Volkenrecht
Volkenrecht Ige F. Dekker, Nico J. Schrijver 1 UNCTAD-VIII Van 8 tot en met 25 februari 1992 vond te Cartagena, Colombia, de achtste zitting van de VNConferentie voor handel en Ontwikkeling plaats. UNCTAD-VIII was met veel scepsis omgeven, maar tegen veler verwachting in heeft tijdens de conferentie de doodsklok voor de organisatie niet geluid. Integendeel, minister Pronk en vele anderen lieten zich positief over het eindresultaat uit. Dit is vervat in een meer dan 70 pagina's tellend document, getiteld A New Partnership for Development. The Cartagena Commitment. Blijkens de slotverklaring wil UNCTAD zich 'revitaliseren' door zijn organisatie en werkmethoden te hervormen en zijn capaciteiten om de economische problemen van alle landen, maar in het bijzonder die van ontwikkelingslanden, te versterken. In deel I van de Verklaring schetst UNCTAD de uitdagingen en mogelijkheden voor internationale handel en ontwikkeling in de jaren '90. Naast de aandacht voor de traditionele, maar zeer belangrijke vraagstukken van internationale handel, protectionisme, ontwikkelingsfinanciering, schulden, grondstoffenprijzen en dergelijKATERN43
1937
Volkenrecht ke, besteedt ook UNCTAD voor het eerst uitgebreid aandacht aan relatief nieuwe onderwerpen zoals steun voor het hervormingsproces in OostEuropa, goed bestuur, democratisering, respect voor mensenrechten, bewapeningsuitgaven, technologische vernieuwing, de vrije markt en milieubescherming. Deel II geeft in brede zin de nieuwe beleidsoriëntaties aan, waarbij vooral de grote aandacht voor de relatie tussen duurzame ontwikkeling en internationale handel naar voren komt. Deel III handelt over institutionele aangelegenheden. Als functies van UNCTAD zelf worden genoemd: analyse, intergoevernementeel overleg, onderhandelingen en streven naar consensus, toezicht op uitvoering en follow-up, en technische samenwerking. De nadruk op het bereiken van consensus en uitvoerbare resultaten geeft aan hoezeer de Groep van 77 en UNCTAD het vroegere blok-denken en handelen willen doorbreken en kiezen voor een pragmatischer aanpak. Op een enkele uitzondering na worden alle bestaande UNCTAD-commissies opgeheven en vervangen door nieuwe met betrekking tot: grondstoffen; armoedebestrijding; economische samenwerking tussen ontwikkelingslanden; en de dienstensector in ontwikkelingslanden. Ook worden enkele ad hoc werkgroepen ingesteld, onder meer betreffende handelsefficiency en ervaringen met privatisering. Hoewel de institutionele structuur van UNCTAD weelderig blijft, geeft zij ook duidelijk de nieuwe koers van UNCTAD aan. Nieuw is ook dat niet-goevernementele actoren, zoals het bedrijfsleven, vakbonden, wetenschappers en niet-goevernementele organisaties uitgenodigd zullen worden om aan diverse vergaderingen deel te nemen. Deel IV geeft een uitvoerige opsomming van allerlei beleidsmaatregelen die op diverse terreinen vereist zijn. Bij al deze onderwerpen wordt ruim aandacht geschonken aan wat nodig is op zowel internationaal als nationaal niveau, aan de rol van de particuliere sector, en aan de problematiek van milieubeheer. Deel V handelt over de (moeizame) economische samenwerking tussen ontwikkelingslanden, waaronder het Algemeen Systeem van Handelspreferenties tussen ontwikkelingslanden (GSTP; zie Katern 28, AA 37 (1988) 9, p. 1181). In afzonderlijke verklaringen besloot UNCTAD-VIII, op voorstel van het gastland Colombia, de relevantie van het houden van een Wereldgrondstoffenconferentie te gaan onderzoeken alsmede ook te wijzen op de nuttige rol die 1938 KATERN 43
UNCTAD bij de uitvoering van wat tijdens de VN-Milieu- en Ontwikkelingsconferentie (UNCED, juni 1992; zie Katern 42, AA 41(1992)3, p. 1868) zal worden overeengekomen, zou kunnen spelen. Om deze reden heeft Maurice Strong, de Secretaris-Generaal van de UNCED, geopperd UNCTAD om te dopen tot UNCTED. Besprekingen over een mogelijk opgaan van UNCTAD en de GATT in een nieuwe Wereldhandelsorganisatie lijken voorlopig van de baan. UNCTAD heeft daarvoor wellicht teveel aan belang ingeboet, terwijl de vrijwel universeel geworden GATT — wellicht na de afsluiting van de multilaterale handelsbesprekingen (de zgn. Uruguay ronde) — zichzelf op eigen kracht en titel tot een wereldhandelsorganisatie zou kunnen omvormen. 2 De VN en vredeshandhaving VN-Secretariaat Op 1 januari 1992 trad de Egyptenaar en voormalig hoogleraar internationaal recht Boutros Ghali aan als zesde Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Hij is de opvolger van Pérez de Cuéllar, die twee termijnen (totaal 10 jaar) heeft gediend. Vrij spoedig na zijn aantreden heeft Boutros Ghali plannen tot ingrijpende reorganisaties van het nogal logge VN-apparaat aangekondigd. Zo wordt het aantal Onder-Secretarissen-Generaals van de VN drastisch verminderd en worden allerlei departementen, vooral in de sociaal-economische sfeer, samengevoegd. Het UN Office for Ocean Affairs and the Law of the Sea verliest zijn eigen Onder-Secretaris-Generaal Nandan en wordt samengevoegd met het UN Office of Legal Affairs, geleid door de Duitser Fleischhauer. De departementen op het terrein van vredeshandhaving zijn versterkt. Opvallend is de benoeming van de voormalige Russische onderminister Petrovski tot Onder-Secretaris-Generaal belast met aangelegenheden betreffende de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering. Petrovski geldt als een van de architecten van de nieuwe buitenlandse politiek ('No more Mr. Nyet') onder president Gorbatsjov. Top Veiligheidsraad Voor het eerst in de geschiedenis kwam op 31 januari 1992 de Veiligheidsraad op het niveau van regeringsleiders bijeen. Dit was een initiatief van de Britse premier Major, die deze Raadszitting voorzat. De zitting mondde uit in een Verklaring over de verantwoordelijkheid van de Veilig-
NÊMESÏS -*■ * TIJDSCHRIFT ^ ,
OVER VROUWEN ** EN RECHT
EEN ROL VAN BETEKENIS Nemesis, tijdschrift over vrouwen en recht, is het enige tijdschrift dat op een zakelijke manier aandacht besteedt aan de concrete juridische aspecten van de positie van de vrouw in onze samenleving. Nemesis speelt dan ook een rol van betekenis in juridisch Nederland en in de vrouwenbeweging.
yetnat
eelHtau
TOGA'S Meer dan 30 jaar rijks leverancier Toga's op uw maat gemaakt Leverbaar in lichtgewicht half wol/ terlenka of in zuiver wol (ultra lichtgewicht) Toga's v.a. f 760,- excl. btw Beffen in voorraad Kleermakerij
Nemesis verschijnt zes maal per jaar en bevat onderwerpen zoals ouderschapsverlof, gelijkheid in sociale zekerheid, zwangerschap en arbeid, recht als obstakel voor het feminisme en sexuele intimidatie, met: • hoofdartikelen • replieken, discussies • veel nieuwe jurisprudentie met veel geannoteerde uitspraken • actualiteitenkatern met wetgeving, rechtspraak en literatuur. Waardevolle informatie is het bewaren waard. Vandaar dat u bij het nemen van een abonnement op Nemesis de fraaie verzamelband gratis krijgt. Abonneren kunt u zich via onderstaande bon of telefonisch: (01720) 6 68 22. U kunt ook eerst een proefexemplaar aanvragen.
NEMESIS is een uitgave van
Lange Poten 19, 2511 CM Den Haag Tel. 070-3461742 Fax. 070-3621170
Samsom H.D. Tjeenk Willink bv De Stichting Nemesis is één van de deelnemende organisaties in het Clara Wichmann Instituut, het Wetenschappelijk Instituut Vrouwen en Recht.
ANTWOORDBON Q Ja, noteer mij voor____ jaarabonnement(en) Nemesis è f 79,50 □ Ja, noteer mij voor een studiejaarabonnement Nemesis è f 59,50 Ik volg de studie: ______________________________________ te: _________________________________________________ □ Stuur mij eerst een gratis proefexemplaar. Ik ontvang als welkomstgeschenk de fraaie verzamelband. Naam bedrijf/instelling:.
m/v
T.a.v.: _____________ Functie: ____________ Adres: _____________ Postcode/Plaats: _____ Tel.: _______________
. Datum:
Handtekening: "Prijzen zijn incl. BTW en verzendkosten. Stuur deze bon in een gesloten envelop (postzegel is niet nodig) naar Samsom H.D. Tjeenk Willink bv, Antwoordnummer 10153, 2400 VB Alphen aan den Rijn. ■ Telefonisch bestellen kan ook: (01720) 6 68 22. W 40111 ■
LOEFF CLAEYS VERBEKE Amsterdam - Barcelona - Brussel - New York - Parijs - Rotterdam
vraagt voor zijn vestiging te Amsterdam, in het bijzonder voor de locale secties ondernemingsrecht en onroerend goed:
CANDIDAAT-NOTARISSEN (M/V) In genoemde secties, waarin advocaten en (candidaat-) notarissen geïntegreerd samenwerken, bestaat behoefte aan zowel jonge als meer ervaren candidaat-notarissen. Ook zij die binnenkort afstuderen worden uitgenodigd te solliciteren. Gegadigden dienen te beschikken over: - een goed juridisch en commercieel inzicht; - fiscale belangstelling; - goede studieresultaten; - goede beheersing van de Engelse taal; - goede contactuele eigenschappen.
Sollicitatiebrieven vergezeld van een curriculum vitae en studieresultaten te sturen aan Loeff Claeys Verbeke, advocaten en notarissen, Postbus 75088,1070 AB Amsterdam, ter attentie van Selectiecommissie Candidaat-notarissen. Telefonische inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij Mr J.L.F. Bakker en Mr E.P.A. Keyzer (020-5741200).
NAUTA DUTILH
•
ADVOCATEN EN NOTARISSEN
MASTERCLASS NAUTA DUTILH driedaagse praktijkseminar voor de gevorderde rechtenstudent 18-20 november 1992 Nauta Dutilh biedt met haar master-
vennootschapsrecht, ondernemings-
class voor 24 studenten de unieke gelegenheid om kennis te maken met zowel de advocatuur als de notariële rechtspraktijk.
recht, bankrecht, administratiefrecht, transportrecht, arbeidsrecht, EEGrecht en I-E.-recht aan u voorgelegd en met u behandeld.
Nauta Dutilh heeft kantoren in
Indien u goede studieresultaten boekt,
Amsterdam, Rotterdam, Breda, Eindhoven, Brussel, Parijs, Madrid, New York, Singapore, Djakarta en Beijing en werkt daarnaast intensief samen met andere internationale kantoren. Bent u een gemotiveerde rechtenstudent en studeert u in 1993 af, dan kunt u zich voor de Masterclass Nauta Dutilh aanmelden, ook indien uw keuze voor advocatuur of notariaat nog niet gemaakt is.
niet ouder bent dan 25 jaar en zich in de eindfase van de studie bevindt kunt u in aanmerking komen voor de Masterclass Nauta Dutilh. U kunt zich aanmelden door uw brief met curriculum vitae alsmede een overzicht van resultaten en gegevens omtrent uw studie en talenkennis voor 1 augustus 1992 te sturen naar: Nauta Dutilh, ter attentie van Mr C.Ch. Mout, Postbus 7113, 1007 JC Amsterdam.
De Masterclass Nauta Dutilh beoogt
Nauta Dutilh selecteert op basis van
u een zo goed mogelijk inzicht te geven in de rechtspraktijk: aan welke zaken wordt dagelijks gewerkt en hoe gebeurt dat. Casusposities worden door specialisten op diverse gebieden, zoals
deze gegevens een aantal kandidaten. Zij zullen worden uitgenodigd voor een nadere kennismaking en mogelijk voor deelname.
Schut & Grosheide
ADVOCATEN Paulus Potterstraat 10 Postbus 75258 1076 AG Amsterdam Telefax (020) 679 28 61 Telex 17099 ADVOC ^Telefoon (020) 6796333
Schut & Grosheide is een kantoor van middelgrote omvang met een commerciële d.w. z. ondernemingsgerichte praktijk. De laatste jaren is de praktijk sterk gegroeid, waarbij ook de internationale dienstverlening is toegenomen. Voor de komende jaren wordt verdere groei en uitbreiding van de maatschap voorzien. Daarbij zullen echter de persoonlijke dienstverlening aan cliënten en betrokkenheid bij kantoorgenoten niet verloren mogen gaan. WIJ ZOEKEN
k Med ewer izers Medewerkers hebben bij gebleken geschiktheid vooruitzicht op toetreding tot de maatschap. Stagiaires kunnen bij Schut & Grosheide rekenen op een all round opleiding en een grote mate van eigen _ verantwoordelijkheid.
& Stagiaires v
Nadere informatie kan worden verkregen bij Mr F.B. J. Grapperhaus en/of Mr W.G.B.Neervoort, telefoon 020-6796333. Brieven s. v.p. met uitgebreid curriculum vitae binnen 14 dagen richten aan Schut & Grosheide, postbus 75258,1070 AG Amsterdam, t. a. v. Mr EB.]. Grapperhaus,
Volkenrecht heidsraad voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid (zie VN-doc. S/23500). De Verklaring staat stil bij de grote veranderingen die zich als gevolg van het einde van de Koude Oorlog in de internationale verhoudingen aan het voltrekken zijn en de grotere rol die de VN als gevolg daarvan kan spelen. Opvallend is dat gesteld wordt dat de afwezigheid van oorlog en militaire conflicten op zichzelf geen vrede garanderen en dat ook niet-militaire bronnen van instabiliteit op economisch, sociaal, humanitair en milieugebied bedreigingen van de vrede en veiligheid zijn geworden. De leden spreken uit zich aan het internationale recht, het VN-Handvest en het collectieve veiligheidssysteem van de VN te zullen houden. Zij vragen de nieuwe VNSecretaris-Generaal nog dit jaar voorstellen te doen over hoe de capaciteit van de Verenigde Naties voor preventieve diplomatie, peace-keeping en peace-making versterkt kan worden. Ten slotte wijzen de leden van de Raad op de noodzaak om excessieve en destabiliserende bewapening en wapenoverdrachten te voorkomen en stellen dat de verspreiding van alle massavernietigingswapens een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid vormt. Zie nader het kwartaalblad VN-Forum en Johan Kaufmann, Dick Leurdijk en Nico Schrijver, 'De Verenigde Naties en een Nieuwe Wereldorde: Oude wijn in nieuwe zakken?', 20 Transaktie 1991, pp. 211-231. Libië Ook in de praktijk vertoonde de Veiligheidsraad in de eerste maanden van 1992 veel activiteit. De legering van een groot contingent VN-troepen (UNPROFOR) in delen van het voormalige Joegoslavië kreeg zijn beslag. Er werd een begin gemaakt met de vredesoperatie in Cambodja (zie Katern 42, AA 41(1992)3, p. 1870). En tegen het door een heftige burgeroorlog geteisterde Somalië besloot de Veiligheidsraad, handelend onder hoofdstuk VII (sic!), een wapenembargo af te kondigen (resolutie 733, 23 januari 1992). Maar de meeste aandacht ging uit naar de kwestie-Libië. In 1991 stelden de Procureur-Generaal van Schotland en een Amerikaanse jury na langdurig onderzoek twee agenten van de Libische geheime dienst in staat van beschuldiging vanwege het doen neerstorten van het Pam Am-toestel boven Lockerbie op 21 december 1988. Naar aanleiding van deze aanklachten eisten de VS en het VK dat Libië de twee verdachten aan hen zou uitleveren, hetgeen Libië weigerde. Daarop leg-
den zij deze zaak voor aan de Veiligheidsraad, die op 21 januari 1992 resolutie 731 aannam. Daarin stelt de Raad ernstig bezorgd te zijn over daden van internationaal terrorisme die bedreigingen vormen voor de internationale vrede en veiligheid. Hij roept Libië op alsnog onmiddellijk aan het verzoek tot uitlevering te voldoen. Op 3 maart 1992 diende Libië een klacht in bij het Internationaal Gerechtshof tegen het VK en de VS vanwege hun eis tot uitlevering van de twee Libische onderdanen. Volgens Libië was dit verzoek tot uitlevering in strijd met het Verdrag van Montreal (1971), dat handelt over het bestrijden van onrechtmatige daden tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart. Het verdrag bepaalt onder meer dat geschillen over de uitleg en toepassing ervan die niet via onderhandelingen kunnen worden opgelost onderworpen moeten worden aan arbitrage. Indien er binnen zes maanden nog geen overeenstemming is over de organisatie van arbitrage, kan een van de partijen het geschil voorleggen aan het Hof. Libië verzocht allereerst het Hof voorlopige maatregelen te nemen teneinde Libië te beschermen tegen de grote druk, inclusief het dreigen met geweldgebruik, die het VK en de VS op Libië uitoefenden. Van 26 tot 28 maart 1992 hoorde het Hof zowel Libië als het VK en de VS. Enkele dagen later nam de Veiligheidsraad resolutie 748 aan, waarin hij stelt dat onder artikel 2 lid 4 iedere staat zich moet onthouden van terrorisme tegen een andere staat en bepaalt dat de Libische weigering om resolutie 731 uit te voeren een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid vormt. Aldus baande de Raad de weg om, handelend onder hoofdstuk VII, Libië te bevelen zonder verder uitstel de twee verdachten uit te leveren. Ook moest Libië via concrete daden laten zien dat het afstand nam van enigerlei terroristische actie. Indien Libië op 15 april 1992 niet aan deze eisen heeft voldaan, dan verplicht de Veiligheidsraad alle staten tot een luchtembargo en een wapenembargo tegen Libië en een beperking van de diplomatieke betrekkingen met Libië. De Veiligheidsraad stelde ook een Commissie in om op de naleving van de sancties toe te zien. Een dag voor het verstrijken van dit ultimatum, wees het Hof op 14 april 1992 het Libische verzoek tot voorlopige maatregelen af. Het stelde met 11 stemmen voor en vijf tegen (inclusief de Libische ad-hoc rechter) dat 'de omstandigheden van de zaak niet zodanig zijn dat het Hof genoodzaakt is zijn bevoegdheid onder artikel 41 van het Statuut, om voorlopige maatregelen toe KATERN 43 1939
Volkenrecht te kennen, uit te oefenen.' Een belangrijk argument van het Hof is dat resolutie 748 is aangenomen onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest en dat op grond van de artikelen 25 en 103 de verplichtingen die staten aldus hebben prevaleren boven andere verplichtingen, inclusief die onder het Verdrag van Montreal. Aldus deed het Hof een belangrijke uitspraak over de rangorde van regels van internationaal recht. De gelijktijdige behandeling van deze zaak bij twee VN-hoofdorganen, de Raad en het Hof, gaf ook aanleiding tot de vraag naar hun onderlinge verhouding en taakafbakening. Door zich bevoegd te verklaren om het verzoek tot voorlopige maatregelen in behandeling te nemen, verwerpt het Hof de wel naar voren gebrachte stelling dat het Hof niet bevoegd zou zijn om een zaak te behandelen die ook voor de Veiligheidsraad is en geeft hij aan dat beide organen onderscheiden functies hebben van respectievelijk politieke en rechterlijke aard. Zie over deze kwestie ook Th.J. Eisen, Litispendence Between the International Court of Justice and the Security Council, T.M.C. Asser Instituut, 1986. Interessant is ook de vraag of het Hof ook de bevoegdheid zou hebben om besluiten van de Veiligheidsraad te toetsen aan de regels van het VNHandvest. Uit het VN-Handvest en de jurisprudentie van het Hof (onder meer het Namibië-advies en de Nicaragua-uitspraak) moge volgen dat de Veiligheidsraad weliswaar een grote beleidsvrijheid heeft, maar dat marginale toetsing door het Hof aan het Handvest niet uitgesloten is. In de onderhavige uitspraak houdt het Hof de toetsing van resolutie 748 aan tot een volgende fase in de behandeling van het geschil. Over deze en andere onderwerpen zijn vooral de verklaringen, afzonderlijke en afwijkende meningen van de individuele rechters bij deze uitspraak van belang. Naar verwachting zal een uitspraak van het Hof over de hoofdzaak nog geruime tijd op zich laten wachten. Intussen zijn de in resolutie 748 vervatte sancties volledig van kracht geworden. 3 Afbakening zeegrens (Guinee-Bissau v. Senegal) Het Internationaal Gerechtshof deed op 12 november 1991 uitspraak in het geschil tussen Guinee-Bissau en Senegal over het 'bestaan' en de geldigheid van een uitspraak van een arbitrage Tribunaal van 31 juli 1989 over de zeegrens tussen beide staten. Eerder had het Hof in deze zaak 1940 KATERN 43
een verzoek om voorlopige maatregelen afgewezen (zie Katern 35, AA 39(1990)6, p. 1532). Guinee-Bissau en Senegal hadden bij een overeenkomst het Tribunaal gevraagd (1) te bepalen of een verdrag uit 1960 betreffende de zeegrens bindend was voor partijen en indien deze vraag ontkennend zou worden beantwoord, (2) de zeegrens tussen beide staten vast te stellen. Het Tribunaal kwam, met twee stemmen voor en één tegen, tot de slotsom dat het verdrag uit 1960 geldig was maar alleen met betrekking tot de territoriale zee, de aangrenzende zone en het continentaal plat. Op de tweede vraag werd niet ingegaan. In een verklaring bij deze uitspraak gaf de voorzitter van het Tribunaal — die vóór de beslissing had gestemd — te kennen een voorkeur te hebben gehad voor een gedeeltelijk negatieve formulering van het antwoord op de eerste vraag — namelijk met betrekking tot de exclusieve economische zone en de visserij zone — waardoor wel op de tweede vraag had kunnen worden ingegaan. Guinee-Bissau stelde, primair, dat door deze verklaring van de voorzitter er voor de arbitrale uitspraak een reële meerderheid ontbrak en dat deze uitspraak dus ook niet bestond; en, subsidiair, dat door het ontbreken van een antwoord op de tweede vraag en een kaart waarop de zeegrens is getrokken de arbitrale uitspraak ongeldig was. Het Hof verwierp de eerste eis unaniem en de tweede eis met 11 stemmen vóór en 4 tegen, en achtte, ten slotte, met 12 vóór en 3 tegen de uitspraak van het Tribunaal bindend voor beide partijen. Tien van de vijftien rechters voegden een verklaring of een afzonderlijke of afwijkende mening toe aan het arrest. Het Hof baseert zijn jurisdictie op de verklaringen van partijen ex artikel 36 (2) Statuut en benadrukt dat het in deze zaak niet optreedt als een hogere beroepsinstantie. De verklaring van de voorzitter van het Tribunaal acht het Hof niet in strijd met de arbitrale uitspraak. Ten aanzien van het ontbreken van een antwoord op de tweede vraag bekritiseert het Hof de opbouw en de wel erg beknopte motivering van de arbitrale uitspraak, maar concludeert dat het Tribunaal in deze niet in strijd met de arbitrage-overeenkomst heeft gehandeld. Anders gezegd, de partijen hadden de arbitrage-overeenkomst zorgvuldiger moeten formuleren! Daarbij gaat het Hof mede uit van de beginselen inzake de interpretatie van verdragen zoals geformuleerd in artikelen 31 en 32 van het Verdragenverdrag, die, naar de mening van het Hof, in veel opzichten beschouwd
Mensenrechten mogen worden als een codificatie van het bestaande internationale gewoonterecht op dit punt (zie hierover de zeer uitvoerige afwijkende mening van Srilankeese rechter Weeramantry). De bevestiging van de geldigheid van de arbitrale uitspraak heeft het — ongelukkige — gevolg dat de voornaamste kwestie, namelijk de afbakening van de zeegrens tussen beide staten met betrekking tot de exclusieve economische zone, blijft bestaan. Om dit op te lossen heeft Guinee-Bissau op 12 maart 1991 een tweede zaak met betrekking tot de afbakening van de zeegrens met Senegal bij het Hof aanhangig gemaakt (zie Katern 39, AA 40(1991)6, p. 1739).
KATERN43 1941