Voor wie geldt het register van schoolleiders? Prof.mr. Paul Zoontjens, Tilburg University 1.
Inleiding
Over wie “schoolleider” is, lijkt de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) duidelijk. Volgens art. 32, tweede lid, Wvo staat aan het hoofd van een school voor vwo een rector en aan het hoofd van een school voor avo, vbo en praktijkonderwijs een directeur. Volgens het derde lid van hetzelfde artikel hebben de conrectoren en de adjunct-directeuren tot taak de rector, respectievelijk de directeur bij te staan en bij afwezigheid te vervangen. Aan het hoofd van een grote en complexe school kan volgens art. 32a Wvo een centrale directie worden geplaatst die uit maximaal vijf leden bestaat en drie volledige formatieplaatsen kan omvatten. Rector, directeur of centrale directie kunnen bevoegdheden gedelegeerd krijgen van het bevoegd gezag. Zij kunnen die bevoegdheden ook aan elkaar of aan adjunct-directeuren delegeren. Zie art. 32b1 Wvo. Tot rector, directeur of adjunct directeur kan alleen hij of zij worden benoemd, die voldoet aan de eisen voor benoembaarheid of tewerkstelling als leraar. Deze eis is niet van toepassing op leden van de centrale directie. Zie art. 34 Wvo. De betrekkelijke duidelijkheid van de wet wordt niet weerspiegeld in de praktijk. Op de werkvloer wordt er gesproken van team- of afdelingsleiders, sectordirecteuren, locatieleiders, algemene directeuren, vestigingsdirecteuren, financieel directeuren en zo meer. Deze terminologie correspondeert in grote trekken met het Beroepsprofiel voor schoolleiders,1 waarin drie typen van schoolleiders worden onderscheiden: a. Operationele schoolleiders die leiding geven aan een aantal medewerkers van een team of afdeling van een locatie of sector, b. Vormgevende schoolleiders die integraal verantwoordelijk zijn voor een locatie of sector binnen een instelling, en c. Strategische schoolleiders die verantwoordelijk zijn voor de gehele schoolinstelling.2 De VO-raad heeft opdracht gegeven aan de VO-academie om een schoolleidersregister te ontwikkelen. De centrale vraag die in deze notitie zal worden besproken luidt: voor wie is het schoolleidersregister bedoeld? Het hierboven geschetste verschil tussen de wet en de schoolwerkelijkheid maakt dit tot een tamelijk open vraag, nu we alleen weten dat het gaat om schoolfunctionarissen die volgens de wet (overwegend) niet tot het schoolbestuur behoren enerzijds en (overwegend) niet tot het lerarenkorps anderzijds. In het onderstaande 1
Inge Andersen en Meta Krüger, Beroepsprofiel schoolleiders voortgezet onderwijs, In opdracht van de VO-academie van de VO-raad, Utrecht: VO-raad, mei 2013. 2 Rechtstreeks ontleend aan M. Noordegraaf, B. Lindemann, S. Douglas, Professionaliseringsstrategieën. Betekenisvolle inbedding van het schoolleidersregister VO, Universiteit Utrecht, januari 2014 (voortaan: Noordegraaf e.a. 2014), p. 15.
zal worden getracht deze vraag van een werkbaar antwoord te voorzien. Relevante theorievorming over de achtergrond van beroepsregistratie ontbreekt.3 In deze notitie zal voornamelijk aan de hand van een analyse van bestaande wettelijke registratiesystemen voor beroepsgroepen worden getracht tot de formulering van enige algemene kenmerken te komen, die van nut kunnen zijn voor het hier aan de orde zijnde onderwerp. In hoofdzaak zal worden ingegaan op het doel en de functie van het beoogde schoolleidersregister en de vraag voor wie dit register kan zijn bedoeld. Afgesloten zal worden met conclusies en aanbevelingen.
3
Er is wel verspreide juridische literatuur over publiek en privaat tuchtrecht. Maar die is in de regel per ‘onderwerp’ en ‘veld’ geordend. Algemene studies over tuchtrecht zijn zeldzaam. Een voorbeeld van zo’n algemene studie biedt M.J.C. Leijten, Tuchtrecht getoetst; een onderzoek naar de betekenis van grondrechten voor de wettelijke regeling van tuchtrecht en van de tuchtprocedure, dissertatie Katholieke Universiteit Brabant, Gouda Quint: Arnhem 1991.
2.
Doel en functie van bestaande beroepsgroepenregisters
Voor het bepalen van de functie en het doel van registratie van de groep van schoolleiders is het wellicht verstandig om eens rond te kijken en te bezien welke kenmerken uit andere beroepsregistratiesystemen kunnen worden afgeleid. Daartoe beperk ik me hier tot de wettelijke registratiesystemen, niet alleen omdat die het duidelijkst beschreven zijn, maar ook omdat zij door hun geschiedenis een voorbeeldfunctie hebben vervuld voor vrijwel alle moderne buitenwettelijke registratiesystemen. Wettelijk voorgeschreven registratiesystemen kennen we onder meer bij de beroepsgroep van advocaten,4 accountants,5 notarissen6 en medici.7 Gemeenschappelijk aan deze systemen is dat de toegang tot registratie afhankelijk wordt gesteld van opleiding,8 eventueel gecombineerd met benoeming.9 Hoewel de WAB twee soorten accountants onderscheidt, een Registeraccountant en een AccountantAdministratieconsulent, met onderscheiden titels en corresponderend met een verschil in opleiding,10 spreekt de wet slechts van “een accountantsregister” (enkelvoud).11 Dat ligt weer anders in de Wet BIG die, kennelijk doelend op een aparte behandeling van de verschillende registerplichtige beroepen, spreekt van “registers” (meervoud).12 De koppeling van het beroep aan het diploma van een opleiding maakt dat de kring van registratieplichtingen welomlijnd en maatschappelijk herkenbaar is. Dit zal ook het geval zijn bij het lerarenregister, voor zover daarbij aangesloten wordt – zoals mag worden verwacht – bij de wettelijke eisen op het gebied van lesbevoegdheid. Het register heeft in alle genoemde wetten de functie om de buitenwereld te informeren over wie bevoegd is het vak uit te oefenen. Daartoe worden eisen gesteld over identiteit en gebleken bevoegdheid en geschiktheid. Het register geeft ook inzicht in het functioneren van de beroepsbeoefenaar, voor zover daarin naast zijn identiteit en andere personalia aantekeningen van tuchtrechtelijke aard ten aanzien van zijn persoon opgenomen worden.13
4
Art. 1, eerste lid, Advocatenwet: “De advocaten worden ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.” 5 Art. 36, eerste lid, Wet op het accountantsberoep (WAB): “Er is een accountantsregister waarin accountants zijn ingeschreven.” 6 Art. 5, eerste lid, Wet op het notarisambt (WNA): “Er is een register voor het notariaat, dat wordt bijgehouden door de KNB.” KNB = Koninklijke Notariële Broederschap. 7 Art. 3, eerste lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG): “Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als: arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige, verpleegkundige.” 8 Zie bijvoorbeeld art. 2 Advocatenwet, art. 6, onder a, Wet BIG, art. 38 WAB. 9 Zie art. 5 en 6 WNA. 10 Zie art. 41 en 46 WAB. 11 Zie art. 36 WAB. 12 Art. 3 Wet BIG. 13 Zie over de inrichting: art. 3-9 Wet BIG, art. 36 WAB, art. 5 WNA. Art. 1 Advocatenwet bevat geen specifieke inrichtingseisen van het register.
Voor drie van de vier besproken wetten geldt dat het register wordt beheerd door de beroepsorganisatie.14 De Nederlandse Orde van Advocaten, de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kennen evenwel een publiekrechtelijke organisatievorm; ze zijn openbare lichamen van beroep in de zin van art. 134 Grondwet.15 De registers ingevolge de Wet BIG worden ingesteld en beheerd door de minister van VWS.16 Aan de registratieplicht is een regime van tuchtrechtspraak verbonden, als uiterste middel om de groepsnormen te handhaven.17 Concluderend kan een aantal punten worden opgesomd dat min of meer gemeenschappelijk is aan de besproken registratiesystemen. Allereerst geldt dat de afbakening van een beroepsgroep door middel van registratie hier steeds een verder gelegen doel dient, namelijk dat – zoals Ongering het in het kader van een betoog over tuchtrecht adequaat formuleert – “in een gemeenschap met een eigen doel (verschillend van dat van den Staat), doch werkzaam in het algemeen belang, de leden kunnen worden gedwongen hun taak naar behooren te vervullen”.18 Deze laatste doelstelling van gemeenschapsvorming en van de handhaving van eigen normen binnen de gemeenschap, is eigen aan alle vier de beschreven systemen. In het bijzonder geldt hierbij dat: -
-
-
14
De bepaling van de registerplichtige groep aan de hand van opleidingen en diploma’s geschiedt De instelling en het beheer van het register door een publiekrechtelijke instantie plaats vindt; bij drie van de vier besproken systemen door de (overheids)organisatie van de beroepsgroep, in het vierde geval door de minister Het register in drie van de besproken gevallen wettelijke eisen kent ten aanzien van identiteit en gebleken geschiktheid en bekwaamheid. Verder geeft het inzicht in het functioneren van de beroepsbeoefenaar, nu er in voorkomend geval aantekeningen van tuchtrechtelijke aard in worden opgenomen De registerplicht gepaard gaat met een regime van tuchtrechtspraak.
Art. 38 e.v. WAB, art. 1 Advocatenwet, art. 5 WNA. Art. 17, eerste lid, Advocatenwet, art. 2, eerste lid, WAB, art. 60 WNA. 16 Art. 3, derde lid, Wet BIG. 17 Art. 47 e.v. Wet BIG, zie voor accountants: de Wet tuchtrechtspraak accountants, art. 46 e.v. Advocatenwet, art. 93 e.v. WNA. 18 J.C.M. Ongering, het tuchtrecht in het bedrijfsleven, dissertatie, NV Dekker & Van de Vegt, UtrechtNijmegen 1946, p. 51. 15
3. Afwijkende karakteristiek van het beoogde beroepsregister schoolleiders Volgens de VO-raad is het schoolleidersregister een instrument dat wordt ingezet ten behoeve van de professionalisering van schoolleiders in brede zin. Het heeft een drietal doelstellingen: 1) de waarborging van de kwaliteit en status van het beroep, 2) het op het niveau houden van kennis en vaardigheden en 3) het bevorderen van scholing van (beginnend) leidinggevenden.19 Het schoolleidersregister bezit in het licht van die doelstellingen een vijftal functies:20 a. Vakbekwaamheid zichtbaar maken, b. Professionaliteit zichtbaar maken, c. Profilering beroepsgroep schoolleiders realiseren, d. Regie door beroepsgroep schoolleiders mogelijk maken, e. Erkenning realiseren. De opsomming is verwarrend. De functies “profilering beroepsgroep realiseren”, “regie mogelijk maken” en “erkenning realiseren” kunnen net zo goed doelstellingen worden genoemd. Verder lijkt niet alles even principieel, noodzakelijk of duidelijk. Is “het bevorderen van scholing van leidinggevenden” een rechtstreekse doelstelling van het register of een wenselijk of te verwachten effect? En wat hebben beginnend leidinggevenden hiermee te maken? Vallen die onder de wenselijke definitie van schoolleider of zijn dat personen die voor het eerst in aanraking komen met aspecten van het schoolleiderschap zonder zelf schoolleider te zijn? Verder ontbreekt er m.i. een belangrijke functie van het register die – hoewel vanzelfsprekend – in het kader van de vraagstelling van deze onderzoeksnotitie zelfstandige vermelding verdient, dat is: “de beroepsgroep zichtbaar maken”. Juist op dit laatste punt zijn er belangrijke verschillen vast te stellen tussen de besproken systemen van registratie en het beoogde register van schoolleiders. De besproken systemen leggen de hoedanigheden van beroepsbeoefenaars vast om aan de buitenwacht te tonen dat zij voldoen aan de normen van het beroep, waarin zij zich in het maatschappelijk verkeer voordoen. Iedereen in dit land weet enigszins wat een advocaat, een accountant, een notaris en een medicus voorstellen en vindt het belangrijk dat deze beroepsbeoefenaars aan minimum kwaliteitseisen voldoen. Bij de beroepsgroep van schoolleiders ligt dat anders. Net als wethouder of burgemeester kan in beginsel iedereen schoolleider worden. Daaraan ligt een (min of meer democratisch gelegitimeerd) bestuurlijk keuzeproces ten grondslag. Anders dan de beschreven beroepsgroepen zijn schoolleiders niet op voorhand identificeerbaar. Er is geen duidelijke opleiding en er zijn geen specifieke diploma’s om de beroepsgroep van schoolleiders te bepalen en te begrenzen. Zou je kunnen zeggen dat het registratiesysteem van advocaten en accountants de personen die dat beroep uitoefenen identificeert voor de 19 20
http://www.vo-raad.nl/dossiers/vo-academie/ontwikkeling-schoolleidersregister-vo. Noordegraaf e.a. 2014, p. 5/6.
buitenwacht, bij schoolleiders is het precies andersom: de aangebrachte verzameling van namen van personen dient om een beroep te identificeren. De registratie van schoolleiders is aldus in de onder juristen befaamde woorden van Koopmans21 geen ‘codificatie’, het schriftelijk vastleggen van wat geldt, maar ‘modificatie’: het beïnvloeden van de werkelijkheid. Daarmee komt het onderwerp van deze notitie ook in een ander daglicht te staan. Het bepalen van de categorieën van personen die als schoolleider kunnen worden aangemerkt is geen bijkomende of voorbereidende exercitie, maar vormt de kern van het systeem. Dit maakt dat een registratiesysteem van schoolleiders zich niet vruchtbaar laat vergelijken met de besproken registratiesystemen. Aan de vragen of hier de beroepsgroep bij het beheer van de registratie moet worden betrokken en of er tuchtrechtspraak moet komen, komt men logischerwijs ook helemaal niet toe. Er is hier iets fundamenteel anders aan de hand. Van een registratiesysteem waarbij een functiegroep wordt ontworpen ken ik slechts één voorbeeld. Het is verstandig om er kort bij stil te staan. Volgens art. 51k van het Wetboek van Strafvordering is er een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. In het Besluit register deskundige in strafzaken22 is de organisatie van dit register geregeld. Door het opnemen in het register van deskundigen wordt, volgens de toelichting bij het Besluit, “aan de rechtsprekende macht, het openbaar ministerie, de politie en aan de verdediging de mogelijkheid geboden een keuze te maken voor een deskundige, waarvan de kwaliteit vooraf in algemene zin is gewaarborgd.”23 Volgens art. 2 van het Besluit heeft het register ten doel “de gebruikmaking van deskundigen in strafzaken, die naar het oordeel van het College gerechtelijke deskundigen voldoen aan de in artikel 12, tweede lid, genoemde kwaliteitseisen, te bevorderen door de gegevens van deze deskundigen, voor zover zij relevant zijn voor potentiële opdrachtgevers, bijeen te brengen en openbaar te maken.” Het College gerechtelijke deskundigen, een overheidsorgaan, is gevestigd te Utrecht (art. 3 Besluit). Zijn leden worden benoemd door de minister (art. 8 Besluit). Het College verricht zijn taken op onafhankelijke en onpartijdige wijze (art. 6 Besluit). Het College beslist op aanvragen tot inschrijving, over eventuele doorhalingen uit het register en over het doen inrichten en onderhouden van het register (art. 4, onder a, Besluit). Verder heeft het tot taak “te bevorderen dat per deskundigheidsgebied specifieke eisen worden opgesteld ter nadere uitwerking van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde (kwaliteits)eisen (en) het vaststellen van een gedragscode die de gedragsregels bevat waaraan de geregistreerde deskundige zich dient te houden (..)” (art. 4, onder b en c, Besluit). 21
T. Koopmans, De rol van de wetgever, in: H.C.F. Schoordijk, W.C.L. van der Grinten, C.H.F. Polak en G.E. Langemeijer (red.), Honderd jaar rechtsleven: de Nederlandse Juristen-Vereniging 18701970, pp. 221-235. 22 Stb. 2009, 330. 23 Idem, p. 8.
Een deskundige wordt ingevolge art. 12, tweede lid, Besluit op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken ingeschreven in het register, wanneer hij naar het oordeel van het College: - Beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft, - Beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin; - In staat is de opdrachtgever inzicht te bieden in de vraag of en zo ja, in hoeverre de vraagstelling van de opdrachtgever voldoende helder en onderzoekbaar is om deze vanuit zijn specifieke deskundigheid te kunnen beantwoorden, - Et cetera. Als conclusie geldt het volgende. Hoezeer ook de wereld van het strafproces ver van het onderwijs af staat, toch kunnen we van het zojuist besproken ‘model’ van het registersysteem van gerechtelijke deskundigen een paar dingen leren, die van nut zijn voor het denken over een register voor schoolleiders. Het is zeer wel mogelijk om een systeem van registratie te hanteren met betrekking tot een qua achtergrond heterogene groep van personen die er belang bij hebben om in een bepaalde kwaliteit erkend te worden. De nadruk ligt dan op de procedure en op de beslissing tot registratie. Daarbij vindt de identificatie van een functioneel welbepaalde groep plaats volgens de toepassing en interpretatie van zekere, vooraf gestelde criteria. Bij elke beslissing weer. De beslissing dient bindend te zijn. Zij dient ook onpartijdig tot stand te zijn gekomen. Het orgaan dat de beslissing neemt dient onafhankelijk te zijn. Het orgaan dat over opneming in het register beslist, beslist ook over de doorhaling en over de nadere invulling van de vooraf gestelde criteria. Tenslotte stelt het de gedragsnormen vast die voor de functiegroep aangewezen zijn.
4. Enige aanwijzingen voor criteria en inrichting van een schoolleidersregister De vraag wie wel/niet tot de beroepsgroep van schoolleiders VO kunnen worden gerekend is in deze fase van ontwikkeling van een register niet sluitend te beantwoorden. Wel kan ik op basis van het voorgaande betoog een aantal aanwijzingen formuleren die ons verder kunnen brengen. 1. Het onderscheid tussen schoolleider en bevoegd gezag is diffuus, nu wettelijk en in de praktijk bevoegdheden van het bevoegd gezag kunnen worden gedelegeerd en doorgedelegeerd naar functionarissen op schoolniveau. “Delegatie” betekent dat de instantie die de bevoegdheid heeft overgedragen gekregen, in eigen naam die bevoegdheid kan uitoefenen. Een krachtens delegatie genomen beslissing kan niet worden ingetrokken door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan alleen de delegatie intrekken. Dat geldt dan alleen voor de toekomst, niet naar het verleden. Delegatie gaat daarmee verder dan mandaat, waarbij de schoolfunctionaris in naam van het bevoegd gezag bevoegdheden uitoefent en besluiten neemt. Formeel kan bij mandaat het bevoegd gezag elk besluit intrekken dat het niet aanstaat.24 De meeste schoolleiders zijn daarom ook altijd ten minste een beetje bevoegd gezag. Hoewel het duidelijk is dat een schoolleider tot een andere categorie behoort (en een eventueel register van schoolleiders in beginsel niet voor leden van het bestuur van of van het toezichtsgremium binnen de rechtspersoon die de school in stand houdt bedoeld kan zijn), is dus een pragmatische benadering geboden. Het lijkt mij dat iemand die ten minste voor een deel van de week aan de criteria voor schoolleiderschap voldoet, als registrabele schoolleider moet kunnen worden aangemerkt. 2. Een schoolleider is iets anders dan een leraar, maar ook hier is de scheiding niet hard nu de wet voor het zijn van rector, directeur of adjunct directeur eist dat deze voldoet aan de eisen voor het leraarschap. Het lijkt mij dat ook deeltijd-schoolleiders, die voor het overige als leraar fungeren, als registrabele functionaris moeten kunnen worden aangemerkt. 3. Wie precies behoort tot de beroepsgroep van schoolleiders dient steeds per aanvraag bij bindend besluit te worden vastgesteld aan de hand van vooraf gegeven, algemeen geldende en bekend gemaakte criteria. Deze criteria dienen voldoende concreet te zijn om tot werkbare besluiten te komen en voldoende open om de ontwikkeling van de schoolleiders als beroepsgroep mogelijk te maken. Het orgaan dat het besluit neemt dient onpartijdig en onafhankelijk te werk te gaan. Het verdient overweging het orgaan onderdeel te laten zijn van een instantie die die onafhankelijkheid en onpartijdigheid kan garanderen. 24
Zie voor een uiteenzetting over delegatie en mandaat in het onderwijs: P.J.J. Zoontjens, H. Delnooz, B.P. Vermeulen, Governance in het openbaar onderwijs. Over de mogelijkheden van scheiding van bestuur en toezicht en van delegatie van bevoegdheden in het vermogensrechtelijk verzelfstandigd openbaar onderwijs in PO en VO, eindrapport eerste deel, Universiteit van Tilburg: Tilburg, maart 2006, p. 15-17.
4.
5.
Bij de vaststelling van een register is het van groot belang dat de beroepsgroep zichtbaar wordt gemaakt. Dit vereist zodanige criteria dat daarbij zoveel mogelijk eenduidigheid van die groep wordt bereikt. Als aspirant schoolleiders, midden-managers en schoolleiders op één hoop worden gegooid in een register zal daarmee ongetwijfeld aan allerlei deelbelangen worden tegemoet gekomen, maar wordt waarschijnlijk niet of niet voldoende het doel bereikt waarvoor het register in het leven wordt geroepen: herkenbaarheid bevorderen van de beroepsgroep. Heldere keuzes zijn dus belangrijk. Dit betekent niet per se dat er slechts naar de vastlegging van één categorie wordt gestreefd, maar wel dat in de registratie onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende categorieën. Zo onderscheidt men in Schotland tussen ‘head teachers’ en ‘middle leaders’, waaraan verschillende criteria zijn gekoppeld (zie het volgende punt). De hantering van zo een onderscheid heeft als groot voordeel dat men werkende weg beter zicht krijgt op de invulling van beide categorieën, door voortdurend vergelijkend te werk te gaan. Het vermijdt ook dat men om het digitale ‘ja’ of ‘nee’ te vermijden (als er slechts één categorie zou worden gehanteerd) tot de categorie van schoolleiders gaat rekenen functionarissen die er prima facie niet bij thuis horen. In de Schotse “Standards for Leadership and Management” van de General Teaching Council for Scotland, de in een overheidsorganisatie gegoten vertegenwoordiging van de beroepsgroep van leraren, zijn criteria geformuleerd ter onderscheiding van de beroepsgroep van schoolleiders en midden-managers in school.25 Deze kunnen wellicht als voorbeeld dienen voor de Nederlandse aanpak. Het gaat hier om algemene criteria waarbij wordt getracht een materiële omschrijving te geven van het functioneren. Zij zijn dus in principe geschikt voor de opzet van het systeem dat in het voorgaande wordt aanbevolen.26
Tilburg, 3 maart 2014.
25
The General Teaching Council for Scotland: The Standards for Leadership and Management: supporting leadership and management development, December 2012, http://www.gtcs.org.uk/web/files/the-standards/standards-for-leadership-and-management-1212.pdf. 26 De criteria met betrekking tot middle leaders luiden als volgt: (i) Develop a range of strategies for individual and collective self-evaluation which contribute to school improvement; (ii) Develop coherent approaches to professional learning which build and sustain teachers‟ practice; (iii) Lead and work collaboratively to enhance teaching which leads to high quality learning experiences; (iv) Build and sustain partnerships with colleagues, learners, parents and other stakeholders to meet the identified needs of all learners; (v) Manage allocated resources proactively and effectively to meet learning and development priorities. Met betrekking tot schoolleiders: (i) Establish, sustain and enhance the culture of self-evaluation for school improvement; (ii) Develop staff capability, capacity and leadership to support the culture and practice of learning; (iii) Ensure consistent high quality teaching and learning for all learners; (iv) Build and sustain partnerships with learners, families and relevant partners to meet the identified needs of all learners; (v) Allocate resources effectively in line with identified strategic and operational priorities.