‘Erken de behoefte van mensen aan thuis’
Voor koning en vaderland kunnen we nog enig enthousiasme opbrengen, maar voor Europa is dat lastiger. Geert Mak legde uit hoe dat komt in de 24ste Abel Herzberglezing, georganiseerd door Trouw en de Rode Hoed.
Jarenlang was Amsterdam mijn stad, en Jorwerd was mijn dorp. In Amsterdam zal ik vermoedelijk altijd wel blijven, het is mijn grote liefde. Maar vorig jaar verkasten mijn vrouw en ik vanuit het Friese Jorwerd naar een andere plek. Op het oog leek dat een vrij technische operatie, maar wat een ingreep bleek die verhuizing te zijn. Opeens wisten we niet meer wie op die trekker ver weg in het land aan het werk was, en waarom. Opeens kenden we de verhalen en de geschiedenis van onze buren niet meer. Opeens zaten we in een vreemd café. In Jorwerd wisten we hoe Harry Kaspers in een dorpsvergadering zou optreden, en waarom. En wat Wytze Blanken met zijn graafmachine aan het uithalen was. En waar de dochter van Wypkje Castelein haar toneeltalenten vandaan had. We wisten allemaal dat het mooiste lied van de dorpsband The Mop te maken had met de dood van de stokoude Folkert, we zagen hem voor ons, op een ijskoude winternacht was hij opeens weg, hij wilde niemand tot last zijn, hij had zijn klompen nog netjes aan de vaart gezet. Zo kenden we de doden op het kerkhof, steeds vaker, en in elk geval kenden we hun kinderen en kleinkinderen. Zoveel draden trokken ons, hielden en houden ons vast, en dat merkten we pas echt toen we weggingen. Wat we voelden, was de kracht, de macht en ook het belang van het fenomeen ‘plaats’. Vanmiddag wil ik het met u daarover hebben, en over het fundamentele spanningsveld tussen ‘plaats’ en ‘ruimte’, en wat dit betekent voor de toekomst van ons continent Europa. Ieder mens kent het soort gevoelens als wij rondom Jorwerd hadden en hebben, al heeft het woord in bijna elke taal een andere lading, van het knusse ‘Home’, het trotse ‘Lieu’ tot het beladen ‘Heimat’. We doelen op hetzelfde: de plaats waar we ons thuis voelen, waar traditie en omgangsvormen voorspelbaarheid, orde en veiligheid bieden, waar oude en nieuwe verhalen samenbinden, waar een gezamenlijk doorleefde geschiedenis vertrouwen biedt voor een gezamenlijke toekomst. ‘Ruimte’ staat daarentegen voor dynamiek, voor mogelijkheden, voor lucht en vrijheid, maar ook voor de risico’s en de wanorde die onvermijdelijk is bij het bewandelen van nieuwe, ongebaande wegen. Supermarktkarretjes
Plaats en ruimte, ‘place et espace’, het was ooit een belangrijk thema van de Franse denker Michel de Certeau, later uitgediept door de Europese denker – tevens voorzitter van de Europese Raad – Herman Van Rompuy. Europa was en is bij uitstek de ruimte, met zijn streven naar vrij verkeer van goederen, kapitaal, personen en diensten, met het opheffen van grenzen, met het scheppen van nieuwe kansen, met het leggen van nooit gedachte verbanden, met de onrust en de risico’s die daar ook bij horen, het is allemaal Europa. En tegelijk is daar de plaats. Jorwerd, ja, en op een andere manier Amsterdam. Maar ‘plaats’ is bijvoorbeeld ook Athene, waar de stadsschrijver Christos Chryssopoulos onlangs een nieuw straatgeluid signaleerde: het alomtegenwoordige metaalachtige gerinkel van de supermarktkarretjes waarmee daklozen en bedelaars rondsjouwen met metaal, hout en alles wat verder ook maar enigszins van waarde is. Of het Spaanse dorpje Albelda, vlak achter de Pyreneeën, waar de boeren tegenwoordig nachtpatrouilles organiseren tegen de talloze dieven die uien van hun land gappen, of kippen. Het zijn geen professionele bendes die dat doen. “Je steelt geen acht konijnen om die te gaan verkopen”, zegt een van die boeren. “Je steelt ze voor eten.” Of Lissabon, waar de fotografe Ana Luisa Nogueira muuropschriften begon vast te leggen. Ze trof niet eens zozeer woede, eerder treurigheid, een gevoel van verraad, gebroken vertrouwen, verloren toekomst. Dit zeiden de muren: “De toekomst is weggeveegd.” “Je zult nooit een huis hebben in je kloteleven.” “Geef niet op!” “Tot de schuld ons scheidt.”
Ja, ook dat is‘plaats’ in het Europa van 2013. De spanning tussen plaats en ruimte kent Europa al eeuwenlang, het is er nog sterker dan elders. In Europa kun je binnen een dag door zeker vier totaal verschillende taal- en cultuurgebieden rijden. Kom daar eens om in Azië of Amerika. Die enorme verscheidenheid was vanouds onze kracht, en het was ook onze zwakte. Het was onze kracht omdat die verschillen en bijbehorende rivaliteiten een enorme dynamiek opleverden. In het technisch zeer geavanceerde China was in het midden van de vijftiende eeuw één bevel van de keizer genoeg om alle Chinese ontdekkingsreizen voorgoed stop te zetten. In dezelfde periode ging Columbus, toen de Franse koning geen trek had in zijn expedities, gewoon een deur verder aan het werk, voor diens Spaanse concurrent. En tegelijk was die variëteit en rivaliteit onze eeuwige, duivelse, bloedige zwakte. De Oostenrijkse schrijver Robert Menasse schetst in de eerste alinea’s van zijn essay over de Europese crisis een beeld dat eigenlijk alles zegt. Als je op de kaart van dat schitterende continent Europa alle politieke grenzen die in de loop der geschiedenis zijn getrokken met een zwarte viltstift aangeeft, dan loopt die exercitie aan het eind gegarandeerd uit op een bijna gesloten zwart vlak. Als je daarna op diezelfde kaart voor elke oorlog die er heeft plaatsgevonden met een rode viltstift lijnen trekt langs de linies en de slagvelden, dan gebeurt iets soortgelijks, dan verdwijnen al die bloeiende steden, rivieren en valleien gaandeweg onder een groot vlak met slechts één kleur: rood. Dat is onze Europese doem.
U kent het verhaal: om aan dat Europese noodlot te ontsnappen, is vanaf 1951, met de oprichting van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap, een historisch experiment van bovennationaal bestuur in gang gezet, te vergelijken met het onafhankelijkheidsproces van de Verenigde Staten, een kleine twee eeuwen eerder. De daarop volgende EG en EU waren, net als toen in Philadelphia, typisch producten van de Verlichting: ja, ook wij in Europa konden de koers van de geschiedenis een fundamentele wending geven. En inderdaad, gedurende zeker vijf decennia was het Europese project zeer succesvol. Dat is het in veel opzichten nog altijd, vergeet dat nooit – praat bijvoorbeeld maar eens met de Polen, de Esten of de andere voormalige Oost-Europeanen. Maar elders razen sinds 2010 de stormen en de veenbranden, het einde daarvan is nog niet in zicht, en als de Unie ooit uit deze crisis tevoorschijn zal komen, dan zal het een zwaar gehavende Unie zijn. Mijn oude vriend, Europa-pionier Max Kohn-stamm, zag de boel al derailleren tijdens de laatste jaren van zijn lange leven – de huidige crisis maakte hij net niet meer mee. Hij zag de ooit zo bevlogen Europese discussie terugzakken naar het traditionele niveau van natie tegenover natie, en niets anders. “Maar”, zei hij dan steevast, “bedenk wel: de Verenigde Staten hadden ook zo’n honderdvijftig jaar nodig, plus een burgeroorlog, voordat ze zo’n beetje een eenheid vormden.” Daarmee beurde hij zichzelf weer wat op, en mij erbij. Alleen: de Verenigde Staten waren, althans voor de kolonisten, een open boek, waarin ze vanaf het eerste begin een gezamenlijke geschiedenis konden schrijven. De burgers van dit nieuwe land hadden grotendeels dezelfde taal en min of meer dezelfde achtergrond. Hun staatkundige constructies waren, althans in grote lijnen, solide en uitgebalanceerd. Hun idee van burgerschap en nationale identiteit was niet gebaseerd op afkomst en taal, op romantische noties zoals in Europa, maar op een gezamenlijk politiek ideaal, een droom over democratie, gelijkwaardigheid en vooruitgang. En nog was er die burgeroorlog, en nog lopen tot de dag van vandaag in Amerika de discussies hoog op over de ‘states’ rights’, de autonome soevereiniteit van elke aparte staat tegenover het federale Washington. Zelfs de Verenigde Staten zijn helemaal niet zo verenigd als van buitenaf lijkt. Ook daar spant het telkens weer tussen ‘plaats’ en ‘ruimte’. Wat zegt dit over het Europese eenwordingsproces? Allereerst: je kunt beide historische processen in veel opzichten niet met elkaar vergelijken, al willen sommige Europa-idealisten dat nog zo graag. Het Europese proces, de integratie van allang bestaande naties, tradities, politieke culturen en menselijke omgangsvormen, zal nog stukken moeilijker zijn, en het eindresultaat zal gegarandeerd iets heel anders worden dan dat van de VS. Parallellen Dat wil niet zeggen dat er niet, voorzichtig, een paar parallellen kunnen worden getrokken. Want laten we nuchter zijn: ook zonder de euro was de Europese Unie vermoedelijk vroeger of later in een stevige crisis terechtgekomen. Veel van de huidige fricties en problemen horen, tot op zekere hoogte, onlosmakelijk bij de fase waar de Europese eenwording nu doorheen gaat.
In de eerste fase werd, net als in de beginnende Verenigde Staten, de ‘ruimte’ van de Unie vastgelegd: de ene nieuwe staat na het andere werd toegelaten en tegelijkertijd werden de structuren en instituties neergezet en verder ontwikkeld. De Europese Unie bleef decennialang een vrij technisch en juridisch project, waarbij het accent op het externe gedrag van de lidstaten lag. De binnenwereld, de diverse maatschappelijke en politieke culturen, het interne gedrag, kortom,van al die verschillende lidstaten, daar keek men grotendeels langs. Deels vanuit een blind Europees idealisme, deels vanuit een misplaatst triomfalisme na het ‘winnen’ van de Koude Oorlog, deels ook vanuit een bijna religieus vertrouwen in een fenomeen dat betiteld werd als ‘de vrije markt’. Als dit Gouden Kalf maar onbeperkt zijn gang kon gaan, als ook op dat vlak alle grenzen en barrières werden opgeheven, dan kwam het allemaal wel goed. In de tweede fase, waarin we nu zitten, gaat het steeds meer om de ‘plaats’. Onze Europese verwevenheid gaat nu zo ver en zo diep dat de lidstaten op allerlei manieren gedwongen zijn om zich met elkaars interne politiek en levenshouding te bemoeien. In tegenstelling tot het verleden, toen de agressie en de militaire overmacht van sommige Europese landen de grootste bedreigingen vormden, is het nu vooral de interne zwakte van sommige lidstaten die de Unie zo nu en dan bijna tot de rand van de afgrond brengt. Het is een fase die veel lastiger en gevaarlijker is dan de eerste fase – het is de fase die enigszins valt te vergelijken met de Amerikaanse situatie vlak voor de burgeroorlog, toen de noordelijke staten greep probeerden te krijgen op de slaven- en plantagecultuur van de zuidelijken. Want hoe verander je dat interne gedrag? Hoe kun je vanuit de ‘ruimte’ invloed uitoefenen op de ‘plaats’? “Het is alsof je een blik probeert te openen met een spons”, zei de Amerikaanse buitenlandexpert Michael Mandelbaum toen hij het had over de rampzalige Amerikaanse ervaringen met ‘nationbuilding’ in het Midden-Oosten en elders. Dat geldt evenzogoed voor Europa. Kun je, bijvoorbeeld, de totaal verstoorde verhouding tussen staat en privé in de voormalige Oostbloklanden als bij toverslag laten verdwijnen? En geldt dat niet nog sterker voor de diepgewortelde tradities van cliëntelisme en patronage in de meeste Zuid-Europese landen? Anders gezegd: geeft die Europese mix van vermaningen, subsidies, inhoudingen en zelden opgelegde boetes eigenlijk wel enige greep op het fenomeen ‘plaats’? Zeker als je, zoals in Griekenland, een economie denkt te kunnen moderniseren door voornamelijk af te knijpen en te bezuinigen, en je de slachtoffers zo juist weer helemaal afhankelijk maakt van de patronage van vrienden en familie? Aan de andere kant: wat doen we met de geest van Hendrik Colijn die weer overal in het noorden rondwaart, prekend en psalmen zingend? Wat doen we met de hier alom gepropageerde schuldmoraal, de moraal van straffen en bezuinigen die de afgelopen jaren de toon zette in het Duitse en Nederlandse publieke denken, de moraal die onze regeringspartijen nog altijd in zelfvoldane stompzinnigheid omhelzen, maar die in de rest van de wereld – inclusief het IMF – met verbijstering wordt gadegeslagen omdat hij elk herstel van de eurozone vertraagt, zo niet blokkeert? De prijs die voor dit alles zal worden betaald is hoog, vooral in het zuiden: bedrijven die te gronde gaan, belangrijke investeringen die niet kunnen worden gedaan, banken die hun functie als motoren van innovatie niet willen of mogen vervullen, vernieuwende plannen en projecten die geen enkele kans krijgen, talenten die niet worden benut, hoop die wordt kapotgeslagen. Dat weten we allemaal,
ook hier in het noorden, al hoor je daar slechts zelden een Nederlandse politicus over. En ik zwijg dan nog over de enorme morele prijs, over een opgroeiende generatie waarvan het vertrouwen is kapotgeslagen, een generatie die de trots is ontnomen om het eigen leven enigszins in de hand te hebben. De nobele naamgever van deze lezing heeft, met vele anderen, uitputtend beschreven wat er dan kan gebeuren. Maar wij zijn en blijven kampioenen in het wegkijken. “Saatfrüchte sollen nicht vermahlen werden.” Goethe zei het al, ‘zaaizaad vermaal je niet’. Hij doelde op de jeugd die ten oorlog trok. Het geldt evenzogoed voor deze crisis. Jorwerd en Brussel Welke invloed heeft dit alles op onze Europese ‘ruimte’? En op de verhouding ‘ruimte’ en ‘plaats’ binnen dat geteisterde Europa, op de verhouding tussen Jorwerd en Brussel? We hebben de afgelopen vijf jaar te maken gehad met twee grote vertrouwenscrises: een bankencrisis in 2008 en 2009, en vervolgens, vanaf begin 2010, een monetaire crisis die sinds vorig jaar in wat rustiger vaarwater terecht is gekomen maar die nog steeds niet is uitgewoed. Als we kijken naar de gevolgen op Brussels niveau, dan hebben de instituties van de Unie deze calamiteiten eigenlijk verbluffend goed doorstaan. Ze bleken veel taaier en flexibeler te zijn dan bijna iedereen verwachtte, er zijn maatregelen genomen en structuren geschapen die tot voor kort voor vrijwel onmogelijk werden gehouden, Brussel is, kortom, tegenwoordig veel beter in staat om dit soort stormen op te vangen dan drie jaar geleden. Er zitten nog tal van zwakke plekken in die Brusselse dijken, zeker. Het meest vitale sluitstuk op dit moment, de Europese Bankenunie, zit bijvoorbeeld nog steeds niet op haar plaats. Maar al met al heeft de crisis geleid tot een veel grotere mate van integratie. Tenminste, daar in Brussel. Heel anders is het gesteld met de wereld daarbuiten. Daar is in toenemende mate een omgekeerd proces in gang gezet, een proces van desintegratie. Ik gebruik met opzet het woord proces: het gaat hier niet om een formeel besluit maar, net als bij integratie, om een keten van kleine en grotere feiten die allemaal min of meer in dezelfde lijn liggen. Bijvoorbeeld in de euro-economie: een Italiaanse ondernemer betaalt tegenwoordig gemiddeld tweemaal zoveel rente als een Duitse. Nu al is een Cypriotische euro, door alle restricties op de kapitaalvlucht daar, minder waard dan een Nederlandse. Voor onze ogen zien we een Europa van twee, drie en misschien nog meer snelheden ontstaan. Die desintegratie is ook duidelijk zichtbaar in het Europese politieke debat: de meningsverschillen over de aanpak van de crisis raken de essentie van de verschillende politieke en economische culturen. De Fransen en Italianen, die hun schulden altijd hebben laten verdampen door devaluatie, snappen niets van de Duitse oerangst voor inflatie. Dat werkt door in de prioriteiten van kiezers en gekozenen: overal is een hernationalisering van politiek en publiek debat gaande. Ook dat hebben we, mede, aan de financiële sector te danken, die met vakkundig lobbywerk zelfs duidelijke bankencrises – zoals in Spanje en Ierland – hebben weten om te timmeren tot puur nationale crises. Zelfs de Duitsers, altijd trouwe Europeanen, koesteren hun eenzame succes en trekken zich daarin meer en meer terug – de jongste verkiezingscampagne spreekt boekdelen.
Door dit alles raken de Europese machtsverhoudingen eveneens uit balans: de motor van de Europese eenwording, de as Parijs-Berlijn, hapert steeds meer. Frankrijk dreigt, na Spanje en Italië, het volgende probleemgeval te worden. Duitsland moet leiden, maar kan en durft dat niet. Nog altijd is het verleden te beladen. Zoals Joshka Fischer ooit zei: “Ik organiseer moeiteloos in Frankfurt een conferentie over European leadership. Maar als ik praat over Europäisches Führerschaft schrikt iedereen zich kapot.” Ondertussen holt het vertrouwen van de burgers in het Europese experiment achteruit. Voor het Europa van Brussel is de keuze evident: het gaat om verdere integratie of ineenstorting. Tegelijkertijd is alleen al het afgelopen jaar, volgens het jongste onderzoek van het Amerikaanse Pew Research Center, het aantal EU-voorstanders met maar liefst 15 procent gedaald, van 60 naar 45 procent, van een ruime meerderheid naar een minderheid. De uitslag van de komende Europese verkiezingen zal dat wantrouwen weerspiegelen: peilingen wijzen erop dat het toch al moeizaam functionerende Europees Parlement in toenemende mate bevolkt zal worden door anti-Europees extreem-rechts – in Italië, Frankrijk, Nederland, Engeland en Griekenland kunnen zulke partijen gemakkelijk eenderde van de kiezers trekken. Niet dat dit Parlement nu zoveel in de melk heeft te brokkelen: achter alle financiële tekorten binnen de EU schuilt een minstens zo omvangrijk democratisch tekort, en ook die schuld zal vroeger of later ongenadig op tafel worden gelegd. We hebben hier, kortom, te maken met een Europese crisis die veel verder gaat dan enkel de financiële sector. Het gaat deze jaren om een fundamentele botsing, niet alleen tussen politieke richtingen, maar tussen diepgewortelde Europese tradities. Zelden was in Europa het evenwicht tussen ‘ruimte’ en ‘plaats’ – in al die uiteenlopende Europese gedaanten – zo uit balans als nu. Wapperende vlaggen Zou een terugkeer naar het 19de-eeuwse systeem van natiestaten dat evenwicht kunnen herstellen? Zou ‘mijn plaats’ opnieuw kunnen samenvallen met ‘mijn land’, zoals her en der wordt bepleit, al of niet met wapperende vlaggen en tranen in de ogen? Meer dan 130 jaar geleden, op 11 maart 1882, hield de Franse denker en polemist Ernest Renan op de Sorbonne een toespraak die een lange echo zou hebben, over alle decennia, tot de dag van vandaag. ‘Qu’est-ce qu’une nation?’, ofwel ‘Wat is een natie?’ luidde de titel, en nog altijd is het een centrale tekst voor iedereen die zich bezighoudt met de rol en de functie van de natiestaat, of, in wat bredere context, met de manier waarop je het begrip ‘plaats’ kunt definiëren tegenover de internationale ruimte. Het is én blijft een briljant verhaal. Zoals Bas Heijne schrijft in de inleiding van de pas verschenen Nederlandse heruitgave: ‘Op rustige toon ontfutselt Renan het idee van de natie aan de nationalisten.’ Renan zaagt alle mythen en onzin over nationale identiteiten omver – afstamming, ras, taal, godsdienst, volksaard, ‘de’ Nederlander. Het interessante van zijn betoog is echter dat hij de kern overeind houdt: de natie als een waarachtig ‘verbeelde gemeenschap’, een lotsverbondenheid die is ontstaan door generaties lang gedeelde ervaringen plus, zoals Renan schrijft, ‘de wens om samen te leven, de wil om opnieuw waarde te geven aan de erfenis die men samen ontvangen heeft.’ Die wil moet voortdurend weer tot uiting worden gebracht, zonder democratie geen natie. Zoals hijzelf concludeert: ‘Een natie is dus een en al solidariteit, gebouwd door de beleving van de offers die men heeft gebracht en die men bereid is opnieuw te brengen.’
Renan herschiep, met andere woorden, het romantische idee van natie, met taal en etniciteit als dragende begrippen, tot een politiek, je kunt zeggen Amerikaans, concept. Hij zag de natie als een tijdelijk verschijnsel. Toen hij zijn toespraak hield, waren veel Europese natiestaten nog jong, en hij voorzag toen al dat ze op den duur vermoedelijk zouden opgaan in een Europese statenbond. Hij onderschatte echter de effectiviteit van de moderne natie om burgers te binden door die nationale solidariteit op allerlei manieren een nieuwe invulling te geven. Vooral na de Tweede Wereldoorlog groeiden veel Europese natiestaten uit tot een soort koepels waaronder niet alleen democratieën en rechtssystemen zich verder ontwikkelden, maar ook een brede variëteit aan pensioenstelsels, zorgverzekeringen en talloze andere producten van de verzorgingsstaat, in alle soorten en maten. Terwijl Renans Europese statenbond langzaam enige vorm kreeg, wonnen, kortom, ook de natiestaten aan kracht en elan – al was het vooral in de vorm van ingenieuze publieke verzekeringsmaatschappijen.
Er zijn nog altijd Europese denkers en politici, zeker in Brussel, die de natiestaat het liefst willen wegvegen als een verouderde en zelfs gevaarlijke 19de-eeuwse mythe. Zij zien de crisis als een middel om nu eindelijk grote sprongen vooruit te maken, zij blijven dromen van een Europese federatie. In de beginfase van de Europese eenwording, in de jaren vijftig en zestig, was dat het politieke ideaal van velen en zelf heb ik die droom ook nog gekoesterd. Als we Renans heldere verhaal toepassen op ons continent, dan is echter van zo’n Europese natie zelfs na een halve eeuw nog weinig te bespeuren. Als iets is aangetast, door de crisis en de daaropvolgende extreme bezuinigingsdrift, dat is het juist de door Renan benadrukte solidariteit en wil om samen verder te gaan. Ook het Europa als ‘verbeelde gemeenschap’ is zwaar gehavend. Dat is echter niet het enige. Het probleem met al die grote Europese dromen is dat, met het verwerpen van de natiestaat, meestal ook het belang van de factor ‘plaats’ van tafel wordt geveegd. Soms is dat onvermijdelijk. Vaak ook niet. De half illegale rauwmelkse kazen op de markt van Dieppe, het rokerige café zonder toilet van het Hongaarse dorp Vasarosbec, de chocola van Brugge, de zonnecollectoren in Neukirch, de metrobouw van Amsterdam, zelfs de zaden in onze moestuin, wat is er al niet versmoord in die hagelslag van goedbedoelde Brusselse verordeningen. Dat zijn niet alleen excessen, het gaat verder. Het zijn stuk voor stuk symptomen van een Europese federatie die de afgelopen decennia volkomen uit balans is geraakt. Te veel zaken die een normaal federatief verband – zoals de Verenigde Staten – overlaat aan de lidstaten – zoals kaas en chocola – worden hier vanuit Brussel bestuurd. Te veel beleidsterreinen die, aan de andere kant, in elke federatie min of meer centraal worden aangestuurd – zoals de financiële sector, buitenlands beleid en defensie – liggen in Europa vaak nog steeds bij de nationale hoofdsteden. De Europese burgers voelen dat haarfijn aan. Ze snappen prima dat je in deze 21ste eeuw gezamenlijk een milieu- en energiebeleid moet ontwikkelen, en dat je in je eentje geen vuist kunt maken op het wereldtoneel. Maar veel van die talloze detailkwesties beschouwen ze, terecht, als een belediging, als een teken van respectloosheid jegens hun diepe gevoelens voor ‘thuis’ en ‘plaats’. Als iets, naast het gebrek aan democratie, de steun voor de Europese Unie ondermijnt, dan is het dit. Volle glorie
Valt die Europese onbalans tussen Jorwerd en Brussel dan simpel op te lossen door de natiestaat weer in volle glorie te herstellen, zoals sommigen bepleiten? Desnoods buiten de EU? Om bij het laatste te beginnen: de EU is een markt van bijna een half miljard mensen met de hoogste gemiddelde levensstandaard ter wereld. Alleen al voor Nederland is de Unie goed voor tweederde van onze totale export, eenvijfde van het nationale product. We hebben nu een open toegang tot die markt. Gaan we die deur echt dichtgooien? Sterker nog: moeten we niet ook zonder de EU duizenden-één zaken als Europeanen gemeenschappelijk regelen, variërend van visserijquota tot financiële afspraken en het energiebeleid? En dan zwijg ik nog over de klimaatvraagstukken die in deze 21ste eeuw in rap tempo op ons afkomen. Is de wereld niet zelf allang de nationale verbanden ontgroeid? Kortom, hoe verleidelijk het nationale thuis ook is, de context waarin we werken, denken, dromen, politiek bedrijven en het leven vieren is in toenemende mate Europees. Dat valt niet meer ongedaan te maken. Of we het nu leuk vinden of niet, we moeten voor die overal aanwezige Europese ‘ruimte’ bepaalde, democratisch gecontroleerde, vormen zien te vinden. Dat is lastig en zeer problematisch, maar we kunnen onmogelijk terug naar 1956.
Moeten natiestaten dan weer een sterkere rolspelen bínnen de Europese besluitvorming, zoals ook vaak wordt bepleit? De voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Barosso, komt naar verluidt begin volgend jaar met een blauwdruk voor een ‘Europese federatie van natiestaten’. Dat lijkt in die richting te gaan. Er zijn echter wel grote risico’s verbonden aan die ontwikkeling, namelijk precies datgene waar Kohnstamm en de zijnen zo bang voor waren: dat het unieke, bovennationale karakter van de Unie zo meer en meer verdwijnt, dat het chaotische Europa van de nationale tegenstellingen weer de boventoon zal voeren en dat de Unie zal eindigen als een ondoorzichtige chaos, een ongeleid projectiel van compromissen. Waar de natiestaat wel een nieuwe plaats zou kunnen verwerven, is binnen de Europese democratie. De natiestaat vormt immers, ook zonder alle 19de-eeuwse romantiek, een kader voor veel gevoelens van eigenheid en ‘plaats’. Je kunt dan ook met reden pleiten voor de introductie van een Europese senaat waardoor, net als in Amerika, dat nationale element binnen het Europees Parlement en binnen de Europese democratie wordt versterkt. Minstens zo belangrijk is de verandering van het nationale ideaal, van het 19de-eeuwse ‘bloed,- taal,en bodem-ideaal’ naar het meer politieke ideaal zoals de Amerikanen dat kennen. Ook in Europa is dat proces nu in volle gang. De verbeelde gemeenschap van ons Nederlanders bestaat allang niet meer alleen uit ‘de blanke top der duinen’ en nog zo wat, ongemerkt is die lotsverbondenheid de afgelopen decennia veel breder geworden. En dat geldt ook voor de Britten, de Fransen, de Duitsers en zelfs de Polen. Er zal, na deze crisis, een Europese Renaissance komen. In welke vorm ook. Daarvan ben ik overtuigd. Net zoals de spoorwegen, de kranten en alle andere nieuwigheden van de 19de eeuw de opkomst van de natiestaten bijna onvermijdelijk maakten, zo maken de uitdagingen en ook de problemen van de 21ste eeuw – de snel escalerende klimaatsveranderingen voorop – een veelheid aan vormen van Europees bestuur onvermijdelijk. We zullen vanuit die zwaar beproefde Europese Unie, een Europese ruimte moeten hervinden waarin iedere Europeaan zich wel op een of andere manier thuis voelt.
Minder gedreven door dromen en idealisme, vrees ik, meer uit bittere noodzaak. Niet triomferend, maar realistisch en bescheiden. Tegelijk is deze crisis echter ook een uitgelezen kans om de Europese balans tussen ‘ruimte’ en ‘plaats’ te herstellen. Niet door de film terug te draaien naar de oude natiestaat, maar door het begrip ‘plaats’ een andere en nieuwe ruimte te gunnen. In de eerste plaats door in de Europese regelgeving en instituties veel meer rekening te houden met de waarden rondom het begrip ‘plaats’. Door alles wat daarmee samenhangt te respecteren, te koesteren en, zo mogelijk, te beschermen tegen het al te massieve Europese en globale geweld. Die ruimte moet ook worden geschapen binnen het politieke debat, al was het alleen al door al diegenen die zich niet meer thuis voelen op hun eigen plekje in de wereld niet enkel weg te zetten als populisten of nationalisten. Het gaat hier immers om volstrekt authentieke gevoelens, gevoelens van veiligheid en, aan de andere kant, ontheemdheid, gevoelens die ieder mens kent, en die juist niet in zulke hokjes horen. Gevoelens die bovendien, net als in de 19de en begin 20ste eeuw, een logische reactie zijn op razendsnel veranderende samenlevingen. Het zijn gevoelens die, inderdaad, altijd weer door ultra-rechts worden geëxploiteerd. Maar dat heeft alles te maken met het feit dat progressieve en liberale bewegingen, door de hele geschiedenis heen, stelselmatig veel te weinig oog hebben gehad voor de menselijke behoefte aan een thuis, inderdaad, aan een plaats, en alles wat daarmee samenhangt. Dat hele veld hebben ze zo overgelaten aan conservatieve en reactionaire bewegingen. Er vallen nog werelden te winnen. Bewegingen van onderaf In de tweede plaats kan die balans worden hersteld door veel meer oog te hebben voor wat het plaatselijke kan betekenen voor Europa. Door de nuchterheid en de realiteitszin ook die eigen is aan goed lokaal bestuur – wat zou Europa er anders uitzien als dat soort burgemeesters er het voor het zeggen had. Maar net zo goed door de innovatie die juist op lokaal en regionaal niveau opbloeit. Overal, vooral in het zuiden, zie je bijvoorbeeld hoe, door nood gedwongen, parallelle economieën ontstaan gebaseerd op lokale kennis en producten, lokale netwerken – dus zonder tussenhandel, lokale kredietverstrekking, lokaal vertrouwen. Er worden, juist op plaatselijk niveau, op dit moment hoogst interessante dingen uitgevonden. Ten slotte kan de balans worden hersteld door de verruiming van het begrip ‘plaats’ die vooral de laatste decennia gaande is. Ook dat is een hoopgevende tendens. In toenemende mate zie je hoe het begrip ‘plaats’ juist buiten die nationale kaders treedt, soms is het de regio – vaak grensoverschrijdend – soms het dorp, steeds vaker de stad. Het zijn op dit moment bijvoorbeeld vooral de steden waar creativiteit en innovatie hoogtij vieren, tegen alle pessimisme in, waar migranten komen en gaan, waar de stadsbesturen de nationale barrières doorbreken en elkaar vinden, overal ter wereld, waar nieuwe Europese en globale netwerken worden geschapen, waar op een nieuwe manier ‘plaats’ en ‘ruimte’ met elkaar worden verenigd. Stuk voor stuk zijn dit bewegingen van onderaf, bewegingen van hoop en vertrouwen, bewegingen die simpelweg het gewone leven aan de gewone Europeanen willen teruggeven.
We zijn bezig, ook voor deze crisis, ook daarna, met een langdurig en moeizaam proces. Met opstaan en vallen zijn we op weg naar een Europa van mensen, in plaats van een Europa van staten. Wil dat proces ooit kans van slagen hebben, dan zullen daarbinnen ‘plaats’ en ‘ruimte’ op een of andere manier een nieuw evenwicht moeten vinden – inclusief de acceptatie van een werkelijk democratische proces. Dat lijkt men in deze jaren vol cijfers, regels, aanwijzingen en statistieken, steeds vaker uit het oog te verliezen. Maar bedenk wel: geen gemeenschap zonder veiligheid, zelfbeschikking en solidariteit, en tegelijk geen gemeenschap zonder verbeelding. Geen Jorwerd zonder Brussel. Maar tegelijk: geen Brussel zonder Jorwerd.