ben zo terug
Voor David, die me zoveel heeft geleerd over weten en niet weten. Liefs – S.W.
Sarah Weeks
Ben zo terug Vertaling: Tjalling Bos
Lemniscaat
Rotterdam
Tweede druk, 2006 © Nederlandse vertaling Tjalling Bos, 2006 Omslagfoto: Zefa / Corbis Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 2006 isbn 90 5637 809 0 © 2004 by Sarah Weeks Oorspronkelijke titel: So B. It First published by HarperCollins Children’s Books, a division of HarperCollins Publishers, New York, U.S.A. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk: Drukkerij Haasbeek b.v., Alphen aan den Rijn Bindwerk: Boekbinderij De Ruiter, Zwolle Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig milieuverontreinigend transport is vermeden.
Inhoud
Heidi 7 Dette 9 Hallo 14 So D. Ju 21 Sst 31 Thee 38 Weg 46 Meer 54 Zo terug 58 Ga 66 Goed 76 Weer 85 Blauw 93 Mooi 101 Nu 105 Warm 112 Kus 122 Slecht 126 Nee 131 Oh-oh 136 Au 142 Klaar 144 Zof 148
5
Heidi
Als de waarheid een waskrijtje was en ik er een wikkel omheen mocht doen met de naam van de kleur erop, dan weet ik hoe ik die zou noemen – dinosaurushuid. Vroeger dacht ik, zonder er echt bij na te denken, dat ik wist wat voor kleur dat was. Maar dat was lang geleden, voordat ik wist wat ik nu weet over dinosaurushuid en over de waarheid. Je kunt nu eenmaal niets over de kleur van een dier zeggen door alleen naar zijn botten te kijken, dus weet niemand zeker welke kleur dinosaurussen echt hadden. Ik heb jarenlang plaatjes van ze bekeken en erop vertrouwd dat degene die besliste welke kleur ze kregen, zich aan de wetenschappelijke feiten hield. Maar ze raden er gewoon naar. Dat begreep ik toen ik op een middag naast sheriff Roy Franklin in zijn patrouillewagen zat, in de herfst voordat ik dertien werd. En er is nog iets anders dat ik rond die tijd ontdekte: als je iets niet weet, hoeft dat niet te betekenen dat je dom bent. Het betekent alleen dat je je nog dingen kunt afvragen. Over dinosaurussen bijvoorbeeld – hadden die dezelfde kleur als de hemel op de ochtend dat ik op weg ging naar Liberty? Of waren ze misschien net zo bruin als het stof dat mijn schoenen opwierpen op de oprit van Hilltop Home? Het zou een leugen zijn als ik zei dat ik het liever niet zou weten, als ik mocht kiezen. Maar sommige dingen weet je gewoon, al weet je niet waarom, en andere dingen kun je niet weten, hoe graag je dat ook zou willen. 7
Of je iets weet of niet, verandert niets aan hoe het was. Als dinosaurussen blauw waren, waren ze blauw, en als ze bruin waren, waren ze bruin – of iemand het ooit zeker zal weten of niet.
8
Dette
Wat ik wel zeker wist, zodra ik zulke dingen kon weten, was dat ik geen vader had. Ik had mama en Bernadette, en dat was voor mij genoeg. Bernadette begon als de buurvrouw, maar dat duurde niet lang. Mijn moeder hield van me op haar eigen speciale manier, maar met haar slome hersenen kon ze niet zelf voor me zorgen. Bernie heeft het me een keer uitgelegd door mama te vergelijken met een kapotte machine. ‘De belangrijkste onderdelen zijn er, Heidi, en van buitenaf lijkt het of ze het gewoon goed zou moeten doen. Maar binnen in haar zijn een heleboel geheimzinnige dingetjes kapot of beschadigd, of ze ontbreken helemaal, en daardoor werkt haar machine niet echt geweldig.’ En dat zou altijd zo blijven. Bernadette begreep mama. Ze wist hoe ze tegen haar moest praten en hoe ze haar dingen kon leren. De truc bij mama was dat je iets eindeloos en telkens op precies dezelfde manier moest herhalen, tot ze het begreep. Zo leerde Bernadette mama de elektrische blikopener te gebruiken. Wekenlang bracht ze elke dag de blikjes kattenvoer mee om ze open te maken terwijl mama toekeek. ‘Kijk, Bloem,’ zei ze dan. ‘Omhoog. Het blikje eronder. Omlaag. Luister naar het zoemen. Klaar.’ Algauw zei mama de woorden met haar mee. Nou ja, niet allemaal, maar ze knikte met haar hoofd en zei ‘Klaar’ als het zover was. Na een tijdje liet Bernadette mama het zelf proberen. Eerst kon ze zich niet herinneren wat ze moest doen – ze haalde alles 9
door elkaar – maar Bernie bleef met haar oefenen en zacht tegen haar praten, en op een dag maakte mama een blikje helemaal zelf open. ‘Klaar.’ Ik weet niet wie er blijer was, Bernadette of mama. Daarna maakte mama alsmaar blikjes open. Soep en kattenvoer en tonijn, als het maar blikjes waren. Ten slotte moesten we ze hoog verstoppen, of bij Bernadette thuis, want als mama een blikje zag maakte ze het open, of we wat erin zat nou nodig hadden of niet. Bernadettes appartement was pal naast dat van ons. Vroeger, toen het gebouw net was gebouwd, waren onze kamers waarschijnlijk met elkaar verbonden als één groot appartement. Daarom zat er een verbindingsdeur tussen. Als Bernadette naar ons toe kwam, hoefde ze niet door de voordeur naar buiten te gaan. Dat was boffen voor mama en mij, want Bernadette had last van agorafobie. Toen ze me dat voor het eerst uitlegde, dacht ik dat ze angorafobie zei. Ik zocht het op in het woordenboek dat bij ons op de tafel in de woonkamer lag. Een fobie is een angst, stond er, en angora is een naam voor dieren met lange haren, bijvoorbeeld een geit of een konijn. Ik begreep niet goed waarom, maar samen betekenden die twee woorden volgens Bernadette dat je bang was om naar buiten te gaan. Later kwam ik erachter dat het agorafobie heette, geen angorafobie. Je kon het ook gewoon pleinvrees noemen, maar het kwam allemaal op hetzelfde neer: ze ging niet naar buiten. Nooit. Ze kon het niet, want als ze dat deed zou er iets vreselijks gebeuren. Ze vertelde me nooit wat, maar aan de blik die in haar ogen kwam als ze er alleen maar aan dácht kon ik zien dat het heel erg was. Bernadette was dol op lezen. Ze zat altijd met haar neus in een boek, of anders hield ze er wel een vinger tussen op de plaats waar 10
ze gebleven was, terwijl ze snel deed wat er gedaan moest worden om zo gauw mogelijk door te kunnen gaan met lezen. ‘Wist je dat het oog van een struisvogel groter is dan zijn hersenen, Heidi?’ Ze vertelde me altijd interessante dingen die ze in een of ander boek had ontdekt. Als ze over Afrika las, vertelde ze me niet iets saais over bevloeiingskanalen, maar bijvoorbeeld: ‘Olifanten zijn de enige viervoeters die niet kunnen springen.’ Zolang ik me kan herinneren heeft Bernadette me elke avond voor het slapengaan voorgelezen. We stopten mama samen in en dan kwam Bernie bij mij op bed zitten en las me voor tot ik mijn ogen niet meer open kon houden. Ze las me Charlotte’s web en De kleine prins voor, stukken uit de bijbel, en over zenboeddhisme. Ze vertelde Romeo en Julia na zodat ik het kon begrijpen, en aan het eind huilden we allebei. Ze las me Griekse mythen voor, avonturen van Nancy Drew, een biografie van Mahatma Gandhi en alle delen van Het kleine huis twee keer. Bernadette en ik konden niet samen naar buiten gaan, maar elke avond reden we zonder zadel over de prairie met een katoenen hoed met linten op, of we kropen op onze buik donkere grotten in of volgden sporen en klommen langs steile wenteltrappen tot boven in geheimzinnige klokkentorens. Bernie leerde me alles wat ik wist, en ze was een geweldige lerares. Als zij iets uitlegde, boorde het zich als een pijl in mijn hoofd en bleef daar zitten. Ze kon een sneeuwstorm beschrijven, of de kruisbestuiving van bloemen, en plotseling leunde ik voorover tegen een snijdende vrieswind of vloog op de rug van een hommel zomaar een leeuwenbek in. Niemand rende in de wereld van Bernadette – iedereen ‘snelde’ of ‘ijlde’. Ze blèrden niet, maar ‘jengelden en jeremieerden’. Bernadette kende wel een miljoen woorden en als ze toch de goede uitdrukking niet kon vinden verzon ze er een. Als mama uit ergernis over zichzelf haar gezicht vertrok en 11
haar kaak heen en weer bewoog, zei Bernadette: ‘Je mama bakt een knappe krakeling, Heidi.’ ‘Een knappe krakeling’ klonk best lekker, vond ik. Maar mama bakte ze nogal vaak, en geloof me, op die krakelingen van haar zat geen suiker. Ze deed het vooral als Bernadette haar iets nieuws probeerde te leren. Sommige dingen kon mama wel leren, zoals hoe je blikjes openmaakt, maar er waren ook dingen die mama gewoon niet snapte, al deed Bernadette nog zo haar best. Bijvoorbeeld veters strikken. ‘Rechts over links. Slang in de tunnel. Strak trekken. Lussen maken. Rechts over links. Slang in de tunnel. Strak trekken. Klaar.’ Dat heb ik Bernadette minstens een miljoen keer horen zeggen. Nog steeds hoor ik elke keer als ik mijn veters strik haar stem in mijn hoofd die dat zegt, want zo heeft ze het mij geleerd. Maar mama snapte het niet. Na een paar pogingen begon ze met haar hoofd op de tafel te bonken en riep: ‘Klaar! Klaar! Klaar!’ Ze hield er pas mee op als Bernadette ten slotte bukte en haar veters voor haar strikte. Bernadette was niet iemand die het gauw opgaf, maar ze begreep dat sommige dingen gewoon te moeilijk waren voor mama. Daarom koos ze voortaan altijd instappers als ze schoenen voor haar bestelde bij een postorderbedrijf. Ik hield van mijn moeder en ik weet dat ze ook van mij hield, maar zonder Bernadette zouden we het erg moeilijk hebben gekregen. Mama wist allerlei dingen niet. Ze begreep niets van cijfers. Ze kon geen klok kijken, niet met geld omgaan en niet opbellen. Ze kende maar één kleur, blauw, en hoewel ze een paar letters kon herkennen, de A en de S en soms de H, kon ze niet lezen, niet eens haar eigen naam. Bernadette leerde mij lezen en schrijven toen ik vijf was. Ze zei dat ik me meteen als een vis in het water voelde met boeken, en ik weet nog dat ik dat een rare uitdrukking vond. Ik had nog nooit 12
van een vis gehoord die kon lezen. Maar als Bernadette had gezegd dat vissen konden lezen, zou ik dat direct geloofd hebben. Volgens mij wist zij alles wat er te weten viel, maar dat was voordat ik Reno verliet op het spoor van een drieletterwoord en onderweg ontdekte dat mensen alleen weten wat ze weten, en verder niets.
13
Hallo
Mama heeft nooit een baan gehad en Bernadette werkte ook niet. Ik was de enige van mijn familie die iets verdiende. Toen ik negen werd, ging ik twee keer per week oppassen bij de tweeling van mevrouw Chudacoff op de zesde verdieping. Mevrouw C. gaf vioolles aan kinderen uit de buurt en ik paste intussen voor $ 2,50 per uur op haar kinderen. Zo verdiende ik tien dollar per week. In die tijd leek dat ontzettend veel geld, maar het was natuurlijk lang niet genoeg voor mama en mij om van te leven. Elke maand kreeg Bernie rekeningen voor gas, elektriciteit, de telefoon en de huur, maar mama en ik kregen nooit nota’s. We hadden geen telefoon, maar wel een flinke driekamerwoning met centrale verwarming en elektriciteit, zoals iedereen. We betaalden er alleen niet voor. ‘Als mama en ik niet betalen, is dat toch eigenlijk diefstal?’ vroeg ik een keer aan Bernadette. ‘Ja, volgens sommige mensen wel, denk ik. Maar ik zie het anders, Heidi. Er zijn mensen die door de scheuren in het leven vallen en in een kartonnen doos op straat eindigen. Jij en je mama hebben gewoon geluk gehad met de scheur waardoor jullie zijn gevallen.’ Het was Bernadette die het eerst ontdekte hoeveel geluk ik had. We deden een nieuw spelletje dat ze voor me had besteld. Het heet Memory en het bestaat uit een heleboel kartonnen kaartjes met plaatjes erop, die je moet schudden en ondersteboven op tafel moet leggen. Daarna mag je om de beurt twee kaartjes omdraai14
en om twee dezelfde te vinden. Het is bedoeld als test voor je geheugen, doordat je je probeert te herinneren waar je het poesje of de paraplu de vorige keer hebt gezien, zodat je dat kaartje kunt omdraaien als je later ergens anders het tweede vindt. Maar ik hoefde me niets te herinneren. Bij mijn allereerste beurt draaide ik het middelste kaartje om. Het was een geel eendje. Daarna besloot ik zomaar zonder enige reden het kaartje in de linkerbovenhoek om te draaien. Dat was het tweede gele eendje. ‘Je hebt geluk!’ zei Bernadette. Maar ik deed het nog twintig keer achter elkaar. Bernadette kwam niet eens aan beurt. Elke gok van mij was goed. Ik hoefde niets te onthouden, want ik vond alle paren zonder één keer mis te grijpen. Het was makkelijk. Ik hoefde er niet eens over na te denken. Ik stak gewoon mijn hand uit en draaide het ene kaartje na het andere om, en ze hoorden telkens bij elkaar. ‘Hoe heb je dát voor elkaar gekregen, Heidi-Ho?’ vroeg Bernadette, terwijl ze naar de kaartjes keek en over haar kin wreef. Ik wist niet hoe ik het had gedaan. Maar toen ze de kaartjes schudde en ze weer ondersteboven op tafel legde, deed ik het nog een keer. ‘Krijg nou wat,’ zei Bernadette. Ik ben niet paranormaal begaafd. Ik kan niet de toekomst voorspellen of dingen zien die ergens anders gebeuren, of met mensen praten die dood zijn. Dat weet ik, want na mijn geluk met Memory heeft Bernadette me daar uitgebreid op getest. Ik legde haar telkens uit dat ik de paren niet zag in mijn hoofd, maar alleen raadde waar het tweede kaartje lag. Het was geen helderziendheid. Ik had gewoon geluk. Dat geluk van mij was ook erg handig in de Sopklof-wasserette op de hoek. Achterin bij de wc’s was een gokautomaat en daar kon ik aardig mee overweg. Bernadette vond het vreselijk om me daar15
heen te sturen, maar toch moest ik vrij vaak naar de Sopklof. Mijn oppasgeld ging al op bij de supermarkt. Bernadette zou mama en mij zonder aarzelen de laatste druppel water hebben gegeven als we allemaal van dorst omkwamen in de woestijn, maar ze had geen geld over. Voordat mama en ik naar Reno kwamen, had Bernie alleen met haar vader in haar appartement gewoond. Op zijn vijfenzeventigste verjaardag gingen ze ’s avonds eten in een cafetaria. Hij at een broodje met rosbief en twee plakken cake, en op weg naar huis viel hij dood neer met een hartaanval. Ik vond altijd dat Bernadette en ik daarom op elkaar leken – we hadden allebei geen vader. Maar er was een groot verschil: ik miste de mijne niet. Ik had hem nooit ontmoet en wist niet hoe hij heette. Ik dacht niet eens aan hem. Maar Bernadette miste haar vader. Vlak na zijn dood kreeg ze last van pleinvrees. Bernies vader liet haar wat geld na. Het was niet veel, maar ze bewaarde het op de bank en noemde het haar appeltje voor de dorst. Ze kon er net van rondkomen. Als we extra geld nodig hadden voor eten of voor iets ongewoons, zoals een nieuw onderdeel voor de stofzuiger, was mijn geluk het hoosblik dat we gebruikten om onze boot leeg te scheppen en drijvend te houden. ‘Je weet dat ik het vreselijk vind om je daarheen te sturen, maar als je geen misbruik maakt van je gave, Heidi, en in godsnaam niet betrapt wordt, geloof ik niet dat het een zonde is als je op een gokautomaat speelt,’ zei Bernie altijd als ik naar de Sopklof ging. ‘Als je er maar een goede reden voor hebt. De dag dat ik je erheen stuur om genoeg geld uit die machine te toveren om een nertsmantel voor mij te kopen, verdien ik het om door de bliksem te worden getroffen.’ Ik wist niet precies wat Bernadette bedoelde met ‘misbruik maken van mijn gave’, maar dat niet betrapt worden begreep ik heel goed. In Reno is het voor minderjarigen verboden om te gokken, maar daar was wel wat aan te doen. Ik ben altijd groot geweest voor mijn 16
leeftijd en omdat Bernie vrij klein was, kon ik op mijn tiende de meeste van haar kleren dragen, en zelfs haar schoenen. Veel van Bernies bloezen en jurken waren oud en verkleurd, met verkeerde knopen en veiligheidsspelden aan de ritsen. De zomen waren meestal met nietjes vastgemaakt omdat dat sneller ging dan met naald en draad. Ik ging op een stoel staan met de kleren aan die we hadden uitgezocht, en dan liep Bernie met de nietmachine om me heen en sloeg er hier en daar een nietje in tot het goed paste. Mijn haar was dik en donker en zat vol krullen. Soms raakte het zo in de klit dat je er alleen een kam door kon halen als je de klitten er met een nagelschaartje uitknipte. Ik wou dat mijn haar net zo steil was als dat van Bernie. Als dat loshing kon ze de uiteinden onder zich trekken en er echt op gaan zitten. Ik probeerde mijn haar ook zo lang te laten groeien, maar om de een of andere reden leek het nooit verder te komen dan mijn schouderbladen. Bernie kamde en borstelde mijn haren elke ochtend en elke avond voor het slapengaan. Ze noemde ze mijn wilde manen en we maakten er grapjes over en zeiden dat zij de enige was die ze kon temmen. Als ik naar de Sopklof moest, liet ze me op een keukenstoel zitten en nam me onder handen. Ze trok mijn haar strak naar achteren, draaide het en zette het met speldjes vast. Dat kapsel noemde ze een ‘wrong’. ‘Net als Tippi Hedren in The Birds,’ zei ze. Met opgestoken haar, een jurk van Bernadette en hoge hakken aan hoefde ik alleen nog wat lippenstift op te doen om het plaatje compleet te maken. ‘Buiten beeld blijven, Heidi,’ zei Bernadette terwijl ze een dun sjaaltje om mijn hoofd knoopte zodat de wind mijn haren niet los kon blazen. ‘En denk eraan, schatje: let op de ogen.’ Bernie was ervan overtuigd dat je alleen te weten kon komen of iemand te vertrouwen was door goed op te letten wat zijn ogen je vertelden. 17
‘Mensen hebben allerlei trucjes om te voorkomen dat je ziet hoe ze echt zijn, Heidi, maar geloof me, hun ogen verraden hen altijd,’ zei ze. Bernie zag van alles in de ogen van mensen wat mij nooit zou zijn opgevallen. Ze liet me oefenen door naar foto’s van gezichten in tijdschriften te kijken. Mij leken het altijd best aardige mensen, maar dan liet Bernie me zien dat ik een gemene glinstering of een hangend ooglid had gemist waardoor ik meteen had moeten weten dat het een verdacht type was. Ik won altijd als ik naar de Sopklof ging, genoeg voor wat we nodig hadden. Ik bracht mijn winst thuis en Bernie liet de spoelbak vollopen met warm water en waste het geld met zeep. Ze waste al het geld dat het huis inkwam – munten en bankbiljetten. ‘Je weet nooit waar het geweest is of wie het heeft aangeraakt,’ zei ze. Ik vond het een prachtig gezicht als de groene biljetten over de stang van de douche hingen te drogen. De munten die ik meebracht, schrobde ze met de afwasborstel tot ze glommen. Daarna stortte ze ze op een grote handdoek op de keukentafel om ze te laten drogen, en ik legde ze zorgvuldig allemaal met de kop naar boven. ‘Het brengt geluk als ze hetzelfde liggen,’ zei ik. ‘Als jij het zegt, Heidi-Ho. Jij bent beslist de geluksdeskundige hier in huis. Dat geluk van jou verklaart een hoop,’ zei Bernadette. ‘Wat verklaart het?’ vroeg ik. ‘Hoe jij en je mama toen zomaar opeens voor mijn deur stonden, bijvoorbeeld.’ ‘Hoe ging dat?’ vroeg ik, hoewel ik het verhaal al ontelbare keren had gehoord. We weten niet precies wanneer ik jarig ben, omdat ik geen geboorteakte heb en mama niet eens haar eigen verjaardag wist, laat staan die van mij. Dus vieren we mijn verjaardag op 12 februari, want 18
volgens Bernadette was ik ongeveer een week oud toen ze mama en mij op 19 februari in de gang voor haar deur zag staan. Haar verhaal was dat ze een klaaglijk geluid hoorde en dacht dat een van haar katten op de een of andere manier naar buiten was geglipt en niet meer naar binnen kon. Ze opende de deur op een kier en zag mama daar staan in haar regenjas en met gedroogde modderspatten op haar blote benen. En toen zag ze mij, in een deken gewikkeld, huilend. Natuurlijk herinner ik me er niets meer van, maar ik heb Bernadette het verhaal zo vaak horen vertellen dat ik bijna denk dat ik het nog weet. Ze zei dat ze nog nooit zoiets zieligs had gezien. Ze deed de deur iets verder open en mama en ik kwamen haar appartement binnen en ze sloot ons voorgoed in haar hart. Zo vertelde ze het zelf in elk geval. Mama gaf me aan Bernie, mét een lege zuigfles en een blik melkpoeder. Daarna ging ze in de grote blauwe stoel bij het raam zitten wachten, haar rechterarm een beetje gebogen, de linker in haar schoot, alsof ze een onzichtbare baby vasthield. Ik rook niet erg lekker, dus liet Bernadette de spoelbak vollopen met warm water en deed me in bad. Ze had natuurlijk geen luiers in huis en daarom maakte ze er een voor me van een theedoek en een paar stukken hechtpleister. Nadat ze me had gewassen, hield ze me vast terwijl ze mijn flesje klaarmaakte. Toen bracht ze me naar mama en legde me in haar wachtende armen, die al precies de goede houding hadden. Mama hield het flesje voor me vast en ik zoog het zo snel leeg dat Bernadette dacht dat ik zou stikken. Daarna viel ik meteen in slaap. Mama stond zonder iets te zeggen op, liep naar buiten en deed de deur achter zich dicht. Bernie tuurde door het kijkglaasje en zag dat mama me door de gang naar ons eigen appartement droeg. Bernie maakte zich de hele dag zorgen over ons, maar door haar pleinvrees kon ze niet bij ons aankloppen. Ze ging bijna dood van 19
ellende omdat ze wist dat wij vlakbij waren en ze toch niet naar ons toe kon. Een paar keer deed ze haar deur open op een kier en riep, in de hoop dat mama het zou horen en ook de deur open zou doen, maar dat deed ze niet. Dus liep Bernie urenlang onrustig door haar huis en probeerde te bedenken wat ze kon doen. Ze dacht erover de politie te bellen, maar ze was bang dat die niet zouden weten hoe ze mama en mij konden helpen. Bernie vertrouwde niemand van buiten. Ze dacht erover om op haar buik door de gang naar ons toe te kruipen. Maar ze wist dat ze het niet zou kunnen. Toen herinnerde ze zich opeens de oude deur die ze op een keer had ontdekt achter in de klerenkast in haar halletje. Ze liep snel naar de kast, maakte de twee onderste planken leeg en trok ze eruit, zodat ze dicht genoeg bij de deur kon komen om haar oor ertegenaan te drukken. Ze hoorde me huilen aan de andere kant! Er zat geen knop op de deur, maar hij was niet afgetimmerd of vastgespijkerd. Dus haalde ze een schroevendraaier en stak die in het gat waar de knop had moeten zitten. Na wat wrikken en draaien sprong de deur opeens open ‘als een pot augurken’. Daar lag ik, op een kussen midden op de keukenvloer. Ik had nog steeds de natte theedoek aan en krijste met gebalde vuistjes. Mama lag naast me, opgerold in haar regenjas, in diepe slaap. Vanaf die dag liep Bernadette in en uit door de oude deur tussen onze appartementen. Ze leerde mama hoe ze mijn flesjes moest opwarmen en met haar elleboog moest voelen of mijn badwater precies de goede temperatuur had. Wat Bernadette mama niet kon leren om voor mij te doen, deed ze zelf. Ze las me voor, ze zong liedjes voor me. En later leerde ze me lezen en schrijven. Volgens Bernadette ben ik als geluksvogel geboren, maar ik denk dat mijn geluk pas begonnen is op de dag dat zij door de verbindingsdeur kwam en mij en mama op de keukenvloer vond.
20
So D. Ju
Toen Bernadette voor het eerst naar ons appartement kwam, was het bijna leeg, zei ze. Er stond een stel meubels die niet bij elkaar pasten, in de kasten hingen wat kleren, en in de keukenkastjes en laden vond ze allerlei rommel, een paar babyspullen en een doos Jujyfruits, maar dat was het wel zo’n beetje. Ze zocht naar iets waar een naam op stond, een brief of een adressenboekje, of een portemonnee, maar er was niets. Het leek of mama en ik zomaar uit de lucht waren komen vallen. Ik weet niet of Bernadette een geboren verzamelaarster was of dat ze bijna nooit iets weggooide omdat het gewoon niet kon. Tot ik oud genoeg was om naar beneden te gaan en het vuilnis buiten te zetten, had ze weinig keus: wat ze niet door de gootsteen kon spoelen en ook niet in stukken door de wc, moest ze wel houden. Ze had genoeg meubels in haar appartement gepropt om de kamers van mama en mij in te richten zonder dat het bij haar opviel dat er iets weg was. Veel van onze spullen waren gelijmd of met plakband gerepareerd, want Bernadette vond het onzin om dingen weg te gooien die nog best bruikbaar waren. Nadat ze ons had gevonden, stelde Bernadette mama allerlei vragen. Maar zelfs als mama de vragen had begrepen, kende ze geen woorden om ze mee te beantwoorden, merkte Bernie algauw. De enige informatie die ze uit mama wist te krijgen, waren onze namen – Heidi en So De Ju. Dat was haar naam, zei mama: So De Ju. Bernadette geloofde het niet en vroeg het telkens opnieuw, maar het antwoord was altijd hetzelfde. So De Ju. 21
Mama kon haar naam niet lezen of schrijven, dus was het Bernadette die besloot hoe haar naam er op papier uitzag. ‘Iedereen heeft recht op een echte voor- en achternaam, en liefst ook nog met de beginletter van een tweede voornaam ertussen,’ zei ze. Dus werd mama So D. Ju, en haar rare achternaam werd ook die van mij. Ju. Toen ik vijf werd ging ik niet naar school, zoals de meeste andere kinderen. Bernadette besloot me thuis te houden en me zelf les te geven. Ik vroeg me nooit af waarom ik niet deed wat alle andere kinderen van vijf jaar deden, want daar wist ik niets van. Ik kende geen andere kinderen van vijf jaar. Ik kende helemaal geen kinderen. Behalve Sander. Sander heette eigenlijk Alexander. Hij was een paar jaar ouder dan ik, en hij was dik. Bernadette zei dat het niet aardig was om mensen dik te noemen, ook al waren ze het. Maar als ik eraan dacht hoe hij míj had genoemd toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, had ik er geen probleem mee. Ik was naar beneden gegaan om het vuilnis buiten te zetten. ‘Wat is een mongool?’ vroeg ik aan Bernadette toen ik weer boven kwam. ‘Zo heten de mensen die in Mongolië wonen. Dat is een land in Azië.’ ‘Ja maar, als iemand het nou tegen mij zegt?’ ‘Dan is degene die het zegt een stomkop.’ ‘Is Sander van beneden een stomkop?’ vroeg ik. ‘Ik denk het,’ zei ze. Sander was inderdaad niet erg slim en omdat hij me ook niet erg aardig leek, ging ik hem uit de weg. Maar toen ik een andere keer weer vuilnis wegbracht, zat hij op de trap en bood me zomaar opeens een Twinkie aan uit een dubbelpak dat hij naar binnen zat te werken. Bij Bernadette kwam er geen junkfood in huis. Ze zei 22
dat het geldverspilling was, en slecht voor je grijze cellen bovendien. Sander was dol op junkfood. Hoe ongezonder hoe beter, en dat bewees misschien wel dat ze gelijk had. Sander vond het ook heerlijk om mieren fijn te knijpen tussen zijn vingers, maar wat hij het liefste deed was praten. Na een tijdje maakten Sander en ik er een soort gewoonte van om elkaar elke middag om kwart over drie, als hij uit school kwam, beneden te ontmoeten. Dan gingen we op de stoep voor het flatgebouw zitten. Er waren een heleboel dingen die me niet bevielen aan Sander. Hij schold en vloekte, hij rook soms niet erg fris, en wat hij met die mieren deed vond ik niet leuk. Maar ik luisterde graag naar hem. Zodra we zaten, gaf Sander me een handje van de troep die hij die dag liep te eten, om me bezig te houden. Daarna begon hij aan een van zijn verhalen. Hij hield van vertellen. Hij had een paar lievelingsverhalen die hij telkens opnieuw vertelde, zoals het verhaal dat hij een zak vol bankbiljetten van honderd dollar op de stoep had gevonden en ze in een koektrommel in het bos had begraven. En hij schepte er ook graag over op dat zijn vader een oorlogsheld was. Boven bij Bernadette was praten eenvoudig. We vertelden elkaar wat we dachten, hoe we ons voelden, of wat ons te binnen schoot. De woorden gingen in een rechte lijn. Maar als Sander praatte, deed hij de waarheid negen van de tien keer zoveel geweld aan dat hij hem bijna om zeep hielp. Na elke gierende leugen zei hij: ‘Je mag me doodslaan als het niet waar is,’ en ik knikte ernstig om hem te laten weten dat ik elk woord geloofde. Ik was niet gek – ik wist dat Sander loog dat hij scheel zag, maar ik wilde niet dat hij ermee ophield. Ik vond zijn sterke verhalen reuze interessant. Bernadette had me verteld dat mensen vaak liegen als het te moeilijk voor ze is om de waarheid toe te geven. Terwijl ik elke dag aan mijn lekkers zat te knabbelen, mijn ogen strak op Sander gericht, luisterde ik maar met de helft van mijn 23
hersenen. De andere helft was druk bezig de waarheid te ontdekken. Toen ik Sander leerde kennen, zat hij in groep vier van de openbare basisschool in Zuid. Nadat Bernadette had besloten me niet naar school te sturen, had ze gezegd dat ik moest vertellen dat ik thuis les kreeg, mocht iemand er ooit naar vragen. Elke ochtend had ik ‘school’ aan de keukentafel. In het allereerste begin kwam mama ook bij ons zitten, vooral als we met letters bezig waren. Maar na een tijdje kende ik alle letters en cijfers. Daarom had mama voortaan ’s ochtends haar kleuruurtje, terwijl ik verder ging met andere dingen. Bernadette kocht een heleboel kleurboeken voor mama en we hadden een grote schoenendoos vol kleurpotloden en waskrijtjes. Mama was dol op kleuren. Ze bleef niet binnen de lijnen en gebruikte voor elke tekening maar één kleur. Maar ze vond het fijn en het hield haar bezig terwijl Bernie mij lesgaf. ‘Blauw!’ riep mama uit de kamer, telkens als ze een tekening af had. ‘Zet hem op, Picasso!’ riep Bernie dan terug. Mama gebruikte alle kleuren – geel, roze en mijn lievelingskleur paars – maar ze noemde ze allemaal ‘blauw’. Soms maakte ik me zorgen: misschien had mama maar één woord voor kleuren omdat ze maar één kleur zag. Ik vond het een verdrietig idee dat mama misschien in een wereld zonder roze, geel of paars leefde. Maar ik wist dat mama van me hield hoewel ze geen woorden kende om het me te vertellen, en zoiets gold misschien ook wel voor kleuren. Dat ze er geen woorden voor kende, hoefde niet te betekenen dat ze ze niet zag. ’s Middags na ‘school’ gingen mama en ik vaak boodschappen doen. Bernadette gaf ons een lijstje mee. Sommige woorden schreef ze in blokletters – brood, melk, eieren – maar als er iets bij was dat ik nog niet kon lezen, zoals Jujyfruits, maakte ze er 24
een tekeningetje van. Eerst konden we alleen naar winkels gaan waarvoor we de straat niet hoefden over te steken, omdat mama en ik nog niet wisten hoe we dat veilig konden doen. Later liet Bernadette ons oefenen door handdoeken op de keukenvloer te leggen en ons te leren dat we naar links en rechts moesten kijken voordat we eroverheen stapten. Mama vond het fijn om mijn hand vast te houden en keek ook naar links en rechts, maar ik kon merken dat ze niet wist waarnaar ze moest kijken. Ik leerde buiten een paar aardige mensen kennen. De kassières bij de supermarkt, Frances en Cathy, en later de bibliothecaresse van de openbare bibliotheek, mevrouw Coppleman. We zagen ook wel eens kinderen die ongeveer zo oud leken als ik. Ik weet nog dat het me wel leuk leek om met ze te spelen, maar als we in het park bleven staan om te schommelen of op een bankje gingen zitten en broodkruimels aan de eekhoorns voerden, begonnen de kinderen tegen elkaar te fluisteren en liepen weg. Je kon aan mama niet echt zien dat er iets mis was met haar hersenen, maar zodra ze iets zei, was het duidelijk. Ze had een heel hoge stem, als een klein meisje, en ze kende maar drieëntwintig woorden. Dat weet ik zo precies omdat we aan de binnenkant van de keukenkast een lijstje hadden gehangen waarop we de woorden schreven die mama gebruikte. De meeste waren gewone woorden zoals goed, meer en warm, maar er was één woord dat alleen mijn moeder zei: zof. ‘Wat denk je dat ze bedoelt als ze dat zegt?’ vroeg ik vaak aan Bernadette. ‘Dat weet alleen je mama,’ zei ze elke keer dat ik het vroeg. Dat woord zof bleef als een klit in mijn hoofd hangen en zat me zo dwars dat ik het niet kon vergeten. Ik merkte dat ik er steeds vaker over nadacht. ‘Er moet een manier zijn om erachter te komen wat het betekent,’ zei ik tegen Bernie. 25
‘Dat hoeft niet, Heidi.’ ‘Nou ja, het moet iets betekenen. Anders zou mama het niet zeggen. Zij weet wat het betekent.’ ‘Misschien, maar dat wil niet zeggen dat jij het ooit zult weten. Geloof me, Heidi, er zijn dingen in het leven die een mens gewoon niet te weten kan komen.’ Maar ik geloofde haar niet en er moest nog veel gebeuren voordat ik haar wel geloofde. Bernadette praatte net zo tegen mijn moeder als tegen haar katten. Het klonk bijna als zingen. ‘Bloemetje! Waar is mijn lieve Bloemetje?’ riep ze iedere morgen als ze door de verbindingsdeur kwam om mij te helpen mama uit bed te halen en aan te kleden. Het viel niet mee om mama ’s ochtends op gang te krijgen, voordat ze leerde zelf haar tanden te poetsen en haar haren te borstelen. Later werd het makkelijker, maar het bleef lastig te voorspellen wanneer mama een krakeling zou bakken of de protestvlag zou hijsen, zoals Bernadette het ook wel noemde. Ik geloof dat we het allebei een prettig idee vonden dat de ander erbij was, voor het geval dat. Bloemetje, of meestal gewoon Bloem, was Bernadettes naam voor mama. ‘God geve dat het niet waar is, maar als ze echt So De Ju heet, hoop ik vurig dat ik nooit de vrouw ontmoet die zo’n lieverd als jouw mama ter wereld heeft gebracht en haar zo’n rotnaam heeft gegeven. Het is gewoon gemeen,’ zei Bernie. ‘Waarom?’ vroeg ik. ‘Sodeju roep je als je verbaasd of teleurgesteld bent. Zo noem je je kind toch niet! Ik vind dat elk pasgeboren kind de mooiste en sterkste naam verdient die je kunt bedenken. Zeker als het kind het al moeilijk genoeg zal krijgen. Ik zou haar een naam vol belofte hebben gegeven, zoals Irene of Aurora.’ 26
‘Is Heidi een naam vol belofte?’ vroeg ik. Ze glimlachte naar me en raakte mijn wang aan. ‘Boordevol belofte,’ zei ze. ‘Ik neem aan dat het je moeders moeder is geweest die op het treurige idee is gekomen om je mama zo te noemen. Geloof me, als ik je oma ooit ontmoet, krijgt ze de wind van voren!’ Ik weet dat het vreemd is, maar tot Bernadette het zo over mijn oma had, had ik me nooit afgevraagd of ik een oma hád. Bernie had altijd gezegd dat het leek of mama en ik uit de lucht waren komen vallen, en tot dat moment had ik blijkbaar gedacht dat dat zo was. ‘Heeft mama een moeder?’ vroeg ik. ‘Iedereen heeft een moeder,’ antwoordde ze. ‘Waar is ze dan?’ ‘Dat is een heel andere vraag,’ zei ze. ‘En wat is het antwoord?’ vroeg ik. Bernadette lachte. ‘Ik zal niet zeggen dat dat er niet is, want ik ken je nu goed genoeg om te weten dat je daar helemaal van over de rooie gaat, HeidiHo.’ ‘Mensen kunnen toch niet zomaar van de aardbodem verdwijnen zonder dat iemand het merkt?’ zei ik. ‘Meestal niet, nee,’ zei Bernadette zacht. Bernadette was dol op lijstjes maken en zodra ze me had leren lezen en schrijven, nam ik die gewoonte van haar over. Op haar lijstjes stonden vooral boodschappen en dingen die gedaan moesten worden. Dat gold ook voor sommige van mijn lijstjes – ze waren een manier om dingen bij te houden, zoals mama’s woordenlijst op de deur van de keukenkast. Maar ik maakte ook andere lijstjes. Een van de eerste die ik me herinner, heette ‘Wat ik weet over mama’. Er stond niet veel op. 27
Wat ik weet over mama Naam: So D. Ju Het is duidelijk dat ik toen nog geen geweldige lijstjesmaker was, want ik wist natuurlijk veel meer over mijn moeder dan alleen haar naam. Ik had kunnen opschrijven dat ze precies één meter vijftig was op blote voeten en dat ze dezelfde lichtblauwe ogen had als ik; ze stonden alleen iets verder uit elkaar. Ik had kunnen zeggen dat ze mooi was en volmaakt steil haar had, niet krullerig zoals dat van mij, met een scheiding in het midden, zodat het als twee gordijnen langs haar gezicht hing. En ik wist nog meer. Ze had een hekel aan sokken, op regenachtige dagen werd ze onrustig, en ze deed bijna alles wat je haar vroeg voor een Jujyfruit – als het maar geen groene was. Dat had ik allemaal kunnen opschrijven, en nog veel meer, maar zoals ik al zei, ik was toen nog niet zo’n goede lijstjesmaker. Ik schreef mijn lijstjes in een rood opschrijfboekje met een spiraalband en soms wou ik dat ik het nog had om me eraan te herinneren wie ik vroeger was. Nadat Bernadette erover begonnen was dat mijn oma mama zo’n vreselijke naam had gegeven, begon ik na te denken over dingen waarover ik nog niet eerder had nagedacht. ‘Wie ben ik?’ vroeg ik Bernadette bijvoorbeeld op een dag in de keuken. ‘Jij bent mijn lieve kindje, mijn allerliefste kindje,’ zong ze als antwoord. ‘Nee echt, Bernie. Wie ben ik?’ vroeg ik nog een keer. ‘Jij bent Heidi. Heidi Ju.’ ‘Is dat alles?’ zei ik. ‘Het is meer dan genoeg, lijkt me. Wat wil je nog meer zijn dan wie je nu bent?’ ‘Iedereen zou toch zijn eigen verleden moeten kennen?’ zei ik. 28
‘Wat wil je weten?’ vroeg Bernie. ‘Zoveel.’ ‘Wat bijvoorbeeld?’ ‘Waar ik geboren ben en wie me Heidi heeft genoemd,’ zei ik. ‘Misschien ben je naar het boek genoemd, of naar de film. Daarin speelde Shirley Temple. Ik was dol op haar films.’ ‘Maar wie heeft de film gezien? Mama? Mijn oma?’ ‘Wat maakt het uit?’ zei Bernie. ‘Het is niet normaal dat je moet raden wie je bent. Dat moet je weten,’ zei ik. ‘Je weet wie je bent, Heidi, en je hebt ook een verleden.’ ‘Maar het begin ontbreekt,’ zei ik.‘Tot mama en ik jou leerden kennen.’ ‘Wat daarvóór is gebeurd is niet belangrijk, schatje. We kunnen er alleen maar dankbaar voor zijn, want als het niet was gebeurd zouden jij en ik nu niet hier met elkaar staan praten.’ ‘Iedereen heeft er recht op om het vanaf het begin te weten,’ hield ik vol. ‘Je hebt het recht om het te willen weten,’ zei ze. Niet lang daarna besloot ik een nieuw lijstje te maken. In plaats van wat ik over mama wist, zou het een lijst worden van dingen die ik niet over haar wist. Dat waren er zoveel dat ik, toen ik mijn opschrijfboekje opensloeg, het gevoel had dat dit de langste lijst zou worden die ik ooit had gemaakt. Ik zag al voor me dat de lijst helemaal tot aan de maan reikte en weer terug. Ik begon zoals altijd met het opschrift:
Wat ik niet weet over mama Daarna schreef ik het eerste op dat er in me opkwam:
Wat is zof? 29
Het gekke is: toen ik dat geschreven had, kon ik niet verder. Ik staarde heel lang naar het papier, maar alle andere vragen waaraan ik dacht, leken opeens onbelangrijk. Wat is zof? klonk het steeds luider in mijn hoofd, en terwijl ik naar de vraag keek, werden de letters steeds groter en waziger. Ze verspreidden zich over de bladzijde en dropen als zoete melkthee over de randen, tot de vraag zo reusachtig groot was geworden dat ik me kon voorstellen dat hij helemaal in zijn eentje tot de maan reikte en weer terug.
30