1
Het Amersfoorts Kamerkoor is een gemengd koor met ruim twintig leden; enthousiaste amateurs die ernaar streven op een muzikaal hoog niveau te zingen. Het is in 1972 opgericht door Andries Clement en staat sinds 1975 onder leiding van Jos Leussink. In 1979 werd het koor lid van de 'Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst', die nu de ‘Vereniging Toonkunst Nederland’ heet. In het voorjaar van 2012 bestond het Amersfoorts Kamerkoor 40 jaar. Dit is met een feestelijk jubileumconcert gevierd. De samenstelling van het programma is bij de muziekwetenschapper Jos Leussink in muzikaal kundige handen, met boeiend, niet alledaags repertoire. De werken die het koor ten gehore brengt, zijn vaak 'juweeltjes' die zelden worden uitgevoerd, en een genot zijn voor de ware muziekliefhebber. Meestal kiest Jos een thema dat als een rode draad door het hele programma loopt. Dat kan een stijlperiode of een groep tijdgenoten zijn, maar ook een onderwerp als de liefde of een dichter die diverse componisten heeft geïnspireerd. Het repertoire omvat een breed scala aan muziekstijlen en -stromingen, van renaissance tot heden. Zo zijn er werken uitgevoerd van Nederlandse componisten als Joep Straesser en Wim Franken, maar ook van oude bekenden als Monteverdi, Brahms en Mozart. Verder geeft het koor regelmatig kerst- en passieconcerten. Het Amersfoorts Kamerkoor geeft doorgaans twee concerten per jaar. Daarnaast treedt het koor incidenteel op bij bijzondere gelegenheden, zoals inloopconcerten, dag van de Amateurkunst, en dergelijke. Er wordt hoofdzakelijk 'a capella' gezongen. Bij speciale gelegenheden werkt het koor samen met solisten, ensembles of andere koren. Hoewel het koor meestal te horen is in Amersfoort, treedt het ook op buiten de stadsgrenzen. Zo zijn er concerten gegeven in o.a. Harderwijk, Utrecht, Veere, Arnhem, Zwolle, Hoensbroek, Maarn en Liberec (Tsjechië). Sopranen: Hanneke van Baal, Helma Eijck, Simone Houtman, Pauline van Hulst, Joke Janssen, Jopie Kuiper, Monique van Tuin. Alten:
Laura de Boer, Willemien Koster, Anja van Maaren, Monika Marlissa, Yvonne Meijer, Els Monquil, Trees Veerkamp.
Tenoren:
Henk van Andel, Jan Willem Lignac, Ruud te Nuijl, Jan van der Zwan
Bassen:
Arnold van Berkel, Henri Brokaar, Peter Bruinsma, Jan Heine, Jan Visscher
Jos Leussink zette zijn eerste schreden in de muziek als sopraantje in het koor van zijn vader. Daarnaast ontwikkelde hij zich als pianist en organist. Hij voltooide zijn studie muziekwetenschappen aan de Universiteit van Utrecht in 1975. In datzelfde jaar werd hij dirigent van het Amersfoorts Kamerkoor. Voor koordirectie stak hij zijn licht op bij Kurt Thomas, Jaap Hillen, Jan Boogaarts, Stephane Caillat, Philippe Caillard en Claus Martin Ziegler. Sinds 1978 is hij ook dirigent van het ASKO Kamerkoor in Amsterdam, dat uitsluitend hedendaagse muziek ten gehore brengt. Gedurende meer dan twintig jaar was hij programmamaker klassieke muziek voor de KRO. Jos was tot enkele jaren geleden als docent koordirectie verbonden aan het Conservatorium te Zwolle.
2
PROGRAMMA
Wij stellen uw applaus extra op prijs, indien u dat wilt beperken tot het einde van elk blokje muziek van eenzelfde componist.
Johannes Brahms (1833–1897)
Drei Gesänge, Opus 42 1. Abendständchen 2. Vineta
Einojuhani Rautavaara (geb. 1928)
Die erste Elegie
Johannes Brahms
Fünf Gesänge, Opus 104 3. Letztes Glück 4. Verlorene Jugend 5. Im Herbst
Adrian Cruft (1921–1987)
Four Madrigals Against Love Ladies, Farewell Farewell, ungrateful Traitor If Love be Life
Ralph Vaughan Williams (1872–1952) Three Shakespeare Songs Full Fathom Five The Cloud-Capp’d Towers Over Hill, Over Dale Gösta Nystroem (1890-1966)
Tre Havsvisioner Havets hand Vid havet Havet
Ralph Vaughan Williams
Three Elizabethan Part Songs 2. The Willow Song
Jos van Amelsvoort (1910-2003)
Sept Poèmes 5. Chanson d’automne 6. Il pleure dans mon coeur 7. Le ciel par-dessus le toit
Alphons Diepenbrock (1862-1921)
Chanson d’automne
3
De zee, de avond, de herfst Door Jos Leussink ‘Denn das Schöne ist nichts als des schrecklichen Anfang, den wir noch grade ertragen, und wir bewundern es so, weil es gelassen verschmäht, uns zu zerstören.’ 1 Rainer Maria Rilke, Die Erste Elegie Dit geeft in scherpe bewoordingen aan hoe wij gefascineerd zijn door de schoonheid van het vergankelijke. Die dient zich aan op ontelbare niveaus: uren en dagen die verstrijken, seizoenen en jaren die elkaar opvolgen, over ouder worden en de natuur die geeft en neemt. Dichters beschrijven deze waarnemingen vaak in beelden aan de natuur ontleend. Aanvankelijk lijken die op zichzelf te staan, maar ze worden gaandeweg meer en meer een metafoor voor het menselijk lot en zijn tekort. U bent gewaarschuwd: dit is een programma vol spleen, vol herfstgeur- en kleur, over letztes Glück en verlorene Jugend, over de letterlijk overweldigende zee, en over de ontoereikendheid van ons machtigste wapen: liefde. Johannes Brahms is nog geen dertig als hij zijn Opus 42 schrijft. Hiervoor gebruikte hij teksten van vroeg-romantische dichters: Brentano’s Hör, es klagt die Flöte wieder en Wilhelm Müllers evocatie van de verzonken stad Vineta. Meer dan vijfentwintig jaar later is hij toe aan Opus 104. De teksten daarvoor vindt hij bij zijn tijdgenoten, allen volbloed romantici: de muziekcriticus en latere biograaf van Brahms, Max Kalbeck, de in Bohemen werkzame Josef Wenzig en Brahms’ goede vriend en kenner van het ‘plattdüütsch’ Klaus Groth. Deze werken van Brahms omgeven de eerste van de Duineser Elegien van Rilke, gecomponeerd door, naar geboortejaar, de jongste componist van dit programma, de nu 84jarige Fin Einojuhani Rautavaara. Zijn sonore akkoordiek met subtiele afwisselingen van majeur en mineur schraagt de beeldrijke taal van Rilke voortreffelijk. Rilkes poëzie geeft zich nooit meteen gewonnen, maar is onze inspanning meer dan waard. Zijn beschrijving van de menselijke beperking helpt ons om ons er minstens enigszins mee te verzoenen. Rautavaara componeerde de Elegie in 1993, precies zeventig jaar nadat Rilke zijn Elegien publiceerde 2. In lichtere toon klinkt bijtende kritiek op de onvolkomenheid van de liefde op teksten van Engelse dichters naast en na Shakespeare, gekozen door Adrian Cruft (1921-1987). Als contrabassist was hij een leerling van zijn vader, als dirigent van Sir Adrian Boult, als componist van Gordon Jacob en Edmund Rubbra. Zijn studie moest hij onderbreken voor een lange diensttijd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarna ontwikkelde hij zich tot een ‘performer’s composer’ met een kordate, bondige stijl, die op enige afstand bleef van de nieuwste nieuwigheden. Niettemin was hij een krachtig stimulator van jonge componisten en muzikanten. Shakespeare-zettingen van Ralph Vaughan Williams omgeven drie zeegedichten van de Zweedse componist Gösta Nystroem, over wie dadelijk meer. Vaughan Williams koos de teksten uit het toneelwerk van Shakespeare en ook daar functioneren ze als liederen. De Three Shakespeare Songs uit 1951 komen uit The Tempest en uit A Midsummer Night’s Dream. Het is geen herfststorm die Shakespeare in The Tempest laat woeden. Prospero, als hertog verdreven uit Milaan, door afzondering en studie tot tovenaar uitgegroeid, ontketent met behulp van de geest Ariël een vervaarlijk echt lijkende, virtuele storm waarmee hij wraak neemt op zijn politieke tegenstrevers. Alle omstanders zijn er van overtuigd dat het schip waarop zijn opponenten voeren met man en muis is vergaan.
Want het schone is niets dan het begin van het verschrikkelijke, hetgeen we net verdragen, en we bewonderen het zo, omdat het bedaard versmaadt ons te vernietigen. 2 Zijn eerste Elegie had hij overigens al geschreven vóór de Eerste Wereldoorlog, in 1912. 1
4
Niets blijkt minder waar, maar dat komt pas aan het licht in de laatste akte. Wanneer ’s konings zoon prins Ferdinand levend en wel verschijnt, pepert Ariël hem in dat zijn vader, als alle andere opvarenden, is omgekomen. Full fathom five thy father lies zingt hij en: ’van zijn botten wordt koraal gemaakt’. Deze tekst wordt relativerend begeleid door de klank van vrolijke doodsklokjes. Wanneer het stuk zich ontwikkelt in de richting van een happy end, waarschuwt Prospero in The Cloud-Capp’d Towers voor de vluchtigheid der dingen, want die zullen, net als deze onwerkelijke vertoning, ‘leave not a rack behind.’ Even vluchtig en onwerkelijk is de fee in het tweede bedrijf van A Midsummer Night’s Dream. In deze kortste nacht heeft die een geweldige haast om, in opdracht van de feeënkoningin, alle gewassen tijdig van dauwdruppels te voorzien. Dus rent hij met grote haast Over hill, over dale. Ook in het tweede van de Three Elizabethan Part Songs - meer dan een halve eeuw eerder gecomponeerd - gebruikt Vaughan Williams een liedtekst, en wel uit Othello. Desdemona herinnert zich dit liedje van haar moeders dienstmeisje. ‘An old thing ’t was, but it express’d her fortune’ Ze had het gezongen toen haar vriend haar in de steek had gelaten en opnieuw toen ze stierf. ‘That song tonight will not go from my mind’ zegt Desdemona voordat ze de Willow Song zingt. Weinig later zal de jaloerse titelheld en echtgenoot Othello haar van het leven beroven. Het Zweedse dubbeltalent Gösta Nystroem (1890-1966) ontwikkelde zich aanvankelijk als componist én als schilder. Na studie in Göteborg en Kopenhagen ging hij naar Parijs voor lessen bij onder anderen Vincent d’Indy. Daar besloot hij om niet meer te schilderen - hij deed het tot dan toe enigszins in de kubistische stijl van Georges Braques - om zich voortaan volledig te wijden aan het componeren. Zijn fascinatie voor Shakespeare blijkt onder meer uit zijn toneelmuziek bij The Tempest en zijn Vierde Symfonie ‘Shakespeariana’. Ook de zee boeide hem enorm zoals blijkt uit het sinfonische gedicht Ishavet - La mer arctique en de Sinfonia del mare. In 1956 koos hij drie zeegedichten van tijd- en taalgenoten voor de cyclus Tre havsvisioner (Diktonius was een Zweeds sprekende Fin). Daarin combineert hij de Franse verworvenheden met een onmiskenbaar Zweedse sonoriteit van smakelijk gekruide akkoorden in wijde liggingen. Het laatste woord in dit concert is aan twee Nederlandse componisten aan de hand van de dichter Paul Verlaine. Precies in het jaar waarin Rautavaara zijn Erste Elegie schreef componeerde de Brabantse componist Jos van Amelsvoort de Sept poèmes de Paul Verlaine. Zijn stijl wortelt goeddeels in de romantische traditie van de negentiende eeuw - de tijd van Brahms en Paul Verlaine - zij het uitgebreid met samenklanken van daarna. Het Chanson d’automne maakt deel uit van de Poèmes saturniens uit 1866. Saturnien, omdat de astrologie de planeet Saturnus in verband brengt met zware melancholie. Bezien we Verlaines levensloop, dan was de sombere stemming op zijn eenentwintigste niet misplaatst. Zes jaar later, net vader geworden van een zoon, schreef hij het bekende en veel geciteerde Il pleure dans mon coeur. Het vormt de weerslag van de onmetelijke spanning tussen zijn gevoelens voor zijn vrouw Mathilde Mauté en zijn ontluikende liefde voor collega-dichter Arthur Rimbaud. Het onschuldige Le ciel est par-dessus le toit lees je anders als je weet dat hij het schreef in de gevangenis in Brussel. Daar zat hij een straf uit van twee jaar na een schietincident, waarbij hij zijn vriend Rimbaud had verwond. Na deze wetenswaardigheden luister je anders naar de herhaling van zijn Chanson d’automne, nu in de zetting die Alphons Diepenbrock er van maakte in het jaar van Brahms’ overlijden. Dat was een jaar nadat Verlaine berooid en eenzaam was gestorven. Misschien vinden we troost bij Brahms’ vriend en romanticus Klaus Groth, zoals eerder is te horen in dit programma: ‘Feucht wird das Aug, doch in der Träne Blinken entströmt des Herzens seligster Erguß‘ 3. Vochtig wordt het oog, maar in het blinken van de tranen stroomt uit het hart de diepste ontboezeming. 3
5
Tussen [rechte haken] staan weglatingen, toevoegingen of herhalingen door de componist. Johannes Brahms Drei Gesänge, Opus 42
(vert. Rein de Vries)
1. Abendständchen (Clemens Brentano, 1778-1842)
Serenade
Hör, es klagt die Flöte wieder, und die kühlen Brunnen rauschen, golden wehn die Töne nieder, stille, laß uns lauschen!
Hoor, hoe klinkt de fluit weer klaaglijk en het ruisen van de wel, gouden tonen dalen vaaglijk luister stil, stil naar dit spel!
Holdes Bitten, mild Verlangen, wie es süß zum Herzen spricht! durch die Nacht, die mich umfangen, blickt zu mir der Töne Licht.
't Klinkt naar zacht en mild verlangen, raakt het hart met zoet gefluit! door de nacht ben ik omvangen, maar als licht schijnt het geluid.
2. Vineta (Wilhelm Müller, 1794-1827)
Vineta
Aus des Meeres tiefem, tiefem Grunde klingen Abendglocken, dumpf und matt. Uns zu geben wunderbare Kunde von der schönen, alten Wunderstadt.
Uit de diepste diepten van de zeeën klinken avondklokken, dof en mat. Hoor zij brengen wondere berichten van een mooie, oude wonderstad.
In der Fluten Schoß hinab gesunken, blieben unten ihre Trümmer stehn. Ihre Zinnen lassen goldne Funken widerscheinend auf dem Spiegel sehn.
In de schoot der baren afgezonken, bleven onder slechts ruïnes staan. Hun kantelen laten gouden vonken blinkend op de waterspiegel staan.
Und der Schiffer, der den Zauberschimmer einmal sah im hellen Abendrot, nach derselben Stelle schifft er immer, ob auch ringsumher die Klippe droht.
En de zeeman, die de toverschitter eenmaal zag in 't felle avondrood, wendt de steven steeds weer naar het glitter ook al dreigen klippen met de dood.
Aus des Herzens tiefem, tiefem Grunde klingt es mir wie Glocken, dumpf und matt. Ach, sie geben wunderbare Kunde von der Liebe, die geliebt es hat.
Uit de diepste diepten van mijn harte klinkt het mij als klokken, dof en mat. Ach, zij brengen wondere berichten van de liefdes die 't heeft liefgehad.
Eine schöne Welt ist da versunken, ihre Trümmer blieben unten stehn, lassen sich als goldne Himmelsfunken oft im Spiegel meiner Träume sehn.
'n Mooie wereld ligt daar diep verzonken, onder bleven de ruïnes staan, laten zich als gouden hemelsvonken vaak weerspiegelen in dromenwaan.
Und dann möcht ich tauchen in die Tiefen, mich versenken in den Wunderschein, und mir ist, als ob mich Engel riefen in die alte Wunderstadt herein.
'k Zou wel willen duiken in de diepten, mij verzinken in het wonderlicht. En het is alsof mij eng'len riepen naar de wonderstad die diep daar ligt.
6
Einojuhani Rautavaara Die erste Elegie (Rainer Maria Rilke, 1875-1926)
De eerste elegie (vert. W. Bronzwaer)
Wer, wenn ich schriee, wer hörte mich denn aus der Engel Ordnungen? Und gesetzt selbst, es nähme einer mich plötzlich ans Herz: ich verginge von seinem stärkeren Dasein.
Wie, zou ik roepen, vernam, uit der engelen koren, mijn stem? En gesteld dat er onverwachts één mij ter harte nam: aan zijn sterkere wezen zou ik vergaan.
Denn das Schöne ist nichts als des Schrecklichen Anfang, den wir noch grade ertragen, und wir bewundern es so, weil es gelassen verschmäht, uns zu zerstören. Ein jeder Engel ist schrecklich. [....]
Want het schone is niets dan het juist nog door ons te verdragen begin der verschrikking, en wij bewonderen het zo omdat het, onaangedaan, versmaadt ons te vernietigen. Schrikwekkend is iedere engel. [....]
Ach, wen vermögen wir denn zu brauchen? Engel nicht und Menschen nicht, und die findigen Tiere merken es schon, daß wir nicht sehr verläßlich zu Haus sind in der gedeuteten Welt. Und es bleibt uns vielleicht irgend ein Baum an dem Abhang, daß wir ihn täglich wiedersähen; es bleibt uns die Straße von Gestern [....].
Ach, op wie zijn wij in staat ons aangewezen te weten? Niet op engelen of mensen; zelfs de vindingrijke dieren bespeuren dat wij niet erg betrouwbaar thuis zijn in ons verklaarde bestaan. En er rest ons misschien hier of daar een boom op een helling, elke dag weer door ons te herkennen; de weg die wij gisteren namen; [....].
O und die Nacht, wenn der Wind voller Weltraum uns am Angesicht zehrt -, wem bliebe sie nicht, die ersehnte, sanft enttäuschende, welche dem einzelnen Herzen mühsam bevorsteht. [....].
O, en de nacht, als de wind van de ruimte in ons gezicht schrijnt; zij blijft altijd, de verlangde, zacht ons ontgoochelende, ieder afzonderlijk hart moeizaam wachtende nacht. [....]
Ja, die Frühlinge brauchten dich wohl. Es muteten manche Sterne dir zu, daß du sie spürtest. Es hob sich eine Woge heran im Vergangenen, oder da du vorüberkamst am geöffneten Fenster, gab eine Geige sich hin. [....]
Wel waren de lentes op jou aangewezen. Sterren in groten getale verlangden dat je hen waarnam. Uit het verleden welde bijwijlen een golf van herinnering op. Een viool bood zich soms aan terwijl je voorbij een openstaand raam liep. [....]
Stimmen, Stimmen. Höre, mein Herz, wie sonst nur Heilige hörten: daß sie der riesige Ruf aufhob vom Boden; [....] Es rauscht jetzt von jenen jungen Toten zu dir. [....]
Stemmen, stemmen. Luister, mijn hart, zoals eerder slechts heiligen luisterden, door de grote wekroep opgetild tot zij zweefden; [....] Thans ruist zij je toe van die jonge doden daarginds. [....]
Freilich ist es seltsam, die Erde nicht mehr zu bewohnen, kaum erlernte Gebräuche nicht mehr zu üben, Rosen und andern eigens versprechenden Dingen nicht die Bedeutung menschlicher Zukunft zu geben; [....] und selbst den eigenen Namen wegzulassen wie ein zerbrochenes Spielzeug [....], und alles [....] so lose im Raume flattern zu sehen. [....]
Vreemd is het wel, de aarde niet meer te bewonen, zich van nauwelijks geleerde gewoontes niet meer te bedienen, rozen, en andere tekens vervuld van belofte niet langer de zin van een menselijke toekomst te geven; [....] en van zijn naam zelfs zich te ontdoen als van een gebroken stuk speelgoed, en alles [....] in de ruimte ontbonden te zien. [....]
Aber Lebendige machen alle den Fehler, daß sie zu stark unterscheiden. Engel (sagt man) wüßten oft nicht, ob sie unter Lebenden gehn oder Toten. Die ewige Strömung reißt durch beide Bereiche alle Alter immer mit sich und übertönt sie in beiden. [.... ]
Levenden echter maken de fout van het onderscheid. Engelen (zegt men) weten vaak niet of zij onder de doden verkeren of met de levenden. De eeuwige stroming voert in beide rijken alle tijden des levens naar een hogere eenheid. [....]
Ist die Sage umsonst, daß einst in der Klage um Linos wagende erste Musik dürre Erstarrung durchdrang; daß erst im erschrockenen Raum, dem ein beinah göttlicher Jüngling plötzlich für immer enttrat, das Leere in jene Schwingung geriet, die uns jetzt hinreißt und tröstet und hilft?
Is de sage dan zinloos, dat ooit, in de klaagzang om Linos, de eerste muziek schuchter de kluisters der starheid doorbrak; dat in de ontzetting der ruimte, door een bijna goddelijke jongeling plotseling voor altijd verlaten, de leegte ging wiegen in die deining die ons thans nog vervoert, en ons troost, en ons helpt?
7
Johannes Brahms Fünf Gesänge, Opus 104
(vert. Rein de Vries)
3. Letztes Glück (Max Kalbeck, 1850-1921)
Laatste geluk
Leblos gleitet Blatt um Blatt still und traurig von den Bäumen; seines Hoffens nimmer satt, lebt das Herz in Frühlingsträumen. Noch verweilt ein Sonnenblick bei den späten Hagerosen, wie bei einem letzten Glück, einem süßen, hoffnungslosen.
Levenloos glijdt blad na blad stil en treurig van de bomen, Nimmer verzadigd van de hoop leeft het hart in lentedromen. Nog valt een zonnestraal op de late rozenstruiken, Zoals op een laatste geluk, zoet maar hopeloos.
4. Verlorene Jugend (Josef Wenzig, Bohemen 1807-1876)
Verloren jeugd
Brausten alle Berge, sauste rings der Wald meine jungen Tage, wo sind sie so bald? Jugend, teure Jugend, flohest mir dahin; o du holde Jugend, achtlos war mein Sinn!
Bruisten alle bergen, ruiste 't woud rondom, de dagen van mijn jeugd, waar zijn ze zo snel gebleven? Jeugd, dierbare jeugd, Vlood mij heen, o jij bekoorlijke jeugd, en ik merkte ’t niet!
Ich verlor dich leider, wie wenn einen Stein jemand von sich schleudert in die Flut hinein. Wendet sich der Stein auch um in tiefer Flut, weiß ich, daß die Jugend doch kein Gleiches tut.
Ik verloor je helaas, zoals wanneer iemand een steen van zich werpt in de stroom. Ook al keert de steen zich om in de stroom, ik weet dat de jeugd zoiets niet doet.
5. Im Herbst (Klaus Groth, 1819–1899)
In de herfst
Ernst ist der Herbst. Und wenn die Blätter fallen, sinkt auch das Herz zu trübem Weh herab. Still ist die Flur, und nach dem Süden wallen die Sänger stumm, wie nach dem Grab.
Ernstig is de herfst. En als de blaren vallen, zakt ook het hart weg in droeve pijn. Stil is het veld, En naar het zuiden trekken de zangers stil, als naar het graf.
Bleich ist der Tag, und blasse Nebel schleiern die Sonne wie die Herzen ein. Früh kommt die Nacht: denn alle Kräfte feiern, und tief verschlossen ruht das Sein.
Bleek is de dag, en vale nevelen omsluieren de zon net als de harten. Vroeg komt de nacht: want alle krachten sparen, en diep besloten rust het zijn.
Sanft wird der Mensch. Er sieht die Sonne sinken, er ahnt des Lebens wie des Jahres Schluß. Feucht wird das Aug, doch in der Träne Blinken entströmt des Herzens seligster Erguß.
Week wordt de mens. Hij ziet de zon ondergaan, hij vermoedt het eind van het jaar, als van het leven. Vochtig wordt het oog, maar in het blinken van de tranen stroomt uit het hart de diepste ontboezeming.
8
Adrian Cruft Four Madrigals Against Love (Thomas Lodge, 1558–1625)
Tegen de liefde (vert. Jan Heine)
Accursed be love and they that trust his trains: He tastes the fruit, whilst others toil; He brings the lamp, we lend the oil; He sows distress, we yield him soil; He wageth war, we bide the foil.
Vervloekt zij de liefde en zij die haar vertrouwen: Zij geniet van de opbrengst, terwijl anderen zwoegen. Zij geeft de lamp aan en wij lenen haar olie. Zij zaait angst en wij geven aanleiding hiertoe. Zij voert oorlog en wij wachten de uitkomst af.
Accursed be love and they that trust his trains: He lays the trap, we seek the snare; He threateneth death, we speak him fair; He coins deceits, we foster care; He favoureth pride, we count it rare.
Vervloekt zij de liefde en zij die haar vertrouwen: Zij plaatst de valstrik en wij zoeken de lus. Zij dreigt met de dood, wij praten haar goed. Wij spreken eerlijk tegen haar, maar zij verzint listen. Wij koesteren zorg, zij hoogmoed.
Accursed be love and they that trust his trains: He seemeth blind, yet wounds with art; He vows content, he pays with smart; He swears relief, yet kills the heart; He calls for truth, yet scorns desart;
Vervloekt zij de liefde en zij die haar vertrouwen: Zij doet alsof ze blind is, maar kwetst met geslepenheid. Zij belooft plechtig verlichting, maar vergeldt met smart. Zij verzekert opluchting, maar veroorzaakt verdriet. Zij vraagt naar de waarheid, maar veracht oprechtheid.
Accursed be love and they that trust his trains: Whose Heaven is Hell, whose perfect joys, are pains. Accursed be love.
Vervloekt zij de liefde en zij die haar vertrouwen: De hel is haar hemel; verdriet is haar vreugde.
Ladies, Farewell (James Howard, fl. 1666–74)
Dames, vaarwel (vert. Jan Heine en Jan Willem Lignac)
Ladies, farewell! I must retire! Though I your faces all admire, And think you heavens in your kinds, Some for beauties, some for minds: If I stay, and fall in love, One of these heavens, hell would prove.
Dames, vaarwel….ik moet er vandoor! Ook al ben ik weg van jullie leuke gezichtjes, en waan mij bij jullie als in de hemel -de één om haar schoonheid, de ander om haar intelligentieZou ik nog langer hier blijven en verliefd worden, dan zou één van die hemels wel eens een hel blijken. [Dames, vaarwel!] Kon ik er maar één beter leren kennen zonder dat zij dat doorhad, dan zou ik wel verliefd willen raken. Maar zodra zij iets vermoedt, raak ik onherroepelijk gevangen! Vandaar dat ik inzie, dat wie zich eenmaal geeft, de slippendrager van de vrouw moet worden!
Vervloekt zij de liefde.
[Ladies, farewell!] Could I know one, and she not know it, Perhaps I then might undergo it! But if the least she guess my mind, Straight in a circle I'm confined! By this I see, who once doth dote, Must wear a woman's livery coat! [Ladies, Farewell!] Therefore, this danger to prevent, And still to keep my heart's content, Into the country I'll with speed, With hounds and hawks my fancy feed: Both safer pleasures to pursue, Than staying to converse with you.
[Dames, vaarwel!] Daarom, om dit gevaar te voorkomen en om mijn gemoedsrust te bewaren, snel ik het open veld in om mijn fantasie de vrije loop te laten met jachthonden en haviken: Het is in beide gevallen veiliger deze pleziertjes na te jagen dan nog langer met jullie te blijven praten [Dames, ik groet jullie!]
[Ladies, Farewell!]
9
Farewell, ungrateful Traitor (John Dryden, 1631–1700)
Vaarwel, ondankbare verrader! (vrije vert. Jan Willem Lignac en Jan Heine)
Farewell, ungrateful traitor, Farewell, my perjured swain! Let never injured creature Believe a man again. The pleasure of possessing Surpasses all expressing, But 'tis too short a blessing, And love too long a pain.
Vaarwel, ondankbare verrader! Vaarwel, bedrieglijke minnaar! Laat geen enkel verwond schepsel ooit nog een man geloven. Iemand eigen te zijn, is een onuitsprekelijk genot, maar ook een te kortstondige zegen en liefde is te lang een pijn.
'Tis easy to deceive us In pity of your pain; But when we love, you leave us To rail at you in vain. Before we have descried it There is no bliss beside it; But she that once has tried it, Will never love again.
Bedriegen is een makkie met dat gesmacht van jou, Maar wanneer ik lief wil hebben, laat je mij zitten en vergeefs op je schelden. Voor je het weet is er geen lol meer aan; En zij die het toch heeft geprobeerd, zal nooit meer echt lief hebben.
The passion you pretended Was only to obtain; But when the charm is ended, The charmer you disdain. Your love by ours we measure Till we have lost our treasure; But dying is a pleasure, When living is a pain.
Jouw zogenaamde passie diende alleen bezitsdrang, maar zodra de betovering over is, doe je geen moeite meer om te bekoren. Jij houdt evenveel van mij als ik van jou, totdat ik mijn schat heb weggegeven; Maar sterven is iets moois, wanneer het leven pijn doet.
If Love be Life (A.W., uit: A Poetical Rhapsody, 1602–11)
If Love be Life (vert. Jan Heine)
If love be life, I long to die, Live they that list for me: And he that gains the most thereby, A fool, at least shall be. But he that feels the sorest fits, ‘Scapes with no less than loss of wits: Unhappy life they gain, Which love do entertain.
Als de liefde de zin van het leven is, dan verlang ik naar de dood. Mogen zij leven, die naar mij luisteren. En hij, die het meeste baat bij haar (=de liefde) heeft, is op zijn minst een dwaas. Maar degene, die aan de pijnlijkste beroerte lijdt, ontsnapt in ieder geval aan verstandsverbijstering. Degene, die de liefde koestert, leidt een ongelukkig leven.
[If love be life, I long to die.]
[Als de liefde de zin van het leven is, dan verlang ik naar de dood.]
[....] Such is the peace that lovers find, Such is the life they lead. Blown here and there with ev’ry wind Like flowers in the mead; Now war, now peace, now war again, Desire, despair, delight, disdain; Though dead in midst of life, In peace, and yet at strife.
[....] Dat is de vrede die geliefden vinden, en zo is het leven dat zij leiden, net als de bloemen in de wei, die door elke wind heen en weer geblazen worden. Nu eens is het oorlog, dan vrede, dan weer oorlog; verlangen naast wanhoop; vreugde naast minachting; hoewel levend zijn ze toch dood; vreedzaam en toch strijdlustig!
[If love be life, I long to die.]
[Als de liefde de zin van het leven is, dan verlang ik naar de dood.]
10
Ralph Vaughan Williams Three Shakespeare Songs (William Shakespeare, 1564–1616) Full Fathom Five (The Tempest, I,2: Ariels song)
Full Fathom Five (vert. Jan Heine)
[Ding dong, bell]
[Ding dong, bel]
Full fathom five thy father lies; Of his bones are coral made; Those are pearls that were his eyes: Nothing of him that doth fade, But doth suffer a sea-change Into something rich and strange. Sea-nymphs hourly ring his knell: Ding-dong. Hark! now I hear them: ding dong, bell.
Ruim 5 vadem diep ligt uw vader; Van zijn beenderen is koraal gemaakt, Dat zijn parels die zijn ogen waren, Niets van hem verdwijnt, Het ondergaat slechts een grote verandering In iets rijks en vreemds. Zeenimfen luiden elk uur zijn doodsklok: Ding, dong. Luister! Nu hoor ik ze: ding dong, bel.
The Cloud-capp’d towers (The Tempest, IV,1)
The Cloud-capp’d towers (vert. Gerrit Komrij)
The cloud-capp'd towers, the gorgeous palaces, The solemn temples, the great globe itself, Yea, all which it inherit, shall dissolve, And, like this insubstantial pageant faded, Leave not a rack behind: We are such stuff As dreams are made on, and our little life Is rounded with a sleep.
Zo gaan omwolkte torens, koningshoven, Gewijde tempels, ja de aardbol zelf Met al wat daarop is, ooit op in nevel, En ’t laat, vervagend als dit ijl spektakel, Niet een zucht na. Uit louter dromenstof Zijn wij gemaakt - wat ons is toegemeten Ligt in een zee van slaap.
Over Hill, Over Dale (A Midsummer Night’s Dream, II,1)
Over Hill, Over Dale (vert. Cees Buddingh)
Over hill, over dale, Thorough bush, thorough brier, Over park, over pale, Thorough flood, thorough fire, I do wander everywhere, Swifter than the moon's sphere; And I serve the fairy queen, To dew her orbs upon the green. The cowslips tall her pensioners be; In their gold coats spots you see; Those be rubies, fairy favours, In those freckles live their savours: I must go seek some dewdrops here And hang a pearl in every cowslip's ear.
Over heuvel en vallei Over bos en beemd en plas Over parkland, over hei Dwars door vuur en struikgewas Zwerf ik rond, kleine elf, Vlugger dan het maanlicht zelf, Ik breng Tatiana’s bloemen trouw Elke ochtend verse dauw. Primula’s zijn haar favorieten; Let eens op hun kleed: daar zie je Stipjes als robijnen vonken, Door haar gunst aan hen geschonken. Ik zoek dit veld hier op dauwdruppels door, Er hangt een parel in elk primula-oor.
11
Gösta Nystroem Tre Havsvisioner 1. Havets hand (Elmer Diktonius, 1896-1961) Lång dyning, lång dyning. Havets hand för så varsamt de stormbrutna skeppen till vikarnas ro. Där ligger de lyckliga vrak med småfisk i buken. Där ligger de stormbrutna skeppen i vikarnas ro. Lång dyning, lång dyning. Havets hand för så varsamt de stormbrutna skeppen till ro. Lång dyning lullar dem långsamt till ro.
(vert. Bertie van der Meij) De hand van de zee Lange deining, lange deining. De hand van de zee brengt de in storm vergane schepen behoedzaam naar de rust van de baaien. Daar liggen de gelukkige wrakken met visjes in hun buik. Daar liggen de in storm vergane schepen in de rust van de baaien. Lange deining, lange deining. De hand van de zee brengt de in storm vergane schepen behoedzaam tot rust. Lange deining wiegt ze langzaam tot rust.
2. Vid havet (Ebba Lindquist, 1908-1995)
Bij de zee
Trots allt det liv jag kämpar för och ber om Är detta ändå vad jag innerst ville: Att kasta allt, som är av egen vilja, Och sjunka ner och dö som våg i havet. Så kan jag längta efter vila som älskande till kärleken. Liksom en klädnad, främmande och lånad, Ville jag lägga ner det liv jag levat Och finna vägen hem på havets stigar. Liksom en klädnad ville jag lägga ner det liv jag levat Och finna vägen hem.
Ondanks al het leven waar ik voor vecht en om bid Is dit toch wat ik ten diepste wilde: Alles wat van eigen wil is wegdoen, En verzinken en sterven als een golf in de zee. Zo kan ik verlangen naar rust als geliefden naar de liefde. Als een mantel, vreemd en geleend, Wilde ik het leven dat ik heb geleefd neerleggen Om op de paden van de zee de weg naar huis te vinden. Als een mantel wilde ik het leven dat ik heb geleefd neerleggen Om de weg naar huis te vinden.
3. Havet (Vilhelm Ekelund, 1880-1949)
De zee
O tillflykt, o tillflykt, säkra ro! Hur själen än har tröttnat, Du ständigt dock, o hav, i härlighet är nytt. Hur månget hjärta glömt vid denna djupa syn, Hur mången själ har stillnat! Och mänsklighetens ädle, Tankens och sångens väldige, Ha mättat sina själar, O heliga, o heliga, av dina brus, Som sjunga i morgonbrus ur Pindaros Och mörkna med Psaltaren till aftonbrus, Med Psaltaren till väldigt aftonbrus.
O toevlucht, o toevlucht, veilige rust! Hoe vermoeid de ziel ook is, Gij, o zee, zijt in heerlijkheid toch altijd nieuw. Zo vele harten hebben bij deze diepe aanblik vergeten, zo vele zielen zijn tot rust gekomen! En de edelen der mensheid, De geweldenaars der gedachte en zang, Hebben hun zielen gevoed, O heilige, o heilige, met uw geruis, Dat in de ochtend ruist in de zangen van Pindaros En met het vallen van de avond meeruist met het boek der Psalmen, Met het boek der Psalmen tot een geweldig avondruisen wordt.
12
Ralph Vaughan Williams Three Elizabethan Part Songs 2. The Willow Song (Shakespeare, Othello, song of Desdemona)
Het wilgenlied (vert. Jan Willem Lignac en Jan Heine)
The poor soul sat sighing by a sycamore tree, Sing all a green willow; Her hand on her bosom, her head on her knee, Sing willow, willow, willow. The fresh streams ran by her, and murmur’d her moans; Sing willow, willow, willow: Her salt tears fell from her, and soften’d the stones; [Sing willow, willow, willow,]. Sing all a green willow must be my garland.
De arme ziel zat zuchtend naast een vijgenboom Laat allen de groene wilg bezingen; Met haar hand op haar borst en haar hoofd in haar schoot. Zing wilg, wilg, wilg. Heldere stroompjes liepen langs haar en in het ruisen weerklonk haar zachte kreunen; Zing wilg, wilg, wilg: Haar zoute tranen vielen omlaag op de stenen die er weker van werden; [Zing wilg, wilg, wilg,]. Zing allemaal, een groene wilg moet mijn krans zijn.
Jos van Amelsvoort Sept Poèmes (Paul Verlaine, 1844-1896) 5. Chanson d’automne (Poèmes saturniens, V)
Chanson d’automne (vert. Jules Grandgagnage, met kleine aanpassingen Jan Willem Lignac)
Les sanglots longs Des violons De l'automne Blessent mon cœur D'une langueur Monotone.
De lange snikken Van de Herfstviolen Vervullen mijn hart Met een eentonige Weemoed.
Tout suffocant Et blême, quand Sonne l'heure, Je me souviens Des jours anciens Et je pleure
Benauwd En doodsbleek, als De klokken luiden Herinner ik me Dagen van weleer En ik ween.
Et je m'en vais Au vent mauvais Qui m'emporte Deçà, delà, Pareil à la Feuille morte.
En ik ga weg Waar kwade wind Me heenvoert Van hier naar daar Als was ik Een dood blad.
13
6. Il pleure dans mon cœur (Ariettes oubliées, III) (Romances sans paroles)
Dat huilend hart van mij (vert. Anke Labrie)
Il pleure dans mon cœur Comme il pleut dans la ville; Quelle est cette langueur Qui pénêtre mon cœur?
Dat huilend hart van mij Lijkt op de stad bij regen Wat is toch deze tobberij Die binnendringt in mij?
O, doux bruit de la pluie Par terre et sur les toits! Pour un cœur qui s'ennuie, O le chant de la pluie!
O zacht ruisen van de regen Op de straten en de daken! Een lamzalig hart een zegen, O dat zingen van de regen!
Il pleure sans raison Dans ce cœur qui s'écœure. Quoi! nulle trahison?... Ce deuil est sans raison.
Zomaar huilen zonder reden Dat hart van mij dat walgt ervan Wat! Nooit onder verraad geleden?.. Zo droefgeestig zonder reden.
C'est bien la pire peine De ne savoir pourquoi, Sans amour et sans haine Mon cœur a tant de peine!
Wel de ergste pijn van binnen Het geen idee hebben waarom, Noch haten, noch beminnen En toch zo’n pijn van binnen!
7. Le ciel par-dessus le toit (Sagesse, III,6) [geschreven in een gevangenis-cel]
De hemel, daar boven het dak (vert. Jan Willem Lignac met hulp van Monika Marissa en Alida Pot)
Le ciel est, par-dessus le toit, Si bleu, si calme! Un arbre, par-dessus le toit, Berce sa palme.
De hemel, daar boven het dak, Zo blauw, zo kalm! Een boom, daar boven het dak, Zacht wiegende palm.
La cloche, dans le ciel qu'on voit, Doucement tinte. Un oiseau sur l'arbre qu'on voit Chante sa plainte.
De klok, in de lucht die ik zie, luidt heel zacht. Een vogel in de boom die ik zie, zingt zijn klacht.
Mon Dieu, mon Dieu, la vie est là Simple et tranquille. Cette paisible rumeur-là Vient de la ville.
Mijn God, dáár is het echte leven, eenvoud en rust. En vredig druist het stadse leven ´t klinkt hier gesust.
Qu'as-tu fait, ô toi que voilà Pleurant sans cesse, Dis, qu'as-tu fait, toi que voilà, De ta jeunesse?
Wat heb je gedaan, ja, jij-daar, Droef, zonder vreugd’, Wat heb je gemaakt, zeg, jij-daar, Van j’ eigen jeugd?
Alphons Diepenbrock Chanson d’automne (Paul Verlaine)
Tekst en vertaling: zie bij Van Amelsvoort.
14
INFORMATIE Heb je belangstelling om in het koor te komen zingen? Dan kun je vrijblijvend een repetitieavond bijwonen om te kijken of ons koor je aanspreekt. Neem daarvoor contact op met de secretaris. Wij repeteren elke dinsdagavond van 20.00-22.15 uur in de grote zaal van de Vrije Basisschool, Romeostraat 74, 3816 SE Amersfoort. Daarnaast is het van belang dat er thuis gestudeerd wordt. Jos neemt bij nieuwe leden eerst een stemtest af. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar zangkwaliteit, maar ook of een stem in het koor past. Voor meer informatie over ons koor kunt u terecht op onze website: www.amersfoortskamerkoor.nl Ook kunt u contact opnemen met de secretaris: Pauline van Hulst-Kramer Pieter Pijperstraat 30 3812 CJ Amersfoort tel. (033) 463 11 37
[email protected] Komende concerten Wilt u per e-mail op de hoogte blijven van de concerten die door het Amersfoorts Kamerkoor gegeven worden? Meldt u zich dan aan voor de mailinglist via onze website. Donateurs Vindt u ook dat het repertoire van het Amersfoorts Kamerkoor bijzonder is en uitgevoerd moet blijven worden, en wilt u ons daarbij helpen? Voor minimaal € 25,- per jaar kunt u donateur worden van ons koor. Wij houden u dan persoonlijk op de hoogte van onze concerten, die u met korting kunt bezoeken. Als u voor € 50,- of meer per jaar donateur wordt, kunt u alle concerten gratis bezoeken. In geval van sponsoring door een bedrijf zal de naam van uw bedrijf in ons programmaboekje worden vermeld. U kunt zich aanmelden via de website www.amersfoortskamerkoor.nl Uw bijdrage kunt u storten op de ABN-AMRO-bank: rekeningnummer 55.33.30.896 t.n.v. Amersfoorts Kamerkoor te Amersfoort.
15