Voorbereidings- en verwerkingslessen voor het bezoek aan Historisch Museum De Bevelanden te Goes “Blinken en Verzinken”
Auteurs: Irene Suk en Alexandra de Waele Derdejaars Pabo-studenten van HZ, Vlissingen Gemaakt in het kader van de minor cultuureducatie en in opdracht van het Historisch Museum De Bevelanden, Goes.
[2]
Inhoud Algemene informatie ..................................................................................................... 4 1. Het programma van het bezoek ................................................................................ 5 2. Inleiding...................................................................................................................... 6 3. Voorbereidingen op school ........................................................................................ 8 3.1 Voorbereidingsles geschiedenisverhaal Orisant ..................................................... 9 3.2 1597, Orisant, de herders ..................................................................................... 11 3.3 Voorbereidingsles Schorren en Slikken ................................................................ 13 4. Terug op school ........................................................................................................ 15 4.1 Verwerkingsles sporen maken met gips ............................................................... 16 4.2 Verwerkingsles sporen tekenen............................................................................. 18 4.3 Verwerkingsles gedicht maken ............................................................................. 20
[3]
Algemene informatie Schoolbezoek is altijd op afspraak. U kunt daarvoor contact opnemen met Lenie Welten, educatief medewerkster, bereikbaar op dinsdag en donderdag op onderstaand adres. Historisch Museum De Bevelanden Singelstraat 13 4461 HZ Goes telefoon: 0113 – 22 88 83 fax: 0113 – 21 91 54 e-mail:
[email protected] www.hmdb.nl Het Historisch Museum De Bevelanden is gevestigd in een oud gebouw dat ooit een klooster en daarna een weeshuis was. Het is gelegen in het centrum van Goes op 10 minuten loopafstand van het station. Het gebouw heeft het Internationaal Toegankelijkheids Symbool (ITS) ontvangen, dat wil zeggen dat het museum goed bereikbaar en geheel toegankelijk is voor mensen in een rolstoel.1
1
Zie ook www.hmdb.nl
[4]
1. Het programma van het bezoek Het bezoek bestaat uit de volgende onderdelen, namelijk:
Aankomst ’s morgens om 09.30 resp. 13.00. Welkomstwoord. Start met een powerpointpresentatie als introductie op het programma. Splitsen van de groep in tweeën: o De ene helft van de groep begint met een speurtocht op zaal; o De andere helft begint met een doe-activiteit archeologie. Korte pauze (als de school heeft aangegeven dit te willen). De groepen wisselen van activiteit. Gezamenlijke afsluiting. Het totale programma duurt ca. 2 uur. De activiteiten (speurtocht en doe-activiteit archeologie) duren ieder ca. 45 minuten.
[5]
2. Inleiding In dit document vindt u lessuggesties ter voorbereiding op en verwerking van het educatieve programma “Blinken en Verzinken”, bedoeld voor de groepen 7 en 8 van de basisscholen. Dit programma sluit aan bij de gelijknamige zaal “Blinken en Verzinken” van het Historisch Museum De Bevelanden in Goes. Deze lessen zijn in opdracht van het Historisch Museum De Bevelanden uit Goes gemaakt door twee derdejaars Pabo-studenten in het kader van hun minor cultuureducatie. Deze lessen sluiten aan bij de lesbrief “Blinken en Verzinken” die eveneens op de website van het museum staat en die in het kort de onderwerpen weergeeft die op zaal te zien zijn. Over het thema “blinken en verzinken”: Door de eeuwen heen werd stukje bij beetje land ingepolderd en in cultuur gebracht. Nergens zijn er zoveel polders en poldertjes als op De Bevelanden. Elke polder droeg bij aan welvaart en voorspoed. Maar er was ook landverlies. Door dijkdoorbraken verdronk het land met dorpen en al. Soms werd het overstroomde land weer ingepolderd, soms ook niet. De geschiedenis van land en water wordt hier getoond. Aan de rechterkant van de zaal landaanwinst, welvaart en rijkdom. Aan de andere kant landverlies, armoede en verdronken dorpen. "Blinken" staat voor wuivende korenvelden, goud en zilver, glas en porselein en kostbare boeken. "Verzinken" zijn de schamele resten van wat eens bloeiende dorpen waren, met potscherven, metaalvondsten, botten, bakstenen en glasscherven. In de zaal is een verdronken dorp nagemaakt, geïnspireerd op het in 1530 verdronken dorpje Gobbenoord nabij Rilland. Aansluiting bij de lessen Het bezoek aan het Historisch Museum De Bevelanden sluit aan bij verschillende kerndoelen. Voor het thema Blinken en Verzinken zijn dat de volgende: Mondeling taalonderwijs Kerndoel 1 : De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven. Kerndoel 2 : De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren. Schriftelijk taalonderwijs Kerndoel 4: De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema's, tabellen en digitale bronnen. Kerndoel 6: De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten. Gezond en redzaam gedrag Kerndoel 24: de leerlingen weten dat zijzelf en andere mensen sociale en affectieve behoeften hebben: o ze kunnen opkomen voor zichzelf; o ze kunnen rekening houden met anderen.
[6]
Mens en samenleving Kerndoel 37 De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. Ruimte Kerndoel 47: ruimtelijke inrichting Het begrip landschap, grondsoorten, ontstaansgeschiedenis met slikken en schorren horen daar ook bij. Kerndoel 48: maatregelen om bewoning mogelijk te maken in ons waterrijke land Hier komt onze voortdurende strijd tegen het water aan de orde. Begrippen als: vliedbergen, dijkaanleg, inpolderingsgeschiedenis, de vele watersnoodrampen, veenontginning (denk aan het turfgraven/ moernering en de zoutwinning/selnering. ) Tijd Kerndoel 51 : gebruik van historische bronnen Leerlingen leren over aardewerk voorwerpen van vroeger en het gebruik ervan. Kerndoel 52 : De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer. Kerndoel 53: De leerlingen leren over de belangrijke historische personen en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis en kunnen die voorbeeldmatig verbinden met de wereldgeschiedenis. Bij het bezoek worden natuurlijk verschillende tijdvakken behandeld. Voor de zaal blinken en verzinken gaat het om de volgende tijdvakken: uit de tijd van Grieken en Romeinen: Nehalennia uit de tijd van steden en staten: opkomst van de steden en het ontstaan van handel(Goes wordt rijk door de zouthandel), ambachtsheren die zich verdedigen in hun mottekastelen op een kasteelberg. uit de tijd van televisie en computer: de watersnoodramp van 1953.
[7]
3. Voorbereidingen op school Als voorbereiding op het bezoek bevelen wij u ten sterkste aan één van de twee of allebei de voorbereidingslessen uit te voeren. Zo beginnen de kinderen al met enige kennis over het onderwerp aan het bezoek en kunnen ze eerder geleerde begrippen(zoals bijvoorbeeld schorren en slikken) beter begrijpen.
[8]
3.1 Voorbereidingsles geschiedenisverhaal Orisant Groep: 7 en 8 Kerndoelen: Door deze les uit te voeren wordt er gewerkt aan de volgende kerndoelen: Kerndoel 2: De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren. Kerndoel 48: Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken. Kerndoel 54: De leerlingen leren beelden, muziek, taal, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren. Beginsituatie: Als de voorbereidingsles “schorren en slikken” is uitgevoerd hebben de leerlingen in die les de begrippen schorren en slikken leren kennen. Ze hebben al enige kennis opgedaan over het Zeeuwse kleilandschap. Opdracht: De leerlingen luisteren naar een verhaal over een ramp, naar aanleiding van het verhaal volgt een klassengesprek. Ook maken ze naar aanleiding van het verhaal een geluidsdecor. Doelstellingen: De kinderen kunnen de eventueel eerder geleerde begrippen ‘schorren’ en ‘slikken’ nu in een context plaatsen doordat ze uitgebreid in het verhaal naar voren komen. Ze kunnen zich inleven in de hoofdpersoon. De leerlingen leren dat ze door middel van geluid de sfeer van het verhaal kunnen bepalen. Dit doen ze door met voorwerpen of hun eigen lichaam de cursief gedrukte woorden te verbeelden. Werkwijze: U kunt er zelf voor kiezen of u de kinderen de antwoorden op de vragen eerst op wilt laten schrijven of dat u het mondeling doet. Achtergrondinformatie: Tijdens het bezoek aan het Historisch Museum De Bevelanden zullen de leerlingen veel informatie te horen krijgen over het thema “Blinken en Verzinken”. Omdat er in de gangbare methodes natuuronderwijs, aardrijkskunde en geschiedenis nagenoeg geen informatie te vinden is over schorren en slikken en verdronken dorpen, bieden deze lessen enige voorbereiding op het museumbezoek. Als deze onderwerpen behandeld zijn in de les zullen de leerlingen de informatie die ze in het museum te horen krijgen beter begrijpen en onthouden. Als u nog extra achtergrondinformatie wilt over het eiland Orisant en de geschiedenis dan kunt u dat hier vinden: http://www.geschiedeniszeeland.nl/themas/verdronken_geschiedenis/verdronken_land/ [9]
Inleiding: (15 -20 minuten) Het verhaal over de herders van Orisant wordt door de leerkracht verteld. Dit verhaal is een aangepaste versie uit het boek Orisant geschreven door Paul de Schipper. Tijdens deze les horen de kinderen de begrippen schorren en slikken weer aan bod komen. Nu kunnen ze deze in de context plaatsen. Kern: (15 minuten) Een klassengesprek naar aanleiding van het verhaal. Bespreek eerst de begrippen die de kinderen niet kennen of herhaal deze begrippen nog eens. Welke woorden begrepen ze niet? Wat is bijvoorbeeld een stelle? Wie weet (nog wat) een schor is? Wat is een slik (ook alweer)? Wat bedoelen ze met slijkerige vlakten? Stel de kinderen vragen nadat ze het verhaal gehoord hebben. Dit zijn zowel luister- als denkvragen. Mogelijke vragen: Hoe zou jij gereageerd hebben als jij Frans was? Hoe zou jij je voelen na zo’n ramp? Hoe zou het leven op de schorren zijn? Zou jij in dit gebied blijven wonen? Of is het te gevaarlijk? Omschrijf hoe volgens jou de omgeving eruit zag. Wat is het verschil met nu? Bestaan er nu nog zulke gebieden? Afsluiting: (20 minuten) Als afsluiting van het verhaal maken we een geluidsdecor om het verhaal extra sfeer te geven. Dit vertelt u aan de kinderen en u gaat samen met de kinderen brainstormen over de geluiden, hoe kunnen ze deze maken en met wat?( stem, voorwerpen). Stimuleer de kinderen om er goed over na te denken, ze kunnen erg goede ideeën hebben. Nadat u de geluiden met de kinderen besproken heeft verdeelt u de geluiden over de kinderen. Zeg tegen de kinderen dat ze goed moeten luisteren naar het verhaal en dat ze het geluid moeten maken op het juiste moment. De leerkracht leest het verhaal nogmaals voor( de stukken waarin geluid moet voorkomen zijn cursief gedrukt). Geluiden: Rusteloos water( fles water, schudden) Mekkerende schapen (stem) Waaien (stem) Regen (pennen, tikkende vingers) Kolkend water ( flessen water, hard schudden) Schreeuw van meeuwen (stem) Rennen door het hoge gras (ritselen met papier, stampen met voeten) Schreeuwende schapen ( hard mekkerend) Hollen (snel trappelende voeten) razende vloed (flessen water, hard schudden) [10]
3.2 1597, Orisant, de herders De zee rookt. Een nevel komt uit de schorren en blijft nog uren na het eerste ochtendlicht kleven aan het gras. De herders van Orisant torenen omhoog uit de kille mist, borstbeelden, bewegingloos wachtend. Ze staan daar zoals ze er altijd staan, wachtend tot het water hen hogerop dwingt. Er is geen wind geweest. Toch komt de vloed veel te vroeg vanmiddag. Het water is rusteloos, krachtiger dan anders. Een paar schapen mekkeren. Het water is bedrieglijk ver weggegaan deze herfstdag van het jaar 1597. De eerste zonnestraal van die dag brengt een glimlach in deze woeste omgeving. Het is een woest land, waar alleen vissen en vogels wonen. Meteen na die eenzame zonnestralen trekt de hemel dicht. Het begint te waaien en de eerste wind draagt een dunne regen mee. De herders huiveren. De winter zit de zomer op de hielen. Ze maken zich niet ongerust. De dag is gewoon begonnen. Ze zijn vanochtend vroeg met hun schapen het schor ingetrokken. Zwijgend stonden ze, urenlang. Zo hadden hun vaders gestaan, zo zouden hun zonen staan. De rand van de zee, het einde van het land, dat is hun wereld. Frans is niet bang voor de zee. Hij kent haar kracht. Hij heeft een diep ontzag voor het ongetemde water dat zich met de getijden schuimend de geulen binnenvecht. De schapen van herder Frans Coole lopen voorbij de duinen op het jonge schor. Hij kent het terrein. Het is gegroeid de laatste jaren. Zijn kudde kan er nu nog goed grazen. Straks, bij het invallen van de winter, zal het te gevaarlijk worden. Het is hier twee uur lopen vanaf Reygershil, de veilige herdersheuvel op het oostelijk deel van het eiland. Daar op de stelle woont hij met zijn vrouw Machteld en zijn kinderen. Zijn vader en zijn grootvader leefden er ook al. In de zomer leven de herders van Orisant als armoedige kasteelheren in dit niemandsland. In de winter wachten ze rustig op de stormen en springvloeden die uit het westen komen. Stormvloeden stuwen de kreken van het eiland vol en zetten de schorren onder water. Dan verdwijnt dit onbeschermde land in het schuim van de hoge golven. De zeven herders van Orisant trekken zich terug in hun lage huisjes. Niet meer dan planken hutjes, de kieren dichtgestopt met klei, onder een dak van riet en stro. Frans’ vader Adriaan heeft veel over vroeger verteld. Dat zijn ouders en grootouders vaak voor het geweld van de zee moesten vluchten, dat hele kudden schapen door de vloed werden weggespoeld. Steeds kwamen de herders terug. En altijd waren daar de waarschuwingen aan de volgende generatie. Adriaan gaf die weer door aan zijn zoon. Dan wees hij naar het noorden en zei: ‘De stroom zoekt het onder de wal bij Schouwen. Hier bij ons groeit het eiland aan, maar pas op! Het water komt altijd terug. Als de geul daar gaat wandelen, krijgen we het hier heel slecht.’ De geul was gaan wandelen, langzaam. Onmerkbaar haast, nu alweer jaren geleden, in zuidelijke richting, naar Orisant. Geulen en platen die jaren de getijen over zich heen lieten komen, begonnen om onverklaarbare redenen te veranderen. ‘Het water vecht’. Frans had ademloos toegekeken hoe de machtige stromen op elkaar botsten. Kolkend en kokend voor de kop van de grote zandplaat aan de noordkant van het eiland. Tij na tij begon het water te trekken, zand en slib meesleurend. Onder het oppervlak trok een verraderlijke kracht de brokken veen uit geulranden en voerde dat kilometers ver [11]
mee over de bodem. Op de stellen horen de herders nu elke dag het geweld van de stroom. Ze zien de woede waarmee de golven tegen elkaar opklappen, opgezweept door de westenwind. En ze beseffen dat de Oosterschelde met een nieuwe aanval op Orisant begonnen is. Is het iets in de schreeuw van de meeuwen dat de eenzame herder waarschuwt? Hij kan het niet zeggen, maar plotseling recht hij zijn rug en klautert omhoog naar de duintop. Wat hij ziet, doet het bloed uit zijn gezicht wegtrekken. Waar slikken en zoutwaterpoelen hadden moeten zijn, is alleen nog maar zee, een grootse vlakte golven. De schapen! Herder Frans Coole ziet het allemaal in een flits voor zich. Van zijn vader weet hij dat er wel eens meer van die plotselinge vloeden zijn geweest en dat de schapen erdoor verrast werden. ‘Als het water komt, doen die stomme beesten niks’ ,had zijn vader gezegd, ‘ze blijven staan, hun vacht trekt vol en ze verzuipen. Een schaap vol water is verloren.’ Frans begint te rennen, blootvoets door het hoge gras. Hij springt over smalle kreekjes, rent door het veld en glijdt door de modder langs de geulrand omlaag. Waar de greppel een uur geleden nog leeg was, moet hij nu tot borsthoogte door het snelstromende water lopen. Half zwemmend, bereikt hij de overkant. Klauwend in het gras trekt hij zichzelf omhoog. Daarachter ligt het schor waar de schapen grazen. Voor zijn ogen voltrekt zich een ramp. De losgebroken zee spoelt de schapen eenvoudig van het schor. Na de bedrieglijk lage eb van vanmorgen heeft de aanwakkerende westenwind de nieuwe vloed de Oosterschelde binnengeperst. Frans ziet twee schapen voorbijdrijven, de kop nog boven water. Ze mekkeren niet, ze schreeuwen. Zo verdwijnen ze richting het diepe open water dat Noord- Beveland van Orisant scheidt. Frans holt mee langs de kreekrand, in een wanhopige poging de dieren nog te grijpen. Tevergeefs. De doorweekte mannen werken als bezetenen. De wind slaat regen in hun gezicht. Wegzakkend in de zachte modder en half zwemmend trekken ze tientallen schapen op het droge. De razende vloed maakt een einde aan hun reddingsactie. Moe en verslagen kijken ze om zich heen. Voor hun ogen drijft het resultaat van de ramp die hen net heeft getroffen. De wind rukt de toppen van de golven af en het wegwaaiend schuim blaast laag over het donkere water. Daar dobberen bij tientallen de verdronken schapen. Het zijn dode eilandjes van platgeslagen wol, net ijsschotsen die meedriften op de stroom. Het is een armetierig groepje dat met de laatste paar schapen terug naar de veilige stelle sjokt. Achter hen is bijna het hele eiland onder water verdwenen. De volgende dag vindt de oude visser Petrus Schot in Zierikzee dode schapen aan de kaai. Een is door de springvloed op de wal gelegd, het ander ligt verstrikt in de meertouwen van een paar roeiboten. Onmiddellijk beseffend wat er aan de hand is klimt hij op de lage havendijk om uit te kunnen kijken over het water. De schapen die hij daar op de stroom ziet drijven, kan hij niet op zijn twee handen tellen. Hij draait zich om en rept zich het dorp in om het nieuws te vertellen: ‘D’r spoelen schapen aan op de kaai. Die moeten van Orisant zijn.’ De lichamen van de verdronken dieren drijven nog dagenlang rond, heen en weer gedragen door het getij van de Oosterschelde. Voor dit verhaal hebben we het volgende boek gebruikt: Schipper, P. de (2000) Orisant; verdronken eiland in de Oosterschelde,Uitgeverij Donker, Rotterdam.
[12]
3.3 Voorbereidingsles Schorren en Slikken Groep: 7 en 8 Kerndoelen Door deze les uit te voeren wordt er gewerkt aan de volgende kerndoelen: Kerndoel 47: De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap(, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing). Kerndoel 48: Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken. Beginsituatie: De kinderen weten nog niet wat de begrippen schorren en slikken inhouden. Ze hebben al enige kennis opgedaan over het Zeeuwse kleilandschap. Opdracht: De kinderen maken kennis met schorren en slikken. Ze leren wat de kenmerken zijn van schorren en slikken en waar ze voorkomen. Ze leren het verschil tussen een schor en een slik. Doelstelling: Na afloop van de les kunnen de leerlingen benoemen wat de kenmerken zijn van schorren en slikken en waar ze voorkomen. Na afloop van de les kunnen de leerlingen uitleggen hoe een schor ontstaat. Achtergrondinformatie: Tijdens het bezoek aan het Historisch Museum De Bevelanden zullen de leerlingen veel informatie te horen krijgen over het thema “Blinken en Verzinken”. Omdat er in de gangbare methodes natuuronderwijs, aardrijkskunde en geschiedenis nagenoeg geen informatie te vinden is over schorren en slikken en verdronken dorpen, bieden deze lessen enige voorbereiding op het museumbezoek. Als deze onderwerpen behandeld zijn in de les zullen de leerlingen de informatie die ze in het museum te horen krijgen beter begrijpen en onthouden. Inleiding: (5 minuten) Vertel de kinderen dat ze binnenkort het Historisch Museum De Bevelanden zullen bezoeken. Hier zullen de kinderen van alles horen over “blinken en verzinken”. Vertel dat de kinderen ook informatie te horen krijgen over schorren en slikken. U zult in deze les uitleggen wat schorren en slikken zijn. Ook doen de kinderen als afsluiting een kleine proef om een idee te krijgen hoe een schor ontstaat. Kern: (20 minuten) Als introductie kunt u onderstaand filmpje op beeldbank laten zien. Hierdoor krijgen de kinderen een kleine impressie van een schor. Het filmpje op beeldbank: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20030328_zeeklei02 (alleen te bekijken met digibord) [13]
In dit filmpje spreekt men over de kwelders bij het waddengebied, dit is de term die in het noorden van het land wordt gebruikt voor schorren. Schorren is een typische Zeeuwse benaming. Het is belangrijk voor de leerlingen dat benadrukt wordt dat de termen schorren en kwelders twee benamingen zijn voor één en hetzelfde. Zo ontstaat niet de verwarring dat er gesproken wordt over twee verschillende termen. In lesbrief “Blinken en Verzinken”staat onder het kopje “wat zijn slikken en schorren” meer informatie over het ontstaan van slikken en schorren. Op de website: http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/kwelder-en-kreekrug Staan mooie afbeeldingen van de schorren (kwelders) in Nederland Afsluiting:
(15 minuten, exclusief wegzetten flesje half uur tot een uur)
Het is het meest praktisch om de afsluiting buiten uit te voeren. Als afsluiting kunt u samen met de leerlingen een proefje doen waarbij ze een idee krijgen hoe zeeklei/schorren ontstaan. Alle leerlingen krijgen een flesje zeewater. Als hier moeilijk aan te komen is, kan er zeewater nagemaakt worden door een lepel zout en een lepel grond bij het water te voegen. Vraag de leerlingen om de dop direct op de fles te draaien en het flesje heel hard door elkaar te schudden. Vraag de leerlingen het flesje weg te zetten en het niet meer aan te raken (dit gebeurt in het echt als het vloed is) Ongeveer een half uur tot een uur. Vraag de leerlingen wat ze denken wat er gebeurt. Bekijk samen met de leerlingen wat er gebeurt. Wat ligt er allemaal op de bodem? Vraag de leerlingen nu voorzichtig wat van het water weg te laten lopen (dit gebeurt wanneer het eb wordt) Wat de leerlingen nu zien is het begin van een stukje nieuw land (schor)
(Opm. kwelders en schorren is hetzelfde! Schorren worden elders gorzen (Holland), kwelders (Friesland, Groningen) genoemd. Schorren is een typisch Zeeuwse benaming.)
[14]
4. Terug op school Nabespreking Terug op school is het belangrijk om de ervaringen van de leerlingen na te bespreken. Wat was spannend? Wat was leuk? Waarom? Vragen die aan de orde kunnen komen, zijn: Hoe vonden jullie de activiteiten? Wat ging er goed tijdens het samenwerken bij de activiteiten? Welk onderdeel vond je het interessantst? Hoe past dit bezoek bij de lessen die je eerder hebt gehad? Welke dingen herkende je? Daarnaast kunt u ook nog kiezen om één (of meerdere) van de drie verwerkingslessen uit te voeren zodat de leerlingen een mooie afsluiting van het bezoek aan “blinken en verzinken” hebben.
[15]
4.1 Verwerkingsles sporen maken met gips Groep: 7 en 8 Kerndoelen Door deze les uit te voeren wordt er gewerkt aan het volgende kerndoel: Kerndoel 44: De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik. Beginsituatie Tijdens het bezoek aan het Historisch Museum De Bevelanden hebben de kinderen gewerkt met sporen. Ze zijn nu enigszins bekend met hoe sporen eruit zien, zowel sporen van nu als sporen van eeuwen geleden. Opdracht De leerlingen gaan met behulp van gips hun eigen spoor maken. Na afloop van de opdracht kunnen ze hun “spoor” tentoonstellen. Doelstelling De kinderen kunnen met behulp (van een handleiding) een spoor van gips maken van een voorwerp dat ze zelf hebben uitgekozen. Inleiding: (10 minuten) Kom met de kinderen kort terug op het bezoek aan het Historisch Museum De Bevelanden. Tijdens het bezoek hebben de kinderen allerlei sporen in het slik gezien. Sommige van deze sporen waren oud, andere vrij nieuw. Benadruk dat ook mensen sporen kunnen achterlaten, zoals het skelet dat ze in de grafkist hebben gezien in het museum. Vertel de kinderen dat ze tijdens deze les zelf sporen gaan achterlaten. Dit doen ze door een afdruk te maken van een klein gebruiksvoorwerp. Vertel de kinderen dat mensen vroeger nooit of nauwelijks, bewust sporen hebben achtergelaten in de hoop dat latere archeologen die zouden vinden. Nu kunnen de kinderen dat wel doen. Welke sporen van nu zijn er later nog, denken de leerlingen? Benodigheden: Een garde Plastic bakje schort of oude kleren gips vaseline water een maatbeker een kom kranten een gebruiksvoorwerp (ongeveer ter grootte van de eigen hand)
[16]
Kern:
(30 minuten, exclusief laten drogen van het gips)
Handleiding voor de leerlingen: U kunt er zelf voor kiezen om deze handleiding door te nemen met de kinderen of ze zelfstandig met de handleiding te laten werken. Als u ze zelfstandig met de handleiding laat werken, geef dan duidelijk aan dat ze eerst de handleiding helemaal doorlezen voordat ze ermee aan de slag gaan. 1. Leg kranten neer op de plek waar je gaat werken. 2. Trek een schort aan ter bescherming van je kleren. 3. Lees op de verpakking van het gips, hoe je het gips moet aanmaken. Meet de juiste hoeveelheid water af in de maatbeker. 4. Doe het water in de kom, strooi daarna het gips in de kom en roer het met de garde goed door zodat het een gladde massa wordt. 5. Smeer je voorwerp in met vaseline. Op deze manier blijft het voorwerp straks niet aan het gips plakken. 6. Maak nu het bakje waarin je het gips gaat gieten een beetje nat. 7. Leg je voorwerp in het midden op de bodem van het plastic bakje en giet voorzichtig het gips in het plastic bakje. 8. Klop tegen de zijkant van het bakje om de luchtbelletjes eruit te halen. Laat het gips minstens een uur drogen tot het echt goed hard is. Pas op! Gips wordt soms warm tijdens het drogen! 9. Als het gips hard is kun je het uit het bakje halen. Wacht nog met het verwijderen van je voorwerp. 10. Om het laatste vocht uit het gips te halen moet het nog een nachtje op de verwarming liggen. 11. Na een nachtje drogen kun je je voorwerp voorzichtig uit het gips halen. Je afdruk is nu klaar! Eventueel kan hij nu nog beschilderd worden.
Afsluiting: (10 minuten) De leerlingen kunnen de afdrukken in de school tentoonstellen. Indien u de les uitvoert zou het Historisch Museum De Bevelanden het erg leuk vinden om foto’s hiervan te ontvangen.
[17]
4.2 Verwerkingsles sporen tekenen Groep: 7 en 8 Kerndoelen Door deze les uit te voeren wordt er gewerkt aan het volgende kerndoel: Kerndoel 44: De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik. Beginsituatie: Tijdens het bezoek aan het Historisch Museum De Bevelanden hebben de kinderen gewerkt met sporen. Ze zijn nu enigszins bekend met hoe sporen eruit zien, zowel sporen van nu als sporen van eeuwen geleden. Opdracht: De kinderen tekenen een voorwerp dat ze hebben moeten achterlaten bij het vluchten voor water. Na drie eeuwen wordt het gevonden door iemand en in een nieuwe tentoonstelling geplaatst over Blinken en Verzinken. Hoe ziet hun voorwerp er nu uit en welk voorwerp zouden ze graag tentoongesteld zien worden? Doelstelling: De leerlingen kunnen zich verplaatsen in iemand die moet vluchten (met behulp van een verhaal). De leerlingen kunnen tekenen naar waarneming met behulp van een voorwerp dat ze zelf hebben uitgekozen. Benodigheden: Eén of twee gekozen voorwerpen A4 formaat tekenpapier van 120 gram Potlood en kleurpotlood, gum en puntenslijpers Inleiding: (5 minuten) Via deze opdracht ontdekken de kinderen dat iedereen gehecht kan zijn aan bepaalde voorwerpen. Veel mensen hebben tijdens verschillende stormvloeden plotseling moeten vluchten. Ze konden bijna niets meenemen. Vraag aan de kinderen of zij wel eens iets zijn kwijtgeraakt waar ze erg aan gehecht waren. Kern: (45 minuten) U bespreekt het bovenstaande en vraagt de leerlingen binnen één minuut drie lievelingsvoorwerpen op te schrijven. Eén van deze voorwerpen nemen de leerlingen de volgende dag mee naar school. Vervolgens gaan de leerlingen als volgt aan de slag: Schetsen: Je zet je voorwerp zo neer dat het goed te zien is. Eventueel leg je er een wit papier onder of achter. Je schetst met een B-potlood in dunne lijntjes de hoofdvorm. Pas op voor gummen: dat maakt het papier vet ruw. Denk na waar je voorwerp beschadigd zou kunnen zijn. Kan het breken? Kan het verkleurd zijn? Kan het zout je voorwerp beschadigd hebben? Als de schets klaar is ga je nog steeds met hetzelfde potlood zachtjes de donkerste schaduwen aangeven en daarna de lichtere schaduwen. [18]
Let ook op de schaduwen die het voorwerp op de ondergrond achterlaat. Kleuren en afwerken: Nu geef je met kleurpotlood de kleuren aan. Vaak krijg je diepere kleuren als je dunne kleurlagen over elkaar heen ‘krast’. Voor de schaduwen, de donkerste stukken, kun je het beste eerst een donkere kleur gebruiken en daarna de echte kleur er overheen zetten. Aan het eind geef je met een HB-potlood wat lijntjes en details aan. Het is niet nodig alles precies te omlijnen. Je kunt ook de omgeving een kleur geven: kies een kleur die je mooi vindt en die past bij het voorwerp. Let daarbij ook weer op de schaduwen, die je eerst met donkere kleuren aangeeft. Afsluiting: (10 minuten) De leerlingen kunnen de tekening samen met hun voorwerp tentoonstellen. Ze kunnen eventueel het jaartal van “de vondst” van hun voorwerp neerzetten. Indien u de les uitvoert zou het Historisch Museum De Bevelanden het erg leuk vinden om foto’s en/of tekeningen hiervan te ontvangen.
[19]
4.3 Verwerkingsles gedicht maken De opdracht is praktischer voor de leerlingen als de voorbereidingsles “geschiedenisverhaal” is uitgevoerd. Kerndoelen Door deze les uit te voeren wordt er gewerkt aan de volgende kerndoelen: Kerndoel 5: De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen. Kerndoel 9: De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten. Beginsituatie De beginsituatie is afhankelijk van de voorbereidingsles(sen) die uitgevoerd zijn. Heeft de voorbereidingsles “geschiedenisverhaal” plaatsgevonden, dan is deze opdracht meer praktisch om uit te voeren. Opdracht De leerlingen maken een kort gedicht over het thema “blinken en verzinken”. Als het gedicht klaar is wordt het mooi gepresenteerd en ontstaat er door alle gedichten samen te voegen een gedichtenbundel “blinken en verzinken”. Doelstelling Leerlingen verplaatsen zich in het gevoel van mensen die een watersnoodramp hebben meegemaakt Leerlingen geven vorm aan hun gevoel door het schrijven van een kort gedicht. Inleiding: (5-10 minuten) Blik met de leerlingen kort terug op het bezoek aan het museum. Tijdens het bezoek hebben de leerlingen verschillende verhalen gehoord over de strijd tegen het water. Over dit thema gaan de leerlingen een gedicht maken. (Blik eventueel terug op het verhaal “1597 Orisant, de herders” als u dit heeft uitgevoerd. Dit verhaal kunt u eventueel uitdelen als geheugensteun.) Kern: (40 minuten) Bespreek samen met de leerlingen onderstaande werkwijze. U kunt de onderdelen “materiaal verzamelen” en “het gedicht schrijven” klassikaal bespreken of uitdelen aan de leerlingen. Benodigheden: Schrijfgerei A4-papier Eventueel blanco kaartjes Werkwijze: De leerlingen hebben verhalen over de verdronken dorpen en de watersnoodramp gehoord tijdens het bezoek aan blinken en verzinken. Als geheugensteun kennen de leerlingen het verhaal van Orisant Leerlingen schrijven hun gedicht aan de hand van enkele aanwijzingen met betrekking tot de vorm van het gedicht. [20]
Leerlingen maken met de gedichten een bundel blinken en verzinken.
Materiaal verzamelen: Je leest eventueel het verhaal dat je hebt gekregen door. Je stelt jezelf voor dat jij zelf degene bent die dat verhaal heeft meegemaakt of dat jij één van die vele mensen bent die een stormvloed heeft meegemaakt. Je zoekt antwoord op de volgende vragen: 1. Waar ben je, op wat voor plek? 2. Wat zie je om je heen? 3. Hoe voel je je? 4. Waar zou je liever zijn? Of wat zou je liever doen? Je schrijft je antwoorden op. Het gedicht schrijven: Je maakt het gedicht niet langer dan vijf regels. Je gebruikt per regel liever niet meer dan zeven woorden. Je mag een rijmschema gebruiken. Dat kan helpen om het gedicht soepel te laten klinken. Het laatste woord van elke regel heeft dan een klank die je herhaalt. Een mogelijke rijmschema is: a,b,a,b,a Dat betekent dan bijvoorbeeld dat de laatste woorden van elke dichtregel zijn: zinken, sporen, blinken, horen, klinken. Of: schreeuwen, ogen, meeuwen, drogen, zeeuwen. Je hoeft geen rijmschema te gebruiken. Voorbeeldgedicht: Het water lijkt steeds hoger te komen Ik ben bang en wil weg van hier het water blijft maar stromen Vond ik maar snel een manier Om aan het water te ontkomen In elke regel van je gedicht beantwoord je een vraag. De vijfde regel is een samenvatting. Natuurlijk mag je de volgorde veranderen of meerdere regels aan één onderdeel besteden. Probeer alles voor je te zien en je in te leven in de situatie waarover je hebt gelezen. Een variatie: De leerlingen schrijven op vijf kleine kaartjes vijf woorden die naar hun gevoel met blinken en verzinken te maken hebben. Dat moet snel: binnen drie minuten; de eerste invallen zijn meestal de beste. U verzamelt alle kaartjes in een doos. U schudt de doos en iedereen pakt er ‘blind’ vijf kaartjes uit. De leerlingen maken daarmee een gedicht over blinken en verzinken, verdronken dorpen volgens bovenstaand recept. Afsluiting: (15 minuten) De leerlingen schrijven of typen hun gedicht netjes over op een vel A4-papier. De leerlingen zoeken een foto of plaatje dat past bij hun gedicht. Als het een grote foto of groot plaatje is, gebruiken ze hem als achtergrond. De leerlingen knippen of scheuren de vijf regels van hun gedicht uit elkaar en plakken ze met een tussenruimte over de foto of het plaatje heen. [21]
Als het een kleine foto of klein plaatje is gebruiken de leerlingen een andere achtergrond. Dat kan bijvoorbeeld een gekleurd stuk papier zijn, een krant of een vergrote foto. De leerlingen plakken de kleine foto erop en de dichtregels eronder, erboven of eromheen. De gedichten kunnen in de klas opgehangen worden. Wie wil kan zijn of haar gedicht voorlezen. Als alle A4-tjes gekopieerd worden, heeft elke leerling een gedichtenbundel. De leerlingen kunnen er op de beschreven manier ook een kaft om maken. Dan kan er stevig papier of karton gebruikt worden.
[22]