te overtuigen, indien deze regeringen zulks wensen;
10. is ervan overtuigd dat de recente EU-uitbreiding de EMU en de eenheidsmunt voor grote uitdagingen zal stellen; is van mening dat de Commissie haar inspanningen erop moet concentreren, de nieuwe lidstaten te ondersteunen bij het voorbereiden van hun burgers op de invoering van de euro door middel van intensieve voorlichtingscampagnes, toezicht te houden op de uitvoering van de in dat kader reeds gestarte campagnes en regelmatig verslag uit te brengen over de uitvoering van de nationale actieplannen voor de invoering van de euro; 11. stelt vast dat door middel van een vereiste van dubbele prijsaanduiding, bijvoorbeeld van ten minste drie maanden vóór de invoering van de euro tot maximaal 12 maanden erna, ten eerste de angst van de bevolking voor door de euro veroorzaakte prijsstijgingen kan worden verminderd en ten tweede een zekere druk op bedrijven en dienstverleners kan worden uitgeoefend om de overgang op de euro niet te gebruiken als voorwendsel voor prijsverhogingen; is van oordeel dat dubbele prijsaanduidingen als nationaal wettelijk vereiste of in de vorm van door kamers van koophandel geïnitieerde vrijwillige gedragscodes of akkoorden tussen de economische en sociale partners, hun waarde hebben bewezen bij de invoering van de euro in een groot aantal van de eerste 12 landen van de eurozone;
12. doet een beroep op de Commissie rekening te houden met de angst voor prijsstijgingen onder het publiek in de nieuwe lidstaten; gelooft dat de in de huidige eurolanden opgedane ervaringen met malafide praktijken en gevallen van buitensporig naar boven afgeronde prijzen zodanig moeten worden benut dat dergelijke gedragingen in de toekomstig toetredende eurolanden kunnen worden voorkomen; is van oordeel dat het verschil tussen de normale jaarlijkse inflatie en prijsstijgingen door de invoering van de euro in alle lidstaten aan de burgers moet worden uitgelegd; 13. stelt vast dat in vergelijking met de oude lidstaten in de nieuwe lidstaten meer financiële transacties in contante vorm plaatsvinden, en in mindere mate via elektronische betalingswijzen; dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de nationale centrale banken op aan hiermee bij de voorbereiding van de overgang in de nieuwe lidstaten rekening te houden; nodigt hen uit de overgang te benutten om het aantal elektronische betalingen en pinbetalingen op te voeren; is ervan overtuigd dat een korte periode van dubbele circulatie de beste optie voor een succesvolle overgang in de nieuwe lidstaten vormt; 14. is van mening dat de optimale werkwijzen en kennis die bij de vorige omschakeling zijn opgedaan, hun nut zullen kunnen bewijzen bij de omschakeling in de nieuwe lidstaten en bij de komende uitbreiding en de voorbereidingen in de nieuwe kandidaat-lidstaten; 15. verzoekt de Commissie meer gewicht aan de overlegprocedures met de sociale partners toe te kennen, om rekening te kunnen houden met de behoeften van het publiek en met name van bepaalde maatschappelijke en economische organisaties; 16. verzoekt om aanvullende middelen voor de oprichting in iedere lidstaat van een nationaal forum voor de euro onder de bevoegdheid van de minister van Financiën, en in nauwe samenwerking met de nationale centrale banken, een systeem dat zijn nut reeds bij eerdere gelegenheden heeft bewezen; is van mening dat de EU steun moet geven aan "twinning"projecten waarin de oude lidstaten kunnen helpen bij de verspreiding van optimale werkwijzen en de overdracht van deskundigheid op het niveau van ministeries van Financiën en centrale banken; verzoekt de Commissie specifieke verslagen op te stellen gebaseerd op de beste praktijken en om de nationale, regionale en lokale autoriteiten aan te moedigen lokale meldpunten in te stellen, waar iedereen melding kan maken van misbruiken, zoals ongerechtvaardigde prijsverhogingen; 17. roept de Commissie op het belang te erkennen van een actieve rol voor het Europees Parlement, de nationale parlementen en de regionale en lokale overheden bij de planning en uitvoering van de communicatiestrategie voor de euro en de EMU; is van mening dat de betrokkenheid van deze organen het democratisch gehalte van de dialoog over de communicatiestrategie zal vergroten, waardoor deze beter op de punten van zorg onder het publiek kan inspelen; 18. verzoekt de ECB, in haar jaarverslag of in een speciaal verslag, een jaarlijkse kwantitatieve analyse op te nemen – waarover in het Europees Parlement zal worden gedebatteerd – van de voordelen die de euro voor de gewone burger heeft opgeleverd, met concrete voorbeelden van de manier waarop het gebruik van de euro een positief effect op het alledaagse leven van burgers heeft gesorteerd;
19. verzoekt de Commissie specifieke opiniepeilingen te houden onder KMO's in heel Europa om de mate van acceptatie van de munt in die sector in te schatten; benadrukt het belang om de exploitanten van automaten bij de communicatie- en omzettingsstrategieën te betrekken, omdat zij een belangrijke rol spelen voor de acceptatie van de nieuwe munten en bankbiljetten in het dagelijks leven van de burgers; 20. dringt er bij de bankensector op aan ervoor te zorgen dat geldautomaten de klanten van meer lage coupures voorzien - daar de meeste contante betalingen niet meer dan 15 à 20 EUR belopen –, om zo het nodige bedrag aan kasgeld van winkeliers te verkleinen en aldus het berovingsrisico te verminderen; merkt voorts op dat dit tevens het risico dat consumenten vervalsingen als wisselgeld ontvangen, vermindert; 21. verzoekt de Commissie een analyse te publiceren, waarover in het Europees Parlement zal worden gedebatteerd, over het buitensporig hoge aantal biljetten van 500 EUR dat in omloop is en waarvan de uitgifte in 2005 tot 190 miljoen bankbiljetten is verdubbeld op grond van de grote vraag van de economische actoren in de eurozone; heeft begrip voor de voordelen van het biljet van 500 EUR als contant spaartegoed, maar waarschuwt voor de aan zulke grote biljetten verbonden risico’s als witwaspraktijken en criminaliteit; 22. stelt vast dat het percentage elektronische transacties is toegenomen en heeft daarom zijn twijfels over de zin van de handhaving van het biljet van 500 EUR, dat aanvankelijk nodig werd geacht om met de gewoonten van consumenten in sommige lidstaten rekening te houden; 23. doet een dringend beroep op de ECB om cijfers te publiceren over de verdeling van de vraag naar biljetten van 500 EUR over de diverse centrale banken; 24. betreurt de nog steeds hoge kosten voor het grensoverschrijdende klein betalingsverkeer in euro's, hoewel Verordening (EG) nr. 2560/2001 betreffende grensoverschrijdende betalingen in euro1 tot reële verlagingen van de kosten voor gestandaardiseerde grensoverschrijdende betalingen in euro’s heeft geleid; ondersteunt de schepping van één Europese betalingszone; verzoekt de Commissie op dit gebied omvattende regelgeving te ontwikkelen en deze gelegenheid aan te grijpen om de elektronische betalingssystemen in de EU te harmoniseren teneinde de gewoonlijk door de consumenten en de KMO's gedragen kosten te reduceren; wijst erop dat het systeem voor zijn effectiviteit is aangewezen op het vertrouwen van de consumenten, dat weer van erkenning van hun rechten afhankelijk is; 25. verwelkomt het feit dat de ECB aan een tweede generatie bankbiljetten werkt; is overtuigd dat de euro vanwege zijn grootschalige circulatie bijzonder ontvankelijk is voor vervalsingen en dringt er bij de ECB op aan om bij de ontwikkeling van de nieuwe generatie bankbiljetten uiterst waakzaam te zijn en de huidige ervaring in aanmerking te nemen; is van mening dat Europol en de politie van de lidstaten een prioriteit van deze kwestie dienen te maken; 26. is van mening dat de interinstitutionele dialoog over de euro via de Interinstitutionele Groep voor voorlichting kan worden verbeterd; verzoekt de Commissie de schriftelijke
1
PB L 344 van 28.12.2001, blz. 13.
viermaandelijks actualisering van het Prince-programma aan het Europees Parlement te blijven sturen; 27. bevestigt zijn voornemen, tot uitdrukking gebracht in zijn resolutie van 12 mei 2005 over de uitvoering van de voorlichtings- en communicatiestrategie van de Europese Unie1, om de interinstitutionele samenwerking op dit punt te verdiepen door jaarlijks een groot debat te organiseren, op basis van een verslag van de Commissie, waaraan zal worden deelgenomen door de commissies die een algemene of gedeeltelijke bevoegdheid hebben op dit gebied, alsmede door de Raad; 28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
Aangenomen teksten van die datum, P6 TA(2005)0183.