Volatiel of wispelturig? Hoeveel en welke kiezers veranderden van stemvoorkeur tijdens de campagne?
Stefaan Walgrave Jonas Lefevere Marc Hooghe
Een van de belangrijkste wijzigingen in het stemgedrag van kiezers gedurende de laatste decennia is de afname van de partijtrouw 1. Minder dan vroeger zijn kiezers trouw aan een bepaalde partij. Individualisering, modernisering en toenemende opleidingsniveaus hebben er toe geleid dat burgers minder uit gewoonte voor een partij stemmen, dat ze minder sterke ideologische banden met partijen delen en partijen afstandelijker en meer kritisch gaan bekijken 2. Als gevolg daarvan is het aantal kiezers dat van partij wisselt, toegenomen en is er sprake van dealignment tussen kiezers en partijen 3. Kiezers zijn meer volatiel of, als je wil, meer wispelturig geworden. Die volatiliteit uit zich op verschillende manieren. Zo is er sprake van een toename in het zogenaamde split-ticket voting. Dat wil zeggen dat kiezers, als er verschillende types verkiezingen samenvallen, op hetzelfde verkiezingsmoment op verschillende partijen stemmen 4. Een tweede manier waarop de veranderlijkheid van de kiezers zich manifesteert, is dat ze later beslissen voor wie ze gaan stemmen. Kiezers wachten langer dan vroeger met het finaal doorhakken van de knoop. Pas in de laatste dagen voor de stembusgang komt de uiteindelijke keuze tot stand 5. De veranderlijkheid van de kiezer uit zich natuurlijk ook rechtstreeks: het aantal kiezers dat van partij wisselt tussen twee verkiezingen is geleidelijk toegenomen 6. Vaak liggen aangrenzende verkiezingen echter ver van elkaar; soms liggen er een paar jaar tussen. In die periode kunnen zowel de kiezer 1
J. Russel Dalton en Martin Wattenberg, Parties without partisans. Political change in advanced industrial democracies (Oxford: Oxford University Press, 2000); Pippa Norris e.a., On Message. Commununicating the campaign. (London: SAGE, 1999). 2 Ronald Inglehart, Culture Shift in Advanced Industrial Society (Princeton: Princeton University Press, 1990). 3 Russel J. Dalton, Ian McAllister, en Martin P. Wattenberg, “The consequences of partisan dealignment,” in Parties without partisans (Oxford: Oxford University Press, 2000), 37-63. 4 Bart Maddens en Istvan Hajnal, “De al dan niet gesplitste partijkeuze en de beleidsthema's,” in De kiezer heeft zijn redenen (Leuven: Acco, 2002), 57-72. 5 Romain Lachat, A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process (Baden Baden: Nomos, 2007); Margaret K. Latimer, “The floating voter and the media,” Journalism Quarterly 64, no. 4 (1987): 805-812. 6 Bart Goeminne en Marc Swyngedouw, “De verschuivingen in het stemgedrag 1999-2003 en 2003-2004,” in De Kiezer Onderzocht (Leuven: Universitaire Pers, 2007), 45-68. 1
(opvattingen en aandacht voor beleidsthema’s…) als de partij (ideologie, kandidaten, programma, kartel…) echt veranderd zijn.
Daarom focussen we in deze bijdrage op een meer ‘extreme’ vorm van veranderlijkheid van kiezers: het switchen van partij binnen dezelfde verkiezingscampagne. We mogen er van uit gaan dat kiezers in de maximaal enkele maanden die een campagne duurt niet fundamenteel van opvattingen wijzigen en dat ook partijen doorheen een campagne min of meer consistent blijven. Dat kiezers tijdens de campagne van partij wisselen, is dus een sterke indicator van hun volatiliteit. De vraag die in deze bijdrage voorop staat, is welke kiezers tijdens de Vlaamse en Waalse verkiezingscampagnes van 2009 van partij wisselden en waarom dat het geval was. Hoewel het kiezersonderzoek in België vrij sterk ontwikkeld is 7 hebben we nauwelijks of geen informatie over hoeveel Belgische kiezers tijdens campagnes hun voorkeur wijzigen en dus over hoe effectief campagnes in ons land zijn. Die lacune heeft te maken met het feit dat het Belgische verkiezingsonderzoek totnogtoe niet bestond uit pre-electoraal panelonderzoek. Dezelfde kiezers werden niet verschillende keren bevraagd tijdens de campagne en dus kon het wisselpatroon van kiezers niet in kaart worden gebracht. Door de Partirep-survey kan dat nu voor de eerste keer wel gebeuren.
In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt de veranderlijkheid van de Vlaamse en Waalse kiezer in 2009 beschreven – hoeveel switchers waren er, is dat veel of weinig in internationaal perspectief, waar gingen ze naar toe, etc.? In het tweede deel van dit hoofdstuk zetten we een stap verder en geven we een aanzet tot het verklaren van de verschuivingen tijdens de campagne. Met andere woorden: is er een patroon te vinden in het wisselgedrag van de Belgische kiezers? Wie wisselt er en waarin verschillen de wisselaars van de niet-wisselaars? Is er enige logica in het wisselen van kiezers binnen dezelfde campagne? Als er geen patroon is in het al dan niet wisselen van partij tijdens de campagne dan kunnen we terecht spreken van een wispelturige kiezer waar we als onderzoekers eigenlijk geen touw aan kunnen vastknopen; de kiezers zijn losgeslagen en wijzigen lukraak van partij. Als we echter wel een patroon vinden en vrij goed kunnen voorspellen welke kiezers van partij wisselen tijdens de campagne dan is de kiezer eerder volatiel dan wispelturig. Kiezers wisselen dan wel maar hun wisselgedrag is logisch en lijkt zinvol. 7
zie bijvoorbeeld Marc Swyngedouw en Jaak Billiet, De Kiezer heeft zijn redenen (Leuven: Acoo, 2002); Marc Swyngedouw, Jaak Billiet, en Bart Goeminne, De Kiezer Onderzocht (Leuven: Universitaire Pers, 2007). 2
Hoeveel kiezers wisselen tijdens de verkiezingscampagne?
Hoewel er een uitgebreide internationale literatuur bestaat over de zwevende kiezer en de wijzigende layouteiten van kiezers in het algemeen weten we relatief weinig over hoe en waarom mensen van partij wisselen tijdens kiescampagnes 8. Slechts een beperkt aantal studies zoomden specifiek in op intra-campagnewissels waardoor we zelfs geen robuuste informatie hebben over de basisfeiten, met name: hoeveel mensen wisselen gemiddeld van stem in een kiescampagne 9. Blais bracht de beschikbare panelsurveydata in vijf landen samen – de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland, Canada en Nederland – en kwam tot de conclusie dat er zeer grote verschillen tussen landen zijn: tussen de 8% (VS) en de 30% (Nieuw Zeeland) van de kiezers wisselt van partij gedurende de laatste 30 dagen voor de verkiezingen. In de vijf landen die door Blais werden vergeleken, stelt hij een lichte stijging van het aantal campagnewissels vast gedurende de laatste decennia, maar het gaat zeker niet om een spectaculaire stijging. Het aantal wissels lijkt sterk afhankelijk van de specifieke en van campagne tot campagne wijzigende context.
De meest uitgebreide studie van kiezersvolatiliteit tijdens campagnes werd bijna 20 jaar geleden opgezet door Granberg en Holmberg 10. Steunend op lange tijdreeksen in de VS en Zweden die meer dan 20 verschillende verkiezingen omvatten, stelden ze vast dat het aantal switchers – mensen met een pre-campagnepreferentie die later toch nog van partij wisselen – langzaam was gegroeid; in Zweden van 4% naar 10% (1956-1988) terwijl het in de VS constant bleef en rond de 3% schommelde (1952-1988). Opnieuw stellen we vast dat de campagnevolatiliteit in de VS merkelijk lager ligt dan in andere landen; vermoedelijk is het Amerikaanse tweepartijensysteem met daardoor simpelweg minder opties om van partij te wisselen daarvan de oorzaak. Een meer recente studie van Lachat 11 over 17 verkiezingen in Duitsland en Zwitserland bevestigt dat beeld: in landen met meerpartijensystemen is er meer volatiliteit en er is in sommige landen een tendens naar meer campagnevolatiliteit. In
8
Ian McAllister, “Calculating or capricious? The new politics of late deciding voters,” in Do political campaigns matter? (London: Routledge, 2002), 22-40. 9 André Blais, “How many voters change their minds in the month preceding an election?,” PS Political Science and Politics 38, no. 4 (2004): 801-803. 10 “Election Campaign Volatility in Sweden and the United States,” Electoral Studies 10, no. 3 (1991): 208-230. 11
A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process.
3
Duitsland steeg de volatiliteit sterk van 17% (1970) naar 33% (1990); in Zwitserland ligt de volatiliteit gemiddeld hoger met 28% maar is er geen consistent stijgende trend.
Hoe zit het in ons eigen land in vergelijking met andere landen? Gezien we geen data doorheen de tijd hebben, moeten we ons beperken tot de volatiliteit bij de regionale verkiezingen van 2009. Door de sterke versnippering van de partijsystemen in noord en zuid maar vooral in Vlaanderen, verwachten we dat een relatief groot aandeel van Waalse en vooral Vlaamse kiezers van partij wisselde in de campagne van 2009. Om dat te kunnen meten moeten we eerst het ‘wisselen van partij tijdens de campagne’ verder operationaliseren. De Partirep-survey bestond uit drie bevragingen: (1) golf 1 in februari-april, (2) golf 2 in juni en dan (3) golf 3 na de verkiezingen in juni. Iedereen die niet consistent dezelfde partij als zijn of haar geprefereerde partij aanduidde, wordt als een wisselaar tijdens de (lange) campagne beschouwd. We maken geen onderscheid tussen kiezers die tussen golf 1, golf 2 of golf 3 wisselden. We werken in dit hoofdstuk telkens met de data die gewogen zijn op basis van socio-demografische achtergrondvariabelen en stemgedrag in golf 3. Tabel 2.1 bevat de resultaten voor de Vlaamse en Waalse kiezers apart. Ter informatie voegen we ook het aantal kiezers dat tussen de twee aanpalende verkiezingen 2007 en 2009 veranderde in de tabel toe. Het aantal kiezers dat tussen de verkiezingen van 2007 en 2009 van partij wisselde ligt erg hoog met meer dan 41% van het Belgische electoraat; aangezien het stemgedrag in 2007 aan de hand van een retrospectieve vraag werd bevraagd moeten we echter oppassen om dit cijfer zonder meer voor waar aan te nemen. We gaan hier verder niet op in omdat we in deze bijdrage focussen op de veranderingen tijdens de campagne van 2009.
(Table 2.1 around here)
In totaal, doorheen de drie golven, wisselt maar liefst 45% van de bevraagde kiezers op één of ander moment in de campagne van partij. In internationaal opzicht is dat een bijzonder hoog cijfer. Zoals eerder al aangegeven, komt eerder onderzoek in andere landen tot de conclusie dat maximaal een derde van de kiezers tijdens de campagne van voorkeur wijzigt. Zowel in Vlaanderen als Wallonië zaten we daar in 2009 een heel stuk boven. Dit lijkt te suggereren dat Belgische kiezers bijzonder volatiel zijn in vergelijking met hun buitenlandse collega’s. Toch moeten we daar twee kanttekeningen bij maken omdat onze meting niet helemaal identiek is. Ten eerste rekenen we ‘weggaan’ en dan ‘terugkeren’ naar dezelfde partij ook tot de veranderingen. Ten tweede is de periode die we in ogenschouw nemen (golf 1 en golf 3 liggen 4
voor sommige respondenten 4 maanden uit elkaar) een stuk langer dan wat internationaal als de duur van een campagne wordt beschouwd (een goede zes weken). Maar als we verder in de tabel kijken dan stellen we vast dat ook als we een veel kortere periode bekijken het aantal switchers erg hoog ligt. Een vierde van de kiezers (25%) wijzigt de laatste twee weken (golf 2-golf 3) van idee en zal uiteindelijk voor een andere partij stemmen dan wat ze een 14-tal dagen voor de verkiezingen aankondigden. Dat is een erg hoog aantal en bevestigt het beeld dat de Belgische kiezer erg volatiel is. Ook als we de terugkeerbeweging uitsluiten door alleen golf 1 en golf 3 met elkaar te vergelijken, blijven we met zeer hoge switchpercentages zitten (36%).
In tegenstelling tot onze verwachtingen is het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië relatief klein. Zoals verwacht, scoort Vlaanderen wat hoger qua volatiliteit – logisch want de competitie onder de Vlaamse partijen is heviger omdat ze met meer zijn – maar het verschil is al bij al klein te noemen. In Wallonië waren er in 2009 zelfs meer kiezers dan in Vlaanderen die helemaal op het einde (golf 2-golf 3) nog van partij wisselden.
Nu we weten hoeveel Vlaamse en Waalse kiezers tijdens de campagne van 2009 van partij zijn gewisseld, kunnen we verder nagaan of die partijwisselaars zich meer bij deze of gene partij bevonden. We mogen er van uitgaan dat bepaalde partijen een meer effectieve campagne hebben gevoerd dan andere, of tijdens de campagne in de media een betere beurt hebben gemaakt, en daardoor meer switchers hebben aangetrokken. Zo werd vaak beweerd dat in Vlaanderen vooral de N-VA een bijzonder sterke campagne voerde. Andere partijen hebben dan weer een minder succesvolle campagne achter de rug en we verwachten dat ze doorheen de campagne een deel van hun kiezers zijn kwijtgespeeld. Doordat het aantal kiezers per partij in onze steekproef voor sommige partijen aan de lage kant ligt en doordat onze analyses bovendien alleen betrekking hebben op het ‘switchende’ gedeelte van elk partijelectoraat steunen sommige van de analyses hieronder op een kleine kwantitatieve basis. Ze moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Grafiek 2.1 bevat het aandeel Vlaamse partijwisselaars per partij op twee verschillende manieren berekend.
(graph 2.1 around here)
De lichtgrijze balk in de figuur geeft per Vlaamse partij het percentage kiezers van de betrokken partij aan dat in de eerste golf nog voor die partij stemde maar in golf 2 of/en golf 3 5
voor een andere partij opteerde. Het gaat dus om het ‘verlies’ van een partij, met dien verstande dat het kan dat kiezers in golf 2 de partij verlaten en in golf 3 toch terug naar de oorspronkelijke partij terugkeren (en dus niet echt electoraal verlies voor de partij impliceren). De partij die veruit het grootste aandeel weggaandekiezers had, was Lijst Dedecker (LDD); bijna 60% van de respondenten die in de eerste golf, aan het begin van de campagne, nog aangaven voor LDD te zullen opteren, veranderden in golf 2 naar het einde van de campagne toe of in golf 3, helemaal op het einde van de campagne, van idee en opteerden uiteindelijk voor een andere partij. LDD zat duidelijk in het defensief tijdens de campagne. Ook Groen! verloor meer dan de helft van zijn kiezers (52%), gevolgd door Open VLD (43%), Sp.a (39%) en Vlaams belang (39%). De partij met het trouwste electoraat, kiezers die in golf 1 aangaven voor de partij te zullen gaan kiezen en die de partij gedurende de hele campagne trouw bleven, was de N-VA met ‘slechts’ 30% switchers.
De donkergrijze balk in de grafiek geeft de ‘winst’ van een partij tijdens de campagne aan. Het gaat om het percentage kiezers dat in golf 3, dus na de campagne, effectief voor de partij stemde maar in golf 1 en/of golf 2 nog een ander partij als eerste voorkeur naar voren schoof. De partij die tijdens de campagne veruit het meest kiezers aantrok die tevoren aangaven op een ander partij te zullen stemmen, is N-VA. Maar liefst 2/3de van de uiteindelijke N-VAkiezers stelden in golf 1 en/of golf 2 dat ze niet voor N-VA zouden stemmen (67%). Samen met de vorige bevinding dat de oorspronkelijke N-VA-kiezer ook zeer trouw bleef, maakt dat de NV-A tot de grote winnaar van de Vlaamse campagne van 2009. In de twee-drie maanden voor de verkiezingen slaagde de partij van Bart Dewever er in om haar stemmenaantal spectaculair te vergroten. Ook Groen! wierf sterk tijdens de campagne (51%) maar we stelden al dat de partij ook veel kiezers verloor tijdens de campagne. Daarnaast scoorde Vlaams Belang ook vrij sterk (44%) terwijl de Sp.a tijdens de campagne pluimen liet en weinig kiezers kon aantrekken tijdens de campagne (26%).
In Wallonië ziet het beeld er anders uit. Dat komt in de eerste plaats omdat het Waalse partijlandschap veel minder versnipperd is; in plaats van zeven ‘grote’ partijen zoals in Vlaanderen zijn er in Wallonië (en Brussel) maar vier partijen die met enig recht van spreken als grote partijen kunnen gecatalogeerd worden. De data voor Wallonië zijn afgebeeld in Grafiek 2.2.
(Graph 2.2 around here) 6
Zoals te verwachten was - de Waalse electorale markt is minder competitief - zijn de verschillen tussen de partijen kleiner en ook de verschillen tussen winst en verlies zijn kleiner in Wallonië. Daarnaast zijn er minder partijen die er uit schieten zoals N-VA in Vlaanderen. Instroom en uitstroom liggen in Wallonië per partij gemiddeld rond de 34% terwijl dat in Vlaanderen 42% is. De Waalse partij die het meeste nieuwe kiezers wist aan te trekken, was de cdH; de helft van de uiteindelijke cdH-kiezers zegden in golf 1 en/of golf 2 nog dat ze voor een andere partij zouden stemmen (50%). Ook de PS deed het in dit opzicht zeker niet slecht (38%) terwijl Ecolo (28%) en MR (25%) veel minder performant waren in het aantrekken van nieuwe kiezers tijdens de campagne. Hoewel Ecolo de grote winnaar van de verkiezingen was in Wallonië, was dat goede resultaat zeker niet te danken aan het aantrekken van grote drommen nieuwe kiezers tijdens de campagne, wel integendeel. Ecolo won fors ondanks een schijnbaar niet echt effectieve campagne.
Aan de verlieszijde zijn de verschillen tussen de Waalse partijen nog wat kleiner. Ecolo verloor het meest van zijn kiezers uit golf 1 (40%), MR het minst (26%) en PS (34%) en CDH (34%) zitten daar tussenin. Globaal is het opvallend dat vooral MR nauwelijks nieuwe kiezers kon bekoren tijdens de campagne maar er ook weinig verloor aan de andere partijen.
De Vlaamse en Waalse grafieken die we net bespraken, suggereren dat bepaalde partijen tijdens de campagne winst hebben geboekt ten koste van andere partijen en omgekeerd. Het is verleidelijk om de lichtgrijze en donkergrijze balken van de partijen met elkaar te vergelijken en uitspraken te doen over wie won en ten koste van welke andere partij. Dat is echter niet mogelijk omdat de balken geen echte winst of verlies aangeven (kiezers kunnen teruggekomen zijn op het einde) en omdat ze geen info bevatten over waar die switchende kiezers precies vandaan zijn gekomen of heen zijn gegaan. Om dat precies te weten, hebben we een meer verfijnde analyse nodig. Tabel 2.2 bevat de resultaten van een instroomuitstroom-analyse van alle partijen tussen golf 1 (begin campagne) en golf 3 (echte verkiezingen). Opgelet: het gaat vaak om soms erg kleine aantallen en het trekken van sterke conclusies is niet verantwoord.
(Table 2.2 around here)
7
In Tabel 2.2 staat elke respondent in Partirep voor 4.300 Vlaamse kiezers (4.351.807 kiezers/1.017 respondenten). We duiden de grootste verschuivingen (netto +6 respondenten) aan in vetjes; de rest van de verschuivingen zijn te klein om robuust te zijn en dus om verantwoorde uitspraken over te doen. De tabel levert sterk bewijs van het feit dat N-VA van zo goed als alle partijen substantiële aantallen kiezers heeft gewonnen tijdens de campagne. De grootste groep komt van LDD dat tijdens de campagne helemaal is leeggebloed; we schatten het aantal kiezers dat LDD verliet ten voordele van N-VA op 86.000. Open VLD en CD&V leveren tijdens de campagne beiden evenveel N-VA-stemmen (elk 51.000). Zelfs Sp.a en Groen! Verliezen aan de N-VA tijdens de campagne. Alleen het Vlaams Belang levert tijdens de campagne niet of nauwelijks in aan N-VA. Aan de verliezerzijde staat vooral LDD. De rechts-liberalen verliezen niet alleen aan N-VA maar ook aan CD&V (43.000 kiezers) en aan het Vlaams Belang (47.000 kiezers). Verder verliezen de socialisten ook vrij fors aan Groen! (39.000 kiezers). Tabel 2.3 bevat dezelfde gegevens voor Wallonië.
(Table 2.3 around here)
Door de kleinere aantallen respondenten in Wallonië moeten we nog veel meer opletten met het trekken van sterke conclusies. Elke respondent staat voor 4600 Waalse kiezers (2.173.901 kiezers/474 respondenten). Als we dezelfde regel hanteren dan bij de Vlaamse data, namelijk dat we alleen de nettoverschuivingen van meer dan 6 respondenten meenemen, dat is er maar één verschuiving die echt als robuust kan aangemerkt worden: Ecolo verliest tijdens de campagne een kleine 28.000 stemmen aan MR. Voor de rest zien we dat Ecolo ook verliest (maar de verschuivingen zijn klein en dus niet betrouwbaar) aan PS en aan cdH. Daarnaast houden alle partijen in de campagne elkaar ongeveer in evenwicht.
We brachten hierboven de verschuivingen tussen de partijen in kaart. Vooral in Vlaanderen zijn er tijdens de campagne forse verschuivingen. Die verschuivingen lijken misschien op het eerste zicht nogal ongestructureerd en chaotisch. De literatuur over stemverschuivingen en partij-switchers suggereert echter dat kiezers niet zomaar van partij wisselen. Kiezers wisselen naar partijen die ideologisch dicht staan bij hun oorspronkelijke partij. De onderzoeksliteratuur maakt een onderscheid tussen interblok-switching en intrablok-switching 12
. Wanneer kiezers binnen hetzelfde ‘blok’ wisselen, blijven linkse kiezers voor linkse
12
Ibid. 8
partijen stemmen en rechtse kiezers voor rechtse partijen. We verwachten dus dat de ideologische afstand tussen de oude en de nieuwe partij voor de meeste kiezers beperkt blijft. Om de ideologische afstand tussen de verschillende Vlaamse en tussen de verschillende Waalse partijen te berekenen, hebben we ook beroep gedaan op de data van de Partirepsurvey. Alle respondenten werden immers gevraagd om zichzelf te positioneren op een linksrechts ideologisch continuüm (0-10); de gemiddelde positie van de kiezers van een partij werd beschouwd als de positie van de partij zelf13. Daarna gingen we voor elke switcher na hoe groot de ideologische sprong was die hij of zij maakte (de afstand tussen zijn/haar oude en nieuwe partij). We zijn er ons van bewust dat dit een ruwe operationalisering van de grootte van de switch is en dat er andere operationaliseringen mogelijk zijn, maar denken toch dat de eenvoudige links-rechts-afstand een nuttige maat is. Grafiek 2.3 bevat de gegevens voor de Vlaamse kiezers, Grafiek 2.4 voor de Waalse kiezers.
(Figure 2.3 around here)
(Figure 2.4 around here)
De grootte van de balken geeft het percentage kiezers aan dat over een bepaalde afstand naar links of naar rechts is opgeschoven doorheen de campagne. Niet onlogisch is de categorie van niet-switchers veruit de grootste in Vlaanderen en Wallonië. Hoewel de verschillen klein zijn, zien we dat zowel in Vlaanderen als Wallonië de tendens tijdens de campagne eerder naar links dan naar rechts was. Tijdens de campagne was er ook in Vlaanderen zeker geen ruk naar rechts maar eerder een bescheiden tendens naar de meer linkse partijen (ondermeer omdat LDD aan het iets minder ‘rechtse’ N-VA verloor). Hetzelfde geldt in wat minder mate in Wallonië ondanks het verlies van het linkse Ecolo aan het meer rechtse cdH.
Voor de rest klopt in Vlaanderen onze verwachting dat kiezers vooral naar naburige partijen migreren. Veruit de grootste categorie van switchers (17%) beweegt zich licht naar links (verschuiving tussen 0 en 1 op de links-rechtsschaal). De meer extreme switchers die een grotere ideologische sprong maken, zijn veel zeldzamer. Er zijn dus meer intrablok- dan
13
Dit gaf volgende scores voor de partijen (telkens op een schaal van 0 (helemaal links) tot 10 (helemaal rechts)). In Vlaanderen: Groen!: 3,5; Sp.a: 3,9; SLP: 4,8; CD&V: 5,3; Open VLD: 5,6; N-VA: 6,1; VB: 6,2; LDD: 6,2. In Wallonië: PS: 3,3; Ecolo: 4,4; PTB: 4,6; CDH: 5,2; MR: 6,0; FN: 6,8. 9
interblok-wissels. In Wallonië klopt dat op het eerste gezicht niet helemaal. Er zijn weinig kleine sprongen (0-1) en wat meer grotere sprongen (1-2) zowel naar links als naar rechts. Bij nader toezien heeft dat met de structuur van het Waalse partijlandschap te maken. Er zijn minder partijen in Wallonië en alleen daardoor al is de gemiddelde afstand tussen de partijen groter – ze zijn ook wat meer over de links-rechts-as ‘uitgesmeerd’ - waardoor er weinig kleine stappen ‘beschikbaar’ zijn voor potentiële switchers. Bijvoorbeeld, een overstap van Groen! naar Sp.a is in Vlaanderen een kleine ideologische sprong van 0,4; in Wallonië is een overgang van Ecolo naar PS een matige ideologische sprong van 1,1. Als je dat in rekening brengt, dan zie je dat ook in Wallonië het aantal relatief kleine ideologische sprongen (0-2) groter is dat het aantal grote sprongen (+2). Dit geeft aan dat kiezers niet zomaar lukraak van partij wisselen en zomaar at random tussen de verschillende partijen op en neer hoppen. Als kiezers wisselen dan doen ze dat min of meer rationeel; het is te zeggen: ze wisselen naar een andere partij die ideologisch niet ver van de oorspronkelijke partij af staat. De Belgische kiezers mogen dan wel bijzonder volatiel zijn, ze zijn niet wispelturig.
Welke kiezers wisselen van partij tijdens de campagne?
In de onderzoeksliteratuur worden drie verschillende theorieën, of beter: clusters van variabelen, naar voren geschoven die de volatiliteit van kiezers tijdens de campagne kunnen verklaren. Het gaat om socio-structurele factoren, attitudinale kenmerken van kiezers en om specifieke campagnecontext-variabelen.
In de oudere literatuur stelden de onderzoekers van de Michigan-school dat vooral leeftijd een cruciale voorspeller is van electorale ‘flexibiliteit’ 14. Oudere kiezer zouden meer stabiel zijn in hun opvattingen en ze zouden daardoor minder responsief zijn voor nieuwe feiten of informatie dan jonge kiezers. Als we die logica volgen, zou dat inhouden dat oudere kiezers minder switchen tijdens de campagne. Daartegenover staat de moderniseringstheorie die zich vooral focust op het opleidingsniveau. Een hogere opleiding leidt tot meer politieke sofisticatie en meer politieke interesse 15. Daarom verwachten we dat hoger geschoolden meer
14
A. Campbell e.a., The American voter (New York: John Wiley, 1960); Philip E. Converse, “Of time and partisan stability,” Comparative Political Studies 2, no. 2 (1969): 139-171. 15 Inglehart, Culture Shift in Advanced Industrial Society; Richard Topf, “Beyond Electoral Participation,” in Citizens and the state (Oxford: Oxford University Press, 1995), 52-91. 10
switchen; hoewel McAllister 16 eerder al vond dat er geen verband was tussen opleiding en campagnevolatiliteit (laat beslissen) in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Australië. Meer algemeen beweert de moderniseringstheorie dat de meeste volatiele kiezers in de zogenaamde nieuwe middenklasse te vinden zijn 17. Lachat 18 vond in zijn longitudinale studie van kiezersvolatiliteit dat het belang van de klasse-variabelen niet verminderde doorheen de tijd maar nog steeds een groot deel van de stabiliteit van het kiezerskorps bewerkstelligt. Volgens een gelijkaardige logica kunnen we het argument van Lipset en Rokan 19 over de stabiliteit van het kiezerskorps omdraaien en verwachten we dat de mate van volatiliteit samenhangt met de positie die een kiezer inneemt op de grote breuklijnen die een bepaald politiek systeem structureren 20. Naast de traditionele sociaaleconomische links-rechts breuklijn wordt het Vlaamse en Waalse partijsysteem anno 2009 nog steeds in beperkte mate gekenmerkt door de tegenstelling tussen katholieken en vrijzinnigen. Dus, we verwachten dat religiositeit een stabiliserende factor is en volatiliteit tegenwerkt. Tenslotte zullen we nagaan of mannen en vrouwen verschillen in hun switchgedrag; er zijn geen theoretische redenen om aan te nemen dat dit zo zou zijn, maar geslacht is steeds een belangrijke controlevariabele.
Wat de attitudes van de switchers betreft, is het duidelijk dat die niet helemaal los staan van de net genoemde socio-structurele factoren. Opleiding, bijvoorbeeld, genereert politieke interesse en dat wordt beschouwd als een cruciale variabele voor het stemgedrag 21. De moderniseringstheoretici draaien het oorspronkelijke argument van Lazarsfeld om dat de volatiele kiezer een kiezer is die absoluut niet in politiek is geïnteresseerd 22. Meer politieke interesse, of meer ‘cognitieve mobilisatie’ 23, leidt tot meer volatiliteit, zo beweren deze onderzoekers. Er is nog een andere factor die de relatie tussen politieke interesse en volatiliteit
16
“Calculating or capricious? The new politics of late deciding voters.” Carsten Zelle, “Social dealignment versus political frustration: contrasting explanation of the floating vote in Germany,” European Journal of Political Research 23 (1995): 319-345.
17
18
A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process.
19
Party systems and voter alignments: cross-national perspectives (New York/London: MacMillan, 1967). 20 zie ook: Harald Schoen, “Gründe für Wechelndes Wahverhalten. Helfen neue Instrumente Licht in das Dunkel zu bringen?,” Politische Vierteljahresschrift 41, no. 4 (2000): 677-706. 21 Dalton en Wattenberg, Parties without partisans. Political change in advanced industrial democracies. 22 Paul Lazarsfeld, Bernard Berelson, en Helen Gaudet, The people's choice (New York: Duell Sloan and Pearce, 1945). 23 J. Russel Dalton, “Cognitive mobilization in advanced industrial democracies,” Journal of Politics 46 (1984): 264-284. 11
compliceert. Volgens Zaller 24 is de relatie tussen politieke interesse, of politieke sofisticatie, en volatiliteit niet lineair. Vooral een gemiddeld niveau van politieke interesse leidt tot het frequent veranderen van voorkeur 25. Granberg and Holmberg 26 onderzochten het effect van politieke interesse voor 17 verkiezingen in de Verenigde Staten en in Zweden en vonden dat interesse in de Verenigde Staten tot minder volatiliteit leidt terwijl het er in Zweden helemaal niet mee gerelateerd is. Dus, politieke interesse kan blijkbaar in beide richtingen werken afhankelijk van het land en van de politieke context. Het Belgische politieke systeem lijkt veel meer op het Zweedse dan op het Amerikaanse, maar we weten niet zo goed welk effect we van politieke interesse mogen verwachten. Op een gelijkaardige manier hebben onderzoekers ook Lazarsfelds oorspronkelijke bevindingen omgedraaid door te beweren dat mediagebruik tot volatiliteit leidt. Hoe meer een kiezer afhankelijk is van de media voor politieke informatie, hoe meer volatiel hij/zij zal zijn 27. Dit komt doordat onzekere kiezers die voor een beslissing staan, ze moeten gaan stemmen, een zoektocht naar informatie starten en daarbij op de media beroep doen. De meest vanzelfsprekende, bijna tautologische, factor die volatiliteit zou determineren, is natuurlijk de centrale variabele van de Michigan-school: partijidentificatie 28. Hoe dichter iemand zich voelt staan bij een partij, hoe kleiner de kans dat hij/zij die partij zal opgeven ten voordele van een andere. McAllister 29 bevestigde deze verwachting in zijn studie over late beslissers in the Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Australië; Lachat vond hetzelfde in Duitsland en Zwitserland 30. Zo goed als alle studies over kiezersvolatiliteit bevestigen het belang van partij-identificatie. Maar, zoals al gezegd: het identificatie-argument smaakt ietwat tautologisch. Zelle 31 beweerde dat vooral wat hij ‘politieke frustratie’ noemt, kan bijdragen tot het wisselen van partij. Zwevende kiezers hebben minder vertrouwen in politieke partijen en in het politieke systeem in het algemeen. Als we tenslotte het onderscheid willen maken tussen volatiliteit tijdens de campagne en volatiliteit tussen opeenvolgende campagnes is het zinvol om na te gaan in welke mate 24
The nature and origins of mass opinion (Cambridge: Cambridge University Press, 1992). Lachat, A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process. 26 “The Berelson paradox. Intention-behavoir changers in U.S and Swedish election campaigns,” Public Opinion Quarterly 54 (1990): 530-550. 27 Latimer, “The floating voter and the media.” 28 Campbell e.a., The American voter. 29 “Calculating or capricious? The new politics of late deciding voters.” 30 Lachat, A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process. 31 “Social dealignment versus political frustration: contrasting explanation of the floating vote in Germany.” 25
12
veranderingen voor de campagne een weerslag hebben op veranderingen tijdens de campagne. We verwachten dat de intercampagnevolatiliteit een sterke invloed zal hebben op de intracampagnevolatiliteit. Als de andere voorspellers significant zouden bijdragen aan het verklaren van wissels tijdens de campagne bovenop de effecten van de wissels voor de campagne dan zou dat inhouden dat deze variabelen specifiek de veranderingen binnen de campagne verklaren.
De opgelijste socio-structurele, attitudinale en gedragsfactoren zijn in grote mate constant. Politiek wantrouwen, bijvoorbeeld, is een attitude die niet van de ene op de andere dag wijzigt tussen twee verkiezingen; ook partij-identificatie is een stabiel kenmerk, net zoals politieke interesse etc. We verwachten dat het wisselen van partij in de campagne echter ook beïnvloed wordt door specifieke factoren die van campagne tot campagne kunnen verschillen. Afhankelijk van de specifieke campagnecontext zou nu de ene groep van partij wisselen en dan weer en ander groep van kiezers. De meeste lange-termijnstudies gaven inderdaad aan dat, hoewel er een geleidelijke ‘volatilisering’ van de stemmen plaatsvindt, deze evolutie niet lineair is en van land tot land en van campagne tot campagne verschilt. Extreme volatiele campagnes worden gevolgd door meer stabiele verkiezingsraces. Ook op microniveau is het zo dat sommige kiezers van partij wisselen tijdens de ene campagne maar niet in de daaropvolgende 32. McAllister 33 vond in meerderheidssystemen dat het laat beslissen van kiezers samenhangt met de zittende regering en met het feit of de huidige ploeg opnieuw kandidaat is. Als de kiezers niet vertrouwd zijn met de kandidaten, bijvoorbeeld omdat de vorige eerste minister geen kandidaat meer is, dan hebben ze minder richtinggevende informatie, gaan ze meer twijfelen en zullen ze later beslissen (en dus ook meer wisselen). Die factor speelt in een overbevolkte partijsysteem zoals het Waalse en zeker het Vlaamse een veel kleinere rol en is zeer moeilijk meetbaar omdat de regionale regeringen geen sterke partijidentiteit hebben maar uit verschillende partijen bestaan (die bovendien soms niet in de meer zichtbare nationale regering zitten). Meer in het algemeen kan je verwachten dat het wisselen van partij tijdens de campagne verschilt van partij tot partij. Sommige partijen voeren effectief campagne, andere minder effectief. We gaven boven al aan dat niet elke partij
32
Lachat, A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process. 33 “Calculating or capricious? The new politics of late deciding voters.” 13
even succesvol was in de campagne van 2009. Zelle 34 vond bijvoorbeeld in Duitsland dat de electorale volatiliteit niet evenredig over het gehele Duitse partijlandschap verspreid is. In Duitsland delen de sociaaldemocraten en de groenen in zekere mate hetzelfde electoraat en dus is er altijd veel volatiliteit tussen deze twee partijen. Daarom is het een goed idee om na te gaan in welke mate de links-rechtsplaatsing van de kiezers een voorspeller is van het switchen van partij. Het zou immers kunnen dat de concurrentie voor hetzelfde electoraat in sommige campagnes groter is aan de linker- dan aan de rechterzijde. Meerbepaald verwachten we dat er in Vlaanderen meer geswitcht werd in de campagne van 2009 aan de rechterzijde waar de electorale concurrentie met vier partijen (Open VLD, Vlaams Belang, LDD en N-VA) erg groot te noemen was. Tenslotte, verwachten we dat de positie van de meest geprefereerde partij voor de campagne tegenover de tweede meest geprefereerde partij een rol speelt. Hoe kleiner die afstand voor de campagne, hoe groter de kans dat kiezers tijdens de campagne de overstap maken naar een partij die ze van in het begin van de campagne als erg dicht bij hun eerste partij gepositioneerd zagen. Het gaat hier wel degelijk om een campagne-specifieke variabele gezien partijen zich voortdurend herpositioneren voor en tijdens de campagne om kiezers van andere partijen af te snoepen. Deze verwachting stemt overeen met het argument van Peter Mair 35 die stelt dat kiezers niet echt meer volatiel zijn geworden maar op zoek gaan naar de partij die het dichtst aansluit bij de partij waar ze vroeger al voor stemden 36. Granberg en Holmberg 37 toetsten dit argument in de Verenigde Staten en in Zweden en vonden dat het aantal interblokswitchers erg laag is. Als mensen wisselen, doen ze dat meestal naar een partij die ideologisch goed aansluit bij hun vorige partij. Lachat 38 vond hetzelfde in Duitsland en Zwitserland.
Alle bovenstaande ideeën en argumenten toetsen we hieronder in twee verschillende multivariate analyses op de Partirep-data, apart voor Vlaanderen en Wallonië, over de regionale verkiezingen van 2009. Een eerste analyse (zie Tabel 2.4) schat een (binominaal) regressiemodel met het al dan niet switchen van partij in één van de drie golven van de bevraging als afhankelijke variabele. Wie zijn de switchers? Een tweede (OLS) model (zie 34
“Social dealignment versus political frustration: contrasting explanation of the floating vote in Germany.” 35 Party System Change: Approaches and Interpretations (Oxford: Clarendon Press, 1997). 36 Zelle, “Social dealignment versus political frustration: contrasting explanation of the floating vote in Germany.” 37 “The Berelson paradox. Intention-behavoir changers in U.S and Swedish election campaigns”; “Election Campaign Volatility in Sweden and the United States.” 38
A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process.
14
Tabel 2.5) neemt de grootte van de ideologische sprong als afhankelijke variabele. Wie zijn de switchers die naar een partij wisselen die ver van hun oorspronkelijke partij af ligt?
(Table 2.4 around here)
We bespreken eerst de modellen in Tabel 2.4 die het al dan niet wijzigen van partij tijdens de campagne voorspellen; de significante coëfficiënten worden met sterretjes aangeduid. De stabiele socio-structurele variabelen spelen nauwelijks een rol. We kunnen dus niet spreken over ‘de’ typische volatiele kiezer met uitgesproken stabiele kenmerken. De politieke attitudes en gedragingen verklaren meer. In beide landsgedeelten is het zo dat een kiezer die ooit al voor een andere partij heeft gestemd beduidend meer kans maakt om ook tijdens een volgende campagne opnieuw van partij te wisselen. Eerder gedrag verklaart dus toekomstig gedrag. Er zijn een aantal kiezers die de gewoonte hebben om te wisselen en die gaan daar tijdens de campagne mee door. In Vlaanderen is het bovendien zo dat mensen met meer politieke interesse ook minder van partij wisselen, maar dat is helemaal niet het geval in Wallonië. Politiek vertrouwen en mediagebruik spelen geen rol van betekenis.
De specifieke, en veranderlijke, campagnecontext is veruit de belangrijkste voorspeller van het wisselen van partij tijdens de campagne. Vooral de onbeslistheid op het eerste bevragingsmoment, dus een paar maanden voor de stembusgang, heeft een bijzonder krachtig effect op het wisselen later tijdens de campagne. Een aantal mensen heeft voor de campagne misschien wel een partijpreferentie maar ze stellen zelf dat ze nog niet zeker zijn. Deze kiezers zijn bijzonder gevoelig voor de campagne en voor wijzigende campagne-informatie. De tweede campagnevariabele die zowel in Vlaanderen als in Wallonië het verschil maakt, is de afstand tussen de eerste en de twee partij voor de campagne, en dus de positionering van de verschillende partijen in het hoofd van de kiezer. We vroegen de respondenten in golf 1 aan elke partij een score van 1 tot 10 toe te kennen naargelang hij/zij minder of meer affiniteit had met ‘de ideeën van de partij’. Bijna alle kiezers zeggen in golf 1 te zullen stemmen voor de partij die ze de hoogste score toekennen. Als de partij met de tweede hoogste score echter een score krijgt die dicht bij de eerste partij ligt, dan is de kans dat de betrokkene later tijdens de campagne gaat wisselen veel groter. Ingaand tegen onze verwachtingen, zien we geen effect van de links-rechts positionering van de kiezers. Het is niet zo dat de Vlaamse rechtse kiezers meer wisselen tijdens de campagne omdat er veel rechtse partijen zijn in Vlaanderen. Ook het onderscheid tussen traditionele partijen en nieuwere partijen – de kiezers die in golf 1 voor 15
CD&V, Sp.a, Open VLD, cdH, PS of MR zouden stemmen, beschouwen we als kiezers van de traditionele partijen - levert geen significante coëfficiënten op: kiezers van nieuwere partijen wisselen dus niet meer dan andere kiezers.
(Table 2.5 around here)
De analyses in Tabel 2.5 gaan grotendeels in dezelfde richting. Niet alleen het switchen tijdens de campagne op zich maar ook de grootte van de ideologische sprong tijdens de switch wordt door attitudinale kenmerken en door de campagnecontext bepaald. Opnieuw is vroegere partijtrouw de sterkste voorspeller: hoe minder loyaal mensen vroeger zijn geweest aan een bepaalde partij hoe groter de ideologische sprongen die ze tijdens de campagne maken. Het lijkt hier te gaan om een kleine groep van echt wispelturige kiezers. Verder is ook deze keer de onbeslistheid in golf 1 en de gepercipieerde ideologische afstand tussen de twee meest geprefereerde partijen een sterke voorspeller van de grootte van de ideologische sprongen die tijdens de campagne gemaakt worden. Interessant is verder dat de grootte van de sprongen aan de linkerzijde in Vlaanderen groter zijn. Gezien er minder linkse partijen dan rechtse partijen in Vlaanderen zijn, en de linkse partijen dus gemiddeld wat verder van elkaar af staan, zijn de sprongen die linkse kiezers in Vlaanderen maken als ze wisselen dus groter dan de sprongen die rechtse kiezers maken. Ten slotte is de variabele die meet of kiezers in golf 1 van plan waren op een traditionele of op een niet-traditionele partij te stemmen significant in Vlaanderen maar niet in Wallonië. De Vlaamse kiezers die voor een traditionele partij gingen stemmen en die later tijdens de campagne wisselen van partij maken een grotere ideologische sprong. Dat suggereert dat traditionele partijen een deel van hun kiezers vasthouden omwille van niet-ideologische redenen. Als deze kiezers dan wisselen dan springen ze onmiddellijk ver weg van hun eerdere voorkeur en leggen ze een grote ideologische afstand af.
Conclusie
In dit hoofdstuk stelden we ons tot doel na te gaan hoeveel en welke Vlaamse en Waalse kiezers tijdens de campagne voor de regionale parlementen van 2009 van partij wisselden. Het wisselen van partij tijdens de campagne kan beschouwd worden als een goede meting van de (toegenomen) volatiliteit van kiezers. Door de afwezigheid van wetenschappelijk panelonderzoek in België bleven we totnogtoe helemaal verstoken van wetenschappelijk bewijs over campagnevolatiliteit in ons land. 16
Onze analyse geeft aan dat de Vlaamse en Waalse kiezers in 2009 zich bijzonder veranderlijk hebben gedragen tijdens de campagne van 2009. We kunnen de gegevens niet vergelijken met vorige Belgische verkiezingscampagnes en weten dus niet of het hier een trend of een eenmalig fenomeen betreft. Maar in een vergelijking met data over andere Westerse democratieën komt duidelijk naar voren dat de Vlaamse en Waalse kiezers heel erg volatiel zijn. Het beschikbare vergelijkingsmateriaal, dat soms gebaseerd is op ietwat ander maten en dus voorzichtig geïnterpreteerd moet worden, suggereert dat het Belgische electoraat anno 2009 een van de meest volatiele electoraten van alle onderzochte landen vormt. Er was een verschil tussen Vlaanderen en Wallonië, Vlaamse kiezers wisselden nog meer dan Waalse kiezers tijdens de campagne, maar al bij al bleef het verschil relatief klein. De Belgische kiezer mag dan volatiel zijn, hij is niet helemaal losgeslagen of wispelturig. Als kiezers van partij wisselen tijdens de campagne is de kans groot dat ze naar een naburige partij doorschuiven en niet naar een partij die zich aan de ander kant van het ideologische spectrum bevindt.
Bij gebrek aan systematisch comparatief onderzoek kunnen alleen maar speculeren over de oorzaken van de sterke volatiliteit van de Belgische kiezer in 2009. De belangrijkste reden is vermoedelijk dat beide partijsystemen, en vooral dan het Vlaamse, sterk gefragmenteerd zijn. Kiezers wisselen simpelweg omdat er veel keuze is en omdat de partijen gemiddeld dicht bij elkaar staan en ideologisch weinig geprofileerd zijn. Fragmentatie leidt niet alleen tot veel partijen die ideologisch aan elkaar gewaagd zijn maar ook tot partijen die ook qua electorale sterkte in elkaars buurt uitkomen. Dat wil zeggen dat strategisch stemmen – stemmen voor een grotere partij ondanks het feit dat de eigenlijke eerste keuze een kleine partij is – in een systeem zoals het Vlaamse en Waalse niet echt wordt gestimuleerd. Door de versnippering is het bovendien niet duidelijk wie achteraf veel kans maakt om in de regering te stappen en ook dat zorgt er voor dat de kiezers een baken minder hebben om hun keuze op te richten. Ook gingen in 2009 in Vlaanderen een aantal relatief nieuwe partijen zonder veel maatschappelijke wortels (vb. LDD), of nog maar juist uit een kartel gebroken (vb. N-VA) partijen, de confrontatie met de kiezers aan. Gezien deze partijen zeker in het begin van de campagne nog relatief onbekend waren, is de kans groot dat de kiezers lang onzeker bleven over hun keuze en dus gingen switchen tijdens de campagne naargelang er meer info beschikbaar kwam. Tenslotte ging het in 2009 om regionale verkiezingen; de kandidaten voor die verkiezingen zijn in de Belgische media minder zichtbaar dan de nationale politieke kopstukken en het 17
regionale beleidsniveau krijgt in het algemeen veel minder media-aandacht 39. Ook dat leidt tot meer onzekerheid bij de kiezer en kan het switchen tijdens de campagne vergroten.
Uit de analyse blijkt duidelijk dat aan Vlaamse zijde vooral de N-VA de onbetwistbare winnaar van de campagne was, vooral ten koste van LDD. Aan Waalse zijde is het veel moeilijker om een partij tot winnaar van de campagne uit te roepen. De partij die het dichtst in de buurt komt is cdH; de partij won kiezers van alle andere Waalse partijen in de periode voor de stembusgang. Dat N-VA en cdH in 2009 de campagnestrijd wonnen, betekent niet dat dit de volgende keer ook het geval zal zijn. Het onderzoek gaf duidelijk aan dat de sterkste voorspeller voor het wisselen tijdens de campagne… het wisselen tegenover de vorige verkiezingen was. Switchen van partij is een gewoonte en de nieuwe kiezers die tijdens de campagne zijn geworven, zijn de minst trouwe van alle kiezers van een partij en kunnen de volgende keer zondermeer terug opstappen.
Tenslotte hebben we in dit hoofdstuk onderzocht welke kiezers van partij wisselen. ‘De’ volatiele kiezer bestaat niet. Geslacht, leeftijd, opleiding, beroep… het heeft allemaal geen effect op partijtrouw. De wisselende kiezer is een kiezer die een verleden van partijwisselingen heeft. Bovendien speelt de positionering van de partijen voor de campagne en vooral hoe de kiezer die partijen percipieert een grote rol. Als kiezers voor de campagne het idee hebben dat hun geprefereerde partij niet sterk verschilt van hun tweede meest geprefereerde partij, en als gevolg daarvan onzeker zijn, dan is de kans groot dat ze van partij zullen wisselen. De positionering van de partijen ten opzichte van elkaar is de sleutel tot het verklaren van de kiezersvolatiliteit tijdens de campagne.
Referenties
Blais, André. “How many voters change their minds in the month preceding an election?.” PS Political Science and Politics 38, no. 4 (2004): 801-803. Campbell, A., Philip E. Converse, W. Miller, en D. Stokes. The American voter. New York: John Wiley, 1960. Converse, Philip E. “Of time and partisan stability.” Comparative Political Studies 2, no. 2 (1969): 139-171. 39
onderzoek geeft aan dat het Vlaamse beleidsniveau minder dan de helft van de mediaaandacht van het federale beleidsniveau krijgt, zie Knut De Swert en Stefaan Walgrave, “De kanseliersbonus in de Vlaamse pers. Een onderzoek naar regering en oppositie in drie Vlaamse kranten (1991-2000),” Tijdschrift voor Sociologie 23, no. 3-4 (2002): 371-403. 18
Dalton, J. Russel. “Cognitive mobilization in advanced industrial democracies.” Journal of Politics 46 (1984): 264-284. Dalton, J. Russel, en Martin Wattenberg. Parties without partisans. Political change in advanced industrial democracies. Oxford: Oxford University Press, 2000. Dalton, Russel J., Ian McAllister, en Martin P. Wattenberg. “The consequences of partisan dealignment.” In Parties without partisans, 37-63. Oxford: Oxford University Press, 2000. De Swert, Knut, en Stefaan Walgrave. “De kanseliersbonus in de Vlaamse pers. Een onderzoek naar regering en oppositie in drie Vlaamse kranten (1991-2000).” Tijdschrift voor Sociologie 23, no. 3-4 (2002): 371-403. Goeminne, Bart, en Marc Swyngedouw. “De verschuivingen in het stemgedrag 1999-2003 en 2003-2004.” In De Kiezer Onderzocht, 45-68. Leuven: Universitaire Pers, 2007. Granberg, Donald, en Sören Holmberg. “Election Campaign Volatility in Sweden and the United States.” Electoral Studies 10, no. 3 (1991): 208-230. ———. “The Berelson paradox. Intention-behavoir changers in U.S and Swedish election campaigns.” Public Opinion Quarterly 54 (1990): 530-550. Inglehart, Ronald. Culture Shift in Advanced Industrial Society. Princeton: Princeton University Press, 1990. Lachat, Romain. A Heterogeneous Electorate. Political sophistication, predisposition strength and the voting decision process. Baden Baden: Nomos, 2007. Latimer, Margaret K. “The floating voter and the media.” Journalism Quarterly 64, no. 4 (1987): 805-812. Lazarsfeld, Paul, Bernard Berelson, en Helen Gaudet. The people's choice. New York: Duell Sloan and Pearce, 1945. Lipset, Seymour M., en Stein Rokkan. Party systems and voter alignments: cross-national perspectives. New York/London: MacMillan, 1967. Maddens, Bart, en Istvan Hajnal. “De al dan niet gesplitste partijkeuze en de beleidsthema's.” In De kiezer heeft zijn redenen, 57-72. Leuven: Acco, 2002. Mair, Peter. Party System Change: Approaches and Interpretations. Oxford: Clarendon Press, 1997. McAllister, Ian. “Calculating or capricious? The new politics of late deciding voters.” In Do political campaigns matter?, 22-40. London: Routledge, 2002. Norris, Pippa, John Curtice, David Sanders, Margaret Scammell, en Holli A. Semetko. On Message. Commununicating the campaign. London: SAGE, 1999. Schoen, Harald. “Gründe für Wechelndes Wahverhalten. Helfen neue Instrumente Licht in das Dunkel zu bringen?.” Politische Vierteljahresschrift 41, no. 4 (2000): 677-706. Swyngedouw, Marc, en Jaak Billiet. De Kiezer heeft zijn redenen. Leuven: Acoo, 2002. Swyngedouw, Marc, Jaak Billiet, en Bart Goeminne. De Kiezer Onderzocht. Leuven: Universitaire Pers, 2007. Topf, Richard. “Beyond Electoral Participation.” In Citizens and the state, 52-91. Oxford: Oxford University Press, 1995. Zaller, John. The nature and origins of mass opinion. Cambridge: Cambridge University Press, 1992. Zelle, Carsten. “Social dealignment versus political frustration: contrasting explanation of the floating vote in Germany.” European Journal of Political Research 23 (1995): 319345.
19