Volkenrecht
Volkenrecht Ige F. Dekker, Nico J. Schrijver
1 VN-Kernstopverdrag Alhoewel de dreiging van het gebruik van kernwapens na het einde van de Koude Oorlog sterk is afgenomen, blijft het testen van kernwapens veel stof doen opwaaien. Franse en Chinese kernproeven leidden tot felle protesten en tot een — mislukte — poging van Nieuw-Zeeland de gerechtelijke procedure van 1973-1974 bij het Internationaal Gerechtshof de rechtsprocedure tegen Frankrijk uit 1973-1974 te hervatten (zie Katern 57, AA 44 (1995)12, p. 2716). Daarnaast gonst het van de verdragsactiviteiten. In 1995 kwamen twee nieuwe regionale verdragen tot stand. Een betreft de vestiging van een Kernwapenvrije Zone in Zuidoost-Azië en de ander een Kernwapenvrije Zone in Afrika. Beide verdragen willen enigerlei aanwezigheid van kernwapens in de desbetreffende regio's tegengaan en bevatten om die redenen ook bepalingen die het testen van kernwapens verbieden. Als zodanig zijn ze te vergelijken met het Verdrag van Tlatelolco van 1967 dat beoogde een kernwapenvrije zone in LatijnsAmerika te scheppen en het Verdrag van Rarotonga van 1985 voor een kernwapenvrije zone in het zuidelijke gedeelte van de Stille Oceaan. De teksten van de nieuwe verdragen voor Zuid-Oost Azië en Afrika zijn opgenomen in 35 ILM (1996), p. 639 en p. 702. Wereldwijd bestond tot voor kort alleen het Gedeeltelijk Kernstopverdrag van 1963, dat het testen van kernwapens in de atmosfeer, kosmische ruimte en onder water maar niet ondergronds (!) verbood. Daar nu is recent grote verandering ingekomen, zij het (nog) met problemen. Op 10 september 1996 keurde de AVVN bij A/RES/50/245 de tekst goed van een Algeheel 2914 KATERN 61
Kernstopverdrag. Over het verdrag was enkele jaren onderhandeld in het kader van de Geneefse VN-Ontwapeningsconferentie, die tot veler teleurstelling te elfder ure er niet in slaagde de vereiste consensus te bereiken. Met name India wilde zich niet neerleggen bij dit in zijn ogen 'oneerlijke verdrag' dat naar India's mening een hernieuwde legitimatie van voortgezet kernwapen-bezit van de vijf officiële nucleaire machten vormt en het land belemmert om te antwoorden op de vermeende nucleaire dreiging door de buurlanden China en Pakistan. Om die reden werd op Australisch initiatief het ontwerp-Verdrag aan de AVVN ter goedkeuring voorgelegd, die dit met 158 stemmen voor, 3 tegen (naast India ook Bhutan en Libië) en 5 onthoudingen aannam. De vijf officiële kernwapenlanden stemden allen voor en ondertekenden nog dezelfde maand dit verdrag dat alle kernproeven verbiedt. Het verdrag voorziet in de oprichting van een verdragsorganisatie, die via een internationaal controlesysteem en inspecties ter plekke de naleving van het verdrag zal verifiëren (zie het gedetailleerde Art. IV). Daarnaast bevat het verdrag ook interessante consultatie- en clarificatieprocedures. Ingeval van niet-naleving kunnen collectieve sancties worden opgelegd. Het lot van het verdrag hangt echter aan een zijden draad nu het bepaalt dat het (in beginsel) alleen in werking zal treden na ratificatie door de 44 landen met nucleair potentieel, waaronder India (en Nederland). Gehoopt wordt evenwel alsnog de Indiërs met veiligheidsgaranties over de streep te trekken dan wel dat de zeer grote steun voor het verdrag individuele staten zal delegitimeren ooit nog kernproeven uit te voeren. De tekst van het verdrag is opgenomen in VN-Doe. A/50/1027 en zal in ILM gepubliceerd worden.
2 Internationaal Gerechtshof en kernwapens
Op 8 juli 1996 bracht het Internationaal Gerechtshof twee adviezen uit over de rechtmatigheid van het gebruik van kernwapens en de dreiging daarmee. Het eerste advies was in 1993 aangevraagd door de Assemblee van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarin zij aan het Hof vroeg of 'het gebruik van kernwapens door een staat ten tijde van oorlog of een ander gewapend conflict, met het oog op de effecten daarvan op gezondheid en milieu, in strijd is met zijn verplichtingen op grond van het internationale recht of de Constitutie van de WHO '. De
.
n 000 - beschikbaar* in
1997 een pnjé van j >>• veil Ir
I Itr Klüw
R E C H T S K U N D I G E
D I E N S T
FNV
Voor de prijs komen in aanmerking afstudeerscripties van studenten of recentelijk afgestudeerden in het wetenschappelijk onderwijs. De scripties dienen te zijn voltooid tussen 1 juni 1996 en 1 maart 1997. De prijsuitreiking vindt plaats op 6 juni 1997.
Ju ry Een jury onder voorzitterschap van prof. mr. F.M. Noordam, hoogleraar sociaal verzekeringsrecht Rijksuniversiteit Groningen, zal het ingezonden werk onder andere beoordelen op originaliteit en wetenschappelijk gehalte en het nut voor de rechtspraktijk. In z e n d i n g e n Bijdragen die aan de gestelde eisen voldoen, te weten afstudeerscripties voltooid tussen 1 juni 1996 en 1 maart 1997, handelend over een arbeids-, sociaal zekerheids- of letselschaderechtelijk onderwerp, kunnen voor 1 maart 1997 in tweevoud worden opgestuurd naar: Centrale Rechtskundige Dienst FNV, t.a.v. mevr. J. Baerveldt, Postbus 8563, 3503 RN Utrecht. 1 n I i c h t i n g e n
en
r e g l e m e n t
Voor meer informatie en het verkrijgen van het reglement, kunt u zich wenden tot het secretariaat van de Centrale Rechtskundige Dienst FNV, mevr. J. Baerveldt, telefoonnummer 030 - 232 45 46. Rechtskundige D i e n s t
De FNV is de grootste vakcentrale van Nederland. Bij de FNV zijn 18 vakbonden met ruim 1 miljoen leden aangesloten. De FNV komt op voor de belangen van mannen en vrouwen met en zonder betaalde baan. Dat gebeurt door hen te vertegenwoordigen in veel invloedrijke organen en instellingen. Maar ook door direct hulp te bieden en advies te geven. De Rechtskundige Dienst is een onderdeel van de FNV-vakcentrale met kantoren in Groningen, Deventer, Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Tilburg en Sittard. De Rechtskundige Dienst FNV verleent rechtshulp aan leden van bij de FNV aangesloten bonden. Deze rechtshulp richt zich in het bijzonder op de gebieden arbeid, sociale zekerheid en letselschade. Bij de Rechtskundige Dienst FNV werken in totaal 190 personen, waaronder 80 juridisch medewerkers en 17 letselschaderegelaars.
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
Faculteit der Rechtsgeleerdheid De faculteit der Rechtsgeleerdheid verzorgt de doctoraalopleidingen Nederlands recht en Fiscaal recht. Kenmerkend voor zowel het onderwijs als het onderzoek is de integratieve en interdisciplinaire benadering van rechtsvraagstukken. Het hoogwaardig onderzoek van de faculteit is ondergebracht bij het Sanders Instituut. De faculteit heeft 2700 studenten en 300 medewerkers.
► 7 Assistenten in Opleiding
(V/M)
voor onderzoekprogramma's binnen het Sanders Instituut van de faculteit De Assistenten in Opleiding krijgen in beginsel een full-time dienstverband voor de duur van vier jaar. Het onderzoeksproject dient uit te monden in een promotie. De aan te stellen AIO kan voorts betrokken worden bij enige ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van het onderwijs van de vakgroep. De volgende onderzoekprogramma's bieden wij u aan:
Onderzoekcluster I: Geïntegreerde rechtswetenschap. 1. Onderzoekprogramma "De rechtsbetrekking als gemeenschappelijke noemer van bestuursrecht, strafrecht en privaatrecht". Onderwerp: Rectificatie in procesrecht. In dit onderzoek komt aan de orde het herstel van fouten in rechterlijke beslissingen en arbitrale vonnissen door middel van verbetering of aanvulling (rectificatie) aan de hand van (komende) wetgeving en jurisprudentie. Als uitgangspunt voor studie dient de mogelijkheid van herstel in het burgerlijk procesrecht. Gevraagd: afgestudeerd jurist met aantoonbare belangstelling voor burgerlijk procesrecht en een goede kennis van het straf- en bestuursprocesrecht. Inlichtingen: prof.mr. A.I.M. van Mierlo, telefoon (010) 4082797 (werk) of (071) 5174698 (privé). 2. Onderzoekprogramma "De rechtsbetrekking als gemeenschappelijke noemer van bestuursrecht, strafrecht en privaatrecht". Onderwerp: Public-private partnership bij de realisering van stedebouw en infrastructurele werken. Object van onderzoek zijn de, op de realisering van Vinex-locaties toegesneden samenwerkingsrelaties
tussen overheden en particulieren/bedrijfsleven, bezien vanuit het perspectief van het bestuursrecht. Doel van het onderzoek is inzicht te verwerven in voorkomen en inhoud van privaat-publiekrechtelijke projectarrangementen bij dit type stedebouw, mede toegesneden op de vraag of het bestaande bestuursrechtelijke kader, zowel in zijn instrumentele als waarborgfunctie, toereikend is voor dergelijke omvangrijke ontwikkelingsprojecten of dat de wetgeving terzake moet worden aangevuld. Gevraagd: jurist bij voorkeur (staats- en) bestuursrechtelijk afgestudeerd met belangstelling voor het grensgebied van bestuursrecht en privaatrecht. Inlichtingen: prof.mr. G. Overkleeft-Verburg, telefoon (010) 4081564 (werk) of (013) 5053511 (privé).
Onderzoekcluster II: Rotterdam: Handel, haven en stad. 3. Onderzoekprogramma "Handel en vervoer". Onderwerp: De actieve legitimatie in het vervoersrecht. In het onderzoek staat de actieve legitimatie in het vervoersrecht centraal, d.w.z. de vraag aan wie het vorderingsrecht uit de vervoerovereenkomst toekomt. Twee deelvragen kunnen hierbij worden onderscheiden. Ten eerste de vraag wie als de afzender, d.w.z. als de wederpartij van de vervoerder, kan worden aangemerkt. Ten tweede rijst de vraag of het claimrecht onder omstandigheden ook aan de geadresseerde kan toekomen. Gevraagd: afgestudeerd jurist met gedegen kennis van het algemeen vermogensrecht en aantoonbare belangstelling voor vervoersrecht.
Inlichtingen: prof.mr. K.F. Haak, telefoon (010) 4081637/1642. Onderzoekprogramma "Fiscale aspecten van rechtsvormen". Onderwerp: Belastingheffing van overheidsbedrijven. Het onderzoek is gericht op de belastingheffing naar de winst van overheidsbedrijven. Zodra de overheid aan het economisch verkeer deelneemt, zoals ondernemingen doen, dient belastingheffing plaats te vinden ter voorkoming van oneerlijke concurrentie. In verband daarmee is in artikel 2 Wet op de vennootschapsbelasting een wettelijke regeling getroffen. Een regeling die steeds meer aan kritiek onderhevig is. Het probleem is groter geworden door de privatisering, zoals die zich de laatste jaren voltrokken heeft. Verder bestaat het vermoeden dat in Europees verband de wijze waarop overheidsbedrijven in de belastingheffing betrokken worden, zeer verschillend is. De vraag is dan ook of deze nationale regelingen niet in strijd zijn met de Europese regelgeving. Gevraagd: afgestudeerd fiscaal-jurist of fiscaal-econoom. Inlichtingen: prof.mr.drs. H.P.A.M. van Arendonk, telefoon (010) 4081646. Onderzoekprogramma "Bestuursstrafrecht". Onderwerp: Dwangmiddelen in het bestuursstrafrecht. In het onderzoek staat de vraag centraal hoe en op welke plaats het bestuursstrafrecht binnen het recht wettelijk dient te worden genormeerd. Dwangmiddelen spelen op twee momenten een rol in bestuursstrafrechtelijke procedures, namelijk in de toezichtsfase en bij de invordering van de boete. Toezicht is het voortraject van bestuurlijke sanctionering, opsporing van strafrechtelijke sanctionering. De grens tussen opsporing en toezicht is vaag. De procedure leidend tot een bestuurlijke boete kent geen dwangmiddelen zoals de strafrechtelijke procedure. Volgens sommigen moeten bestuursrechtelijke toezichthoudende bevoegdheden daarvoor in de plaats komen, zoals binnentreden, inlichtingen verlangen, zaken en voertuigen onderzoeken en monsters nemen. Zelfs zouden nog aanvullende bevoegdheden moeten worden gecreëerd, waarbij men dan denkt aan een bestuurlijke huiszoeking. Anderen zijn van mening dat deze dwangmiddelen voorbehouden dienen te blijven aan het strafrecht. Gevraagd: afgestudeerd jurist met aantoonbare belangstelling voor strafrecht en bestuursrecht. Inlichtingen: prof.mr. H. de Doelder, telefoon (010) 4081542. Onderzoekprogramma "Civiele aansprakelijkheid". Onderwerp: afval en aansprakelijkheid. Het onderzoek heeft als doel inzicht te verkrijgen in de effecten van civielrechtelijke instrumenten, zoals de aansprakelijkheid van diegene die afval produceert voor bodem- en luchtverontreiniging. Is hier sprake van zelfregulering? Welke invloed hebben acties van milieugroeperingen (collectieve acties) op het gedrag van het bedrijfsleven in dit opzicht? Resultaten van het onderzoek dienen ter
ondersteuning van het milieu- en afvalbeleid. Gevraagd: afgestudeerd jurist. Inlichtingen: prof.mr. J.M. van Dunne, telefoon (010) 4081635. 7. Onderzoekprogramma "Veiligheid en Stad". Onderwerp: Veiligheid en onveiligheid: een juridische, juridisch-filosofische en sociaalwetenschappelijke analyse. Voorop in het onderzoek staat de wens te komen tot een meer (juridisch-)theoretische en fundamentele analyse van het begrip veiligheid dan thans in het kader van de formulering van beleid voorhanden is. Met name dient opheldering te worden gegeven over de juridische context waarbinnen overheidsbeleid inzake veiligheid dient te passen. Gevraagd: bij voorkeur afgestudeerd jurist en filosoof of afgestudeerd jurist met aantoonbare belangstelling voor filosofie. Inlichtingen: prof.dr. DJ. Hessing, telefoon (010) 4081618 (werk) of (071) 5134066 (privé). Tevens komt waarschijnlijk op korte termijn binnen het universitaire profileringsthema Grootstedelijke Veiligheid (project Veiligheid en Stad) een AlO-plaats vrij voor het promotie-onderzoek naar de determinanten van onveiligheidsgevoelens. Het gaat daarbij om een rechtspsychologisch onderzoek naar de beleving van veiligheid en onveiligheid in een stedelijke omgeving. Het promotie-onderzoek zal zich vooral moeten richten op de relatie tussen subjectief beleefde onveiligheid en feitelijke onveiligheid en de factoren die discrepanties tussen beide veroorzaken. Gevraagd: bij voorkeur iemand die rechten en psychologie heeft gestudeerd of een psycholoog met belangstelling voor het recht of een jurist met belangstelling voor de sociale wetenschappen in het algemeen en de psychologie in het bijzonder. Inlichtingen: prof.dr. D.J. Hessing, telefoon (010) 4081618 (werk) of (071) 5134066 (privé). Selectieprocedure Aan kandidaat-aio's zal worden verzocht een korte onderzoeksopzet te schrijven voor het gekozen onderzoekprogramma. Tevens bestaat de mogelijkheid dat voor eindkandidaten een aio-geschiktheids-test wordt gehouden. Salariëring Voor de Assistent in Opleiding geldt een salaris volgens rijksregeling, oplopend van ƒ 2114,- bruto per maand tot ƒ 3775,- bruto per maand. Sollicitatie Schriftelijke sollicitaties voor een van de aio-plaatsen, met vermelding van het/de gewenste onderzoekprogramma('s) en vacaturenummer 96.12.01, dient u binnen drie weken na publicatie van deze advertentie te richten aan het hoofd van de afdeling P&O van de faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de heer A.C. Tinnenbroek, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.
Zeug Geel - 113 en 112 andere vermogensrechtelijke arresten Ten behoeve van studie en praktijk Mr A. V.T. de Bie, mrj. de Jong van Lier, mr H. Ph. Ruys Kennis van de "klassieke" vermogensrechtelijke arresten is onontbeerlijk voor een goed begrip van het huidige vermogensrecht en van de ontwikkeling van oud naar nieuw recht. In deze bundel is een groot aantal van deze arresten van de Hoge Raad kort en bondig samengevat (1 arrest per pagina). Ook is een aantal recente, onder het nieuwe regime gewezen arresten, opgenomen. De samenvattingen hebben telkens dezelfde opbouw en bevatten verwijzingen naar andere opgenomen arresten. Van elk arrest wordt het belang voor het systeem van het vermogensrecht kort toegelicht. De bundel is voorzien van uitgebreide registers. Zeug Geel- 113 is onmisbaar tijdens universitaire of HBO studie. Daarnaast zal ook de praktizerende jurist die op onderdelen zijn kennis van het algemene vermogensrecht wil ophalen, er een toegankelijk instrument in vinden. Omvang 140 pagina's, f25,- (incl. BTW), ISBN 90 271 4015 4, 1996, W.E.J. Tjeenk Willink. Bestellen? Bel of fax dan naar ons distributiecentrum Libresso: telefoon 0570-633155, automatische bcstellijn 0570-647565, fax 0570621660.
W.EJ. Tjeenk Willink Postbus 23, 7400 GA Deventer
Volkenrecht tweede aanvraag werd in 1994 gedaan door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Haar vraag was minder omslachtig en tegelijkertijd vollediger geformuleerd: 'Is het dreigen met en het gebruik van nucleaire wapens onder enige omstandigheden toegestaan door het internationale recht?' Beide adviezen zijn wat betreft hun uitkomst zeer opmerkelijk. WHO-advies Het Hof besloot dat het over de wHO-aanvraag geen advies kon geven. Een dergelijke afwijzing was nog niet eerder in zijn geschiedenis voorgekomen. Het Hof stelt drie voorwaarden aan zijn adviserende rechtsmacht: de organisatie die het advies vraagt, moet daartoe op grond van het VN-Handvest, bevoegd zijn; het gevraagde advies moet een rechtsvraag betreffen; en deze rechtsvraag moet binnen de reikwijdte van de activiteiten van de organisatie zijn gerezen. Aan de twee eerste voorwaarden was, naar de mening van het Hof, voldaan. Aan de derde echter niet. Anders dan bij staten het geval is, zijn de bevoegdheden van internationale organisaties onderworpen aan het beginsel van bijzondere bevoegdheden ('principle of speciality'), ook wel het attributiebeginsel genoemd. Het Hof constateert dat de WHO, op grond van haar oprichtingsverdrag, bevoegd is zich bezig te houden met de effecten van het gebruik van kernwapens op de gezondheid en het milieu, waaronder ook het nemen van preventieve maatregelen gericht op de bescherming van de volksgezondheid als zulke wapens zouden worden gebruikt. Voor de uitoefening van deze taak is het echter niet relevant of het gebruik van kernwapens rechtmatig is of niet. Deze kwestie valt, volgens het Hof, daarom niet binnen de competentie van de WHO en kan dus ook geen onderwerp zijn van een advies-aanvrage van deze organisatie. Drie rechters, Shahabuddeen, Weeramantry en Koroma, stemden tegen deze uitspraak, waarvan de twee laatstgenoemden ook uiteenzetten hoe het Hof de gestelde vraag ten gronde bevestigend had moeten beantwoorden. Het volledige advies van het Hof en de bijbehorende meningen van afzonderlijke rechters, zijn gepubliceerd in ICJ Reports, 1996, nr. 93. A VVN-advies De rechtsmacht van het Hof ten aanzien van de advies-aanvraag van de Algemene Vergadering was geen probleem. Volgens het Hof gaat het om een rechtsvraag, ondanks de daaraan onlosma-
kelijk verbonden politieke aspecten. Maar al direct in het begin van het advies waarschuwt het Hof dat het feit dat er geen dwingende redenen zijn om af te zien van het geven van een advies niet betekent dat het de gestelde vraag volledig kan beantwoorden. En dit laatste is dan ook precies wat het Hof doet. Het Hof laat het inhoudelijke deel van het advies uitmonden in zes conclusies. In de eerste plaats is er volgens het Hof noch in het gewoonterecht noch in het verdragsrecht een regel die het dreigen met of het gebruik van nucleaire wapens toestaat. In de tweede plaats is er noch in het gewoonterecht noch in het verdragsrecht een alomvattend en universeel verbod van het dreigen met of het gebruik van kernwapens. Drie rechters — de Guyanees Shahabuddeen, de Srilankees Weeramantry en de Sierra Leonees Koroma — stemden tegen deze conclusie. Zij vinden dat dat wel het geval is en geven daarmee al een eenduidig antwoord op de door de Algemene Vergadering gestelde vraag. In zijn derde — unaniem aanvaarde — conclusie stelt het Hof dat het dreigen met of gebruik van geweld met nucleaire wapens in strijd met artikel 2 lid 4 VNHandvest en dat niet voldoet aan de eisen van artikel 51 VN-Handvest onrechtmatig is. Opvallend is dat het Hof daarbij geen afzonderlijke betekenis hecht aan het begrip 'dreigen' met geweld. Indien het gebruik van geweld in een bepaald geval onrechtmatig is, geldt dat ook voor het dreigen ermee. Ook in de vierde conclusie kunnen alle rechters zich vinden: het dreigen met of gebruik van nucleaire wapens moet verenigbaar zijn met de eisen van het international recht dat van toepassing is in gewapende conflicten, in het bijzonder met de beginselen en regels van internationaal humanitair recht, alsmede met de specifieke verplichtingen die voortvloeien uit verdragen die uitdrukkelijk nucleaire wapens betreffen. De conclusies die uit de laatste bevinding kan worden getrokken — met name betreffende de omstandigheden waaronder het gebruik van kernwapens in het licht van de beginselen en regels van humanitair recht toelaatbaar is — heeft het Hof echter heftig verdeeld gehouden. Zeven rechters concluderen dat 'in het algemeen' het gebruik van nucleaire wapens in strijd zal zijn met het oorlogsrecht, maar zij menen tevens dat zij, gezien de huidige stand van het internationale recht en de beschikbare feiten, niet definitief kunnen concluderen of dit onder alle omstandigheden het geval zal zijn. Met name kunnen zij KATERN 61
2915
Mensenrechten de vraag niet beantwoorden of het gebruik van dergelijke wapens rechtmatig of onrechtmatig is in een extreme situatie van zelfverdediging waarin het bestaan van een staat als zodanig op het spel staat. Tot deze zeven rechters behoort ook de President van het Hof, de Algerijn Bedjaoui, die via zijn 'beslissende' stem deze conclusie tot de mening van het Hof verheft. Zeven rechters stemden op dit punt tegen. Naast de drie eerder genoemden, ook de Amerikaanse rechter Schwebel, de Japanse rechter Oda, de Franse rechter Guillaume en de Britse rechter Higgins. Vooral Schwebel en Higgins betogen dat het Hof had kunnen en moeten nagaan onder welke — bijzondere — omstandigheden het internationale recht het gebruik van kernwapens — en dus ook het dreigen daarmee — toestaat. Ten slotte concludeert het Hof — opnieuw zonder tegenstem — dat er een verplichting bestaat om te goeder trouw onderhandelingen te voeren en tot een einde te brengen die leiden tot nucleaire ontwapening in al haar aspecten onder strikt en doelmatig internationaal toezicht (zie ook artikel VI van het Non-Proliferatieverdrag en Katern 57, AA 44 (1995)12, p. 2715). Aan de uitspraak hebben alle rechters — vaak uitvoerige — afzonderlijke of afwijkende meningen toegevoegd. Zie 35 ILM 1996, pp. 809-938. Zie over de achtergrond van de adviesaanvragen een artikel in het Leiden Journal of International Law (1995, nr. 2 door Lailagh) en voor een bespreking van de adviezen recente artikelen in het NJB (Flinterman, Post), Militair-rechtelijk tijdschrift (Gill) en Transaktie (Dekker en Wessel).
2916 KATERN 61
1996.