HET
Register Vakblad van het Register Belastingadviseurs april 2015 | nummer 2
Herziening ontslagrecht: geen onverdeeld genoegen Ed Groot: ‘Ik wil een moreel appel doen op de belastingadviseur’ (Af)waarderen en voorzien: over goed koopmansgebruik rond vastgoed Wonen in het buitenland met een Nederlands pensioen
MFAS
RENDEMENT VOOR DE BELASTINGADVISEUR
• • • •
• • •
MFAS
RENDEMENT VOOR DE BELASTINGADVISEUR
Register 2015-02 contouren.indd 1
3-4-2015 10:31:20
DE
n n n
Inhoud
Colofon Het Register is een uitgave van Het Register Belastingadviseurs (RB), Brenkmanweg 6 4105 DH Culemborg, telefoon (0345) 54 70 00 Het Register verschijnt zes keer per jaar en vormt een belangrijke informatiebron voor de leden van het Register Belastingadviseurs. Leden en relaties van het RB ontvangen Het Register uit hoofde van hun lidmaatschap/ betrokkenheid bij het RB. Informatie over (het lidmaatschap van) het RB vindt u op www.rb. nl; informatie over het opzeggen van het lid maatschap vindt u op www.rb.nl/opzeggen.
Redactieraad Mr. S.F.J.J. (Sylvester) Schenk RB (hoofd redacteur) Prof. mr. dr. G.J.M.E. (Guido) de Bont Mr. E.E.J.C. (Eli) Hendriks RB Mr. dr. M.J. (Mascha) Hoogeveen Mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB
Eindredactie Kamminga Publicaties, Ton Kamminga E-mail:
[email protected]
Uitgever
18
Interview PvdA’er Ed Groot: ‘Ik wil een moreel appel doen op de belastingadviseur’
32
De CFE: ook úw vertegenwoordiger in Europa P.I.M. Cramer RB en mr. W.J.M. Vennix RB
Register Belastingadviseurs E-mail:
[email protected]
Rubriek Jurisprudentie en Wetgeving Fiscaal up to Date, Eindhoven
De redactie - Opzettelijke complexiteit? Mr. W.J.M. Vennix RB
n
4
Ilse van der Doelen Tel.: (0345) 54 70 00 E-mail:
[email protected]
Kort & bondig
n
5
Zesde jaargang, oplage 7500
De fiscale eenheid in beweging
Vormgeving
Prof. dr. J.N. Bouwman
n
8
Advertenties
Twinmedia BV, Joke Boer
© Register Belastingadviseurs Niets uit deze uitgave mag worden gerepro duceerd door middel van boekdruk, fotooffset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder vooraf gaande schriftelijke toestemming van het Register Belastingadviseurs. ‘Het Register’ bevat informatie die met de meeste zorgvuldigheid is samengesteld. Het Register Belastingadviseurs en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van de in deze uitgave opgenomen informatie. Citeertitel: Het Register 2015/nr.
Herziening ontslagrecht: geen onverdeeld genoegen n
12
Column - Mr. drs. M.A.F. Vermin RB
n
17
Jurisprudentie en wetgeving
n
23
n
28
Mr. C.L.J.R. Douven
n
36
Het Verenigingsnieuws
n
41
Mr. J.P.M. van Zijl
E = MC3
(Af)waarderen en voorzien: over goed koopmansgebruik rond vastgoed Mr. C.G. Dijkstra
Wonen in het buitenland met een Nederlands pensioen
Lees dit nummer op uw tablet door het scannen van de QR code. april 2015 | nummer 2 | Het Register
3
DE
Redactie
Opzettelijke complexiteit? Register Belastingadviseurs zijn veelal praktisch ingesteld. Ze moeten wel, want het merendeel van hun cliënten is dat ook. Ondernemers in het midden- en kleinbedrijf en de agrarische sector, vermogende particulieren, non-profitinstellingen – ze zitten in de regel niet te wachten op dikke rapporten en adviezen. Ze hoeven zich niet in te dekken voor het buitenlandse hoofdkantoor of de concerncontroller. Ze willen gewoon weten welke alternatieven en welke risico’s er zijn en al brainstormend samen tot de beste keuze komen. Dat betekent dat in een bespreking veel parate kennis van de RB’er wordt verlangd. ‘Als ik die aftrekpost van € 10.000 heb, hoeveel belasting betaal ik dan minder?’ Of omgekeerd: ‘Hoeveel houd ik over van die extra € 10.000?’ Ogenschijnlijk simpele vragen, maar durft u ze nog direct te beantwoorden? Er is een tijd geweest dat je met basale kennis van de tariefschijven al een heel end kwam. Maar die paradijselijke eenvoud is voor onze inkomstenbelasting allang verloren gegaan. Ik noem voor de vuist weg een aantal regelingen die effect kunnen hebben op de netto-uitkomst: n inkomensafhankelijke algemene heffingskorting; n inkomensafhankelijke arbeidskorting; n heffingskortingen afhankelijk van inkomensgrenzen; n beperking aftrekpercentage negatief inkomen uit eigen woning; n premie Zorgverzekeringswet; n huur-, zorg- en kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget; n eigen bijdrage AWBZ of WMO; n huurverhoging waarvan de hoogte afhankelijk is van het inkomen. En misschien vergeet ik er dan nog wel een paar. Ik vind het beschamend dat onze belastingwetgever dit ondoordringbare woud heeft geschapen. Het enige lichtpuntje dat ik zie is dat de crisisheffing – u weet wel: die eenmalig was, maar daarna nog eens eenmalig is verlengd – er niet meer bij staat. Ons erelid prof. Leo Stevens formuleert het in zijn Handboek IB 2001 – die fiscale bijbel die natuurlijk bij ieder van u prominent op het bureau staat – op pagina 1433 scherp. Hij bekritiseert daar het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting, omdat die niet alleen het stelsel compliceert, maar bovendien omdat ‘het zicht op het feitelijke verloop van het marginale tarief erdoor wordt vertroebeld, of eigenlijk: gecamoufleerd. (...) Het is gewenst dat dergelijke om politiek opportunistische redenen ingebouwde bijbouwsels in het systeem van de inkomstenbelasting weer zo snel mogelijk worden gesloopt.’ Deze woorden zijn me uit het hart gegrepen! Het lijkt zelfs wel of men het erom doet. Dat het feit dat de belastingbetaler niet meer weet welk percentage hij over zijn inkomen betaalt, niet het onbedoelde en vervelende gevolg is van ondoordachte maatregelen van de wetgever, maar juist een bewust gekozen doel. Complexiteit om het zicht op de werkelijke belastingdruk te verdoezelen. Om het toptarief zogenaamd niet te hoeven verhogen, maar het feitelijk ondertussen wel te doen. Ik realiseer me dat dit een stevig verwijt is, maar zo langzamerhand lijkt het naïef te worden om van de goede bedoelingen van de wetgever uit te gaan. Dat mijn verwachtingen van de belastingherziening waarover Den Haag momenteel de mond vol heeft, vrij laag zijn, had u dan ook al wel begrepen. <<<
Mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB Voorzitter Register Belastingadviseurs, redactielid Het Register en vennoot bij De Beer Accountants & Belastingadviseurs te Tilburg
4
Het Register | april 2015 | nummer 2
n n n
Kort & Bondig
Verzekeraar moeten klanten met beleggingsverzekering activeren Verzekeraars zullen vanaf 1 juli a.s. wettelijk verplicht zijn om hun klanten actief te benaderen over hun beleggingsverzekeringen. De verzekeraar moet de klant onder meer aanzetten om een weloverwogen keuze over zijn beleggingsverzekering te maken. Doet hij dit niet, dan kan de Autoriteit Financiële Markten een boete of dwangsom opleggen. Minister Dijsselbloem van Financiën heeft de Tweede Kamer laten weten dat hij een daartoe strekkend besluit zal uitvaardigen. Aanleiding hiervoor zijn de teleurstellende resultaten bij de nazorg rond beleggingsverzekeringen, zoals bleek uit de rapportage van de AFM van oktober 2014. De activeringsverplichting geldt voor alle verzekeraars die klanten hebben met beleggingsverzekeringen van voor 1 januari 2013.
CAO voor uitzend krachten algemeen verbindend verklaard
n Ministerie van Financiën, 9 maart 2015
Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de wijzigingen op de CAO voor Uitzendkrachten 2012-2017 algemeen verbindend verklaard. Dit betekent dat alle uitzendkrachten die in Nederland werken – behalve degenen die werkzaam zijn voor gedispenseerde ondernemingen – recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden volgens deze cao. De algemeenverbindend verklaring loopt tot en met 16 september 2015. Voor onder andere groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt en uitzendkrachten met een contract voor onbepaalde tijd (fase C) blijft een apart loongebouw van toepassing. In de vernieuwde cao is verder de Wet werk en zekerheid verwerkt. Zo mogen er per 1 juli 2015 in fase B maximaal zes contracten in maximaal vier jaar worden gebruikt.
720 miljoen euro aan openstaande rekeningen bij kleine ondernemingen Maar liefst 86% van de kleine ondernemingen (tot 10 werknemers) krijgt rekeningen te laat betaald, blijkt uit een gebruikersonderzoek van OpenCompanies, dochteronderneming van Graydon. Gezamenlijk hebben de 1,2 miljoen kleine ondernemingen in Nederland ten minste voor € 720 miljoen aan te laat betaalde rekeningen openstaan. Zeer nadelig voor de Nederlandse economie, en ook een duidelijk signaal dat de huidige wetgeving faalt, aldus OpenCompanies. De uitkomsten van het onderzoek zijn opvallend, omdat in Nederland sinds 16 maart 2013 de Wet Betalingstermijnen van kracht is. Deze wet schrijft maximale betalingstermijnen voor, waarvan slechts bij uitzondering mag worden afgeweken, maar dat lijkt dus vooralsnog weinig effect te hebben. Omdat zzp’ers en kleine ondernemingen vaak niet anders kunnen dan de betaaltermijn van de opdrachtgever accepteren, roept OpenCompanies de overheid op om met alle Nederlandse bedrijven af te spreken dat betalingen binnen 30 dagen na de werkzaamheden worden voldaan.
n ABU, 17 maart 2015 n OpenCompanies, 4 maart 2015
CPB rekent alternatieven voor vermogensrendementsheffing door Een opmerkelijke passage in het persbericht over het Centraal Economisch Plan 2015 dat het Centraal Planbureau vorige maand uitbracht: er zijn diverse alternatieven voor de belastingheffing op financieel vermogen (box 3). Momenteel wordt een fictief rendement van 4% op alle box 3-vermogens belast. De grotere vermogens blijken echter een (relatief) hoog rendement te kunnen halen doordat hun vermogen voor een groter deel bestaat uit activa met een hoog (langjarig) rendement. Kleinere vermogens kunnen zich
dat niet permitteren en moeten veelal genoegen nemen met een momenteel erg lage spaarrente.
Een heffing op het daadwerkelijk vermogensrendement heeft als voordeel dat de belasting meer naar draagkracht wordt geheven en ook meer stabiliserend werkt voor de economie. Nadeel is dat de opbrengst aanzienlijk minder stabiel is en de uitvoering ook ingewikkelder. Als alternatieven voor zo’n vermogensaanwasbelasting noemt het CPB een lager forfaitair rendement en een progressieve heffing. n Centraal Planbureau, 16 maart 2015
april 2015 | nummer 2 | Het Register
5
n n n
Generieke lasten verlichting biedt nauwelijks soelaas Generieke lastenverlichting heeft weinig effect op de arbeidsparticipatie, omdat ze geen rekening houdt met de grote diversiteit in reacties op wijzigingen in fiscale prikkels. Wat wel werkt, zijn fiscale prikkels voor moeders met jonge kinderen om (meer) te gaan werken. Ook het beperken van inkomensondersteuning voor huishoudens met een laag inkomen levert relatief veel participatie op. Dit gaat dan wel ten koste van een toename van de inkomensongelijkheid. Tot deze conclusie komen de CPB-onderzoekers Egbert Jongen, Henk-Wim de Boer en Peter Dekker in CPB Policy Brief ‘De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid’. Een vereenvoudiging in de vorm van een vlakke tariefstructuur – een simpele vlaktaks – heeft, bij gelijkblijvende inkomensongelijkheid, volgens de onderzoekers zelfs een negatief effect op de arbeidsparticipatie. Zo’n vlaktaks houdt minder rekening met de verschillen in gedragsreacties dan het huidige stelsel. Ook de invoering van een basisinkomen verlaagt de arbeidsparticipatie. Vooral beleid gericht op de keuze om al dan niet te werken heeft effect, en dan met name bij jonge moeders. Daarbij geldt wel de wet van de remmende voorsprong: de afgelopen decennia is de arbeidsparticipatie flink gestegen en dat maakt het moeilijker om haar verder te verhogen.
WEF: ondernemerschap in Nederland blijft achter Het World Economic Forum (WEF) heeft de relatie tussen ondernemerschap en de competitiviteit van economieën nader onderzocht. Ondanks het gevonden verband tussen een hoge competitieve economie en een hoog ambitieniveau bij beginnende ondernemers, blijft Nederland wederom achter bij andere (omliggende) landen. Met 9% van de beroepsbevolking moet Nederland het afleggen tegen landen als Frankrijk, Portugal en Noorwegen, die op hun beurt hun ondernemende groeicapaciteiten beter weten te benutten. De voornaamste bevindingen van het rapport zijn: n sterke concurrentiepositie en welvaart in Nederland nodigt medewerkers onvoldoende uit tot ondernemerschap; n grote bedrijven weten medewerkers onvoldoende te inspireren tot ondernemerschap; n groeipotentie van Nederlandse ondernemers blijft achter ten opzichte van omringende landen; n ondernemers moeten met meer nieuwe producten en diensten komen; n kabinet moet specifiekere doelen stellen betreffende ondernemerschapsstimulering: meer groei en innovatie en minder zzp’ers.
n Centraal Planbureau, 14 februari 2015 n World Economic Forum, 21 januari 2015
Vier op vijf zzp’ers zien zichzelf geen bedrijf met werknemers leiden Het merendeel van de zzp’ers verwacht geen personeel aan te nemen, ook niet tijdelijk bij grote drukte. Dit blijkt uit een recente meting van het zzppanel van Panteia onder drieduizend zzp’ers. Voor een te grote opdracht denkt 5% van de zzp’ers (tijdelijk) personeel in te huren. De meesten kiezen echter voor een andere oplossing bij te grote opdrachten: bijna de helft geeft aan in zo’n geval andere bedrijven of zzp’ers te (zullen) inhuren. Een ruime meerderheid blijft, ook in de toekomst, het liefst zelfstandig. De prijzen en tarieven die men in 2014 bij de klanten in rekening bracht, zijn bij de meeste ondernemers vergelijkbaar met 2013. Een op de tien hanteert een lager en eveneens een op de tien een hoger tarief. De gerealiseerde omzet in 2013 komt grotendeels overeen met die in 2012. n Panteia, 18 februari 2015
6
Het Register | april 2015 | nummer 2
n n n
Brussel zet eerste stap tegen belastingdeals In de strijd tegen belastingontduiking en -ontwijking zouden Europese lidstaten elk kwartaal verplicht informatie moeten delen over hun belastingdeals met grote ondernemingen. Dat voorstel legde de Europese Commissie kortgeleden op tafel. Ze hoopt dat de nieuwe informatieoverdracht vanaf 2016 in werking kan treden. De EU-lidstaten moeten instemmen met het voorstel. Het Europees Parlement mag alleen zijn mening geven. Verder kondigde de Commissie aan scherp te kijken naar de vennootschapsbelasting. Voor de zomer komt hierover een actieplan. Zo gaat ze onderzoeken of het mogelijk is om grote multinationals te verplichten duidelijk te maken hoeveel belasting ze per land betalen. n ANP, 18 maart 2015
Sterkste omzetgroei in zes jaar tijd voor zakelijke dienstverlening De zakelijke dienstverleners beleefden in 2014 een goed jaar. Met een omzetgroei van bijna 4% ten opzichte van een jaar eerder realiseerden ze op jaarbasis de sterkste groei in zes jaar tijd. Ook het niveau van de omzet is sinds 2008 niet zo hoog geweest. Dit maakte het CBS onlangs bekend in de Kwartaalmonitor Zakelijke dienstverlening. Het vertrouwen onder de zakelijke dienstverleners is flink verbeterd. Aan het begin van het eerste kwartaal is het ondernemersvertrouwen uitgekomen op bijna 11, de hoogste stand in 3,5 jaar. Het vertrouwen van de ondernemers in de zakelijke dienstverlening is al langere tijd positief. De omzetgroei in 2014 droeg bij aan het betere sentiment. Ook waren de ondernemers positiever over het economisch klimaat en over hun omzetverwachting voor het lopende (eerste) kwartaal van 2015. n Centraal Bureau voor de Statistiek, 10 maart 2015
Belastingdienst opent speciale site over scheiden
Uitstel samenvoegen WGA kost werkgevers miljoenen Met het voornemen de WGA-flex en WGA-vast een jaar later samen te voegen, verandert minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opnieuw de spelregels tijdens het spel. Dat verstoort de marktwerking. Bovendien leidt het wispelturige overheidsbeleid onnodig tot hogere WGA-premies voor werkgevers bij verzekeraars en UWV. Gemiddeld betalen werkgevers in 2016 door het uitstel 30% meer premie aan het UWV dan nodig zou zijn. Dat stelt verzekeringsmakelaar en risicoadviseur Aon. Asscher stelt de samenvoeging uit op verzoek van verzekeraars. Zij zouden er nog niet klaar voor zijn. Bij werkgevers met een groot WGAflex-risico zijn de risico’s voor verzekeraars lastig in te schatten, maar negen van de tien werkgevers hebben een laag risico, aldus Aon. Bovendien zijn de plannen voor samenvoeging al vijf jaar bekend. Het is trouwens niet de eerste keer dat de afspraken binnen de Modernisering Ziektewet tussentijds worden aangepast. Vorig jaar deed de overheid dat ook met de driejaarstermijn en de terugkeerpremie.
Om koppels die gaan scheiden te helpen met een uitleg over de fiscale gevolgen daarvan, heeft de Belastingdienst de site ‘Scheiden. Wat nu?’ opgezet: www.belastingdienst-scheiden.nl. De site geeft bijvoorbeeld informatie over het invullen van de belastingaangifte en beantwoordt vragen over de gezamenlijke eigen woning en hoe het zit met te betalen of te ontvangen alimentatie. Ook valt er te lezen of men een voorlopige aanslag of een toeslag kan aanvragen of moet wijzigen. n Belastingdienst, 10 maart 2015
n Aon, 10 maart 2015
april 2015 | nummer 2 | Het Register
7
n n n n
De fiscale eenheid in beweging Het regime van de fiscale eenheid staat weer aan de vooravond van een belangwekkende wetswijziging. De oorzaak is dit keer gelegen in de rechtspraak die is gewezen over de vraag of een fiscale eenheid moet kunnen worden gevormd tussen twee of meer Nederlandse maatschappijen van een internationaal vertakt concern, hoewel deze maatschappijen niet via een in Nederland gevestigde maatschappij met elkaar zijn verbonden. Op basis van de huidige tekst van art. 15 Wet Vpb 1969 bestaat deze mogelijkheid niet. Eerdergenoemde rechtspraak heeft echter geleerd dat art. 15 op dit punt in strijd is met de vrijheid van vestiging van art. 49 VWEU. In deze bijdrage bespreek ik deze rechtspraak en haar gevolgen.
H Jan Bouwman Prof. dr. J.N. Bouwman is hoogleraar Belastingrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen
8
oewel de vennootschapsstructuren die in de rechtspraak aan de orde zijn, onderling van elkaar afwijken, kunnen ze onder een van de volgende twee hoofdstructuren worden gebracht. De eerste is die waarbij een in Nederland ge vestigde moeder (M) via een dochter (D), gevestigd in een andere EU-lidstaat, de aandelen in een in Nederland gevestigde kleindochter (K) houdt. In de in figuur 1 afge beelde structuur is een fiscale eenheid tussen M en K niet mogelijk, omdat art. 15, lid 2 Wet Vpb voor het vor men van een fiscale eenheid tussen deze vennootschap pen eist dat ook D deel uitmaakt van de fiscale eenheid tussen M en K. Dat laatste kan niet, omdat D niet in Nederland is gevestigd en dit op grond van art. 15, lid 3, onderdeel c Wet Vpb wel wordt ge ëist. Ook het vierde lid van art. 15 Wet Vpb – dat onder meer een fiscale eenheid toestaat tussen binnenlandse belasting plichtigen en de Nederlandse vaste in richting van een niet in Nederland gevestigde Figuur 1 verbonden vennoot
Het Register | april 2015 | nummer 2
schap – kan hier geen uitkomst bieden, omdat binnen de hier besproken structuur D geen vaste inrichting in Nederland heeft waaraan de aandelen in K kunnen wor den toegerekend. De tweede hoofdstructuur is die waarbij twee in Neder land gevestigde dochtermaatschappijen (D1 en D2) in handen zijn van een in een andere lidstaat gevestigde moeder. In de in figuur 2 afgebeelde structuur is een fis cale eenheid tussen D1 en D2 niet mogelijk, omdat M niet in Nederland is gevestigd en dit wederom op grond van art. 15, lid 3, onderdeel c Wet Vpb wordt verlangd om een fiscale eenheid te vormen. En ook hier biedt het vierde lid van art. 15 Wet Vpb geen uitkomst, omdat daarvoor bij M een in Nederland aanwezige vaste inrich ting aanwezig moet zijn waaraan de aandelen in D1 en D2 worden toegerekend. In de hier besproken structuur ontbreekt deze vaste inrichting.
Figuur 2
n n n n
Hoewel de regels van art. 15 Wet Vpb dus in beide geval len de vorming van een fiscale eenheid tussen de in Ne derland gevestigde lichamen verhinderen, bleek een fis cale eenheid met een beroep op het Europese recht toch mogelijk.
De rechtspraak De discussie over de verenigbaarheid van art. 15 Wet Vpb in de hiervoor beschreven zin met – thans – het VWEU kwam goed op gang na het arrest Papillon van het Euro pese Hof van Justitie.1 De procedure betrof de in Frank rijk gevestigde vennootschap Papillon, die via een in Ne derland gevestigde dochter vrijwel het volledige belang in een in Frankrijk gevestigde kleindochter hield. Papil lon deed een verzoek om met haar kleindochter fiscaal te integreren in Frankrijk – in Nederlandse termen: een fiscale eenheid aan te gaan. De Franse belastingdienst weigerde dit echter omdat de aandelen in de kleindoch ter niet werden gehouden via een eveneens in de inte gratie opgenomen, in Frankrijk gevestigde dochter, maar via een in Nederland gevestigde dochter. Volgens het Europese Hof leidde deze weigering tot een schending van de vrijheid van vestiging. Weliswaar kon deze schending in beginsel worden gerechtvaardigd met een beroep op handhaving van de samenhang van het Franse belastingstelsel, maar ging het zonder meer wei geren van de integratie te ver. Het door de Franse belas tingdienst onderkende gevaar van een dubbele verreke ning van verliezen van de kleindochter, namelijk één keer door verrekening binnen de integratie en één keer door een afwaardering van het belang in de niet geïnte greerde dochter bij de moeder, kon volgens het Hof ook op een minder vergaande wijze worden gekeerd, name lijk door het bewijs te vragen van de Franse vennoot schappen dat geen dubbele verliesverrekening optreedt. Na het arrest Papillon duurde het niet lang voordat zich ook in Nederland een Papillon-fiscale eenheid aandien de. Het betrof zaken van SCA Group Holding en MSA In ternational Holdings. Daarnaast startte in de zaak van X AG e.a. een procedure over de vraag of de in Nederland gevestigde zustervennootschappen van een in Duitsland gevestigde moeder een fiscale eenheid konden vormen, ondanks het feit dat deze moeder niet kon worden mee gevoegd. De inspecteur weigerde in elk van de procedu res de totstandkoming van de aangevraagde fiscale een heid. In hoger beroep tegen deze weigeringen ging Hof Amsterdam over tot het stellen van prejudiciële vragen. Het Europese Hof van Justitie besliste vervolgens dat art. 15 Wet Vpb in strijd is met de vrijheid van vestiging voor zover het geen fiscale eenheid toestaat tussen een Nederlandse moeder en haar via een in een andere EUlidstaat gevestigde dochter gehouden kleindochter, res pectievelijk tussen in Nederland gevestigde zustermaat schappijen waarvan het belang direct wordt gehouden door een in een andere lidstaat gevestigde moeder.2 Naar het oordeel van het Hof viel deze weigering niet te rechtvaardigen met een beroep op het handhaven van de samenhang van het Nederlandse belastingstelsel. In het bijzonder het gevaar van het twee keer verrekenen van
De discussie over de verenigbaarheid van art. 15 Wet Vpb met het VWEU kwam goed op gang na het arrest Papillon door de kleindochter van een Papillon-fiscale eenheid geleden verliezen wordt, aldus het Hof, binnen het Ne derlandse belastingstelsel al gekeerd omdat eventuele verliezen op de niet gevoegde buitenlandse tussenhoud ster steeds onder de deelnemingsvrijstelling vallen en daardoor van aftrek zijn uitgesloten. Hoewel op dit laatste onderdeel van het arrest wel wat valt af te dingen – het Hof ging voorbij aan de liquidatie verliesregeling en schonk evenmin aandacht aan de mo gelijkheid dat via een afwaardering van een vordering op de niet gevoegde dochter dubbele verliesverrekening kan ontstaan – volgde Hof Amsterdam in zijn uitspraken van 11 december 2014 het Europese Hof.3 Daarbij teken de het voor de Papillon-fiscale eenheid nog aan dat, voor zover toch dubbele verrekening van verliezen van de kleindochter in Nederland dreigt, maatregelen kunnen worden genomen die aansluiten bij art. 34 en 35 van het Besluit fiscale eenheid 2003. In het bijzonder het laatste artikel lijkt daarbij van belang omdat dit in een verge lijkbaar geval beoogt om dubbele verliesverrekening te voorkomen, namelijk als een Nederlandse moeder wordt gevoegd met de Nederlandse vaste inrichting van een overigens buitenlandse dochter (met deelnemingssta tus). Met betrekking tot de andere fiscale eenheid, die van de X AG e.a. zaak, tekende Hof Amsterdam vervol gens aan dat in het geheel geen dubbele verliesverreke ning in Nederland dreigt als de zustervennootschappen zouden worden gevoegd. In beide gevallen moest dus een fiscale eenheid worden toegestaan.
De reactie van de staatssecretaris De staatssecretaris heeft bij besluit van 16 december 2014 gereageerd op de hiervoor besproken rechtspraak.4 In dit besluit, dat een aanpassing betreft van het beleids besluit van 14 december 2010, staat hij in afwachting van een wijziging van de wetgeving voor de fiscale een heid toe dat een fiscale eenheid mogelijk is tussen de Ne derlandse maatschappijen van een Papillon-fiscale een heid of de Nederlandse zustermaatschappijen die in handen zijn van een in andere lidstaat gevestigde moe der (hierna: de zusters-fiscale eenheid). Aan de vorming van dergelijke fiscale eenheden zijn in het besluit voor
In zijn uitspraken van 11 december 2014 volgde Hof Amsterdam het Europese Hof april 2015 | nummer 2 | Het Register
9
Fiscale eenheid
n n n n
waarden verbonden. Deze zien vooral op de niet in Ne derland gevestigde tussenhoudster van de Papillon-fisca le eenheid, in het besluit: de tussenmaatschappij, en de moeder van de zusters-fiscale-eenheid, de topmaat schappij. Voor de tussenmaatschappij geldt dat ze een nv of bv moet zijn, dan wel een daarmee vergelijkbare rechtsvorm moet hebben van een staat als bedoeld in art. 15, lid 3, onderdeel d Wet Vpb, terwijl: 1 ze (na verdragstoepassing) is gevestigd in een andere EU- of EER-lidstaat dan Nederland; 2 ze in de vestigingsstaat zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld is onderworpen aan een belasting naar de winst; 3 haar aandelen worden gehouden door een of meer maatschappijen die onderdeel zijn van de fiscale een heid; en 4 ze aandelen heeft in een (klein)dochter waardoor de moedermaatschappij van de fiscale eenheid met be trekking tot de (klein)dochter voldoet aan de bezits eis van art. 15, lid 1 Wet Vpb. Aan de topmaatschappij worden vergelijkbare voorwaar den gesteld, met dien verstande dat ze ook de rechtsvorm van een coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij kan aannemen, terwijl de bezitseis – zoals hiervoor gefor muleerd onder punt 3 en 4 – luidt dat de topmaatschappij ten aanzien van de te voegen dochtermaatschappijen vol doet aan de bezitseis van art. 15, lid 1 Wet Vpb. Vervolgens gaat de staatssecretaris nog in op een aantal praktische zaken. Met betrekking tot de Papillon-fiscale eenheid merkt hij op dat op het belang in de tussenmaat schappij de deelnemingsvrijstelling van toepassing blijft alsof er geen fiscale eenheid is. Daarbij wordt een ope
10
Het Register | april 2015 | nummer 2
ningsbalans voor de fiscale eenheid opgesteld waarop zo wel de bezittingen en schulden van de gevoegde klein dochter worden vermeld als de deelneming in de tussenmaatschappij. Dit heeft tot gevolg dat het vermo gen van de fiscale eenheid – bezien vanuit de balans van de moeder – toe- of afneemt met het vermogen van de kleindochter, zonder dat er een afname tegenover staat ge lijk aan de boekwaarde van de deelneming in de dochter. Voorbeeld M BV houdt alle aandelen in D GmbH, terwijl laatstge noemde alle aandelen in K BV houdt. M en K gaan een Papillon-fiscale eenheid aan. Voorafgaand aan de voe ging geeft de balans van M BV het volgende beeld: deelneming D GmbH 400 zuiver vermogen 500 overige bezittingen M BV 300 schulden 200 700 700 De balans van K BV luidt: bezittingen K BV 250 zuiver vermogen 150 schulden 100 250 250 Op basis van de tekst van het besluit van 16 december 2014 luidt de openingsbalans van de fiscale eenheid M BV / K BV dan als volgt: deelneming D GmbH overige bezittingen M BV bezittingen K BV
400 zuiver vermogen 650 300 schulden 300 250 950 950
n n n n
Door de voeging maakt M BV een (positieve) vermo genssprong gelijk aan de fiscale boekwaarde van het ver mogen van K BV. Deze vermogenssprong is, aldus het besluit van 16 december 2014, onbelast. Uit het besluit kan verder worden opgemaakt dat een fiscale eenheid ook mogelijk is wanneer meerdere in EU- of EER-lidsta ten gevestigde vennootschappen zijn geschakeld tussen de moeder en de uiteindelijke kleindochter die een fisca le eenheid willen vormen. Als in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen een zusters-fiscale eenheid willen aangaan, moeten ze een van hen als moedermaatschappij aanwijzen. De daartoe strekkende keuze wordt gedaan bij het verzoek om een fiscale eenheid. Zodra de fiscale eenheid tot stand is ge komen, kan niet meer worden teruggekomen op de uit gebrachte keuze. Voorts is in het besluit van 16 decem ber 2014 opgenomen dat een maatschappij waarvan de aandelen geheel of gedeeltelijk in het bezit zijn van een of meer van de andere te voegen maatschappijen, niet als moeder kan optreden. Dit betekent onder meer dat een mee te voegen kleindochter niet als moeder kan op treden in een zusters-fiscale eenheid. Als een zusters-fiscale eenheid in de loop van het boek jaar van de aangewezen moedermaatschappij tot stand komt, moet deze haar boekjaar sluiten onmiddellijk voorafgaand aan het voegingstijdstip. Op basis van art. 7, lid 4 Wet Vpb geldt dit ook voor de als dochter te voegen maatschappijen. Door de voeging zal bij de aangewezen moedermaatschappij een vermogenssprong optreden. Deze is onbelast.
daarmee het Europese Hof op juiste wijze heeft begre pen. Dit betekent wat mij betreft dat de Nederlandse wetgever de verrekening van het verlies van de (klein) dochter binnen een Papillon- of zusters-fiscale eenheid – door de consolidatie binnen de fiscale eenheid – niet mag weigeren omdat datzelfde verlies ook bij de tussen maatschappij of topmaatschappij in aftrek komt. Dit ligt ook in de rede: het betreft immers een verlies ontstaan bij een Nederlandse maatschappij en behoort dan ook zo veel mogelijk in Nederland te worden verrekend. Wel vind ik het voor de hand liggen dat de wetgever in verband met bijvoorbeeld de toepassing van art. 13l Wet Vpb een maatregel treft tegen het dubbele meenemen van (een deel van) het eigen vermogen van de klein dochter in een Papillon-fiscale eenheid. Door de nu voorgeschreven consolidatietechniek wordt het vermo gen van de fiscale eenheid immers kunstmatig verhoogd. Ik ben het dan ook eens met de redactie van VakstudieNieuws dat het opvallend is dat hieraan in het besluit van 16 december 2014 geen aandacht is besteed.5 Met Ruijschop leid ik uit dit besluit af dat belasting plichtigen als het zo uitkomt zelf mogen kiezen voor een Papillon- of een zusters-fiscale eenheid.6 Het gaat dan om de figuur waarbij een Nederlandse moeder via een in een EU/EER-lidstaat gevestigde maatschappij de aandelen in twee of meer Nederlandse kleindochters houdt. De kleindochters kunnen in dat geval kiezen voor een zusters-fiscale eenheid, terwijl ook een fiscale eenheid mogelijk is tussen de moeder en een of meer kleindochters.
Enkele kanttekeningen bij het besluit
Ten slotte
In het besluit van 16 december 2014 wordt opgemerkt dat ook de Papillon- en zusters-fiscale eenheid voor zo ver nodig worden onderworpen aan het regime van art. 15 tot en met 15aj, Wet Vpb en het Besluit fiscale een heid 2003. Deze opmerking wordt niet verder toege licht. Aangenomen mag echter worden dat ook de hier aan de orde zijnde fiscale eenheden in beginsel zonder afrekening kunnen worden gevoegd en ontvoegd. Naar ik aanneem zal deze veronderstelling in de loop van dit voorjaar worden bevestigd als het hiervoor genoemde wetsvoorstel tot wijziging van het regime van de fiscale eenheid wordt ingediend bij het parlement. Dan zal ook blijken welke extra regels aan dit regime worden toege voegd. Het lijkt waarschijnlijk dat daarbij regels worden voorge steld die dubbele verliesverrekening in Nederland moe ten voorkomen bij de Papillon- en zusters-fiscale een heid. In dit verband is de vraag gerezen of Nederland nog maatregelen moet of kan treffen vanwege de mogelijk heid dat een verlies op een gevoegde (klein)dochter ook in het buitenland bij de tussenmaatschappij, respectie velijk de topmaatschappij in aftrek wordt gebracht (bila terale dubbele verliesverrekening). Hof Amsterdam oor deelde in zijn uitspraken van 11 december 2014 dat bilaterale dubbele verliesverrekening geen rechtvaardi ging kan opleveren voor het weigeren van een Papillonof zusters-fiscale eenheid. Ik meen dat Hof Amsterdam
Zoals gezegd mogen we binnenkort een wetsvoorstel tot wijziging van de fiscale eenheid verwachten. Het valt te hopen dat de wetgever al te ingewikkelde regels zal kun nen vermijden. Daarbij ben ik benieuwd of ook voor een volledig in Nederland gevestigd concern de mogelijkheid zal worden geopend voor een fiscale eenheid tussen zus termaatschappijen of een grootmoeder en haar klein dochter. Ten slotte moet in het wetsvoorstel een ant woord komen op de vraag of een Papillon- en zusters-fiscale eenheid mogelijk wordt als de tussen- of topmaatschappij niet in de EU of EER is gevestigd, maar in een andere staat, bijvoorbeeld een verdragsstaat. Een dergelijke fiscale eenheid werd recentelijk geweigerd in een zaak voor Rechtbank Gelderland.7 <<<
Noten 1 2
Arrest van 27 november 2008, zaak C-418/07. Arrest van 12 juni 2014, zaak C-39/13, C-40/13 en C-41/13, BNB 2014/216.
3 V-N 2015/7.11 en 7.12. 4 V-N 2015/7.13. 5 V-N 2015/7.13. 6 NTFR 2015/363. 7 Rechtbank Gelderland 22 januari 2015, NTFR 2015/838.
april 2015 | nummer 2 | Het Register
11
n n n n n
Herziening ontslagrecht: geen onverdeeld genoegen De Wet werk en zekerheid leidt ertoe dat met ingang van 1 januari 2015 reeds wijzigingen in het arbeidsrecht zijn ingevoerd die ten doel hebben de bescherming van zogenoemde flexwerkers – werknemers met tijdelijke contracten, oproepkrachten, uitzendkrachten – te verbeteren, alsmede dat met ingang van 1 juli 2015 het ontslagrecht wordt herzien. Ook wordt een ‘modernisering’ van de Werkloosheidswet doorgevoerd. In dit artikel bespreek ik de belangrijkste wijzigingen, met bijzondere aandacht voor de positie van de werkgever.
E Joop van Zijl Mr. J.P.M. van Zijl is advocaat te Tilburg
en waarschuwing vooraf is geboden: in het ka der van dit artikel is het niet mogelijk om alle onderdelen van de wet te bespreken. Ook uit werkingen, uitzonderingen en nuanceringen blijven noodzakelijkerwijs geheel of ten dele onbelicht. Voor meer informatie wordt de lezer verwezen naar de website www.herziening-ontslagrecht.nl. Op die site worden ook de nadere uitwerkingen van de wet in lage re regelgeving, waarvan een belangrijk deel nog moet komen, bijgehouden.
Voorgeschiedenis Reeds decennia lang wordt kritiek uitgeoefend op het ontslagrecht. Diverse pogingen om het ontslagrecht te herzien zijn in het verleden gestrand. Vanuit dat per spectief bezien is het een prestatie van formaat dat het wetsvoorstel dat op 29 november 2013 bij de Tweede Kamer werd ingediend, reeds op 14 juni 2014 in het Staatsblad belandde. Daaraan vooraf ging een regeerak koord van 29 oktober 2012 waarin de coalitiepartijen VVD en PvdA afspraken de werking van de arbeids markt te zullen verbeteren, zodat oudere werknemers meer kans zouden hebben op een baan en flexwerkers beter zouden worden beschermd. Daartoe zou met name een herziening van het ontslagrecht worden doorgevoerd. Vanwege met name de kwetsbaarheid van de coalitiepartijen voor kritiek vanaf de politieke flan ken, was het dringend gewenst dat de regering zich
12
Het Register | april 2015 | nummer 2
voor de herziening van het ontslagrecht zou kunnen beroepen op een breed maatschappelijk draagvlak voor de gekozen maatregelen. Dat draagvlak kreeg de regering door op 11 april 2013 een sociaal akkoord te sluiten met de vakbonden en werkgeversorganisaties. De prijs die ze daarvoor moest betalen, was dat in het regeerakkoord belangrijke wijzi gingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan moes ten worden aangebracht. Vervolgens voorzag de rege ring zich van de vereiste meerderheid in de Eerste Kamer door het wetsontwerp deel te laten uitmaken van het akkoord over de begroting van het jaar 2014. De prijs die D66, van oudsher een groot voorstander van herziening van de arbeidsmarkt, voor het sluiten van dit akkoord vroeg, was dat de voorgenomen maatre gelen een half jaar eerder zouden worden ingevoerd dan oorspronkelijk was gepland. Het eerste deel van de
Tijd voor reflectie en voor het verwerken van opbouwende kritiek is er nauwelijks geweest. Het wetsvoorstel draagt daarvan de sporen
n n n n n
wetswijziging zou daarmee al op 1 juli 2014 moeten worden ingevoerd. Dit verklaart ook de grote haast die de regering had met de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede en Eerste Kamer. Tijd voor reflectie en voor het verwerken van opbouwende kritiek van buitenaf – zo daar politiek überhaupt al ruimte voor was – is er daar door nauwelijks geweest. Het wetsvoorstel draagt daar van de sporen. Omdat het uiteindelijk pas medio juni 2014 in de Eerste Kamer werd aangenomen, is uiteinde lijk toch besloten om het eerste deel van de wetswijzi ging niet al per 1 juli 2014, maar per 1 januari 2015 in te voeren.
Bescherming van flexwerkers In de huidige situatie op de arbeidsmarkt zijn er veel werknemers die werken op basis van tijdelijke con tracten, die een oproepcontract hebben of die uitzend kracht zijn en die er in de praktijk maar heel moeilijk of niet in slagen om een vast arbeidscontract te ver werven, terwijl dat vaste arbeidscontract vaak van be lang is om bijvoorbeeld een huis te kunnen kopen of zelfs maar om een huis te huren. Door de bescherming van de flexwerkers te verhogen en het ontslagrecht te versoepelen, hoopt de regering werkgevers ertoe te be wegen werknemers die niet langer werkzaam kunnen zijn op basis van een ‘flexcontract’, een vast contract aan te bieden. Om te komen tot betere bescherming van de flexwerkers zijn onder meer de volgende maat regelen genomen. Verlenging van arbeidsovereenkomsten voor be paalde tijd (ketenregeling) De regeling die aangeeft binnen welke kaders verlen ging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mogelijk is – de zogenoemde ketenregeling – houdt thans in dat maximaal drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden gesloten in maxi maal 36 maanden (drie jaar) en dat een nieuwe keten van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd pas weer mogelijk is als na het einde van het laatste arbeids contract voor bepaalde tijd meer dan drie maanden zijn verstreken waarin de werknemer niet in dienst is ge weest en ook niet op andere wijze voor de werkgever heeft gewerkt. Deze ketenregeling wordt aldus aange past dat nog steeds maximaal drie arbeidsovereenkom sten voor bepaalde tijd mogelijk zijn, maar nu in maxi maal 24 maanden (twee jaar) en dat een nieuwe keten van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd pas weer mogelijk is als na het einde van de arbeidsovereen komst voor bepaalde tijd meer dan zes maanden zijn verstreken. Met name het feit dat een tussenpoos van meer dan zes maanden nodig is om na drie voorgaande arbeidsover eenkomsten voor bepaalde tijd een nieuwe keten van drie arbeidsovereenkomsten te kunnen laten aanvan gen, zal werkgevers, en vooral zij die veel gebruikma ken van seizoenarbeiders, in de praktijk voor moeilijk heden kunnen plaatsen. Hoewel behorend tot de maatregelen die de flexwerkers beter moeten bescher
Te vrezen valt dat het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een bron van narigheid voor werkgevers zal worden men, is deze wijziging niet reeds per 1 januari 2015 in werking getreden, maar gebeurt dat pas per 1 juli 2015. Op alle arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2015 reeds bestaan, is overigens de oude ketenregeling nog van toepassing. De nieuwe ketenregeling wordt pas van toepassing indien en zodra op of na 1 juli 2015 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan. Proeftijd Met ingang van 1 januari 2015 kan in een arbeidsover eenkomst die is aangegaan voor de duur van zes maan den of korter geen rechtsgeldig proeftijdbeding meer worden opgenomen. Concurrentiebeding Eveneens met ingang van 1 januari 2015 wordt de mo gelijkheid beperkt om in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een concurrentiebeding op te nemen, en wel zodanig dat dit alleen nog rechtsgeldig mogelijk is als sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang van de werkgever dat bovendien schriftelijk in de arbeids overeenkomst is vastgelegd. Werknemers die na een ar beidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden gecon fronteerd met beperking van de vrijheid van arbeidskeuze als gevolg van een concurrentiebeding, kunnen daardoor steeds betwisten dat sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang. Als ze dit succesvol doen, zijn ze niet aan het concurrentiebeding gebonden. Te vrezen valt daarom dat het concurrentiebeding in de ar beidsovereenkomst voor bepaalde tijd een bron van na righeid voor werkgevers zal worden. Aanzegging Iedere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die is aangegaan voor de duur van zes maanden of langer en die op of na 1 februari 2015 eindigt, moet voortaan door de werkgever worden ‘aangezegd’. Deze aanzegging houdt in dat de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voor de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, schriftelijk moet mededelen of hij de arbeids overeenkomst na het verstrijken van de overeengeko men duur al dan niet wil voortzetten en zo ja, onder welke voorwaarden dat zal kunnen plaatsvinden. Deze aanzegging moet de werknemer in staat stellen tijdig duidelijkheid te verkrijgen over het al dan niet voort zetten van de arbeidsovereenkomst, met het oog op het
april 2015 | nummer 2 | Het Register
13
Ontslagrecht
n n n n n
eventueel zoeken van ander werk. De werkgever die de schriftelijke aanzegging ten onrechte achterwege laat, is de werknemer een vergoeding verschuldigd ter groot te van het loon over een maand (naar evenredigheid wanneer de aanzegging te laat is gedaan). De werkne mer dient de vergoeding binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst op te eisen door het indienen van een verzoekschrift bij de kantonrechter, bij gebreke waarvan zijn vorderingsrecht vervalt.
Herziening ontslagrecht Het huidige ontslagrecht geeft de werkgever die de ar beidsovereenkomst met de werknemer wenst te beëin digen en daarover geen overeenstemming met hem kan bereiken, de mogelijkheid om te kiezen uit twee proce dures: ofwel opzegging van de arbeidsovereenkomst na verkregen ontslagvergunning van het UWV, ofwel ont binding van de arbeidsovereenkomst door de kanton rechter na een daartoe ingediend verzoek van de werk gever.
Bij de preventieve toetsing wordt nagegaan of voor het ontslag een redelijke grond bestaat In het eerste geval toetst het UWV aan de hand van de feiten die in de procedure zijn komen vast te staan, of sprake is van een grond die volgens het Ontslagbesluit kan leiden tot het verlenen van een ontslagvergunning. Na opzegging op basis van de verleende ontslagvergun ning heeft de werknemer in beginsel geen recht op een ontslagvergoeding. Is hij van mening dat hem toch een ontslagvergoeding toekomt, dan moet hij in een afzon derlijke procedure bij de kantonrechter stellen en be wijzen dat het ontslag zonder vergoeding kennelijk on redelijk – dat is: meer dan gewoon onredelijk – is. De lat ligt daarbij voor de werknemer dus erg hoog. De ont slagvergoeding waarop hij vervolgens recht krijgt, is op voorhand niet duidelijk en doorgaans aan de lage kant. De procedure is daarmee voor de werknemer onaan trekkelijk, waarbij nog komt dat ze de nodige tijd in be slag kan nemen en dat ook nog hoger beroep en cassatie mogelijk zijn. Kiest de werkgever daarentegen voor de procedure bij de kantonrechter, dan loopt de zaak heel anders. De toetsing van de gronden van het ontslag is veel minder stringent, al was het maar omdat de kantonrechter daarbij veel meer vrijheid heeft. Een ontslag kan daar door veel gemakkelijker worden gerealiseerd. Daar staat tegenover dat de kantonrechter als regel wel een ont slagvergoeding aan de werknemer toekent, waarbij de zogenoemde kantonrechtersformule vooraf ook enige duidelijkheid schept over de omvang van de vergoeding waarop de werknemer waarschijnlijk aanspraak zou
14
Het Register | april 2015 | nummer 2
kunnen maken. De procedure neemt doorgaans maar twee maanden in beslag en hoger beroep en cassatie is in beginsel uitgesloten. Het feit dat de werkgever de keuze heeft uit twee heel verschillende procedures, die voor de werknemer heel verschillende uitkomsten tot gevolg kunnen hebben, met name voor de vraag of een ontslagver goeding moet worden betaald, is reden geweest om het ontslagrecht op dit punt te herzien. Werkgevers hebben voortaan geen keuze meer tussen een proce dure bij het UWV en die bij de kantonrechter. Beide procedures blijven bestaan, maar de keuze is afhanke lijk van de door de werkgever gekozen grond voor het ontslag. Preventieve toetsing Ook in het nieuwe ontslagrecht blijft het zo dat de werkgever eerst een procedure moet voeren om de grond van het ontslag te laten toetsen alvorens tot het geven van ontslag kan worden overgegaan. Net als on der het huidige recht geldt dat dit natuurlijk niet hoeft in het geval van ontslag tijdens de proeftijd of ontslag op staande voet wegens een dringende reden. Bij deze preventieve toetsing wordt nagegaan of voor het ontslag een redelijke grond bestaat. Wat een rede lijke grond is, wordt in de wet beschreven. Daarnaast wordt bij de preventieve toetsing nagegaan of de werknemer mogelijk in aanmerking komt voor her plaatsing in een andere functie. De mogelijkheid van scholing van de werknemer om aldus geschikt te wor den voor een andere functie, moet daarbij steeds wor den bezien. Redelijke grond Hoewel in de wet is geregeld welke gronden kunnen leiden tot opzegging of ontbinding van de arbeidsover eenkomst, moet een nadere uitwerking in lagere regel geving nog volgen. Op zichzelf biedt de wettelijke rege ling niets nieuws ten opzichte van hetgeen thans is geregeld voor de aanvraag van een ontslagvergunning. Nieuw is echter wel dat ook de kantonrechter veel strikter aan deze gronden wordt gebonden. Werkgevers die niet kunnen aantonen dat een redelijke grond voor het ontslag aanwezig is – bijvoorbeeld in geval van ge steld disfunctioneren dat door de werknemer wordt be twist en dat door de werkgever niet aan de hand van een schriftelijk ontslagdossier kan worden bewezen – dienen er rekening mee te houden dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden af gewezen. Ontslagroute Een procedure bij het UWV dient te worden gevolgd als sprake is van ontslag wegens bedrijfseconomische redenen en van ontslag wegens langer dan twee jaar durende arbeidsongeschiktheid. In alle andere geval len dient bij de kantonrechter een verzoekschrift te worden ingediend tot ontbinding van de arbeidsover eenkomst.
n n n n n
Ontslagvergoeding De ontslagvergoedingen worden verlaagd – in relatie tot de kantonrechtersformule – en in de wet geregeld. Ook worden ze onafhankelijk gemaakt van de leeftijd van de werknemer. Elke arbeidsovereenkomst die ten minste 24 maanden heeft geduurd en door de werkgever wordt opgezegd, dan wel op zijn verzoek door de kantonrech ter wordt ontbonden, leidt tot de verplichting van de werkgever tot betaling van een ontslagvergoeding, transitievergoeding genaamd. Deze is ook verschuldigd als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ten min ste 24 maanden heeft geduurd en daarna door de werk gever niet wordt voortgezet. Te verwachten valt dat veel werkgevers om die reden ervoor zullen zorgen dat gezamenlijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (net) geen 24 maanden zullen duren. De hoogte van de transitievergoeding wordt berekend per volle periode van zes maanden dienstverband. Om gerekend naar volle dienstjaren bedraagt de transitie vergoeding één derde maandsalaris per dienstjaar in de eerste tien jaar en een half maandsalaris per dienstjaar na de eerste tien jaar. Tot 2020 hebben werknemers van 50 jaar of ouder met meer dan tien dienstjaren echter recht op een heel maandsalaris per dienstjaar, maar dat recht geldt dan weer niet als ze in dienst zijn van een
Te verwachten valt dat veel werkgevers ervoor zullen zorgen dat gezamenlijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (net) geen 24 maanden zullen duren
werkgever met minder dan 25 werknemers. Maximaal bedraagt de transitievergoeding € 75.000 of, als dat ho ger is, een jaarsalaris. Voor kleine werkgevers, dat wil zeggen met minder dan 25 werknemers, die werkne mers moeten ontslaan als gevolg van hun slechte finan ciële situatie, geldt tot 2020 dat alleen de dienstjaren vanaf 1 mei 2013 – ongeveer de datum van het sociaal plan – meetellen. Zowel bij het vaststellen van het recht op de transitie vergoeding (24 maanden) als bij de berekening van de hoogte ervan, geldt dat arbeidsovereenkomsten moeten worden samengeteld als ze worden onderbroken door een tussenpoos van zes maanden of minder. Dit leidt
april 2015 | nummer 2 | Het Register
15
Ontslagrecht
n n n n n
met name tot problemen bij seizoenarbeiders. Op aan dringen van de Tweede Kamer heeft de regering een overgangsmaatregel toegezegd. De maatregel die wordt getroffen biedt echter maar beperkt soelaas. De transitievergoeding is enerzijds een standaard ont slagvergoeding die alle gevolgen van het ontslag beoogt te regelen. Alleen als sprake is van ernstige verwijtbaar heid bij de werkgever of bij de werknemer, kan een ho gere ontslagvergoeding, respectievelijk geen ontslag vergoeding verschuldigd zijn. In het sociaal plan is beoogd dat van deze uitzondering slechts zeer spaar zaam gebruik zal mogen worden gemaakt; gesproken wordt over een ‘muizengaatje’. De transitievergoeding ontleent haar naam aan haar tweede doelstelling: het bevorderen van de overgang naar ander werk. Deze doelstelling is alleen af te le zen aan de mogelijkheid die de wet biedt om kosten
De werknemer moet vooraf uitdrukkelijk instemmen met de verrekening van de gemaakte kosten met de transitievergoeding
Te vrezen valt dat werknemers de bedenktijd zullen aangrijpen om nog in een tweede ronde met de werkge ver te onderhandelen over de voorwaarden van beëindi ging van de arbeidsovereenkomst. Meer dan een tweede ronde zit er niet in, want als daarna opnieuw een beëin digingsovereenkomst is gesloten, heeft de werknemer de eerste zes maanden geen bedenktijd meer. De be denktijd staat overigens niet in de weg aan de mogelijk heid van de werknemer om, ook na het verstrijken van de bedenktijd, de gesloten overeenkomst wegens dwa ling te vernietigen als de werkgever zich er niet van heeft overtuigd dat de werknemer de consequenties van de beëindigingsovereenkomst overziet en aan vaardt. Overgangsrecht Er geldt geen overgangsrecht voor het recht op transi tievergoeding in geval van het eindigen na 1 juli 2015 van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die vóór 1 juli 2015 is aangegaan. De transitievergoeding is dan zonder meer verschuldigd. Maar voor alle ontslag procedures bij het UWV en bij de kantonrechter die vóór 1 juli 2015 zijn gestart, geldt dat het oude recht daar nog op van toepassing is, ook voor wat betreft het recht op ontslagvergoeding.
Conclusie die de werkgever heeft gemaakt om de inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt te bevorderen, in mindering te brengen op de transitievergoeding. De uitwerking van deze mogelijkheid in lagere wet geving is echter dusdanig dat daarvan in de praktijk maar zelden gebruik zal kunnen worden gemaakt. De werknemer moet namelijk vooraf uitdrukkelijk in stemmen met de verrekening van de gemaakte kos ten met de transitievergoeding. En voor zover het om opleidingskosten gaat, mogen alleen kosten in minde ring worden gebracht als het om een opleiding gaat die geen relatie heeft met de functie van de werkne mer bij de werkgever. Beëindiging met wederzijds goedvinden De beëindiging van de arbeidsovereenkomst met we derzijds goedvinden blijft natuurlijk ook onder het nieuwe recht mogelijk. Voortaan moet deze schriftelijk worden vastgelegd, hetgeen in de praktijk echter toch al vrijwel steeds gebeurde. Belangrijker is dan ook dat de werknemer na het sluiten van de overeenkomst twee weken bedenktijd heeft. Binnen deze periode kan hij zonder opgaaf van redenen terugkomen op de gesloten overeenkomst. Op deze bedenktijd moet in de beëindi gingsovereenkomst worden gewezen, bij gebreke waar van de bedenktijd drie weken bedraagt.
16
Het Register | april 2015 | nummer 2
De herziening van het ontslagrecht leidt tot beperktere mogelijkheden van werkgevers om gebruik te maken van flexwerkers. Tegelijkertijd wordt de ontslagbe scherming van medewerkers met een vast contract niet versoepeld, maar juist versterkt: minder vaak ontslag door verplichte toetsing aan de redelijke grond; na 24 maanden vrijwel steeds recht op een transitievergoe ding en waarschijnlijk meer als de werkgever er niet in slaagt de toetsing aan de redelijke grond te doorstaan. Te vrezen valt dan ook dat werkgevers er juist niet toe zullen overgaan om flexwerkers een vast contract aan te bieden. Uitzendkrachten en zzp’ers zouden degenen kunnen zijn van wie werkgevers dan eerder gebruik zouden willen maken. Tegelijkertijd worden momen teel echter diverse wettelijke maatregelen getroffen om te voorkomen dat werknemers worden gedwongen tot schijnzelfstandigheid. <<<
COL UMN
E = MC3 Mr. drs. M.A.F. (Marco) Vermin RB Lid raad van bestuur Alfa Accountants en Adviseurs
‘Klopjacht op dubieuze belastingadviseurs’. Met een kop als deze trokken diverse media de afgelopen tijd de aandacht, niet toevallig juist in een periode dat miljoenen Nederlanders hun belastingaangifte moeten invullen. Het overgrote deel doet dat tegenwoordig zelf. Maar nog altijd een flink deel zoekt daarvoor hulp bij een familielid, een kennis of ook wel een echte belastingadviseur. Maar wat is ‘echt’? Iedereen mag zich immers belastingadviseur noemen. Bij de Belastingdienst staan bijvoorbeeld 26.000 adviseurs geregistreerd met een beconnummer, maar minder dan de helft hiervan is lid van het RB of de NOB. Er wordt verteld dat de Belastingdienst extra hard jaagt op belastingadviseurs die burgers helpen aan valse aftrekposten. Deze ‘foute’ belastingadviseurs zorgen voor een belastingteruggave door inkomens verkeerd op te geven of aftrekposten te verzinnen. Zo vertelt Officier van Justitie Dop Kruimel dat hij de vreemdste zaken tegenkomt, zoals een traplift opvoeren als zorgkosten in een gelijkvloerse bungalow. In Het Register van februari 2015 beantwoordde Simon Strik de vraag ‘Als het niet strafbaar is, is het dan toegestaan?’ met een volmondig ja. Wel voegde hij er meteen aan toe: ‘Of je daar dan gebruik van wilt maken, is een kwestie van moreel besef.’ Iets dergelijks heb ik de Belastingdienst ook wel eens horen zeggen in het kader van horizontaal toezicht. Of iets ethisch juist of moreel aanvaardbaar is, bepaalt de wetgever, niet de Belastingdienst. Deze laatste is uitvoerder en handhaver. Of daarmee Striks redenering valt te onderschrijven dat iets is toegestaan wanneer het niet strafbaar is, vind ik te kort door de bocht. Wetgeving kan een heel ander doel hebben beoogd dan wellicht een creatieve adviseur met een of ander feitencomplex weet te bereiken. Dat is een leuke discussie die voor deze column te ver voert. We hebben hier immers te maken met zogenaamde adviseurs die, door gebruik te maken van onder andere gefingeerde aftrekposten, bewust de wet overtreden. Een tijdje geleden woonde ik een voordracht bij van professor Muel Kaptein van de Rotterdam School of Management. Met een knipoog naar Albert Einstein presenteerde hij de formule E=MC3: Ethiek is Mens maal C tot de macht drie. Allereerst de mens: volgens Kaptein handelt 1% van de mensen altijd corrupt, 1% altijd integer en 98% situationeel. Met andere woorden, veruit de meeste mensen laten hun ethische gedrag afhangen van de omstandigheden. Ik herken dat beeld wel, al valt te twisten over de percentages. Hoewel: 1% van de 26.000 beconnummers is ook het aantal belastingadviseurs dat de Belastingdienst in het vizier schijnt te hebben. Met C tot de macht drie bedoelt Kaptein dat situationeel handelen afhankelijk is van drie C’s. De eerste staat voor code. Zo’n formele gedragscode maakt volgens Kaptein dat mensen zelfs minder ethisch gaan handelen. De tweede staat voor compliance: een structuur waarbinnen erop wordt toegezien dat men de regels naleeft. Zoals dat bij een beroepsorganisatie het geval is, of in elk geval behoort te zijn. Maar volgens Kaptein helpt ook dat slechts een beetje. De grootste invloed op ethisch handelen heeft de derde C, die van cultuur. Cultuur die zichtbaar wordt in voorbeeldgedrag, helderheid van gewenst gedrag, betrokkenheid, aanspreekbaar zijn op, uitvoerbaarheid, maar ook in handhaving, sanctie en waardering. Ik kan me daar helemaal in vinden. Een beperking is wel dat cultuur slechts geldig is binnen een organisatie van mensen. Maar wat als iemand in zijn eentje op een zolder, in een achterkamertje of in een fraaie kantoorvilla werkt? Wat moet je dan met cultuur? Dan pleit ik toch liever voor een goede compliancestructuur. Met belastingadviseur als beschermde titel! <<<
april 2015 | nummer 2 | Het Register
17
n n n n n
18
Het Register | april 2015 | nummer 2
HET
Interview
n n n n n
PvdA’er Ed Groot:
‘Ik wil een moreel appel doen op de belastingadviseur’ Ed Groot, econoom, oud-journalist en fiscaal woordvoerder van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer, is kritisch over belasting adviseurs en optimistisch over de belastingherziening. Hij wil meer verticale belastingcontroles en flinke boetes als bij horizontaal toezicht het vertrouwen is geschonden. Interview: Sylvester Schenk | Tekst: Lex van Almelo | Foto’s: Raphaël Drent
V
oordat het gesprek goed en wel is begonnen, bekent Ed Groot ongevraagd: ‘Ik ben dus geen fiscalist.’ En daarvoor lijkt hij zich niet te schamen. ‘Ik zat onlangs in een discussie panel, waarin een student aan Peter Kavelaars vroeg: “Wat voegt de fiscale wetenschap aan economische waarde toe?” Kavelaars zei: “Eerlijk gezegd niet veel”. Het levert fiscalisten natuurlijk heel veel werk op, maar eigenlijk is de fiscaliteit een zero sum game: wat de een bespaart moet de ander méér betalen.’ Eind februari zei u bij BNR dat de PvdA zich zorgen maakt over de groei van het aantal belastingadviseurs. ‘Zo heb ik het niet gezegd. Ik denk dat dat de intro van BNR was.’ Oud-staatssecretaris Rick van der Ploeg noemde belastingadviseurs ‘fiscale trapezewerkers’. Voor Bas Jacobs, een andere partijgenoot, is het een droom als alle belastingadviseurs werkloos zijn. Waar komt die moeilijke relatie van de PvdA met de belastingadviseurs toch vandaan? ‘Wij denken van oudsher veel na over fiscaal beleid en bestrijding van belastingontwijking en fiscale construc ties. Wij strijden voor goede collectieve voorzieningen en daar hoort een hogere belastingdruk bij. Dan is het lastig als sommigen die druk kunstmatig heel erg verla gen.’
Maar er is toch verschil tussen een Zuidas-kantoor en een mkb-kantoor? Geen ondernemer kan nog zelf aangifte doen. Zonder adviseur zouden de omzet- en loonbelasting binnen een week krakend tot stilstand komen... ‘Helemaal mee eens. Kennis van het belastingsysteem blijft altijd nodig. In die zin is fiscaliteit geen zero sum game. Maar als je bijvoorbeeld op internet gaat kijken, kom je ook vaak aanbiedingen tegen om met je bv naar het buitenland te verkassen. De adviseur doet belangrijk werk voor het mkb, maar de grens ligt bij dit soort con structies.’ Blijf je als belastingplichtige altijd zelf verantwoordelijk voor de aangifte – ook al ga je in zee met een bureautje op een zolderkamer dat voor duizenden mensen een hypotheekaftrek of een toeslag regelt? ‘Ja. We hebben wel maatregelen genomen om misbruik van toeslagen moeilijker te maken. De dienstverlenende houding van de Belastingdienst was te ver doorgeschoten.’ Zit de Belastingdienst niet te veel in de spagaat door de Tweede Kamer die zowel controle als klantvriendelijkheid wil? ‘Ja. De Kamer voerde de druk op om snel vooruit te beta len, maar had een blinde vlek voor de keerzijde.’ Dat verwijt u de Belastingdienst niet? ‘De omvang en intensiteit van het misbruik was een ver
april 2015 | nummer 2 | Het Register
19
n n n n n
Interview
rassing, maar is uiteindelijk de schuld van de politiek. De Belastingdienst had wel indringender en eerder aan de bel kunnen trekken.’
gaan maken. Ik vind het moeilijk om nu al de contouren van de herziening te schetsen, want het is nog niet afge tikt met de coalitiepartners in het kabinet.’
Moet de Belastingdienst meer ouderwetse controles uitvoeren? ‘Ja. Horizontaal toezicht vervult een functie, maar de ei sen moeten we nog eens goed aanscherpen. Als iemand het vertrouwen beschaamt, moet dat pittige consequen ties hebben. De belastingmoraal is in zijn algemeenheid nog best goed in Nederland. Maar de pakkans is erg laag en als dat bewustzijn postvat, kan de moraal snel ver slechteren. De Belastingdienst moet de verticale contro les dus opschroeven om de pakkans te vergroten.’
Maar wat vindt uw eigen partij? ‘Het regime van box 3 valt niet meer uit te leggen. We moe ten naar een systeem toe waarbij de heffing aansluit bij de rendementen die mensen werkelijk hebben behaald.’
Is het een verzwarende omstandigheid als iemand ondanks horizontaal toezicht de zaak toch flest? ‘Als iemand het vertrouwen beschaamt, moeten daar zware sancties op staan.’ Zwaarder dan gewoonlijk? ‘Het lijkt me wel dat er op zijn minst een flinke boete overheen zou moeten komen.’
Belastingherziening Is de Tweede Kamer niet ook verantwoordelijk voor eenvoudige en doelmatige wetgeving? ‘Dan heeft u het over de belastingherziening.’ Ja, gaan wij die nog meemaken? ‘Ik denk het wel. Het zou moeten lukken om met de VVD op één lijn te komen en er samen uit te komen als we ons richten op wat ons bindt, zoals lage kosten op ar beid. Daar is de VVD ook voor en wij willen beide ver eenvoudigen. Wij vinden ook allebei dat de herziening geen gevolgen moet hebben voor de inkomensverdeling en dat het dus inkomensneutraal moet gebeuren. Vol gens de Partij van de Arbeid moet er niet meer worden bezuinigd. Veel bezuinigingen moeten nog hun beslag krijgen en zijn bedoeld om de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Daar moeten we eerst de economische vruchten van plukken voordat we nog eens extra bezui nigen bovenop de 50 miljard die al zijn omgebogen.’ Komt er dus een lagere belasting op arbeid? ‘Er zijn een paar verkennende, inventariserende bespre kingen geweest. De inhoudelijke slag moeten we nog
‘Ik ben pragmatisch en zeg dus niet per definitie dat ik pensioen in eigen beheer niet zie zitten’
20
Het Register | april 2015 | nummer 2
Een vermogenswinstbelasting? ‘Een vermogensrendementsheffing met een variabel percentage in box 3 in plaats van de vaste 4%. Het minis terie van Financiën ziet uitvoeringsproblemen, maar het moet mogelijk zijn. In het buitenland gebeurt het ook en dankzij de renseigneringsplicht weten de banken al veel. Voor box 2 vind ik de voorstellen van de commis sie-Van Dijkhuizen een stap in de goede richting.’ U vindt dat dga’s zichzelf een hoger gebruikelijk loon moeten toekennen dat vervolgens wordt belast in box 1. Dat zou de schatkist 150 miljoen opleveren. Wij hebben onze twijfels, want veel van onze cliënten met een bv lijden verlies of hebben een resultaat van minder dan 10 duizend euro... ‘U zegt dat de cijfers van de commissie-Van Dijkhuizen niet kloppen. De commissie is heel diep in box 2 gedo ken. Wie ben ik om daaraan te twijfelen? Maar veel on dernemers hebben natuurlijk wel slechte jaren gehad en de beklemde vermogens in pensioen-bv’s zijn een groot probleem dat aandacht behoeft. Ondernemers sparen veel als appeltje voor de dorst. Maar als zij dat appeltje willen opeten, ligt het achter een glazen deur, terwijl het sleuteltje is weggegooid. Het is een moeilijke puzzel, maar het systeem moet in ieder geval flexibeler worden.’ Is pensioenopbouw in eigen beheer niet veel te veel gedoe en moeten ondernemers niet gewoon een pensioenverzekering afsluiten? ‘Zelf beleggen is een mooi idee, maar bij professionele externe partijen haal je betere rendementen. Er is wel iets voor te zeggen dat ondernemers een deel van het ge spaarde geld kunnen gebruiken voor de financiering van de eigen onderneming. Ik ben pragmatisch en zeg dus niet per definitie dat ik pensioen in eigen beheer niet zie zitten.’
Aandeelhoudersregister Is een bv voor notarissen, accountants, advocaten en belastingadviseurs wel een goed idee en zouden zij niet beter als IB-ondernemers kunnen worden aangemerkt? Het is toch de vent en niet de tent? ‘Een echte ondernemer is iemand die de eigen boerderij op het spel zet. Bij bv’s kom je op het vraagstuk van de bestuurdersaansprakelijkheid.’ Maar een ‘ordentliche Kaufmann’ mag zich toch niet verschuilen achter een bv? ‘Dat is een interessante stelling, die zich niet leent voor een digitaal antwoord uit de losse pols. Daarvoor zou ik
n n n n n
moeten overleggen met Jeroen Recourt, onze justitie woordvoerder met wie ik ook het voorstel heb ingediend voor het centraal aandeelhoudersregister.’ U was toch ook betrokken bij het initiatiefwetsvoorstel over meer rechtsbescherming voor de belastingplichtige? ‘Dat was een initiatiefwetsvoorstel van Ineke DezentjéHamming, dat al helemaal was voorbereid toen ik in de Kamer kwam. Mijn rol was buitengewoon bescheiden. Ik heb vooral gezorgd dat ik het proces op geen enkele manier verstoorde, maar heb er inhoudelijk nauwelijks bemoeienis mee gehad. In tegenstelling tot het wets voorstel voor een centraal aandeelhoudersregister. Daar zijn Jeroen Recourt en ik aan begonnen na een nood kreet uit het notariaat. Je kunt er als notaris regelmatig niet achter komen wie nu de uiteindelijke eigenaar van een bv is. Dat zou je moeten kunnen opzoeken in een centraal register.’ Is het een antimisbruikmaatregel? ‘Zeker ook. Maar er zitten ook rechtszekerheidsaspecten aan en de kosten van een akte kunnen dalen als de nota ris efficiënt kan zoeken. In het register komen de aan deelhouders te staan van vennootschappen die in Neder land zijn gevestigd. Dat is een eerste stap, de rest volgt later. Ik voel me erg gefrustreerd over hoe het loopt. Wij zijn al in 2011 met het voorstel gekomen, er was Kamer brede steun voor en nu is het register er nog niet. Het ministerie van Veiligheid en Justitie is nu bezig met de uitwerking en dat duurt maar en dat duurt maar.’ Wie kunnen het register inzien? ‘In eerste instantie alleen het notariaat, de overheid, op sporingsautoriteiten en de Belastingdienst.’ Dus geen algemene openbaarheid? ‘Nee, ik ben erg voor transparantie, maar je moet wel uitkijken voor het Quote 500-effect. Ik wil niet het risi co lopen dat de privacydiscussie het register nog langer tegenhoudt. Daarom gaat het voorstel dat nu wordt uit gewerkt uit van beperkte openbaarheid. In de zomer zou het register er moeten komen.’ Er zijn ook landen waar de aangifte IB openbaar is... ‘Op de schaal van openbaarheid scoort Nederland laag. De Verenigde Staten zijn veel verder met openheid. Maar nogmaals, ik wil de discussie over nog meer open heid pas te zijner tijd voeren. Laat het register eerst maar komen en laten we daarna verder kijken.’
Fair share U was lid van de commissie-Melkert, die met linkse antwoorden kwam om uit de crisis te raken. Noemt u eens wat linkse antwoorden... ‘De belastingheffing meer vergroenen, vermogens eerlij ker belasten, de lasten op arbeid verlagen en het ge meentelijk belastinggebied vergroten. Dat laatste is ook een wens van de gemeenten zelf en sluit aan op de agen
Drs. V.A. (Ed) Groot 1957 geboren te Grootebroek 1976 atheneum-B College Hageveld, Heemstede 1985 doctoraal Economie Universiteit van Amsterdam 1985 - 1996 redacteur Het Financieele Dagblad 1996 - 2000 adviseur/speechschrijver ministerie van SZW 2000 - 2010 redacteur/columnist Economie en Politiek Het Financi eele Dagblad 2010 - heden lid Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid
da voor de belastingherziening. Het is ook logisch als er meer taken naar de gemeenten gaan. In Nederland is het lokaal belastinggebied nu klein.’ Moet er een kattenbelasting komen of moet de hondenbelasting worden afgeschaft? ‘Ik zou er niet rouwig om zijn als de hondenbelasting verdwijnt, want de inningskosten zijn hoog, net als de
april 2015 | nummer 2 | Het Register
21
n n n n n
Interview
wij faciliteren wel belastingparadijzen. Een motie om iets aan die geldstromen te doen, heeft het helaas niet gehaald. Maar wij hebben wel degelijk iets gedaan: met brievenbusmaatschappijen zonder substantie in Neder land worden geen rulings meer getroffen.’ Is Nederland daarmee niet het braafste jongetje van de klas? ‘Nederland is een internationale draaischijf voor giganti sche en soms verdachte geldstromen en het gaat ten kos te van onze reputatie als wij daar niets aan doen.’ Wat stond er in de motie? ‘Dat er in internationaal verband maatregelen moeten worden genomen tegen financiële stromen naar belas tingparadijzen en dat Nederland, als dat niet lukt, een zijdig maatregelen moet nemen als die stromen niet el ders worden belast.’
‘Wij hebben wel degelijk iets gedaan: met brievenbusmaatschappijen zonder substantie in Nederland worden geen rulings meer getroffen’ irritatiefactor. Maar ik ga niet over de lokale belastingen, dus verwacht van mij geen initiatiefwetsvoorstel af schaffing hondenbelasting.’ Wat is het voordeel van meer gemeentelijke belastingen? ‘Als het gemeentelijk belastinggebied groter wordt, gaan de bijdragen uit het gemeente- en provinciefonds naar beneden. Dat is geen lood om oud ijzer. Gemeenten kun nen de nadruk dan verschillend leggen. De ene gemeen te wil meer voorzieningen en een hogere belastingdruk, de andere het tegenovergestelde.’ Wat vindt u van de gedachte dat de samenleving recht heeft op een fair share? Starbucks heeft een wereldwijde omzet van 6 miljard, maar betaalt buiten de Verenigde Staten vrijwel nergens belasting. Waarom geen mondiale fair share belasting invoeren, even los van de praktische problemen?’ ‘Wilt u de hele winst forfaitair benaderen? Dat lijkt mij moeilijk. De politiek moet juist praktisch blijven. Ik denk niet dat je met dit soort bespiegelingen veel verder komt. Maar het is waar dat kleine bedrijven veel meer belasting moeten betalen dan grote bedrijven. Het is nu gelukkig internationaal een topprioriteit om hier iets aan te doen en daaraan moet Nederland zijn medewer king geven.’ Heeft Nederland geen boter op het hoofd met al die brievenbusmaatschappijen? ‘Niet als het om ons tarief of onze grondslag gaat. Maar
22
Het Register | april 2015 | nummer 2
Smeergeld In een opiniestuk in Het Financieele Dagblad schreef u met uw partijgenoot Henk Nijboer dat fiscalisten niet alleen moeten handelen naar de letter, maar ook naar de geest van de wet. ‘Wij pleiten ervoor dat belastingadviseurs een soortgelij ke discussie over de ethiek voeren als bankiers en ac countants en goed nadenken over de fiscale reputatie. Niet alleen die van henzelf, een slechte reputatie is ook nadelig voor hun klanten.’ In een vorige editie van dit blad zei fiscaal vaktechnicus en filosoof Simon Strik: wat niet is verboden, is toegestaan. ‘Daar is juridisch geen speld tussen te krijgen, maar ik wil zeker een moreel appel doen op de belastingadvi seurs. Ook in het belang van hun klanten. Het zou mij niets verbazen als de reputatieschade Starbucks ook klanten kost. Je kunt met wetgeving nooit alle kunstma tige belastingontwijking uitbannen, daar is ook een goe de belastingmoraal voor nodig.’ Tot slot: U zei net dat de knopen voor de belastingherziening in deze kabinetsperiode moeten kunnen worden doorgehakt. ‘Ja, ik ben ervan overtuigd dat er meevallers komen die de herziening gemakkelijker maken. Als de economie herstelt, komen er altijd meevallers. Dat is logisch, want je hebt op bezuinigingen op korte termijn tot wel 50% uitverdieneffecten, terwijl die op lange termijn uitko men op nul. Als de economie aantrekt, heb je dus weer inverdieneffecten.’ Kan de uitslag van de maart-verkiezingen nog van invloed zijn? ‘We proberen gewoon goede voorstellen te doen waar een verstandige Eerste Kamer niet omheen kan. In theo rie zou het belastingstelsel ook zonder smeergeld kun nen worden herzien, maar dat gaan we niet doen. Je wilt voor het draagvlak toch wel dat het een plus is voor het overgrote deel van de mensen. En daar heb je meevallers voor nodig.’ <<<
Jurisprudentie en wetgeving Inkomstenbelasting ■ W oning expat na tijdelijke verhuur geen box 1-woning meer
■ D ochter kan niet in beroep tegen parkeernaheffing moeder
23
■ R ichtlijnen voor vervallen griffierecht bij betalingsonmacht
23 24 24
■ V erzoek herziening uitspraak moet binnen één jaar
■ W erkzaamheid eindigt pas als er geen economische
betrokkenheid meer is ■ G een verliesbeschikking nodig voor verrekening ab-verlies ■ C annabis op doktersvoorschrift niet aftrekbaar
natuurlijke personen
■ A lleen bij beschikking vastgestelde verliezen verrekenbaar
24
■ U itgaven voor uitkoop medevennoot niet in één jaar
Voorwaardelijke bijdrage niet in mindering op bijtelling auto 26
BPM ■ F iscus niet gebonden aan foute melding in
aftrekbaar24
Formeel belastingrecht
kentekenregister26
Omzetbelasting
■ O ok proceskostenvergoeding als gemachtigde bezwaar alleen
maar aanvult
25 26
Loonbelasting ■
Vennootschapsbelasting
25
■ L aag btw-tarief voor sportief bedrijfsuitje
26
25
Inkomstenbelasting
2015/11 Woning expat na tijdelijke verhuur geen box 1-woning meer
2015/12 Werkzaamheid eindigt pas als er geen economische betrokkenheid meer is
De uitzendregeling van art. 3.111, lid 6 Wet IB 2001 geldt niet meer vanaf het moment dat de eigen woning door de uitgezonden belas tingplichtige wordt verhuurd. Vanaf dat moment gaat de woning van box 1 naar box 3. En dat is definitief: de woning kan na beëin diging van de verhuur tijdens de uitzendperiode niet meer terug keren naar box 1. De Hoge Raad besliste dit in een procedure waar in een man sinds 2003 door zijn werkgever naar het buitenland was uitgezonden. Zijn woning hield hij gedurende zijn verblijf in het buitenland aan. Van 30 juli 2008 tot en met 17 september 2009 verhuurde hij de woning. In 2009 merkte hij de woning voor het gehele jaar aan als eigen woning in box 1 en bracht de hypotheek rente in aftrek. De inspecteur stelde dat de woning vanaf het mo ment van de verhuur niet langer kon worden aangemerkt als een eigen woning, maar was ‘verhuisd’ naar box 3. Volgens de Hoge Raad kunnen uitgezonden belastingplichtigen de hypotheekrente van de voormalige eigen woning in aftrek bren gen gedurende de volledige periode dat de woning hen ter beschik king staat. De tekst van de uitzendregeling en ook de nota van toe lichting op de invoering ervan gaan er daarbij vanuit dat de woning gedurende de uitzendperiode in het geheel niet mag worden ver huurd. Dit betekent dat de uitzendregeling van toepassing is vanaf het moment dat de woning niet langer het hoofdverblijf van de be lastingplichtige is en daarbij ook niet aan derden ter beschikking wordt gesteld. Als niet langer wordt voldaan aan die voorwaarden, verdwijnt de woning uit box 1 en kan de woning daar gedurende de uitzendperiode vanaf het moment waarop de tijdelijke verhuur eindigt, niet naar terugkeren. De mogelijke conclusie dat tijdelijke verhuur van de woning betekent dat de regeling gedurende de ge hele uitzendperiode niet van toepassing is, is volgens de Hoge Raad echter een te strikte uitleg van de wet.
Als iemand een pand laat bouwen met het doel om het pand (weer) te gaan verhuren of te verkopen, kan dat kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden. Van een werkzaamheid is sprake zo lang de belastingplichtige economisch betrokken is bij het bouw project. Dit besliste de Hoge Raad in een zaak van een makelaar die privé een winkelpand bezat en dat verhuurde aan een derde. Zijn bv bezat het naastgelegen pand. In juli 2003 startten de makelaar en zijn bv de ontwikkeling van een appartementencomplex met twee winkels op de plaats van de twee panden. Het was zijn bedoe ling om de te bouwen appartementen te verkopen en de bedrijfs ruimten te verhuren aan derden. In november 2006 droeg hij het project en de onverdeelde helft van het winkelpand over aan een projectontwikkelaar. Na de bouw kreeg hij op 1 april 2008 een winkelpand terug, plus een penthouse. Per die datum verhuurde hij de winkel. De transacties vonden met gesloten beurzen plaats, onder de voorwaarde dat de makelaar de overige appartementen voor de projectontwikkelaar ging verkopen. De inspecteur reken de het verschil tussen de waarde van het oude winkelpand van de makelaar en het nieuwe winkelpand en het penthouse in 2008 tot het resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad oordeelde dat de werkzaamheid van de makelaar voortduurde zolang de verkoop of de aanwending ter belegging van de binnen het project voortgebrachte onroerende zaken niet was bereikt. Ook na de verkoop van de onverdeelde helft van zijn oude winkelpand had de makelaar belang behouden bij de voltooi ing van het project, en wel in de vorm van een recht op oplevering van de binnen het project te bouwen appartementen, en om deze vervolgens te gaan verhuren. De oplevering van de appartementen en de aanvang van de verhuur vonden plaats in 2008, zodat de werkzaamheid niet in 2006, maar pas in 2008 was beëindigd. In 2008 moest daarom de winst als resultaat uit overige werkzaam heden worden belast.
■ Hoge Raad 20 februari 2015, nr. 13/05641, ECLI:NL:HR:2015:355
■ Hoge Raad 6 februari 2015, nr. 13/06204, ECLI:NL:HR:2015:220
april 2015 | nummer 2 | Het Register
23
n n n n n
2015/13 Geen verliesbeschikking nodig voor verrekening ab-verlies Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft beslist dat voor het verreke nen van een verlies uit aanmerkelijk belang geen verliesvaststel lingsbeschikking nodig is. De zaak was als volgt. Een vrouw had in 2003 haar aanmerkelijkbelangaandelen verkocht en daarbij een ver lies geleden van € 16.418. Zij gaf dit verlies echter niet aan in haar aangifte inkomstenbelasting 2003 en ook haar echtgenoot deed dit niet, zodat het verlies niet bij beschikking werd vastgesteld. De echtgenoot had ook een aanmerkelijk belang, maar in een andere bv dan die van zijn vrouw. In 2011 ontving hij uit die bv een dividend van € 12.500. In de aangifte inkomstenbelasting 2011 rekende het echtpaar het dividend van de man toe aan de vrouw, omdat ze ervan uitgingen dat het dividend bij haar kon worden verrekend met haar verlies uit aanmerkelijk belang. Omdat dit verlies niet bij beschik king was vastgesteld, ging de inspecteur hier niet mee akkoord. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant volgt noch uit de wet tekst, noch uit de wetsgeschiedenis van de verliesverrekeningsre geling dat een verliesvaststellingsbeschikking noodzakelijk is om niet-ondernemingsverliezen in de inkomstenbelasting te kunnen verrekenen met positieve inkomens van latere jaren. De recht bank verklaarde het beroep van de vrouw dan ook gegrond.
Jurisprudentie en wetgeving
901, ECLI:NL:HR:2002:AE3222). Dit geldt voor boekjaren die zijn aangevangen met of in 1995. Hof Amsterdam oordeelde onlangs in een procedure van een bv die zich na haar oprichting niet als belas tingplichtig lichaam voor de vennootschapsbelasting had gemeld. Voor de jaren 1995 tot en met 1998 ontving ze om die reden geen aangiften vennootschapsbelasting en aanslagen vennootschapsbe lasting of verliezen werden niet vastgesteld. In november 2000 deed de bv alsnog aangifte voor 1999 en werd het verlies voor dat jaar vastgesteld. Ook in de jaren 2000 tot en met 2007 leed de bv verlies en werden die bij beschikking vastgesteld. In 2008 maakte de bv winst, die ze wilde verrekenen met haar verliezen over de ja ren 1995 tot en met 2007. Maar de inspecteur verrekende slechts de verliezen over de jaren 1999 tot en met 2007 en hield geen rekening met de verliezen uit 1995 tot en met 1998. Hof Amsterdam was het met de inspecteur eens dat een verlies uit sluitend kan worden verrekend met de belastbare winsten van vol gende jaren als dat verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Voor de (boek)jaren 1995 tot en met 1998 waren geen verliezen bij beschikking vastgesteld, zodat het verlies uit die jaren niet te verrekenen was. Als de bv de verliezen van de jaren 1995 tot en met 1998 had willen verrekenen, had ze om uitreiking van aangiftebiljetten moeten verzoeken. ■ Hof Amsterdam 13 november 2014, nr. 13/00804, ECLI:NL:GHAMS:2014:5142
■ Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 december 2014, nr. 13/6811, ECLI:NL:RBZWB:2014:8648
2015/14 Cannabis op doktersvoorschrift niet aftrekbaar Een man kreeg vanwege pijnklachten in 2010 door zijn arts (medi cinale) cannabis voorgeschreven. In zijn aangifte inkomstenbelas ting 2010 bracht hij zowel de cannabis die hij bij apotheken, als die welke hij bij coffeeshops had gekocht, in aftrek. Van die laatste had hij geen betalingsbewijzen. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de kosten van de cannabis niet aftrekbaar waren. De in de coffeeshops gekochte cannabis was niet op voorschrift van een arts verkregen. Bovendien is de medici nale cannabis van een apotheek niet van dezelfde kwaliteit als nietmedicinale cannabis die vrijelijk bij een coffeeshop is te verkrijgen. Verder maakte de man ook niet aannemelijk dat hij de uitgaven ook daadwerkelijk had gedaan. Het bedrag was in elk geval te hoog, om dat de prijs die bij de coffeeshops zou zijn betaald, hoger was dan de medicinale cannabis. En dat terwijl de man juist had gesteld dat hij de cannabis uit kostenoverwegingen bij de coffeeshops had gekocht. ■ Hof Arnhem-Leeuwarden 10 februari 2015, nr. 13/00946, ECLI:NL:GHARL:2015:814
Vennootschapsbelasting
2015/15 Alleen bij beschikking vastgestelde verliezen verrekenbaar Op grond van art. 20, lid 2 Wet Vpb kan een verlies uitsluitend wor den verrekend met de belastbare winsten van volgende jaren als dat verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare be schikking. De Hoge Raad besliste dat al op 18 oktober 2002 (nr. 36
24
Het Register | april 2015 | nummer 2
2015/16 Uitgaven voor uitkoop mede vennoot niet in één jaar aftrekbaar Betaalde goodwill kan worden afgeschreven, maar in beginsel geldt daarvoor een afschrijvingsperiode van tien jaar. De Hoge Raad besliste onlangs in een procedure van een bv die in verband met de uitkoop van een medevennoot een bedrag had betaald dat ze in één keer ten laste van haar winst had gebracht. Hof Den Haag was het daarmee eens, maar de Hoge Raad vernietigde deze beslis sing. De zaak betrof een holding die een van de vier maten was van een maatschap die een accountants- en belastingadvieskantoor dreef. Een van de maten, de belastingadviseur, had door persoon lijke omstandigheden in de jaren 2003 tot en met 2006 maar wei nig voor de maatschap gewerkt. Hij hervatte zijn werk op 1 januari 2007, maar op 2 maart 2007 meldde hij dat hij op doktersadvies ge durende langere tijd niet zou werken. Hij maakte geen ziekengeld over aan de maatschap, maar hield wel steeds recht op zijn volledi ge winstaandeel. De maatschap had als gevolg van het niet-werken van de belastingadviseur cliënten en medewerkers verloren. Begin november 2007 kwamen de belastingadviseur en de overige maten overeen dat de belastingadviseur per deze datum zijn aandeel in de maatschap verkocht aan de overige maten. De holding bracht de voor deze uitkoop betaalde goodwill in één keer ten laste van haar winst over 2007. De inspecteur stelde daarentegen dat deze good will moest worden geactiveerd. De Hoge Raad verwees naar een arrest van 11 mei 1955 (BNB 1955/229). Uit dit arrest volgt dat bij uitkoop van een vennoot door zijn medevennoten onderscheid moet worden gemaakt tus sen (1) het geval dat de uitkoop is bedoeld om het winstaandeel van de overblijvende vennoten te vergroten en (2) het geval dat uitkoop heeft plaatsgevonden omdat het met het oog op het be drijfsbelang niet langer verantwoord is om de uitgekochte vennoot in een leidende functie te handhaven. Uit het arrest van 1955 kan
n n n n n
volgens de Hoge Raad niet worden afgeleid dat iedere betaling die plaatsvindt bij het uitkopen van een niet-functionerende vennoot, in één keer ten laste van de winst kan worden gebracht. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de staatssecretaris ge grond en verwees de zaak naar Hof Amsterdam. ■ Hoge Raad 19 december 2014, nr. 13/06124 en nr. 13/06123, ECLI:NL:HR:2014:3598 en ECLI:NL:HR:2014:3597
Formeel belastingrecht
2015/17 Ook proceskostenvergoeding als gemachtigde bezwaar alleen maar aanvult
Een kostenvergoeding voor bezwaar en beroep wordt alleen ver strekt als sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, maar er bestaat ook recht op als een gemachtigde pas later in beeld komt en een bezwaarschrift dat de belastingplichtige eerder zelf al indiende, beroepsmatig aanvult. Dat blijkt uit de zaak van een vrouw die gemotiveerd bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-waar de over 2012 van € 80.000 van haar recreatiewoning. Zij nam ver volgens een gemachtigde in de arm, die een bezwaarschrift indien de en stelde dat de WOZ-waarde € 60.000 was. Een maand later stuurde de gemachtigde een aanvulling op het bezwaarschrift, waarin hij een WOZ-waarde van € 25.000 bepleitte. Tegelijkertijd verzocht hij om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De gemeente verminderde de WOZ-waarde tot € 25.000, maar ten aanzien van de kostenvergoeding stelde ze dat de vrouw zelf een goed gemotiveerd bezwaarschrift had ingediend. Volgens haar had den de brieven van de daarna in de arm genomen gemachtigde geen toegevoegde waarde gehad. Hof Amsterdam besliste dat 1 punt voor de bezwaarfase moet wor den toegekend, als ten minste een van de als bezwaarschrift of na dere motivering daarvan aan te merken geschriften is ingediend door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Ook als de aanvul ling van de gemachtigde niet heeft bijgedragen aan het tegemoet komen van het bezwaarschrift, bestaat toch recht op een kosten vergoeding. Het was niet onredelijk van de vrouw om juridische bijstand voor het indienen van de nadere motivering in te roepen, omdat geen sprake was van een betrekkelijk eenvoudig te consta teren gebrek ten aanzien van de woning. Dit bleek ook uit het feit dat de waarde in de WOZ-beschikking ongeveer drie keer zo hoog was als de uiteindelijk vastgestelde waarde. ■ Hof Amsterdam 18 september 2014, nr. 14/00009, ECLI:NL:GHAMS:2014:4221
2015/18 Dochter kan niet in beroep tegen parkeernaheffing moeder Beroep kan slechts worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd, de belanghebbende die de be lasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belas ting is ingehouden, of degene tot wie de voor bezwaar vatbare be schikking zich richt. Rechtbank Oost-Brabant besliste onlangs op een door een dochter ingesteld beroep tegen een naheffingsaanslag
parkeerbelasting die aan haar moeder was opgelegd, waartegen de dochter een bezwaar had ingediend. De gemeente verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank besliste echter dat het in het gesloten stelsel van rechtsbescherming in het belastingrecht voor een derde niet moge lijk is om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een beschikking of een aanslag die niet uitdrukkelijk op zijn naam is gesteld. Ook kan een derde zich in dit geval niet als (belanghebbende) partij voegen in een geding van een ander. Alleen de moeder kon in bezwaar en beroep gaan. Dit had ze niet gedaan en de dochter had ook geen rechtsmiddelen namens haar moeder aangewend. De rechtbank verklaarde het beroep van de dochter niet-ontvankelijk. Omdat de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond had moeten verklaren en de dochter daardoor op het verkeerde been had gezet, moest ze haar wel het griffierecht vergoeden. ■ Rechtbank Oost-Brabant 12 december 2014, nr. 14/1420, ECLI:NL:RBOBR:2014:7533
2015/19 Richtlijnen voor vervallen griffierecht bij betalingsonmacht natuurlijke personen
Op 28 maart 2014 besliste de Hoge Raad (nr. 12/03888, ECLI:NL:HR:2014:699 en 12/04639, ECLI:NL:HR:2014:719) dat een rechtzoekende die onmogelijk of uiterst moeilijk het ver schuldigde griffierecht kan voldoen, niet in verzuim is in de zin van art. 8:41, lid 6 AWR als hij het griffierecht niet betaalt. De Hoge Raad heeft op 20 februari 2015 richtlijnen gegeven wanneer sprake is van deze situatie en volgt daarbij de regels die de Centrale Raad van Beroep gaf in een uitspraak van 13 februari 2015 (13/1349, ECLI:NL:CRVB:2015:282). Voor de vrijstelling van grif fierecht gelden de volgende richtlijnen: 1. de rechtzoekende is een natuurlijk persoon: a. met een nettomaandinkomen dat minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bij standsnorm. Het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner moet worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende; b. met een vermogen van nihil. Het vermogen van een eventu ele fiscale partner moet worden opgeteld bij het vermogen van de rechtzoekende; 2. de inkomens- en vermogenstoets begint bij de datum van de re kening van de griffier en eindigt op het moment waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven of moet zijn gestort bij de griffie; 3. de rechtzoekende moet voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn kenbaar maken dat sprake is van be talingsonmacht; 4. het verzamelinkomen van de rechtzoekende moet lager zijn dan per 1 januari 2014 € 12.964 (€ 1080,35 per maand), per 1 juli 2014 € 13.011 (€ 1084,30 per maand) en per 1 januari 2015 € 12.950 (€ 1079,21 per maand); 5. op grond van de overgangsregeling kan nog uiterlijk in verzet worden aangevoerd dat men over onvoldoende inkomen en vermogen beschikt voor het niet (tijdig) betalen van het ver schuldigde griffierecht. ■ Hoge Raad 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354
april 2015 | nummer 2 | Het Register
25
n n n n n
2015/20 Verzoek herziening uitspraak moet binnen één jaar Een bestuursrechter kan op grond van art. 8:119 Awb op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: n hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, n bij de indiener van het verzoek vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en n waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, hadden kunnen leiden tot een andere uitspraak. Kort gezegd moet er sprake zijn van feiten of omstandigheden die als novum kunnen worden aangemerkt. Op 20 februari 2015 heeft de Hoge Raad deze herzieningsmogelijkheid gebonden aan een ter mijn van indiening. Daarbij verwees hij naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2015 (201407367/2/A4, ECLI:NL:RVS:2015:310). Daarin is beslist dat degene die om herziening verzoekt, niet onredelijk lang mag wachten met de indiening van dat verzoek; een onredelijk laat in gediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden ver klaard. Een verzoek om herziening is onredelijk laat als het verzoek is in gediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova of, als geen nova zijn gesteld, na de da tum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan om herzie ning wordt verzocht. Deze laatste regel geldt volgens de Hoge Raad niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Zo’n verzoek is niet aan deze termijn gebonden. ■ Hoge Raad 20 februari 2015, nr. 14/05686, ECLI:NL:HR:2015:357
Loonbelasting
2015/21 Voorwaardelijke bijdrage niet in mindering op bijtelling auto Als een werknemer een eigen bijdrage betaalt voor de auto die hij van de werkgever ter beschikking gesteld krijgt, is die bijdrage af trekbaar van de bijtelling. De Hoge Raad besliste onlangs op de vraag hoe moet worden omgegaan met een nog niet betaalde of verrekende eigen bijdrage. De zaak betrof een werknemer aan wie een naheffing loonbelasting over de jaren 2006 en 2007 was opge legd omdat hij geen rittenregistratie had bijgehouden voor de auto van de zaak, terwijl de Belastingdienst over 2006 wel een verkla ring geen privégebruik had afgegeven. De werkgever en de werk nemer waren overeengekomen dat de werknemer alleen een ver goeding hoefde te betalen als onherroepelijk zou komen vast te staan dat er wel een bijtelling voor het privégebruik van de auto moest plaatsvinden. Deze vergoeding zou dan in rekening-courant worden verwerkt. In 2009 verrekende de werknemer aldus een be drag dat gelijk was aan de bijtelling voor de auto voor 2006 en 2007. De inspecteur stelde dat deze voorwaardelijke bijdrage niet op de bijtelling in mindering kon komen. De Hoge Raad oordeelde dat een vergoeding die in mindering op de bijtelling komt, niet in het desbetreffende loontijdvak of boekjaar hoeft te zijn betaald, omdat het erom gaat dat de vergoeding is ver
26
Het Register | april 2015 | nummer 2
Jurisprudentie en wetgeving
schuldigd. Het is dus niet vereist dat de vergoeding ook in het des betreffende aangiftetijdvak, loontijdvak of boekjaar is betaald of verrekend. De werkgever moet echter loonbelasting inhouden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten. De in een aangiftetijd vak ingehouden loonbelasting moet hij binnen een maand na af loop van dat tijdvak op aangifte afdragen. Daarom kunnen alleen vergoedingen voor privégebruik auto in aftrek komen voor zover deze al in het desbetreffende tijdvak onvoorwaardelijk verschul digd zijn geworden. Omdat de overeengekomen vergoeding voor privégebruik in de tijdvakken waarop het geschil betrekking had, nog niet onvoorwaardelijk verschuldigd was voor 2006 en 2007, kon geen vergoeding voor privégebruik in aftrek worden gebracht. Met een voorwaardelijk verschuldigde vergoeding kan dus geen re kening worden gehouden. ■ Hoge Raad 9 januari 2015, nr. 13/05872, ECLI:NL:HR:2015:31
BPM
2015/22 Fiscus niet gebonden aan foute melding in kentekenregister Met ingang van 1 juli 2008 is het kentekenregister van de Rijks dienst voor het Wegverkeer in Nederland de enige officieel erken de basisregistratie voor voertuiggegevens en gegevens van eigena ren/houders van die voertuigen, en wordt dit register in het gehele land verplicht gebruikt door alle overheidsinstanties. On langs beantwoordde de Hoge Raad de vraag of de inspecteur van de Belastingdienst bij de heffing van BPM is gebonden aan een on juiste melding in het kentekenregister. In het aan de Hoge Raad voorgelegde geval stond ten onrechte een latere datum van eerste toelating in het kentekenregister. Dit had er bij het hof toe geleid dat de procederende bv meer BPM terugkreeg dan waar ze recht op had. Door de fout in het kentekenregister was de auto op pa pier namelijk vier jaar jonger dan hij werkelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de Belastingdienst mag voorbijgaan aan een in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer opgeno men fout. De bv kreeg dus niet meer BPM terug dan waar ze recht op had. ■ Hoge Raad 30 januari 2015, nr. 13/03379, ECLI:NL:HR:2015:143
Omzetbelasting
2015/23 Laag btw-tarief voor sportief bedrijfsuitje Het verlaagde btw-tarief ten aanzien van sport is slechts van toe passing als sprake is van een recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie en als de activiteiten zich kenmerken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening. De Hoge Raad besliste in een arrest van 6 december 2012 (nr. 11/01973, ECLI:NL:HR:2012: BW0934) dat is voldaan aan de eerste voorwaarde als het gaat om een accommodatie die is ingericht op het beoefenen van de sport zelf en/of wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers met
n n n n n
Rechtbank Noord-Nederland meende evenwel dat de activiteiten van het activiteiten- en evenementenbureau inderdaad konden worden aangemerkt als het gelegenheid geven tot sportbeoefening en dat de mobiele (omkleed)unit was aan te merken als een sport accommodatie. Ze stelde vast dat de deelnemers van een activiteit steeds vanaf een bepaalde locatie vertrokken en daar na afloop ook weer terugkwamen om zich om te kleden. Het geheel van attribu ten en voorzieningen zoals dat werd gebruikt voor de beoefening van de activiteiten, viel volgens de rechtbank onder het begrip sportaccommodatie in de zin van post 14 van Bijlage III bij de btwrichtlijn. De mobiele omkleedunit en de (toilet)voorzieningen wa ren steeds aanwezig in de buurt van het (openbare) gebied waar de feitelijke activiteit plaatsvond. Omdat de activiteiten ook waren aan te merken als sportbeoefening, was het verlaagde btw-tarief van toepassing. Alleen bij het kanoën in de haven was geen sprake van een sportaccommodatie, omdat in dit geval alleen een alge meen toegankelijke helling werd gebruikt en geen afzonderlijke omkleedgelegenheid ter beschikking stond. Tegen de uitspraak is overigens hoger beroep ingesteld.
■ Datum inwerkingtreding
■ Staatsblad
■ Aangenomen EK
■ Eindverslag EK
■ Memorie van Antwoord EK
■ Voorlopig verslag EK
■ Rechtbank Noord-Nederland 2 december 2014, nr. 13/1260, ECLI:NL:RBNNE:2014:6782
■ Wetsvoorstel EK
■ Aangenomen TK
■ Eindverslag TK
■ Nota n.a.v. verslag TK
■ Verslag TK
■ Wetsvoorstel + MvT TK
per 9 maart 2015
De stand van zaken
Wetgeving
het oog op het zich gereedmaken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan. In de volgende zaak kwam de vraag aan de orde of de mobiele (omkleed)unit die een evenementenbu reau op het strand liet bouwen, kon worden aangemerkt als een sportaccommodatie. Het betrof een verplaatsbare trailer van 9 me ter lang die op het vertrekpunt van de activiteit was opgesteld en waarin de deelnemers zich konden omkleden en persoonlijke spullen konden opbergen in de daarvoor aanwezige lockers. De deelnemers konden verder gebruikmaken van de bij de trailer aan wezige openbare toiletunit en van de toiletten in het strandpavil joen. Het evenementenbureau organiseerde onder meer bedrijfsuitjes, teambuildingsuitjes, zakelijke evenementen en schoolreisjes. De activiteiten vonden voornamelijk plaats op zee, op het strand en in de duinen. Het ging onder andere om beach volleybal en boog schieten op het strand, kanoën in een haven of in de branding, sur vival in de duinen en mountainbiken in de bossen en de duinen. Het bureau vond dat zijn activiteiten moesten worden aangemerkt als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening, waarvoor het verlaagde btw-tarief van 6% gold. Volgens de inspecteur was het normale btw-tarief van toepassing.
BTW-constructie (on)roerende zaken 30 061
Bij KB
Wbm i.v.m. beperking emissies kolencentrales 31 362
Bij KB
Wet compartimenteringsreserve 33 713 Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst 33 714 Modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen 34 003 Wet invoering beschikking geen loonheffingen 34 036
Dag na uitgifte Stb Bij KB Dag na uitgifte Stb Bij KB
april 2015 | nummer 2 | Het Register
27
n n n n
(Af)waarderen en voorzien: over goed koopmansgebruik rond vastgoed Winst nemen als het moet en verlies nemen als het kan, dat is het credo in menige MKB-adviespraktijk. En ergens vinden we deze gedachte natuurlijk ook terug in het voorzichtigheidsbeginsel van goed koopmansgebruik. Anderzijds heeft het onbegrensd vooruitschuiven van fiscale claims ook al tot veel ellende geleid, zeker op stakingsmomenten. Daar ligt dus zeker een verantwoordelijkheid voor u als belastingadviseur. Bovendien lijkt eerdergenoemd credo in de fiscale uitvoeringspraktijk niet altijd meer te kunnen worden toegepast, als gevolg van aanvullende en gewijzigde regelgeving en doordat de Belastingdienst standpunten inneemt die maken dat afwaardering van vastgoed niet wordt toegestaan.
I Chris Dijkstra Mr. C.G. Dijkstra is partner bij Visser & Visser Belastingadviseurs en is tevens verbonden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen
28
n deze bijdrage ga ik allereerst in op de waardering van vastgoed als bedrijfsmiddel, daarna op de waar dering van vastgoed als voorraad en ten slotte op het punt van mogelijk te nemen voorzieningen rond het bezit van vastgoed. Vooraf kijken we naar het begrip goed koopmansgebruik in algemene zin. Op grond van art. 3.25 Wet IB 2001 wordt de jaarwinst bepaald volgens goed koopmansgebruik. Hierbij dient te worden uitgegaan van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. Nu lijkt het begrip goed koopmansgebruik te verwijzen naar de bedrijfseconomie. Reeds in oude jurisprudentie is echter uitgemaakt dat de bedrijfseconomie als hulp middel kan fungeren, maar dat een fiscale afwijking mogelijk of soms zelfs verplicht is.1 Dat betekent dus ook voor een belastingadviseur dat de door de accoun tant geproduceerde jaarrekening niet per se ook de fis cale jaarrekening dient te zijn. In de fiscale aangifte kan worden afgeweken en het is zaak alle balansposten stuk voor stuk kritisch tegen het licht te houden. Hierbij zijn de beginselen van goed koopmansgebruik, zoals het rea
Het Register | april 2015 | nummer 2
liteitsbeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudbeginsel, van groot belang. Ik kom daar in de verdere uitwerking van de vraagstellingen rond vast goed nog op terug.
Bedrijfsmiddel of voorraad? Bij de waardering van vastgoed op de balans van de on derneming dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een bedrijfsmiddel of van ‘voorraadvast goed’. Dit is onder meer van belang voor de beantwoor ding van de vraag of, en zo ja, op welke wijze er kan wor den gewaardeerd of afgeschreven. Ook het antwoord op de vraag of over investeringen in het vastgoed de klein schaligheidsinvesteringsaftrek van art. 3.41 Wet IB 2001 kan worden geclaimd, is afhankelijk van hun kwalifica tie. Deze aftrek geldt immers alleen voor bedrijfsmidde len. Datzelfde geldt voor de toepassing van de herinves teringsreserve, die ook alleen bij bedrijfsmiddelen en niet bij voorraad aan de orde is. Uit art. 3.30, eerste lid Wet IB 2001 kan worden afgeleid dat een bedrijfsmiddel kan worden gedefinieerd als een
n n n n
goed dat in de onderneming wordt gebruikt. Een belang rijk aspect hierbij is dat het bedrijfsmiddel duurzaam aan de onderneming moet zijn verbonden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 april 2005 aangegeven dat pan den in bepaalde gevallen kenmerken kunnen hebben van zowel voorraad als bedrijfsmiddel.2 Het gaat hier dan bijvoorbeeld om panden die in beginsel in de verkoop staan, maar op dit moment nog opbrengst genereren, doordat ze bijvoorbeeld verhuurd zijn. Ondanks het feit dat er feitelijk sprake is van voorraad, staat de Hoge Raad in dergelijke gevallen wel het toepassen van afschrijving op de onroerende zaak toe, omdat er in zoverre sprake is van een bedrijfsmiddel. Pas dus in dergelijke situaties ook een afschrijving toe, mogelijk in afwijking van het geen in de commerciële jaarrekening is opgenomen. De Hoge Raad was in dit arrest overigens wel duidelijk over het feit dat toepassing van de herinvesteringsreser ve niet aan de orde kon zijn bij verkoop, nu er feitelijk sprake was van voorraad.3 In dat verband is echter ook la tere jurisprudentie van de Hoge Raad van belang, waarin is aangegeven dat een bedrijfsmiddel kan transformeren in voorraad. Uit het arrest van 12 mei 2006 volgt dat, wanneer voor rekening van de verkoper een ingrijpende wijziging in een onroerende zaak plaatsvindt, waarna deze met een andere bestemming wordt verkocht, er een transformatie van bedrijfsmiddel naar voorraad heeft plaatsgevonden.4 In deze procedure ging het om een belastingplichtige die een kantoorpand verhuurde aan derden. Omdat het na afloop van het huurcontract niet lukte een nieuwe huurder te vinden, koos de eige naar ervoor om het pand om te bouwen naar luxe appar tementen. Vervolgens verkocht hij die. Door de ombouw was het bedrijfsmiddel getransformeerd in voorraad en bestond er geen mogelijkheid om ter zake van de boek winst een herinvesteringsreserve te vormen.5 Voor de praktijk is deze ‘transformatiejurisprudentie’ een belangrijk aandachtspunt, dat overigens niet alleen van belang is voor de vastgoedbelegger. Immers, ook de ondernemer die een bedrijfsmiddel wenst te verkopen doet er goed aan niet zelf de wijziging in de bestemming te realiseren, maar dit aan de koper over te laten. Uiteraard blijft het altijd afhankelijk van feiten en om standigheden of genoemde transformatie zich inder daad voordoet. In een meer recent arrest, van 6 decem ber 2013, oordeelde de Hoge Raad namelijk dat het bewuste activum bedrijfsmiddel bleef.6 De feiten in deze casus waren als volgt: belanghebbende exploiteer de een garagebedrijf. Ze had een perceel grond in eigen dom dat bij het garagebedrijf in gebruik was als autostal ling. Op verzoek van de gemeente had belanghebbende besloten het perceel te herontwikkelen en te verkopen, onder de voorwaarde dat ze voor de autostalling vervan gende grond zou kunnen kopen. Het perceel is verkocht en de vraag was of er nog wel sprake was van de verkoop van een bedrijfsmiddel, of dat het perceel na de heront wikkeling als voorraad diende te worden aangemerkt. Omdat hier een direct verband was met de onderne mingsactiviteit en de stalling tot kort voor de levering nog als zodanig was gebruikt, bevestigde de Hoge Raad
De waardering van een bedrijfsmiddel vindt over het algemeen plaats op basis van de kostprijs minus afschrijving de uitspraak van het hof dat het desbetreffende activum bedrijfsmiddel bleef.
Waardering als bedrijfsmiddel De waardering van een bedrijfsmiddel vindt over het al gemeen plaats op basis van de kostprijs minus afschrij ving, dan wel op de lagere bedrijfswaarde. De eerste me thodiek wordt doorgaans het meest toegepast. Hierbij wordt de historische kostprijs feitelijk verdeeld over de nutsperiode van het actief.7 Niet afgeschreven mag wor den over de restwaarde van het activum. Deze restwaar de werd door de Hoge Raad omschreven als die waarde die de zaken naar verwachting zullen hebben als ze in de onderneming niet langer bruikbaar zijn. In het kader van de waardering van vastgoed is de vraag aan de orde geweest of er rekening moet worden gehouden met een stijgende restwaarde. Naar aanleiding van een aantal door de Belastingdienst geïnitieerde procedures heeft de Hoge Raad op 10 augustus 2007 in dit kader een aantal arresten gewezen, waarvan de uitkomst als volgt kan worden samengevat:8 n goed koopmansgebruik vereist niet dat bij het bepa len van de restwaarde rekening wordt gehouden met wellicht waarschijnlijke, maar nog niet zekere toe komstige waardestijgingen. Een onderdeel van het voorzichtigheidsbeginsel; n goed koopmansgebruik vereist niet dat afschrijvin gen doorlopend worden aangepast aan veranderingen van de restwaarde. Dit is echter wel verplicht bij een aanmerkelijke verandering van de waarde, die redelij kerwijs als blijvend kan worden beschouwd (HR 2 ja nuari 1958, nr. 13.379, BNB 1958/56); n pand en ondergrond vormen één bedrijfsmiddel (HR 7 november 1962, nr. 14.859, BNB 1963/6); n bij de vaststelling van de restwaarde moet de waarde van de grond bij het einde van het gebruik worden betrokken. Als de belastingplichtige echter naar ver wachting de waardestijging van de grond niet door verkoop realiseert, maar de grond dienstbaar zal blij ven aan de bedrijfsuitoefening ter plaatse, hoeft bij het bepalen van de restwaarde geen rekening te wor den gehouden met een eventuele waardestijging van de grond (HR 26 juni 1963, nr. 14.909 en 14.991, BNB 1963/266A+B); n lineaire afschrijving is toegestaan.9 De enige vraag die dan nog rest, is met welk percentage kan worden afgeschreven. Bij onroerend goed zijn per centages tussen 2 en 5 gebruikelijk. Het spreekt voor
april 2015 | nummer 2 | Het Register
29
(Af)waarderen en voorzien
n n n n
zich dat een afschrijvingspercentage van 5 alleen maar aan de orde kan zijn bij vastgoed met een vrij korte le vensduur en een hoge gebruiksintensiteit. Als voorbeeld valt te denken aan een gebouw met staalplaten, waar ook nog eens regelmatig de heftruck tegenaan rijdt. Hieruit blijkt maar weer hoe belangrijk het is om onder nemer en onderneming te kennen; adviseren gaat niet van achter je bureau! Zoals ik bekend mag veronderstellen, wordt het afschrij ven op vastgoed echter beperkt door de regeling van art. 3.30a Wet IB 2001. De boekwaarde na afschrijving mag niet uitkomen op een bedrag lager dan 50% van de WOZwaarde bij eigen gebruik en 100% van de WOZ-waarde bij verhuurd vastgoed. Velen komen dan ook niet verder dan het kijken naar de WOZ-waarde, ook al is dat heel belangrijk, zeker als de beschikkingen weer zijn binnen gerold. Maar de waardering begint met het op de juiste wijze bepalen van de kostprijs minus afschrijving, reke ning houdend met de restwaarde.
Een afschrijving van 5% kan alleen aan de orde zijn bij vastgoed met een vrij korte levensduur en een hoge gebruiksintensiteit Desondanks komt men dan nog wel eens tot de conclu sie dat de waardering van het vastgoed aan de hoge kant blijft, zeker als wordt gekeken naar het nut voor de on derneming. Het is dan van belang om vast te stellen dat de WOZ-waarde helemaal niet de absolute bodem is. Im mers, afwaardering naar bedrijfswaarde kan aan de orde zijn. Dit is het geval als de directe opbrengstwaarde van het activum onder de waarde van de kostprijs minus af schrijving ligt. Nagegaan moet worden of dit ook voor de indirecte opbrengstwaarde geldt. Afwaardering naar be drijfswaarde is bijvoorbeeld mogelijk bij een koelcel die op zeer milieuvervuilende en energie slurpende wijze nog net de producten koel weet te houden, maar bijvoor beeld ook voor een leegstand kantoorpand. Ongetwijfeld heeft dit ook gevolgen voor de marktwaarde en het kan dan zeker geen kwaad om de WOZ-waarde daar zo veel mogelijk aan te laten aanpassen. Maar een eerdere afwaardering naar bedrijfswaarde is dus zeker een aandachtspunt. Wel dient er in dit kader aan dacht te zijn voor het op 1 januari 2008 ingevoerde art. 3.29c Wet IB 2001. Deze bepaling zorgt er immers voor dat een reeds bij aankoop aanwezige top niet ten laste van het resultaat mag worden gebracht. Deze regelgeving, die werd ingevoerd in het kader van de belastingplicht van woningbouwcorporaties, is ook in het MKB van overeen komstige toepassing. Voor een verder verdieping over het begrip bedrijfswaarde verwijs ik naar de Fiscale monogra fie van Meussen over dit onderwerp.10
30
Het Register | april 2015 | nummer 2
Waardering als voorraad Voor de waardering van vastgoed heeft de Hoge Raad al in oude tijden een aantal waarderingsstelsels toege staan.11 Feitelijk gaat het om de volgende drie stelsels: n kostprijs; n kostprijs of lagere marktwaarde; n markwaarde. Het is met name het tweede systeem dat voor de waar dering van voorraadvastgoed wordt gebruikt. Alleen doen zich daar in de praktijk problemen voor. De afgelo pen periode heeft, zeker waar het gaat om vastgoed dat voor projectontwikkeling is bestemd, een sterke waar dedaling plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot substantië le bedragen aan afwaardering in de fiscale jaarrekening, wat door de Belastingdienst met argusogen wordt ge volgd. Die stelt zich nogal eens op het standpunt dat de waardedaling nog niet definitief is, dat het mogelijk in de toekomst weer beter kan gaan en dat om deze reden geen verlies mag worden genomen. In zijn arrest van 6 april 1966 heeft de Hoge Raad al aan gegeven dat, wanneer de marktwaarde van het onroe rend goed is gedaald, waardoor de waarde in belangrijke mate beneden de kostprijs is gedaald en redelijkerwijs is te voorzien dat dit min of meer duurzaam zal blijven, deze afwaardering in het kader van het voorzichtig heidsbeginsel ten laste van de winst kan worden ge bracht.12 Overigens is dit een duidelijke lijn, die ook wel door de Belastingdienst wordt gevolgd. Wel moet er in derdaad sprake zijn van een waardedaling van ten min ste 30% (belangrijke mate), omdat afwaardering voor een kleinere waardedaling niet mogelijk zou zijn.13 Hoe wel naar mijn mening niet kan worden gezegd dat dit een harde grens is, dient het wel te gaan om een sub stantiële waardedaling die afwaardering rechtvaardigt. Aandachtspunt hierbij is nog dat men de rechter op zijn weg kan vinden als men al kort na aankoop stelt dat er sprake is van een afwaardering. Het verlies is dan voor zienbaar en afwaardering niet mogelijk.
Voorziening of reserves? Als de activazijde van de balans geen mogelijkheden biedt tot afwaardering, kan vervolgens worden bezien of een passiefpost kan worden gevormd. Op deze wijze kan mo gelijk op een alternatieve wijze de vermindering van het vermogen tot uitdrukking worden gebracht. Deze wens kan temeer ontstaan als bijvoorbeeld door het bereiken van de bodemwaarde geen verdere afschrijving mogelijk is. Door middel van een voorziening kan worden vooruit gelopen op toekomstige uitgaven. Uitgaven die zich in een volgend jaar voordoen, kunnen zodoende in een eer der jaar als kosten in aanmerking worden genomen. De criteria voor het vormen van zo’n voorziening zijn neer gelegd in het baksteenarrest.14 Het zijn de volgende: 1. er zijn in de toekomst uitgaven te verwachten die hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansda tum hebben voorgedaan (oorsprongvereiste);
n n n n
2. deze uitgaven moeten ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend (toerekeningsvereiste); 3. er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat de uitgaven zich in de toekomst ook daadwerkelijk zullen voordoen (behoorlijkekansvereiste).
sterk verschillende behandeling. Het is dus zaak om bij elke cliënt met vastgoed na te gaan of dat optimaal is ge waardeerd en of alle te verwachten uitgaven reeds zijn voorzien. <<<
In dit kader kan bijvoorbeeld een voorziening wegens groot onderhoud worden gevormd of een voorziening ten behoeve van het verwijderen van een milieuvervui ling. In de praktijk is het echter nog wel eens zo dat er meer sprake is van eenmalige piekuitgaven, waarvoor een voorziening geen oplossing biedt. Een kostenegali satiereserve is dan een goede oplossing. Denk aan de uit gaven voor het onderhoud aan een dak dat eens per tien jaar plaatsvindt. Het is dan toegestaan om jaarlijks een tiende van de verwachte uitgaven toe te voegen aan de kostenegalisatiereserve. In het jaar van onderhoud wor den deze kosten dan ten laste van de reserve gebracht. Let op dat inhalen niet is toegestaan: als men de reserve pas vanaf het vijfde jaar gaat vormen, kunnen de uitga ven over de eerste vier jaar pas op het moment dat de kosten daadwerkelijk worden gemaakt, ten laste van het resultaat worden gebracht.
Noten
Ten slotte (Af)waarderen en voorzien is een thema dat bij iedere ondernemer ieder jaar weer om aandacht vraagt. Het louter volgen van de commerciële jaarrekening doet de ondernemer tekort. Of het vastgoed wordt geëtiketteerd als bedrijfsmiddel of als voorraad, leidt tot een fiscale
1
Zie bijvoorbeeld HR 8 mei 1957, nr. 12931, BNB 1957/208, m. nt.
2
HR 1 april 2005, nr. 38.973, NTFR 2005/420.
3
Zie R.O. 4.1.2.
M.J.H. Smeets.
4 HR 12 mei 2006, nr. 41.105, NTFR 2006/695. 5
Voor een uitgebreidere beschouwing over dit onderwerp: J. Doornebal, ‘Statuswijziging van bedrijfsmiddel in voorraad’, NTFRB 2008/49.
6
HR 6 december 2013, NTFR 2014/299.
7
Zie hierover: L.G.M. Stevens, Inkomstenbelasting 2001, Deventer: Kluwer 2014, blz. 447 en 448.
8 BNB 2007/209-303. 9
NDFR, art. 3.30 Wet IB 2001, aantekening 16.
10 G.T.K. Meussen, Bedrijfswaarde, F.M. 83, Deventer: Kluwer 1997. 11 HR 16 juni 1936, B. 3843. 12 HR 6 april 1966, nr. 15.557, BNB 1966/127. 13 In die zin ook T.M. Berkhout en J.M. van der Heijden, ‘Afwaarde ren van voorraadvastgoed in crisistijden’, WFR 2012/1180. 14 HR 26 augustus 1998, nr. 33.417, BNB 1998/40.
april 2015 | nummer 2 | Het Register
31
n n n n
De CFE: ook úw vertegenwoordiger in Europa De Confédération Fiscale Européenne (CFE) is de Europese koepel van nationale beroepsorganisaties van belastingadviseurs. RB en NOB vertegenwoordigen samen Nederland in de CFE. Hoewel het voor u waarschijnlijk een ver-van-mijn-bed-verhaal lijkt, speelt de CFE in Europa een belangrijke rol als het gaat om zaken die het beroep van de belastingadviseur raken. In dit artikel schetsen we de rol en betekenis van de CFE, waarna we inzoomen op de actuele problematiek over ‘BEPS’ en een recente conferentie daarover.
D Paul Cramer en Wil Vennix P.I.M. Cramer RB is vicevoorzitter van het RB en partner in Less Grey btwspecialisten; mr. W.J.M. Vennix RB is voorzitter van het RB, redactielid van Het Register en vennoot bij De Beer Accountants & Belastingadviseurs
32
e CFE is in 1959 opgericht door onder meer de NOB en de toenmalige Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, inmiddels opgegaan in het Register Belastingadviseurs. De organisatie zetelt te Brussel en kent 32 nationale organisaties in 25 Europese landen. Aldus vertegenwoor digt ze circa 180.000 belastingadviseurs.1 Per land zijn er overigens aanzienlijke verschillen in het profiel van zowel de belastingadviessector als de nationale beroeps organisatie. In sommige landen is het, net als in Nederland, een zelfstandig beroep, dat duidelijk te onderscheiden is van andere beroepsgroepen. In andere landen leunt belastingadvies (nog?) sterk op bijvoor beeld de accountancy of de advocatuur. En het zal duide lijk zijn dat er ook enorme verschillen zijn tussen landen waarin het beroep zich al decennialang heeft kunnen ontwikkelen en bijvoorbeeld de Oost-Europese landen, waar men pas een kwart eeuw bezig is. Belangrijkste taak voor de CFE is om al die verschillende Europese belastingadviseurs internationaal een gezicht en een spreekbuis te geven. Vooral bij de Europese Unie slaat men de inbreng van de CFE hoog aan en zijn er uit stekende contacten. In de praktijk van alledag merkt een Europese belastingadviseur – bijvoorbeeld een RB-lid – daar natuurlijk niet veel van, maar neemt u van ons aan dat het voor ieder van ons goed is dat onze collectieve beroepsbelangen in Brussel op het hoogste niveau en op een professionele wijze worden behartigd. De CFE organiseert een aantal malen per jaar diverse bij
Het Register | april 2015 | nummer 2
eenkomsten. De General Assembly gaat vooral over inter ne verenigingsaangelegenheden. Meer inhoudelijk zijn het Professional Affairs Committee (PAC, over allerlei zaken die de beroepsuitoefening betreffen) en het Fiscal Committee, dat weer is onderverdeeld in subcommittees voor respectievelijk Direct Tax en Indirect Tax. U merkt trouwens al wel dat Engels de rol van het Frans als voer taal heeft verdrongen. Nederland, en dan met name de collega’s van de NOB, blaast van oudsher een stevig partijtje mee binnen de CFE. Op dit moment leveren ‘we’ zowel de president van de CFE, mr. Henk Koller, als de voorzitter van het PAC, mr. Dick Barmentlo, die beiden hun functie meer dan voortreffelijk vervullen. Zoals gezegd is het RB, als rechtsopvolger van de NFB, ook founding member van de CFE. Het bestuur heeft vorig jaar besloten om het lid maatschap meer inhoudelijke invulling te geven. Ook RBleden zijn steeds meer internationaal actief; hun klanten zijn dat immers ook. Het is voor mkb-ondernemers hele maal geen uitzondering meer om met buitenlandse afne mers of leveranciers te werken, over de grens filialen te hebben, personeel uit te zenden of in te laten vliegen etc. U zult daarom ook meer dan voorheen worden geïnfor meerd over zaken die spelen binnen de CFE. Bijvoorbeeld over ontwikkelingen in het beroep elders in Europa; daar kunnen we immers van leren. Verder betrekken we de RB-specialistengroepen Omzetbelasting en Internatio naal Belastingrecht nadrukkelijk bij de inbreng namens het RB in met name het Fiscal Committee.
n n n n
De welkomstreceptie van de CFE-conferentie in september 2014 vond plaats in de sfeervolle ontvangsthal van het Rijksmuseum. Aansluitend kregen de gasten in kleine groepjes een rondleiding langs de topstukken van het vernieuwde ‘Rijks’.
Alles draait om BEPS Sinds enkele jaren is het meest gebruikte woord onder internationaal opererende fiscalisten ‘BEPS’. Staatssecre taris Erik Wiebes maakte in de Tweede Kamer het grapje dat zijn partner dacht dat zijn nieuwe vriendin zo heet te, maar BEPS staat voor Base Erosion and Profit Shifting. Ofwel al hetgeen heden ten dage met name multinatio nals als Starbucks en Google wordt verweten in de media, zoals onlangs nog in een uitzending van Zembla. Belastingontwijking dus – geen ontduiking of fraude, maar binnen de grenzen van de wet – door optimaal gebruik te maken van belastingverdragen, fiscale gunst regimes, rulings en meer van dien aard. De CFE speelt hier actief op in middels bijeenkomsten en rapporten over BEPS en aanverwante onderwerpen als tax transparancy, anti money laundering, good tax governance en voluntary disclosure. Op het eerste gezicht lijken deze onderwerpen niet veel met het adviseren van het Nederlandse mkb te maken te hebben. Echter, deze onderwerpen raken onze dagelijkse praktijken wel degelijk. Ook in de Nederlandse maatschappelijke ver houdingen wordt de houding van de belastingplichtige ten opzichte van zijn belastingverplichtingen en de rol van zijn (belasting)adviseur(s) kritisch bekeken. Hori
zontaal toezicht en het samenwerken met ‘ketenpart ners’ in de fiscaliteit, zijn in de ogen van de Nederlandse Belastingdienst geschikte middelen om transparantie, controle over fiscale verplichtingen en het maken van vrijwillige verbeteringen mogelijk te maken. BEPS raakt u wellicht niet rechtstreeks, maar indirect zal het op ter mijn zonder twijfel ook gevolgen hebben voor de mkbpraktijk.
CFE-congres in Nederland In september 2014 traden het RB en de NOB gezamenlijk op als gastheer voor de jaarlijkse bijeenkomst van de Confédération Fiscale Européenne die in Amsterdam plaatsvond. Er waren rond de honderd deelnemers, waarmee de meeste Europese landen vertegenwoordigd waren. De vergaderingen vonden plaats op locaties met een aansprekende historie: het West-Indisch Huis en de Ronde Lutherse Kerk. De welkomstreceptie vond plaats in het Rijksmuseum. Het RB had hiervoor een aantal leden met een bijzondere interesse in internationaal belastingrecht uitgenodigd. Tijdens de afsluitende avond in het Scheepvaartmuseum mocht RB-voorzitter Wil Vennix de deelnemers toespreken.
april 2015 | nummer 2 | Het Register
33
De CFE
n n n n
Vergadering van het Professional Affairs Committee van de CFE. Wil Vennix (met microfoon) en Paul Cramer (links van hem) geven hun inbreng namens het RB.
Transparantie Op 5 december 2014 hield het PAC in Parijs een confe rentie met de focus op transparantie. Hierna schetsen we wat er in die conferentie aan de orde is gekomen. Vragen die gesteld, en deels beantwoord werden, waren onder meer welke rapportageverplichtingen een onder nemer moet nakomen. Hoe kan/moet een belastingont wijkende structuur worden gemeld en hoe ver gaat de samenwerking tussen inspecteurs, belastingplichtigen en hun belastingadviseurs? Het is duidelijk dat belas tingontwijking niet wordt getolereerd als het gaat om ‘agressieve tax planning’. We hebben het hier uitdruk kelijk niet over belastingfraude, dat is van geheel ande re aard; het gaat om advisering met het oog op het bereiken van een bepaalde uitkomst, waarbij de feiten en omstandigheden zo worden gecreëerd dat die uit komst het gevolg zal zijn (een bepaald businessmodel of bepaalde contractvormen en/of afspraken). Waar de grenzen van agressieve tax planning precies liggen, is niet duidelijk; wat door de ene deskundige als ontoelaatbaar ontwijkingsgedrag wordt betiteld, kan voor een ander als ‘gewone’ tax planning worden gezien. In die omstandigheden kan het dus zo zijn dat u (onbewust en onbedoeld) wordt beticht van maat schappelijk onacceptabel gedrag: belastingontwijking door (te) agressieve planning! Er moet dus duidelijkheid komen over de grenzen van toelaatbare planning: hoe ver mag u gaan om een beoogd fiscaal resultaat te bewerkstelligen? Transparantie, zekerheid en HT Daarnaast dient het duidelijk te zijn welke gevolgen de verplichte rapportage/melding heeft, en voor wie. Europabreed wordt aan deze thema’s gewerkt en de
34
Het Register | april 2015 | nummer 2
OECD, alsook de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn met deze aspecten van de belastinghef fing nadrukkelijk aan de gang. Om de gewenste duide lijkheid te kunnen verkrijgen, zal in de eerste plaats overleg moeten worden gevoerd tussen de Belasting dienst, belastingplichtigen en belastingadviseurs. Op basis daarvan moeten alle betrokkenen bij de belasting heffing over dezelfde informatie kunnen beschikken (transparantie) en die gegevens moeten ook daadwerke lijk tijdig over en weer worden gedeeld. Het klinkt mooi, maar er zijn wel verschillen tussen de mogelijk heden van de Belastingdienst en die van de belastingad viseur om de feiten en omstandigheden juist en volle dig te kunnen kennen.2 De vraag is of deze (wettelijke) verschillen niet eerst moeten worden weggenomen. Hoewel het bij BEPS gaat om zaken als onbedoelde ver laging van belastinggrondslagen en winstverschuivin gen tussen landen en daarmee om een internationaal georiënteerde discussie, ondervinden we op nationaal niveau ongetwijfeld enige gevolgen van dit proces. Zo ziet men bijvoorbeeld in Europa in de verplichte open baring van belastingconstructies een belangrijk actie middel om deze juist te bestrijden.3 U moet niet raar opkijken als de komende jaren onder invloed van de bestrijding van internationale belastingontwijkings structuren ook op nationaal niveau invulling wordt gegeven aan bepaalde acties; met name de ‘open com municatie’ zal verder aan gewicht toenemen. De ‘ver plichte openbaring’ kan net zo goed een nadere invul ling krijgen van een coöperatieve samenwerking, aldus de OECD. In Nederland worden al – in ieder geval onder de HTconvenanten – afspraken met de Belastingdienst gemaakt over afstemming op onderwerpen waarbij de belastingplichtige twijfelt aan de fiscale behandeling van een bepaalde kwestie. Maar wanneer dient een belastingplichtige – of is het de adviseur? – te twijfe len aan een bepaalde fiscale behandeling en hoe groot moet die twijfel dan zijn? En is die twijfel op zichzelf al onderhevig aan een beoordeling? Zou een inspec teur het achterwege laten van afstemming als verwijt baar kunnen duiden? We hebben daar wel voorbeelden van gehoord (en gezien). Transparantie gaat dan zo ver dat er net zo goed een live verbinding tussen de Belas tingdienst en de belastingplichtige tot stand kan wor den gebracht. Onder invloed van de technologische ontwikkeling is dat binnenkort wellicht nog mogelijk ook. Coöperatieve compliance Tijdens de bijeenkomst werd de internationale praktijk van een multinational toegelicht door Henriette Fuchs, tax director bij Barnea & Co, Israël. Zij hield een duide lijk pleidooi om vooraf duidelijk te hebben tussen par tijen op welke wijze men elkaar het vertrouwen schenkt in de transparantie en melding van ontwij kingsstructuren. Tax planning en tax risk control zijn onderdeel van de bedrijfsprocessen van de belasting plichtige en dienen te worden gerespecteerd, niet te
n n n n
worden gedicteerd. Ook de met tax compliance gemoei de kosten dienen in ogenschouw te worden genomen. De uitvoering van de actieplannen onder BEPS is daar om al niet een exclusieve aangelegenheid van de over heid, maar vraagt om een inhoudelijke bijdrage van de bedrijven, tot op heden veelal onderbelicht, en zal gro ter moeten zijn om succesvol uitvoering te kunnen geven aan deze plannen. De OECD zal in 2015, september om precies te zijn, haar definitieve rapport over coöperatieve compliance en de verplichte rapportage van ontwijkingsstructuren publiceren. Grace Perez-Navarro, plaatsvervangend directeur van het Centre for Tax Policy and Administration, gaf een vooruitblik op de kaders van dit rapport. Het zijn praktische zaken als: Wie moet melden, waar moet er worden gemeld, wanneer en welke informatie moet worden verstrekt? Het doel zou volgens Perez-Navarro moeten zijn om op een zodanig vroeg tijdstip een mel dingsplicht op te leggen aan de belastingplichtigen die van een dergelijke structuur gebruikmaken en de ‘pro motors’ daarvan, dat innovatieve belastingstructuren vroegtijdig bekend raken bij de nationale belastingdien sten. Het mag duidelijk zijn dat deze opstelling van de
OECD niet zonder kritiek is. Een meer dan voldoende reden om invulling te geven aan de consultatie. De bijeenkomst werd afgesloten met een presentatie van de Franse versie van HT, een pilot programma waar in coöperatieve compliance in Frankrijk in de loop van 2014 is gestart met een twintigtal bedrijven, onder de noemer Relation de confiance. Het doet denken aan de eerste schreden van HT in Nederland die in 2002/2003 zijn gezet met een dertigtal multinationals. Het ver trouwen dient nog te worden bevestigd en verder ont wikkeld. Het geeft wel aan dat het om een proces gaat waarbij gedrag en houding voorop staan zonder dat er een wettelijke basis voor is gecreëerd. Een lastig proces, ook in Frankrijk. Men ziet nu al de culturele verschil len. Het verschil in gedrag en houding is daardoor zicht baar en zodoende zoekt men naar wegen om deze ande re zienswijzen te implementeren in het programma.
Vertaalslag naar mkb-adviseur De PAC-conferentie in Parijs laat zien dat de internatio nale omgeving van de belastingheffing verandert en dat processen in andere landen die vergelijkbaar zijn met het Nederlandse HT, geheel of gedeeltelijk worden opgepakt. Omdat het in de eerste plaats gaat om ‘softe’ elementen als gedrag, houding en vertrouwen en deze moeten worden omgezet in ‘harde’ elementen als rap portages, openbaring en meldingsplicht, zal dit proces dynamisch zijn en moeten worden beheerst. Het groot ste gevaar zien wij in de onbeheersbaarheid van de tijdsinspanning en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Voor u als belastingadviseur zal een deel van deze ver andering nog meer zichtbaar worden in de relatie die door u zelf en/of uw cliënten wordt onderhouden met de Nederlandse Belastingdienst. Het RB zal zich in 2015 nadrukkelijk bemoeien met de vertaalslag van HT naar het mkb en zijn adviseurs. Of de rol van belastingadvi seur als fiscaal intermediair kan worden geduid, moet maar worden bezien. Duidelijke kaders zullen noodza kelijk zijn om de vereiste ‘control functie’ redelijk in te vullen. <<<
Noten 1
Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat de Duitse beroepsorganisaties zich ultimo 2014 (hopelijk tijdelijk) heb ben teruggetrokken, waardoor het in dit land gereguleerde beroep van belastingadviseur op dit moment geen vertegen woordiging binnen de CFE heeft. Het aantal vertegenwoordigde belastingadviseurs komt daarmee uit op circa 100.000.
2
Zie onder meer de bijdrage in Het Register van augustus 2014, nr. 4 en de door Haas geplaatste opmerking over de privatise ring van de controle bij HT (blz. 10). Het derdenonderzoek dat de fiscus wettelijk kan uitvoeren plaatst de dienst in een sterke positie om feiten te verzamelen en te toetsen, een positie die de belastingadviseur nimmer zal kunnen verkrijgen.
3
RB-voorzitter Wil Vennix spreekt de deelnemers toe tijdens het afsluitende galadiner op het intieme binnenplein van het Scheepvaartmuseum.
Actiepunt 12 van het actieplan op BEPS van de OECD. In dit actieplan zijn in totaal 15 acties voorgesteld om belastinghef fing robuuster te maken en om transparantie en zekerheid in de totstandkoming van belastingheffing te verkrijgen.
april 2015 | nummer 2 | Het Register
35
n n n n n
Wonen in het buitenland met een Nederlands pensioen Veel Nederlanders besluiten op de pensioendatum te gaan wonen in een ander, vaak warmer land dan Nederland. Na hun emigratie gaan ze van hun ‘Nederlandse’ pensioen genieten in het buitenland. Deze emigratie brengt de nodige aandachtspunten met zich mee, ook als men binnen Europa blijft. In dit artikel ga ik in op de buitenlandse belastingplicht van de pensionado en richt ik me vooral op de toepassing van de belastingverdragen. Ik heb het dan over tweedepijlerpensioenen van werknemers (niet-zelfstandige arbeid).
D Carlo Douven Mr. C.L.J.R. Douven is werkzaam bij de Belastingdienst/ Limburg/kantoor Buitenland en freelance docent; dit artikel is geschreven op persoonlijke titel
36
e toewijzing van het heffingsrecht over pen sioenen is de afgelopen 20 jaar sterk gewij zigd. Dat heeft zeker te maken met de toe genomen mobiliteit van gepensioneerden en de Nederlandse visie op het genieten van pensioen over de grens. Op Nederlandse pensioenen rust immers een enorme fiscale claim, die in toenemende mate in het gedrang komt naarmate meer mensen ons land in de uit keringsfase vaarwel zeggen.
Emigratie Een inwoner van Nederland besluit te emigreren naar een ander land om daar van zijn pensioen te gaan genieten. Het eerste waar hij mee te maken krijgt, is het M-biljet, het biljet dat een belastingplichtige moet invullen in een migratiejaar. Helaas nog steeds een biljet dat de Belasting dienst uitsluitend in papier ter beschikking kan stellen. En nog een dik formulier met een dikke toelichting ook. In al die vragen zit een vraag verscholen over de waarde van het pensioen op de emigratiedatum. Die waarde is nodig om een conserverende aanslag ter zake van het pensioen bij emigratie te kunnen opleggen. Afhankelijk van het land waar de betrokkene naartoe emigreert, moet de waarde in het economisch verkeer van het pensioen worden opgegeven of het bedrag van de ter zake van het pensioen door de werkgever én de werknemer gestorte premies. Dit onderscheid is terug te voeren op wetgeving die is ingevoerd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2009. De Hoge Raad besliste dat
Het Register | april 2015 | nummer 2
het opleggen van een conserverende aanslag in strijd is met een door Nederland gesloten belastingverdrag, als dat verdrag de heffing over de pensioentermijnen ongeclau suleerd toewijst aan het woonland. De wetgever heeft snel op deze jurisprudentie gerea geerd. De jurisprudentie leidde er immers toe dat de fis cale claim die de Nederlandse overheid heeft op het pen sioenkapitaal, mogelijk illusoir wordt; de grote angst van de overheid is dat de situatie van voor 1994 weer ont staat. Toen is een honderdtal directeur-grootaandeel houders naar België geëmigreerd en die kochten vervol gens via een lucratieve route het pensioen in België onbelast af. De wetgever heeft daarom met ingang van 29 juni 2009 in de wet opgenomen dat, wanneer een conserverende aanslag strijdig is met het belastingver drag, niet de waarde in het economisch verkeer belast is, maar de aanspraken en bijdragen ingevolge de pensioen
Voor 1994 emigreerde een honderdtal directeurgrootaandeelhouders naar België en kocht daar via een lucratieve route het pensioen onbelast af
n n n n n
regeling, echter niet verder dan voor zover de aanspra ken en bijdragen tot het loon zijn gerekend. Is de uitke ring op het moment van emigratie al ingegaan, dan wordt het conserverend inkomen beperkt tot maximaal het bedrag van de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak. De vraag is of deze ‘wisseltruc’ van de wetgever door de beugel van de Hoge Raad kan. De staatssecretaris be roept zich op oude jurisprudentie over de fictieve nega tieve persoonlijke verplichtingen onder de Wet IB 1964. Toen heeft de Hoge Raad (7 december 2001, nr. 35231) beslist dat het louter terugnemen van een eerdere fiscale faciliteit geen ‘item of income’ is en dus ook geen inko men in de zin van een belastingverdrag. Het belasting verdrag is in die visie niet van toepassing. Daarmee kon Nederland op basis van de nationale Wet IB heffen. Het conserverende inkomen is voor Nederland van be lang, omdat dit niet-inwoners ervan moet weerhouden om pensioen in het buitenland af te kopen, te belenen etc. De conserverende aanslag hoeft niet te worden be taald als men ten aanzien van het pensioen negen jaar geen fiscaal niet toegestane handeling verricht. De con serverende aanslag heeft dan ook geen feitelijke gevol gen als men het pensioen regulier in termijnen geniet. Extra slot op de deur, en ook het meest stevige, is de aan sprakelijkheid die de pensioenverzekeraar krijgt opge legd in de Invorderingswet. Verricht de niet-inwoner een niet toegestane handeling én vist de Belastingdienst vervolgens achter het net bij de invordering van de be lastingschuld, dan is de pensioenverzekeraar aansprake lijk voor de conserverende aanslag. Ook als het kapitaal al aan de pensioengerechtigde is uitbetaald. Daarom werken professionele verzekeraars niet mee aan hande lingen met het pensioen, tenzij men de aansprakelijk heid kan overdragen. Voor pensioenen in eigen beheer bestaat deze aansprakelijkheid ook.
Na de emigratie: buitenlandse belastingplicht Zodra iemand geen inwoner van Nederland meer is en pensioenuitkeringen ter zake van een in Nederland ver vulde dienstbetrekking gaat genieten, is hij een buiten lands belastingplichtige. Nederland heeft bij pensioenen alleen heffingsrecht voor zover het pensioen is opge bouwd ter zake van een in Nederland vervulde dienstbe trekking. Het is daarmee niet relevant of het wordt uit betaald door een Nederlandse pensioenverzekeraar. Als bijvoorbeeld een werknemer 40 jaar voor een Neder landse multinational heeft gewerkt, waarvan 10 jaar als expat buiten Nederland, is bij een niet-inwoner 75% van zijn pensioen een Nederlandse bron van inkomen. De overige 25% kan Nederland op grond van de Wet IB niet in de heffing betrekken. De Hoge Raad lijkt uit te gaan van een evenredige toere kening op basis van deelnemingsjaren aan het pensioen. Dat de eerste jaren veelal minder pensioenpremie is be taald dan latere jaren, maakt dat kennelijk niet anders. Een kanttekening hierbij is dat de jurisprudentie van de Hoge Raad ziet op eindloonregelingen. Niet helemaal ze
Overheidspensioen Naast een bepaling in het verdrag over particuliere pensioenen staat in een belastingverdrag altijd ook een bepaling over overheidspensioenen. Dat zijn pensioenen die zijn opgebouwd in een publiekrechtelijke dienstbetrekking. De heffing in belastingverdragen is met uitzondering van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk uit 2008, toegewezen aan de staat waarvoor de ambtenaar heeft gewerkt. De Hoge Raad is van mening dat een eenmaal opgebouwd overheidspensioen, een overheidspensioen blijft, ook als het overheidspensioenkapitaal na een waardeoverdracht is ingebracht in een particuliere pensioenregeling; voor de diensttijd als ambtenaar is dan sprake van een overheidspensioen, voor het andere deel van een particulier pensioen. Dat zal meestal leiden tot een gesplitste heffing in het woonland en de bronstaat.
ker is of hij een dergelijke toerekening ook juist acht bij bijvoorbeeld middelloon- of beschikbarepremieregelin gen. De Hoge Raad maakte de keuze vooral om prakti sche toerekeningsproblemen te voorkomen. Bij andere pensioenregelingen dan eindloonregelingen doen die praktische toerekeningsproblemen zich echter ook voor.
Na de emigratie: verdragstoepassing Als de pensionado inwoner is geworden van een ander land en er is sprake van buitenlandse belastingplicht, moet worden getoetst of met het nieuwe woonland een belastingverdrag is gesloten. Is daarmee geen belasting verdrag gesloten, dan belast Nederland het pensioen zo als hiervoor is beschreven bij de buitenlandse belasting plicht. Als daarbij sprake is van een vorm van dubbele belastingheffing omdat het woonland ook belasting heft over het pensioen, zal Nederland niet terugtreden. In het woonland moet dan voor een oplossing worden ge zorgd. Het is niet uitgesloten dat uiteindelijk toch sprake is van dubbele heffing. Als met het woonland wel een belastingverdrag is geslo ten, kan theoretisch geen sprake zijn van een dubbele heffing. Immers, het verdrag beoogt dubbele heffing te vermijden. Zou feitelijk wel sprake zijn van enige vorm van dubbele belastingheffing, dan kan een onderlinge overlegprocedure tussen de twee verdragslanden uit komst bieden. Deze procedure moet worden opgestart bij de bevoegde autoriteit in het woonland. Het belastingverdrag wijst dus de belastingheffing toe aan het woonland, dan wel aan het bronland Nederland. Hierna ga ik nader in op de verdragstoepassing van parti culiere pensioenen. Ik richt me daarbij op de periodieke pensioentermijnen; de afkoop van pensioenen stip ik slechts zijdelings aan. Ik doe dit alles in een chronolo gisch volgorde, om te laten zien hoe het pensioenartikel de afgelopen decennia is geëvolueerd.
OESO-modelverdrag (Frankrijk, Spanje) Het artikel in het OESO-modelverdrag voor pensioenen is één zin: ‘Subject to the provisions of paragraph 1 of ar
april 2015 | nummer 2 | Het Register
37
Pensioen en buitenland
n n n n n
Als met het woonland wel een belastingverdrag is gesloten, kan theoretisch geen sprake zijn van een dubbele heffing ticle 19, pensions and other similar remunerations paid to a resident of a Contracting State in consideration of past employment shall be taxable only in that State’. Voor particuliere pensioenen geldt dus een eenvoudig toepasbare woonstaatheffing. Het artikel stelt dat sprake moet zijn van ‘past employment’, pensioenen van zelf standigen vallen dan dus niet onder deze bepaling. Het verdrag zelf bevat geen definitie van pensioen. Het be grip pensioen moet dan worden uitgelegd volgens de de finitie die de Nederlandse nationale wetgeving kent. Dat is een zeer ruime, zoals neergelegd in art. 1.7, tweede lid Wet IB 2001. Overheidspensioenen zijn door de verwijzing naar art. 19 uitgezonderd van deze bepaling. Het artikel ziet ver der ook op beloningen die geen pensioen zijn, door de verwijzing naar ‘other similar remunerations’ (soortge lijke beloningen). De Hoge Raad heeft gesteld dat sprake
38
Het Register | april 2015 | nummer 2
is van een soortgelijke beloning als de uitkering in over wegende mate erop is afgestemd en ertoe strekt, al dan niet in aanvulling op wettelijke of op andere wijze ge troffen voorzieningen, te voorzien in de behoefte aan le vensonderhoud vanaf de datum van beëindiging van de dienstbetrekking tot het bereiken van de pensioenge rechtigde leeftijd. Daarmee kunnen ook ontslaguitke ringen, gouden handdrukstamrechten, afkoopsommen etc. onder het pensioenartikel vallen, mits aan de defini tie van de Hoge Raad is voldaan. Bij art. 18 OESO-modelverdrag hoort een uitgebreid commentaar. Dit commentaar is echter vooral belang wekkend voor verdragsonderhandelaars en geeft aan dat er vele verschillende pensioensystemen zijn en dat het zinvol is om in belastingverdragen maatwerk te leveren. In het commentaar worden daartoe suggesties gedaan. Dat verklaart ook waarom veel verdragen verschillen. De tekst van het OESO-modelverdrag is jarenlang door Nederland gehanteerd en daarom vooral terug te vinden in oudere verdragen, zoals de belastingverdragen met Spanje (1971), Frankrijk (1973) en het tot 1 januari 2013 van belang zijnde verdrag met België 1970. Het belas tingverdrag met Italië stamt uit 1990 en daarin is een af koopbepaling opgenomen die de heffing toewijst aan het bronland. Dat was niet helemaal toevallig, want het Ne derlands Standaard Verdrag uit 1987 kende ook een be paling voor afkoopsommen.
n n n n n
Reactie op Belgiëroute (België, Portugal) Na het Nederlands Standaard Verdrag 1987 is op 2 okto ber 1996, nr. IFZ96/741 het fiscale verdragsbeleid nog in de Tweede Kamer besproken. Pensioenen waren toen geen item. Wel was toen net de Wet Brede Herwaarde ring II per 1 januari 1995 in werking getreden. Deze in troduceerde de al gememoreerde conserverende aanslag voor pensioenen, in reactie op de al genoemde onbelaste afkoop in België en de Nederlandse Antillen door een aantal directeur-grootaandeelhouders (de zogenoemde Belgiëroute). Het parlement wilde die route een halt toeroepen. De nieuwe aanpak kwam het eerst naar vo ren in het verdrag met Portugal 1999 en het verdrag met België 2001. Dit laatste verdrag licht ik hieronder toe. Verdrag met België 2001 In het verdrag met België is duidelijk terug te vinden dat de inzet bij belastingverdragen aangaande pensioenen is verschoven. Nederland onderschreef nog dat het hef fingsrecht over pensioenen als hoofdregel toekomt aan het woonland. Het vond echter wel dat de termijnen al tijd ergens belast moesten zijn tegen een ‘redelijk’ tarief. In verdragen die zijn gesloten rond de millenniumwisse ling, is dit terug te zien in het tweede lid van art. 18. Daarin is opgenomen dat de heffing toch toekomt aan het bronland als aan een drietal voorwaarden is voldaan; in het verdrag met België 2001 zijn dat: 1. Nederland moet ter zake van de opbouw van het pen sioen fiscale faciliteiten hebben verleend. Dus de aan spraken moeten zijn vrijgesteld en de werknemers premie was aftrekbaar; 2. België belast de termijnen niet tegen het aldaar alge meen van toepassing zijnde belastingtarief voor in komsten verkregen uit niet-zelfstandige beroepen, dan wel betrekt het brutobedrag van het pensioen voor minder dan 90% in de belastingheffing; 3. het totaalbedrag van de pensioentermijnen – met lijf rentetermijnen en socialezekerheidsuitkeringen – die voldoen aan voorwaarde 1 én 2, moet hoger zijn dan € 25.000. Qua bedoeling een heldere bepaling. In de dagelijkse praktijk bleek de bepaling echter verre van eenvoudig. Immers, hoe belast België Nederlandse oudedagsvoor zieningen en hoe belast Nederland Belgische oudedags voorzieningen? In par. 5 van art. 18 was geregeld dat de autoriteiten dit nader zouden regelen. Nederland en Bel gië zegden beide een overzicht toe. Kennelijk is het voor Nederland moeilijk om een overzicht te maken van de wijze waarop het Belgische oudedagsvoorzieningen be last. Een overzicht heeft Nederland tot op heden dan ook nog niet op de mat gelegd. België deed het beter en bracht op 28 april 2004 een circulaire uit van 43 bladzij den (!) over de wijze waarop het Nederlandse oudedags voorzieningen in de heffing betrekt. Het pensioenartikel in het verdrag met België beslaat overigens 1,5 bladzijde tekst. Naast de regeling voor pen sioenen bevat het nog bepalingen over afkoopsommen, socialezekerheidsuitkeringen, lijfrenten en alimentatie-
In het verdrag met België is duidelijk terug te vinden dat de inzet bij belastingverdragen aangaande pensioenen is verschoven
uitkeringen. De verdragsbepaling heeft een theoretisch mooie doelstelling, maar is erg ingewikkeld. Dat bevor dert de duidelijkheid en uitvoerbaarheid bepaald niet.
Fiscaal verdragsbeleid 2011 In 2011 is het fiscaal verdragsbeleid geactualiseerd, met aandacht voor tweedepijlerpensioenen. In de notitie is opgenomen dat Nederland bij verdragsonderhandelin gen streeft naar een bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen. Er is dan geen onderscheid meer tussen particuliere en overheidspensioenen. Als een volledige bronstaatheffing voor particuliere pensi oenen niet haalbaar blijkt, streeft Nederland als alterna tief naar een beperkt heffingsrecht voor de bronstaat tot een vooraf vastgesteld maximumpercentage. De inzet bij verdragsonderhandelingen is hiermee dus gewijzigd in 2011. Het parlement had een sterke voor keur voor deze bronstaatbenadering. Deze politieke wens brengt de politiek al snel in een spagaatpositie en wel bij het nieuwe belastingverdrag met Duitsland.
Verdrag met Duitsland 2012 In het belastingverdrag met Duitsland, dat waarschijn lijk per 1 januari 2016 in werking treedt, zijn de uit gangspunten van het fiscale verdragsbeleid 2011 niet echt te herkennen. De onderhandelingen voor dit ver drag liepen ook al zeer geruime tijd voor de publicatie van het nieuwe verdragsbeleid. In het nieuwe verdrag is kortweg de hoofdregel dat het woonland heffingsrecht heeft, maar dat, wanneer het totaal van de uitkeringen – pensioen, socialezekerheidsuitkering en lijfrenten – gro ter is dan € 15.000, het heffingsrecht toekomt aan het bronland. Het woonland moet dan een voorkoming van dubbele belasting verlenen.
Omdat de Duitse heffing over pensioenen veel lager is dan de Nederlandse, heeft de nieuwe regeling financieel grote gevolgen voor bestaande gevallen april 2015 | nummer 2 | Het Register
39
Pensioen en buitenland
n n n n n
Er is dus gekozen voor een bronlandheffing. Maar om de administratieve lasten te beperken voor lagere inko mens en personen die in het bronland een kleine dienst betrekking hebben gehad, is de grens van € 15.000 euro. Deze grens voorkomt dat voor relatief lage bedragen in zowel het bronland als het woonland jaarlijks aangifte moet worden gedaan. Omdat de Duitse heffing over pensioenen veel lager is dan de Nederlandse, heeft de nieuwe regeling financieel grote gevolgen voor bestaande gevallen. De lage Duitse heffing verschuift in veel gevallen naar de hogere hef fing in Nederland. Vandaar de spagaat van de Nederland se politiek. Accepteer je dat voor bestaande gevallen de veel lagere heffing in Duitsland in stand blijft, terwijl Nederland fiscale faciliteiten heeft verleend en de (bron staat)heffing in Nederland aanzienlijk hoger is? De poli tiek heeft gekozen voor een eenzijdige, in de nationale wet opgenomen zesjarige overgangsregeling voor inwo ners van Duitsland met een pensioen uit Nederland. Na die zes jaar moeten ook bestaande gevallen over naar de bronlandheffing.
Conclusie In deze bijdrage heb ik de verdragstoepassing over pensi oen in een chronologische lijn proberen te zetten. Con clusie is dat de wens van het parlement om te komen tot een bronlandheffing in vrijwel geen enkel verdrag met een land waarnaar Nederlandse pensionado’s plegen te emigreren, is terug te vinden. In enkele verdragen is wel een bronlandheffing terug te vinden, maar dat is dan veelal met landen die pensioenen feitelijk niet of nau welijks belasten, zoals Zuid-Afrika en China. Er loopt een aantal onderhandelingen over verdragen waarbij het pensioenartikel een belangrijk item is, zoals met Spanje en België. Weer zullen moeilijke keuzes moeten worden gemaakt. Op maat gemaakte, ingewik kelde bepalingen, al dan niet met overgangsregelingen, of toch kiezen voor eenvoud, die grover uitpakt. We zul len zien. <<<
rbdag_register.pdf 1 24-3-2015 16:26:10
Belastingadviseur: een vak met toekomst Ochtend: ALV
Vrijdag 12 juni 2015
C
M
Y
Programma
CM
MY
Middag: Plenaire opening Diverse ‘toekomstgerichte’ workshops Plenaire afsluiting met advocaat Wim Anker (Anker & Anker Strafrechtadvocaten)
NBC Nieuwegein
CY
CMY
K
Sponsoren
Aanmelden & volledig programma
rbdag.nl
Datum & Locatie
verder in fiscale kennis
40
Het Register | april 2015 | nummer 2
HET
Verenigingsnieuws Ledenservice
Het verenigingsgevoel van het RB Als zoon van een FB-lid van het eerste uur is niet alleen het fiscale vak mij met de paplepel ingegoten, maar ook het onderdeel zijn van een beroepsvereniging is voor mij een vanzelfsprekendheid. Vanaf de opleiding heb ik een sterke betrokkenheid met de vereniging gevoeld, eerst als lid, later als secretaris van een studiekring en sinds vier jaar als RB bestuurslid. Het bestuur heeft kunnen vaststellen dat deze betrokkenheid gelukkig geldt voor vele leden van onze vereniging. Ook gezien de hoge opkomst bij diverse bijeenkomsten zoals de RB-dag en de LSB’s, de regionale studiekringen en de actieve houding van de leden, kan de conclusie worden getrokken dat het RB als vereniging leeft! Het woord vereniging zegt het eigenlijk al. Een vereniging is een groep mensen die een bepaald gemeenschappelijk doel nastreeft.
Het is wel duidelijk dat dit gemeenschappelijke doel met bijvoorbeeld fiscale opleidingen en belangenbehartiging te maken heeft, maar het bestuur heeft zich gerealiseerd dat het goed is om meer te weten over de wensen en verwachtingen van de leden. De wereld verandert en het werkveld van de fiscaal adviseur al helemaal. De toenemende automatisering bijvoorbeeld doet de vraag opkomen wat de positie van de belastingadviseur over een paar jaar zal zijn en welke rol het RB daarbij heeft. En daar zijn we mee aan de slag gegaan. Daartoe zijn vijf RB kernwaarden gedefinieerd, namelijk permanente educatie, opleiding, belangenbehartiging, ondersteuning en kwaliteit. Wij hebben in het najaar van 2014 aan de hand van deze kernwaarden diverse klankbordsessies georganiseerd, waarbij het bestuur en het bureau met een aantal RB-leden in een prettige sfeer een open discussie heeft gevoerd over de invulling hiervan. De conclusie luidt dat men in het algemeen tevreden is over de rol van het RB als beroepsorganisatie, maar dat met name van het RB verwacht wordt dat er een nog actievere en wellicht wat, laat ik zeggen, brutalere houding wordt ingenomen.
Het RB moet sterker worden geprofileerd als merk, vooral voor de mkb-markt, maar ook in het beroepsonderwijs (hbo en universiteiten) moet de bekendheid en de status worden uitgebreid. Daarnaast zou ook meer aandacht moeten worden besteed aan vaardigheden en thema’s als ethiek en integriteit. Ook zijn aanbevelingen op het gebied van ondersteuning, lobby en inkoop gedaan. Uiteraard is e-learning een belangrijk thema. Ten slotte, en zo kom ik weer op het verenigingsgevoel, moet volgens de deelnemers aan het klankbordoverleg het wij-gevoel weer worden versterkt. Wij zijn zoals u weet op dit moment bezig met de afronding van het strategisch plan voor de periode tot en met 2018, waarin de strategie van het RB wordt vastgelegd. Onze vereniging heeft een bestuur en een bureau met gedreven medewerkers. Maar de bijdrage en het enthousiasme van de leden is onlosmakelijk verbonden met het succes van het RB. Mogen wij op uw bijdrage blijven rekenen? Yvo Burkink bestuurslid Register Belastingadviseurs
PE-controle 2014 Op 31 januari zijn de online PE-dossiers gesloten. De meeste leden hebben in februari een brief ontvangen inzake het PE-resultaat 2014. Leden die zijn geselecteerd voor de verdiepte controle ontvangen hun PE-resultaat na afronding van deze controle.
Zelf registreren Onderstaande activiteiten dient u zelf in PE-online te registreren (via ‘PE-activiteiten toevoegen’). Bewaart u de stukken die u moet kunnen aantonen bij een eventuele verdiepte controle. Activiteiten
Aan kunnen tonen bij verdiepte controle
De (externe) cursusorganisatoren verwerken hun presentielijsten zelf in PE-online. Hierdoor wordt uw online PE-dossier het gehele jaar grotendeels voortdurend bijgewerkt.
Bijeenkomsten van Belastingdienst en/of NBA
Bewijs van deelname (zelf opvragen bij organisatie)
Intern fiscaal vaktechnisch overleg
Welke cursussen worden automatisch in uw persoonlijk dossier verwerkt?
Notulen en aanwezigheidsregistratie
Docentschap
Verklaring van het opleidings instituut
Schrijven van fiscaal artikel
Kopie van het artikel
Registratie PE-punten in PE-online
– Alle RB-bijeenkomsten (PE, LSB, Kring, Praktijkbijeenkomst Bureau Vaktechniek, ALV, RB-dag, Nieuwjaarsbijeenkomst). – Door het RB geaccrediteerde bijeenkomsten van externe organisaties (zie cursuslijst persoonlijk online dossier). Controleert u regelmatig of de door u behaalde PE-punten correct in uw PE-dossier zijn opgenomen? Van bovenstaande bijeenkomsten hoeft u geen ‘bewijs van deelname’ te overleggen bij een eventuele verdiepte controle.
In het PE-reglement van het RB treft u meer informatie aan over de voorwaarden van puntentoekenning. *Aspirant-leden en buitengewone leden zijn vrijgesteld van het behalen van PE-punten.
april 2015 | nummer 2 | Het Register
41
HET
Verenigingsnieuws Vakinformatie
Rondetafelgesprek belastingherziening
Nieuwe specialistengroepen: loon
Op 25 maart 2015 heeft het RB het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de aangekondigde belastingherziening bijgewoond. De leden van de vaste commissie voor Financiën en de genodigden (waaronder Willem Vermeend, Peter Kavelaars en Edwin Heithuis) hebben gesproken over uiteenlopende ideeën voor de belastingherziening. Diverse sprekers gaven aan, dat de lasten op arbeid in ieder geval moeten worden verlaagd. Over het idee om deze lastenverlaging te financieren door hogere lasten op consumptie (btw) waren de genodigden zeer kritisch. Verder is meerdere malen aangegeven dat het systeem van de toeslagen moet worden vereenvoudigd of afgeschaft en de vermogensrendementsheffing (box 3) kritisch moet worden beoordeeld. Alle sprekers waren het er over eens dat het nieuwe belastingstelsel een vereenvoudiging moet opleveren. Van verschillende kanten is de opmerking geplaatst dat een ingrijpende belastingherziening zo’n drie jaar aan voorbereiding nodig heeft. Dat neemt niet weg dat al een aanvang kan worden gemaakt met een aantal kleinere aanpassingen.
De afgelopen jaren hebben diverse RB-leden zich gespecialiseerd op een bepaald vakgebied. Inmiddels ondersteunt het RB ook een ‘specialistengroep loonheffingen’ en een ‘specialistengroep toekomstvoorzieningen’. Op het RB Ledennet is een lijst geplaatst met de deelnemers aan deze specialistengroepen zodat RB-leden specialisten op deze gebieden kunnen vinden. De specialistengroepen overleggen tevens periodiek over actuele zaken die van belang kunnen zijn binnen het mkb en dragen ook bij aan bijvoorbeeld commentaren van de Commissie Wetsvoorstellen.
heffingen en toekomstvoorzieningen
Terugblik forumbijeenkomst voorjaar 2015 Op zaterdag 7 maart 2015 vond weer een forumbijeenkomst plaats in Hotel Van der Valk in Vianen. Tijdens deze middag konden aanwezige RB-leden praktijkvragen stellen aan fiscalisten van Bureau Vaktechniek en ervaringen delen met andere RB-leden. Gezien de ruim 250 aanwezigen,
de constructieve sfeer en de ontvangen reacties kunnen wij terugkijken op een geslaagde en waardevolle middag. In het najaar wordt wederom een forumbijeenkomst georganiseerd. Uiteraard informeren wij u tijdig over de exacte datum, locatie en aanmelding.
Vertegenwoordiging RB bij de CFE Zoals u leest in het artikel op pagina 32 is het RB nauw betrokken bij de CFE (Confédération Fiscale Européenne). Eind maart hebben afgevaardigden van het RB diverse bijeenkomsten van de CFE bijgewoond.
Professional Affairs Committee De Professionel Affairs Committee (PAC) spreekt vooral over de ontwikkelingen van het vak van fiscaal adviseur. Tijdens de laatste bijeenkomst van de PAC is vooral gesproken over de aankomende Europese wet- en regelgeving met het doel om belastingontwijking en -ontduiking te voorkomen. Al in 2015 wordt de implementatie van deze regelgeving verwacht, de vermoedelijke ingangsdatum is 1 januari 2016. De regelgeving ziet op grensoverschrijdende rulings. De deelnemers aan de PAC zien dat de voorgestelde regelgeving nog onvoldoende helder is, maar dat het tempo van implementatie hoog is. Daarmee is er ook nog geen scherp beeld op de daadwerkelijke gevolgen voor de belastingadviseur vanwege deze regelgeving. Zodra daar helderheid over is, wordt hierover gecommuniceerd.
General Assembly De General Assembly (GA) is de algemene ledenvergadering van de CFE. Bij de bijeenkomst van de GA is positief gestemd over de toelating van Portugese en Oekraïense vertegenwoordigers van fiscaal
42
Het Register | april 2015 | nummer 2
adviseurs tot de CFE. Tevens is er een update gegeven van de uitgevoerde activiteiten van diverse onderdelen van de CFE op het gebied van Europese belangenbehartiging en werkgroepen die zich bezig houden met de ontwikkelingen van het beroep van fiscaal adviseur.
Fiscal Committees Tijdens de bijeenkomst van het Direct Tax Sub-Committee is met afgevaardigden van organisaties van andere EU-lidstaten gesproken over het plan van de Europese Commissie om landen te verplichten om informatie over afgegeven rulings uit te wisselen. Aan de orde kwam ook het mogelijk nieuwe voorstel voor een CCCTB (Common Consolidated Corporate Tax Base), in feite een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag op Europees niveau voor wat betreft de vennootschapsbelasting. Tijdens de bijeenkomst van het Indirect Tax Sub-Committee is gesproken over het huidige btwsysteem en een nieuw stelsel.
ANTWOORD
VRAAG
Vragen aan Bureau Vaktechniek
Toepassing gebruikelijkloonregeling Een van onze leden stelde onlangs bij de helpdesk van Bureau Vaktechniek de volgende kwestie aan de orde. Het betrof een man die op huwelijkse voorwaarden was gehuwd, waarbij iedere vorm van een huwelijksgemeenschap was uitgesloten (koude uitsluiting). Zijn echtgenote was de enig aandeelhouder van een bv, waarvoor de man diverse werkzaamheden verrichtte. De adviseur twijfelde of de gebruikelijkloonregeling van toepassing was omdat de man vanwege de huwelijkse voorwaarden geen aanmerkelijk belang had. Daarnaast kwam de vraag op hoe de gebruikelijkloonregeling in dat geval moet worden toegepast.
De gebruikelijkloonregeling is opgenomen in artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: LB). Uit de tekst van de regeling volgt dat deze van toepassing is op een werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft. Allereerst kwam de vraag op of de man wel gezien kan worden als werknemer, dit omdat een gezagsverhouding in feite ontbreekt. Artikel 4 onderdeel d LB geeft wat dat betreft uitsluitsel. Daaruit volgt dat de man wel degelijk werknemer is, omdat hij arbeid verricht voor een lichaam waarin zijn partner een aanmerkelijk belang heeft (fictieve dienstbetrekking). Dat er sprake is van een aanmerkelijk belang mag duidelijk zijn, mevrouw houdt immers alle aandelen van de bv. Vervolgens rijst de vraag of het voor de gebruikelijkloonregeling uitmaakt wie een aanmerkelijk belang heeft, de man of de vrouw. Gezien de tekst van artikel 12a LB, doet het niet ter zake of de aandelen door de man dan wel door de vrouw worden gehouden. Ook is het huwelijksgoederenregime niet van belang. Artikel 12a LB schrijft immers sinds 2010 voor dat ook in de situatie dat niet de werk nemer maar de partner een aanmerkelijk belang heeft, de gebruikelijkloonregeling van toepassing is. Uitwerking gebruikelijkloonregeling De gebruikelijkloonregeling is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Sindsdien moet eerst aan de hand van de
hoofdregel worden vastgesteld hoe hoog het gebruikelijk loon in een concreet geval is. Dit is de hoogste van drie ‘variabelen’, te weten: a) 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking; b) het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam of bij een verbonden lichaam; c) € 44.000. Nadat het gebruikelijk loon volgens deze hoofdregel is bepaald, moet de uitkomst worden getoetst aan de tegenbewijsregeling. Als de uitkomst B of C is, kan de werknemer aannemelijk maken dat 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan B of C. In dat geval mag het gebruikelijk loon alsnog worden gesteld op 75% van het loon uit die meest vergelijkbare dienstbetrekking. Daarbij geldt wel een minimum van € 44.000. Als het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan € 44.000, dan is het gebruikelijk loon echter gelijk aan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Wat ook nog van belang is bij het vaststellen van het gebruikelijk loon, is dat de meest vergelijkbare dienstbetrekking niet bij het lichaam zelf of een verbonden lichaam hoeft te worden uitgeoefend. Dit kan iedere dienstbetrekking bij ieder bedrijf zijn. Zowel de inspecteur als de adviseur kunnen dan ook iedere dienstbetrekking aandragen als zijnde de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
Als RB-lid kunt u bij de helpdesk van Bureau Vaktechniek vragen stellen over uw fiscale praktijk. Onze fiscalisten helpen u met name door collegiaal te overleggen, te ‘klankborden’ en eventueel door te verwijzen naar specialisten. U bereikt de helpdesk via het contactformulier op het RB Ledennet.
Mr. A.T. Adjay Pahladsingh RB Bureau Vaktechniek
april 2015 | nummer 2 | Het Register
43
HET
Verenigingsnieuws Model onder de aandacht
Model onder de aandacht:
Akte vennootschap onder firma Register Belastingadviseurs heeft samen met Bol Juristen een databank met juridische modelovereenkomsten ontwikkeld, toegespitst op het privaatrecht. De juridische modellen kunnen door RB-leden worden gebruikt in de fiscale adviespraktijk. In elk nummer van Het Register lichten we een model voor u toe of behandelen we een actualiteit of een voor uw adviespraktijk interessant aspect uit een model.
In de rubriek ‘Model onder de aandacht’ van Het Register van juli 2014 besteedden wij reeds aandacht aan de risico’s verbonden aan een toe- en uittreding tot een vennootschap onder firma. Wij plaatsten in onze bijdrage de kanttekening dat in zowel de rechtspraak als in de literatuur de meningen nog steeds zijn verdeeld over de vraag of een toetredende vennoot aansprakelijk kan worden gesteld voor reeds bestaande verbintenissen van de VOF. De Hoge Raad heeft op 13 maart 20151 eindelijk duidelijk geschept: een toetredend vennoot van een VOF is ook aansprakelijk voor schulden die zijn ontstaan vóór zijn toetreden.
De feiten in deze uitspraak waren de volgende. Op 2 februari 2010 wordt een CV opgericht. Op 17 augustus 2010 treedt een beherend vennoot toe. Sinds de oprichting van de CV zijn er werknemers in dienst. Op 15 september 2010 wordt de CV aangemeld bij het pensioenfonds, maar reageert vervolgens op geen enkel schrijven van het pensioenfonds. Het pen sioenfonds legt uiteindelijk ambtshalve aanslagen op. Als deze onbetaald blijven, verzoekt zij de kantonrechter de beherend vennoot te veroordelen tot betaling van de verschuldigde pensioenpremies.
Toch aansprakelijk als toetredende vennoot voor bestaande schulden, aldus de Hoge Raad De kantonrechter stelt het pensioenfonds in het gelijk en de beherend vennoot gaat in hoger beroep. Een van zijn verweren is dat hij zich persoonlijk niet gehouden acht om premies te betalen over periodes voorafgaand aan zijn toetreden. Het Gerechtshof Amsterdam2 ging niet in op dit pleidooi, omdat de aanmelding bij het pensioenfonds pas op 15 september 2010 had plaatsgevonden en toen was de beherend vennoot al toegetreden, aldus het Hof.
44
1
Hoge Raad, 13 maart 2015, nr. 14/00943 (ECLI:NL:HR:2015:588).
2
Gerechtshof Amsterdam, 26 november 2013, nr. 200.121.211-01 (ECLI:NL:GHAMS:2013:4181).
Het Register | april 2015 | nummer 2
De beherend vennoot gaat in cassatie, maar haalt bij de Hoge Raad ook bakzeil. In rechtsoverweging 3.4.3 overweegt de Hoge Raad het volgende: “(…) Art. 18 Wetboek van Koophandel (WvK), dat ingevolge art. 19 lid 2 WvK eveneens van toepassing is op de beherend vennoten van een commanditaire vennootschap, bepaalt voor de vennootschap onder firma dat elk der vennoten hoofdelijk verbonden is “wegens de verbintenissen der vennootschap”. Daarin valt geen beperking te lezen tot verbintenissen van de vennootschap die zijn ontstaan nadat een vennoot is toegetreden.” Ten slotte maakt de Hoge Raad nog de overweging dat de wettelijke regeling van de maatschap een andere is dan die van de CV en de VOF. De Hoge Raad overweegt in rechtsoverweging 3.4.7 het volgende: “(…) De vennoten in een maatschap binden immers in beginsel slechts zichzelf; is de gehele maatschap gebonden, dan zijn de vennoten niet hoofdelijk, maar ieder voor een gelijk deel aansprakelijk (art. 7A:1679 en 1681 BW). De in HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290 voor de maatschap geformuleerde regels zijn dus niet bepalend voor het geval waarin het gaat om een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap, waarvan de (beherend) vennoten wél hoofdelijk verbonden zijn.” Met deze overweging lijkt de Hoge Raad uit te spreken dat toetredende vennoten tot een maatschap, in tegenstelling tot vennoten die toetreden tot een CV of VOF, niet aansprakelijk kunnen zijn voor schulden die op het moment van toetreden reeds bestaan. Een gedegen onderzoek naar de (schuld-)positie van de VOF of CV, ruimschoots voor de toetreding is derhalve een must, net zoals duidelijke afspraken over de aansprakelijkheid voor bestaande schulden van de VOF of CV in de akte van toetreding. Zoals wij u reeds adviseerden is een gevraagde vrijwaring, hoewel deze slechts interne werking heeft, absoluut geen overbodige luxe! U vindt de juridische modellenbank op RB Ledennet. Bij korte vragen over het gebruik van of behoefte aan uitleg over de juridische modellen kunt u gratis gebruikmaken van de Juridische Helpdesk van Bol Juristen. Zij zijn bereikbaar per e-mail via
[email protected] of telefonisch op 088-1211211.
Permanente Educatie
PE- Tip
!
Werk aan uw vaardigheden! Het vak van belastingadviseur verandert. Waar een belasting adviseur vroeger nog veel tijd kwijt was met invoerwerk, wordt dat steeds meer geautomatiseerd door koppeling van allerlei systemen. Daar staat tegenover dat de klant steeds meer vraagt, de klant wil duidelijkheid en uitleg. Dit vraagt om andere competenties van een belastingadviseur. Kennis alleen is niet meer genoeg, u moet weten hoe u deze kennis optimaal kunt inzetten. Tijdens de verschillende klankbordsessies die we als RB eind 2014 hebben gehouden, heeft u ons gevraagd om meer aandacht te besteden aan vaardigheden in het PE-programma. Een greep uit de mogelijkheden voor dit jaar:
Vaardigheidscursussen voorjaar 2015 • Social media • Mindmappen • Praktisch procederen
Vaardigheidscursussen najaar 2015 • Strategische heroriëntatie • Snellezen • Doelgericht en effectief communiceren • Klantportfolio management • Adviesvaardigheden Is de cursus van uw voorkeur vol? Schrijf u dan alsnog in, zodat u op de reservelijst komt te staan. Bij genoeg aanmeldingen organiseren wij namelijk een extra bijeenkomst.
Beroepsvaardigheidsprogramma Wilt u gericht werken aan uw vaardigheden en voldoet u aan de gevraagde vooropleiding? RB Opleidingen biedt u tevens de mogelijkheid om het ‘Beroepsvaardigheidsprogramma’ te volgen. U werkt onder andere aan uw adviesvaardigheden, maar ook overtuigend presenteren en constructief omgaan met conflicten staan op het programma. Na deze praktijkgerichte hbo-opleiding ontvangt u de Verklaring van Vakbekwaamheid en heeft u de vaardigheden in huis die essentieel zijn voor het beroep van belastingadviseur. Aan dit intensieve programma zijn twintig algemene en tien fiscale PE-punten toegekend. Meer informatie vindt u op rbopleidingen.nl.
Digitale syllabus PE-cursus Bij nagenoeg al onze PE-cursussen ontvangt u een syllabus. U gebruikt de syllabus ter voorbereiding op de cursus maar veelal ook als naslagwerk na afloop. Door de verdergaande digitalisering is de vraag naar een digitale syllabus steeds sterker geworden. Met ingang van heden ontvangt u, voor het merendeel van onze cursussen, de syllabus daarom digitaal. Voordelen digitaal lezen: • U leest gemakkelijk en snel op uw desktop, tablet of e-reader • Aantekeningen brengt u digitaal aan in de cursustekst • U slaat de syllabus eenvoudig op als naslagwerk • U draagt bij aan een beter milieu door minder te printen Leest u liever vanaf papier? • In de inhoudsopgave vindt u een onderscheid in ‘te behandelen lesstof’ en ‘naslagwerk’ • U bepaalt wat u print, in de regel is het aantal te printen pagina’s beperkt (max. ± 30 pag.) • Tip: print (indien mogelijk) dubbelzijdig
Downloaden digitale syllabus Twee weken voor aanvang van uw cursus, ontvangt u een bevestiging van uw inschrijving. In dit bericht staat tevens een ‘link’ opgenomen naar de digitale syllabus. Door op de link te klikken, krijgt u de mogelijkheid om het bestand te downloaden.
E-mailadres U ontvangt de bevestiging van uw inschrijving mét downloadlink op uw e-mailadres dat bij ons bekend is als ‘privé’. Wilt u dit mailadres aanpassen? Dit kan op ‘Mijn RB’ onder ‘Mijn gegevens’.
Kijk voor het volledige cursusaanbod op rb.nl/permanente-educatie. Log in op het RB Ledennet om u snel en eenvoudig in te schrijven op de cursus van uw voorkeur.
april 2015 | nummer 2 | Het Register
45
HET
nieuw
Verenigingsnieuws
g
Permanente Educatie
Maak vrijblijvend kennis met Tax Talks Works Tax Talks Works i s een maandelijks online videoprogramma van 1 tot 1,5 uur, waarin onder leiding van een presentator een aantal specialisten actuele fiscale onderwerpen bespreken. De ontwikkelingen worden waar mogelijk van praktijkvoorbeelden en tips voorzien.
Voor de Register Belastingadviseur
Register Belastingadviseurs (RB) en Licent Academy hebben de handen ineengeslagen om Tax Talks Works naadloos aan te laten sluiten op de dagelijkse praktijk van de Register Belastingadviseur. Op deze wijze bieden wij u de mogelijkheid uw vakkennis plaats- en tijdonafhankelijk te onderhouden. Daarnaast onderzoeken we ook de mogelijkheden voor e-learning binnen het eigen PE-aanbod. Bureau Vaktechniek is nauw betrokken bij de samenanaf 2015 stelling geeft RB Opleidingen bij elke van het programma en levert sprekers en onderwerpen n eenvoudig cursus die pastvan bijLicent uw Academy, dat eindverantaan de bij het redactieteam woordelijk is voor de programmering.
kijken, zodat u zelf beslist waar en op welk moment het u gelegen komt. Aan de uitzendingen worden PE-punten toegekend, per uitzending verdient u 1,5 PE-punt.
Kijk twee uitzendingen gratis Als RB-lid kunt u vrijblijvend kennismaken met Tax Talks Works door twee uitzendingen gratis te bekijken. Na afloop van deze uitzendingen ontvangt u een aanbod met ledenkorting. U betaalt € 395 voor 8 uitzendingen in plaats van de reguliere € 595. Het abonnement gaat u aan met Licent Academy. U vindt deze exclusieve ledenaanbieding terug op het RB Ledennet onder ‘Ledeninformatie’. Hier vindt u ook de link om u aan te melden.
Live en on demand Met een abonnement op Tax Talks Works kunt u de uitzendingen live bekijken, waarbij u de mogelijkheid heeft om tijdens de uitzending vragen te stellen. De uitzending is ook online terug te
mbitie.
PE-brochure najaar 2015 Als u dit leest wordt de laatste hand gelegd aan het gereedmaken van de nieuwe PE-brochure met zowel vertrouwde als nieuwe fiscale cursussen die u in het najaar kunt volgen. Zoals u ook bij de ‘PE-Tip’ kunt lezen, bieden we dit najaar meer cursussen aan die gericht zijn op het verbeteren en/of onderhouden van uw vaardigheden. Alle cursussen worden gegeven door ervaren docenten. Het cursusprogramma wordt samengesteld op basis van ideeën aangereikt door onze leden alsmede door professionals uit het werkveld. Heeft u tips of suggesties voor toekomstig cursusaanbod? Laat het ons weten via
[email protected].
Vind eenvoudig de cursus die past bij uw ervaring en ambitie Bedoeld voor Aangiftemedewerker Gevorderd aangiftemedewerker Beginnend belastingadviseur Gevorderd belastingadviseur
Ook in het programma voor dit najaar ziet u bij iedere cursus staan voor wie deze met name bedoeld is. Dit wordt uitgelicht door de pijl, de afwijkende kleur en de vetgedrukte weergave. In totaal zijn er vier functionele differentiaties opgenomen, zo vindt u snel en eenvoudig de cursus die bij u past. U ontvangt de PE-brochure najaar 2015, samen met de brochure Fiscale opleidingen 2015 – 2016, uiterlijk begin juni bij u thuis. Vanaf medio mei is het nieuwe cursusaanbod al te vinden op onze site. Kijk op rb.nl/permanente-educatie, log in op het RB Ledennet en meld u aan voor de cursus van uw voorkeur.
46
Het Register | april 2015 | nummer 2 08-04-15 13:37
PE uitgelicht RB-Zomer PE Inmiddels een begrip in het PE-programma van RB Opleidingen: de RB-Zomer PE. In een aangename omgeving frist u in twee dagen uw kennis op. U gaat samen met uw collega-adviseurs intensief aan de slag met diverse fiscale actuele onderwerpen, vertaald naar uw dagelijkse praktijk. Na afloop kunt u uw klanten actueel adviseren en bijstaan. Tijdens het afwisselende programma werken we met ervaren en inspirerende docenten. Als bijdrage aan een informele sfeer is gekozen voor de fraaie locatie Hotel Van der Valk Harderwijk, gelegen op de Veluwe. Uiteraard is er voldoende gelegenheid om met collega’s en de docenten te netwerken en van gedachten te wisselen over de laatste ontwikkelingen in het vak van de belastingadviseur.
RB-Zomer PE: 18 en 19 juni 2015
Voordelen • Fiscale actualiteit vertaald naar de mkb-praktijk • Informele setting • Inclusief overnachting • Behalen van 20 PE-punten
Thema Het thema van de komende RB-Zomer PE is ‘Estate planning’. De volgende onderwerpen worden o.a. behandeld: • Huwelijksvermogensrecht • Samenlevingsvormen • Erfrecht • Schenken • Bedrijfsopvolging • Integratie
Data De lesdagen vinden plaats op donderdag 18 juni en vrijdag 19 juni, de lestijden zijn als volgt: 18 juni: 09:30 - 21:00 uur 19 juni: 09.00 - 17.00 uur
Docenten • prof. dr. B.M.E.M. Schols of prof. dr. F.W.J.M. Schols • mr. R.J. Bruggink RB • mr. dr. E.R. Helder • drs. P.A. Schut FFP RB • mr. J.F.H. van den Belt
Meer weten? Heeft u interesse in de RB-Zomer PE? Ga naar het RB Ledennet, zoek de betreffende cursuspagina op in het cursusaanbod en schrijf u online in. Voor vragen neemt u contact op met de afdeling PE via
[email protected] of bel (0345) 54 70 30.
“De twee dagen zijn weliswaar intensief, maar o zo leerzaam.”
Kijk voor meer informatie of het volledige cursusaanbod op rb.nl/permanente educatie. Log in op het RB Ledennet om u snel en eenvoudig in te schrijven op de cursus van uw voorkeur.
april 2015 | nummer 2 | Het Register
47
HET
Verenigingsnieuws Opleidingen
Geslaagden RB Opleidingen heeft een unieke samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen, exclusief voor RB-leden. De volgende leden zijn geslaagd voor hun Master Fiscaal Recht: mevrouw mr. E.M. Melenhorst AA RB, de heer mr. I. Steert MB RB, mevrouw mr. M.A.M. de Heij AA RB en mevrouw mr. E.J.M. Bond RB. Van harte gefeliciteerd en veel succes bij uw beroepsuitoefening.
Opleidingen voorjaar 2015 In maart zijn twee nieuwe groepen gestart met hun studie tot allround fiscalist. De opleiding Register Belastingconsulent is gestart met 23 studenten en daarnaast zijn 29 studenten gestart met de opleiding Register Belastingadviseur. Wij wensen alle studenten veel succes en plezier tijdens hun studie.
Informatiebijeenkomst RB Opleidingen
Nieuwe brochure opleidingen Uiterlijk begin juni ontvangt u de nieuwe opleidingsgids fiscale opleidingen 2015 – 2016. In het kader onderaan deze pagina maakt u alvast kort kennis met onze opleidingen dit dit najaar gepland staan. In de nieuwe brochure vertellen zes studenten/ RB-leden hun ervaringen over de verschillende opleidingen. Daarnaast laten Christiaan Mulder, Hans Petra, Henk Oostdam en Maartje Mathijsen u kennismaken met hun beroepspraktijk. Laat u inspireren door alle verhalen en kies de opleiding die past bij uw ervaring en ambitie.
Wilt u dit jaar verder studeren maar weet u nog niet welke (vervolg)studie bij u past? Kom dan naar de informatieavond van RB Opleidingen op donderdag 4 juni 2015. Tijdens deze avond kunt u kennismaken met al onze opleidingen en is er ruimte om uw vragen te stellen. Er zijn twee sprekers deze avond: Jasmijn Schipper-van Veeren (hoofd RB Opleidingen) en Peter Goossens (fiscalist Bureau Vaktechniek). De avond wordt gehouden in Zalencentrum Aristo te Utrecht. Meer informatie ontvangt u later per RB-Nieuwsflits of vindt u op rbopleidingen.nl. Ook niet-leden zijn van harte welkom, dus deelt u deze informatie gerust binnen uw netwerk.
Opleidingen najaar 2015 Een korte kennismaking met onze opleidingen die dit najaar weer van start* gaan:
Register Belastingconsulent, een goede start
Schakelprogramma Master Belastingadviseur
U krijgt een brede basis om zowel de particulier als de mkbondernemer fiscaal te adviseren en de aangiftes te verzorgen; zowel bij een belastingadvieskantoor als zelfstandige.
De ideale opleiding als u wilt doorstromen naar de enige geaccrediteerde fiscale hbo-master van Nederland.
Register Belastingadviseur, een goede verdieping
U heeft de ambitie om op hoog niveau te werken als allround fiscale professional. Na afronding van de opleiding mag u de titel MB voeren en bent u de fiscale spin in het web.
U maakt in uw adviezen niet alleen de juiste keuze voor de klant, maar u begeleidt de klant ook bij de uitwerking ervan. U bent na afronding van de opleiding de fiscale vertrouwens persoon van de klant en u kunt ingewikkelde praktijkproblemen oplossen.
AA/RA-Belastingaccountant, een goede combi Kijk verder als AA of RA en breidt uw werkzaamheden uit met kwalitatief hoogstaande fiscale advisering. U denkt mee en adviseert.
AA/RA Register Belastingadviseur, een must?! Uw fiscale kennis is na deze opleiding gelijk aan een Register Belastingadviseur. U bent hierdoor in staat om als fiscaal adviseur voor het midden- en kleinbedrijf op te treden. * opleidingen starten onder voorbehoud van voldoende aanmeldingen
48
Het Register | april 2015 | nummer 2
Master Belastingadviseur, NVAO geaccrediteerd
Beroepsvaardigheidsprogramma, praktijkgericht U bezit de benodigde theoretische kennis maar kunt u deze kennis ook optimaal inzetten? Praktische vaardigheden worden steeds belangrijker om professioneel op te treden voor en naar uw klant.
Master Fiscaal Recht, wetenschappelijke basis U leert te denken vanuit een breder perspectief om op die manier gemakkelijker oplossingen te bedenken voor vragen en problemen die zich in de praktijk voordoen. U wordt opgeleid tot fiscaal jurist en u mag na het behalen van uw mastergraad de titel Master of Laws (LL.M.) voeren.
Mijn RB-cv: AA/RA Register Belastingadviseur RB Opleidingen is de grootste fiscale opleider van Nederland. Jaarlijks zetten honderden studenten hier hun eerste én de vervolgstappen op het fiscale vakgebied. Lees het volledige verhaal van Ruth op rbopleidingen.nl. Als (register) accountant bent u op financieel gebied het eerste aanspreekpunt voor ondernemers. Wilt u uw klanten nog beter van dienst zijn en meer grip krijgen op de fiscale regelgeving? Kies dan voor de opleiding AA/RA-Belastingaccountant of de vervolgstudie AA/RA Register Belastingadviseur. Na afronding van deze opleidingen kunt u over complexe vraagstukken adviseren en daarnaast ook fungeren als spil tussen de diverse partners in het werkveld: de klant, de Belastingdienst en gespecialiseerde collega’s. Beide opleidingen worden verzorgd in opdracht van de NBA.
Alle voordelen op een rij • Als AA of RA bent u de praktijkgerichte fiscale professional voor het mkb • Korte studies die u naast uw werk volgt • Direct meerwaarde in de praktijk • Na afronding van beide opleidingen mag u de titel RB voeren • Perfecte doorstroommogelijkheden
“De combi mkbaccountant en belastingadviseur is bijna een must”
Studiegegevens
Naam: Ruth Sival-Groenveld AA RB Vooropleiding: HEAO AC (Accountancy) Opleiding: AA/RA-Belastingaccountant Geslaagd: september 2011 Vervolgopleiding: AA/RA Register Belastingadviseur Geslaagd: juni 2012 eigenaresse ORG Accountant & Belastingadviseur Werk:
AA/RA-Belastingaccountant Studieduur 9 maanden Niveau hbo Aantal colleges 21 Collegetijden 09.30 – 17.00 of 16.30 – 21.30 uur Aanvang september
Opleidingsaanbod en doorstroommogelijkheden Schakelprogramma
Master Belastingadviseur
Vragen of een vrijblijvend studieadviesgesprek?
Master Belastingadviseur 1 jaar
Bel (0345) 54 70 30 of mail naar
[email protected].
9 maanden
AA/RABelastingaccountant 9 maanden
AA/RARegister Belastingadviseur 9 maanden
Belastingassistent 4-6 maanden
Register Belastingconsulent
Register Belastingadviseur
1,5 jaar
2,5 jaar
AA/RA Register Belastingadviseur Studieduur 9 maanden Niveau hbo Aantal colleges 10 Collegetijden 18.15 – 21.45 uur Aanvang september
Toelatingsprogramma
Master Fiscaal Recht RuG 1 jaar
Master Fiscaal Recht RuG 1 jaar
Beroepsvaardigheidsprogramma rbopleidingen.nl
6 maanden
v.l.n.r. Rebecca, Jolanda, Cilia en Sietla
april 2015 | nummer 2 | Het Register
49
HET
Verenigingsnieuws Boeken
Strik(t) fiscaal?
Succesvol procederen bij de belastingrechter
Auteurs: diversen, onder redactie van dr. J.L. van de Streek en dr. J. van Strien Uitgever: Kluwer ISBN: 9789013120448 Prijs: € 40,75
Auteur: mr. M. Jansen Uitgever: Sdu Uitgevers ISBN: 9789012394161 Prijs: € 28,95
Opstellen aangeboden aan mr. drs. S.A.W.J. Strik
34071 opm LA Strik.indd
S t r i k( t) f iSc a a l?
Over de auteur: Mr. M. Jansen heeft Fiscaal Recht en Nederlands Recht gestudeerd en is als stafjurist werkzaam bij de belastingkam er van de Rechtbank Zeeland-Wes t-Brabant. Voorheen is werkzaam geweest in de hij fiscale procespraktijk bij een gerenommeerd fiscaal advocatenkantoor.
Opstell en aangeb oden aan Mr. drs. S.A.W.J. Strik
FISCALE PRAKTIJKREE KS Tweede herziene druk
Succesvol procederen bij de belastingrechter
9
de belastingrechter
Jansen
S t r ik bu n de l
Praktisch nut 5 Wetenschappelijk niveau 8 Actualiteit 8 Leesbaarheid 8 Presentatie 7 Prijs-kwaliteit-verhouding 5 Bedoeld voor specialist
Succesvol procederen bij
mr. M. Jansen
In Nederland worden vele verschillende belastingen geheven, zowel door de alsmede door provincies, rijksoverheid waterschappen en gemeenten. Iedere burger, of hij nou ondernemer is of particulier, wordt dan ook geconfronte erd met belastingheffing. gevallen vindt belastinghef In veel fing plaats met instemming van de burger. De situatie ook voordoen dat een burger kan zich het niet eens is met belastinghef fing. Dit boek biedt dan uitkomst. Het boek bevat praktische en complete informatie over de wijze kan worden gemaakt tegen waarop bezwaar bijvoorbeeld belastingaan slagen en over de mogelijkheid beroep in te stellen bij de om (onafhankelijke) rechter. Dit boek zal dan ook vooral hulp aan de fiscale professional bieden – belastingadviseurs, accountants en administratieconsulenten die zo nu en dan te maken – krijgt met bezwaar- en beroepsproc edures. Door de laagdrempelige insteek is het boek echter ook goed bruikbaar voor de particulier procedeert tegen bijvoorbeeld die zelf zijn eigen belastingaan slag.
Succesvol procederen bij de belastingrechter
Praktisch nut 8 Wetenschappelijk niveau 6 Actualiteit 8 Leesbaarheid 9 Presentatie 8 Prijs-kwaliteit-verhouding 8 generalist/belastingplichtige Bedoeld voor 22
ISBN 9789012394161
789013 120448
www.sdu.nl
mr. M. Jansen
1
24-03-14 09:18
Procederen is voor de meeste belastingadviseurs geen dageHet boek is een bundel van diverse opstellen, aangeboden lijks werk, laat staan voor de belastingplichtige die zelf een aan mr. drs. S.A.W.J. Strik, ter gelegenheid van zijn afscheid op procedure wenst te voeren. Het boek is dan ook vooral be4 april 2014 als hoofd van het Bureau Vaktechniek van Ernst doeld voor diegenen die weinig procederen en toch beslagen & Young Belastingadviseurs LLP. ten ijs willen komen. Sinds het verschijnen van de vorige druk Het boek bestaat uit 27 hoofdstukken. Ieder hoofdstuk is geis het een en ander gewijzigd op het gebied van fiscaal proschreven door iemand die op fiscaal gebied met Simon Strik cesrecht. Zo is de informatiebeschikking ingevoerd, zijn de te maken heeft gehad. Veel van de onderwerpen hebben regels met betrekking tot het maken van bezwaar tegen voorbetrekking op de vennootschapsbelasting; zonder volledig te lopige aanslagen gewijzigd en heeft de Hoge Raad het recht zijn: beleggingsinstellingen, juridische fusie binnen fiscale op een immateriële schadevergoeding vanwege het verstrijeenheid en verrekening van voorvoegingsverliezen door de ken van de redelijke termijn erkend. Genoeg redenen voor verkrijgende moedermaatschappij, taks planning van multinaeen update derhalve. tionals, de onzakelijke lening ‘opzij’, art. 13b Wet Vpb 1969 en Na een inleidend hoofdstuk worden de fases van de proceduvalutaperikelen, belastingontwijking in Europees en (inter) re doorlopen. Onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn nationaal perspectief, het wetsvoorstel compartimenteringso.a. de spelregels van de bezwaar- en beroepsprocedures, wat reserve. Ook zijn er onderwerpen buiten de vennootschapshoort er zoal in een bezwaar- en beroepschrift te staan en hoe belasting, bijvoorbeeld: de immateriële schadevergoeding bij verloopt een zitting. overschrijding van de redelijke termijn, vermogensongelijkHet redigeren van een goed bezwaar- en beroepschrift blijft heid, aanvang terbeschikkingstellingsregeling bij borgtocht. natuurlijk altijd een vak apart, maar na het lezen van dit boek In sommige hoofdstukken worden ook persoonlijke herinnebent u zeker beter bekend met de gang ringen aan de samenwerking met Simon van zaken tijdens een procedure. Strik beschreven. In de boekenrubriek geven ervaActueel, prettig en makkelijk leesbaar ren vakmensen op persoonlijke zijn kreten die bij dit boek passen. Door de diversiteit van de onderwerpen en titel hun mening over recent Kortom: zeker een boek dat prima kan de korte hoofdstukken is het boek erg inteverschenen (fiscale) boeken: dienen als naslagwerk voor de adviseur ressant en goed leesbaar. Een logisch gevolg n Twee beoordelaars recenseren en als studieboek. is echter wel dat de volledigheid bij de een boek. diverse onderwerpen ontbreekt en dat het n Zij kennen cijfers toe voor boek met name een wetenschappelijke bijvoorbeeld leesbaarheid, insteek heeft. Dit maakt het boek minder actualiteit en niveau. bruikbaar voor de praktijk. Wat ons betreft een leuk boek om eens in de vakantie te lezen! Eindoordeel: n n n Door: mr. Lucas Blom AA RB en mr. Sandra Sennema RB
50
Het Register | april 2015 | nummer 2
De recensenten geven een eindoordeel: Aanrader Goed Redelijk Matig Afrader
n n n n n
n n n n n n n n n n
Eindoordeel: n n n n n Door: mr. Berrie van der Velden AA RB en mr. Sebastian van Wijk RB
BDO
Wij bedanken jullie voor het vertrouwen We kijken uit naar een prettige samenwerking Als redactie en medewerkers van Sdu zijn we enorm trots dat we nu ook voor de populairste werkgever onder belastingadvieskantoren mogen werken.
sdu.nl/ndfr
maak uw ambities waar
Belastingadviseur, werken aan uw toekomst! Houdt u van een uitdaging, oplossingen zoeken en adviseert u uw klant graag over fiscale vraagstukken? Wilt u daarnaast uw vakkennis op peil brengen? In september gaan de verschillende opleidingen weer van start. Kom naar de voorlichtingsbijeenkomst op donderdag 4 juni 2015 en kies de opleiding die past bij uw ambitie.
Meer weten? Kijk op rbopleidingen.nl