VOORAFBEELDING en
VERVULLING
Preken over het bijbelboek Exodus door dr. C. van der Waal
SPES BONA – GELEEN – 2008
PREKEN OVER HET OUDE TESTAMENT NR 2.
© Spes Bona, 2008 ISBN : 0–620–27255-4
Spes Bona Beatrixlaan 75, 6165 CW, Geleen
Internet: http://www.cvanderwaal.net
2
INHOUD bl Woord Vooraf
4
1. Tekst : Thema :
Exodus 15 : 2 en 3 Deze God is onze God
5 (Pretoria – 1962)
2. Tekst : Thema :
Exodus 15 : 4 – 18 De sterke rechterhand van de Here
15 (Pretoria – 1962)
3. Tekst : Thema :
Exodus 24 : 1 – 11 De Here sluit met Israël zijn verbond 25 (Leerdam, Culemborg – 1953; Pretoria - 1954)
4. Tekst : Thema :
Exodus 25 : 10 – 22 37 De ark als openbaring van‘s Heren koningschap (Pretoria – 1956)
5. Tekst : Thema :
Exodus 25 : 23 – 30 en Leviticus 24 : 5 – 9 49 De tafel in het Heilige en de broden van het Aangezicht (Leerdam – 1953; Pretoria – 1954)
6. Tekst : Thema :
Exodus 25 : 31 – 40 en Leviticus 24 : 1 – 4 61 De Lamp van God (Pretoria – 1956)
7. Teks : Tema :
Eksodus 25 : 31 – 40 Die Kandelaar in die Heiligdom
8. Tekst : Thema :
Exodus 30 : 1 – 10 81 Hoe de Here zich doet huldigen door het Reukofferaltaar (Leerdam, Culemborg, Vollenhove – 1953)
9. Tekst : Thema :
Exodus 27 : 1 – 8 en Exodus 29 : 36 – 46 94 De Koning van Israel doet Zijn verlost volk offeren voor Zijn aangezicht (Leerdam, Culemborg – 1953)
10. Tekst : Thema :
Exodus 27 : 1 – 8 en Exodus 29 : 36 – 46 Het Brandofferaltaar
3
71 (Pretoria – 1973)
106 (Pretoria – 1956)
Woord Vooraf “Er is soms op gewezen, dat Exodus 12-24 door de oude christelijke kerk bij het grondleggend onderwijs gebruikt werd. Exodus 12 was gedurende de eerste eeuwen van de christelijke kerk de tekst waarover op Pasen gepreekt werd. Het is in elk geval een feit, dat de verbindingsdraden tussen Exodus en het Nieuwe Testament veelvuldig voorkomen”. “Als je het boek Openbaring leest, vind je daar bij de eerste oogopslag veel vreemds. Maar als je iets van Exodus weet, zal één ding je onmiddellijk opvallen: Openbaring grijpt telkens weer op Exodus terug. Het Lam, Jezus Christus, staat in het middelpunt”. Aldus de auteur van deze prekenbundel, in de bekende wegwijzer bij het bijbellezen “Sola Scriptura”. Schrift met Schrift vergelijken was zijn stelregel. Het Nieuwe Testament bouwt voort op het Oude. In het boek Exodus vinden we van tevoren afgebeeld, wat in het Nieuwe Testament vervuld wordt. Vandaar de titel: “Voorafbeelding en Vervulling”. Cornelis van der Waal, in leven Gereformeerd predikant in Nederland en Zuid-Afrika, werd in 1919 in Ridderkerk geboren en overleed in 1980 te Pretoria. Zijn opleiding genoot hij aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Kampen, waar hij onder leiding van onder meer S. Greijdanus, J. Ridderbos en K. Schilder studeerde. Een van de preken werd in de Afrikaanse taal gehouden en in die taal gepubliceerd. Soms werd meerdere keren over een bijbeltekst gepreekt. Moge deze verzameling preken bijdragen tot een beter verstaan van de eenheid tussen het oude en nieuwe verbond. Januari 2008
G.J.D.v.d.W.-B.
4
Preek No 1
DEZE GOD IS ONZE GOD
EXODUS 15 : 2 en 3
DR. C. VAN DER WAAL
5
Exodus 15 : 2 - 3 2 De
HERE is mijn kracht en mijn psalm, Hij is mij tot heil geweest. Hij is mijn God, Hem verheerlik ik, De God mijns vaders, Hem prijs ik. 3 De HERE is een krijgsheld; HERE is zijn naam.
LEZEN : Exodus 14 : 10 - 15 : 21 Openb. 15 : 2 – 4
ZINGEN : Ps. 48 : 1, 4 Ps. 48 : 6 Ps. 66 : 1, 5 Ps. 118 : 7
TEKST : Exodus 15 : 2 - 3
Pretoria, 1962.
6
DEZE GOD IS ONZE GOD
Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus, Het lied van Mozes, gemeente, is stellig in de tempeldienst herhaaldelijk gebezigd. Daar zijn aanwijzingen genoeg voor. Neem eens de aanhalingen uit dit lied in de Psalmen. De Heer is mij tot hulp en sterkte - Gods rechterhand is hoog verheven. Ik zal de Here zingen, want Hij is hoog verheven - allemaal zinspelingen op deze psalm van Mozes. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat dit de eerste psalm was waaruit vele psalmen zijn ontstaan. Mozes' lied loopt uit in een lied op Gods koningschap. Zijn vele negentiger psalmen geen voortzettingen daarvan : God de Heer regeert. Mozes lied na de doortocht door de Rode Zee is een paashymne op Gods koningschap. Het is jammer dat we dit lied niet kunnen zingen in de Kerk. Marnix heeft daar destijds een berijming op gemaakt, maar deze is niet ingeburgerd in de kerken : HET EERSTE LOFSANCK MOSIS
Ik wil den Heer lofprijs en d'eere geven. Den grooten God, die hoochlik is verheven. Hij heeft in zee met cracht end sterk geweld Peerdt, ruijter, knecht en 't gans heir neergevelt. Mijn cracht, mijn lied, mijn Heilant groot van trouwen, Is God de Heer, een huijs wil ick Hem bouwen. Hij is van oudt mijns Vaders God en Heer Dies wil ick Hem opofferen prijs end eer. Welnu - wij willen vanmorgen u het Woord bedienen uit een strofe van deze 'Lofsanck Mosis'. Wij spreken u over :
7
DEZE GOD IS ONZE GOD 1. 2.
deze God onze God
In de eerste plaats willen we op 'deze God' de aandacht vestigen. Eerst even een technische vertalingszaak. De nieuwe vertaling heeft in vers 2: Hij is mijn God, Hem verheerlijk ik. De oude vertaling heeft : Deze is mijn God, daarom zal ik Hem eene liefelijke woning maken. Deze laatste vertaling is ongetwijfeld onjuist : niet : liefelijke woning, maar verheerlijken. Doch in plaats van 'Hij is mijn God' van de nieuwe vertaling, kunnen we beter lezen : Deze is mijn God. Met grote nadruk. Als het ware wordt met de vinger gewezen. De dansende vrouwen met Mirjam aan het hoofd maken een aparte beweging en de muziek onderstreept het : tsê eli = DEZE - mijn God. En met groot accent wordt hier het thema gewezen. Deze. Want men kon God nu aanwijzen. Men heeft Hem GEZIEN. Gezien in zijn daden. Immers - het was nog maar even geleden dat Israël was uitgeleid uit Egypte. De paasnacht was daar. De doodsengel klom de huizen binnen. Gods rechterhand was hoog verheven. God baande een pad. Exodus I. Maar deze Exodus scheen dood te lopen in de Schelfzee. Achter de farao en zijn leger, voor de zee, in de flank de woestijn en de bergen. Maar nu komt Exodus II : God baande door de woeste baren en wilde stromen ons een pad! Gods rechterhand blijft hoog verheven. En dat heeft Israël beleefd, dat heeft Israël gezien. Dat heeft Israël doorgemaakt. Pasen had een vervolg. Het Lam leidde hen er door, was een 'doorbreker', een baanbreker, een pad-vinder en padmaker. Deze God. Zie, door die gebeurtenis bleek God, God te zijn. Hij kwam zijn Woord na. Hij liet zijn trouw zien. De uittocht en de doortocht waren als het ware zegels op het huwelijk tussen Jahweh en Israël. Men kon het zien : zó is Jahweh. Deze God. Zie - gemeente - hier is nu het verschil tussen zelfgemaakte godsdienst en de ware, tussen de afgoden en God. 1.
8
Bij zelfgemaakte godsdienst is er wel een 'god', o ja. En verheven gedachten , o ja. Men wil ook nog wel vroom zijn, heeft heilige boeken, leeft uit bepaalde principes en poogt het leven te ordenen. Maar weet u wat men niet kent: een God die daden doet. Men heeft sprookjes, legenden, meditaties, mystiek, mythen. Maar geen heilsgeschiedenis, geen gebeuren, geen echte feiten, waar je kan aanwijzen zó is God. God is een gedachten ding. Maar het is niet de God die krachtelijk bewezen heeft te zijn de God des heils. Het heidendom kent een 'opperwezen', o ja. Maar niet de God die in de geschiedenis ingrijpt, die de geschiedenis leidt en tot heilsgeschiedenis maakt. En zie - dat is nu het schone bij de ware Godsdienst. Die spreekt over God, die iets deed. Een God die eertijds wonderen werkte. Een God der vaad'ren sterkte. Daarom is het Oude Testament en het Nieuwe Testament maar niet een boek met stories, verhaaltjes, leuke interessante vertelseltjes. Maar het is één kreet : DEZE God. Deze God - Noach Deze God - Abraham Deze God - Exodus - Paasnacht Deze God - David Deze God - Jeremia Deze God - Ezra - Nehemia Deze God - Jezus Christus Want 'deze God' is tegelijk een wereld van daden. Mozes' lied zingt het uit, ritmisch bewegen zich de handen, het lichaam en klinkt de psalm op : De Here is mijn kracht en mijn psalm. Hij is mij tot heil, tot verlossing geweest. De HERE is een krijgsheld. HERE is zijn naam. Want 'deze God', 'die' God is ons een God van heil. Israël heeft gezien, hoe Jahweh alles deed om toch zijn volk te verlossen. En zo heeft Mozes een thema, een lofzang geformuleerd voor alle eeuwen. De Here is mijn kracht en mijn heil. Denk u eens in - dat slavenvolk Israël - machteloos, weergaloos machteloos. Denk u eens in de kerk der eeuwen. Waar is haar kracht.
9
En ook - waar is haar leed. Stromen leed. En daarbij nederlaag op nederlaag, bankroet op bankroet, onheil op onheil. De melodie gaat uit het leven en alles verloopt in de uitzichtloosheid; geen kracht, geen lied, geen heil. Maar nu gaat zich alles wenden. Door deze God. De God van heil. Tegenover de onmacht, komt nu de kracht van God. Zijn kracht wordt in onze zwakheid volbracht. Tegenover de rouw, het klaaglied komt nu het feestlied. De Here is mijn psalm. Gij, déze God hebt mijn weeklachten en geschrei veranderd in een blijde rei. Tegenover nederlagen, desillusies nu overwinning. Tegenover onheil geeft déze God heil. Hij doet het krachtens de paasnacht. Het Lam, start van Exodus I. En van de Exodus II en van de vele exodi der kerk. David - ballingschap - Christus - Het Lam. Mozes' lied is een kerklied, is paaslied, een feestjubel van de nieuwtestamentische kerk. Arm - toch rijk. Neergeslagen - toch triomferend. De Here is mijn kracht en mijn lied. Dat zegt de zwakke kerk. Dat zegt zij door Christus. Want deze God is onze God. Dat kan de kerk zeggen dank zij de paasnacht, dat kan zij zeggen dank zij het kruis van Christus. Zijn genade is ons genoeg. De kracht openbaart zich eerst tenvolle in zwakheid. Het dwaze der wereld en het zwakke heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en de sterke. Wat voor de wereld onaanzienlijk en zwak is, dat mag zingen : God is mijn kracht, mijn lied. Hij is mij tot heil geweest. Indien wij met Christus gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven, indien wij volharden, zullen wij ook als koningen met Hem heersen. Zullen we dit vasthouden gemeente? Ook tegen de schijn der dingen in? God is onze kracht, de bron van krachten, ons lied, ons psalmgezang. Waarom? Omdat Hij ons tot heil is, omdat Hij een krijgsman is, omdat Hij in Christus, het Lam, satan bestreed en vernietigde. De kracht ligt niet in ons, en het lied evenmin. Onze zaligheid ligt BUITEN ons in Christus Jezus. Daarom juist IS er kracht voor ons. En deze God is onze God. Als jongelui belijdenis doen, dan zeggen ze dat uit. Dat ze zelf niets zijn. Maar dat in Christus de kracht ligt. In 't Lam.
10
In de dwaasheid van het kruis. En zó kan de kerk als overwinnaar staan aan de glazen zee en zingen het lied van Mozes, de man Gods. Zo staat de kerk rondom het Lam. De Here is mijn kracht en ons lied. Een krijgsman. Paard en ruiter wierp Hij in de zee. Deze God. De God van de heilshistorie. We hebben nu op 'deze God' het accent gelegd. 2. In de tweede plaats willen we op 'onze God' de aandacht vestigen. Onze God. Onze psalm spreekt zelfs zeer persoonlijk van 'mijn God'. Mozes is hier aan het woord. Maar ook staat er : toen zongen Mozes EN DE KINDEREN Israëls voor de Here dit lied. Het 'mijn' is dus maar niet het 'mijn' van nu ja een begenadigde, zoals Mozes was, zo'n uitblinker, zo'n religieuze held, zo'n übermensch - in-het-geloof. Neen, dit 'mijn' is 'mijn' van Israël, van de sterken en de zwakken, groten en kinderen, eenvoudigen en rijken. 'Mijn HERE is mijn God'. Dat is al een groot wonder, gemeente. Welk een verbasterd volk was Israël. Uit het vervolg van de woestijnreis blijkt wel hoe het kon mopperen, murmureren. Voor de Schelfzee zeiden de 'kinderen Israëls' nog tot Mozes : Hebt gij ons daarom, omdat er in Egypte gans geen graven zijn, weggenomen opdat we in deze woestijn zouden sterven? Maar dat Israël, dat gaat nu MIJN zeggen. Dat eigent zich God toe, zijn kracht en lied. Waarom? Wel, let er op, dat Mozes zegt: Hij is mijns vaders God, daarom zal ik Hem verheffen. God van mijn vaders. Toen de Here zich aan Mozes openbaarde in de brandende braambos, sprak de Here ook (Exodus 3 : 6) : Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, Isaäk en Jacob. Vader van Mozes was Amram. Maar 'vader' heeft hier een ruimere betekenis. We zouden haast kunnen vertalen uw vaderen. En denk dan tegelijk vooral aan de aartsvaders. God sloot met hen een verbond. Maakte een nieuw begin. De EERSTE exodus was eigenlijk al uit Ur en Haran. God was de kracht en het lied van Abraham. God beloofde aan Abraham en zijn zaad.
11
En in die belofte ligt ALLES. In het verbond wordt Abraham en zijn zaad betrokken. Persoonlijk toeëigenen is mogelijk. Wie in het verbond is, mag zeggen: Deze God, onze God. Dit is niet te verkrijgen door wetswerken, alleen door pure genade. In paasbloed en lamsbloed. Deze God, de God van de heilsgeschiedenis, is ONZE God. Kracht van het verbond. Mijn. Dat voor IEDER. Geen aanzien des persoons. Wij : onze bloedeigen vader heeft met ons misschien wel helemaal afgedaan. Maar deze God - geeft beloften. Door 't geloof : zoon van Abraham. Dan is Hij God van mijn vader. Dan is Hij HERE : JAHWEH. Sommigen brengen deze naam in verband met 'zijn'. Dan is God de zijnde, de trouwe. Holwerda heeft de mening verdedigd, en Vonk is hem hierin gevolgd, dat Jahweh betekent : dit is HIJ. Dan zou het wijzen op 'deze God'. In elk geval wijst Jahweh op Gods verbondsdaden. HIJ. En nu zegt het geloof : HIJ, Jahweh, deze God is VOOR ons. HERE is zijn naam. God van Israël. Deze is mijn God. We zijn hier wel in grootgebracht. Onze doop spreekt dat uit. Maar - leven we er wel uit? En - zingen we ervan? Deze is MIJN God - daarom zal ik Hem verheffen, Hem prijzen. Er zijn gevaren ten aanzien van deze verbondsleer. Valse zekerheid. Maar die gevaren liggen niet in de verbondsleer als zodanig. Doch in de zondige mens. Onze God. Dat alleen wijst op beloften. We hebben geen rechten in onszelf. Alleen in Christus. Wie dat loslaat gaat afkomst of bloed voorop zetten. Dat deden rabbijnen, dat doen joden, dat doen vele half-christenen. 'Onze God' wordt dan een privé-God, een af-God. Buiten Christus is er geen 'onze God'. God met ons, alleen in de Immanuël. Buiten Christus, buiten het geloof om, alleen : God TEGEN ons.
12
Daarom : 'God van mijn vaders' is deze God. Maar alleen staande in 't geloof. Zo is er heil, overwinning, voor jood en heiden. 't Verbond geeft wijde perspectieven : En ik zag het Lam staande op de berg Sion en met Hem de 144 000 en zij zongen een nieuw gezang. Maar dit nieuw gezang is tegelijk een oud gezang. Het is het lied van Mozes en van het Lam. En ik zag als een glazen zee . . . en die de overwinning hadden van het beest . . . en zij zongen het lied van Mozes en van het Lam. (SV: Openb 15 : 2) Sluit u aan bij dit koor, gemeente. Het kan allemaal in Christus. De Here is ons tot hulp en sterkte. Want deze God is onze God.
AMEN
13
14
Preek No 2
DE STERKE RECHTERHAND VAN DE HERE
EXODUS 15 : 4 - 18
dr. C. van der Waal
15
Exodus 15 : 4 - 18 4 De
wagens van Farao en zijn legermacht wierp Hij in de zee; de keur van zijn wagenhelden werd in de Schelfzee gedompeld. 5 Watervloeden overdekten hen; in de diepte zonken zij als een steen. 6 Uw rechterhand, HERE, heerlijk door kracht, uw rechterhand, HERE, verpletterde de vijand. 7 In uw grote majesteit vernietigdet Gij wie tegen U opstonden; Gij liet uw toorngloed los, hij verteerde hen als stoppels. 8 Door de adem van uw neus werden de wateren opgestuwd; als een dam stonden de stromen; de watervloeden stolden in het hart der zee. 9 De vijand zeide : Ik achtervolg, haal in, deel de buit; ik koel mijn lust aan hen, trek mijn zwaard; mijn hand roeit hen uit. 10 Gij bliest met uw adem, de zee overdekte hen; als lood zonken zij in geweldige wateren. 11 Wie is als Gij, onder de goden, HERE, wie is als Gij, heerlijk in heiligheid, vreselijk in roemrijke daden, wonderbaar in uw doen? 12 Gij strektet uw rechterhand uit; de aarde verzwolg hen. 13 Gij leiddet in uw goedertierenheid het volk dat Gij verlost hebt; Gij leiddet het door uw kracht naar uw heilige woonstede. 14 Volkeren hoorden het, zij sidderden; beving greep de bewoners van Filistea aan. 15 Toen verschrikten Edoms stamhoofden, huivering greep Moabs machtigen aan; alle bewoners van Kanaän sidderden. 16 Ontzetting en schrik overviel hen, door uw geweldige arm verstarden zij als een steen, terwijl uw volk, HERE, doortrok, uw volk, dat Gij U hebt verworven, doortrok. 17 Gij brengt hen en plant hen op de berg die uw erfdeel is; de plaats die Gij, HERE, tot uw woning gemaakt hebt; het heiligdom, HERE, door uw hand gesticht. 18 De HERE regeert voor altoos en eeuwig.
LEZEN : Jesaja 51 : 1 – 16
ZINGEN : Ps. 77 : 9 – 11 Ps. 77 : 7 Ps. 136 : 11 - 13, 15 Ps. 118 : 8
TEKST : Exodus 15 : 4 – 18 Pretoria, 1962.
16
DE STERKE RECHTERHAND VAN DE HERE
Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus, U hebt al tientallen, honderden malen het gebed voor de doop gehoord : “Gij, die de verstokte Farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken hebt en uw volk Israël droogvoets daardoor geleid, door hetwelk de Doop beduid werd” Dit gebed is al oud. Het kwam al voor in Luthers doopboekje van 1523. En deze uitdrukking is ontleend aan 1 Corinthiërs 10, waar staat, dat de Israëlieten allen zich lieten dopen in Mozes in de wolk en in de zee - welke dingen ons tot voorbeeld zijn geschied. De kerk heeft goed verstaan, dat de doortocht door de Rode Zee als het ware een profetie was van groter heil in Christus. En de doop grijpt in zekere zin daarop terug. De doop zegt : “U, u hebt nu Christus als uw Rode Zee, door hetwelk u alle tirannie van Farao kunt ontgaan" om de woorden van de Nederlandse Geloofsbelijdenis te gebruiken. Het is schoon dat we deze uitdrukking nog in het doopformulier hebben. Want zo wordt de doop verbonden met de Exodus. Het is schoon dat artikel 34 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis deze verbinding legt. Hierin is de Schrift nagesproken. Hierin is ook de band met de oude kerk nog een beetje vastgehouden. Want die oude kerk - zij heeft bij elke doop en in de paasnacht Mozes’ eerste lied gezongen. En zij deed dit in navolging van de synagoge en tempel. Immers dan klonk regelmatig en met name op Pasen het lied van Mozes, Exodus 15! Dat is niet een vergeten lied - want deze God is onze God. De tempel èn de oude kerk hebben erbij geleefd. Zou het niet vreemd zijn, gemeente, als wij nu eens dit lied konden zingen bij een doopplechtigheid?
17
Zouden we dan niet zeggen : “Och wat weinig stichtelijk, opbouwend en zo? " En toch - hier is uw verlossing bezongen : deze God is onze God. De doortocht is uw heil. Terecht zingt Revius in zijn gedicht : ROODE SEE
Wie was het die swaeyde ter halver nacht De fackel met haer gouwen haren? Wie wast die opt hoochste des middachs bracht Een schaduw voor des lochts beswaren? Het was Gods Soon, dien herder goet Die tonen wou voor lange tijen Hoe hy sijn schaepkens door sijn bloet Van duyvel, hel, en doot sou vryen. Hij brachtse doort water, die sijne schaer Sou wasschen in des Geestes bronne, Hy brachtse ter oever, die ons daer naer Wou heffen hoger als de sonne. Zie - bij de Rode Zee - exodus - bent u betrokken. Uw zaak is hier in geding, gedoopt kind van Israël! Daarom heeft Mozes’ eerste lied geen aanbeveling nodig. U moet het kennen. Het is uw dooplied : U zullen als op Mozes bee - wanneer uw pad loopt door de zee geen golven overstromen. Laten we dan vanmorgen eerbiedig luisteren naar de verkondiging van Gods Woord uit het vervolg van Mozes’ lied. Ons thema : HET LIED VAN MOZES EN HET LIED VAN HET LAM OVER DE STERKE RECHTERHAND VAN DE HERE 1.
Gods rechterhand doet door haar daan de wereld beven
2.
Houdt door haar kracht Gods volk in stand
18
1. In de eerste plaats willen we letten op : God's rechterhand doet door haar daan de wereld beven. Het water speelt een grote rol in het mensenleven. Nu denk ik niet alleen aan water voor de dorst, doch aan water als dreiging, de zee, de afkomende spruit, het meesleurende vernielende water. Water - de - oervloed - we vinden dit bij de schepping. De wereld is als het ware een Mozes uit het water getogen. God brak de schepping open door uit de wateren land naar boven te trekken. Wateren - we denken aan de zondvloed. Toen weer dreigde de oervloed de wereld te overspoelen en alles terug te leiden tot de baaierd van het tohu wabohu, woest en ledig! Water is in de bijbel het zeemonster. De draak. De slang. En wanneer nu Israël voor de Rode Zee staat, dan wordt het gekeerd door het water - de weg is afgesloten. Maar nu gaat God dat water gebruiken in tweeërlei zin : Ten eerste : voor Zijn volk - maar ook ten tweede : voor de manifestatie van Zijn macht tegenover zijn vijanden. Evenals bij de zondvloed het water Noach droeg en de wereld verdelgde, zo was het ook hier. Het water bood een pad aan Israël. God maakte scheiding. Maar tegelijk was het datzelfde water, dat de vijand verpletterde. De vijand wilde Israël achterhalen. Niet maar terughalen, doch beroven, vernietigen, uitdelgen. Zijn lust er aan koelen. Maar de adem Gods die eerst de wateren opstuwde (vers 8) was het nu die blies - en de zee overdekte de Egyptenaren. Als een steen, als lood zonken ze in de diepte, de oervloed; de chaos maakte zich van hun meester. En nu is het opvallend, dat hier tot driemaal sprake is van Gods rechterhand en verder in vers 16 nog van Gods geweldige arm. De rechterhand is doorgaans de hand waarmee men handelt. Links draagt men het schild, rechts het zwaard. Gods rechterhand is dus de aanvallende hand. God is (vers 3) een krijgsheld Gods rechterhand is hoog verheven. Heel de Schrift door wordt nu over die hand gesproken. Dat klinkt door heel de bijbel heen dat God Israël uitleidde met een sterke arm en een uitgestrekte rechterhand. Gods rechterhand is hoog verheven.
19
En - gemeente - wanneer wij in Zondag 10 belijden, dat alle dingen in Gods hand zijn zodat ze zonder zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen, dan is dat dezelfde rechterhand! In Gods hand zijn, - dat is in de rechterhand van de God van het lied van Exodus 15. En - maak toch ook die rechterhand niet los van de twaalf artikelen! We belijden dat Christus zit ter rechterhand Gods. Zit aan mijn rechterhand totdat Ik uw vijanden gesteld heb tot een voetbank van uw voeten. Gemeente : vandaag zit Christus ter rechterhand Gods. En als toen die rechterhand ingreep ter verlossing van het volk, dan was dat om de Christus die komen zou. Gods rechterhand! Dat is een hand, die ten goede voor de kerk uitgestrekt is, die de ongelovige wereld doet beven! Mozes’ lied tekent dat naar het verleden (Egypte), maar het tekent het ook naar de toekomst. Want niet alleen West Egypte - beeft, neen ook Oost - de Kanaänitische volken. Immers, in geografische volgorde worden ze genoemd : de volken rondom Kanaän. Filistea – kust Edom – Moab en dan de volken in Kanaän. Alle bewoners van Kanaän sidderen. Als later de verspieders bij Rachab komen, dan merken ze het wel : men is het wonder van de exodus nog niet vergeten. Ontzetting en schrik overviel hen; door Uw geweldige arm verstarden zij als steen. Ik weet, zegt Rachab, dat de Here u het land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is en dat alle bewoners van het land voor u sidderen. Want wij hebben gehoord, dat de Here de wateren van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen toen u uittoogt uit Egypte. En later zeggen de Filistijnen als de ark in de legerplaats komt : Wie redt ons uit de macht van deze geweldige God? Dit is dezelfde God, die de Egyptenaren met allerlei plagen in de woestijn geslagen heeft. Volken hoorden het, zij sidderden, beving greep de inwoners van Filistea aan. Des Heren sterke rechterhand doet door haar daan de wereld beven. En zie - gemeente - nog is die hand niet verkort. Want die hand is als het ware het bewijs dat God voor aller oog zijn kerk aanvaardt en haar rechtvaardigt voor de wereld. Jesaja 41 : 10 troost : "Zie, Ik ben met u ; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterarm”.
20
God hééft een rechterhand. En Christus zit daar. Aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Wie naar Golgotha ziet - ziet hij Gods rechterhand? Wie naar de kerkgeschiedenis ziet - waar is de hand zijner sterkte? Wie eigen leven ziet - hoe moeilijk is het vaak te belijden : dat alles van zijn vaderlijke hand ons toekomt. Daar is heel weinig te zien van : doet door zijn kracht de wereld beven. De dochteren der Filistijnen verheugen zich over de zwakheid van Israël, de dochteren der onbesnedenen jubelen over de zwakheid van de kerk. Doch hier beslist het geloof. De Man van smarten die geslagen werd door Gods rechterhand is dezelfde die door Gods rechterhand werd opgewekt. Aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Dat wil zeggen : wie gelooft in de machtige rechterhand Gods? Hij, die het paasevangelie gelooft. En hij kan ook Exodus 15 zingen. Wie is als U? Uw rechterhand Here is heerlijk van kracht. Uw rechterhand verpletterde de vijand. Zo is er het treden op de hoogten. Achter : de Egyptenaren als stenen in de zee. Voor: Kanaänieten en omringende volken die beven. Artikel 34 NGB : Christus is onze Rode Zee door welke wij moeten doorgaan om te ontgaan de tirannieën van Farao, welke is de duivel, en in te gaan in het geestelijk land Kanaän. Leer de natie de doop verstaan en Mozes’ lied klinkt weer : Gods rechterhand is hoog verheven. 2. In de tweede plaats willen we letten op : houdt door Zijn kracht Gods volk in stand. Want oordeel en Egypte, en beving van volken, dat had een doel : de INTOCHT. De arm is de arm van de Herder. Zo prachtig klinkt het in vers 13 : “U leiddet in uw goedertierenheid het volk dat u verlost hebt; U leiddet het door uw kracht naar uw heilige woonstede”. En vers 17 : “U brengt hen en plant hen op de berg die uw erfdeel is; de plaats die U Here tot uw woning gemaakt hebt; het heiligdom, Here, door uw hand gesticht”. Mooi - het gaat maar niet om het land, maar vers 13 - uw heilige woonstede, vers 17 - berg die uw erfdeel is, plaats tot uw woning gemaakt, heiligdom door uw hand gesticht. Hier is profetie. EINDPUNT vanaf de exodus is Jeruzalem, de tempel. De plaats die de Here verkiezen zal.
21
Er is nog geen tabernakel. Maar nu wel reeds : het perspectief. Het Lam werkt heen naar de Berg Sion. Het wil daar staan met de 144 000. Des Heren sterke rechterhand houdt door haar kracht Gods volk niet alleen in stand, maar in de PRIESTER-stand, in de ambtelijke relatie. Dat is verlossen, zaligmaken. Als het Lam ons verlost, dan is dat niet maar vrij zijn van Egypte, vrij zijn van Farao’s tirannie, maar ook vrij zijn tot dienst. Dan is het verlossen maar niet het wegslaan van vijanden, zelfs niet het brengen in het land van melk en honing alleen; maar zaligmaken, verlossen is voeren op de heilige berg. Van Rode Zee, naar Sinaï - maar dan naar Silo en dan naar Jeruzalem. Mozes vraagt om David en Salomo. Zij wenken achter de doortocht. En dàt is het einde niet. Want de heilige berg - de tempel bracht niet de volmaaktheid. Eerst Christus brengt deze in het nieuwe Jeruzalem. Waar we Hem nacht en dag dienen voor Gods troon. Zie zó houdt God zijn volk in stand. Christus die zit aan Gods rechterhand, maakt zijn kerk dan ook voor Hem te leven - Psalm 100 : een volk tot zijne dienst bereid. Uw volk. En zo kan ons lied sluiten : De Here regeert, is Koning geworden, voor altoos en eeuwig. Ik wil de Here zingen, want Hij is hoog verheven. Het paard en zijn ruiter stortte Hij in de zee. Het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Het stormde nader in Mozes’ dagen. Vandaag is het in Christus dichter bij de voltooiing. Daarom komt er geen eind aan het zingen van Mozes’ psalm. Openbaring noemt het het lied van Mozes en van het Lam. Dat wil zeggen : namelijk het lied van het Lam. Geen twee liederen. Maar een oud lied dat in Christus een NIEUW lied is. Niemand kan dat leren dan de gekochten. God de Heer regeert. Regeert in Christus. Er komt geen eind aan het zingen van dit lied. Want het blijft waar. De HERE zal voor altoos regeren. Hier ligt een grote troost. Maar tevens een sterke vermaning. Want zoals de Rode Zee een wegschuiven was van alle tegenstand, zo is de doop ook een oordeel over alle ongehoorzaamheid. Die niet willen dat Ik koning over hen ben, breng ze hier en sla ze dood voor me neer. De rechterhand, de arm Gods leidt zijn kerk, maar hij kan ook slaan, doden. De Here zal voor altoos regeren - dat is tevens oordeel, dat is een Gerichtsaankondiging.
22
De doop is een roep : wordt behouden van dit verkeerd geslacht. Hier is geen slapend zalig worden, hier is de beslissing, de aanvaarding, de keuze. Exodus 15 dwingt de kerk tot kleur bekennen. Hier is het paaslied, aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Aan de gelovenden, aan de zangers aan de glazen zee, aan de kinderen van het koninkrijk. Zij heffen aan - al is alles tegen - het feestlied : Gods rechterhand is hoog verheven. Achter hen buigt Egypte en Edom en Filistea - maar voor hen zien ze ook de laatste vijanden zich krommen. En ja - dan wenkt de eeuwige stad, de berg Sion. U leiddet uw volk, U brengt hen en plant hen op de berg die uw erfdeel is, de plaats die U, U tot woning hebt gesticht. De exodus heeft een vervolg, zolang de wereld bestaan zal : het Lam gaat de kerk voor en leidt uit de grote verdrukking. En : Gods rechterhand is hoog verheven.
AMEN
23
24
Preek No 3
DE HERE SLUIT MET ISRAËL ZIJN VERBOND
EXODUS 24 : 1 – 1 1
DR. C. VAN DER WAAL
25
Exodus 24 : 1 - 11 1 Tot
Mozes zeide Hij: Klim op tot de HERE, gij en Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël; en buigt u van verre neder 2 Maar Mozes alleen zal tot de HERE naderen, zij echter zullen niet naderen, en het volk zal niet met hem opklimmen. 3 Toen kwam Mozes en deelde het volk al de woorden des HEREN en al de verordingen mee, en het gehele volk antwoordde eenstemmig : Al de woorden, die de HERE gesproken heeft, zullen wij doen. 4 En Mozes schreef al de woorden des HEREN op. Vroeg in de morgen bouwde hij een altaar onder aan de berg, met twaalf opgerichte stenen overeenkomstig de twaalf stammen van Israël. 5.Toen zond hij de jongelingen der Israëlieten heen, en zij brachtten brandoffers en offerden stieren als vredeoffers voor de HERE. 6 Daarop nam Mozes de helft van het bloed en deed het in bekkens, en de andere helft van het bloed sprengde hij op het altaar. 7 Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden : Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen. 8 Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide : Zie, het bloed van het verbond dat de HERE met u sluit, op grond van al deze woorden. 9 En Mozes klom op met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël. 10 En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder zijn voeten een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in klaarheid. 11 Maar tot de vooraanstaanden der Israëlieten strekte hij zijn hand niet uit; zij aanschouwden God en zij aten en dronken.
LEZEN : Exodus 19 : 1 – 8
ZINGEN : Ps. 103 : 1, 2 Ps. 103 : 9 Ps. 68 : 4, 5, 9, 17 Ps. 105 : 6
TEKST : Exodus 24 : 1 – 11
Leerdam, Culemborg, 1953. Pretoria, 1954.
26
DE HERE SLUIT MET ISRAËL ZIJN VERBOND
Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus, Het is de bedoeling, de komende weken te preken over onderdelen van de Wet des Heren; over de inrichting van de tabernakel; over de ark. Nu als inleiding daarop willen we letten op het fundament van Israëls eredienst. Al die bepalingen, wetten stonden in een bepaald verband. Wat is dat? Toch wel dit, dat de Here zich een volk had uitverkoren en met dit volk een verbond had aangegaan. We spreken daarom van de ark van het verbond. Eigenlijk moeten al de wetten in dat licht gezien worden. Om het verbond zijn er de offerwetten en de inrichting van de tabernakel. Om het verbond al die feesten en die heilige dagen. Om de handhaving van het verbond kondigde de Here al die verscheidenheid van strafbepalingen en rechtsbeschikkingen af over moordenaars en vreemdelingen, wezen en weduwen. We moeten als we op de Mozaïsche Wet letten, niet de fout maken, dat we door de bomen het bos niet meer zien. Zo licht zouden we ons kunnen verwarren tussen al die bepalingen en ceremoniën. Wat voor doel had het alles? We hoeven niet in het onzekere hierover te verkeren: VOORAAN staat de geschiedenis van de verbondssluiting beschreven. Exodus 24 biedt ons eigenlijk de beschrijving van dat, wat niet maar de wetgeving, maar de ganse verdere geschiedenis van het Oude Testament beheerst. De HERE treedt in het verbond met het ganse volk. Niet maar met Abraham maakte Hij een verbond. Neen, met geheel Israël doet Hij het thans. En het is Jezus Christus, die door zijn bloed dat Oude Verbond veranderen gaat in een Nieuw Verbond.
27
Daarom vinden we hier in beginsel ook beschreven de grondslag van onze verhouding tot de Here. Daarom raakt onze tekst direct ons bestaan als leden van het Nieuwe Verbond. Toen heeft de Here zich zijn volk, ons, aangenomen. DE HERE SLUIT MET ISRAËL ZIJN VERBOND 1. 2. 3.
Het volk aanvaardt de rechten van het verbond Het volk ontvangt de bevestiging van het verbond Het volk geniet de gemeenschap van het verbond
1. Na de afkondiging van de tien woorden is Mozes de berg opgegaan. Dat de Here rechtstreeks tot het volk sprak, was onmogelijk. Daarom moest Mozes met de Here spreken als Middelaar. De Here heeft toen met Mozes gesproken. De inhoud van die woorden vinden we in Exodus 20 - 23. We vinden deze inhoud aangeduid als de RECHTEN en als zodanig worden de rechten onderscheiden van de WOORDEN. De Woorden zijn de tien geboden. De Rechten, zijn de nadere uitwerkingen daarvan. In Exodus 20 : 22 tot Exodus 23 wordt eigenlijk een UITWERKING, een nadere toepassing van de tien geboden gegeven. Nadat de Here dit tot Mozes gesproken had, beval Hij hem met Aäron en zijn twee oudste zonen, Nadab en Abihu benevens de zeventig oudsten op te klimmen op de Horeb. Zij moesten echter op een afstand blijven staan. Mozes moest zelf dichter tot de Here naderen. Om dit bevel uit te voeren, moest Mozes eerst de berg afdalen om de zeventig oudsten en Aäron en zijn zonen te halen. Nu valt het op : Mozes gaat niet direct met die mensen de berg op. Eerst heeft er iets anders plaats. Mozes gaat aan het volk meedelen, wat de Here gezegd had. Hij was immers de Middelaar? Hij mocht, wat de Here gezegd had, immers niet voor zichzelf houden? Bovendien waren de woorden des Heren de rechtsbepalingen van het verbond. Kon het volk trouw zijn aan het verbond van de Here, dan moest het immers ook WETEN waar het zich aan te houden had? Het volk had de tien woorden gehoord, maar nu gaf de afkondiging van de rechten het meer houvast. Zo en zo moest Israël de tien geboden van haar Heer houden.
28
Daarom deelde Mozes alles mee. Hoor, o Israël, de woorden en inzettingen van uw Bonds-God. En toen hij dit had meegedeeld, antwoordde het volk uit één stem : al de woorden die de Here gesproken heeft, zullen wij doen! Hier antwoordt het bondsvolk op het Woord van de Bonds-God. Het blijkt dat men Mozes vertrouwt. Wat Mozes sprak, was 's Heren Woord! Het valt ook op, dat Israël zegt : Wat de Here spreekt, zullen we doen. Er staat niet : daarnaar zullen we horen. Neen, de woorden en rechten prikkelen de actie, het doen. Dit is een prachtig moment. Hier belooft de kerk ge-hoorzaamheid. Dadelijke gehoorzaamheid. Hier zegt de bruid ja op het Woord van haar man. In Exodus 19 : 8 had het volk ook reeds beloofd om de woorden van de Here na te komen. Maar dat was enkel een belofte voor de toekomst. Toen was er nog geen wet afgekondigd. Maar nu was de grondwet van het verbond, zowel in de woorden (tien geboden) als in de rechten en wat er op volgde door de Here rechtstreeks, door middel van Mozes bekend gemaakt. Nu wist het volk waar het aan toe was. Maar het gaf hetzelfde antwoord als in Exodus 19. De bruid zei Amen op 't Woord van haar bruidegom. Hierna heeft Mozes wat de Here gezegd had opgeschreven. Nu was het vastgelegd : de verzameling van rechten. Het volk had maar niet op losse woorden bevestigend geantwoord. Neen, het stond nu op Schrift. In de toekomst was het volk te vermanen, als het afweek van de Here. Men kon het met de vinger aanwijzen : zo en zo heeft de Here gesproken. En door de vastlegging, als het ware als bij een notaris, was het ook niet mogelijk, dat in de latere geslachten de rechten verbasterden. Nietwaar, als iets mondeling wordt doorgegeven is de mogelijkheid groot, dat er verwarring in de berichtgeving intreedt. Nu werd het door Mozes opgetekend. De acte werd als het ware opgesteld, nadat Israël zijn ja op de inhoud had laten horen. Wat kunnen we hieruit zien gemeente? Twee dingen : de Here houdt zich aan zijn Woord. Maar de Here houdt ook de kerk aan háár woord. In de liefde laat Hij geen vrijbuiterij toe. Onze God is geen God van willekeur. Vandag ja, morgen neen. Men mag zijn woorden gerust opschrijven.
29
Maar Hij houdt ook zijn bruid aan haar woord. Zij mag zijn rechten niet verdraaien en verbuigen. Zij mag later ook niet zeggen : wat is dat juk van de Here zwaar. Want ze wist toch dat de Here dat en dat vroeg? Ze heeft toch in volle vrijheid zijn wet aanvaard? "Al de Woorden die de Here gesproken heeft, zullen we doen". Zo ligt het evenzeer voor de gemeente van het Nieuwe Verbond. Zij mag noteren wat God zegt - en ze heeft het ook gedaan. Maar in alle verbonden zijn twee delen : de gemeente wordt ook aan haar woord gehouden. De afval van Oud-Israël is zwaar gestraft. Maar des te meer wordt de afval van Nieuw-Israël door de Here bezocht. Want dit is zondigen met opgeheven hand tegen het uitdrukkelijk Woord van de Here in. 2. We moeten er echter op letten dat met de toestemming en de notitie van de rechten van de Here de sluiting van het verbond niet voltooid was. Want we zien Mozes de volgende dag vroeg opstaan. Wat gaat hij doen? Hij gaat een altaar onderaan de berg bouwen. Nog beklimt hij de berg niet. Nog een noodzakelijke handeling moet verricht. Bij dat altaar laat hij twaalf stenen oprichten. Twaalf - naar het getal van Israëls stammen. Die twaalf zuilen symboliseren dus de twaalf stammen. Wat op het altaar geofferd wordt is hun offer! We denken in dit verband aan Elia, die op de Karmel een altaar van twaalf stenen maakte. Die twaalf zuilen zeggen : Here, hier treedt uw ganse volk aan. Officiële priesters waren er nog niet. Daarom liet Mozes jongelingen, krachtige figuren, de offerdienst verrichten. Zij vertegenwoordigden als bemiddelaars het volk. Het offer dat ze brachten bestond uit krachtige jonge stieren. Israël gaf het beste wat het bezat aan de Here. Nu is de vraag te stellen : wat voor soort offers werden gebracht? Onze tekst geeft daarop antwoord. De stieren werden geofferd als brandoffers. Bij zulke offers wordt het gehele offerdier verbrand. Zulk een offer zegt : Here - wij geven alles aan u - ontvang onze dank. We lezen echter ook van vrede-offers of maaltijd-offers. Bij dergelijke offers werd alleen maar het beste, het vet verbrand. Het andere werd door volk en priesters gegeten.
30
Een gedeelte van de stieren is dus door het volk gegeten. Zo'n maaltijd-offer was teken van de gemeenskap tussen de Here en zijn volk. Nu, bij de verbondssluiting hield de Bonds-God als het ware een gemeenschappelijke maaltijd met zijn volk. Maar behalve voor brandoffers en maaltijd-offers had het offeren toch nog een andere betekenis. Want het offer had niet alleen de bedoeling de gemeenschap met God en de dank aan God uit te drukken. Maar het offer bedoelde bovenal de reiniging, de verzoening uit te drukken. En juist daarvan is hier allereerst sprake. Mozes vangt het bloed van de geslachte stieren op in grote bekkens. En nu gaat hij dit bloed verdelen. De helft van het bloed sprengt hij op het altaar. Daarna leest hij wat hij opgeschreven heeft. En wéér geeft het volk hetzelfde antwoord : "al wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen". Daarna neemt Mozes de rest van het bloed en zegt :
"Zie, het bloed van het verbond, dat de Here met u gesloten heeft op grond van al deze woorden". Wij vragen nu : wat betekent dit alles? We willen er eerst op letten dat het bloed op het altaar werd geworpen. Het altaar vertegenwoordigde de Here. De zonden maakte scheiding tussen Israël en de Here. Nu is het de ganse leer van de Schrift, dat het bloed de zonde bedekt. De Here accepteert in het Oude Verbond dierenleven voor mensenleven. Het bloed brengt vergeving, verzoening. Mozes - de Middelaar van het Oude Verbond werpt het verzoenend bloed tegen het altaar. Dat bloed heiligt het altaar tot een Godewelgevallig gebruik. Dat bloed is het bloed van het Nieuwe Verbond. De grondslag van het verbond is dus verzoening, vergeving. Om dat BLOED neemt de grote Partij - Jahweh, de man, Israël als zijn bruid aan. Dit is het bloed van het Nieuwe Verbond. Deze uitdrukking vinden we ook in het Nieuwe Testament. Christus gebruikt haar aan het laatste avondmaal. Door bloed heeft Hij het Nieuwe Verbond ingewijd. Met zijn eigen bloed. Hij heeft als de betere Middelaar eigen bloed (geen stieren door jongelingen) vergoten. Dat heeft Hij aan de Vader getoond. En de Vader nam het aan. Juist de vergeving, de verzoening is de rechtsgrond onder het verbond.
31
Zo hebben wij ook troost. Want datzelfde bloed kocht, heiligde ons. Het verbond rust in Christus' werk. Door Hem mogen we tot de Vader komen. Door Hem mogen we het ons ook toeëigenen. Ons Paaslam is geslacht. In alle verbonden zijn echter twee delen. Het bloed van het verbond heiligde Israël. Dat monument was als het ware symbolisch. Twaalf zuilen om het altaar. Zo zou straks ook Israël zich legeren: twaalf stammen om de tabernakel, waar het altaar was. Van dat altaar kwam de verzoening voor de zonden van het volk. Dit is het bloed van het verbond. Maar daar bleef het niet bij. Als God een volk heiligt, heiligt Hij het altijd tot dienst. Die gunst heeft God zijn volk bewezen, opdat het altoos Hem zou vrezen. Daarom las Mozes ná de besprenging van het altaar nog eens voor wat hij opgeschreven had en liet het volk nog eens antwoorden. Dat was geen ijdel verhaal van woorden, maar NOG eens moest het volk trouw betuigen. Het was nu een verzoend volk. Toen, eerst toen, zwaaide Mozes het bloed op het volk en besprengde zo de andere partij. Hiermee heiligde hij het volk voor de Here, zoals het geheiligd was door het bloed op de deur in de paasnacht. Door dat bloed werd aangeduid, dat de Here het offer als verzoening aangenomen had. Maar nu werd dat volk ook gewijd aan God, het word afgezonderd om een koninkrijk van priesters te zijn. Hetzelfde leven, dat de verzoening bewerkt, heiligt ook het volk tot dienst aan de Here. Laat ons dit goed vasthouden. Jezus Christus heiligt ons door het bloed van het Nieuwe Verbond. De doop is er het teken van. Het avondmaal evenzo. Dit betekent dat Hij ons verzoent, maar ook dat Hij ons aan de Here wijdt. Wij kunnen in Christus kracht Hem nu gaan dienen. Daarom moeten we letten op wat Mozes zegt : dit is het bloed van het verbond, dat de Here met u gesneden, gemaakt heeft op grond van deze woorden. De rechten van het verbond worden door het bloed bevestigd. Het bloed van Jezus Christus bevestigt niet alleen wat God ons gééft, maar ook wat Hij van ons vráágt. Hebreën 12 spreekt van iemand, die het bloed van het Nieuwe Testament waar door hij geheiligd was, vertréédt.
32
Hij zondigt nadat hij tot kennis der waarheid is gekomen, en verdient zwaarder straf dan een overtreder onder Mozes' wet. Want onder oud-Israël was men geheiligd door dierenbloed, onder het Nieuwe Verbond door Christus' bloed. Daarom zie ieder scherp zijn recht en roeping. Zoals de twaalf stenen zich groepeerden om het altaar, zo staat de Nieuw-testamentische kerk, de 144000 uit de twaalf stammen, rond Christus, het Lam. Door dit Lam ontvangt de kerk haar verzoening, maar ook haar opdracht. Op grond van de woorden van het boek van het verbond heeft de Here door het bloed haar aan zich verbonden. Dat we beide zien! In alle verbonden zijn twee delen. Daar is wat God geeft. Daar is wat Hij van ons vraagt. Naar al de woorden die de Here gesproken heeft zullen wij handelen. In het verbond heiligt de Here ons. Het éne bloed van Christus verbindt aan ons. Maar ook ons aan God. In alle verbonden zijn twee delen, twee zijden. In het Oude en het Nieuwe. We zijn geheiligd, dragen Christus' merk- en veldteken, afgezonderd van alle vreemde secten en religies. Op arendsvleugelen gedragen. Uit Egypte uitgeleid. Van Satan losgekocht. Maar OM een koninkrijk van priesters te zijn. Genade verplicht. 3. We willen tenslotte nog letten op het laatste gedeelte van onze tekst. Na de bevestiging van het verbond door God en het volk, ging de Here zijn volk nog meer geven. Hij schonk zijn volk de volle genieting van zijn gemeenschap. We hebben het ons waarschijnlijk zó voor te stellen. Na de bloedbesprenging is het brandoffer aangestoken. Daarin toonde het volk, dat het zich geheel aan de Here wijdde. Ook is het vet van de maaltijd-, de vrede- offers verbrand. Daarna zijn Mozes, Nadab en Abihu opgeklommen. Nu het verbond bevestigd was door BLOED konden zij met de zeventig oudsten naderen. Jacob was met zeventig zielen toen hij naar Egypte trok. Zeventig is daarom het getal, dat de volken van Israël weer geeft : 7 x 10.
33
Daarom zijn het hier zeventig oudsten, de hoekstenen van de kerk, die hier tot de Here naderen. Aäron en zijn twee zonen werden verwaardigd om mede te gaan omdat zij het priesterlijk ambt binnenkort zouden ontvangen. Zo steeg dit gezelschap naar boven. Waartoe? Zij mochten de Here naderen. En op Sinaï 's top is het gebeurd dat de Here zich aan hen openbaarde. Zij zagen de Here, de God van Israël en onder Hem als het ware een plateau van saffier, zo blauw en rein als de hemel in zijn klaarheid. Dit is een ontzagwekkend moment geweest. De Here zelf liet zich zien in zijn heerlijkheid. Hij, die het verbond met zijn volk had aangegaan, liet zien dat Hij het werkelijk was, met wie ze een verbond gesloten hadden. En - Hij liet ook zien hoe Hij was. Ze zagen de reinheid, de heiligheid onder Hem. Zoals Openbaring spreekt van de glazen zee - zien Mozes en de oudsten onder Hem de blauwheid van de hemelkoepel - zo rein en heilig is Hij! Dit prikkelde het volk tot dienst : weest heilig, want Ik ben heilig. Maar dit bracht ook vrees. Want wie kan God ZIEN en leven? Was sinds de zondeval de vrees niet in het mensenhart : Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God? Adam verborg zich. Wie kan God zien en leven? Is Hij niet de Heilige, die in Zijn aanwezigheid geen onheiligheid duldt? Maar zie - Mozes en de zijnen bleven gespaard. Tot de 'edelen' van Israël strekte Hij zijn hand niet uit. Zij zagen en bleven léven. Welk een grote belofte van het verbond ligt in deze openbaring. God wil zich openbaren aan Zijn volk. Het is niet Zijn wil dat de zondaar sterft, maar leeft. Door heel de Schrift ligt deze belofte : Ik wil wonen temidden van mijn volk - de rechtvaardigen zullen God zien. Wat hier Mozes en de zeventig oudsten en de anderen meemaken is een voorspel van wat Christus bracht en wat eenmaal zal voltooid zijn, wanneer zoals Openbaring beschrijft : de troon van God en van het Lam in het Nieuwe Jeruzalem zal zijn, en zijn dienstknechten Hem zullen vereren, en zijn aangezicht zien, en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. Ja, wat zij beleefden was als het ware iets van de maaltijd van de bruiloft van het Lam. Want zij zagen God en aten en dronken. Denkelijk hadden zij van het offer stukken meegenomen.
34
Nu houden zij een feestelijke offermaaltijd in tegenwoordigheid van God. Hier is een allerintiemste ontmoeting tussen bondsGod en bonds-volk. De volle gemeenschap wordt hier beleefd zóals deze door Christus eenmaal voor al het volk aanwezig zal zijn. Want die daar op de berg vertegenwoordigden slechts het volk en moesten weer afdalen, vroeg of later. En zó zou God zich niet meer laten zien voorlopig. Maar wat ze meemaakten was een profetie voor alle leden van het oude en nieuwe bondsvolk. Zulk een God is het, die met u in gemeenschap treedt - een God die heilig is en die toch zondaars aan zijn tafel nodigt. Zie - gemeente - in Christus hebt u ook aan die God deel. Hij is de Heilige - verstoot u niet, doch nodigt u tot zich. Elk Heilig Avondmaal is het teken hiervan. U 'gedoopte', besprenkeld met Christus bloed, moogt in het Heilig Avondmaal zinnebeeldig zijn gemeenschap smaken. Immanuël : twaalf stenen om een altaar, en een met bloed besprengd volk, dat God ziet en leeft. En dat is alles om ons geschied op wie de einden der eeuwen gekomen zijn. Kent u uw rijkdom, o bondsvolk?
AMEN
35
36
Preek No 4
DE ARK ALS OPENBARING VAN’s HEREN KONINGSCHAP
EXODUS 25 : 10 - 22
DR. C. VAN DER WAAL
37
Exodus 25 : 10 - 22 Zij moeten dan een ark van acaciahout maken, twee en een halve el lang, anderhalve el breed, en anderhalve el hoog. 11 Gij zult die overtrekken met louter goud ; van binnen en van buiten zult gij die overtrekken en er rondom een gouden omlijsting op maken. I2 Gij zult er vier gouden ringen voor gieten en die bevestigen aan de vier voetstukken en wel twee ringen aan de ene zijwand en twee ringen aan de andere zijwand. 13 Gij zult draagstokken van acaciahout maken en die met goud overtrekken. I4 Gij zult de draagstokken steken in de ringen aan de zijwanden van de ark, om daarmee de ark te dragen. 15 De draagstokken zullen in de ringen van de ark blijven, zij zullen er niet uit verwijderd worden. 16 In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. 17 Ook zult gij een verzoendeksel van louter goud maken, twee en een halve el lang en anderhalve el breed. 18 En gij zult twee cherubs van goud maken, van gedreven werk zult gij ze maken, aan de beide einden van het verzoendeksel. 19 Maak een cherub aan het ene einde en een cherub aan het andere einde; uit een stuk met het verzoendeksel zult gij de cherubs op zijn beide einden maken. 20 De cherubs zullen twee vleugels uitgespreid houden naar boven; met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de aangezichten der cherubs gericht zijn. 21 Gij zult het verzoendeksel bovenop de ark leggen en in de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. 22 En Ik zal dáár met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal. 10
LEZEN : Openb. 4 : 1 - 11
ZINGEN : Ps. 76 : 1 Ps. 76 : 4 Ps. 80 : 1 - 3, 11 Ps. 99 : 1, 6 - 8 Na de doop : Ps. 105 : 6
TEKST : Exodus 5 : 10 – 22
Pretoria, 1956.
38
DE ARK ALS OPENBARING VAN 's HEREN KONINGSCHAP
Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus, We gaan u spreken over een belangrijk onderdeel van de tabernakel en de tempel van de Here : de ark. Het is immers zo, dat deze van al de voorwerpen in de tabernakel het eerst genoemd wordt. En in de latere geschiedenis komt de ark telkens weer voor. Denk maar eens aan de geschiedenis die de ark doormaakte bij de Filistijnen, aan het opbrengen van de ark door David, aan de psalmen waar van de ark sprake is of die met de ark verband houden : 27, 68, 132; tot in Openbaring 11 toe is sprake van de ark van het verbond. Het is daarom goed, dat de nieuwtestamentische gemeente weet, wat de betekenis van de ark is voor het leven van de kerk. Immers àl wat het Oude Testament zegt is ganselijk om òns gezegd. Christus heeft zich door de ceremoniën en andere bepalingen van de wet laten voorbeelden, zegt Zondag 6. Hier is een openbaring van God, die niet alleen het Oude -, maar ook het Nieuwe Testament beheerst. Er staat wel in Jeremia 3 : 16 : In die dagen zullen zij niet meer zeggen : de ark van het verbond des HEREN en zij zullen aan haar niet meer denken en haar niet bezoeken en zij zal niet weer gemaakt worden. Te dien dage zullen zij Jerusalem noemen : de troon des HEREN. Deze tekst zegt echter niet, dat we niet meer over de ark mogen spreken, maar dat de ark vervuld is. Haar aanwezigheid, tegenwoordigheid is vervangen door een betere gemeenschap met de Here. Maar juist omdat haar taak vervuld is, is het belangrijk te weten : wat was haar betekenis; en waarvan sprak zij. Wij willen daar een antwoord op vernemen en gaan na, dat :
39
DE ARK ALS OPENBARING VAN 's HEREN KONINGSCHAP a. b. c.
Sprak van de leiding die de HERE geeft De Wet, die de HERE geeft De gemeenschap, die de HERE geeft
a. Ark komt van het latijnse woordje arca en betekent 'kist'. Wij spreken meestal van de ark, als we het schip van Noach of de verbondskist in het heilige der heiligen bedoelen. De HERE heeft, na de verbondsluiting met Mozes, aan hem direct over die te maken ark bevel gegeven. Wij moeten ons de grootte van die ark even voorstellen. Lengte : 1, 25 m. Breedte 75 cm. Hoogte 75 cm. 't Was dus een niet al te groot gemakkelijk te hanteren geval. Deze kist moest gemaakt worden van sittimhout. Dit was het hout van de acacia, een boom, die hier in Zuid-Afrika ook voorkomt en 'doringboom' heet. Op het Sinaïtisch schiereiland kwam hij in grote getale voor en leverde nogal flinke planken. Het hout stond als zeer hard bekend. Welnu van deze houtsoort moest de ark en alle andere voorwerpen van de tabernakel gemaakt worden. Ook het heiligdom zelf. Bovendien moest alles overtrokken worden met goud. Goud is een edel metaal. Na de zonde met het gouden kalf zal er nog wel heel wat goud van Egypte overgebleven zijn. 't Is de vraag, of dat kalf zo groot is geweest. Er zijn wel standaards gevonden, die een klein kalfsbeeld droegen. Er staat, dat men daarvoor alleen de oorringen gebruikte. In elk geval was er een voorraad genoeg om de tabernakel en zijn meubilair met goud te overdekken, zodat alles een feestelijke glans had. De ark moest rondom ook nog een gouden krans dragen. Bovendien aan de zijkanten vier ringen. Daardoor moesten met goud overtrokken handbomen gestoken worden. De ark was dus allereerst een draagbare kist. Nu valt het op, dat hier grote nadruk opgelegd wordt. De handbomen mogen niet van de ringen verwijderd worden. Ze moeten er altijd in blijven. Dit wekt een bepaalde gedachte : de ark staat klaar voor het opbreken. Wanneer we nu in Mozes' boeken verder lezen, gaan we verstaan hoe dit in praktijk gebracht werd.
40
We lezen immers in Numeri 10 : 33, dat de ark van het verbond des HEREN voor Israël uittrok om een rustplaats voor hen te zoeken. De ark was het teken, dat de Here zelf voor Zijn volk uitging. Hij was de Koning. En meer nog de Leider. Alle kanaänitische goden heetten : Malak, Moloch, Meleck - koning. Zij waren gebonden aan een bepaald heiligdom. Maar Jahweh kan ook zònder heiligdom. Hij gaat zijn volk vóór door de woestijn. En als de ark opgesteld staat in het tijdelijke heiligdom moeten de draagstangen er in blijven : Jahweh is de God die voor zijn volk uittrekt. Nog van de Salomonische tempel lezen we, dat de draagstangen van de ark zelfs uit het heilige zichtbaar waren. En ze zijn er tot op deze dag, zegt de schrijver. De Here trok voor zijn volk uit en ging met zijn volk mee. Op weg na de rust. Onze opvatting over zijn koningschap mogen we niet Iaten verstarren tot de gedachte van een vaste troon. De ark was de voetbank van zijn voeten, die men ronddroeg. Zij ging Israël voor in de huilende wildernis. O God, toen Gij voor het aangezicht van uw volk uittoogt, toen Gij daarheen trad in de woestijn, toen daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn, deze Sinaï, voor het aanschijn van God, de God van Israël; aldus Psalm 68, die kennelijk gedicht is bij de intocht van de ark in Jerusalem. Hoe heeft Mozes na de zonde met het gouden stierkalf bij Sinai geworsteld om de leiding van de Here te behouden. De Here wilde zelf niet meer meegaan - hoogstens zijn engel zenden. Indien uw aangezicht niet zal meegaan, doe ons van hier niet optrekken. Want waardoor zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en mijn volk dan door dat U met ons meegaat? (Exodus 33 : 15, 16). En Mozes' bede werd verhoord! De Here ging zijn volk voor. Het was de ark, die Jericho omtrok en de muren vielen. Zie, van de leiding van de Here sprak de ark, en haar draagstangen. Want deze God is onze God. Deze zal ons geleiden, eeuwig en altoos. Echter - de draagstangen spraken voor de kerk niet enkel van genade. Ook van oordeel. De God van Israël liet zich niet aan de tempel binden. Hij was een trek-God. Hij kon de tempel ook verlaten.
41
Als Israël van hem afviel, dan was Hij niet aan dat volk gebonden. Ezechiël zag, hoe eens de Here wegging uit het heiligdom. En zie - dit beide willen we vasthouden. De Here onze koning, is de LEIDER van de kerk. Hij geleidt nog zijn volk naar de sabbatsrust, die er overblijft. In Jezus Christus, kan de kerk (Openbaring 12) weer de woestijn in. De ark heeft handbomen! Dat wil zeggen : God verlaat zijn volk niet. Maar gaat het vóór. Echter mag de kerk nooit denken : het is met ons wel in orde - God met ons. Want de ark heeft handbomen : God kan zijn kerk ook verlaten. Als zijn kerk zijn leiding in het Woord niet volgt, hoeft zij niet te denken, dat zij verder zijn leiding nog ervaren zal. b. En daarom was dit in de ark heel duidelijk uitgedrukt, doordat de ark bestemd was om een permanente bewaarplaats te zijn van de stenen wetstafelen. Vers 16 : "Daarna zult gij in de ark leggen de getuigenis, die Ik u geven zal! De getuigenis is kennelijk de wet der tien geboden. Al het andere heeft Mozes opgeschreven. Maar de tien geboden gaf God zelf aan Mozes. En hoewel deze door Mozes in woede gebroken zijn, heeft de Here ze later weer vervangen. Ark en Wet behoren bijeen. Het was in het Oosten gewoonte, dat staatsverdragen voor de voeten van een vorst of een god werden neergelegd. Welnu, we zien hier eigenlijk hetzelfde. De Here laat zijn wet leggen in de kist, die Hem tot voetbank van zijn voeten dient. Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid van zijn troon. De Here is geen willekeurig Koning. Hij regeert niet despotisch, naar de grillen en luimen van de inval. Zijn koningschap is genormeerd. Dat wil zeggen : aan wetten gebonden. Voor het volk uitgaande, als de goede Herder, vraagt Hij van het volk ook dankbaarheid. En ieder kan weten waarin deze bestaan moet. Israël hoefde niet zeeën over te steken of in de hemel te klimmen. De verborgen dingen waren voor de Here, zijn God - in de ark. Maar de geopenbaarde om die te doen. De oorkonde van het verbond was als het ware in een verzegelde huls in de ark. Maar de inhoud was bekend, er waren duplicaten gemaakt op de rollen van de priesters. Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid van's Heren troon. De wet is in de ark. Ik ben de Here die u uitgeleid heb, die u als de goede Herder voorga en naar een paradijsland breng.
42
Maar mijn LEIDING als koning van Jeschurun staat niet los van mijn wet. Israël kan de ark (leiding) ingaan in de rust, niet losmaken van gehoor-zaamheid aan het verbond, waarvan de acte gedeponeerd is in de voetbank van de troon. Zie gemeente, de ganse historie van Israël speelt zich af rondom deze figuur van de wet in de ark. Israël heeft telkens de ark van de wet daarin willen losmaken. Denk maar aan Hofni en Pinehas, die de wet met voeten traden : de ark meenamen, de strijd in. God zou hen wel doen overwinnen. Denk aan Israël in Jeremias tijd, dat schreeuwde : des Heren tempel zijn deze en onderwijl aan de Baäls rookte, hoereerde, onrecht bedreef. God als Leider, als Koning, als Gids bindt zijn volk aan de woorden van zijn verbond. Het verbond is geen slaapkussen, geeft geen reden om gearriveerd te zijn. De Leider volgen we door ons aan zijn Woord vast te houden. De Here heeft zich duidelijk uitgesproken. Er blijft niet een vraag over. Alles is gezegd. Daarom is het voor de nieuwtestamentische kerk duidelijk. We mogen Christus, de overste Leidsman en Voleinder van het geloof volgen. Maar diezelfde Christus bindt ons aan 's Heren geboden. Want Hij kocht ons niet tot losbandigheid los, maar tot dienst. Christus zelf heeft de vervulling van de wet voor ons verworven. Hem volgen, dat betekent dus ook : uit zijn genade leven. Christus volgen, dat betekent ook : door Hem ons laten reformeren, de oude mens laten doden en de nieuwe mens opwekken. Het is vreemd - wij denken, dat dit voor ieder behalve voor ons bestemd is. En we zien in de wet nog altijd alleen grote zonden verboden. Wij zijn altijd geneigd naar ons toe te rekenen. We volgen de Here, Zijn leiding in de kerk. We hebben verstaan, dat Hem achter na gaan ook in de kerk betekent voor zijn geboden opkomen. Want ark en gebod zijn niet te scheiden. Maar verstaan we ook, dat wat van de kerk geldt, ook van ons leven geldt. De wet snijdt bijvoorbeeld ook onbescheidenheid en lichtelijk en onverhoord oordelen over anderen af. En de wet verbiedt ook farizeese gezindheid. En hardigheid des harten. Jacobus komt nog steeds in het Nieuwe Testament voor, al is dit voor ons een zeer pijnlijk geval. De Geest, die Hij in ons doet wonen, heeft die lust tot jaloersheid? Neen, maar welwillendheid.
43
Ark en geboden voor het leven van alle dag behoren bijeen. Wat God verenigt heeft, scheide de mens niet. Scheidt dit niet gemeente. Want hierbij staat alles op 't spel. Het Lam zal ons leiden. Maar datzelfde Lam leidt hen, die Hem dag en nacht dienen in zijn tempel. Zij zijn, zegt Openbaring 14 : 5, onberispelijk voor de troon van God. Lam, ark - Gods troon - en geboden behoren bijeen. Dit goldt voor oud Israël. Dit geldt ook voor nieuw Israël. c. En wie is tot deze dingen bekwaam? In het houden van Gods geboden is grote loon. Maar wie zondigt niet tegen de wet in de ark? Wie volgt het Lam overal waar het heengaat? Wie heeft geleerd te onderhouden alles wat Hij bevolen heeft? Ark en wet horen bij elkaar. Maar hier hoort nog iets anders bij. En dit is een grote troost voor Gods volk. Boven de ark moest Mozes een verzoendeksel maken. Hoe dit er precies uitgezien heeft? We lezen dat het even groot was als de bovenkant van de ark 1, 25 x 75 cm. Uit de beide uiteinden moesten twee cherubs voortkomen. Die cherubs zaten dus aan de kanten van het verzoendeksel vast. We lezen verder dat zij hun vleugels omhoog moesten heffen, bedekkende met hun vleugels het verzoendeksel. Nu is het de vraag, hoe dit bedekken op te vatten is. We lezen van God, die Mozes met zijn hand bedekte. Daar is de houding van de hand vertikaal. Dit is hier ook mogelijk. Daar de cherubs aan de uiteinden van het verzoendeksel vastzaten, moeten zij ook gestaan hebben. Misschien is het zo te denken, dat de cherubs los naast de ark stonden met naar voren uitgebreide vleugels. Tussen die vleugels was dan een gouden plaat : het verzoendeksel. Heel dit verzoendeksel was dan een apart, losstaand werkstuk. Zo kunnen we verstaan, dat het verzoendeksel boven de ark gezet werd, naar vers 21 en tellkens aparte vermelding ontvangt in de wet. Belangrijker dan de vorm van het verzoendeksel is de betekenis. De naam verzoendeksel zegt al iets over de betekenis ervan. Het heeft iets met de verzoening te maken. Met de Grote Verzoendag werd aan de voorkant van het verzoendeksel eerst bloed van een var voor de zonden van de priesters, daarna bloed van een var voor de zonden van het volk gestreken.
44
Maar al weten we dat zo het verzoendeksel ter verzoening was er blijven toch nog vragen over. Waarom die cherubim? Waarom deze vorm van verzoendeksel? Bij de cherubs worden we herinnerd aan Genesis 3. Daar weerden zij de eerste mensen van de boom des levens. De cherubs komen ook in Ezechiël voor aIs dragers van de Here zelf. Zo ook in Psalm 18. (vers 11, verg. Ps. 80 : 2 en 99 : 1) Daarom zijn zij ook hier symbolen van de aanwezigheid van de Here. We lezen dan ook in vers 22 : Aldaar zal Ik bij u komen. We lezen : De Here troont boven de cherubs. Hij is de Here der heerscharen. Hij is de Here, die zich omringt door een lijfwacht van engelen. De cherubim onderstrepen de heiligheid. En daarin ook Gods TOORN. Wie zaI bestaan voor zijn gericht? Wie kan God naderen en leven? Openbaring 4 tekent ons met schelle kleuren de ongenaakbaarheid Gods. Hoe groot, hoe vrees'lijk zijt G'alom, uit uw verheven heiligdom. En zie - juist dit 'deksel' boven de ark, dat Gods geducht gericht doet zien, de straffende cherubim, dat 'deksel' is nu tevens symbool van de vergeving. We zien de cherubs - Zo gij in't recht wilt treden - O Heer en gadeslaan onze ongerechtigheden. Echter de cherubs houden het verzoendeksel vast : Maar neen - daar is vergeving altijd bij u geweest. (Psalm 130 : 2 berijmd) Op de grote verzoendag mag de hogepriester omringd door een wolk wierook de troon van God naderen. En aan de voorkant van het deksel strijkt hij het bloed. God laat zich naderen. En de lijn naar Christus is hier niet moeilijk te trekken. Het is Christus, die voor ons de troon van God naderde. Het LAM passeerde de vier dieren, de 'cherubs'. Het Lam, dat geslacht is, de Hogepriester die zijn eigen bloed offerde. Gods troon biedt aan HEM vrije toegang. Maar door Hem ook aan de kerk. In Openbaring zien we juist uit Gods troon de rivier des levens komen, waaraan het geboomte des levens groeit. De cherubs steken hun zwaard in de schede en weren niet meer van de boom des levens. In Romeinen 3 : 25 staat in de Statenvertaling, dat Christus tot een verzoening* gesteld is door het geloof in zijn bloed. Er zijn er ook, die lezen : tot een verzoendeksel. In elk geval : wat de ark predikt is in Christus vervuld. Door Hem is er vrije toegang tot de troon van genade. Geloven we dat? Juist daardoor kunnen we het Lam volgen. Waar het ook heengaat. Ook al vallen we telkens.
45
Want als we zondigen : we hebben een verzoendeksel, een advocaat bij de Vader. Hij is getrouw en rechtvaardig dat Hij ons de zonden vergeeft; en zijn bloed reinigt van alle ongerechtigheid. Geloven we dat? En leven we daaruit? In de ark is de wet. Maar BOVEN de ark is het verzoendeksel. En zo is er gemeenschap met de Here, de Koning der eeuwen, mogelijk. Want, lezen we : Aldaar zal Ik bij u komen en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel, of van tussen de twee cherubs die boven de ark der getuigenis zijn, alles wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls. Natuurlijk sprak de Here dit allereerst tot Mozes. Hij ontving als middelaar van het oude verbond het bijzondere voorrecht om de stem van de Here te vernemen. Maar - al was dit maar één mens, die dit bijzondere voorrecht te beurt viel, het geschiedde toch maar, dat de Koning van hemel en aarde, van tussen zijn lijfwacht zich van zijn troon horen deed. Bloed en wierook werkten verzoenend. Het verzoendeksel dempte als het ware de heerlijkheid des Heren af, zodat de mens naderen kon. Behalve de tien geboden, gaf de Here nog méér voorschriften aan Israël. Er was voortgang in de openbaring. Van het verzoendeksel af gaf de HERE van zijn troon zijn rijksgeboon Jahweh - die tussen de cherubs troont. Nu is de tabernakel gemaakt naar het voorbeeld op de berg getoond. Eigenlijk is de tabernakel een afschaduwing van de hemelse dingen. Welnu, Openbaring 4 toont ons de Here, omringd door hemelse glans. De vier dieren nemen de functie van de cherubim over. Deze God is vreeslijk en geducht. En toch - door Christus is het ook de nabije God, die spreekt met zijn volk. Jezus Christus, de Middelaar van het Nieuwe Verbond, heet : het Wóórd. Hij doet zich horen in de bijbel, in de prediking. God gaat voort om in verbondsgemeenschap zich te onthullen. De verborgenheid des Heren is voor degenen die Hem vrezen, en Zijn verbond om hun die bekend te maken. Nabij ons is het Woord! De God van de legerscharen trekt zich niet van ons terug. Hij is het, die ons zijn vriendschap biedt. Laat ik beide vasthouden. We belijden Gods transcendentie - Hij is hoog verheven. Hij zetelt op de cherubs - De aarde bewege zich. De HERE is koning; dat de volken beven (Psalm 99).
46
Maar anderzijds : Hij sprak tot hen in een wolkkolom, Gij o Here hebt hen verhoord. Gij zijt hun geweest een vergevend God. We belijden daarom ook de immanentie van God. God, die hoog woont, is ook dichtbij de nederige van Geest. Laat ons dit beide vasthouden. Gods transcendentie en Gods immanentie. Onze Koning zetelt op zijn geduchte troon. Maar door de Middelaar van het nieuwe verbond SPREEKT Hij tot ons. En Hij doet het nog. Zien we nog eens naar de ark en het verzoendeksel. Onze God en Koning gaat ons voor in de woestijn. Hij bindt ons aan zijn Wet. Hij wast onze zonden af door Christus' bloed. En Hij is niet ver van ons. Immanuël. De Heer de God der engelenscharen is met ons. Door Zijn Woord.
AMEN
* (Verzoening : zie p. 45) : Romeinen 3 : 25 (Statenvertaling) : Welken God voorgesteld heeft [tot] eene verzoening* door het geloof in zijn bloed tot eene betooning van zijne rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevorem geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods; * Kanttekening bij Statenvertaling : Grieks. hilasterion; dat is om te zijn een verzoener, namelijk der zondaren. De apostel ziet hier op den genadestoel of het verzoendeksel van zuiver goud gemaakt, dat de ark des verbonds, waar de tafelen der wet in lagen, bedekte; hetwelk ook hilasterion genaamd wordt, Hebr. 9 : 5, en was een voorbeeld dat Christus door zijne zuiverheid en gehoorzaamheid onze overtredingen tegen de wet voor Gods aangezicht zou bedekken en ons met God verzoenen.
47
48
Preek No 5
DE TAFEL IN HET HEILIGE en
DE BRODEN VAN HET AANGEZICHT
EXODUS 25 : 23 – 30 LEVITICUS 24 : 5 - 9
DR. C. VAN DER WAAL
49
Exodus 25 : 23 - 30 Gij zult een tafel van acaciahout maken, twee el lang, een el breed en anderhalve el hoog. 24 Gij zult die overtrekken met louter goud en er een gouden omlijsting omheen maken. 25 Gij zult er een rand van een handbreedte omheen maken en een gouden omlijsting rondom haar rand. 26 Gij zult vier gouden ringen ervoor maken en de ringen zetten op de vier hoeken aan haar vier poten. 27 Dicht bij de rand zullen zich de ringen bevinden als houders voor draagstokken, om de tafel te dragen. 28 Gij zult de draagstokken van acaciahout maken en ze met goud overtrekken, opdat daarmee de tafel gedragen worde. 29 Gij zult schotels, schalen, kannen en kommen maken, waarmee geplengd wordt; van louter goud zult gij ze maken 30 En gij zult op de tafel geregeld toonbrood leggen voor mijn aangezicht. 23
Leviticus 24 : 5 - 9 En gij zult fijn meel nemen en daarvan twaalf koeken bakken, uit twee tienden efa zal elke koek bereid worden; 6 gij zult ze op twee stapels leggen, zes op een stapel, op de tafel van louter goud, voor het aangezicht des HEREN. 7 Gij zult zuivere wierook op elke stapel leggen; dit zal dan dienen als gedenkoffer van het brood, een vuuroffer voor de HERE. 8 Elke sabbatdag zal hij dat steeds opnieuw gereed maken voor het aangezicht des HEREN; van de zijde der Israëlieten is het een verbond voor altoos 9 En het zal voor Aäron en zijn zonen zijn, en zij zullen het op een heilige plaats eten, want het is allerheiligst voor hem; het behoort tot de vuuroffers des HEREN ; het is een altoosdurende inzetting. 5
LEZEN : Leviticus 2 : 1 – 10
ZINGEN : Ps. 22 : 9, 10 Ps. 22 : 10 Ps. 23 : 2 Ps. 132 : 10
TEKST : Exodus 25 : 23 – 30 Leviticus 24 : 5 – 9 Leerdam, 1953; Pretoria, 1954.
50
DE TAFEL IN HET HEILIGE EN DE BRODEN VAN HET AANGEZICHT
Gemeente van onze Here Jezus! Als Christus zegt gekomen te zijn om de wet tot zijn voltooiing te brengen, dan bedoelt Hij niet de wet zoals die wij vaak denken : wet in de zin van bepalingen, gebod op gebod, regel op regel. De WET is de Thorah, de boeken van Mozes, en eigenlijk het gehele Oude Testament. De 'Wet" is maar geen bundel met rechtsregels, maar met bepalingen van het VERBOND van de Here. Zelfs de stenen wetstafelen in de ark heten nooit Tafelen der WET, maar Tafelen der GETUIGENIS, of Tafelen van het VERBOND. De wetten - we moeten dat goed vasthouden! - zijn nooit bepalingen - zonder - meer, maar inzettingen van onze VERBONDSGod. De wetten, de bepalingen over tabernakel, offerande enz. zijn woorden van de God die ons uit Egypte uitleidt. Onze Heiland, Verlosser, spreekt in al die verordeningen. Hij, die met een zondig volk een verbond wil sluiten! De ceremoniën van de wet maken daarom het heil aanschouwelijk, doen ons zien hoe goed de Here is voor zijn volk. Daarom mag 'de wet van Mozes', de thorah niet een gesloten boek blijven. Je hebt mensen die de mond vol hebben over wedergeboorte en bekering, of doorgaande reformatie, en die een verveeld gezicht zetten als juist de wet opengeslagen wordt : Exodus, Leviticus, Numeri. Maar als uw Heiland gekomen is om die wet te vervullen, dan zult u zeer gespannen zijn om Hem en zijn heil in die wet te herkennen. Want juist daaruit leren we Hem tenvolle in zijn heerlijkheid verstaan.
51
Aan Emmaüsgangers begon Hij exegese te geven van Mozes aan. Daar staat geschreven over Mij. Wij willen nu zo gaan spreken over : DE TAFEL IN HET HEILIGE EN DE BRODEN VAN HET AANGEZICHT. We letten a. b.
op de tafel : De Verbonds-God ontvangt zijn volk op de broden : Het verbondsvolk nadert zijn God
a. De tabernakel die de Here Mozes bouwen liet, had twee delen. Een allerheiligste en een heilige. In het allerheiligste stond alleen de ark. De ark was de troon van de Here. In het allerheiligste zetelde Hijzelf. Daar mocht ook niemand een voet zetten, dan alleen de hogepriester op grote verzoendag. Maar met het heilige stond het anders. Het heilige was als het ware de ontvangzaal, waar de Hoogheilige audiëntie verleende aan de vertegenwoordigers van zijn volk. Daar mochten de priesters komen. En daar stonden ook voorwerpen, die bij de audiëntie pasten : de kandelaar, het reukofferaltaar, èn … de tafel. Wat voor betekenis had deze tafel? Een tafel doet denken aan eten. Een tafel is bestemd om bij aan te zitten en vooral om iets op te zetten. In het oosten waren tafels zeldzaam. Maar ze kwamen wel voor in tempels om geschenken aan de goden op te plaatsen. Wij gebruiken tafels niet alleen voor het eten, maar ook voor het plaatsen van allerlei gebruiksvoorwerpen. Die tafel in de tabernakel was dus een tafel om de gaven van het volk te ontvangen. Die tafel sprak uit : Uw God, uw verbonds-God staat vóór u open, o Israël. Uw God woont maar niet in het allerheiligste, zó, dat Hij zich niet laat naderen. Neen - Hij wil u ontvangen, ge moogt Hem ook met uw gaven naderen. De beschrijving van de tafel is niet zonder reden zo minitieus uitgewerkt. Het is wel merkwaardig dat over de schepping veel minder staat opgetekend dan over de bouw van de tabernakel. Dat moet ons toch wat zeggen. Die beschrijving staat er niet tevergeefs. Daar zit grote troost in voor de gemeente.
52
We lezen allereerst dat die tafel van sittimhout gemaakt moest worden. Die tafel moest klein van afmetingen zijn : twee el lang, één el breed, één en een half el hoog. Met goud moest hij overtrokken worden en met gouden ringen voorzien, waardoor handbomen moesten gestoken worden. Een gouden krans omgaf de lijst en het tafelblad. Op de tafel moesten schalen en kommen geplaatst worden van louter goud. Wat in deze beschrijving opvalt is allereerst het koninklijke van deze tafel. Dit blijkt uit zijn bouw en gereedschap, maar ook uit het materiaal dat gebruikt werd. Voor de bouw moest een bepaalde houtsoort gebruikt worden, die ook voor de vervaardiging van de tabernakel en de ark toegepast werd. De Here als opperarchitect liet Mozes niet de vrije keus, maar schreef in zijn bestek nauwkeurig het materiaal voor. Sittimhout is hout van acacia- of beter mimosa-boom. De acacia, die hier te lande bekend is, lijkt er alleen op wat zijn fijn verdeeld blad betreft. De van hier te lande bekende acacia uit Noord Amerika vormt witte trossen vlinderbloemen. De mimosa's vormen de heerlijk riekende kleine gele bloemen. We zien ze in het voorjaar wel gekweekt in de bloemenzaken. De mimosa * is een boom, die destijds veel op het Sinaïtisch schiereiland voorkwam. Hij draagt dorens, doch is overigens een elegant groeiende boom. Zijn hout werd in Egypte veel gebruikt omdat het zo duurzaam en zo licht is. De griekse naam voor sittimhout was wel : onverwoestbaar hout. De Egyptenaren maakten er schepen van. Op het Sinaïtisch schiereiland zaagde men er daklijsten van. Alle hout is geen timmerhout. De Here wilde edelhout gebruikt zien voor de bouw van zijn tabernakel. Nu valt het op, dat de tafel van dezelfde houtsoort moest vervaardigd worden als de andere delen van de tabernakel. En ook moest hij met goud overtrokken worden. Dat zegt ons : deze tafel is van even koninklijke waardigheid als de tabernakel en de ark, de troon. Op die tafel moesten de gaven komen van de twaalf stammen : een spijsoffer. Nu geeft de Here die niet een achteraf-plaats, maar een ereplaats. Als wij iemand bloemen geven en ze komen in een jampotje in de keuken, zal dat ons niet direct prettig aandoen.
53
Met geschenken zijn we blij en die eren we door ze een waardige plaats te geven. Welnu - als het volk met zijn gaven komt, moffelt de Here die niet weg, maar laat ze serveren op een koningstafel van een hemels karakter als het paleis zelf, en zijn eigen troon. Goud is nog altijd een waardevol metaal. Het spreekt van licht en heerlijkheid. Nog meer dan zilver geeft het glans, die herinnert aan de warme stralen van de zon. Welnu, de tafel van edelhout, was met edelmetaal overtrokken, evenals de planken van de tabernakel en de ark. De Koning ontvangt zijn volk op koninklijke wijze! Dit kwam ook tot uiting in de afwerking van de tafel. Evenals de arkkist (Exodus 25 : 11) een krans droeg als ornament, droegen tafelblad en lijst romdom de poten een krans als versiering. De stijl van de tafel was dezelfde als de stijl van de ark, de Troon. Die tafel men kon het met één oogopslag zien - hóórde bij de ark. Tafel en troon waren van hetzelfde type. Hij, die zijn volk tot déze tafel nodigde, was dezelfde als Hij, die op de troon zat. En dan de voorwerpen, het servies op de tafel. Maar niet van steen of metaal. Maar eveneens van goud. Welk een vorstelijke dis! Welk een troost lag ook hierin voor de gemeente : het duurzaam materiaal van de tempel predikte dat de Here ook VOORTDUREND zijn volk ontvangen wilde. Bij Hem is geen schaduw van ommekeer. We letten nog op iets anders : het hout dat gebruikt werd was niet alleen onverwoestbaar doch ook zeer licht. De tafel was dus gemakkelijk te transporteren, ondanks de gouden overtrek. Bovendien vallen op de ringen en draaghouten van sittimhout. Hetzelfde komt ook bij de ark voor. Weer een bewijs, dat de stijl van ark en tafel dezelfde is. De ark en heel de tabernakel - zij reisden met de kinderen Israëls mee. Doch . . . de tafel ging ook mee. Mozes moest geen tafel maken van reusachtige afmetingen. Slechts een klein model van licht materiaal, en zo, dat twee mannen hem gemakkelijk konden dragen. Wat zegt dit ons? Wel dit, dat de Here die tafel, dat symbool van de ontvangst van zijn volk, steeds VOOR zich wilde hebben. Steeds ging die tafel mee. Steeds maakte de Here het duidelijk : Ik wil U mijn bondsvolk royaal ontvangen - uw gaven op een mooie tafel, in mijn mooie kamer, mijn woonzaal. En hoe is dit onderdeel van de wet nu vervuld in Christus?
54
We hebben toch vandaag geen tabernakel meer nodig? En geen tafel van toonbroden? Inderdaad, broeders en zusters. Maar dat waarvan de tafel sprak - dat is juist in Christus werkelijkheid geworden. Het Woord is vlees geworden, schrijft Johannes, en heeft onder ons zijn Tabernakel opgeslagen. Door Christus wil God ons koninklijk ontvangen. Hij onze verbonds-God nodigt ons. Nodigt zondige mensen. 't Zachtmoedig volk zal rijk verzadigd wezen, ten dis geleid. Elke avondmaalstafel van lelijke houten schragen symboliseert het feit, dat God ons ontvangen wil in die stad waar zelfs het plaveisel van goud is, waar Hij onder de mensen zijn Troon wil zetten en waar we zijn aangezicht zullen zien. Zoals de tafel van edel, onverwoestbaar en licht materiaal was - zó profeteert hij ons, dat de Here ons in Christus vorstelijk ontvangen wil en deze belofte niet intrekken zal : overal waarheen wij gaan, gaat deze belofte mee. Denk u dat maar eens in. God’s audiëntie-zaal staat open. En in het Oude Verbond waren het alleen de priesters, die dit alles zien mochten, als vertegenwoordigers voor het volk. Doch het voorhangsel is gescheurd. Thans mag het gehele volk naderen. Hij is getrouw, die u roept tot de gemeenschap van de Here. De ontvangzaal staat voor ons open. En de ontvangst is koninklijk. En dit geldt steeds. Hij richt de tafel aan - ook voor onzer haat'ren ogen. Leven we hieruit. Zie naar de royale tafel en wordt wijs. Ontvangt vrijmoedigheid. b. In alle verbonden zijn twee delen. God ontvangt zijn volk. Maar - ook het bondsvok mag zijn God naderen. Want - zegt Exodus 25 : 30 - die tafel is om er wat op te leggen. U zult op deze tafel te allentijde het toonbrood voor mijn aangezicht leggen. Daar is die tafel voor bestemd. Voor de ontmoeting met God zelf. Leviticus 24 werkt dit nu verder uit. Dit beschrijft wat het volk nu van zijn kant heeft te doen. In het Oosten was het gebruikelijk dat men bij de ontmoeting met een hooggeplaatst Persoon een geschenk gaf. We lezen ervan in de Schrift. Vreemden geven geschenken aan Salomo. Denk aan de koningin van Scheba. Benhadad zendt met Naäman een geschenk mee voor de koning van Israël.
55
Zo mag Israël ook een geschenk aanbieden. Daar is de tafel voor. Dit geschenk kan niet - wegens het bederf - van vlees zijn en moet daarom plantaardig zijn. Uit rauw meel moeten twaalf koeken gebakken worden. Het wordt dus een soort spijsoffer. Deze koeken moeten gestapeld worden in twee rijen van zes. De joodse overlevering meldt, dat bij de bereiding ervan geen zuurdeeg mocht gebruikt worden. Daar zuurdeeg gist, bij alle spijsoffers en ook bij de paasbroden verboden was, zal dit wel juist zijn. Bovenop elke stapel moest de priester wierook leggen. Elke sabbat moesten nieuwe stapels bereid worden. De wierook, die op de oude broden lag, moest dan op het altaar in de voorhof verbrand worden. Wanneer we dit zo horen is ons niet alles even duidelijk. Als we echter letten op de verklaringen die de Schrift bij onze tekst en bij de andere teksten geeft, kunnen we zonder moeite verstaan wat bedoeld wordt. Allereerst moesten er twaalf broden zijn. Het getal twaalf is het getal van Israël. Het vertegenwoordigde dus gans Israël, dat zijn gaven brengt. Deze gave is eenvoudig gebakken brood. De Here wilde niet dat Hem allerlei luxe artikelen gebracht werden. Dan zou zo gemakkelijk de gedachte post kunnen vatten, dat God zelf van de spijze at. De heidenen brachten zo bijvoorbeeld druivenkoeken aan hun goden. Neen - als voorgeschreven geschenk eist de Here enkel broden, vladen, platte koeken zoals de paasbroden. Zo'n brood, product van Israëls landarbeid, vertegenwoordigde een stam. Er wordt in onze vertaling - Exodus 25 - gesproken over TOONBRODEN. Maar eigenlijk staat er : broden des gezichts. En met gezicht wordt bedoeld het aangezicht van de Here. Die broden dienden dus om voor Gods aangezicht gelegd te worden. Des Heren aangezicht betekend des Heren aanwezigheid. Hij werd gedacht te wonen in de ark. De broden van het aangezicht, de toonbroden, werden dus voor de TROON van de Here gelegd. We zouden ze dus ook TROON broden kunnen noemen. Troonbroden van de Koning en bonds-God van Israël. Bovenop die broden werd, hetzij los, hetzij in schaaltjes, wierook gelegd. Wierook verzinnebeeldt altijd het gebed.
56
De wierook werd na een week als een vuuroffer op het altaar geworpen. Brandende wierook verspreidt een aangename geur. In de opstijgende, welriekende rook werden de gebeden gedacht op te klimmen. De broden moesten nu door Aäron gegeten worden op de heilige plaats. Dat wil zeggen, zij mochten niet door het volk of door priesters BUITEN het tabernakelcomplex gegeten worden. Ook mochten ze niet door het volk gegeten worden. Ze behoorden tot de allerheiligste dingen. Daarom mochten alleen de Gode gewijde priesters ze eten. Wat wil dit zeggen? In de wet worden verschillende dingen allerheiligst of heilige der heiligheden genoemd. Het schuld- en zondoffer heet zo. Het spijsoffer. Het reukoffer. Het zijn allemaal dingen, waar als het ware God beslag op gelegd heeft. Hij geeft ze niet weer uit handen. Allerheiligheden - ze blijven van Hem. Alleen de priesters mogen zulke offers eten - maar dan in naam van Hem! Door het eten duiden ze als het ware aan dat God de offers aanneemt. De wierook maakte het brood tot een offer. Leviticus zegt : een vuuroffer, een gedenkoffer. De naam van de Here werd er bij aangeroepen. O Here, gedenk aan Uw verbond! Zo was het elke Sabbat, elke dag van de Here een grote activiteit rond de Tafel van de Here. De oude broden van het aangezicht, toon- en troonbroden, werden weggenomen. De wierook werd geofferd. De broden werden gegeten, nieuwe werden op stapels gelegd. Wierook er boven op. En zegt Leviticus - dit moest nu geschieden tot een eeuwig verbond. Tot een eeuwig verbond. Zoals de besnijdenis en de Sabbat tekenen van het verbond waren en de onderhouding daarvan verbondstrouw was, zo zou ook de gehoorzaamheid aan het verbond blijken uit de onderhouding van Gods tafelwet. Die tafel mocht niet leeg staan! Elke sabbat moest de wierook van het vuuroffer en het gedenkoffer branden. Daar mocht geen pauze zijn, geen onderbreking. Hoe zou het ook. Zou - als de Here een audiëntie uitschrijft, het volk weigeren om te komen? Wil Hij niet gebeden zijn? Wil Hij niet bezocht zijn? O, de Here, de God van àlle wierook en àlle meelbloem heeft de gaven van de mensen niet nodig. Hoe zou het kunnen?
57
Maar daarom eist Hij nog de verschijning van zijn twaalfstammenvolk voor Hem. Want niet dat brood en die wierook, maar de dáád van zoeken van zijn heerlijkheid, is de dáád van gedenken aan zijn naam; en de dáád van naderen tot de genadetroon in het gebed is aangenaam voor Hem! Daarom eenvoudig materiaal. Maar grote ontvangst bereid aan eenvoudige geschenken. We hebben gelezen van het spijsoffer. Eigenlijk vormen de toonbroden een dagelijks permanent spijsoffer voor Jahweh's aangezicht. De toonbroden zullen naar de wet van het spijsoffer ongezuurd geweest zijn. Zo kunnen ook de gedachten naar het paasfeest gaan. Daar kwamen ook ongezuurde broden bij te pas. Elke dag werd in de tabernakel en tempel een lam geofferd, 's morgens en 's avonds. Het paasoffer werd dagelijks herhaald. Elke week werd toonbrood voor de Here gelegd : het paasbrood werd permanent voor de Here gelegd. Zo ligt ook de betekenis van de toonbroden duidelijk voor ons. Het volk symboliseert de door Gods verlossingsgave geschapen dankbaarheid. De toonbroden vertegenwoordigen arbeid en voedsel, leven en geluk. In de toonbroden zegt Israël : Here, alles danken we aan u en aan uw heil. En voor de nieuwtestamentische kerk ligt zo de toepassing klaar. Wij mogen een paasbrood zijn. Ons Pascha is geslacht. Ons leven moet wezen een ongezuurd brood voor het aangezicht van de Here. Niet in de oude zuurdesem van kwaadheid en boosheid, maar in de ongezuurdheid van oprechtheid en waarheid. Zie gemeente, zo ligt in de tafel van toonbroden een christelijke troost en christelijke vermaning. Want door Christus is het mogelijk 'brood van het aangezicht' te zijn. O ja - de satan draagt zijn rusting nog van gruwel en bedrog. En hij tast ook ons emigrantenleven zeker aan. Hij viert zijn festijnen als er herrie is of broodnijd of geldzucht of oppervlakkigheid. Maar Christus werk is krachtig. De Geest van de Here is niet verzwakt. De Hand van de Here is niet verkort. Daarom weerstaat de Here satan door ons te nodigen in zijn paleis, te ontvangen in zijn audiëntiezaal. De ontvangst is royaal. Een gouden tafel. En de gaven …?
58
Wat eist de Here anders dan recht te doen, ootmoedig te wandelen met de Here uw God. De toonbroden waren symbool van 'het gewone'. U moet de Here dienen met het gewone leven. Het zit niet in apartheidjes, maar in het leven van alle dag. De Here wil u aanvaarden zoals u bent. Uw naam komt niet in de krant en u bent geen beroemd mens. Maar op Gods tafel is plaats. De Here eist niet extra-heiligheid, maar gehoorzaamheid. De toonbroden waren tot een eeuwig verbond vanwege Israël. Zij representeerden het gehele volk en dit als verbondsVOLK. De toonbroden legden nadruk op de verbondsgehoorzaamheid die er moest zijn. Het verbond heeft twee zijden. God geeft en ontvangt : de gouden tafel. Maar het volk mag ook geven, zichzelf geven. Van de zijde der Israëlieten is het een verbond voor altoos! De toonbroden zijn het symbool van de verbondsaanvaarding. Deze verbondsaanvaarding moet in het gewone blijken. Wij moeten zelf een gedenkoffer zijn voor het aangezicht van de Here. Zullen we er aan denken in het bonte leven? Toonbroden zijn we! Bondskinderen bestemd tot verbonds-gehoorzaamheid. God wil ons ontvangen. Hij richt de tafel aan. Hij eist gewone trouw van jongens en meisjes, vaders en moeders. Geef heden ons dagelijks brood! Ja. Maar ook : wij - verbondskinderen - geven het uit uw hand. Wij willen dagelijkse toonbroden zijn. U voortaan te leven van harte willig en bereid. En doe Gij uw aangezicht over ons lichten. AMEN
59
60
Preek No 6
DE LAMP VAN GOD
EXODUS 25 : 31 – 40 LEVITICUS 24 : 1 - 4
DR. C. VAN DER WAAL
61
Exodus 25 : 31 – 40 Gij zult een kandelaar van louter goud maken, van gedreven werk zal de kandelaar gemaakt worden, het voetstuk zowel als de schacht; de bloemkelken, met knoppen en bloesems, zullen daarmee een geheel vormen. 32Zes armen nu zullen uit zijn zijden uitsteken: drie armen van de kandelaar uit de ene zijde en drie armen van de kandelaar uit de andere zijde. 33 Drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop en bloesem; en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de andere arm, met knop en bloesem; aldus voor de zes armen, die uit de kandelaar uitsteken. 34 Op de kandelaar vier bloemkelken in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems 35 Ook een knop onder het eerste paar armen, die uit hem voortkomen, en een knop onder het tweede paar armen, die uit hem voortkomen, en een knop onder het derde paar armen, die uit hem voortkomen; (aldus) bij de zes armen, die uit de kandelaar uitsteken. 36 De knoppen en de armen zullen uit hem voortkomen, terwijl het geheel een gedreven werk van louter goud is. 37 Gij zult er zeven lampen voor maken en men zal die lampen erop zetten en het licht laten vallen naar de voorkant. 38 Zijn snuiters en zijn bakjes zullen van louter goud zijn. 39 Van een talent louter goud zal men hem maken, met al dit gerei 40 Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond is. 3I
Leviticus 24 : 1 - 4 De HERE sprak tot Mozes : Gebied de Israëlieten, dat zij tot u brengen zuivere olie, uit gestoten olijven, voor de kandelaar, om voortdurend een lamp te laten branden. 3 Buiten het voorhangsel der getuigenis in de tent der samenkomst zal Aäron die voortdurend verzorgen, van de avond tot de morgen, voor het aangezicht des HEREN. Het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten. 4 Op de kandelaar van louter goud zal hij voortdurend de lampen verzorgen voor het aangezicht des HEREN. 1 2
LEZEN : Openb. 1 : 9 - 2 : 7
ZINGEN : Ps. 36 : 2 Ps. 36 : 3 Ps. 119 : 9, 12, 17, 53 Ps. 43 : 3
TEKST : Exodus 25 : 31 – 40 Leviticus 24 : 1 – 4 Pretoria, 1956.
62
DE LAMP VAN GOD
Gemeente van onze Here Jezus! We hebben gezien hoe het heiligdom ingedeeld was. En nu gaat het om de plaats van de kandelaar. Deze stond links in de troonzaal van de Here waarin de Here zijn volk ontving. Wij zullen dit allereerst in het oog moeten houden : de kandelaar is een meubelstuk in het huis van de Here, een gave van God aan zijn volk. Wij zijn direct vanuit het Nieuwe Testament gewend om de kandelaar met de kerk in verband te brengen, en dat is wel juist. De kerk moet een licht op de kandelaar zijn. In de Openbaring ziet Johannes de zeven luchters als zeven gemeenten. Maar toch . . . allereerst moet bedacht : de kandelaar is niet licht dat de kerk aan de Here geeft, maar de Here doet dat uitstralen voor zijn volk. In het boek Samuël heet de kandelaar de lamp van God. Dit lijkt ons een goed thema voor vanmorgen. Er komt nu uit, dat het niet om een menselijk luchtertje gaat : een voorstelling van wat wij zijn of geven in de eerste plaats. Maar de kandelaar laat zien wat God geeft aan zijn volk, en zó zijn volk doet zijn. Wij spreken u over DE LAMP VAN GOD a. b.
Aard van de lamp van God Bediening van de lamp van God
a. De vorm van de kandelaar is wel bekend. We vinden deze ook gestileerd aangebracht achter de preekstoel. Als het ware een amandelboom was de kandelaar. Rechts en links van de schacht waren drie armen, zodat de kandelaar eigenlijk zevenarmig was.
63
Elke arm werd weer versierd met knoppen en bloemen van de amandelboom. Bovenaan moesten ook nog vier knoppen en bloesems aangebracht worden. Het voorgeschreven materiaal was goud. Geheel van gedreven goud moest de kandelaar zijn. Critische geleerden zeiden, dat zoiets in die dagen nog onmogelijk kon gemaakt worden. Maar als men ziet wat men in Abrahams dagen in Ur maakte en in Josefs dagen in Egypte, dan is deze opmerking er geheel en al naast. Bovendien heeft de Here hier zelf een model van aan Mozes getoond. Hier is geen verzonnen type, maar hier gaat het om een door de Here bevolen model. Bezaleël en Aholiab, de uitvoerders van de werkstukken rondom de tabernakel waren bovendien door de Geest bekwaamd tot hun taak. Dus deze kandelaar hoeft niet gemeten naar dergelijke voorwerpen uit Egypte of Babel. Zij was enig in haar soort, werkstuk van de Vader, Zoon en Heilige Geest. Daar het goud een edel metaal is, het edelste en kosbaarste van die dagen, en bovendien een zonnige glans geeft, werd het hier als materiaal aanbevolen. Het ging hier immers om een lamp die de Here in Zijn ontvangzaal oprichtte. Die moest van het mooiste materiaal zijn. De Here wilde zijn volk niet ontvangen in de duisternis. Zijn ontvangzaal werd 's nachts niet gesloten, maar Hij wilde ook 's nachts zijn heerlijkheid laten schitteren. De broden, op de tafel van de toonbroden, lagen in het gouden licht van de zeven ogen van God. In de wereldnacht was de kandelaar een illuminatie door Gods heerlijkheid. Machtige prediking ging zo van de kandelaar uit. De Here verborg zich niet; en zijn genade niet. De nacht kon vallen over de wereld. Maar Zijn genade-zon ging niet onder. De kandelaar symboliseerde Gods vriendelijk aangezicht dat vrolijkheid en licht geeft. Elke avond viel de duisternis over het woestijnkamp. Jakhalzen huilden. Grimmig staken de woeste rotsen van het Sinaïcomplex af tegen de met sterren bezaaide oneindige hemel. Wat zullen deze amechtige joden? Pelgrims naar Kanaän, het nieuwe paradijs? Komt er ooit een eind aan de woestijntocht? Is het einde te overzien? Ja - in de tabernakel straalde het gouden licht. De tabernakel stond in het centrum van de tenten. Alle tenten stonden als het ware naar de tabernakel georiënteerd.
64
Als men in de deuropening van de eigen tent ging staan, kon men daar achter de gordijnen van het heiligdom van de Here licht zien. 't Was er heel de nacht tot de zon opging. Elke nachtwake was vol van de heerlijkheid van de Here. En men wist het : dit was maar geen stallantaarn : dit licht straalt van de kunstig doorwrochte gouden standaard. De heerlijkheid van de Here is onder ons. En nu de vorm. We zagen reeds, dat het een amandelboom was. Nu rijst de vraag : heeft dit een betekenis, of is dit enkel versiering geweest? Nu valt het op, dat wanneer na het oproer van Korach, de hoofden van de stammen staven moeten brengen, deze van amandelhout moeten zijn. De bloeiende staf van Aäron was een amandeltak. En als de Here Jeremia, de priesterzoon roept : toont Hij hem een amandeltak, die bloeit. Waarom juist bij de kandelaar, bij Aärons staf en bij Jeremia's teken een amandeltak? Wel, de naam van amandel is in het Hebreeuws een woord, dat eigenlijk : wakkerboom betekend, een boom, die waakt, die vroeg is. De amandelen bloeiden reeds in januari. Hadden dus dezelfde functie als hier de perziken. Als alles nog dor en droog was, zag men in de amandelboom leven; er vormden zich knoppen; over de boom kwam een teer wit waas van bloemen. Welnu : zó is de amandelboom een teken van waakzaamheid van de Here. De Here heeft - we zeggen het met grote eerbied - geen winterslaap. Als de Psalmen zeggen : Waarom slaapt U? - is dat op God niet van toepassing. Hij is de waakzame, de wakkere, die zijn woord nakomt. Eigenlijk stond dus in de hofzaal van het paleis van de Here een amandelboom in permanente bloei. Het was tevens een lichtboom. Een teken dat de Here wáákte over zijn huis, - en over zijn volk. De nacht gold voor Hem niet; dan brandde zijn luchter. En evenmin de winter. Bij Hem was het permanente lente. De bloeiende staf van Aäron vond zijn tegenhanger in de permanent bloeiende amandelboom - kandelaar in het heilige. Zo ligt ook hier een rijke prediking in voor de kerk. Uw bewaarder zal niet sluimeren. De Here is uw bewaker van nu aan tot in eeuwigheid. Hij vernieuwt de jeugd van de kerk als een bloeiende amandelboom in dagen, waarop nog sneeuw valt. De kerk mag zich nooit verlaten voelen.
65
In de ontvangzaal, waarin de Here haar ontvangt, staat in de luchter een herinnering aan de eeuwige lente. De kerk mag zich niet doods weten. Want in Hem is het leven en het licht der wereld. Leven (amandelboom) en licht (luchter), hoe is dit verschenen in Jezus Christus. Is Hij niet tenvolle de vervulling van dat wat de kandelaar predikt? Dit betekent dus : in Christus bereidt de Vader ons een rijke ontvangst. Dat waar de kandelaar van sprak, dat geeft de Vader ook aan ons. Bij u Heer is de levensbron (amandel). Uw licht (kandelaar) doet klaarder dan de zon, ons 't heuglijk licht aanschouwen. En in uw licht zien wij het licht. In de wereldnacht, door dood omhuiverd, staat Jezus Christus, het Licht der wereld. En in Hem zien Gods ogen genadig op de kerk neer. b. Maar nu willen we nog op iets anders letten : de luchter moest ook branden. Zuivere gestoten olie moest alleen gebruikt worden voor de illuminatie. Aäron - en zijn zonen - moesten de lamp elke avond aansteken, opdat deze gedurig brandde. Het moest een eeuwige inzetting zijn; een verbond van de nacht. De olie wordt vaak opgevat als zinnebeeld van de Geest. In elk geval : het kwam hier aan op het gebruiken van goed materiaal om een heldere vlam te verkrijgen. En hierin mocht geen verslapping intreden. Gedurig moest het dagelijks offer gebracht. Maar gedurig moest ook in de nacht de lamp met olie voorzien worden. Nu valt het op : het volk levert olie voor de lampen. Dat was begrijpelijk. Olie zal schaars geweest zijn in de woestijn. Dus : bij het branden van de kandelaar is het volk betrokken. De Here laat Israël helpen bij het branden. De kerk wordt ingeschakeld. Weliswaar mogen de priesters alleen de lamp aansteken. Maar het volk mag olie brengen, meehelpen voor de verzorging van de lampen. En deze trek is opvallend. Nu gaan we ook verstaan, dat de kandelaar twee dingen laat zien : 1. 2.
hoe de Here zijn volk ontvangt in lichtende glorie hoe de Here zijn volk gebruikt om licht te verspreiden.
En nu verstaan we dat dit geen tegenstelling is. Eerst : de Here geeft licht. Maak u op; wordt verlicht, want uw licht komt.
66
Maar dan verder ook : Israël is gesteld tot een licht der heidenen. In Zacharia 4 zien we Zerubbabel en Jozua, de priester, getekend als olijfbomen, die in een vat olie gieten, die op haar beurt weer een wondere kandelaar branden doet. De Here gebruikt het ambt, de kerk om zijn licht te verbreiden. Daarom lezen we ook van Christus, die naar Jesaja's profetie een licht der natiën is. Maar toen Paulus geroepen werd zei Christus tot hem dat hij, Paulus, óók tot een licht der heidenen zou gesteld worden. Hier zijn dus twee lijnen. Gods vriendelijk aangezicht geeft vrolijkheid en licht. Maar verder . . . die heerlijkheid straalt op de kerk af, zij mag als gemeente (Openbaring 1) of als ambtsdrager (Openbaring 11, de twee getuigen) een lichtend licht zijn, dat niet verborgen blijft. Het is daarom ook te begrijpen, dat toen Israël onder de heidenen proselieten ging maken, het de kandelaar als symbool koos. We vinden deze in de eerste eeuwen na Christus alom afgebeeld. Was Israël niet gesteld als een licht tot verlichting der heidenen? Maar - Israël heeft HET licht der wereld gedood: Jezus Christus. En toen zonk de nacht over Israël. Hem, die God met de Geest zalfde om HET ware licht te brengen en het leven, de lamp van God. Jezus Christus, Hij viel aan het 'verlichte' sanhedrin ten prooi. En het was nacht, zegt Johannes. Ja, het werd nacht. Achter het gescheurde voorhangsel stond de kandelaar te branden. Maar het zou niet lang meer duren, of in Rome zou men een grote triomftocht houden. Daarin zouden kostbare schilderijen meegevoerd worden. Titus zou er rijden en keizer Vespasianus. Ook Dominitianus zou in de stoet rijden. En behalve de zielige joodse gevangenen zou de tafel der toonbroden en de kandelaar in de stoet vervoerd worden. En een ter ere van Jerusalems verwoesting opgerichte tempel zou deze kandelaar straks herbergen. Ter ere van Titus zou een triomfboog opgericht worden. Hij staat er nog in Rome . . . Juichende soldaten, dragen wierookvaten; tafel der toonbroden; de heilige trompetten; en ook de tempelkandelaar. Zo vergaat . . . de glorie van de kerk - God dankte Israël af. Want - Hij had zich een nieuw Israël verkoren. De kerk uit jood en heiden, die in Christus geloofde. Die kerk mocht zich in de hemelse tempel rondom Christus door een kandelaar vertegenwoordigd weten. Dat is het ontroerende en voor ons tegelijk verheugende.
67
Terwijl Israël aan de kant wordt gezet, haalt de Here zijn wereldkerk naar boven. Zij mag als wapen dat van de kandelaar hebben. We hebben enige tijd geleden uit Openbaring 2 : 5 reeds gezien, welk een roeping en troost, maar ook welk een verantwoordelijkheid dat is. De Here kan de kandelaar van zijn plaats wegnemen. De gave is tevens opgave. En omdat het hier een kandelaar in de hemelse tempel betreft, kan alleen het geloof hier normerend zijn. Als wij het geloof niet hadden durfden we dit symbool niet aanbrengen. Maar met dit symbool op zichzelf zijn we niet gered. Want wat zullen wij als God in de hemel de luchter omstoot? Wat Jerusalems gouden kandelaar overkwam blijft een waarschuwing voor de kerk van heden. Als wéér Titus bogen moesten opgericht worden, zou de wereld er vol mee staan. Telkens heeft de Here kerken het recht om kandelaar te zijn ONTNOMEN. Er blijft de samenhang : Christus licht der wereld De kerk licht der wereld. Laat Christus en zijn geboden weg, en de lampen der kerk doven uit. O dan kan er nog veel vlagvertoon zijn : propaganda. De joden hebben nog nooit zoveel de kandelaar als motief gebruikt op graven en synagogen als na Pinksteren. Vandaag is het wapen van Israël ook een kandelaar met twee olijftakken ernaast. Maar dit wapen wordt door Pinksteren weersproken. De pinksterkerk eist het voor zich op en alleen dan - als ze ook metterdaad trouw is aan de leer van Pinksteren, van Christus zelf. Zodra er spanning komt tussen Christus en de kerk, verbeurt ook de kerk het recht kandelaar te zijn. Zij kan stad en land aflopen om een proseliet te maken indien zij Christus verloren heeft, is haar kandelaar allang omgestoten. Anderzijds is de kerk getrouw, dan mag zij het wapen van de kandelaar voeren. De Here heet haar welkom in zijn huis. Ja, de Here wil haar gebruiken om door haar zijn heerlijkheid te tonen. Zo de kandelaar in de tempel - zó de kerk op de aarde. Door de kerk wil de Here zijn heerlijkheid laten zien in de wereld. Ontzaglijke gedachte : zij mag verkondigen, dat er licht en leven is door Christus. In deze wereld, waar in naar Zuidema's woord de lampen uitgaan, mag zij de Godslamp zijn, prediken dat er herstel is. Spanning om 't Suezkanaal of spanning in eigen leven kan daar niets aan veranderen. De Here is wakker om Zijn Woord te doen.
68
Daar is uit 's werelds duistere wolken een licht der lichten opgegaan. De Godslamp gaat niet uit. Naar de trouw van het verbond komt dit juist uit in het voortgaan van de prediking. Deze prediking geschiedt, gemeente, niet enkel door het ambt in de kerk, maar ook door het zogenaamde ambt der gelovigen. Wij prediken van de kansel. Maar elke werkbank, elke kantoorkruk is ook een kansel. Ik ben wel eens bang, dat we dit vergeten. Het zit niet in plechtigheid en het zogenaamde 'geestelijke'. Het zit in het hele leven. Alles heeft met het 'kandelaar' - ambt van de kerk te maken. Er gaat niet maar wat van ons uit, als we belijdenis doen, maar we doen belijdenis ook in ons leven van alle dag. Als we de kandelaartaak gaan versmallen tot bepaalde dingen, zijn we bezig om ons ambt reeds te verliezen. Want hier geldt het absolute alles - of niets. Men kan zich niet een hemel voorstellen die in de donker gehuld is. Daar hoort de lamp van God bij. Maar een Christen, die geen licht verspreidt, laat zich helaas gemakkelijk denken. Zoiets is heel gewoon : men is immers geen dominee. Men leeft zijn eigen leven en men is er heus niet op tegen, dat anderen zich laten horen en getuigen. Men heeft daar ook wel wat voor over; 't is immers een goed doel. Maar u, u bent het licht der wereld. Uitgerekend door u wil de Here zijn heerlijkheid laten zien. Maak u op, wordt verlicht, want u bent kinderen van het licht en moet onbestraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht als schijnende lichten zijn, voorhoudende het woord van het leven. U kunt u niet daaraan onttrekken. Hiermee staat of valt uw levensdoel. Wij hebben het profetisch woord dat zeer vast is en u doet wel als u daarop acht geeft, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht en de morgenster opgaat in uw harten. Wat God samenvoegt scheide de mens niet. God maakt het licht in zijn tempel. In de wereld. Maar Hij gebruikt daarvoor zijn kerk. De geestesolie zal branden. En er is geen uitzondering inzake deze belofte. De doopbelofte garandeert u dat de Here u gebruiken wil. Maak het alles naar het voorbeeld op de berg getoond. Meen niet, dat Gods beloften u niet gelden. Ook u wil de Here een schijnend licht maken. De walmende vlaspit kan niet altijd zo blijven duisternis of lamp Gods! AMEN
69
70
Preek No 7
DIE KANDELAAR IN DIE HEILIGDOM
EKSODUS 25 : 31 – 40
dr. C. van der Waal
71
Eksodus : 25 : 31 - 40 Maak ook ’n kandelaar van suiwer goud. Van dryfwerk moet die kandelaar, sy voetstuk en sy stam gemaak word; sy kelkies, sy knoppe en sy blomme moet, daarmee saam, uit een stuk wees. 32 En ses arms moet uit die sykante daarvan uitgaan: drie arms van die kandelaar uit die een kant en drie arms van die kandelaar uit die ander kant. 33 Drie kelkies soos amandelblomme aan die een arm, ’n knop en ’n blom, en drie kelkies soos amandelblomme aan die ander arm, ’n knop en ’n blom - so moet dit wees aan die ses arms wat uit die kandelaar uitgaan. 34 Maar aan die kandelaar self moet vier kelkies soos amandelblomme wees, met knoppe en blomme: 35 daar moet ’n knop wees onder die eerste paar arms wat daaruit uitgaan; en ’n knop onder die tweede paar arms wat daaruit uitgaan; en ’n knop onder die derde paar arms wat daaruit uitgaan - vir die ses arms wat uit die kandelaar uitgaan. 36 Hulle knoppe en hulle arms moet, daarmee saam, uit een stuk wees - alles saam een stuk dryfwerk van suiwer goud. 37 Jy moet ook sewe lampe daarvoor maak, en hulle moet sy lampe opsteek en die lig daarteenoor laat val aan die voorkant. 38 Sy snuiters en sy bakkies moet van suiwer goud wees. 39 Van ’n talent suiwer goud moet hulle dit maak - al hierdie voorwerpe. 40 En kyk dat jy dit maak volgens die voorbeeld daarvan wat jou op die berg getoon is. 31
LEES : Sagaria 4 : 1 – 14 ; Openb. 1 : 1 – 20
SING : Ps. 34 : 6, 7 Ps. 34 : 8 Ps. 119 : 47, 48 Ps. 43 : 1 - 5 Ps. 80 : 1, 10
TEKS : Eksodus 25 : 31 – 40
Pretoria, 1973.
72
DIE KANDELAAR IN DIE HEILIGDOM
Gemeente van onse Here Jesus Christus, Ons wil u vanmôre gaan spreek oor DIE KANDELAAR IN DIE HEILIGDOM Ons let op : 1. 2.
die kandelaar en sy betekenis in die ou verbond die kandelaar en sy betekenis in die nuwe verbond
1. Die kandelaar word as derde voorwerp genoem na die ark en die tafel van die toonbrode. Dit is opvallend dat die argeoloë gesoek het na voorbeelde onder ander volke, parallelle. Maar daar word aan ons verseker dat eers sedert ongeveer 900 voor Christus, ligte op 'n voetstuk bekend is. Kritiese geleerdes kom dan tot die konklusie dat die kandelaar DUS 'n produk van ‘n later tyd was en dat dit DUS maar voorgestel is asof in Moses se dae alles so moes gemaak word. Ons wil met hierdie Vanderdussens nie saamgaan nie en die Skrif van God as onfeilbare Woord aanvaar. Dit is wel 'n bietjie moeilik vandag, omdat as jy dit doen 'n alleenloper is, maar daardie verdrukking moet ons maar aanvaar. Trouens - juis die feit dat onder ander volke sodanige voorwerpe nog nie bekend was nie, het 'n diep betekenis. Ons het hier dus te make met 'n voorwerp wat enig in sy soort is, uniek. Die Here het iets baie spesiaals in sy tempel laat plaas. Die feit dat in die Romeinse tyd juis die kandelaar 'n simbool vir Israel was - soiets as die Suikerbossie en Springbok vir ons, en die Kangeroe vir Australië, en die Kruis vir die christene - bewys dat ook in ‘n later tyd die kandelaar as iets unieks beskou is.
73
Wanneer Titus die stad Jerusalem verower en daar vir hom na sy dood 'n monument opgerig word, is daarop nie toevallig nie afgebeeld hoe die kandelaar in die seëtog, die triomf van Rome saamgedra is. Dit sou die Jode tref. Dit was die bewys dat die Romeine veroweraars was van die simbool wat so by uitstek op graftes en mosaïeke in sinagoges, simbool van Israel was en sou word. Ook vandag nog staan die kandelaar in die wapen van Israel 'n model wat nageteken is van dié van die Titusboog in Rome. Laat ons hierdie lugter 'n bietjie nader bekyk. Die vorm ken ons. 'n Stam, waaruit telkens drie paar arms voortkom. Met die middelstuk saam sewe draende arms vir die ligte. Die materiaal weer : suiwer goud. Israël het uit Egipte 'n hele versameling voorwerpe saamgeneem, en daarbij was ook die goue voorwerpe. (Eksodus 12 : 35). Dit is vir die bekleding van die tabernakelplanke gebruik, vir die tafel van die toonbrode, die ark en versoendeksel, en ook vir die kandelaar. Dit was 'n kunswerk, heeltemal van goud vervaardig; as 'n geheel op homself het dit reeds soos 'n boom gelyk, die skagte word arms genoem. Maar daar was nog meer plantmotiewe in verwerk. Elke arm het drie kelkies soos amandelblomme gehad, 'n knop en 'n blom. En die hoofstam vier. Uit drie het die arms as 't ware ontspruit (vers 35). Bo op die arms was die lampe bevestig. Aan die voorkant het hulle lig gegee. Daar was verder nog ander gereedskap soos snuiter en bakkies. Die kandelaar moes in die heiligdom brand en die materiaal daarvoor was olyfolie. Levitikus 24 : 3, 4 sê dat Aäron moes sorg vir 'n permanente verligting. Elke nag het in die tabernakel die lamp van God gebrand ( 1 Samuel 3 : 3). So het dan 'n brandende boom in die heiligdom gestaan. Die Here wat self in die donker gebly het, in die allerheiligste, wat deur 'n gordyn van die heilige afgesluit was, wou in die ontvangsaal die volle lig laat skitter. So behoort dit tog in 'n koning se paleis. Hierdie aspek is heel belangrik, as ons dink aan die neiging wat daar altyd is om die skemer en donker met religie te verbind. Ons vind dit maar steeds in die geskiedenis. Die geheimsinnige is aantreklik. Die misteriereligies het altyd met die donker gewerk. Esegiël 8 : 7 - 12 toon hoe Esegiël in 'n visioen sien hoe Jaäsanja, die seun van Safan, in die donker met sewentig oudstes van Israel besig is om reukwerk te offer vir allerlei reliëfs van reptiele, ens. In die donker!
74
By die mistiek ontbreek die klare woord en mistiek kom van mysterian (om jou oë toe te maak). Maar die God van Israel is 'n ander God as die van die misteriereligies en die vrymesselaars. Hy openbaar Hom in lig en stuur sy lig en sy waarheid. Die eerste skeppingsopdrag : laat daar lig wees, was die inset van die ligopenbaring van Hom wat in Sion sy woning het. Johannes 1 sê dat in die begin die Woord was en die Woord was die lewe en die lewe was die lig van die mense. Die sewe lampe was as 't ware die sewe oë van God (Sagaria 3 en 4). Openbaring spreek ook van die sewe fakkels voor God se troon. God openbaar Hom duidelik. Paulus skryf dat Hy wat gesê het : laat daar lig wees uit die duisternis, ook in ons harte geskyn het (2 Korintiërs 4 : 6), om ons te VERLIG met die kennis van die heerlikheid van God in die aangesig van Jesus Christus. Hier het ons eintlik alles by mekaar wat in die kandelaar na vore gekom het. God het daar sy aangesig laat lig, soos dit in die priesterlike seën staan. Duisternis was in dae sonder elektrisiteit iets gevaarliks, iets angsaanjaends. Die dief en rower bemin die duisternis. Duisternis is 'n beeld van verwarring en gemis aan leiding. Is jy verdwaald in die donker, dan trek die hopeloosheid oor jou. Maar Israel kry in die woestyn - en hoe donker is dit daar! - 'n lamp saam. In die heiligdom straal die sewe planete van God se heerlikheid. Ons het 'n God wat Hom openbaar, wat 'n Herder is en duidelike taal spreek. Hy het geen heiligdom vir ingewydes nie. Die priester het nie in die donker sy handelinge verrig nie. Alles was daar sigbaar omdat ons 'n God het wat in sy lig die lig laat sien. 'n God van Openbaring. Die massiewe, goue kandelaar het gesê : Naby u is die Woord. Naby u is die lig. Julle hoef nie ver te gaan, op te styg in die hemel of af te daal in die dieptes van die doderyk, soos die spiritiste nie. Die Here laat Sy aangesig oor u lig. Daar is nog iets wat opmerklik is. Die kandelaar het die amandelboom-motief gedra. In die hebreeus heet die amandelboom die waakboom. Die sageed. Die amandelboom se blomtyd is vroeg. Voor die lente aanbreek dra dit reeds wit bloeisels, kelkievormig. Veertien dae gelede het ek al die amandelboom by familie Niehof in volle blom gesien. Net soos in Holland die wilgerbome is die amandelbome vroegblommers. Hulle is op en wakker en kondig die lente aan. In Jeremia 1 laat die HERE aan Jeremia 'n amandelstaf sien. Die HERE is wakker om Sy Woord te doen.
75
Dit is ook nie toevallig nie, dat as Korag opstand beraam (Numeri 17), die oudstes van Israel twaalf stawe moet neem. Die van Aäron gaan blom, bring blomme voort, ja ryp amandels. Die amandelboom simboliseer die snelheid van die lig van Jahweh. Hij waak soos die kandelaar in die nag. Op en wakker om Sy Woord ook te laat ontspruit. Hij spreek en dit is daar. Israel het geweet, die HERE se lig is 'n aktiewe lig en 'n skeppende lig. Die kandelaar word nie baie keer in die Ou-Testament genoem nie. Behalwe by Salomo wat tien kandelare in die tempel geplaas het, en ook nog in Sagaria 4. In laasgenoemde is daar sprake van 'n outomatiese kandelaar, wat uit 'n reservoir gevoed word. Olyftakke laat daar die olie in drup. Die kandelaar is daar beeld van die tempel wat gaan herrys. En so : beeld van God se aanwesigheid onder Sy volk. Maar al word die kandelaar self nie dikwels in die OuTestament genoem nie, die funksie van die kandelaar kom baie keer voor : die werking van die ligtende heerlikheid van die HERE. God laat Sy kinders nie los nie. Psalm 4 teken vir ons Dawid. Baie sê : Wie sal ons die goeie laat sien? Verhef oor ons die lig van u aangesig, o HERE (vers 7). Die taal van die kandelaar is deur Israel verneem. Jesaja 60 : 1, 2 : Staan op, word verlig, want jou lig kom en die heerlikheid van die HERE gaan oor jou op. Want kyk, duisternis sal die aarde oordek en donkerheid die volke; maar oor jou sal die HERE opgaan en Sy heerlikheid sal oor jou gesien word. Die Messias word geteken as 'n lig tot verligting van die nasies (Jesaja 42 : 6, 7; 49 : 6). Die Messias word dus as die kandelaar van Israel geteken. En dit is nie toevallig nie dat Jesus op die groot dag van die loofhuttefees (en daar is tydelike fakkels wat in die voorhof brand) sê : Ek is die Lig van die wêreld (dus van Israel). Die OuTestamentiese profesie het op grond van die kandelaar-openbaring die wese van God deurskou en ook die verlossing in lig-terme omskryf. Ook vir die eksodusvolk sal die Genesis-begin geldig wees : laat daar lig wees. Daardeur kon die vromes van die ou verbond tog, toe die kandelaar in vyandelike hande geval het, aan die God van die heerlikheid vashou. Alle vlees sal die heerlikheid van die Here sien sê Jesaja. Nee, dit sou geen eindelose nag word nie. Op die tyd van die aand sal dit lig wees (Sagaria 14).
76
2. En wanneer ons nou oorgaan na die nuwe verbond sien ons dieselfde. In die kersnag is die heerlikheid van die HERE daar en Simeon sing sy lied : 'n Lig het opgegaan, 'n helder stralebaan skiet deur die donker wolke. Dit is Immanuel, die Vors van Israel, die Lig van alle volke. En Jesus Christus kom aan die kruis in die buitenste duisternis - My God, My God, waarom het u my verlaat? Maar dit was nodig sodat die lig van Jahweh die kerk sou bereik. Sodat psalms in die nag sou kon klink. En dan sien ons in Openbaring 1 weer kandelare. Sewe. Dit is die sewe gemeentes. En in Openbaring 11 weer twee : die twee getuies, 'n herinnering aan Sagaria 4. Maar nou in tweevoud. Gemeente - hoe sien ons die verband tussen die menigte gegewens wat hier opdoem, so plotseling in die Nuwe Testament? Dit is immers vol van kandelaar- en lig-effekte. Om hierdie openbaringslyn te kan verstaan moet ons bedink dat die LIG van die HERE kom. Maar . . . die openbaringslig word aan Israel in die Ou Testament getoon. Deurdat die ballingskap en die diaspora sou kom, word Israel al meer 'n lig van die nasies. Dit dra die openbaring uit. Hoor, julle kuslande! En dan kom Christus, die Lig. Die Jode verwerp daardie lig sedert Johannes die Doper. Johannes 1 : Hy het tot 'n getuienis gekom om van die lig te getuig. Maar hulle het Johannes verwerp. Toe het Jesus gekom. Hy is ook verwerp. En onderwyl het tempel en sinagoge hulle self die lig van die wereld genoem (Romeine 2 : 17 - 20). Maar ten onregte. Nou verkies die Here die kerk om daarin Sy lig te laat straal. Daarom kan Openbaring 1, die gemeentes en Openbaring 11, die getuies (dus ampsdraers, verkondigers) kandelare noem. Die kerke is openbaringdraers. Hulle kan die lig verder dra. Paulus word geroep en daarby word gesê, dat hy oë moes oopmaak en mense van die duisternis tot die lig, en van die mag van Satan tot God bekeer. (Handelinge 26 : 8).
77
In Handelinge 13 : 47 het Paulus selfs 'n messiaanse teks op homself en sy helpers toegepas : Want so het die Here aan ons bevel gegee : Ek het u 'n lig van die nasies gemaak, sodat u tot redding sal wees tot aan die einde van die aarde. Dus wat in Jesaja 49 : 6 (42 : 6, 7) gesê is van die kneg van die HERE, is op Jesus, maar ook op Paulus van toepassing. Dit is ontsaglike feite. God slaan die kandelaar-merk op elke kerk en elke woordverkondiger en haal dit van die sinagoge af. Maar : God kan die kandelare ook voor Sy aangesig wegstoot. En so spreek die kandelaar van òns rykdom en van òns taak. Kandelaarkerk. Ons mag in 'n duistere wêreld die lig bring. Deur sy kerk bestry God die duisternis. Maar hoe ontsaglik beskamend is dit. En dan hoef ons nie eers aan die sogenaamde donker Middeleeue te dink nie. Die Reformasie het die devies gevoer : Ex Tenebris Lux - uit die duisternis - lig. By die museum van Franschhoek is hierdie spreuk aangebring. Maar wat het die Reformasie met hierdie lig gedoen. Na die Reformasie het die Aufklärung, die Verligting gekom. Dit was egter verduistering. En wat die huidige moderne filosofie en teoloë deurgee is niks anders as 'n vervolg op daardie verduistering. En afgesien daarvan : hoe baie keer word die lig onder 'n maatemmer geplaas. Eertyds was julle duisternis, nou is julle lig in die Here wandel dan as kinders van die lig. Maar hoe is ons lewensstyl? Ons behoort ons in baie dinge te verootmoedig. En tog - tog is daar die evangelie. Dit verkondig 'n nuwe Jerusalem. Sonder tempel. Dus ook sonder kandelaar. Maar die Here God is sy tempel en die Lam. En die Here God en die Lam is Sy lamp. Daar sal geen nag wees nie. Wagter wat is daar van die nag? Die môre het gekom en dit is nog nag? Nee, wat in ons doop aan ons gegee is, dit bly - Hy wat ons uit die duisternis gebring het tot sy wonderbare lig. Dit is 'n feit, onafhanklik van verval, van onbeheerstheid, van verduistering. In die Joodse paashaggadah het die sin : “uit die duisternis tot die lig” voorgekom. Die kerk mag dit oorneem. Die funksie van die kerk bly ook om 'n lig te wees. En dit sal sy wees deur God se bestel. Daarom mag ons getroos wees. Ons sak nie terug in nuwe Middeleeue nie.
78
Maar - dan sal ons ook persoonlik ons roeping moet verstaan. Die kerk sal daar bly. In die gang van die kerkhistorie sal daar egter wel ligte uitdoof. Moontlik nie sigbaar nie. Deurgaans is hy wat bewus die duisternis kies seker van sy saak : hy noem die duisternis lig soos die profeet sê. Die enigste middel om die lig vas te hou en te kan deurgee is daarom altyd die Woord. In u lig sien ons die lig. Selfroem is hier dodelik. So baie keer word op die ou lig geteer en tegelyk word nuwe ligte gevolg - dwaalsterre. Deurgaans het die verval, uitdowing altyd deur selfvoldaanheid ingebreek. Ons het tog goeie papiere? Daar is dan ook baie vertroue op sterre, ligte, van groot meesters. Maar ons word geroep om die Lig deur te gee. Kandelaarkerk. Dit kan nooit plaasvind sònder om self die Woord te ken en te ondersoek nie. Ook onder ons dreig die gemakkelikheidshouding : dit gaan wel vanself. Maar vanself kom die verduistering. Ons kan ook in die verstand verduister word. Satan is die vors van die duisternis. Dink u dat hy ons met rus sal laat? Ja, die Satan sal ons rus gee. 'n Verkeerde rus : die rus van werkloosheid, die rus van oordrag van ons taak aan andere, die rus van gemaksug, die rus van vrees vir stryd en moeite. Daar moet steeds gebid word om teen daardie rus te stry. Skerp dit tog u kinders in. HEER, ek wyk deur u genade weg van elke slegte pad; maar ek wyk nie van u regte, want hul is my wysheidskat. Soet soos heuning is u woorde, soeter, want hul gee my raad; daarom is 't dat ek van harte al die valse paaie haat. (Psalm 119 : 38, berym)
AMEN
79
80
Preek No 8
HOE DE HERE ZICH DOET HULDIGEN DOOR HET REUKOFFERALTAAR
EXODUS 30 : 1 – 10
DR. C. VAN DER WAAL
81
Exodus 30 : 1 – 10 Gij zult een altaar, een offerplaats voor reukwerk maken; van acaciahout zult gij het maken; 2 een el lang en een el breed, zodat het vierkant is, en twee el zal zijn hoogte zijn; de hoornen zullen daarmee een geheel vormen. 3 Gij zult het overtrekken met louter goud, het bovenvlak en de zijvlakken rondom, en de hoornen. Gij zult er een gouden omlijsting omheen maken. 4 Twee gouden ringen zult gij ervoor maken onder de omlijsting, aan de beide zijkanten zult gij ze maken, op de beide zijden, en zij zullen dienen als houders voor draagstokken om het daarmede te dragen. 5 Gij zult dan de draagstokken van acaciahout maken en ze overtrekken met goud. 6 Gij zult het zetten voor het voorhangsel, dat voor de ark der getuigenis is, voor het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, waar Ik met u zal samenkomen. 7 Aäron nu zal daarop welriekend reukwerk in rook doen opgaan; elke morgen, wanneer hij de lampen in orde maakt, zal hij het in rook doen opgaan. 8 Ook wanneer Aäron de lampen aansteekt in de avondschemering, zal hij het in rook doen opgaan voor het aangezicht des HEREN als een bestendig reukwerk voor uw geslachten. 9 Gij zult daarop geen vreemd reukwerk brengen noch brandoffer noch spijsoffer, ook een plengoffer zult gij er niet op plengen. 10 Aäron zal met het bloed van het zondoffer der verzoenirig eenmaal per jaar op zijn hoornen verzoening doen; eenmaal per jaar zal hij er verzoening op doen voor uw geslachten; allerheiligst is het voor de HERE. 1
LEZEN : Openbaring 8 : 1 – 6
ZINGEN : Ps. 66 : 1, 2 Ps. 66 : 8, 9 Ps. 128 : 1 – 4 Ps. 141 : 1, 5 Ps. 66 : 3, 4
TEKST : Exodus 30 : 1 – 10
Leerdam, Culemborg, Vollenhove, 1953.
82
HOE DE HERE ZICH DOET HULDIGEN DOOR HET REUKOFFERALTAAR
Gemeente van onze Here Jezus Christus, De dienst van de Here speelde onder Israël in de heilige plaats zich af in drie ruimten. Allereerst was daar het voorhof. Daar stond het altaar voor de bloedige offers. Daar vond de verzoening van het ganse volk dagelijks plaats. Daar stond ook het koperen wasvat. De priesters werden daar gereinigd tot de dienst. In de eigenlijke tabernakel vond als het ware een meer intiemere ontvangst van het verzoende en gereinigde volk plaats. Het volk dat in de VOORHOF verzoening had ontvangen, mocht nu in het HEILIGE als het ware op audiëntie gaan. Want het heilige was de ontvangzaal van Jaweh. Hijzelf woonde in het heilige der heiligen. Daar liet Hij niemand toe dan de hogepriester eenmaal per jaar. Maar in het heilige wilde Hij zijn volk ontvangen. Natuurlijk niet het gehele volk, maar de uitgekozen vertegenwoordigers van dat volk, de geheiligde priesters. Zij mochten naderen in de antichambre, de woonzaal des Heren. In dat heilige stonden langs de kanten twee voorwerpen opgesteld. De tafel der toonbroden, die de eenvoudige gaven van Israël : 12 broden wachtte. En aan de andere kant er tegenover stond de zevenvoudige kandelaar. Daarop werd het licht ontstoken, dat herinnerde aan de taak van Israël : het mocht door de Geestesolie bekwaamd, het licht der wereld zijn. Tussen die tafel van broden en de kandelaar stond nu het gouden reukofferaltaar. Het was geplaatst vlak voor het voorhangsel, vóór de ark de troon. Sprak de tafel der broden voor Gods aangezicht van de roeping zich volkomen te geven in de dienst van de Here, verkondigde de kandelaar :
83
Israëls roeping om de hemelse koning te dienen door niet in de duisternis te leven, het reukofferaltaar verkondigde : Israël, uw Koning wil gebeden zijn. Wij willen letten op de boodschap die de Here door de beschrijving van de dienst rondom het reukofferaltaar ons te brengen heeft. We zien : HOE DE HERE ZICH DOET HULDIGEN DOOR HET REUKOFFERALTAAR We letten op : a. b. c.
De plaats van het reukaltaar Het offeren op het reukaltaar De verzoening van het reukaltaar
a. Gemeente van onze Here Jezus Christus. Wij letten allereerst op de plaats van het altaar. Vers zes zegt : En gij zult het zetten voor de voorhang, die voor de ark der getuigenis zijn zal, voor het verzoendeksel, hetwelk zijn zal boven de getuigenis waarheen Ik met u zal samen komen. De plaats voor het voorhangsel was dus vlak voor de ark, de Troon des Heren. Zoals wel voor aardse koningen reukwerken gebrand werden, zo wilde de Here dit hulde bewijs vlak vóór zich hebben. Hierin wordt ons een ontzaglijk feit gepredikt. In de voorhof stond het grote met koper overtrokken altaar. Daar vond de dagelijkse verzoening plaats. Doch de plaats was vèr van de ark, de Troon. Maar hier, in het heilige, mochten de priesters tot vlàk bij de troon treden, als middelaars van het volk. Slechts een gordijn scheidde hen van de troon van Jaweh. Maar ze waren er zeker van dat de geur van het reukwerk doordrong tot in het allerheiligste. De plaats van dit altaar verkondigt dus, dat de Here niet ongenaakbaar is. Hij laat zich naderen. En dit naderen is niet een naderen tot een troon van een tyran, een grillige despoot : Josef’s broers naderden hem vol angst; Ester’s hart was vol bange vrees, toen ze zich waagde in de vertrekken van Ahasverus. Maar Israëls priesters traden voor een altaar, dat voor een troon stond, die een verzoendeksel en de getuigenis, de wet bevatte.
84
Die troon, die ook droeg een deksel, waarop eenmaal per jaar het verzoenend bloed gestort werd voor heel het volk. En onder het verzoendeksel was de wet van de tien woorden. Tien woorden die het volk weliswaar niet na kon komen, maar die begonnen met de evangelische proclamatie : Ik ben de Here uw God! De tabernakel heette niet voor niets de tent der samenkomst. Een heilige God wilde daarin samenkomen met een zondig volk , Hij wilde zijn bondsgemeente ontmoeten, Hij wilde haar tot zich trekken vlàk voor zijn troon, zó dat ze stond voor zijn aangezicht. Is reeds deze plaats van het altaar niet een rijke genade verkondiging, gemeente? Een God, die zetelt bóven een verzoendeksel : werft om de hulde van Zijn volk. Gij moogt tot mij naderen krachtens het verzoenend bloed. Ik handhaaf de inzet van de wet, de getuigenis, Ik ben de Here uw God! En in nieuwtestamentisch licht gezien, wordt het evangelie van de plaats nóg duidelijker. Het is Jezus Christus geweest, die het verzoenend bloed op de ark, Gods troon geworpen heeft. In de voorhof, dat is – op de aarde heeft Hij zich laten slachten. Maar met zijn verzoenend offerbloed is Hij ten hemel gestegen. En heeft zo het nieuwe verbond in zijn bloed gesticht, Hij, de getrouwe Getuige. En Hij getuigt ons nu, dat we door Hem vrije toegang tot de troon der genade hebben. In het nieuwe verbond is het niet zo, dat slechts enkele priesters mogen naderen tot een reukofferaltaar, terwijl het volk wacht in de voorhof. Neen, het gehele volk is een priestervolk geworden. Zoals Christus, de priester mocht naderen, zo mag nu de ganse kerk naderen, zij heeft de vrijmoedigheid om toe te gaan (Hebreën 7 en 10). En zij staat niet meer als de oude priesterschap voor een gordijn in de antichambre van de koning. Neen, het gordijn is gescheurd en wij zien met onverhuld aangezicht (2 Corinthiërs 3) de heerlijkheid des Heren. Het voorhang, het deksel is weggenomen en wijzelf, wij allen mogen krachtens Christus’ werk tot God komen. Buiten Hem is geen middelaar meer nodig, de tijd is aangebroken, dat wij altijd Hem mogen naderen in Geest en Waarheid. Wij zeggen wel eens : we moeten onze plaats in het leven weten. Dat betekent : niet onbescheiden zijn, geen hart dat verheven is en ogen die hoog zijn bezitten.
85
Inderdaad : we moeten ten aanzien van de ménsen onze plaats kennen. Maar dit geldt evenzeer ten aanzien van de Here. En die plaats is wonderlijk. We staan voor de Here van de ganse aarde, met het gezicht voor Hem! En nu komt het helaas veel voor, dat de gemeente haar plaats NIET kent. Dat zij doet, alsof dat altaar van gebeden en hulde ergens VER van de Troon staat. Nu komt het voor dat de gemeente zich klagend afvraagt, of zij wel wordt toegelaten. Dan ontstaat er gebrek aan geloofszekerheid. Ik heb geen vrijmoedigheid. Of : mogen we ons dat wel toeëigenen? Is dat geen roof? Men stelt het soms voor, dat het plicht is om tegenover God je plaats te weten, door te denken, dat je een verworpene bent. Je plaats tegenover God weten, dat is bij velen : denken : ik hoor er toch niet bij – de hemel is voor mij van koper. Doch hoor nu het evangelie uit het door velen verachte wetboek. Gòd geeft u een plaats. En u moet en moogt die weten. Die plaats is vóór de troon. Niet in een achteraf hoekje zo in het donker. Neen, beschenen door de kandelaar vóór Zijne Majesteit. Hij is uw BondsGod. En zijn handvest van vrede – en ook van gebedsverhoring voor u – is bezegeld door het bloed Christi. Zo is uw plaats. Overgeplaatst uit de duisternis als een koninklijk priesterdom in het kandelaarlicht van zijn genade. Hij de vorst van de aarde is uw hulde waard. En Hij stelt, plaatst u voor zich om de hulde de brengen. Hij geeft u toegang en vrijmoedigheid. En wie nu nog volhoudt, dat tegenover God zijn plaats weten eigenlijk is : leven uit wantrouwen of Gods beloften wel waar zijn, hij begaat een grote zonde tegenover zijn hemelse Koning. Zie naar het VOORBEELD, Mozes op de berg getoond. Dit type wordt in de ganse bijbel gehandhaafd. De gemeente in Openbaring is VOOR de troon, en haar gebeden worden tot de Here gedragen. Uit genade leven, dat is : onze plaats weten. Zij hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon Gods en dienen Hem dag en nacht in zijn tempel (Openb. 7 :14b – 15a).
86
b. Gemeente van onze Here Jezus Christus. Wanneer we nu verder letten op de beschrijving van het reukofferaltaar, dan valt direct op, dat ook dit altaar evenals de tafel der toonbroden gemaakt is volgens de stijl van de ark en overeenkomstig de opzet van de gehele tabernakel. Het materiaal is weer : sittimhout, onverwoestbaar materiaal. Alles moest met goud overtrokken worden, zoals heel de tabernakel bekleed was met goud. En zoals ark en tafel versierd waren met kroonlijsten, kransen, zó moest ook dit altaar ermee getooid worden. En dan : zoals de ark en de tafel voorzien waren van ringen en draagbomen, zo moest ook dit altaar transporteerbaar gemaakt worden. De afmetingen waren maar klein : één el in het vierkant en twee el hoog. Het was nog kleiner dan de ark en de tafel der broden van het aangezicht. Gemakkelijk kon het op de woestijntocht worden meegenomen. Direct valt dus op, dat dit altaar koninklijk van uitvoering is, en tevens niet log en groot, doch van klein formaat, niet moeilijk om te dragen op lange woestijntochten. Wat wil dit ons zeggen? Wat predikt dit ons? Allereerst wordt ons het geweldige feit verkondigd dat de Here ons maar niet ontvangen wil, maar dat Hij ons koninklijk, royaal ontvangen wil. Er staat maar niet wat klaar en we horen niet zeggen – in de geest van Jacobus 2 : 3 : zit hier onder mijn voetbank of sta daar. Neen, al zijn we dan geen man met een gouden ring aan de vinger, in sierlijke kleding, al komen we in onze oude plunje bij wijze van spreken, zo dat de kleinzielige burgerlijkheid er dik op ligt, Hij stoot ons niet weg uit zijn aristocratische kamer, maar ontvangt ons mild en overvloedig. Hij kent geen aanzien des persoons. Een gouden altaar staat klaar, een altaar gemaakt volgens dezelfde stijl als de ark zelf. Hij kent geen onderscheid zelfs tussen eigen troon en de voorwerpen die Hij ten gebruike geeft aan zijn volk. Is een kostelijker ontvangst denkbaar? Hij nodigt ons tot de gouden heerlijkheid van zijn paleis. En dan verder : het altaar is verplaatsbaar. Dat wil zeggen, steeds mocht het meegenomen worden in de woestijn. Steeds was er gelegenheid DAT Israël kon naderen, ‘s morgens en ‘s avonds als reukwerk voor Hem toegericht.
87
En deze beide trekken – hoe mag de nieuw testamentische gemeente ze nog heerlijker voleindigd zien. Want is Christus het niet, die beide bewerkt : èn de vorstelijke ontvangst, èn het mogen naderen in het gebed te allen tijd. In leeuwenkuil, in woestijn, in Filippenser gevangenis en op het eiland Patmos, overal is de Here te vinden. Waar zelfs twee of drie in Zijn naam tucht bedienen, daar is hij in het midden. Zie – Ik ben met u al de dagen tot aan de voltooiing van de wereldeeuw. De woestijnkerk mag kloppen en haar zal opengedaan worden. De Here gaat met haar mee en sluit zijn hemel niet toe. Als er staat in de brief aan Filadelfia : zie Ik heb u een geopende deur gegeven, slaat dat in deze plaats op de toegang naar Gòd. Als Christus opent met de sleutel van David, welke excommunicerende macht sluit dan? Koning Uzza werd melaats, omdat hij ongerechtigd het reukoffer bediende en werd afgesneden, verbannen van het heiligdom. Maar de nieuw testamentische kerk heeft een toegangsbewijs. Ze mag steeds en overal naderen, komen tot Gods gouden altaar en geloven dat Hij is een beloner dergenen die Hem zoekend bidden. Al zijn er mensen, die verbannen, die uit de synagoge sluiten, die pauselijke of synodale banbullen slingeren, voor wie in Christus Jezus is, is geen ban, geen verdoemenis. We verkondigen geen algemene verzoening. En daarom : zo is er geen verdoemenis voor wie in Christus is. Voor wie in Christus Jezus is. Als dit ontbreekt, dan is er geen geopende deur naar de hemel, dan is er de ban, de uitsluiting uit het heiligdom, dan worden de wierookgebeden verhinderd. Daarom moet u nooit de toegang tot de Here te allen tijd als iets vanzelfsprekends beschouwen. Het is en blijft genade, sola Dei gratia, door Gods welbehagen alleen. c. We gaan nu vervolgens onze aandacht richten op het offeren op het altaar. Wat de Here op zijn altaar wil zien wordt nauwkeurig omschreven. Geen spijs – of drankoffer mag het zijn. Geen slachtoffer. Dergelijke offers van verzoening en dank behooren in het voorhof gebracht te worden.
88
Voor het spijsoffer of gedenkoffer van de zogenaamde toonbroden was er plaats op de tafel. Voor dergelijke offers was dit gouden altaar niet bestemd. Neen, op de gouden gesloten bovenkant – dak genoemd – moest reukwerk aangestoken worden. In vers 34 bijvoorbeeld is het nauwkeurig omschreven. Het bestond uit vier soorten van specerijen, vervaardigd uit harsen, wierook en stukgestoten welriekende schelpen.* Het getal 4, het getal van de aarde schijnt het reukwerkaltaar te beheersen daar het ook vierkant is, zoals het heilige getal 7 de kandelaar, en 12 het verbondsgetal de tafel van de toonbroden beheerst. Van de voorgeschreven vier soorten reukwerk moest geofferd worden. Geen andere samenstelling was geoorloofd. Er mocht geen vreemd, dat is illegaal, niet voorgeschreven reukwerk op het altaar gebracht worden. Tegelijk met het klaarzetten en aansteken van de kandelaar moest ook het reukwerk aangestoken worden, dus ‘s morgens EN ‘s avonds. Daarmee begòn men dus de dag. Maar het was ook : Gods offers, die ‘s avonds branden. De nacht met al zijn gevaren werd geheiligd door het brengen van reukwerk. Wat is nu de betekenis van dit offer? Het spreekt natuurlijk van zelf, dat de Here allerminst de gedachte wilde aanwakkeren, dat Hijzelf reukwerk nodig had, zoals de heidenen van hun goden dachten. Neen, dit reukwerk brengen, was een hulde betuiging van Israël aan zijn opperheer. Maar – het was meer. De opstijgende rook, de zich verbreidende geur werden gedacht te zijn de dragers van de gebeden van Israël. In Psalm 141 en Openbaring 8 blijkt dit duidelijk. Het gebed stijgt op als reukwerk. De engelen voegen aan gebeden reukwerk toe om deze op te doen stijgen. Dat onder de Joden deze gedachte bekend was, blijkt uit het feit, dat na de verwoesting van Jerusalem, toen het reukwerk niet meer gebracht kon worden, de Joden verklaard hebben, dat de gebeden dit reukwerk vervangen. We lezen trouwens in Lucas 1, dat Zacharias in de tempel het reukwerk offerde en dat onderwijl het volk was biddende. Het reukwerk was symbool, draagster van de gebeden voor Gods troon. Zoals de geur de troonzaal vervulde, zó stegen Israëls gebeden op tot de troon der genade.
89
Echter – er werd hier ook een grens gezet : Israël mocht niet op willekeurige wijze de Here ‘roken’. De kerk mag niet om alles bidden. Ook dit werk der dankbaarheid moet zijn naar de wet Gods Hem ter eer, en niet op ons goeddunken of mensen ordeningen gegrond. We mogen niet met vreemd reukwerk tot de Here naderen. Dat vreemde reukwerk kan ook eigenwillige godsdienst zijn. Vreemd reukwerk is maar geen ruzie of streberei, vreemd reukwerk is maar geen eerzucht of onwaarachtigheid. Vreemd reukwerk kunnen we óók op het altaar brengen, als we wel de Here willen dienen, maar dit op onze manier willen doen. Net zo goed als roomsen vreemd vuur op het altaar brengen door eigenmachtige verandering van Gods wet, doen Gereformeerden het als zij bijvoorbeeld aan hun zonden in gezin en huwelijk of in zaken doen vasthouden en toch maar rustig de Here blijven naderen. Of, als ze zeggen : we leven goed, en dan doet het er niet toe, hoe ons kerkelijk leven is, en waar we kerken. Want de Here schrijft precies voor welk soort reukwerk Hij wil hebben. Daar is geen woord frans bij. U kunt het zó bestellen in de bazar. En de regelmaat schrijft Hij eveneens voor. Geen vreemd, maar ook geen ontbrekend vuur mag er zijn. We mogen de dag niet in, de nacht niet in zonder het reukwerk. Bidt zonder ophouden, tijdig en ontijdig, geduriglijk wakende. Hij de vorst van de aarde, IS die hulde waard. Van engelen met wierookschalen, maar ook van de kerk beneden. Hij wil gebeden zijn. In schietgebeden. En in de regelmaat. In de regelmaat niet te vergeten. Men heeft afgegeven op de christelijke levenstijl. Een overlading van gebeden kan vermoeiend worden, maar in orde wil de Here gediend zijn. Doch behalve het gezinsgebed moet er ook het persoonlijke, het opzettelijke en onopzettelijke zijn. Het gebed onder ‘t werk en mischien achter ‘t stuur van de auto. Zie – hij bidt. De Here beware ons voor vreemd reukwerk. Voor sleurgebeden en onwaarachtige gebeden. Wat zijn ze er vele. Maar Hij beware ons ook voor het ontbreken van het reukwerk op de morgen en de middag. Het zal een gedurig reukwerk zijn voor het aangezicht van de Here. En wie is tot deze dingen bekwaam?
90
Is het niet zo, dat óók, juist het verrichten van de allerheiligste taken met zonde bevlekt is. Israëls offerdienst was vòl van zonde. Waren het niet zondige priesters. Was het leven van het volk niet vaak een stank in Gods neusgaten? Wij gebruiken ook die term : Van iemand gaat een goede reuk uit. Was het niet en is het niet in veel gevallen zo, dat er allerminst van de kerk van de Here een goede reuk uitgaat? O, dan kan het formele reukwerk 100% zijn, volgens het antiek recept bereid. Maar dat wat het reukwerk dragen moet, de gebeden, het levende smeken, als dat ontbreekt, hoe zal dit reukwerk aangenaam zijn? We lezen in onze tekst ten aanzien van deze vragen, juist een rijke troost. Eén maal per jaar, op de grote verzoendag mocht Aäron verzoening doen over het altaar, door op de hoornen bloed te strijken. Hiermee werd voor Israël verzegeld, dat de Here de onvolkomenheden uit de eredienst vergaf. O, Israël had zich onbeholpen gedragen, zich geen houding weten te geven bij de audiëntie van zijn Koning – er was slordigheid, onvolmaaktheid. Doch er kwam bloed op de hoornen! De hoornen beelden als het ware de kracht van het altaar uit. Als de hoornen van het altaar afgehouwen worden, dan heeft het altaar geen kracht meer. Door bloed op de hoornen aan te brengen, beeldt de Here uit, dat Hij de afdwalingen van het Hem huldigende en biddende volk vergeven wil. Welk een grote genade! Hoe zouden wij – gemeente van de nieuwe dag – tot Hem durven naderen, als we dit niet wisten. In ons bidden, in onze eredienst, welk een zonden; ongemerkt sluipen ze in. Als we niet wisten, dat onze barmhartige Hogepriester van onze belijdenis ons vergéven wilde - hoe schuldig zouden we ons tegenover de Here voelen. Want steeds zondigen we tegen zijn hofetiquette! Maar het is alsof Hij ons, onbeschaafden, ongeletterden, struikelaars in veel, vriendelijk uitnodigt. Nader – ondanks al uw onvolkomenheden en verborgen afdwalingen tot mijn troon. En het offer van mijn Zoon neemt het kwade eruit weg. Neen – nog eens! – ik preek u geen algemene verzoening – ook niet ten aanzien van de gebeden. Als er bij ons opzettelijke ongehoorzaamheid is, blijft er geen offer voor de zonde meer over (Hebreën 10 : 26). Dan accepteert de Here ons offer niet.
91
Maar als het ons hartelijk voornemen is Hem te zoeken, dan reinigt Christus ons gestamel, dan strijkt Hij zijn bloed, eens voor goed geslacht, op de hoornen van dit altaar, dan mengen de engelen er reukwerk aan toe, dan hebben onze onvolmaakte gebeden kracht. Nu verstaat u het, hoe het komt dat de kerk tot zulke grote wereldbeslissende gebedsdaden in staat is. Christus’ kracht wordt in onze zwakheid volbracht. De gebeden der heiligen bewegen de wereld en roepen de Hogepriester terug uit zijn tempel. Want zo sterk maakt Hij de reukwerkgebedenvan zijn kerk. Hoe onvolkomen de kreet ook klinkt : OP de roep : kom Here Jezus. Ja kom haastig, verschijnt Hij éénmaal uit zijn tempel om zijn volk te zegenen, eeuwig en altoos. AMEN
92
93
Preek No 9
DE KONING VAN ISRAËL DOET ZIJN VERLOST VOLK OFFEREN VOOR ZIJN AANGEZICHT
EXODUS 27 : 1 – 8 EXODUS 29 : 36 - 46
DR. C. VAN DER WAAL
94
Exodus 27 : 1 - 8 1 Gij
zult het altaar van acaciahout maken, vijf el lang en vijf el breed, zodat het altaar vierkant is, en drie el hoog. 2 Gij zult hoornen aan de vier hoeken maken; de hoornen zullen daarmee één geheel vormen, en gij zult het overtrekken met koper. 3Ook zult gij er potten voor maken, om het van as te reinigen, en scheppen, sprengbekkens, vorken en vuurpannen; al zijn gerei zult gij van koper maken. 4 Gij zult een traliewerk ervoor maken, een koperen netwerk, en op het net vier koperen ringen maken aan de vier einden. 5 Gij zult het onder de rand van het altaar van onderen bevestigen, zodat het netwerk halverwege het altaar reikt. 6 Gij zult draagstokken voor het altaar maken, draagstokken van acaciahout en die met koper overtrekken. 7 Zijn draagstooken moeten in de ringen gestoken worden en de draagstokken zullen zich aan de beide zijden van het altaar bevinden, wanneer men het draagt. 8 Hol, van planken, zult gij het maken; zoals Hij u op de berg getoond heeft, zó zal men het maken. Exodus 29 : 36 – 46 (zie voor de tekst hiervan de volgende preek, pagina 107)
LEZEN : Leviticus 1 : 1 - 17
ZINGEN : Ps. 92 : 1, 2 Ps. 92 : 6, 7 Ps. 27 : 1 - 4 Ps. 4 : 3
TEKST : Exodus 27 : 1 – 8 Exodus 29 : 36 - 46
Leerdam, Culemborg, 1953.
95
DE KONING VAN ISRAËL DOET ZIJN VERLOST VOLK OFFEREN VOOR ZIJN AANGEZICHT
Kerk des Heren! We zijn genaderd tot het voorhof en de voorwerpen, die erin staan. Wij willen heden met u spreken over het voorwerp, dat in de voorhof domineerde : het altaar. Welliswaar brengen wij vandaag geen offers meer zoals de Israëlieten het moesten doen. Maar we weten dat de offerdienst niet ijdel is geweest. Christus heeft in zijn betere offerande deze vervuld. Daarom kan de gemeente van het Nieuwe Verbond in de oud-testamentische cultus reeds een schets lezen van de komende Heiland en zijn werk. Het altaar stond in het voorhof. Was de tabernakel het paleis van Jahweh, de voorhof kunnen we beschouwen als het plein voor het paleis. Het voorhof was afgescheiden en was voor verschillende dingen dienstbaar. Allereerst werd door de afscheiding het volk bijgebracht, dat ook dit gedeelte in zekere zin behoorde tot het tabernakel gebied. Heidenen mochten hier niet komen. Hier stond de doodstraf op. Paulus is later haast gelyncht toen men hem vals beschuldigde een heiden binnen het tempelcomplex gesmokkeld te hebben. In het voorhof vonden de heilige verrichtingen plaats, die bij de eredienst behoorden : het slachten van het vee, de reiniging der priesters in het koperen wasvat en ook de offeranden op het koperen altaar. Ongehinderd van de drukte in het kampement kon dit alles plaatsvinden. Het voorhof was de afgeschutte plaats waar in alle rust de grote ontmoeting tussen de Here en zijn volk kon plaats hebben. De grote ontmoeting. Want hier ging het om in het voorhof. De tabernakel borgde de aanwezigheid van de Here. Zijn aangezicht als het ware.
96
In het voorhof schikte het volk zich voor Zijn aangezicht en bereidde Hem het offer toe. In de psalmen vinden we deze uitdrukking gedurig : Denk aan Psalm 42 : Wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen? Dit ingaan is ingaan in de voorhof. Verschijnen voor Gods aangezicht is vooral ook deelnemen aan offercultus. Denk maar aan Psalm 43 : Dan ga ik op tot Gods altaren. Eigenlijk staat er : Zend uw licht en uw waarheid, dat die mij leiden, dat zij mij brengen tot de berg uwer heiligheid en uwe woningen en dat ik inga tot Gods altaar! Denk ook aan de priesterlijke zegen : De Here verheffe zijn aangezicht over u – de Here doe zijn aangezicht over u lichten. Denk ook aan Psalm 95 : 2 een oproep om naar de tabernakel te gaan. Laat ons zijn aangezicht tegemoet gaan met lof, laat ons Hem juichen met psalmen, want Hij is onze God. En tenslotte Psalm 96 : 9 : aanbidt de Here in de heerlijkheid van het heiligdom. Schrikt voor zijn aangezicht, gij ganse aarde! In het voorhof ZAG Israël zijn bondsGod in al zijn heerlijkheid, in de offerdienst ontmoette het zijn koning op het plein voor zijn paleis. DE KONING VAN ISRAËL DOET ZIJN VERLOST VOLK OFFEREN VOOR ZIJN AANGEZICHT a. b. c.
waarop dit offeren plaats vond waarom dit offeren plaats vond waartoe dit offeren plaats vond
a. We moeten ons het altaar aldus voorstellen. In het voorhof voor de zijde van de tabernakel die geopend kon worden door het voorhangsel, stond een verhoging, die vierkant van oppervlakte was. De lengte en breedte vyf el, de hoogte drie el. Massief was dit voorwerp niet, maar het bestond enkel uit 4 houten wanden, die overtrokken waren met koper. Bovendien aan de vier hoeken hoornen. Aan de kant was halverwege een soort lijst, een omloop. Hierop konden de priesters staan om het altaar te bedienen. Zij kwamen erop door een langzaam oplopende opgang, die volgens joodse traditie begon vóór de tabernakel.
97
Van de lijst, de omloop hing een soort netwerk of traliewerk af naar beneden, dat onder was vastgemaakt. Dit netwerk diende mogelijk om het bloed, dat tegen het altaar was gesprengd voor ontwijding te beveiligen. Het kan ook zijn, dat het tevens ter versiering was aangebracht. Daar het altaar hol was , werd het opgevuld met aarde, of het werd over een onbehouwen steen gezet. Op de aarde werd dus geofferd. Maar die aarde was als het ware bekleed met sittemhout en koper. We lezen voorts, dat het altaar kon vervoerd worden. Er waren ringen halverwege aangebracht, waardoor draag-stangen konden gestoken worden. Wat betekent dit nu allemaal? Het valt op dat koper, nu we hier buiten komen , het metaal is. In het paleis zelf overheerste de goudglans. Maar hier buiten word goud door het sterke koper vervangen. In de tabernakel ging het om de symbolisering van de heerlijkheid des Heren. Daarom het schitterende goud, glanzend in het lamplicht als de zon. Maar hier, in de voorhof, wordt een andere metaalsoort toegepast. Nu komt het erop aan de kracht en de sterkte des Heren uit te beelden. Daarom moet het sittimhout en geraamte met koper overtrokken worden. Geofferd wordt welliswaar op de aarde, op steen. Dat wil zeggen : het offer wordt gebracht door mensen VAN deze vervloekte aarde. Maar door de bekleding met koper wordt de aarde of de steen een altaar Gods, een tafel. Op het plein voor Gods paleis. Altaar komt van het latijnse : ‘altare’ dat is heffen, iets in de hoogte steken, aanbieden. Wenu – door de bekleding werd de grond van de hoogte, heilige grond, een tafel waarop de Here zich offers wilde zien gebracht. Het altaar was geheiligd aan Hem, dus wat kwam op de ruimte, die door de vier wanden van het altaar was omsloten, was nu ook aan Hem geheiligd, werd als het ware tot Hem opgeheven. De zwakke mens offerde op een zondige aarde – maar de Here wilde hem als het ware met koperen kracht omvatten en hem tot zich opheffen. We zien hier de verbinding van God en mens. Onze zwakheid : aarde, gevloekte aarde, steen. Maar Zijn kracht, Zijn verbondstrouw! Door koper bekleed sittimhout. Zoals in het heilige alle stukken spraken van zijn royale, koninklijke ontvangst, zo ook hier.
98
De Here neemt de Adam, de mens, de gevloekte aan, wil zijn offers accepteren. Voor de priesters recipiërt de Here in het verborgene van zijn antichambre, het heilige. Maar de Here wil ook een publieke receptie houden in de open lucht. Vandaar het koperen altaar. En de draagstangen prediken weer duidelijke taal : overal gaat het altaar mee heen. Steeds is er wel aarde of ruwe steen, om een altaar bodem te maken. Maar – en dat is het evangelie : steeds is er wel een HERE, een verbondsGod, die de stenen en aarde omvatten wil, die accepteren wil de gaven, gebeden, smekingen, lofzeggingen van zijn volk. Let op de draagstangen! Ze zeggen u : offert den Here uw gelofte. Laat ons steeds, altijd Hem opofferen een offerande des lofs. Waar de kerk heengaat, in barre woeste aarde, hoe de kerk is – als op een vervloekte bodem : het altaar gaat mee. We horen wel eens de klacht : de hemel is mij van koper. Nu is die uitdrukking genomen uit Deuteronomium 28 : 23. Daar wordt als verbondstraf genoemd de droogte. Als gij de stem des HEREN, uw God niet gehoorzaamt, dan zal uw hemel, die boven uw hoofd is, koper zijn en de aarde, die onder u is, ijzer. Als het volk de Here verlaat – denk aan Israël onder Achab – komt de Here straffen. Maar nooit mag iemand die de Here vrezen wil denken : voor mij is de hemel van koper. Want – bedenk liever het altaar is van koper. Dat zegt u juist niet, dat de Here u verwerpt, maar u aanneemt; u van nature verworpene op deze vervloekte aarde – wil de Here door zijn sterkte omvatten en dragen : hij hoort uw gebeden en ontvangt als Koning op zijn publieke receptie al het verbondsvolk. Waarom zouden we ons bang maken over een koperen afgesloten hemel, die vreest, als vlakbij een koperen gehoornd altaar staat, dat troost. Dat altaar zegt juist : Ik heb u een geopende deur gegeven en niemand kan die sluiten. De Here zendt ons hulp – denk aan Psalm 20! – uit zijn heiligdom en gedenkt onze brand en spijsoffers en geeft ons naar ons hart en we zullen juichen over Gods heil. En hoe komt het nu, dat de Here door dit koperen altaar de gaven van ons zondige mensen wil aannemen? Is koper ook niet een stof uit de aarde, de zondige gevloekte aarde?
99
Ja – maar we lezen in Exodus 29 : 36, 37 dat het altaar als het ware door een zondoffer zeven dagen verzoend, ontzondigd, geheiligd moet worden. Is dan zo’n koperen altaar zondig? Ja – maar het is uit de aarde aards. Ook koper wordt uit de aarde gedolven Om God te vertegenwoordigen moet het ontzondigd worden. Een gehele week, dus zeven dagen, getal van heiligheid, moest een zondoffer stier geslacht worden, elke dag opnieuw. Het bloed moest aan de hoornen van het altaar gestreken worden en het overige uitgegoten tegen de onderkant van het altaar. Het vet, de lever, de nieren moesten op het altaar verbrand worden, het vlees buiten de legerplaats verbrand. Dat offer was ook een offer voor de heiliging van Aäron. Het haalde Aäron en zijn zonen als het ware uit de menselijke sfeer en bracht hen over in Gods sfeer, om hen geschikte middelaars te doen zijn. Maar dat zevenvoudig offer bracht ook het altaar zelf uit de aardse sfeer in die van God. Nu werd het koperen altaar als het ware van God zelf. Het vertegenwoordigde God. Nu is alles wat op het altaar komt heilig, dat wil zeggen : het is aan God gewijd. Het altaar vertegenwoordigt God. Zo is hier prachtig de troost uitgebeeld van het altaar. Om het zondofferbloed is er een koperen altaar, is er een sterke, trouwe God, die altijd u ontvangen wil. Om Christus Jezus zondoffer is de hemel voor u niet van koper, maar is het altaar van koper; verstaat u : om Christus wil moogt u altijd Gode opofferen de offerande des lofs. Alles wat we geven is heilig, dat wil zeggen de Here aanvaardt het. b. We letten er nu op wat geofferd mocht worden. Exodus 29 noemt ons wat dagelijks voorgeschreven was op de morgen en de avond. Natuurlijk werden op het altaar ook wel andere offers gebracht. Extra offers op feesten, offers bij speciale zonden en schulden, dankoffers en brandoffers. Maar hier gaat het om het offer, dat in elk geval vaststond, elke dag. Wenu, dit offer bestond uit heel gewone dingen. Een lam, één tiende deel meelbloem, één kwart hin olie, één kwart hin wijn. s’ Ochtends en s’ Middags of tegen de avond moest dit offer gebracht worden. Elke dag dus twee lammeren.
100
Samen vormde het drieërlei offer : een brandoffer (lammeren), een spijsoffer (meel en olie) en een drankoffer (wijn). Dit drievoudig offer vertegenwoordigde de opbrengst van Israëls bodem : veeteelt, akkerbouw, fruitkwekerij en wijnbouw. Dit drievoudig offer vertegenwoordigde ook de gaven, die Here gaf : vlees en brood, dagelijks voedsel, en wat het leven veraangenaamde, olie en wijn. Met dit offer droeg Israël elke dag zijn eigen bestaan en vreugden (olie en wijn) den Here op. En het deed het bij het krieken van de dageraad en het zinken van de zon. De joodse traditie zegt, dat het avondoffer gebracht werd van drie uur s’middags af, van de negende ure af. Hierin ligt ook voor de nieuw testamentische kerk een rijke prediking. Het morgen en avondoffer was als het ware een aubade en een serenade, die het volk Israël op het plein voor het paleis bracht aan zijn grote Koning. Elke dag had zijn gevaren en elke nacht zijn dreigingen. Maar Israël wist aan wie het zich betrouwde, al wisselden ook dag en nacht. In de tabernakel steeg het wierookoffer op s’morgens en s’avonds. Vóór de tabernakel werd het morgenoffer en avondoffer gebracht. En in dat offer brachten de Israëlieten, boer en fruitkweker en wijn bouwer, de man met de eeltige handen, het vrouwtje met het zorgengezicht, de jolige jonge herder en het vrolijke boerinnetje hun offer, hun gaven, zichzelf aan de Here. Ze gaven zich aan hem over, de trouwe bondsGod, zij ontmoeten in het offer Hem, die ze bevrijdde en rust gaf. En om het zondoffer wilde de Here hen ook aanvaarden. En is het in de nieuwe dag anders? Is de Here niet in Christus de God, die ons leven opeist, s’morgens en s’avonds, ons gehele leven van boer of burger? Ik bid u dan broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst, en wordt niet gelijkvormig aan deze wereld (Rom. 12 : 12). Hoort u het : uw lichamen, gijzelf moet u offeren evanals in de twee lammeren, de halve hin olie en wijn Israël zichzelf gaf aan de Here. Hij wil ons zoals we zijn.
101
Hij wil onze olie en wijn – dat is onze levensvreugde, en levensgeluk. De jongen en het meisje – ze mógen hun olie en wijn kennen, hun blijdschap, hun vertier. Maar dan in Christus, dan als Gode welbehagelijke, levende, heilige offerande. Maar dan zelfs hun corpus, hun lichaam Hem gewijd. Góde een liefelijke reuk. Want al leven we niet in de dienst der schaduwen, in dit opzicht, wat de grote lijnen betreft, is alles gelijk gebleven. Het offer van morgen en avond, dat Israël bracht was geen verzoenend offer, maar een offer van toewijding, dank en vertrouwen aan de Here. Christus heeft het verzoenend offer gebracht. Maar daarmee is het offeren niet opgeheven. Hij wacht uw gaven in. En die gave moogt gijzelf zijn. Waarom wordt gij een christen-priester genoemd? Dat ik mijzelf tot een levend dankoffer Hem opoffere! Treedt voor Gods aangezicht. c. We zien tenslotte nog waartoe het offer gebracht werd. In het voorgaaande kwam het reeds ter sprake, maar onze tekst dringt ons er toe hier nader op in te gaan. We lezen dat de offers den Here een liefelijke reuk zijn, een vuuroffer, een gedurig brandoffer. Zoals na de zondvloed Noach een offer bracht en we lezen : de Here rook de liefelijke reuk en zeide : Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken, zo mag Israël elke dàg een noachitisch offer brengen, vol liefelijke rust – aanbrengende geur, een offer, dat het vuur geheel verteert, dat de Here geheel aanneemt. En om die offers belooft de Here als aan Noach te zegenen. De aardbodem zal Hij niet meer vervloeken. De bergen zijn bedekt met kudden, de dalen zijn bekleed met halmen die van zwaarte schudden. In dit gedurig brandoffer komt Israël tot zijn God. Maar komt ook Israëls Koning tot zijn volk. Zoals een Koning of Koningin op het bordes komt, als het volk op het paleis plein samendromt en juicht, zo wilde de Here ook komen tot zijn volk. Voor de deur van de tent der samenkomst, tent waarbinnen Hij samenkwam met zijn volk, steeg het morgenoffer en avondoffer geregeld op voor Gods aangezicht. De levieten zongen, het volk knielde neder en bad, bazuinen schetterden, en zie – dan kwam de Here ook tot zijn volk, Hij sprak met zijn volk en toonde Zijn heerlijkheid.
102
Want na het offer mocht de priester de zegen geven : De Here verheffe zijn aangezicht over u. Zo was het offer een pand van Gods wonen onder Israël. Het gedurig offer was een bewijs van Gods gedurig wonen onder zijn volk. De Here had aan Abraham beloofd : Ik zal u tot een God zijn. Welnu – in dit offer kwam dit uit. Aäron was Hem geheiligd, de tabernakel was geheiligd, het altaar was geheiligd. Dat wil zeggen : Hij had zijn middelen om te tonen : Hier is uw God. Was Israël niet bevrijd opdat het de Here dienen zou? Had Mozes dat niet herhaaldelijk verzekerd aan Farao? Welnu, dan schiep de Here ook de mogelijkheid, dat zijn volk hem dienen kon. Dan ging de Here wonen onder zijn volk. Hij de bevrijder, de Koning van Israël woonde onder zijn verlost volk en wilde het ontmoeten. Zoek mijn aangezicht, zeide Hij. Komt tot Mij. Ik ben tot u gekomen, Ik ben Jaweh, Uw God. En dan schalden de bazuinen en de psalm klonk op en omhoog steeg de rook terwijl de nevels optrokken en de avond viel. En Israël wist het : Deze God is onze God, van Egypte af – Immanuël. Zie gemeente, dit Israël zijt ook gij. Johannes 1 : 14 zegt, dat Christus onder ons heeft getabernakeld, onder ons heeft gewoond. En – Hij wil nog onder ons wonen en we mogen het wéten. En eenmaal zal Hij zichtbaar onder ons wonen. Openbaring 21 : 3 herhaald de schone belofte van God : zie de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volk zijn en God zelf zal bij hen en hun God zijn. Dan is God, die ons uit alles bevrijd, volkomen onder ons. Maar ook vandaag is het zo in beginsel. Nabij ons is zijn Woord, in onze mond, in ons hart, nabij ons is zijn genade. Zoals de eredienst, het priesterschap het teken voor Israël was dat ZIJN God door zijn heerlijkheid dat volk heiligde en als volk aanvaarde, zó is het feit van uw doop, van het bestaan van Christus’ kerk, van het Heilig Avondmaal van aanstaande Zondag een bewijs, een pand, een teken, dat God met u wonen wil. En het is een roepstem : dient Hem volkomen. Van de ‘hemel’ staat niet alleen, dat de tabernakel Gods bij de mensen is, maar ook dat zij Hem dienen zullen en zijn aangezicht zien. Juist dan zal het gedurig offer tot God opstijgen in welbehagelijke, levende, heilige offeranden.
103
Voor Israël was er niets ergers dan dat het gedurig offer weggenomen werd. Daniël profeteerde ervan. De wegname van het gedurig offer door Antiochus Epiphanes betekende de afbraak van het verbonds-verkeer. Welk een slag. Maar broeders en zusters – welk een glorie brengt de nieuwe dag. Het gedurig offer is niet meer gebonden aan een koperen altaar en aan een aardse hogepriester en zijn helpers. Want wij zijn allen priesters geworden en de Here wil overal gediend zijn. Door Christus’ komst wordt het gedurig offer niet meer verstoord. Maar zal er blijven tot in eeuwigheid. Alleen – de deelnemers aan dat gedurig offer zijn gebonden aan de offer wetten. Die offerwet is heel eenvoudig. Dit offer is een gedurig dankoffer. Een dankoffer om Christus. En een gedurig Heilig Avondmaal. Dan zult gij recht naar ‘t altaar treden. Dan is er ook de zegen na ‘t offeren : Daar velen twijfelmoedig vragen : “Wie zal ons ‘t goede toch doen zien?” Doe Gij, o HEER, na ‘t angstig klagen, Ons ‘t lieflijk licht Uws aanschijn dagen, En wil Uw rijke gunst ons biên. (Ps. 4 : 3 berijmd)
AMEN
104
105
Preek No 10
HET BRANDOFFERALTAAR
EXODUS 27 : 1 – 8 EXODUS 29 : 36 - 46
DR. C. VAN DER WAAL
106
Exodus 27 : 1 - 8 (zie voor de tekst hiervan de vorige preek, pagina 95) Exodus 29 : 36 - 46 36 Dagelijks
zult gij een stier als zondoffer ter verzoening bereiden en het altaar ontzondigen, doordat gij er verzoening over doet; gij zult het zalven om het te heiligen. 37 Zeven dagen zult gij over het altaar verzoening doen; gij zult het heiligen en het altaar zal allerheiligst zijn; ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn. 38 Dit is, wat gij op het altaar zult bereiden: twee éénjarige lammeren, geregeld elke dag. 39 Het éne lam zult gij in de morgen bereiden en het andere lam zult gij in de avondschemering bereiden, 40 benevens een tiende fijn meel aangemaakt met een vierde hin gestoten olie, en een plengoffer van een vierde hin wijn voor het éne lam. 41 Het andere lam zult gij in de avondschemering bereiden; zoals het morgenspijsoffer en het daarbij behorende plengoffer zult gij het bereiden tot een liefelijke reuk, een vuuroffer voor de HERE, 42 een dagelijks brandoffer voor uw geslachten bij de ingang van de tent der samenkomst voor het aangezicht des HEREN, waar Ik met u zal samenkomen, om daar tot u te spreken. 43 Ik zal dan dáár samenkomen met de Israëlieten, en zij zullen door mijn heerlijkheid geheiligd worden. 44 Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen, en Aäron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden. 45 Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal hun tot een God zijn. 46 En zij zullen weten, dat Ik, de HERE, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun midden wone; Ik ben de HERE, hun God. LEZEN : 1 Corinthiërs 5 : 14 - 21
ZINGEN : Ps. 66 : 1, 2 Ps. 66 : 7 Ps. 51 : 8 - 10 Ps. 40 : 4, 5
TEKST : Exodus 27 : 1 – 8 Exodus 29 : 36 - 46 Pretoria, 1956.
107
HET BRANDOFFERALTAAR
Gemeente van onze Here Jezus Christus, Wij willen onze serie afsluiten met een prediking over het brandofferaltaar. We zijn nu genaderd tot de voorhof. Behalve het koperen wasvat en allerlei apparatuur voor de offeranden nam het brandofferaltaar toch wel de voornaamste plaats in. Bij de behandeling van de verschillende voorwerpen maakten we de beweging : van binnen naar buiten. We begonnen bij de ark, in het heilige der heiligen; gingen zo verder door het heilige – om nu bij de voorhof uit te komen. Maar anderzijds is de beweging van buiten naar binnen te maken. Van de ark gaat uit de beweging van God naar de mens. Maar van het brandofferaltaar is dat evenzo. In de ark openbaart de Here zijn heiligheid en recht. Maar in het brandofferaltaar laat Hij de verzoening zien, die grondslag is van de ontmoeting tussen Hem en zijn volk. We zouden het zo kunnen zeggen : de ark aan de ene kant en het brandofferaltaar aan de andere kant, vormen twee polen. De een houdt met de ander verband. Want zonder het verzoenend altaar zou de troon Gods, de ark nooit onder de mensen kunnen staan. Het offerbloed is de grondslag van Israëls eredienst. Anderzijds straalt van de ark af het vriendelijk licht van Gods aangezicht. De Here doet zijn aangezicht lichten, is genadig. Wat hielpen offeranden, als Israël niet wist : de Here onze God, is bij ons? Maar nu wist elke Israëliet het na het offer : het altaar staat niet los van de trouw van God. En, Die daar zetelt neemt het aan. Na elk dagelijks offer ging de priester met de rug naar de ark staan in de voorhof en zegende het volk. Hij zegende in naam van Hem, die tussen de cherubs zetelt. De troon ontving de altaar–gaven. Zo willen wij u vanmorgen spreken over het :
108
BRANDOFFERALTAAR We gaan na hoe dit altaar : openbaart de zonde van de mensen en de genade van de Here Met het brandofferaltaar betreden we het voorhof. Het is begrijpelijk dat men nu ander materiaal gaat gebruiken; geen goud, maar koper. Juist het altaar kwam met alles en nog wat in aanraking. Daarom was een metaalsoort, die tegen een stootje kan, wenselijk. De afmetingen van het altaar waren niet zo groot : 5 x 5 x 3 el. Dat dit altaar zo klein was zal wel in verband staan met het vervoer in de woestijn. De latere altaren onder David en Salomo waren natuurlijk veel groter. Rondom was er halverwege een rooster. Mischien was dit om een soort omloop te maken. Natuurlijk waren er ringen aan bevestigd. Het heilig altaar moest gedragen worden. Eigenlijk was het altaar niet geheel van koper, maar van sittimhout, bekleed met koper. Critische geleerden hebben de vraag opgeworpen, of het hout niet zou gaan verbranden. We kunnen deze vraag wel laten rusten, want op het altaar zelf werd niets gebrand. Het altaar bestond slechts uit vier wanden; van binnen was het hol. De ruimte werd opgevuld door aarde of ruwe steen. Wij zouden zeggen met ‘rooigrond’ of ‘losse klip’. En daarop werd geofferd. De omtrek van het altaar werd daardoor niet aangetast. De Here verbood om het altaar met iets anders te vullen, Exodus 20 : 25. De bedoeling zal wel zijn, dat de Here niet op een mensen – maaksel de offers ontvangen wilde. Hij wil op eigen bodem, op zijn eigen grond de offers van Israel ontvangen. Het omhulsel moet altijd mee. Na het oproer van Korach kreeg Aäron zelfs bevel om de wierookvaten van de opstandelingen plat te slaan en tegen het altaar te bevestigen. Het altaar is daardoor zwaarder geworden. Het was een teken van de hoogheid van de Here en Israëls opstandigheid. Maar het was ook een genadig teken : de Here wilde nog zijn volk ontvangen. Zoals bij de andere voorwerpen, die gedragen werden, het ook duidelijk naar voren kwam, dat de Here met zijn genade MEEGING, zo ook hier.
109
Doordat het altaar meetròk, de woestijn in, verkondigde Israël, dat de Here met de dienst der verzoening meeging met zijn volk. Ontroerende gedachte. Overal was wel wat zand, wat klip te vinden, dat in de beslotenheid van de vier altaarwanden OFFERPLAATS kon worden. Nergens was aan Israël de vrijmoedigheid ontnomen. Neen, door het altaar gaf de Here aan Israël de vrijmoedigheid om te naderen. Zie gemeente, wij maken vrijmoedigheid vaak tot een eigenschap van onszelf. De een heeft meer vrijmoedigheid dan de ander. Wij maken er een psychologische eigenschap van. Je hebt het, of je hebt het niet. Je bent astrant of je bent bleu. Nu is het zo : ten aanzien van onze verhoudingen tot de mensen hangt onze vrijmoedigheid af van onszelf. De een durft rustig om iets vragen; de ander wringt zich in duizend bochten en komt noch maar haperend voor de draad. Maar ten aanzien van God is het anders. Tegenover God heeft niemand uit zichzelf vrijmoedigheid. Wij allen staan schuldig en derven de heerlijkheid Gods. Niemand kan hier op zijn open karakter pochen : wie kan voor God verschijnen. Maar nu heeft God ‘redenen uit zichzelf‘ genomen, om het maar eens ouderwets te zeggen. De Here heeft zichzelf een offerplaats voorzien, en zegt tot zijn volk : Nadert Mij! Nu heeft het volk vrijmoedigheid. Iedereen. Die vrijmoedigheid ligt niet vast in het volk zelf, maar in de genade van de barmhartige Verbonds-God. Hij wil het altaar omhulsel overal naartoe laten transporteren, opdat overal een heilige plaats zal zijn, waar de offers gebracht kunnen worden. Zie deze genade gemeente : het verbondsvolk hééft een offer mogelijkheid! De Here laat zich naderen; er is een dienst van de verzoening. U mag door Hem vrijmoedig zijn! Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg. Nu is het zo, dat voor Israël het altaar een heilige plaats was. Daarom moest bij de ingebruikname dit ook duidelijk getoond worden. Het altaar was door zondige mensen gemaakt; werd door zondige mensen bediend. Daarom moest bij de eerste priesterdienst het koperen vierkante altaar zeven dagen lang geheiligd worden. Elke dag moest een zondoffer-var geslacht worden, om op dit altaar geofferd te worden.
110
Telkens moest de priester de hand op het hoofd van de var leggen, en zo als het ware de zonde overdragen. Dan moest het bloed gesprengd worden voor het voorhangsel in de tabernakel, gestreken aan de hoornen van het reukaltaar en uitgegoten aan de voet van het brandofferaltaar. Het vet en de edele ingewanden moesten op het altaar verbrand worden, maar de rest en het vlees moest buiten de legerplaats op een reine plaats verbrand worden. Het offer kwam geheel de Here toe. Daarmede werd uitgedrukt, dat de zonden het gebruik van het altaar tegenstonden. Door de hand op de kop van de var te leggen, zeiden de priesters : Wij verdienen eigenlijk zo verbrand te worden door de toorn van de Here. Onze zonden maken scheiding tussen U en ons. Zeven dagen moest geofferd worden; heel duidelijk liet de Here zien : als het van U afhing, dan zou NOOIT, o Israël, één altaarvuur kunnen branden; het is Mijn genade, die het offer voor de zonde aanneemt. Het altaar moest ook gezalfd worden met heilige olie, net zoals de priesters gezalfd moesten worden. Waren priesters en altaar niet nauw verbonden? Evenals de priester bekwaamd werd voor de grote taak, een Geestelijke opdracht kreeg, zo werd het altaar bestemd voor Geestelijk werk. De Heilige Geest zou de offers gebruiken voor de verlossing en de heiligmaking. En nu dit altaar geheiligd was, mocht het niet leeg staan. Behalve offers, die gebracht werden om zonden, of om dank door particuliere personen, bepaalde de Here dat elke dag bovendien een vast offer gebracht moest worden, een dagelijks offer, een gedurig brandoffer. Zowel ‘s morgens als ‘s avonds moet een lam, van een schaap of geit geofferd worden. Daarbij kwam nog een spijs-en drankoffer. In dat dagelijks offer kwam tot uitdrukking de dank, die geheel Israël aan de Here bracht. Dat hier van een lam sprake is, hoeft niet te verbazen, voor wie Pasen kent. We kunnen ook denken aan de ram, die voor Isaäk werd geofferd. Door lam en ram had de Here een offer in Israëls plaats aanvaard. Nu bracht Israël de Here elke dag, elke morgen, elke avond weer een lam. Here ons bestaan is alleen afhankelijk van uw genade. Ons leven kan niet bestaan zonder uw gunst. Als er geen bloed voor ons vloeit als by Isaäk en in de paasnacht, - wij zouden vergaan.
111
Aan het altaar waren hoornen. De hoorn vertegenwoordigde de kracht van offer en altaar. Sloeg men de horens van een altaar af, dan had het geen kracht meer. Door de horens toonde de Here dat Hij de offeranden krachtig wilde maken. Ja, zei de Here erbij : door het gedurig offer zal Ik bij u komen en met u spreken. Ik zal bij u wonen, met u zijn, u tot een God zijn! Door dat altaar, door de priesterdienst, door het offer zult u weten, dat Ik uw Verbonds-God ben, die u uit Egypte verloste! Ik ben de Here uw God. Zie gemeente : dit altaar was een teken van de verbondsgemeenschap van de verlossende God met zijn volk. Het dagelijks offer onderstreepte dit. Ik ben uw God en de God van uw zaad! En hier ligt de machtige verkondiging van het heden. Alleen krachtens de offeranden, de dienst der verzoening was er nadering voor het aangezicht van de Here mogelijk. Zo – via stromen lammerenbloed, en slachtende priesters – door een gedurig offer, was er verbondsverkeer mogelijk. Maar deze dingen wijzen naar Christus. Want deze offeranden konden nooit volledig de gemeenschap met God onderhouden. Allereerst waren de offers onvolkomen, gebrekkig. En dan : door vijandelijkheden kon de regelmatige offerdienst opgeschort worden. Zo geschiedde door Nebukadnezar, toen de tempel viel. Zo geschiedde ook door Antiochus Epiphanes toen naar Daniël’s profetie (Dan. 9 : 27) – een gruwel van de verwoesting het (dagelijks) spijs – en slachtoffer deed ophouden. Daarom riep die mooie instelling van het brandofferaltaar om de hoorn der zaligheid : Jezus Christus; om het paaslam, om de Gezalfde, om de priester van Melchizedeks orde. Zie gemeente, laten we toch de oud-testamentische eredienst in het licht van de vervulling zien. Laten we de heerlijkheid ervan zien. De ceremoniën en offeranden van de wet zijn in de eniggeboren Zoon VERVULD. Dat wil zeggen : onze vrijmoedigheid om tot God te naderen ligt vast in Hem. Zijn bloed maakt het mogelijk Gods aangezicht te zien; en door Hem is God met ons; God van Abraham, Isaäk en Jakob. En wat het slot van onze tekst vormt, is nog meer waar in ‘t licht van Golgotha : “Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal hun tot een God zijn. En zij zullen weten, dat Ik de Here, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun midden wonen zou; Ik ben de Here, hun God”!
112
Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons getabernakeld. En door Hem zal het eenmaal zijn : Zie, de tabernakel van God is bij de mensen! De God van de uittocht, de God van het verbond, is de Vader van Christus. En de God, die ‘t brandofferaltaar projecteerde is dezelfde God, die ‘t offer van ‘t Lam Gods ‘tussen de twee avonden’ aannam. De God van het brandofferaltaar is de God, die ook ONS de dienst der verzoening geeft. Het is allemaal bekend, en toch altijd weer nieuw. Want God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende, hun zonden hen niet toerekenende, en heeft het Woord der verzoening in ons gelegd. “Zo zijn wij dan gezanten van Christus alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u : laat u met God verzoenen” (2 Corinthiërs 5 : 20). Versta de les van het brandofferaltaar, verklaar alles uit Golgotha en werp uw vrijmoedigheid niet weg. Want zó alleen heeft uw leven grondslag : in Christus. In Israël was het mogelijk uiterlijk te offeren en innerlijk vreemd te zijn aan Gods genade. Duidelijk hebben de profeten gezegd, dat de Here van zulk offeren niet gediend was. Vandaag is het ook mogelijk om uiterlijk Christus te belijden en innerlijk vreemd aan Hem te zijn. Maar God kent de geveinsden : Alleen die schuilt bij Jezus Christus ontvangt de zegen van het verbond. Al Gods verbondsbeloften worden elk gedoopt kind toegezegd, maar zij worden alleen uitgedeeld, als er een leven naar ‘t verbond is. En eenmaal zal door het LAM de grote vervulling zijn van dat, waarvan het brandofferaltaar sprak : Zie, de tabernakel van God is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn. (Openb. 21 : 3)
AMEN
113
114