Voorjaar op 64 graden noorderbreedte Overal op het noordelijk halfrond breekt de lente eindelijk twijfelend door. Maar terwijl de vorst hier is verdwenen, alles een vriendelijk groen waas krijgt en je aan terrasjes gaat denken, is het op IJsland nog bitter koud en grotendeels wit. Dat winterse maakt een bezoek extra spectaculair, zeker omdat je door de 'normale' dag- en nachtlengtes alles prima kunt zien. Omdat motorrijden en kamperen bij dagtemperaturen van gemiddeld min acht en nachtwaarden van rond de min vijftien natuurlijk geen doen is, boeken we een semi-georganiseerde reis. Anders gezegd, vlucht, auto en overnachtingen regelen we al in Nederland, de rest doen we op de bonnefooi. Als we in de middag onder een stralende zon en door felblauwe luchten over ons bestemmingseiland vliegen, is al meteen duidelijk dat voorjaar hier iets heel anders is dan bij ons. De captain meldt in vloeiend IJslands en steenkolenengels dat de temperatuur op Keflavik (spreek uit: Keplaviek) minus vier graden Celsius bedraagt. Als we door onze patrijspoort naar buiten loeren, zien we dat een groot deel van het land onder ons nog spierwit is. Macadam Onze four wheel drive staat geparkeerd onder een deken van sneeuw en ijs, zodat we pas na enig veeg- en krabwerk en met de stoelverwarming aan op weg kunnen. Althans, voor het eerste deel van de rit, want daarna wordt het veel meer op pad. Behalve de 1339 kilometer lange ringweg rond het eiland en enkele wegen in het binnenland - en natuurlijk in de hoofdstad - zijn de routes namelijk van het type macadam, Het schiereiland Dyrhólaey. steenslag of hoe je een ongeplaveide weg ook wilt noemen. Plaatselijke autoverhuurders schrijven dan ook voor dat je met een tweewiel aangedreven vehikel die ongepleisterde wegen niet mag berijden, waardoor je het leeuwendeel van de machtige natuur zou moeten missen. En over de wegenwet gesproken: net als overal in wat we voor het gemak maar Scandinavië noemen is de politie er streng, op het rigide af, en zijn sommige
boetes er draconisch, zoals een vaderlandse justitieminister het ooit dreigend uitdrukte. Verder is de maximumsnelheid voor het hele eiland bepaald op negentig in het uur, en dat is bar weinig als je je over de bijna geheel verlaten asfaltstroken voortbeweegt. En voor de feestneuzen onder ons: het toegestane promillage is vastgesteld op 0,05. Feitelijk nul dus, maar er zijn nu eenmaal mensen die van nature enige drank in hun bloed hebben… Binnenstad De eerste nacht brengen we door in een betonnen hotelkolos vlakbij Reykjavik. Dat halve uur wandelen naar het centrum is misschien best aangenaam bij een graad of vijftien, maar niet bij geen zon meer, tien onder nul en een snijdende wind. Daarom is het fijn dat een pendelbusje de gasten op gezette tijden naar en van de binnenstad rijdt. Stel je van dat stadscentrum echter niet al te veel voor, want met enkele doorgaande straten met relatief oude stenen en houten huizen met enkele verdiepingen heb je het wel gehad. Van de driehonderdduizend IJslanders woont de helft in de hoofdstad, en van hen dan weer het overgrote merendeel in de uiterst ruim opgezette buitenwijken. Restaurantjes en pubs zijn er echter zat, en die zitten ondanks de toch forse prijzen knap vol. Voor het gemak kun je zeggen dat een biertje - en een colaatje, en een bak koffie - er tussen de anderhalf en twee maal zo duur is als bij ons. Hun standaard pilsmaat is een halve liter, waarvoor je zes à zeven euro kwijt bent - omgerekend natuurlijk, want op IJsland houden ze nog altijd vast aan hun kronen. Kortom, een pintje in onze gangbare hoeveelheid doet maximaal drieëneenhalve euro; niet goedkoop, maar wel ophoestbaar. Als we in een eetcafé een tamelijk dun Mexicaans maal tot ons nemen - de IJslandse eetcultuur is terecht niet beroemd en zeer op de VS georiënteerd -, geflankeerd door pilsje en wijntje, blijkt dat de inwoners zich meer op Groot-Brittannië richten dan op hun Noorse oosterburen. De bierglazen zijn domweg 'English pints' en op het mega-
scherm zendt Sky een wedstrijd uit de FA Cup uit. Het aanwezige jongvolk heeft iets van beide culturen: behoorlijk dronken en zeer luidruchtig. Þingvellir De volgende dag gaan we niet te vroeg op reis, want we willen nog wat drank voor onderweg inslaan. Dat moet, net als elders in het Europese noorden, in een staatswinkel, hier Vinbud gedoopt. En ook hier hebben die dezelfde vervelende en onzinnige schaarsheid en openingstijden: pas vanaf elf uur kun je er terecht, in een verder al uren open overdekt en overdreven verwarmd winkelcentrum. Over asfalt verlaten we de bebouwing richting noordoosten, maar niet voor lang. Kort nadat we de ringweg nummer één bij Mosfellsbaer hebben verlaten en naar Þingvellir (uitgesproken op z'n Engels, dus Thingvellir) tuffen, geeft een hier veel voorkomend verkeersbord aan dat het plaveisel ophoudt. Deze weg is duidelijk niet onlangs gevlakt - dat kan ook niet, want de vorst zit nog meters diep in de bodem - en we stuiteren moeizaam voort, over kale heuvelruggen en uitlopers
De Strokkur spuit heel regelmatig en heel hoog.
van dode vulkanen, met sneeuw en ijs op alle toppen rond ons. Þingvellir is om twee redenen wereldberoemd, in elk geval op IJsland. Ten eerste is het een zes kilometer brede en veertig kilometer lange verzakking van de aardkorst, een plek waar de Amerikaanse en Europese aardschol elkaar schurend raken. Het gevolg is IJsland: een vulkanisch zeer actief en nog altijd in oppervlakte en hoogte groeiend gebied. Daarom staat het op de Werelderfgoedlijst van de V N. Maar Þingvellir is ook de plaats waar in het jaar 930 voor het eerst ter wereld een echte volksvergadering is gehouden, het Alþing genaamd. Kortom, het is de geboortestee van de moderne democratie en een nationaal symbool.
Strokkur Nog altijd noordoostwaarts hobbelend en steeds verder stijgend bereiken we het watermerk van het land, de streek rond Geysir. Nu weet een hond dat wij onze warmwatermachines-op-gas naar die heetwaterspuiters hebben genoemd, maar de eerste ontmoeting met 'the real thing' is toch ronduit overweldigend. Als we uitstappen, giert een ijskoude wind over het kale rotslandschap, slechts her en der opgeleukt met enkele struiken en verwarrend lage boompjes. IJsland wordt wel het land zonder bomen genoemd, en terecht. Een van de folkloristische mopjes luidt dan ook: Wat moet je doen als je in een IJslands bos de weg kwijt bent? Opstaan! Geharnast in bergschoenen, skikleding, muts en handschoenen - en die zon stralen, man! - wandelen we op de Strokkur toe, de qua regelmaat betrouwbaarste geiser van het land. Elke vier tot acht minuten davert die een tien tot twintig meter hoge straal kokend water uit z'n binnenste. Even verderop ligt de Geysir himself, ooit de grootste en mooiste van het land, maar die doet het nauwelijks meer sinds enkele ongeduldigen hem met zeepsop hebben volgegooid De Skogafoss en omgeving. om hem buiten zijn eigen regelmaat om te doen spuiten. Het resultaat: een tamelijk dode reuzengeiser. Enkele minuten verder per wagen belanden we bij de Gullfoss, de Gouden Waterval, een van de mooiste van het land. Ook hier zijn we weer zo'n beetje de enigen in dit jaargetijde, maar wat missen al die zomerkomers toch een hoop. Vanwege de harde wind en de vrieskou is de enorme waterstroom namelijk nog imposanter dan anders. De ijsblokken storten zich samen met het blauwwitte water met donderend geraas in twee etappes de ruige kloof in, terwijl de zo ont-
stane damp meteen weer op de omliggende rotsen bevriest. Een (voor stripliefhebbers bekend) Don Lawrence-achtig - zeg maar buitenaards - schouwspel is het resultaat. Echt waar, nog nooit zo'n machtige waterval gezien. Skogafoss Door een morenelandschap zoeven we redelijk comfortabel want asfalt - naar het zuidoosten. Dit is een van de uitstroomgebieden van vulkanen en gletsjers, en wat dat kan betekenen, herinneren de nieuwsvolgers onder ons zich vast nog wel. Zicht op de bevroren baai... Toen bijvoorbeeld de Hekla, IJslands bekendste vulkaan (1491 meter), in 2000 voor de zoveelste keer uitbarstte, sleurde zijn rotsen-, ijsblokken- en modderstroom hele wegen en bruggen van de kaart. Bij de vlakke en relatief brede kuststrook aangekomen is het weer watervallentijd. We bekijken de Seljalandsfoss, een hoge maar dunne straal water die van de rotsen naar beneden sproeit. 's Zomers kun je achter het watergordijn langs lopen, maar aangezien we geen schoenen met spikes aan hebben, beginnen we daar maar niet aan, want op het pad kun je alleen maar schaatsen. Ook de enkele kilometers verderop gelegen Skogafoss is een bezienswaardigheid. Deze 'boswaterval' doet zijn naam geen eer aan, want zoals gezegd, er is hier helemaal geen woud, maar mooi is ie wel. Een brede en traag ogende waterdeken glijdt rustig grommend zijn zestig meters neerwaarts.
...en de buitenkant van Dyrhólaey.
Lachmeeuw Verder naar het oosten steken we weer eens van 'highway number one' af en kruipen we richting zee om het zuidelijkste punt van het land te bereiken, het schiereiland Dyrhólaey. In
de zomer stikt het hier van de meeuwen, sterns en papegaaiduikers, maar nu is het op een enkele lachmeeuw na sereen stil - als je het kolkende zeewater dat tegen de rotsen beukt buiten beschouwing laat tenminste. De laatste stop voor vandaag is Vik, baai of inham in gewoon Nederlands. Het plaatsje ligt mooi afgeschermd achter een fikse bult, die we maar met moeite kunnen oprijden, vanwege een flinke ijslaag en overstekende sneeuwjachten op de weg. Hoewel dit gat een regiofunctie heeft - hotels, supermarkten en reparatie-inrichtingen voor broodroosters, sneeuwscooters en vrachtwagens - is het niet meer dan een bescheiden verzameling ietwat armoedig aandoende huizen. Kortom, het is tijd om naar ons overnachtingsadres te gaan, enkele tientallen kilometers terug naar het westen. Hotel Anna is tevens een boerderij en een van de vier huizen van het gehucht Moldnapur, fraai en beschut gelegen in een kom in het landschap, met achter zich de uitlopers van een gletsjer en voor zich de weide vlakten van de kuststrook. De kamers zijn gering in getal - vijf - en de atmosfeer is rustiek. De drijvers van deze nering zijn heuse IJslanders: vriendelijk maar wat stug en met een behoorlijke kennis van het Engels. Na een heerlijke warme maaltijd met IJslands lamsgebraad nuttigen we een deel van onze meegebrachte drank in de lounge. Gelukkig weten die lokalo's ook wat alcohol hier kost en is dat geen enkel probleem. Geregeld stappen we even naar buiten om het hier gangbare noorderlicht te bewonderen, iets wat je 's zomers zelden ziet, omdat het dan bijna niet donker wordt. Steil! Met het ontbijt achter de kiezen en wat sluierbewolking beginnen we aan het volgende deel van onze ontdekkingstocht. We keren nog even terug naar Vik om te kijken of de ringweg verder oostwaarts vandaag wél berijdbaar is, maar ho maar: het ijs ligt er nog net als gisteren zo'n vijf centimeter dik op. Over die glijbaan gaan Nu loopt weg F221 echt dood.
we mooi niet die tweehonderd kilometer glibberen naar 's lands mooiste en grootste gletsjermeer, letterlijk Jökulsárlón. Op naar de F 221 dan maar, een ongeplaveid karrenspoor dat je in elf kilometer naar de voet van de Myrdalsjökul moet brengen. Ter illustratie: over de eerste negen kilometer doen we ongeveer een half uur. In het dal de eerste stukken omhoog kruipen gaat nog wel, maar naarmate we hoger komen, nemen sneeuw, ijs en vooral wind de overhand. Bovendien zijn sommige gaten in het pad zo diep en worden de verraderlijke sneeuwvelden zo massaal, dat we zelfs met onze terreinwagen in de lage gearing geregeld dreigen vast te lopen. Gesneeuwzandstraald door een gierende storm zijn we na zeven keer steken - je moet hier en nu echt niet van de weg afraken - gekeerd op het rotspad en zoeken we de relatieve warmte van het laagland weer op. De vlakbij gelegen F 222 is korter, minder steil en gaat minder hoog, maar is zeker de moeite waard. Ook dat pad eindigt bij een gletsjertong, een andere uitloper van de Myrdal. We klauteren over enorme rotsblokken door een kale steenwoestijn, tot we bij het bijna gitzwarte ijs aankomen. En verrek, de dooi zet toch voorzichtig in, want her en der stromen en sijpelen kleine waterstroompjes.
onderaardse omstandigheden in combinatie met de wind de korte wandeling kan eindigen in kotsen of flauwvallen. We spreken uit ervaring, want allemachtig, wat een ruft hangt daar. We hebben écht op het punt gestaan om te keren, maar na een korte herbeademingspauze hebben we toch maar doorgezet, want jongens, wat een gaaf gezicht is dat. Het borrelt en rookt overal om je heen, de rotsen en het water zijn gifgroengeel van kleur, en het geheel doet je je wederom op een andere planeet wanen.
Bláa Lónyþ De laatste pleisterplaats van onze reis ligt op een boogscheut afstand van de Bláa Lónyþ, de Blue Lagoon in goed Engels. In dit vervreemdende maanlandschap van lava hebben slimme jongens een buitenzwembad gecreëerd. En dan niet zo een die je overal op dit eiland tegenkomt, gewoon een met water gevuld gat in de bodem, nee, een milieubewust aangelegd complex met conferentieruimtes, museum, restaurant en bar. Het water komt achttienhonderd meter diep uit de aardkloot, is zeventig graden, wordt door een kolossale warmtewisselaar geleid, wekt stroom op, en vloeit dan op een menselijke temperatuur in een groot en elegant geboetseerd meer. En dus kun je er 's zomers en 's winters zwemmen in het kiezel-, blauwwier- en mineralenZwavelstank houdend water. De melkachtige blauwe Het eerste stuk van onze laatste hele dag kleur, die scherp afsteekt tegen de zwarte op IJsland is vooral een reisdag. Via de de lavasteen, vind je nergens anders op aarde. betiteling stadje nauwelijks waardige woonEn buiten badderen bij min acht is wel 'cool' gebieden Hvolsvöllur en Hella en het wat natuurlijk - zeker omdat je geen scrupules grotere Sellfoss - ook al niet me moeite van hoeft te hebben dat je zinloos energie verhet uitstappen waard - gaat het westwaarts. Het dampende warme water van de Blue Lagoon. spilt, want dit warme water is letterlijk gratis. Een korte en ijskoude stop bij de geiserveldjes van Hveragerþi is na ons bezoek aan Geysir een beetje een domper. Je ziet slechts tussen een wirwar van buizen her en der wat stoom uit de aarde komen, Toegift wat echter wel goed aantoont dat aardwater hier een gewoon gebruiksartikel is. Loom en rozig geworden van het buitenbad is het tijd voor aperitief en diner in de Verder dus maar weer, richting het schiereiland Reykjanes. Op de 42, die eigengrote serre, met uitzicht op de lavavelden, de elektriciteitscentrale en de Blauwe lijk een F als voorvoegsel moet hebben, denderen we met tachtig of daaromtrent Lagune. Daarna zakken we voldaan onderuit in een van de lounges, onder het over de steentjes en door het stof; dat schiet lekker op zo. En om maar even op genot van kaarslicht, de open haard en onze eigen drankvoorraad. Het enige de feiten vooruit te lopen: op deze honderd kilometer macadam komen we welgenadeel van dit onderkomen is dat het een niet-rokershotel is, en dat is voor verteld één andere auto tegen. stokte paffers natuurlijk een groot nadeel. Maar toch ook weer niet, want omdat De stop bij de zwavelvelden van Krysuvik is een aanrader, hoewel bij bepaalde we buiten ons sjekkie moeten opsteken, staan we die avond meermaals in de
knepperende kou van min vijftien gefascineerd naar 'ons' maanlandschap te staren. Nadat de wekker om even over vijven 's ochtends heeft gepiept en we in ons dooie eentje in de serre hebben ontbeten, wacht een donkere en wereldvreemde rit van zo'n dertig kilometer naar het vliegveld. Auto inleveren, inchecken, de laatste kronen stukslaan en wachten op het vertrek - in een rookruimte, dat dan gelukkig weer wel. Als we eenmaal in een knalrode zonsopgang zijn opgestegen en het land eigenlijk intern al vaarwel hebben gezegd, krijgen we plotseling een fantastische toegift aangereikt. Het vliegtuig volgt namelijk wel een half uur lang de zuidelijke kuststrook, en wel precies de route die wij de afgelopen drie dagen hebben gereden, maar dan in omgekeerde richting. En dus zien we van een paar kilometer hoogte nog een keer al die prachtige natuurmomenten die we zelf hebben doorkruist en beklauterd. Ja, lente op 64 graden noorderbreedte, het heeft ontegenzeggelijk iets. Iets winters, iets kouds, iets wits.