Vrijdag 12 oktober 2012, Den Haag
VOEDINGSSTOFVERSLAG Vetten, koolhydraten, vezels, eiwitten, cholesterol & vitamine D
Voorbereidend onderzoek naar de gezondheidseffecten van verschillende voedingsstoffen voor het voedingsadvies aan de eerstejaars Pabo-studenten aan de Haagse Hogeschool.
Namen: E. Kion, I. Krijger, A. Krul, B. Kuçukbiyik, I. Man in ’t Veld & I. Maring Klas: VD1-E2, Tutorgroep 4 Docent/Tutor: R.J. de Jong
Inhoudsopgave
Inleiding
p. 2
Methode
p. 3
Resultaten
p. 3
-
Vetten
p. 3
-
Koolhydraten
p. 5
-
Voedingsvezels
p. 6
-
Cholesterol
p. 8
-
Eiwitten
p. 9
-
Vitamine D
p. 10
Conclusie
p. 11
Literatuurlijst
p. 12
1
Inleiding
Naar aanleiding van de opdracht aan de eerstejaarsstudenten Voeding & Diëtetiek aan de Haagse Hogeschool om een klas eerstejaars Pabo-studenten, tevens aan de Haagse Hogeschool, van een voedingsadvies
te
voorzien,
werden
verschillende
voedingsstoffen
onderzocht.
Dit
ter
bewustwording van de gezondheid en het eetpatroon van de Pabo-studenten. In dit onderzoeksverslag zullen de volgende voedingsstoffen worden behandeld:
-
Vetten
-
Koolhydraten
-
Voedingsvezels
-
Cholesterol
-
Eiwitten
-
Vitamine D
Door middel van literatuuronderzoek werd onderzocht wat de verschillende voedingsstoffen zijn en wat hun invloed op de gezondheid is. De onderzoeksvraag is opgedeeld in de volgende deelvragen om de voedingsstoffen zo uitgebreid mogelijk te behandelen:
-
Wat is de werking van de voedingsstoffen?
-
Wat zijn de functies van deze voedingsstoffen in het lichaam en wat zijn de gevolgen van een overschot dan wel tekort?
-
Wat is de aanbevolen inname van deze voedingsstof?
-
In welke voedingsmiddelen kunnen deze voedingsstoffen voorkomen en in welke mate worden deze voedingsmiddelen genuttigd?
-
Bestaan er tekorten dan wel overschotten bij de Nederlandse bevolking in het algemeen en bij verschillende doelgroepen?
Bij de laatste deelvraag wordt er vooral gekeken naar de doelgroep waar de Pabo-studenten toe behoren.
2
Methode
In dit literatuuronderzoek is informatie gezocht op de websites van het Voedingscentrum, de Gezondheidsraad en van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Daarnaast is gezocht via Google Scholar, de (digitale) bibliotheek van de Haagse Hogeschool, de databank CINAHL plus with full text en de BSL vakbibliotheek. Ten slotte is er gezocht in opleidingsboeken, waaronder ‘Understanding Nutrition’ en de ‘Nederlandse Voedingsmiddelen Tabel’.
Bij het onderzoeken van de voedingstoffen zijn er verschillende zoektermen gebruikt. Hieronder volgen deze termen per voedingsstof.
-
Vetten: Vetten, verzadigde vetten, onverzadigde vetten, consumptie vetten Nederlandse bevolking, overschotten en tekorten.
-
Koolhydraten: Koolhydraten, carbohydrates, (macro)voedingsstof(fen), opbouw, nutrients, functie, inname, voedingsleer, koolhydraatrijk, koolhydraatarm en diverse combinaties daarvan.
-
Voedingsvezels: Voedingsstoffen, nutrients, voedingsvezels, vezel, tekort/overschot, aanbevolen dagelijkse hoeveelheid en combinaties daarvan.
-
Cholesterol: Cholesterol, tekort/overschot, deficiency/toxicity, ADH, recommended daily allowances (RDA), LDL-cholesterol, HDL-cholesterol, voedingsmiddelen en combinaties daarvan.
-
Eiwitten: Eiwit en eiwitconsumptie, voedselconsumptie, eiwittekort, eiwitoverschot en eiwitconsumptie van ouderen.
-
Vitamine D: Vitamine, vitamine D, voedingstoffen, nutrients, microvoedingsstoffen, functie vitamine D, extra vitamine D, zonlicht en ADH.
Resultaten
Vetten Vet is een bron van energie, vitamine A, D en E, essentiële vetzuren, linolzuur en alfalinoleenzuur. Ze worden essentiële vetzuren genoemd, omdat het lichaam deze niet zelf aanmaakt. Het lichaam moet deze vetzuren dus via voedingsmiddelen binnenkrijgen. Op basis van scheikundige eigenschappen kunnen vetten worden onderscheiden in onverzadigd en verzadigd vet. Transvet heeft een nog sterker
ongunstig
effect
op
het
“slechte”
LDL-cholesterolgehalte
dan
(Voedingscentrum, 2012).
3
verzadigd
vet
Vet wordt in het lichaam vooral als brandstof gebruikt en is belangrijk vanwege de energie voor het lichaam. De vetzuren worden gebruikt als brandstof voor het lichaam of opgeslagen als energiereserve in vetweefsel. Daarnaast geeft vet voor langere tijd een verzadigd gevoel, omdat vet relatief lang in de maag blijft.
De Gezondheidsraad heeft vastgesteld hoeveel iedereen van de verschillende vetten binnen zou moeten krijgen. Er wordt geschat dat de minimale behoefte aan vet 20 energieprocent (en%) is. Omdat een eetpatroon met veel vet overwicht kan veroorzaken, is de voedingsnorm gesteld op maximaal 40 en%. Voor iemand die overwicht heeft of daartoe neigt is dit percentage maximaal 35 en%. Voor een gemiddelde Nederlandse man, die niet veel beweegt, komt 35 en% neer op ongeveer 100 gram vet per dag. Voor de gemiddelde Nederlandse vrouw is dit ongeveer 80 gram (Voedingscentrum, 2012).
Door te veel vet en vooral
te veel verzadigd vet en transvet te eten, kunnen verschillende
gezondheidsrisico’s ontstaan. Verzadigd vet en transvet zijn slecht voor het cholesterolgehalte in het bloed en verhogen daarmee de kans op hart- en vaatziekten. Te veel vet eten wordt gezien als een risicofactor voor het krijgen van overgewicht. Door veel vet in voeding levert het voedsel meer energie dan er wordt verbruikt. Wat dus betekent dat de kans op overgewicht toeneemt en ook de kans op ziektes, zoals bepaalde vormen van kanker en diabetes type 2. Er zijn geen duidelijke bewijzen dat het vetgehalte van de voeding een belangrijke rol speelt bij het risico op kanker. Indirect kan het wel een rol spelen, omdat overgewicht een hoger risico op bepaalde vormen van kanker met zich mee kan brengen (Voedingscentrum, 2012).
Verzadig vet komt vooral voor in harde pakjes margarine en bak- en braadvet in een wikkelverpakking. Daarnaast zijn er ook voedingsmiddelen die verzadigd vet bevatten zonder dat dit heel duidelijk is. Het gaat dan bijvoorbeeld om volvette kaas, vet vlees, koekjes, snacks, gebak en zoutjes. Onverzadigde vetten geven juist gunstige gezondheidseffecten en zijn bijvoorbeeld te vinden in plantaardige oliën, zoals zonnebloemolie en producten die gemaakt zijn van plantaardige oliën, vette vis, noten en pinda’s (Voedingscentrum, 2012).
Uit de resultaten van de Voedselconsumptiepeiling (VCP) in 2003 blijkt dat ruim de helft van de jongvolwassen (19 – 30 jaar) voldoet aan de richtlijnen voor de totale vetinname. Dit percentage is minder dan 35 en%. Daarentegen consumeren Nederlanders nog te veel verzadigde vetzuren, 94 % van de vrouwen en 89 % van de mannen consumeren te veel verzadigde vetten. Uit het onderzoek
4
blijkt ook dat een groot deel van de 4 – 6-jarige kinderen te veel verzadigd vet eten (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2011).
Koolhydraten Koolhydraten zijn op te delen in vier verschillende groepen, namelijk monosachariden, disachariden, oligosachariden en polysachariden (Wildman, 2009; Voedingscentrum, 2012; Priebe, Hagedoorn, Tabak & Vonk, 2009). Er bestaan drie verschillende monosachariden, namelijk fructose, glucose en galactose en zij vormen de bouwstenen van de overige sachariden.
Koolhydraten zijn belangrijke voedingstoffen, ze leveren energie die nodig is voor de processen in het lichaam. Eén gram koolhydraten levert 17 kJ of 4 kcal energie (Voedingscentrum, 2012). Om energie te kunnen leveren worden de koolhydraten eerst omgezet in glucose. Dit proces vindt plaats in het verteringsstelsel onder invloed van verschillende enzymen die het grootste gedeelte van de koolhydraten afbreken (Whitney & Rady Rolfes, 2011).
Naast een bron van energie te zijn, hebben koolhydraten ook invloed op het verzadigingsgevoel en de voedselinname. Verder beïnvloeden koolhydraten, na vertering en absorptie in de dunne darm, verschillende concentraties, waaronder die van glucose in het bloed (Priebe et al., 2009).
Koolhydraten komen in veel soorten voedingsmiddelen voor, waarvan het grootste gedeelte zich bevindt in graanproducten zoals brood en pasta en in aardappelen (Voedingscentrum, 2012).
Wanneer er op een dag minder dan 50 gram koolhydraten (een tekort) wordt genuttigd en het opgeslagen glycogeen in het lichaam is verbruikt, gaat het lichaam over op het afbreken van lichaamseiwitten om zo het glucosegehalte in het bloed op peil te houden (Gezondheidsraad, 2011; Duinker-Joustra, 2006). “Dit leidt tot vermoeidheidsverschijnselen, concentratiestoornissen en een onprettige adem”(Duinker-Joustra, 2006, p. 5).
Bij een overschot aan inname van koolhydraten worden de overschotten van glucose eerst als glycogeen opgeslagen. Hieraan is echter een maximum verbonden. Wanneer de plekken voor glycogeenopslag vol zijn, wordt de rest van de sachariden als vet opgeslagen in de beschikbare vetweefsels (hieraan is geen maximum verbonden) (Whitney & Rady Rolfes, 2012).
De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid koolhydraten voor personen in de leeftijdscategorie 19 – 30 jaar is 40 en%, overigens geldt voor volwassenen over het algemeen een acceptabele spreiding in
5
en% waarbij het energiepercentage van koolhydraten mag variëren van 40 – 70 % van alle kilocalorieën op een dag (Richtlijnen Goede Voeding, 2006; Voedingscentrum, 2012).
Uit een voedingsconsumptiepeiling van 2007 – 2012 door het RIVM bleek dat in de leeftijdscategorie van 19 – 69 jaar de gemiddelde koolhydraatinname 249,0 gram (45,0 en%) was. Uit een onderzoek van het RIVM in 2003 bleek dat de dagelijkse inname in de leeftijdscategorie 19 – 24 jaar (waaronder dus
Pabo-studenten)
287,8
gram
(48,0
en%)
was
(RIVM/VCP,
2011).
De
dagelijkse
koolhydraatconsumptie door jongeren in de leeftijdscategorie 19 – 24 jaar ligt daarom in de marge van het aanbevolen dagelijkse energiepercentage. Qua koolhydraatinname eten zij dus ‘gezond’.
De gemiddelde Nederlander haalt ongeveer de helft van zijn koolhydraatconsumptie uit mono- en disachariden. De meeste mono- en disachariden worden gehaald uit niet-alcoholische dranken, suiker of snoep en zuivel. De meeste polysachariden worden gehaald uit brood, graanproducten en aardappelen (Voedingscentrum, 2012).
Vezels Voedingsvezels bestaan uit kettingen van monosachariden, maar de bindingen tussen de moleculen zijn niet af te breken in het lichaam waardoor er niet tot nauwelijks energie vrijkomt van de vezels. (Salovaara, H., Gates, F. & Tenkanen, M., 2007). Voedingsvezels kunnen worden onderverdeeld in fermenteerbare en niet-fermenteerbare vezels. De fermenteerbare vezels worden afgebroken in de dikke darm, leveren een kleine hoeveelheid energie en bevorderen de stoelgang. De niet fermenteerbare vezels kunnen niet afgebroken worden, leveren geen energie en hebben vooral een verzadigende werking (Voedingscentrum, 2012).
Voedingsvezels dragen bij aan een goede darmwerking en stoelgang (Launders, 2011). Tevens helpen deze voedingsstoffen bij het behouden van een gezond gewicht, daar zij een verzadigd gevoel geven en men daardoor minder eet. Tegelijkertijd zitten er relatief weinig kilocalorieën in. (Voedingscentrum, 2012). Tenslotte kunnen voedingsvezels een positief effect hebben op het cholesterolgehalte en de bloeddruk verlagen (Brown, Rosner, Willet & Sacks, 1999).
Een overschot aan voedingsvezels heeft weinig negatieve invloed op het lichaam. Een tekort aan voedingsvezels kan echter zorgen voor vervelende klachten: obstipatie met als gevolg daarvan aambeien, flatulentie en een verhoogd cholesterolgehalte. Hoewel niet is bewezen dat men dikke darmkanker en hartkwalen krijgt door een vezelarm voedingspatroon, is er wel een verhoogde kans dat men het kan krijgen (Dietary-Fiber, 2012).
6
De Gezondheidsraad (2006) stelt voor volwassenen: “Hoewel enige mate van onzekerheid blijft bestaan over het optimale consumptieniveau, acht de commissie de (Amerikaanse) waarde van 3,4 gram voedingsvezel per megajoule (14 gram per 1000 kilocalorieën) geschikt als Nederlandse richtlijn voor volwassenen.” (Gezondheidsraad, 2006, p. 13) Voor kinderen en jongeren tot 18 jaar hanteren zij echter een andere hoeveelheid: “Voor kinderen heeft de commissie gekozen voor een geleidelijke toename van de richtlijn voor voedingsvezel met de leeftijd: van 2,8 gram per megajoule voor de leeftijdsgroep van 1 tot en met 3 jaar, via 3,0 gram per megajoule voor de leeftijdsgroep van 4 tot en met 8 jaar en 3,2 gram per megajoule voor de leeftijdsgroep van 9 tot en met 13 jaar naar dezelfde waarde als voor volwassenen (3,4 gram per megajoule) voor de leeftijdsgroep van 14 tot en met 18 jaar” (Gezondheidsraad, 2006, p. 14).
Voedingsvezels zijn vooral terug te vinden in peulvruchten, groenten, fruit, aardappelen en diverse graanproducten. In de consumptiepeiling van de Gezondheidsraad staat vermeld: “Voor de 19 – 30jarigen staat ook in 2003 de inname van verzadigde vetzuren en voedingsvezel en het gebruik van vis, groente en fruit gemiddeld nog ver af van wat wordt aanbevolen” (Gezondheidsraad, 2006, p. 33). De inname van groenten en fruit is nog ver beneden de aanbevolen hoeveelheid. Dat vermeldt ook het Nationaal Kompas Volksgezondheid: “Slechts een klein deel van de bevolking eet voldoende groenten en fruit. Van een aantal leeftijdsgroepen voldoet slechts 1 % aan de richtlijn voor groenten. Dit neemt toe met de leeftijd tot maximaal 1 op de 6 (ongeveer 17 %) bij vrouwen boven de 50 jaar. Een iets groter percentage van de bevolking haalt de aanbeveling voor fruit. Dit varieert voor de verschillende leeftijdsgroepen van 3 tot 26 %” (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2011).
Bij de Nederlandse bevolking is er duidelijke sprake van een tekort aan het aantal voedingsvezels in de voeding. Ongeveer 90 % van de bevolking eet minder voedingsvezels dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. De dagelijkse inname was in 2007 in gram/MJ:
-
Man
22 – 49 jaar
2,2
-
Vrouw 22 – 49 jaar
2,4
-
Man
19 – 30 jaar
2,0
-
Vrouw 19 – 30 jaar
2,2
De Pabo-studenten vallen in deze categorie en krijgen dus standaard te weinig voedingsvezels binnen (VWA, 2007).
7
Cholesterol Cholesterol is een vetachtige stof die niet oplosbaar is in water. Deze stof wordt voor ⅔ deel door de lever gemaakt en ⅓ deel moet vanuit voedsel worden opgenomen. Cholesterol wordt in het lichaam gebruikt voor de opbouw van de celwanden, het zorgt ervoor dat darmcellen vetten makkelijker uit het voedsel kunnen opnemen en het is een onderdeel van verschillende hormonen en galvloeistof. (Raff, 2004). Er zijn twee verschillende soorten cholesterol, de zogenoemde “goede” en “slechte” cholesterol. Het verschil hiertussen is de manier waarop het wordt vervoerd. HDL is een eiwit dat het overschot aan cholesterol verzamelt in de bloedvaten en het helpt met het afvoeren van cholesterol richting de lever. LDL zorgt voor het transport van cholesterol vanaf de lever naar de organen. De aan LDL gekoppelde cholesterol kan zich ook afzetten in de bloedvaten (Leef nu gezonder, 2012).
Een te hoog cholesterolgehalte heeft bij veel mensen een erfelijke oorzaak. Daarnaast zijn leefstijl en geslacht van invloed. Een andere oorzaak kan een bepaalde ziekte zijn, zoals suikerziekte (Kastelein & Defesche, 2002). Een van de gevolgen van een te hoog cholesterol gehalte in je bloed kan aderverkalking zijn. Wanneer het totale cholesterol gehalte in het bloed met 10 % stijgt, stijgt de kans op ziekte van de bloedvaten die de hartspieren van bloed voorzien met ongeveer 25 %. Als ook de bloeddruk verhoogd is, is de kans al 3 tot 4 maal verhoogd.
In Nederland wordt cholesterol gemeten in millimol per liter. Het streven van het cholesterolgehalte in het bloed is nuchter gemeten lager dan 5 mmol/L. Optimaal voor de LDL-spiegel is onder de 3 mmol/L, waarden hierboven geven een verhoogd risico op hart en vaatziekte. Een HDL-cholesterol gehalte in het bloed van lager dan 1 mmol/L verhoogt ook de kans op hart- en vaatziekten. Hierbij is het dus optimaal om een HDL-gehalte van boven de 1 mmol/L te hebben (Raff, 2004). Een cholesterolarm dieet geeft weinig verandering in de waarden omdat het grootste gedeelte van het cholesterol in de lever geproduceerd wordt. Bij minder cholesterolinname via voeding zal de lever meer gaan produceren.
Belangrijker is het om de verhouding van het cholesterol te optimaliseren. Dat wil zeggen dat het LDL- gedeelte verlaagd moet worden en het HDL-gedeelte verhoogd. Voedingsmiddelen die kunnen bijdragen aan een betere verhouding van cholesterol in het bloed zijn: plantaardige oliën, dieethalvarine of dieetmargarine, vette vis en noten. Andere producten kunnen maar met mate gegeten worden, waaronder volle zuivelproducten, bakvet, vet vlees, koffiemelk, zoutjes, koek, chocolade en kokosnoot.
8
Binnen de Nederlandse bevolking komen tekorten niet voor, dit komt doordat het lichaam zelf cholesterol aanmaakt. De groep mensen met een verhoogd cholesterol gehalte wordt steeds groter. Jong volwassenen en kinderen volgen vaak nieuwe voedingstrends, over het algemeen zijn zij opgegroeid met veel tussendoortjes. Vaak zijn ze gewend aan de minder gezonde vormen van onder andere ontbijt. Er wordt veel gemaksvoedsel gegeten. Deze leeftijdsgroep heeft hierdoor last van een verhoogd cholesterolgehalte.
Eiwitten Eiwitten zijn voedingsstoffen die kilocalorieën en aminozuren leveren. De opbouw van eiwitten in lichaamscellen bestaat uit aminozuren. Het lichaam kan aminozuren zelf maken. Er zijn echter ook aminozuren die uit voedsel moeten komen, dit zijn essentiële aminozuren. Eiwitten vervullen daarnaast andere functies in het lichaam. Zo zijn er enzymen (eiwitten) die processen regelen in het lichaam door allerlei stoffen in het lichaam om te zetten in andere. Verder zorgen eiwitten voor het transport van stoffen in het bloed en in de cel. Ten slotte kunnen eiwitten bijdragen aan het behoud van een gezond gewicht.
Een tekort aan eiwit kan op korte termijn leiden tot afbraak van spierweefsel. Een eiwittekort op lang termijn kan leiden tot een gebrek aan spierkracht, een verminderde weerstand, slechte ontwikkeling van de spieren, groeistoornissen en uiteindelijk de dood (Voedingscentrum, 2011). De Gezondheidsraad (2001) adviseert volwassenen een bovengrens aan te houden van 25 en%. Dat wil zeggen dat niet meer dan 25 % van de voeding (het aantal kcal) uit eiwitten mag bestaan. De daadwerkelijke behoefte hangt af van de leeftijd, lichaamsgewicht en omstandigheden.
Eiwitten komen voornamelijk voor in de volgende voedingsmiddelen: brood, graanproducten, peulvruchten, noten en paddenstoelen, vlees, vis, gevogelte, melk(producten), kaas en eieren. Uit de meest recente voedselconsumptiepeiling (RIVM, 2003) bij jongvolwassenen blijkt dat de inname van eiwit gemiddeld 14,3 en% bedraagt. De hoeveelheid eiwitinname door middel van de consumptie van plantaardige vleesvervangers is minder dan 1 %, van granen en graanproducten is dit 20,8 %, van vlees, vleeswaren en gevogelte 29 % en van de groep zuivelproducten (inclusief kaas) rond de 26 %.
De Gezondheidsraad (2001) constateert dat de eiwitconsumptie van volwassenen in Nederland ongeveer 37 % hoger blijkt te zijn dan de aanbevolen hoeveelheid. Het Voedingscentrum (2011) geeft aan dat de gemiddelde Nederlander dus genoeg eiwit binnen krijgt, dat geldt ook voor vegetariërs en sporters. De Gezondheidsraad (2011) vermoedt wel ondervoeding bij ouderen. De voeding van de Nederlandse kinderen is gunstig met betrekking tot de proporties waarin onder
9
andere eiwitten bijdragen aan de energievoorziening. Dit blijkt uit de voedselconsumptiepeiling van het RIVM (2008).
Vitamine D Vitamine D is een voedingsstof die nodig is om calcium uit voeding op te nemen in het lichaam, wat van belang is voor de groei en het handhaven van tanden en stevige botten. Bovendien is vitamine D essentieel om het risico op osteoporose op latere leeftijd te verminderen. Tenslotte is het belangrijk bij de celgroei en celdeling, bijvoorbeeld in het afweersysteem (Voedingscentrum, 2012).
Vitamine D zit vooral in vette vis en in lagere gehaltes in vlees en eieren. Daarnaast wordt het toegevoegd aan kunstmatige zuigelingenvoeding en opvolgmelk, halvarine, margarine en bak- en braadproducten. Bovendien zijn er ook (zuivel)producten voor kinderen met extra vitamine D te verkrijgen (Voedingscentrum, 2012).
Vitamine D komt in twee vormen voor: vitamine D3 (cholecacifreol) en vitamine D2 (ergocalciferol). Vitamine D3 is de vorm van vitamine D die in de huid gevormd kan worden en die in voedingsmiddelen voorkomt. Cholecacifreol wordt het meest gebruikt voor toevoeging aan voedingsmiddelen en in supplementen. Vitamine D2 wordt geïsoleerd uit bestraalde vetten (Voedingscentrum, 2012).
Tegenwoordig wordt vitamine D2 meestal vervangen door (synthetisch)vitamine D3. Beide vormen van vitamine D zijn actief, maar Cholecacifreol heeft een betere werking dan ergocalciferol. Het lichaam kan onder invloed van ultraviolette straling uit zonlicht zelf vitamine D aanmaken. De belangrijkste bron van vitamine D is dus zonlicht. Jonge kinderen (0 – 3 jaar), mensen met een donkere huidskleur, ouderen, mensen die weinig buiten komen, zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en vrouwen die een sluier dragen hebben extra vitamine D nodig (Voedingscentrum, 2012).
Bij kinderen kan een tekort aan vitamine D rachitis (Engelse ziekte) veroorzaken. De ziekte rachitis heeft te maken met afwijkingen aan het skelet. Bij ouderen en volwassenen kan een tekort aan vitamine D botontkalking, osteoporose of spierzwakte optreden. Bij teveel aan vitamine D kunnen er kalkafzettingen in het lichaam ontstaan. Maar dit komt niet voor bij een normale voeding en bij het gebruik van vitamine D supplementen in de aanbevolen hoeveelheden. De ADH voor een volwassene is 2,8 microgram per dag. De aanvaardbare bovengrens van vitamine D is voor volwassenen 100 microgram per dag (EFSA, 2012).
10
Conclusie
Alle behandelde voedingsstoffen zijn dus in zekere mate belangrijk voor het lichaam, een overschot heeft echter vaak nadelige gevolgen voor de gezondheid. Bij bijvoorbeeld een overschot aan inname van vetten en koolhydraten wordt vet opgeslagen in vetweefsel, wat leidt tot gewichtstoename en daardoor een vergrootte kans op ziektes. Koolhydraten en vetten zorgen vooral voor energielevering aan de lichaamscellen. Vezels, welke voor een deel onder de groep koolhydraten vallen, dragen bij aan een verbeterde stoelgang en darmwerking. Dit zorgt voor het behouden van een gezond gewicht en verlaagt het cholesterolgehalte en de bloeddruk. Daarnaast zijn er de eiwitten, deze leveren ook energie, maar zijn vooral belangrijk voor het transport van stoffen en de omzetting/afbraak hiervan in het lichaam. Een tekort aan inname van koolhydraten en eiwitten leidt tot afbraak van lichaamseiwitten, wat gebrek aan weerstand, vermindering van spierkracht en de dood tot gevolg kan hebben. Ten slotte speelt vitamine D een belangrijke rol bij de groei en het handhaven van stevige botten en tanden, waarbij een tekort kan leiden tot ziektes als rachitis, botontkalking en osteoporose.
Wanneer gekeken wordt naar de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden, opgesteld door de Gezondheidsraad, kan worden geconcludeerd dat de Nederlandse bevolking wat vetten en koolhydraten betreft gezond eet. Daarentegen is de inname van vezels gemiddeld te laag en de inname van eiwitten te hoog.
11
Literatuurlijst Animal Sciences Group van Wageningen UR (2009). De humane eiwitbehoefte en eiwitconsumptie en de omzetting van plantaardig eiwit naar dierlijk eiwit. Geraadpleegd op 29 september 2012 via http://edepot.wur.nl/8187 Brown, L., Rosner, B., Willet, W.W. and Sacks, F.M. (1999). Cholesterol-lowering effects of dietary fibre: a meta-analysis. The American Journal of Clinical Nutrition, vol. 69 (1), 30-42. Dietary-Fiber (2012). Dietary Fibre Deficiency and Toxicity. Geraadpleegd op 30 september via http://dietary-fiber.com/dietary-iber/Dietary+Fiber+Deficiency+and+Toxicity/ Duinker-Joustra, N. (2006). Kijk op koolhydraten. Wormer: Inmerc bv. Gezondheidsraad (2011). Effectiviteit aanpak ondervoeding bij ouderen onduidelijk. Den Haag: Gezondheidsraad. Gezondheidsraad (2001). Voedingsnormen: energie, eiwitten, vetten en verteerbare koolhydraten. Den Haag: Gezondheidsraad. Gezondheidsraad (2006). Richtlijn voor de vezelconsumptie. Den Haag: Gezondheidsraad. Gezondheidsraad (2006). Richtlijnen goede voeding 2006. Den Haag: Gezondheidsraad. Kastelein, J. J., & Defesche, J. C. (2002). Cholesterol en hart- en vaatziekte. Wormer: Inmerc bv. Launders, S. (2011). Dietary Fibres – Misjudged geniuses. Wellness Foods Europe, Nov (3), 46-49. Leef nu gezonder (2012). Vet: voeding om je cholesterol te verlagen. Geraadpleegd op 28 september 2012 via http://www.leefnugezonder.be/tag/gevolgen-te-hoog-cholesterolgehalte/ Nationaal Kompas Volksgezondheid (2011). Voeding: Hoeveel mensen voldoen aan de Richtlijnen goede voeding?. Geraadpleegd op 29 september 2012 via http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/voeding/hoeveel-mensenvoldoen-aan-de-richtlijnen-goede-voeding/ Nationaal Kompas Volksgezondheid (2011). Voeding samengevat. Geraadpleegd op 30 september 2012 via http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/voeding/voedingsamengevat/
12
Priebe, M.G., Hagedoorn, R.E., Tabak, S. & Vonk, R.J. (2009). Koolhydraten. Geraadpleegd via Bohn Stafleu van Loghum & U. Raff, E. (2004). De dokter thuis: Cholesterol. Houten: M.O.M. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2003). Voedselconsumptiepeiling Jongvolwassenen. Geraadpleegd op 29 september 2012 via http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/V/Voedselconsumptiepeiling/Overzicht_peilingen/ Jongvolwassenen Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2008). Voedselconsumptiepeiling Jonge kinderen. Geraadpleegd op 29 september 2012 via http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/V/Voedselconsumptiepeiling/Overzicht_peilingen/ Jonge_kinderen Rijksinstituut voor Volksgezondheid (2011). Jong volwassenen, opgesplitst naar leeftijd, inneming macronutriënten. Geraadpleegd op 30 oktober 2012 via http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:54316&type=org&disposition=inline. Rijksinstituut voor Volksgezondheid (2012). VCP Basis – Deel 5, Macronutriënten. Geraadpleegd op 30 oktober 2012 via http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:180695&type=org&disposition=inline Salovaara, H., Gates, F. and Tenkanen, M. (2007). Dietary fibre components and functions. Wageningen: Wageningen Academic Publishers. Stichting Voedingscentrum Nederland (2011). Alles over gezond eten met de Schijf van Vijf. Den Haag: Voedingscentrum. Stichting Voedingscentrum Nederland (2010). Alles over vitamines, mineralen en supplementen. Den Haag: Voedingscentrum. Stichting Voedingscentrum Nederland (2011). Eettabel. Den Haag: Voedingscentrum. Stichting Voedingscentrum Nederland (2012). Nederlandse Voedingsmiddelen Tabel (45ste druk). Den Haag: Voedingscentrum.
13
Voedingscentrum (2011). Eiwitten. Geraadpleegd op 29 september 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/eiwitten.aspx Voedingscentrum (2012). Cholesterol. Geraadpleegd op 3 oktober 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/cholesterol.aspx Voedingscentrum (2012). Transvet. Geraadpleegd op 30 september 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/transvet.aspx Voedingscentrum (2012). Verzadigd vet. Geraadpleegd op 29 september 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/verzadigd-vet.aspx Voedingscentrum (2012). Vetten. Geraadpleegd op 29 september 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/vetten.aspx Voedingscentrum (2012). Vezels. Geraadpleegd op 30 september 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/nl/zoek.aspx?query=voedingsvezels Voedingscentrum (2012). Koolhydraten. Geraadpleegd op 26 oktober 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/koolhydraten.aspx Voedingscentrum (2012). Vitamine D. Geraadpleegd op 1 oktober 2012 via http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/vitamine-d.aspx Voedingswaardetabel (2012). Wat is Wat? Cholesterol. Geraadpleegd op 30 september via http://www.voedingswaardetabel.nl/watiswat/cholesterol/ Voedsel en Warenwet Autoriteit (2007). Rapportage Voedingsvezel (p. 5). s.l.: Voedsel en Waren Autoriteit, Laboratorium Regio Zuid. Whitney, E., Rady Rolfes, S. (2011). Understanding Nutrition (13e druk). Wadsworth: Cengage Learning. Wildman, R.E.C. (2009). The Nutritionist: Food, Nutrition, and Optimal Health (2nd ed.). New York: Routledge.
14