Mawembe S.
Die avond heeft ze zes keer nee gezegd. Als een vrouw zes keer nee zegt bedoelt ze zes keer nee. Als een vrouw één keer ja zegt bedoelt ze trouwens ook meestal zes keer nee. Zeker in die tijd. Of beter: zeker iemand zoals zij. Die nog nooit eerder nee gezegd had. Die tot dat moment niet eens wist hoe dat moest, nee zeggen. De boot afhouden, oké. Excuses verzinnen, er omheen draaien, daarin blonk ze uit. Maar nee zeggen? Ze zouden haar eens onaardig kunnen vinden. Hoe dan ook, toen heeft ze nee gezegd. Tegen de man met het ei. En bovendien niet eenmaal ja. Het voorgevoel is er 's middags al, als ze na een trektocht door de Ardennen eindelijk is uitgewandeld met de Oude Filosoof. Dat het stralend weer is dringt niet tot haar door en in de warme appelpunt met ijs, die hun ten afscheid door de gastvrouw aangeboden wordt, heeft ze helemaal geen zin. Bij de aanblik van het smeltend wit krimpt haar maag ineen. Maar de Oude Filosoof dwingt: 'Toe nou, Jut, hier kun je echt geen nee op zeggen.' En als altijd heeft hij gelijk. 't Is het enige dat ze eet die dag en het mag een wonder heten dat ze het binnen houdt. Achteraf is het makkelijk praten, maar eigenlijk had ze het dadelijk al bespeurd. De tekens logen niet. Alles ademde weerzin. Zelfs uit de tere lentebloesems la ngs hun pad omhoog steeg verschaalde wanhoop op. 'Hoe gaat het?' vroeg de Oude Filosoof telkens weer bezorgd, alsof ook hij iets rook. 'Kan niet beter,' zei ze dan, met die scheve lach waaraan ze zelf zo'n hekel had. 1
Voor een zondagavond is het nog behoorlijk druk in het café. Veel bekende gezichten. Ze ontwijkt ze en neemt schielijk plaats op een vrije barkruk naast twee bedachtzaam discussiërende meisjes. Kant, Rousseau, de zin van het bestaan, daar gaat het over. Juttekop bestelt een pils en draait zich om, teneinde zich met het in- en uitgeloop van de cliëntèle te vermeien. Louwe Tukker maakt zijn entree. Hij woont een paar kamers verder op dezelfde studentengang als zij. Ze praten even, maar al gauw loopt hij door, in de richting van het kliekje dat ze niet gezien wil hebben, het kliekje met Loeki Evenblij als bron van veel vermaak. Ze bestelt een tweede pils. 't Valt niet al te best op die ene appelpunt met ijs, maar wat maakt het uit, ze wil toch vroeg naar bed. Kijk, de beide meisjes van de zin van het bestaan stappen ook al op. Morgen vroeg weer dag. Een minuut, hooguit twee, volgt ze gedachteloos de verrichtingen van de barman aan de tap. Dan schuift er iemand naast haar op de lege kruk. Ze voelt, nog voor ze hem heeft kunnen zien, hoe hij haar in één oogopslag heeft gepeild en ingedeeld. Ze kijkt naar hem op. 'Hi,' zegt hij strak, 'you like something to drink?' Een eenzame buitenlander. Dat zoiets haar nou net weer moet gebeuren. Terwijl ze op het punt stond te vertrekken. Zijn hoofd maakt als eerste indruk die van een groot, zwart geschilderd ei. Hij houdt het schuinvragend naar haar toegewend. Bij nader toezien echter blijkt de uitdrukking in zijn ogen vooral gebiedend. Wee Juttekop, als hun taxatie incorrect zou zijn. Oké, één pilsje dan. Hij neemt hetzelfde. Ze converseren. Hij heet Mawembe oftewel Hij Die Uitblinkt In Het Werpen Met De Speer. Komt uit Zuid-Afrika. Is gevlucht voor de politie. Heeft asiel aangevraagd en een voorlopige verblijfsvergunning gekregen. Trekt een sip gezicht. Ze biedt hem een tweede pilsje aan. Alleen als zij er ook nog eentje neemt. Goed, zegt ze, maar 't is wel m'n laatste, want ik wil naar bed. Ze toosten op 2
zijn toekomst in het nieuwe land en hij zegt: 'I would like to bring you to your room and talk with you.' Als ze het niet dacht. Ze glimlacht scheef en schudt haar hoofd. 'No, thank you, I don't want to.' 'Why not?' 'I'm very tired and I want to go to sleep right away.' 'But it's just for a few moments. Come on. You can't say no to that.' 'Yes I can. I don't want to talk with you.' 'You're talking nów with me.' 'Yes, but I don't want to do it in my room.' 'Why not. What's the difference.' 'The difference is the amount of surrounding people.' 'Ah! You don't trust me. The only thing I ask you to do is to talk with me in your room, but you don't trust me!' 'No, indeed, I don't.' 'You don't trust me because I'm black.' 'I don't trust you because you're male.' 'I'm what?' 'You're a man.' 'But I swear ... I'll tell you what we'll do. We'll go to your room and I'll prove to you that you can trust me. We'll just sit and talk. I want you to give me the chance to prove to you that I can be trusted.' Tijdens dit gesprek en haar verwoede pogingen hem op andere gedachten te brengen nuttigt ze een vijfde en een zesde pils, die ongemerkt op het viltje voor haar neus zijn verschenen. Hij Die Uitblinkt In Het Werpen Met De Speer is dan al rigoureus op Seven-up overgeschakeld. Ze neemt het waar. Ze weet wat het betekent. Maar haar weerstand is al met het derde glas doorgespoeld en als ze toch tot dit oponthoud in het café veroordeeld is, laat ze 't dan zo pijnloos mogelijk maken. Iemand tikt haar op haar rug. 3
'Ha die Juh ... ha die Juh ... ha die Juttekop!' Met een zucht van verlichting draait ze zich om naar de Beminnelijke Stotteraar. Hij krijgt een Brugges Wit van haar en even later zelfs een zoen op zijn wang. Vol overgave praat ze tegen hem, hoewel haar tong herhaaldelijk in een soort verkramping dreigt te schieten. Ze krijgt een Brugges Wit terug. Hij Die Uitblinkt Met De Speer wil wel een Seven-up. Dan vertrekt ook de Beminnelijke Stotteraar. Door het web dat zich intussen voor haar ogen heeft gevormd kan ze niet meer zien waarheen. Ze hoort zichzelf steeds moeizamer bezweringen uiten tegen Mawembe, die onverminderd frisdrank bijtankt, of 't nou haar rondje of het zijne is. Hoe komt ze van hem af. Dat is de enige vraag die nog door haar hoofd heen zwalkt als het geroezemoes rondom, de uitroepen en de gezichten in elkaar beginnen over te vloeien en Juttekop, terwijl haar handen het zoveelste glas naar haar lippen brengen, haar buurman niet meer van de rest kan onderscheiden. Mawembe zegt dan al niets meer. Hij kijkt strak voor zich. Hij wacht. Tegen half drie 's nachts heef t zich alles blijkbaar als vanzelf opgelost. Langzaam ontwaa kt ze uit de suizelende fase die, herinnert ze zich vaag, kenmerkend is voor het bijkomen uit bewusteloze staat. Ze ligt buikelings op een bed. Het is haar eigen bed. Als ze dat beseft richt ze haar hoofd iets op en kijkt de kamer in. Schuin achter haar in de kuipstoel bij het rotantafeltje zit bezoek. Het is de Kleine Romeinse Keizer met z'n rode baard en z'n dikke lijfje. Dat is vreemd. Die heef t ze in de kroeg al weken niet gezien. Ze snapt het niet. Nou, maar niks laten blijken. 'Dag Kleine Romeinse Keizer. Zit je hier allang zo op een droogje?' 4
Zijn antwoord, als hij het al geeft, verstaat ze niet. Ze babbelt wat. Legt dan haar hoofd weer neer om af en toe een beetje onder haar oksel door naar de zwijgzame gast te gluren. 'Heb je ergens lucifers?' Zijn stem lijkt boven uit een stereobox te komen. Lucifers. Zij. Ergens. Hij wil zeker een sigaret opsteken of zoiets. Moeizaam komt ze overeind. Vast wel. In de keuken. Steun zoekend aan de boekenkast wankelt ze langs de Kleine Romeinse Keizer, door het halletje en de gang naar haar keukenkast. Geen mens te zien. Achter de gesloten kamerdeuren ademt een soort rust alsof er niemand thuis is. Lucifers. Daar, in de hoek, een heel pak. Ze stoot de zoutzak om. Trekt dan met het pak een knersend spoor door de kast. Over het grind komt een agent van politie naar de veranda lopen. Ze zitten aan het avondeten. 'Ach,' zegt de vader, 'wat nou. Zouden we de dinges … eeh fout geparkeerd, bedoel ik?' Vóór iemand op kan staan opent de agent zelf de deur en treedt de kamer binnen. Ze kijken hem afwachtend aan. De vader maakt een grapje. De agent lacht niet. Hij heeft zijn pet in zijn handen genomen. 'Hebt u een zoon in Afrika?' vraagt hij. De moeder slaat een hand voor haar mond. Haar ogen schreeuwen al. 'Jawel,' zegt de vader, 'er is toch niks met hem?' 'Ik zal er niet omheen draaien,' zegt de agent, 'nee, ik zeg het maar meteen, ronduit zoals het is.' 'Kijk, Kleine Romeinse Keizer, hier heb je je lucifers.' Ze laat zich weer op het bed vallen. De Kleine Romeinse Keizer rammelt wat met het pak. Achter haar ogen begint zich vocht op te hopen. Heel veel vocht. Zomaar. 5
'What do I need these matches for ?' Weer richt ze zich half op en kijkt over haar schouder in de richting van het kuipstoeltje. De Kleine Romeinse Keizer is niet meer. Verdwenen. In rook opgegaan. Op zijn plaats zit nu iets groots en donkers, met een ei van boven. 'Wat doe jij hier nou?' fluistert ze ontzet. Zonder enig begeleidend geluid breekt het vocht nu door. Ze laat zich terugzinken in het kussen. Onder haar golft de matras. Dit moet een droom zijn. Zo doen matrassen niet. Ze probeert zwaarder te gaan liggen, maar als een stuurloos bootje deint haar lichaam mee. 'I don’t speak Dutch,' zegt het ei. Het bevindt zich dan al naast haar op het bed. O God, als dit geen droom is, hoe heeft hij dan toch binnen kunnen komen. O God, help me. Alstublieft. Hoewel al rond haar twaalfde van het geloof afgestapt, bidt Juttekop nu ongeremd tot de bloempjes op haar kussen. Mocht U toch bestaan, grijp dan in, nou het nog kan. Haar vingers klauwen in de sprei. Hij Die Uitblinkt In Het Werpen Met De Speer kijkt het fronsend aan. 'My brother died.' Plotseling stoot ze het uit. Zonder te begrijpen waarom. Nooit ook maar een seconde aan verspild. Tegen niemand. En nou ineens, in de armen van deze naar knoflook en oud zweet geurende ongewenste vreemdeling, zal ze het beleven. Op een kolkende matras. 'My mother too,' antwoordt hij in een halfslachtige poging eveneens een snik voort te brengen. Hoezo, too. De hare leeft nog, als ze zich niet sterk vergist. Niet van harte meer, maar dood is anders. Toch? Voetstappen knersen door haar hersens. Ze persen al het vocht eruit. Haar hoofd voelt zwaar, met grijze steentjes volgestouwd. Kennelijk van mening hiermee voldoende intimiteit gecreëerd te hebben voor wat uiteindelijk toch de schijn van een gedeelde handeling moet krijgen, gaat Mawembe nu zonder verder dralen tot actie over. 6
Ze laat hem begaan. Zes keer nee gezegd. En niet een keer ja. Meer zit er niet in die nacht. 'Wat gebeurt er,' roept Loeki Evenblij zacht geagiteerd, 'Juttekop? Moet ik de politie waarschuwen?' Ze bonst tegen het raam. 'What was that about police,' sist Mawembe overeind schietend, 'no police!' 'Nee, niet doen,' haast Juttekop zich terug te roepen, 'niks aan de hand, ga slapen! ' 'Echt niet? Eerlijk?' houdt de stem bij het raam dapper aan, ''t is namelijk zo: ik sta hier met een scháár.' 'Eerlijk, ga nou maar naar huis.' Als het eerste ochtendlicht door een spleet in de gordijnen glipt, staat Juttekop op. Haar logé ligt vredig te slapen. Grote, stinkende baby. Eenmaal aangekleed wekt ze hem. Verbaasd wrijft hij zijn ogen uit. Zijn gezicht maakt een ontspannen indruk. Hij kijkt haar bijna vriendelijk aan. Ze maakt hem duidelijk dat hij weg moet, omdat ze zelf weg moet, omdat … omdat … omdat: haar auto kapot is en zij ermee naar de garage wil waar ze hem gekocht heeft, heel ver weg. Today? Now? At this hour? Jawel, vandaag, nu en op dit moment. Hij schudt zijn hoofd. Kleedt zich aan. Zegt: 'I can fix your car.' Ze wimpelt af. Hij pakt haar bij haar schouders, zegt: 'I like you, Juttekop.' Ze antwoordt, zonder hem aan te kijken : 'I like you too.' Als ze haar kamerdeur wil afsluiten ziet ze dat de bel erboven, die verbonden is met die bij de buitendeur, van de muur is gerukt. Losse eindjes draad steken weerloos uit het gat. 7
Tegen zevenen knerst ze het erf op. Ze zijn nog in pyjama. Grote, vragende ogen. Ze legt ze het zwijgen op. Niks aan de hand. Ze komt alleen een poosje slaap inhalen hier. Oké? Maar natuurlijk, kind. Ga gauw naar boven. Wij zullen zachtjes doen. Nog geen jaar geleden was het: 'Van het eten zullen we wel nooit meer echt genieten.' En zie ze nu eens smakelijk de aardappels met spekjesjus naar binnen werken. 't Is half zes als de telefoon gaat. Voor jou, kind. Kouwe Drukte of zoiets, kan dat? 'Ha Juttekop, met Louwe. Zeg, moet je horen. Weet je wat die klootzak heeft gedaan vannacht? Mij geslágen. Ik heb een dreun in m'n gezicht gehad. Bij de buitendeur. Hij wou erin en dat leek me dus beter van niet. Nou, en toen heeft-ie me neergeslagen. Ik kon hem niet meer tegenhouden. Later heef t Evenblij nog op je bel staan drukken, maar die heeft-ie er toen zeker uitgetrokken of zoiets, want ze hoorde hem op een gegeven moment niet meer overgaan. Nou ja, ik zeg het allemaal maar even, voor als de politie erover begint. Want ik heb hem dus aangegeven. Ja, dit is toch puur geweld!' In het schemerlicht van de zachte voorjaarsavond rijdt ze terug naar haar flat, waar zoveel gebeurt zonder dat zij er weet van heef t. Ze haalt de lakens van haar bed. Ze zitten vol rare groene vegen. Ze wast ze op de hand. De volgende ochtend staat De Kegel voor haar deur, rammelend met zijn sleutelbos. Ze deinst terug voor de walm, die hij door het tussen zijn lippen geklemde sigarestompje heen naar buiten hoest. 'Eindelijk hebben we hem dus,' zegt hij, terwijl hij met toegeknepen ogen de schade aan haar bel taxeert. 'Ik ga zo met je mee naar het bureau. Mij hoef je niks te vertellen, ik 8
begrijp het zo wel. Alleen straks zul j e er even doorheen moeten, maar dat heb je er wel voor over, neem ik aan.' Hoeveel dames er al niet bij hem op de stoep hebben gestaan. Huismeester, doe er eens wat aan. Huismeester, ik durf de straat niet meer op. Huismeester dit, huismeester dat. Maar ja, het bewijs, hè? Zo bezien is het dus een geluk dat die onverlaat ditmaal … nou ja. Ze laat zich meevoeren in zijn auto. Onderweg blijken ze even bij Loeki Evenblij aan te gaan. Juttekop heeft geen idee waarom. Er wordt iets besproken in de keuken. Wat het is kan ze niet verstaan door het gegons in haar oren. Dan maar even met de hond aangepapt. Hij kwispelt aarzelend. Wat zou ze er een boel voor geven hem te mogen zijn. Vlekken dansen voor haar ogen. Er wordt bevreemd gesnuffeld aan haar handen. Koud en klam zijn ze. De Kegel staat nu te telefoneren in de gang. Loeki Evenblij zet koffie voor haar neer. 'Hoe kom je aan die vlekken in je hals?' vraagt ze Juttekop. Haar stem lijkt vanonder een vensterbank te komen. 'Dat, Loeki, zijn nou zenuwen.' 'Ik snap het niet. Je zei vannacht dat er niks aan de hand was. Ik stond daar nota bene met een scháár.' De losgeraakte neus van Loeki Evenblij beweegt zich tussen kin en krullen heen en weer. 'Ik was bang,' zegt Juttekop, 'ik dacht dat-ie me anders van kant zou maken.' Ze laten haar haar verhaal doen. Twee mannen in uniform. De een stelt de vragen, de ander trekt alleen maar een stoel bij en gaat gezellig naar haar zitten kijken. 'Schuldig' spreken hun ogen voordat ze begint, 'schuldig' zeggen ze halverwege het relaas en 'schuldig ' is hun eindconclusie. Wat voor kleren had u aan? Waarom dronk u ook zoveel? 9
Had dan tegenstand geboden. Die van mij had hem lek geslagen. Met haar naaldhak. Nee zeggen telt niet. Gewéld hebben we nodig. Verdachte blijkt al meer slachtoffers te hebben gemaakt. Een minderjarig meisje in een dorp vlakbij, dat niet wil getuigen. Een dove studente uit de stad die niet kán getuigen. En zo staan er nog een stuk of wat niet goed rond te krijgen delicten op zijn naam. Zonder haar zal hij vrij blijven rondlopen. Genoteerd wordt dat er openlijk geweld is toegepast. Dat aangeefster dezes zulks aan den lijve ondervond. Dat er tegen haar zin gemeenschap heeft plaatsgehad. Juttekop zet haar handtekening. Overigens, voor ze het vergeten, ze moet wel even bij haar huisarts langs. Dat vergt nou eenmaal de procedure in dit soort gevallen. En wat die lakens betreft, die had ze natuurlijk nooit mogen wassen. Een blunder van de eerste orde. Dat ze dat goed onthoudt, voor een volgende keer. 'Zo, zo,' zegt de huisarts, 'ja, ja. Dat ziet er niet best uit. Zuid-Afrika zei je? Zo, zo. .Ja, ja. 't Kan syf ilis zijn, maar ook gewone gonorroe.' Er gaat een week voorbij voordat blijkt dat Hij Die Uitblinkt In Het Werpen Met De Speer haar alleen z'n gonorroe gegeven heeft. En daar hebben ze penicilline voor. Alleen tegen het almaar meer vervagen van de kleuren om haar heen heeft de dokter niks. Een periode volgt waarin: de Oude Filosoof het Dove Meisje blijkt te ken nen; 10
Juttekop haar moeder naar een zieke tante brengt, op weg waarheen ze in een flits een silhouet herkent. Het hoofd een sterk ovale vorm, de rug gebogen. Haar hart verkrampt (' … ook nog even langs de bakker, want tante Riki is zo gek op verse bolletjes'); Mawembe 's nachts aan haar raam komt kloppen. 'Juttekop, open the window. Juttekop, please!' Stram als een tinnen soldaat ligt ze in bed; de Oude Filosoof een onderduikadres versiert in een souterrain vol ongedierte; ze elke willekeurige passant benijdt. Die bij voorbeeld, met z'n kale kop. Of daar, dat oude vrouwtje met die stok. Alles zou ze ervoor geven om iemand anders dan zichzelf te mogen zijn; Mawembe wordt opgepakt en door haar vanachter een one-way-screen feilloos herkend. 'Hij zegt dat je midden in de bewuste nacht nog lucifers voor hem bent gaan halen,' meldt een rechercheur. Ze ontkent. Van lucifers weet ze niets. 'Er w … er wordt over je gepraat,' vertrouwt De Beminnelijke Stotteraar haar toe, 'ik w ... ik waarschuw je maar: ze zeggen van alles over je. Er w ...er wórdt wat afgeluld vandaag de dag.' Ze wendt haar hoofd af. Alsof dat haar wat schelen kan. 'Oude Filosoof, ik heb geloof ik een valse verklaring afgelegd.' 'Grote God.' Hij grijpt de telefoon. Ze wordt m eteen op het bureau ontboden. 'Valse verklaring,' bast de rechercheur, 'dat is niet zo mooi. Vertel maar op.' 'Nou,' zegt ze, 'dat van die lucifers, dat is waar. Ik ben in de keuken geweest die nacht. En heb ze daar voor hem gehaald.' 11
Onder de duizelig makende gevoelens waarmee ze het bureau verlaat bespeurt ze onmiskenbaar die van lafheid en triomf. 'Juttekop,' zegt de Oude Filosoof, 'vanmiddag komt het Dove Meisje bij je op bezoek. Resi is haar naam. Resi Waterdal. Ze zit in hetzelfde schuitje. Misschien kun je haar helpen.' Resi roept meer dan ze praat. Alles met een veel te hoge, monotone stem. Liplezen lukt niet goed, zodat Juttekop al gauw naarstig zit te schrijven. Zo heeft Resi zelf het ook gedaan, toen Mawembe naast haar stond. Hij had haar al verschillende keren lopen begluren, vertelt ze, vanuit de struiken of brutaalweg drentelend op het grasveld voor haar flat. Juttekop kijkt er niet van op. Het is een mooi, tenger meisje, met een lelieblanke huid en zijdeachtig haar, bijna wit zo blond. 'Ik voelde me bedreigd door dat gegluip,' roept Resi, 'al deed hij verder eigenlijk niks.' Op een middag, ze was aan het stofzuigen, zag ze hem ineens op haar raam staan bonzen. Hij gebaarde, door van zijn hand een happend mondje te maken, dat hij met haar wilde praten en dat ze dus moest opendoen. Ze had haar hoofd geschud en was doorgegaan met stofzuigen. De volgende dag stond hij er weer en eiste opnieuw binnengelaten te worden. Ze bleef weigeren. Ze zat aan haar bureau te studeren en boog zich demonstratief over haar boeken heen. Toen ze na een minuut of wat weer opkeek was hij bij het raam verdwenen. Op hetzelfde moment voelde ze de hand op haar schouder. Hij was, zo hoorde ze later, eenvoudig naar binnen gewandeld toen een ganggenoot de deur uitging. Just hand over something to Miss Waterdal. Daar zat ze dus met die gek. Hij stond, de uitgang versperrend, druk tegen haar te praten, dus ze zei hem dat ze hem niet kon verstaan en beduidde dat hij zi jn boodschap dan maar op moest schrijven. Vluchten ging niet. Schreeuwen zou ook niet helpen, want 12
om deze tijd was er meestal niemand thuis. Eerst snapte hij niet wat ze bedoelde. Toen verscheen er een brede grijns op zijn gezicht. Hij schreef neer: 'I like you very much. I want to go to bed with you.' Zij schreef terug: 'I don't like you at all. Go away.' Waarop hij haar van haar stoel sleurde, op het bed gooide en verkrachtte. Het door hem beschreven velletje papier griste hij na afloop mee. Ze had de rest van die dag voornamelijk douchend doorgebracht. Desondanks zat ze nu met gonorroe. Resi is van streek. Juttekop probeert haar schriftelijk te kalmeren. Vervolgens doet ze haar een adres aan de hand waar ze verder tot zichzelf kan komen. Ergens in de Ardennen. Bij een mevrouw die warme appeltaart met ijs kan maken. Resi fleurt op. Helemaal als Juttekop de kaart van België erbij pakt en haar beschrijft hoe mooi het daar nu is. Stralende ogen, als bergmeertjes schitterend in de zon. Gretig meezoekende vingers, die even, ter hoogte van Trois Ponts, op Jutte- kops hand moeten uitrusten. Tot blijkt dat ze niet sámen zullen gaan. Weg bergmeertjes. Bleker dan ze is gekomen neemt Resi afscheid. De Oude Filosoof vertelt dat ze meteen de dag erop naar de Ardennen is vertrokken. Alleen. Met een rugzak in de trein. Juttekop is te moe om te huilen. Maar nooit te moe om te drinken. Een troebele roes van bier in het licht van de dag. De helderheid van jonge klare in het donker van de nacht. Als ze goed kijkt kan ze de radertjes zien bewegen. 13
Er zijn voor haar twee mogelijkheden. Zichzelf aangeven. En zichzelf niet aangeven. Als ze het eerste kiest doet ze dat niet voor Mawembe, maar louter uit eigenbelang. Om haar geweten te ontlasten. Om haar zieltje weer mooi en rein te krijgen, zoals het toch was, voor het op de proef werd gesteld. Eigenbelang of niet, aan dat getob heeft hij geen boodschap. Hem maakt het niet uit welk motief haar leidt. Voor hem telt alleen dat hij vrijkomt. Maar vrijheid verdient hij ook weer even niet. Hij h oort een poosje vast te zitten, na alles wat hij anderen, Resi Waterdal voorop, heef t aangedaan. En toch. 't Is het idee. Juttekop, how could you do this to me? Why? You said you liked me. Dat is het wat ze niet verdraagt. Het beeld van iemand in een cel, waarschijnlijk ook nog met zijn handen in het haar, niet begrijpend hoe juist zij hem zo verraden kon. En wat dan nog? Dat is dan toch alleen maar háár probleem? Daar heeft het meisje in de bergen toch geen boodschap aan? Voor Resi telt alleen da t hij opgesloten zit. Maar wat zullen ze met hem doen als hij het land wordt uitgezet? Als hij terug moet naar Zuid-Afrika, dat hij tenslotte niet voor niets zal zijn ontvlucht? Juttekop ziet ondergrondse martelkamers voor zich. Met allemaal gillende Mawembes erin. Ook kan ze voor haarzelf sinds kort moeiteloos de meest verschrikkelijke straffen Gods bedenken. Een God waarin ze weliswaar niet gelooft, maar Die haar wat ze nu geflikt heeft desondanks niet zomaar zal vergeven. Goed, dan vergeeft Hij het haar niet. Als ze niet uit eigenbelang wil handelen, mag ook deze angst geen reden zijn zich aan te geven. Maar als Mawembe zelf wraak komt nemen? Als hij haar de keel komt doorsnijden? Over pakweg anderhalf jaar, als hij tenminste niet zo stom is 14
om het hogerop te zoeken? Of wie weet hoeveel eerder al, als hij ontsnapt? Misschien nu wel. Vannacht. Hoor maar, daar is het weer! Dat rare frommelgeluid. Misschien morrelt hij op dit moment al aan haar deur. Of is het de kat van hiernaast, die z'n nagels scherpt aan het behang? Wham! Juttekop zit rechtop in bed. Het klamme zweet breekt haar uit. Ze houdt haar adem in. Dat was het raam van de buurvrouw boven.Of niet? Weer hoort ze zagend gefrunnik ergens in huis. Juttekop neemt haar polsslag op, r6o per minuut. Elke nacht opnieuw. Weken achtereen. Maanden lang. 't Is allemaal haar eigen schuld. In de grond doet ze niks dan redenen verzinnen om zichzelf buiten schot te houden. Slechtheid, dat is het. Ze heeft haar eigen slechtheid ontdekt. Het kwaad, dat ze tot dan vooral bij derden meende aan te treffen, zit levensgroot in haar zelf. Sterker nog , niemand is zo laf als zij. Zwelgen, zwolg, gezwolgen. Ze wentelt zich rond. Ze zegt voorgoed haar oude kamer op. 'Wat ik nog wou zeggen,' hijgt De Kegel langs zijn sigaar, 'je kunt een psycholoog krijgen als je wilt. Die zijn daarvoor. Ik was het alleen vergeten.' Juttekop grinnikt. Kom nou. Zij regelt die dingen zelf. Breken, brak, gebroken. De Oude Filosoof heeft z'n enkel in het gips. Had hij Juttekop die appeltaart maar niet zo moeten opdringen. Ze loopt net iets te hard naast hem voort. Hij moet alle zeilen bijzetten om niet achterop te raken. Kebonk, kebonk, kebonkebonkebóem. Ach, Oude Filosoof, wat nu. Kom, ik help je overeind. 15
Ze blijft hem stevig raken. Zes, zeven liter bier, ze draait er haar hand niet voor om. Een hele fles jenever: ze lacht erom. Het enige waarvoor ze zich nog inspant is het aan- en afslepen van de verpakkingen. Intussen maakt de roes van overdag ook haar tweede onderduikadres, waar de zon nog nooit naar binnen heeft geschenen, heel wel dragelijk. Ze dankt de kamer aan de Goede Fee. Die vraagt haar niet waarom ze uit die leuke flat weg wou. Die vraagt haar niet waarom ze zoveel drinkt. Die vraagt haar niets. Met zo iemand kan Juttekop wel samenwonen. Kebonk, kebonk, de Oude Filosoof moet verschijnen voor de rechter van instructie. Of die Juttekop betrouwbaar is. Kan men haar verklaring serieus nemen. Kortom: spreek t zij de waarheid? De Oude Filosoof windt er geen doekjes om. Als er iemand eerlijk door het leven gaat, dan is het Juttekop. 'Er is post voor je,' zegt de Goede Fee en overhandigt haar een strenge enveloppe met het stempel van het Gerechtshof te A. Of ze maar ter zitting wil verschijnen teneinde te getuigen in de zaak Mawembe S. 't Kost haar ongeveer twee weken voor de moed verzameld is om haar verklaring in te trekken. Dan hoort ze bij geruchte over Resi Waterdal. Die maakt het slecht, maar leeft met heel haar wezen naar de zitting toe. Alle hoop gericht op Juttekop. 'Goede Fee, ik moet iets moeilijks doen. Jij kunt me vast wel helpen. Ik heb valium nodig.' 'Hoeveel wil je?' 'Alles wat je hebt.' 'Da t lijkt me niet zo'n goed idee.' I6
De Goede Fee rommelt wat in haar slaapvertrek en keert terug met zes tabletjes. 'Dit zijn de zwaarste. Beloof me dus dat je er zuinig mee omspringt. Nooit meer dan een tegelijk.' Een geruststellend knikje. Natuurlijk, Goede Fee, van mij kun je op aan. Als er iema nd eerlijk door het leven gaat, dan is het Juttekop. De Goede Fee gaat uit logeren. Dit is het juiste moment. Precies een week voor de grote dag, na meer dan drie maanden permanente onderdompeling, stopt Juttekop met drinken. Zomaar, zonder psycholoog. De volgende vijf dagen wordt er gebeefd en get rild, gebraakt en gezweet. Aan het plafond hangen vleermuisachtigen, die zich krijsend op haar storten zodra ze even indommelt. Ze komt haar kamer niet meer uit. Van de vijfde op de zesde nacht gaat de storm liggen. De koortsaanvallen nemen af en zelfs haar gal lijkt op te zi jn. Ze bekijkt zichzelf in de spiegel. Blauwe wallen onder dodelijk vermoeide ogen. Mager, bleek en afgetobd. Ze houdt zich staande aan de wasbak. Wat valt er verder nog te zeggen, meneer de rechter? De volgende morgen vroeg begeeft ze zich naar A. Meer dan eens wordt ze woedend teruggetoeterd op haar eigen helft. Helse blikken. Obscene gebaren. Verdraagzaamheid is ver te zoeken in de ochtendspits. Geen flauw idee wat haar te wachten staat. Een dof soort angst heeft zich als versuikerde siroop aan de radertjes in haar hoofd gehecht. Tussen haar oren banjert de Oude Filosoof heen en weer: kebonk kebonk kebonkebonkebóem. 17
Denken gaat niet meer. Ze neemt twee slaaptabletten in. Tien minuten voor het moet gebeuren houdt ze zich staande aan de wasbak van het gerechtelijk toilet. De slaaptabletten zijn ter hoogte van de tweede rib blijven steken. Het gebons in haar hoofd neemt niet af. Dan maar zo'n ding van de Goede Fee. Kebonkebonk. Dan nog maar zo'n ding van de Goede Fee. Kebonk. De resterende vier slaat ze in een keer achterover. Zo, dat lucht op. Niets kan haar nu nog worden aangerekend. 'Kom nou toch. U studéért!' De meneer in het zwart is boos. Hij heeft een vraag gesteld die ze zeker niet begrijpt of zo. 't Kan ook zijn dat ze niks gehoord heeft. Ze hakkelt wat en houdt zich staande aan het hekje. Links achter haar in de zaal weet ze wazig wat oude bekenden van de politie. In elk geval die ene brigadier. 'Je draagt verkeerde schoenen, meid.' In de rij daarvoor Resi, teer en breekbaar, te midden van iets dat onweerstaanbaar aan een collectief doet denken. Koele blikken bij haar zwabberende binnenkomst. Een eensgezind afwijzende houding. Ze gedraagt zich niet zoals verwacht. Rechts achter haar zit de verdachte. Ze moet hem gepasseerd zijn op weg naar het rijtje gepikeerde heren tegenover haar. Hij heeft zijn ogen op de grond gericht. Dat voelt ze. Ze ber usten. 'Verdachte beweert dat u al eerder met hem had gepraat in een winkel. U droeg toen een lichte jurk met bloemmotief. Wat is hierop uw antwoord?' 18
'Blurk?' 'Mevrouw, wij kunnen u niet verstaan. Spreekt u wat duidelijker alstublieft.' 'Jurk?' 'Jawel. Dat is wat verdachte beweert.' 'Ik heb al in geen tien jaar meer een jurk aangehad.' Ze mag gaan zitten. De pro deo advocaat. 'Meneer de rechter, ik kan aantonen dat verdachte ook normále relaties met vrouwen heeft gehad.' Tel uit je winst, Mawembe S. Voor de rest dringt niets meer tot haar door. In een grijze vlokkendeken rijdt ze terug naar huis. Dat heb je vaak tussen de rivieren, mist. 't Is de pest die mist, vooral in mei. Mei? Hij trekt wel op die mist, joechei. Ieder geluid van buiten wordt gedempt. Haar eigen motor kan ze niet eens horen. Gelukkig maar dat er verder bijna geen verkeer meer is. Ze aait met een doekje de voorruit. De zijruit. En weer voor. Ze vraagt zich af waar ze is. En hoe ze dat heeft klaargespeeld. 't Is zo'n moltondeken nog, van vroeger. Zelfs haar hoofd lijkt met watten volgepropt. Geen gezoem. Geen gebonk. Rust. Wel lijkt hij almaar dikker en dikker te worden, niet warmer maar wattiger, en zwaarder, vooral zwaarder. Was hier niet ongeveer die afslag ergens? Als ze ooit nog thuis wil komen moet ze hier maar af. Thuis, wat zou dat zijn? Ze kan zich er niets concreets bij voorstellen. Met het laatste restje kracht dat nog in haar is probeert ze aan 't stuur te draaien. Hé. 't Gaat vanzelf al om. Dat is mooi. Ze hoeft niet eens meer mee te helpen. Dat is goed. Ze hóeft niet meer. Alles komt zoals het komt. Juttekop grijnst haar scheve lach. Dan legt ze haar handen in haar schoot. 19