INSTITUUT THEO THIJSSEN
Eindassessment DAG/DAV 4/VO 2 Studiejaar 2013-2014
Osiriscodes: DAG ITT-UTRECHT
DAG ITT-AMERSFOORT
DAV ITT-UTRECHT
VO ITT-UTRECHT
OTC-B-DGAFS03-13
OTF-B-DGAFS53-13
OTA-B-DVAFS13-13
OTC-B-VOAFS33-13
1 2013-12-11 Versie voor IMT
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4.
Inleiding Verantwoording Stage Het eindassessment 4.1 Doelen 4.2 Opbouw 5. Portfolio 5.1 Inleiding 5.2 Reflectie op eigen ontwikkeling en professioneel werkconcept 5.3 Bewijzen op startbekwaam niveau 5.4 Video + kijkwijzer 5.5 Voorwaardelijke documenten 6. Presentatie 7. Criteriumgericht interview 8. Hoe word je beoordeeld? 9. Organisatie, tijdpad en betrokkenen 10. Bijlagen Bijlage 1 Statusformulier assessmentportfolio Startbekwaam ITT Bijlage 2 Beoordelingsformulier Eindassessment Instituut Theo Thijssen 2013/2014 Bijlage 3 Beoordelingskaders eindassessment Bijlage 4 Competenties en bekwaamheidsniveaus Bijlage 5 Beroepsrollen van de leerkracht basisonderwijs Bijlage 6 Feedbackformulier startbekwaam bewijs Bijlage 7 Kijkwijzer videofragment Bijlage 8 beoordelingsformulier eindstage Bijlage 9 Authenticiteitsverklaring
2 3 3 3 4 4 4 4 5 5 7 9 10 10 10 11 11 13 14 15 22 24 39 41 42 43 46
2 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
1. Inleiding De toetsing van het laatste semester van de opleiding Leerkracht Basisonderwijs aan het ITT (voltijd: DAG en deeltijd: DAV) in Utrecht en Amersfoort omvat 30 ec, onderverdeeld in drie componenten: 1. Planning en verantwoording afstudeerstage* 2. Praktijkonderzoek 3. Eindassessment**
5 EC 10 EC 15 EC
* In Osiris heet dit onderdeel voor de studenten in Utrecht POP/PAP/PDPP+ ** in deze handleiding gebruiken we vanaf hier de term: Eindassessment. In Osiris heet dit onderdeel voor de studenten in Utrecht Eindexamen/Eindgesprek op de opleiding.
Deze handleiding betreft het laatste onderdeel: het Eindassessment. In deze handleiding lees je wat dit onderdeel inhoudt, wie er bij betrokken zijn en hoe je dit onderdeel afrondt. Het beoordelingsformulier van dit onderdeel is als bijlage 2 toegevoegd aan deze handleiding. In bijlage 3 vind je de beoordelingskaders.
2. Verantwoording Met het voldoende afsluiten van deze onderwijseenheid toon je aan dat je op HBO-niveau functioneert. Dit HBO-niveau is vastgelegd in de Dublin-descriptoren, die op Europees niveau zijn vastgelegd. (http://www.nvao.net/page/downloads/Dublin_Descriptoren.pdf) De student: - reflecteert op de eigen professionele ontwikkeling (DD leervaardigheden) - formuleert een eigen onderwijsvisie en professioneel werkconcept (DD toepassen kennis en inzicht, communicatie en leervaardigheden) - functioneert op startbekwaam niveau in de praktijk (DD toepassen kennis en inzicht) - bewijst in het portfolio alle competenties op startbekwaamniveau (DD toepassen kennis en inzicht, communicatie en leervaardigheden) - presenteert tijdens het eindassessment zichzelf als startbekwaam leerkacht basisonderwijs (DD communicatie)
3. Stage Stage: twee fasen De stage in het laatste semester van je opleiding kent twee fasen: een oriëntatiefase In deze fase bereid je je voor op de afstudeerstage. Je leert je groep en school kennen en verdiept je in de leerstof van je groep. Ook bepaal je leerdoelen om (in de volgende fase) te kunnen aantonen dat je een startbekwaam niveau hebt behaald op de zeven competenties. Ook bepaal je je onderzoeksonderwerp en –opzet. Deze fase duurt (minimaal) 18 stagedagen voor DAG-studenten en (minimaal) 10 stagedagen voor DEELTIJD-studenten. een afstudeerfase Deze fase omvat 30 stagedagen, waarvan je minimaal 20 dagen groepsverantwoordelijkheid draagt. In deze dagen voer je de planning uit die je in AFS1 hebt gemaakt. Voorwaarden stage in de afstudeerfase Er zijn verschillende voorwaarden om te kunnen starten met de afstudeerstage van minimaal 20 dagen groepsverantwoordelijkheid. Zo lang niet aan de voorwaarden is voldaan zit je dus in de oriëntatiefase (wél kan al verder gewerkt worden aan het afstudeeronderzoek). De voorwaarden zijn: A. Je voldoet aan de ingangseisen conform de studiegids 2013/2014.
3 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
B. Het onderdeel Planning en verantwoording afstudeerstage (AFS1) is door een examinator met minimaal voldoende beoordeeld. C. Je praktijkopleider en instituutsopleider hebben verklaard dat je je oriëntatiefase met goed gevolg hebt afgerond.
4. Het eindassessment Je afstudeerfase is de periode waarin je toe werkt naar het zelfstandig uit kunnen oefenen van het beroep van leerkracht basisonderwijs. Tijdens je eindstage laat je zien dat je groepsverantwoordelijkheid kunt dragen en op startbekwaam niveau functioneert. Dat mondt uit in een praktijkbeoordeling. Het eindassessment is de afrondende toets die je daarna op de opleiding doet. Daarin komt alles samen: het is dé toets waarin je aantoont klaar te zijn voor het HBO-diploma leraar basisonderwijs. Het gaat dan niet alleen om je functioneren in de praktijk, maar ook je ontwikkeling, je kwaliteiten, het kunnen verbinden van praktijk en theorie op HBO-niveau én datgene waar je voor staat komen erin samen.
4.1 Doelen Het doel van het eindassessment is om na te gaan of je de zeven SBL-competenties*** zoals deze zijn verwoord in de competentiematrix van ITT beheerst op startbekwaam niveau én of jij je ontwikkeling en handelen in de praktijk kunt verantwoorden aan de hand van je professioneel werkconcept. In het eindassessment wordt getoetst of je het HBO-niveau hebt. Het HBO-niveau is vertaald in de Dublindescriptoren. Zie hiervoor de handleiding: Afstudeerfase ITT Totaaloverzicht. *** De SBL-competenties zijn ontwikkeld door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en vormen een breed gedragen kwaliteitsstandaard .
4.2 Opbouw Het eindassessment is opgebouwd uit drie onderdelen, namelijk: een portfolio een (korte) presentatie en een criteriumgericht interview. De presentatie en het criteriumgericht interview (gesprek) vinden plaats op de opleiding en vormen de feitelijke afronding van je opleiding (= toetsdatum in Osiris). ALLE andere studieonderdelen moeten op dat moment behaald zijn. De presentatie en het interview worden voor jou als één moment geroosterd. De beoordeling vindt plaats door twee assessoren: één instituutsassessor (vanuit de opleiding) en één praktijkassessor (vanuit het werkveld). Het portfolio stel je vooraf op: het is een verzameling beschrijvingen en bewijzen waarmee jij wilt aantonen aan de beoordelingscriteria te voldoen. In de volgende hoofdstukken worden deze onderdelen verder beschreven.
5. Portfolio Wat hoort er allemaal in je portfolio? Zorg ervoor dat je in je afstudeerfase heel gericht werkt aan je eigen ontwikkeling én daarbij in de gaten houdt of je voldoende bewijsmateriaal verzamelt voor je eindassessment. Dat betekent waarschijnlijk dat je in de praktijk regelmatig een pas op de plaats maakt en nagaat aan welke competenties je extra aandacht moet besteden of op welke producten je bijvoorbeeld feedback van anderen wilt krijgen. Een POP kan je daar goed bij helpen; uiteraard stel je zo’n POP regelmatig bij. Voorafgaande aan je eindstage heb je een POP opgesteld (als onderdeel van Planning en verantwoording eindstage), waarin je vooruit kijkt naar het eindassessment.
4 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
In je portfolio zitten de volgende onderdelen: 1. Inleiding 2. Reflectie op eigen ontwikkeling en professioneel werkconcept 3. Bewijzen op startbekwaam niveau 4. Video-opname + kijkwijzer 5. Voorwaardelijke documenten Hieronder volgt een beschrijving van elk van deze onderdelen.
5.1 Inleiding In de inleiding stel je jezelf voor (max. 500 woorden). A. Je vermeldt in ieder geval de volgende gegevens: je volledige naam, klas en studentnummer de naam van je studieloopbaanbegeleider naam en adres van de school waar je je eindstage hebt gelopen de naam van je praktijkopleider in welke groep(en) je je eindstage hebt gelopen B. Bedenk dat je je in een inleiding kunt ‘neerzetten’: door iets over jezelf te beschrijven, zoals buiten de context van de opleiding opgedane ervaringen die hebben bijgedragen aan je competentieontwikkeling. Dit kan bijdragen aan het aantonen van je startbekwame niveau. C. Uitnodigend is ook om (kort) te beschrijven waar jij het meest trots op bent als het gaat over jouw ontwikkeling in deze laatste fase van je studie.
5.2 Reflectie op eigen ontwikkeling en professioneel werkconcept Het volgende onderdeel in je portfolio heet “reflectie op eigen ontwikkeling en professioneel werkconcept”. In het beoordelingsformulier zijn daarvoor de volgende beoordelingscriteria opgenomen: 1. De student beschrijft zijn eigen professionele ontwikkeling (tijdens studie en inductiefase) aan de hand van een analyse van zijn POP, Scorionrapportages en praktijkverslag. 2. De student beschrijft zijn visie op onderwijs (generiek) en op (tenminste vier) leergebieden en kan dit onderbouwen vanuit relevante bronnen. De student beschrijft zijn professioneel werkconcept door een expliciete relatie te leggen tussen zijn visie op onderwijs, de beroepsrollen en (voor Amersfoort) zijn normatieve professionaliteit. Hieronder vind je een toelichting op de verschillende onderdelen. Eigen professionele ontwikkeling (max. 750 woorden) In de afgelopen jaren heb je geleerd om professionele leerdoelen op te stellen. Hiermee heb je je eigen leren gestuurd. In je planning en verantwoording afstudeerstage(AFS 1) heb je eigen professionele leerdoelen voor de afstudeerstage opgenomen. In dit deel van je portfolio kijk je terug op deze leerdoelen en evalueer en reflecteer je hierop. Tevens kijk je ook vooruit welke belangrijke ontwikkelpunten jij voor jezelf ziet als startende leerkracht. Leg hierbij de koppeling met je visie op onderwijs en je professioneel werkconcept. Hierbij verwijs je tevens naar bewijzen in je portfolio die laten zien dat jij je ontwikkeld hebt binnen de door jou gestelde leerdoelen. Hieronder volgt een aantal aspecten die je opneemt in de beschrijving van je eigen professionele ontwikkeling. Neem daarbij steeds de feedback die je van anderen hebt gekregen via Scorionrapportages en praktijkbeoordelingsverslagen mee.
5 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
A. Beschrijf in grote lijnen je professionele ontwikkeling in de afgelopen jaren en benoem hierbij de belangrijkste leerdoelen. B. Aan welke leerdoelen heb je in je afstudeerstage gewerkt? Zorg voor evaluaties op de leerdoelen en reflecties op kritische situaties. C. Geef vanuit een sterkte/zwakte analyse aan welke belangrijke ontwikkelpunten jij voor jezelf ziet als startende leerkracht in de nabije toekomst? Visie op onderwijs en professioneel werkconcept max. 1500 woorden Je visie op onderwijs en welke rol jij als leerkracht hebt, heb je in de afgelopen jaren steeds verder ontwikkeld vanuit praktijkervaringen en onderbouwd met behulp van theoretische bronnen. In je planning en verantwoording afstudeerstage heb je beschreven hoe je dit terug zou willen laten komen in je afstudeerstage. In dit deel van je portfolio geef je een beschrijving van jouw visie op onderwijs en hoe je dit hebt laten terugkomen in je afstudeerstage. Hierbij verwijs je tevens naar bewijzen in je portfolio, die laten zien dat jouw handelen en visie met elkaar kloppen. Hieronder volgt een aantal aspecten die je opneemt in de beschrijving van jouw visie, neem daarbij steeds in gedachten welke rol jij daar op dit moment in ziet voor jezelf als startende leerkracht en welke leerkracht je wilt zijn. A. Welke pedagogische uitgangspunten vind je belangrijk, waar zijn die op gebaseerd en hoe komen deze terug in je onderwijs? Hoe kom jij tegemoet aan de basisbehoeften van de kinderen?
(Verwijs hierbij naar concrete bewijzen voor de pedagogische competentie.) B. Welke didactische uitgangspunten vind je belangrijk, waar zijn die op gebaseerd en hoe komen deze terug in je onderwijs? Wanneer kies je voor welke didactische aanpak (meer leerkrachtgestuurd, gedeeld of leerling gestuurd)?Beschrijf dit voor tenminste vier leergebieden en onderbouw dit vanuit vakspecifieke theoretische bronnen.
(Verwijs hierbij naar concrete bewijzen vanuit de leergebieden.) C. Welke organisatorische uitgangspunten vind je belangrijk, waar zijn die op gebaseerd en hoe komen deze terug in je onderwijs? Hoe richt je de leeromgeving in, hoe draag je samen (met kinderen, collega’s, ouders) zorg voor de leeromgeving, welke groeperingsvorm(en) heeft je voorkeur (bv. heterogeen/homogeen)?
(Verwijs hierbij naar concrete bewijzen voor de organisatorische competentie.) D. Op welke wijze wil jij de ontwikkeling van kinderen volgen, hoe rapporteer je dat, naar wie (kinderen, ouders, collega’s, inspectie) en waarom op die manier?
(Verwijs hierbij naar concrete bewijzen voor de pedagogische competentie en de competenties samenwerken met collega’s en de omgeving.) E. Hoe wil jij samenwerken binnen en buiten de school? Met wie, waarom?
(verwijs hierbij naar concrete bewijzen voor de competenties samenwerken met collega’s en de omgeving) F. Op welke punten zou jij je, na de opleiding, verder willen verdiepen (professionalisering, ’leven lang leren’)?
(verwijs hierbij naar de competentie reflectie en ontwikkeling) G. Welke beroepsrollen jij vanuit jouw visie zou willen benadrukken? De beroepsrollen ‘de leerkracht als kennisoverdrager, cultuuroverdrager, pedagoog, inspirator, onderzoeker en wereldburger’, hoe heb je je hierin ontwikkeld en vooral ook wat jouw ‘leer-kracht’ is (zie bijlage 5). H. (alleen voor Amersfoort) Welke inzichten in jouw normatieve professionaliteit hebben jouw professioneel handelen beïnvloed? Onder normatieve professionaliteit wordt verstaan dat je je bewust bent/wordt vanuit welke (persoonlijke) waarden en drijfveren je als professional handelt. Dit ga je onder andere onderzoeken tijdens de inspiratiedagen, waarin vragen aan bod komen als: Hoe zie ik mezelf als leerkracht? Hoe zie ik in mijn visie en in
6 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
mijn handelen deze waarden en drijfveren terug? Vanuit welke motieven kies ik voor dit beroep? Wat betekent dat voor mijn relatie met kinderen (en anderen) en mijn taakopvatting?
5.3 Bewijzen op startbekwaam niveau Het volgende onderdeel in je portfolio heet ’bewijzen op startbekwaam niveau‘. In het beoordelingsformulier zijn daarvoor de volgende voorwaardelijke beoordelingscriteria opgenomen:
B. In het assessment (portfolio en/of presentatie en/of interview) zijn per competentie minimaal 2 evidente bewijsstukken getoond (authentiek, actueel, relevant).
C. De bewijsstukken zijn gevarieerd (tenminste uit de volgende vak- en vormingsgebieden:
taal rekenen WO of Kunstvakken één van de volgende vakken: handschriftontwikkeling/Engels/ levensbeschouwelijk onderwijs / bewegingsonderwijs. In minimaal één bewijs is ICT op startbekwaam niveau aanwezig. D. De student heeft aantoonbaar de ontvangen feedback verwerkt in de startbekwame bewijzen. E. De verantwoording van het startbekwame niveau van de student is per competentie onderbouwd met relevante theorie.
Minimaal 2 evidente bewijsstukken per competentie In dit onderdeel van je portfolio bewijs je elk van de zeven competenties met minstens twee bewijzen op startbekwaam niveau en reflecteer je hierop (bijlage 4). In bijlage 4 noem je daarnaast de bewijzen, die je als bijlage opneemt in je portfolio. Een competentie belicht één invalshoek van jouw handelen als leerkracht, bijvoorbeeld je organisatorische kwaliteiten (competentie 4). Theoretisch gezien zou je dus 14 bewijzen moeten tonen. In de praktijk zet je echter vrijwel altijd verschillende competenties tegelijkertijd in. Dat betekent dat je met één bewijs verschillende competenties aan kunt tonen. Je verantwoordt per competentie dat je deze competentie beheerst door in het format in bijlage 4 onder de competentie een reflectie te schrijven m.b.t. je eigen niveau. Bijvoorbeeld: in je eindstage heb je een groepsoverzicht en groepsplan voor taal of rekenen-wiskunde opgezet, uitgevoerd en geëvalueerd. Als je dat grondig hebt gedaan levert het mogelijk ‘bewijslast’ op voor het volgende: je verdiept je in de kinderen en overlegt met enkele ouders (competentie 6.1), verdiept je in de zorgstructuur op je school en overlegt met de intern begeleider (competentie 6.2), je verdiept je in leerlijnen, plaatst kinderen daarbinnen, maakt keuzes voor een passende didactiek en planning en stemt onderwijs af op individuele behoeften (competentie 3.1, 3.2 en 3.3) en integreert dat op doordachte wijze in je klassenmanagement (competentie 4.1). NB Ook competentie 1, 2, 5 en 7 zijn hieraan te koppelen. Denk zelf na hoe je dat zou kunnen doen.
Met goed gekozen bewijzen kun je dus alle competenties op startbekwaam niveau aantonen. Het bewijsmateriaal voldoet aan de volgende voorwaarden: authenticiteit: het aangedragen bewijsmateriaal weerspiegelt je ervaring en deskundigheid; uiteraard zijn alle bewijsstukken door jouzelf gemaakt en hebben ze betrekking op activiteiten die door jouzelf zijn verricht. Mocht dit niet het geval zijn dan is sprake van fraude; bij constatering zijn daar consequenties aan verbonden. Bij de voorwaardelijke documenten is een authenticiteitsverklaring opgenomen (bijlage 10). actualiteitswaarde: Het aangedragen bewijsmateriaal weerspiegelt je competentieniveau (startbekwaam). relevantie: het aangedragen bewijsmateriaal geeft een beeld van de beheersing van de competentie. Je geeft zelf het verband aan tussen de competentie en het aangedragen bewijs. Zorg er bijvoorbeeld voor
7 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
dat in het geval van zo’n groter bewijs elke competentie ook daadwerkelijk op zichzelf staand wordt aangetoond. De bewijsstukken zijn gevarieerd Om het beheersingsniveau van een competentie aan te geven vragen we je bewijzen uit meerdere contexten aan te geven en variatie in de soorten bewijzen na te streven. Je dient daarom in ieder geval bewijsstukken op startbekwaam niveau te leveren voor: - taal - rekenen-wiskunde - wereldoriëntatie óf kunstvakken - één van de volgende vakken: handschriftontwikkeling / Engels / levensbeschouwelijk onderwijs / bewegingsonderwijs In minimaal één bewijs is ICT op startbekwaam niveau aanwezig Feedback is aantoonbaar verwerkt Als onderdeel van je professionele ontwikkeling neem je feedback van anderen op. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn: je praktijkopleider, intern begeleider of andere teamleden (inclusief directieleden) van je stageschool, ouders van leerlingen, je medestudenten en op de opleiding: vakdocenten, instituutsopleider, studieloopbaanbegeleider. Feedback kan gevraagd en ongevraagd worden gegeven. In het eerste geval is het raadzaam de feedback te sturen via bijvoorbeeld een kijkwijzer, vragenlijst of observatieschema. Door vakdocenten op de opleiding kan gebruik worden gemaakt van een format dat je vindt in bijlage 6. Om je ontwikkeling weer te geven beschrijf je wat je met de feedback gedaan hebt en welke aanleiding de ontvangen feedback geeft tot aanpassingen in je handelen of zienswijze.
Verantwoorden met relevante theorie Je bewijzen dien je te onderbouwen met bronnen: het gaat op startbekwaam niveau dus niet alleen om praktijkbeschrijvingen, maar vooral om het kunnen koppelen van praktijk aan theorie. Idealiter leg je niet alleen een ‘horizontale’ verbinding (‘aan deze praktijkervaringen kan ik de volgende concepten of didactische aanpakken koppelen‘) maar laat je zien hoe je door middel van een wisselwerking tussen theorie en praktijk op een hoger niveau bent gekomen. Bronnen hebben je handelen dan daadwerkelijk verdiept en/of praktijkervaringen hebben je begrip van theorieën verdiept. Vermeld in je bewijzen expliciet welke (gedeelten uit) bronnen je in je bewijs inzet, door de informatie in eigen woorden te beschrijven, gebruik makend van bronverwijzingen en eventueel citaten. Een en ander doe je volgens de richtlijnen van de FE. Ten slotte voeg je ook een lijst van geraadpleegde bronnen toe. Alle bewijzen in één overzicht Voor een goed overzicht neem je alle bewijzen op in een tabel, waarin je duidelijk aangeeft welke competenties je met een bewijs wilt aantonen. Voor elke competentie zet je minimaal 2 bewijzen in. Voorbeeld: Bewijzen Implementatie lessenreeks Vreedzame school Pedagogische interventies en leiderschapsstijlen eindstage Groepsplan Taal Inzet van Digibord en oefenprogramma’s binnen rekenles
Feedback van: Praktijkopleider Docent pedagogiek Praktijkopleider
Comp 1 x
Comp 2 x
x
x
Vakdocent taal Vakdocent ICT Vakdocent Rekenen
Comp 3
Comp 4
Comp 5
Comp 6
Comp 7 x
x
x x
x x
x
8 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Lessenreeks wereldoriëntatie Engels: project ‘we maken een krant’ Onderzoek financiële redzaamheid Lid activiteitencommissie Oudergesprek: slecht nieuwsgesprek
Vakdocent WO
x
x
Vakdocent Engels
x
x
Leerkringdocent
x
Teamlid Praktijkopleider
x
x
x x
x
x
x
x x
X x
Naast een goede spreiding van bewijzen is het ook goed om te zorgen voor een goede onderlinge samenhang en consistentie. Dat betreft ook de samenhang met het gedeelte “reflectie op eigen ontwikkeling en professioneel werkconcept”. Bedenk dus ook hoe een bewijs zich verhoudt tot jouw professionele werkconcept of onderwijsvisie en nog betekenisvoller: beschrijf dat! Het komt natuurlijk niet consistent over als je in je onderwijsvisie al jaren een groot voorstander van coöperatief werken blijkt te zijn, maar je er in je bewijzen nauwelijks aandacht aan besteedt. Of dat je in je sterkte-/zwakte-analyse van je POP allerlei leerdoelen rondom het werken met ouders hebt geformuleerd, maar in je bewijzen nauwelijks laat zien hoe je je daarop ontwikkeld hebt. Het laatste voorbeeld laat zien dat het voor je assessoren ook belangrijk is om zicht te krijgen op hoe je je in elke competentie ontwikkeld hebt. Verdiep je ook in het beoordelingsformulier (bijlage 2); daar zie je terug dat ‘portfolio’ logischerwijs vermeld staat als mogelijkheid om voorbeelden van competent zijn te tonen of bewijs te laten zien, maar dat je ook in je presentatie en criteriumgericht interview aanvullend bewijs kunt leveren van startbekwaam zijn.
5.4 Video + kijkwijzer Een verplicht onderdeel van het portfolio is een video-opname van een recent gegeven les in je stageklas plus kijkwijzer bij deze video-opname. Aan de hand van deze kijkwijzer beschrijf je wat er op de video te zien is en je verantwoordt waarom je juist dit videofragment gekozen hebt. De kijkwijzer bevat in ieder geval : een beschrijving van het gekozen fragment ; - welk aspect van de te tonen competenties laat het fragment zien? - welke poging heb je willen doen om de competenties te bereiken? - welk concreet gedrag is waar te nemen op de video? - wat is het resultaat geweest van je handelen? een reflectie op het gekozen fragment. Geef aan waar je tevreden over bent en wat er anders/beter had gekund; een verantwoording van het gekozen videofragment vanuit jouw ontwikkeling als leraar. Past datgene wat je in de video laat zien bij jouw ideeën over het leraarschap ? Tips voor het maken van de video-opname Bedenk van te voren goed wat je wilt laten zien in de video. Het handigst is om meerdere lessen te laten opnemen, omdat je dan daaruit specifieke fragmenten kan selecteren, die tonen dat je de competenties op startbekwaam niveau beheerst. De richtlijn voor de selectie van fragmenten is als volgt: - De fragmenten moeten in ieder geval betrekking hebben op het werken met kinderen. - Verschillende aspecten van het pedagosich didactisch handelen in de klas moeten terug te zien zijn. Denk goed na over het camerastandpunt: het is de bedoeling dat zowel jij als de leerlingen te zien zijn op de video. De interactie tussen jou en de leerlingen moet zichtbaar zijn. Tips voor het maken van een keuze uit het videomateriaal Bekijk het materiaal en maak aantekeningen over wat je opvalt; wat ging er goed in de les(sen) en wat niet?
9 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Maak keuze uit het materiaal; De video voor het eindgesprek op de opleiding mag maximaal 10 minuten duren; Na de selectie van de fragmenten heb je twee mogelijkheden: - je bewerkt het videomateriaal en zet de gekozen fragmenten achter elkaar; - je bewerkt de video niet en geeft (met de tellerstand) aan waar de door jou gekozen fragmenten staan. Het format voor de kijkwijzer vind je in bijlage 7. Op Sharepoint vind je screencasts over het bewerken van videomateriaal: https://onderwijsteams.sharepoint.hu.nl/fe/itt-a/screencasts/videobewerking/default.aspx Deze video kan deel uitmaken van je bewijsvoering.
5.5 Voorwaardelijke documenten Voeg de volgende voorwaardelijke documenten toe aan je portfolio: I
Naam Statusformulier: zie bijlage 1
Wie? Studieloopbaanbegeleider
II
Authenticiteitsverklaring
Jijzelf
III
Uitdraai studievoortgangsoverzicht uit Osiris. Dit is een bewijs van toelaatbaarheid tot het eindgesprek, waaruit blijkt dat alle onderdelen van de studie zijn afgerond. Beide Scorionrapportages (PDF) van de eindstage: (afronding oriëntatiefase en afronding eindstage), ingevuld door student en PO’er. Door instituutsopleider ondertekende praktijkbeoordeling van de eindstage. Kijkwijzer bij video-opname
Jijzelf
(Alleen studenten uit Utrecht) door de ICT-docent gewaarmerkte beoordeling van het onderdeel ‘Visie op ICT’
Jijzelf + ICT-docent
IV V VI VII
Jijzelf + praktijkopleider Instituutsopleider Jijzelf
6. Presentatie Je geeft een presentatie (van maximaal 10 minuten) om op pakkende wijze aan de hand van verschillende bewijzen uit je portfolio te laten zien waar jij inmiddels voor staat, met duidelijke dwarsverbanden naar je visie en verdere ontwikkeling. Het gaat er dus niet om om je portfolio samen te vatten of bewijzen die je daarin hebt opgenomen te verwoorden. Wel heb je de mogelijkheid om onderdelen die niet in je portfolio aan bod komen te laten zien. Je bent vrij in je keuze voor welk onderwerp dat is en ook in de vorm van de presentatie. Tijdens deze presentatie kun je gebruikmaken van (een deel van) je video-opname. Na de presentatie kunnen de assessoren je vragen de ruimte even te verlaten, zodat ze kunnen overleggen welke competenties ze in het criteriumgericht interview (CGI) aan de orde willen laten komen. Verdiep je ook in het beoordelingsformulier (bijlage 2); daar zie je terug dat ‘presentatie’ apart vermeld staat als mogelijkheid om voorbeelden van competent zijn te tonen of bewijs te laten zien.
7. Criteriumgericht interview Direct aansluitend op je presentatie vindt het eindgesprek plaats in de vorm van een criteriumgericht interview (CGI) (Sinke, 2006). Het CGI is bedoeld om verdiepende vragen te stellen zodat gecheckt en vastgesteld kan worden of de competenties op HBO-niveau beheerst worden. Het biedt de assessoren de mogelijkheid om navraag te doen naar competenties waarover ze nog niet voldoende informatie hebben verkregen bij het lezen van het portfolio en het bekijken van de presentatie. Ook zullen ze aanvullende vragen stellen om te kunnen bepalen welke beoordeling het meest van passend is.
10 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Verdiep je ook in het beoordelingsformulier (bijlage 2); daar zie je terug dat het ‘criteriumgericht interview’ apart vermeld staat als mogelijkheid om voorbeelden van competent zijn te tonen of bewijs te laten zien.
8. Hoe word je beoordeeld? Je wordt beoordeeld door twee assessoren: één vanuit het eigen instituut en een vanuit het werkveld. Zij hanteren het beoordelingsformulier zoals opgenomen in bijlage 2. Na je presentatie en het criteriumgericht interview zullen de assessoren je vragen de ruimte te verlaten en vullen ze het beoordelingsformulier in, op basis van de aantekenformulieren die ze tijdens het assessment hebben ingevuld. Ze komen tot een eindoordeel dat gebaseerd is op je portfolio, je presentatie en het criteriumgericht interview. Wanneer ze het hierover eens zijn, word je teruggeroepen en krijg je de beoordeling te horen. Deze wordt mondeling toegelicht door de assessoren. Je krijgt dan de gelegenheid om een reactie op de uitslag te geven. De uitslag wordt door de interne assessor verwerkt in Osiris.
9. Organisatie, tijdpad en betrokkenen Waar moet je aan denken en wat moet je regelen voor het assessmentgesprek? Schrijf je in voor de juiste periode waarin jij je eindassessment wilt laten plaatsvinden. De uiterste inschrijfdata vind je in de studiegids en op sharepoint. Voer voorafgaand aan je eindassessment een statusgesprek (zie formulier in bijlage 1) met je SLB’er. Samen ga je na of alle voorwaardelijke onderdelen in je portfolio zijn opgenomen. Zo niet, dan mag je niet op voor het eindassessment. Ongeveer een week voorafgaand aan het eindassessment krijg je per mail van het toetsbureau te horen wie je assessoren zijn. Denk eraan je assessmentdossier aan beide assessoren (via Winvision) toe te sturen. Check je dossier vóórdat je het verstuurt nog een keer op volledigheid en kwaliteit. Je kunt hiervoor het beoordelingsformulier en explicitering beoordelingscriteria gebruiken dat je vindt in deze handleiding. Tijdens de startweken (week 6/7) laten docenten van alle vakgebieden voorbeelden zien hoe je je werk op startbekwaam niveau kunt uitwerken. De docenten geven hierin ook suggesties voor literatuur en het gebruik van theorie. Deze worden ook geplaatst op de sharepointsite afstuderen. Hier vind je ook de informatie over de momenten waarop je feedback kunt vragen op je bewijzen. Daarnaast zijn er ook ingeroosterde contactmomenten met je slb’er waar je terecht kunt met vragen over het afstuderen. Tenslotte vind je ook nog aanbod in je rooster op de terugkomdagen. Het aanbod is bedoeld om je te informeren, te trainen of te inspireren door sprekers uit het veld. Als je studievragen hebt die je niet bij je SLB’er kwijt kunt verwijzen we je naar de jaar 4 pagina op Sharepoint (o.a. FAQ) of kun je contact opnemen met de coördinator van jaar 4, Simone de Koning (Amersfoort), via
[email protected] of met Gerard Dercksen (Utrecht) via
[email protected]. Afronding SLB Tijdens het laatste gesprek met je SLB’er wordt vastgesteld dat je op kunt gaan voor het assessment. De SLB’er vult de checklist uit bijlage 1 in waarbij alle voorwaardelijke stukken worden afgetekend. Insturen assessmentdossier Je assessmentdossier verstuur je digitaal via Winvision aan beide assessoren. Je hoort tijdig wie dat zijn.
11 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Voorbereiding eindgesprek Je bereidt de presentatie goed voor. Eindgesprek Het eindgesprek op de opleiding vindt plaats op de aangegeven tijd en ruimte. Het lokaal zal een half uur van te voren voor jou opengesteld worden om je te kunnen voorbereiden. Beoordeling Je krijgt aansluitend op het eindgesprek op de opleiding de beoordeling te horen, tenzij de assessoren het niet eens zijn over de beoordeling. In dat geval zal een derde assessor geraadpleegd worden en wordt een oplossing op maat gezocht met deze derde assessor.
12 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
10.
Bijlagen
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9
: Statusformulier : Beoordelingsformulier eindassessment : Beoordelingskaders eindassessment : Competenties en bekwaamheidsniveaus : Beroepsrollen : Feedbackformulier startbekwaam bewijs : Kijkwijzer videopname : Praktijkbeoordelingsformulier, ondertekend door IO’er : Authenticiteitsverklaring
13 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 1 Statusformulier assessmentportfolio Startbekwaam ITT Naam student
Groep
Studentnummer SLB’er
Datum
In het statusgesprek bekijkt de slb’er samen met de student het assessmentportfolio van de student. Hij kijkt of alle elementen aanwezig zijn. De aanwezigheid van onderstaande zaken is voorwaardelijk voor deelname aan het eindassessmentgesprek. Formulieren aanwezig ja nee
Authenticiteitsverklaring Uitdraai studievoortgangsoverzicht uit Osiris: alle onderdelen van de studie zijn afgerond.
ja
nee
Beide Scorionrapportage (PDF) van de eindstage: (afronding oriëntatiefase en afronding eindstage)
ja
nee
Door instituutsopleider ondertekende praktijkbeoordeling van de eindstage
ja
nee
Kijkwijzer bij video-opname
ja
nee
(Alleen studenten uit Utrecht) Door de ICT-docent gewaarmerkte beoordeling van het onderdeel ‘Visie op ICT’
ja
nee
Bewijzen van competenties Voor elk van de volgende competenties zijn twee bewijzen aanwezig 1
2
3
4
(omcirkelen):
5
6
7
Leergebieden: Er is bewijs aanwezig voor: taal rekenen-wiskunde
wereldoriëntatie óf kunstvakken (omcirkel wat van toepassing is): één van de volgende vakken (omcirkel wat van toepassing is): handschriftontwikkeling / Engels / levensbeschouwelijk onderwijs / bewegingsonderwijs ICT (kan geïntegreerd binnen ander vakgebied aan bod komen)
Reflectie op eigen ontwikkeling en professioneel werkconcept
De student beschrijft zijn eigen professionele ontwikkeling (tijdens studie en inductiefase) aan de hand van een
aanwezig ja nee
analyse van zijn POP, Scorionrapportages en praktijkverslag. De student beschrijft zijn visie op onderwijs (generiek) en op (tenminste vier) leergebieden en kan dit onderbouwen
ja
nee
ja
nee
ja
nee
vanuit relevante bronnen. De student beschrijft zijn professioneel werkconcept door een expliciete relatie te leggen tussen zijn visie op onderwijs en de beroepsrollen. (Alleen studenten uit Amersfoort) Beschrijving normatieve professionaliteit in relatie tot professioneel werkconcept Conclusie: De student voldoet aan de voorwaardelijke eisen om op assessment te gaan Handtekening student:
ja
nee
Handtekening slb’er:
Dit formulier toevoegen aan je assessmentportfolio.
14 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 2 Beoordelingsformulier Eindassessment Instituut Theo Thijssen 2013/2014 [AFS03/13/53] 15 ec Eindbeoordeling van het assessment Startbekwaam Leerkracht Basisonderwijs (op grond van portfolio, presentatie en criterium gericht interview (CGI)) Student: …………………………………………………………………………………
Instituutsassessor: …………………………………………………………
Studentnummer: ……………………………………………………………………
Praktijkassessor: ……………………………………………………………… Datum : ……………
VOORWAARDEN VOOR BEOORDELING ja/nee A.
De student voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan het Eindassessment. (aangetoond middels ingevuld en door SLB’er ondertekend statusformulier; onderliggende documenten zijn aanwezig in het dossier)
B.
In het assessment (portfolio en/of presentatie en/of interview) zijn per competentie minimaal 2 evidente bewijsstukken getoond (authentiek*, actueel, relevant).
C.
De bewijsstukken zijn gevarieerd (tenminste uit de volgende vak – en vormingsgebieden: taal + rekenen + WO of Kunstvakken + één van de volgende vakken: handschriftontwikkeling/Engels/ levensbeschouwelijk onderwijs / bewegingsonderwijs. In minimaal één bewijs is ICT op startbekwaam niveau aanwezig.
D.
De student heeft aantoonbaar de ontvangen feedback verwerkt in de startbekwame bewijzen.
E.
De verantwoording van het startbekwame niveau van de student is per competentie onderbouwd met relevante theorie.
F.
Het portfolio voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in de ‘Checklist goed geschreven’ zoals opgenomen in de schrijfwijzer ITT.
toelichting:
* check Ephorus Paraaf assessoren:
15 2013-12-11 Versie voor IMT
BEOORDELING REFLECTIE OP EIGEN ONTWIKKELING EN PROFESSIONEEL WERKCONCEPT 0/1/2 1.
De student beschrijft zijn eigen professionele ontwikkeling (tijdens studie en inductiefase) aan de hand van een analyse van zijn POP, Scorionrapportages en praktijkverslag.
2.
De student beschrijft zijn visie op onderwijs (generiek) en op (tenminste vier) leergebieden en kan dit onderbouwen vanuit relevante bronnen. De student beschrijft zijn professioneel werkconcept door een expliciete relatie te leggen tussen zijn visie op onderwijs, de beroepsrollen en (voor Amersfoort) zijn normatieve professionaliteit.
toelichting:
BEOORDELING COMPETENTIES STARTBEKWAAM 1 1. Interpersoonlijk competent
De student geeft op een goede manier leiding, schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer, brengt een open communicatie tot stand en kan dit beargumenteren. Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: Leidinggeven S.1.1.1 de eigen verantwoordelijkheden en het vertrouwen in de groep in balans brengt bij het leiding geven S.1.1.2 Indicatoren aanwijst die bepalend zijn voor de sfeer van de groep S.1.2.1 communicatievaardigheden gericht inzet om negatieve communicatiepatronen om te buigen in positieve, zoals een actieve luisterhouding, en regulerende gespreksvaardigheden daarbij o.a. gebruikmakend van digitale mogelijkheden Communiceren met anderen S.1.2.2 congruentie laat zien tussen zijn handelen en waarden S.1.2.3 in dialoog treedt met anderen met als doel wederzijds begrip S.1.2.4 heterogeniteit binnen de schoolcontext waardeert en divers gedrag dat hieruit voortvloeit begrijpt S.1.2.5 professioneel omgaat met diverse gedragsuitingen van anderen, daarbij voor balans zorgt en, waar nodig, gerichte hulp aan derden vraagt S.1.2.6 anderen betrekt bij het creëren van een sfeer waarin men rekening houdt met elkaar portfolio
en/of presentatie
en/of CGI
Waar aangetoond met voorbeelden+bewijsstukken: Beoordeling: 0 / 1 / 2
Onderbouwing:
doorgroeiadvies:
Paraaf assessoren:
1
Voor niveaucriteria Startbekwaam, zie deze Handleiding , bijlage 3
16 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
2. Pedagogisch competent
De student creëert een veilige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen en kan dit beargumenteren . Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: Pedagogisch handelen S.2.1.1 in zijn onderwijs structureel tegemoet komt aan de basisbehoeften van individuele kinderen S.2.1.2 structureel opvoedingsmiddelen,opvoedings-vaardigheden en communicatievaardigheden inzet om kinderen sociaal-emotioneel en moreel te ondersteunen S.2.1.3 gedragingen van kinderen en hun leerprocessen op planmatige wijze in kaart brengt, begeleidt en positief beïnvloedt: o kinderen de mogelijkheid biedt zelfstandig samen te werken en te leren o kinderen begeleidt bij het stellen en beantwoorden van hun eigen leervragen o kinderen uitdaagt en helpt om hun verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf en elkaar o kinderen ondersteunt en bewust maakt van de betekenis van hun eigen handelen in sociaal-emotionele en morele situaties S.2.1.4 Indicatoren aanwijst die bepalend zijn voor de sfeer van de groep S.2.1.5 de groep benadert als een samenleving in het klein waarbij de kinderen verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf, de groep en de omgeving Pedagogisch volgen S.2.2.1 verschillen in ontwikkelingsniveau s tussen kinderen signaleert, systematisch observeert, analyseert en dit vastlegt. S.2.2.2 op basis van observaties en plannen passende sociaal-emotionele en morele ondersteuning biedt. portfolio
en/of presentatie
en/of CGI
Waar aangetoond met voorbeelden+bewijsstukken: Beoordeling: 0 / 1 / 2
Onderbouwing:
doorgroeiadvies:
Paraaf assessoren:
17 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
3. Vakinhoudelijk en didactisch competent
De student ontwerpt met inachtneming van het eigene van het schoolvak een krachtige leeromgeving, waar mogelijk ondersteund door digitale mogelijkheden en kan dit beargumenteren.. Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: Adaptief werken met kinderen S.3.1.1 leerarrangementen gericht op de beginsituatie van kinderen, concrete lesdoelen, vakdoelen en de behoeften van individuele kinderen ontwerpt, voorbereidt, uitvoert en evalueert. S.3.1.2 een periode- en jaarplanning maakt en deze op adaptieve wijze inzet binnen de groep. S.3.1.3 een effectieve instructie geeft waarbij hij structureel uitgaat van verschillen tussen kinderen op het gebied van niveau, tempo, leerstijl en interesse. S.3.1.4 de evaluatie gebruikt om de planning, leerroutes en leeractiviteiten voor individuele kinderen aan te passen S.3.1.5 de ontwikkeling van individuele kinderen begeleidt vanuit de kennis van de diverse leerlijnen en daarbij rekening houdt met de cruciale momenten binnen de leerlijn. De student kan hierbij individuele leerresultaten van de kinderen beargumenteerd plaatsen op de leer- en ontwikkelingslijnen S.3.1.6 aan de hand van een systematische en nauwkeurige observatie op planmatige wijze rekening houdt met verschillen tussen kinderen in tempo, niveau en interesse en hierbij werkt met een zelfgemaakt groepsoverzicht en een groepsplan Creëren van een leeromgeving die tot leren uitlokt S.3.2.1 voor het bereiken van lesdoelen en het bevorderen van de betrokkenheid van kinderen, verschillende didactische werkvormen en middelen inzet (waaronder ICT) die uitgaan van individuele verschillen in je groepsplan S.3.2.2 bij de keuze van de leerstof structureel uitgaat van de belevingswereld, de leefomgeving, de sociale, culturele en levensbeschouwelijke context van de kinderen en de actualiteit en kinderen uitnodigt vanuit hun eigen achtergrond inbreng te hebben S.3.2.3 betekenisvolle activiteiten ontwerpt door vanuit verschillende vakken en leergebieden leerinhouden te kiezen en deze geïntegreerd te laten verwerken S.3.2.4 structureel het taalgebruik afstemt op individuele kinderen Kinderen leren leren S.3.3.1 op positieve en planmatige wijze individuele kinderen motiveert en de taakgerichtheid van individuele kinderen stimuleert zodat de betrokkenheid verhoogt S.3.3.2 in zijn onderwijs samenwerken en zelfstandig leren structureel mogelijk maakt en helder is met betrekking tot afspraken, de inhoud van de taak en de te verwachten ondersteuning S.3.3.3 uitgaat van verschillende leerstijlen van kinderen en deze integreert in de leeractiviteiten S.3.3.4 met kinderen reflecteert op leer- en oplossingsstrategieën en hen bewust maakt van keuzes binnen het eigen leerproces portfolio
en/of presentatie
en/of CGI
Waar aangetoond met voorbeelden+bewijsstukken: Beoordeling: 0 / 1 / 2
Onderbouwing:
doorgroeiadvies:
Paraaf assessoren:
18 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
4. Organisatorisch competent Zorgdragen voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte sfeer in de klas en de lessen en dit beargumenteren. Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: Zorgdragen voor aspecten van klassenmanagement in de eigen groep S.4.1.1 kinderen bij het opstellen en hanteren van regels betrekt en helderheid creëert over wederzijdse verwachtingen en verantwoordelijkheden S.4.1.2 leermiddelen en -materialen inzet en ordent en een inrichting vormgeeft die leidt tot een krachtige leeromgeving S.4.1.3 een overzichtelijke en veilige leeromgeving schept en hierbij inspeelt op het verschil in structuurbehoefte van individuele kinderen S.4.1.4 de leeractiviteiten met kinderen plant en kritisch evalueert in relatie tot periodedoelen en hierbij een kindvolgsysteem doelmatig inzet Zorgdragen voor organisatorische aspecten op schoolniveau S.4.2.1 zorg draagt voor een overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer op school S.4.2.2 adequaat handelt op basis van de totale zorgstructuur (IB, RT) binnen zijn school portfolio
en/of presentatie
en/of CGI
Waar aangetoond met voorbeelden+bewijsstukken: Beoordeling: 0 / 1 / 2
Onderbouwing:
doorgroeiadvies: 5. Competent in het samenwerken met collega’s De student levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en vakinhoudelijk/didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie en kan dit beargumenteren. Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: Open communiceren met collega’s in school S.5.1.1 de visie en werkwijze van de school kritisch bekijkt en hierbinnen op constructieve wijze zijn eigen werkconcept hanteert S.5.1.2 op constructieve wijze zijn bijdrage levert aan overleg over: o -een goed pedagogisch en didactisch klimaat o -een goede onderlinge samenwerking o -heldere werkafspraken o -samenwerken op het gebied van zorg S.5.1.3 gebruik maakt van collegiale consultatie en daarbij gebruik maakt van digitale netwerken Leveren van een constructieve bijdrage aan schoolontwikkeling S.5.2.1 de waarden en de gemeenschapszin van de school bespreekt en deze samen met collega’s uitdraagt S.5.2.2 inzicht heeft in het taakbeleid en de schoolorganisatie en daarbinnen verantwoordelijkheid neemt voor activiteiten die buiten de les plaatsvinden S.5.2.3 op constructieve, productieve wijze een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de school portfolio
en/of presentatie
en/of CGI
Waar aangetoond met voorbeelden+bewijsstukken: Beoordeling: 0 / 1 / 2
Onderbouwing:
Doorgroeiadvies: Paraaf assessoren:
19 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
6. Competent in het samenwerken met de omgeving De student levert in het belang van de kinderen zijn bijdrage aan een goede samenwerking met mensen en instellingen in de omgeving van de school en kan zijn bijdrage beargumenteren. Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: Professionele contacten onderhouden met opvoeders S.6.1.1 proactief deelneemt aan contacten die de school met opvoeders onderhoudt. S.6.1.2 zijn eigen opvattingen en werkwijzen formuleert en toepast op het gebied van samenwerken met opvoeders als educatieve partners S.6.1.3 inzicht heeft in de ontwikkeling van de individuele kinderen en een gepland gesprek voert met de opvoeders van een kind met specifieke onderwijsbehoeften Professionele contacten onderhouden met zorginstellingen en andere partners S.6.2.1 professioneel handelt in de informatie-uitwisseling met zorginstellingen en de informatie die hieruit voortkomt, toepassen in zijn handelen S.6.2.2 In gesprek gaat met een partner buiten de school portfolio
en/of presentatie
en/of CGI
Waar aangetoond met voorbeelden+bewijsstukken: Beoordeling: 0 / 1 / 2
Onderbouwing:
doorgroeiadvies: 7. Competent in reflectie en ontwikkeling De student toont zijn professionele ontwikkeling aan en kan deze beargumenteren weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat. Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: Reflectie S.7.1.1 zijn handelen onderzoekt door het systematisch doorlopen van een eigen gekozen reflectiemodel S.7.1.2 Zelfstandig zijn handelen verantwoordt vanuit (vak-)concepten en zijn visie op zorg en afwegingen maakt tussen verschillende concepten en visies S.7.1.3 systematisch zijn gedrag bespreekt in intervisie en de inzichten daaruit gebruikt voor het reflecteren op zijn beroepsidentiteit S.7.1.4 systematisch de feedback van verschillende personen vraagt en gebruikt waar hij als professional mee te maken krijgt Registratie S.7.2.1 het bewijsmateriaal in zijn digitale portfolio gebruikt om zich te profileren ten overstaan van anderen Navigatie S.7.3.1 zijn eigen leerroute kiest voor verdergaande professionalisering S.7.3.2 op basis van zijn sterkte-/ zwakteanalyse zijn professionaliseringsbehoefte bepaalt en korte- en lange termijnplannen opstelt voor zijn eigen professionele ontwikkeling S.7.3.3 zijn eigen ontwikkeling stuurt op alle competentiegebieden door te werken via POP’s en verantwoordt op welke wijze hij transfer van kennis heeft toegepast in het WPL portfolio
en/of presentatie
en/of CGI
Waar aangetoond met voorbeelden+bewijsstukken: Beoordeling: 0 / 1 / 2
Onderbouwing:
doorgroeiadvies: Paraaf assessoren:
20 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Beoordeling in cijfer (5, 6, 7, 8, 9 of 10) Eindoordeel Assessor 1
De assessoren zijn tot dit oordeel gekomen op basis van de volgende constateringen:
Eindoordeel Assessor 2
EINDBEOORDELING* Cesuur: Bij één 0 score is het cijfer een 5 Bij 9 – 11 punten: 6 Bij 12 – 13 punten: 7 Bij 14 – 15 punten: 8 Bij 16 - 17 punten: 9 Bij 18 punten : 10
Eindcijfer voor de student:
* Bij meer dan één punt verschil in beoordeling tussen de assessoren, of wanneer één van de twee assessoren een onvoldoende geeft wordt overlegd en zo nodig wordt er een derde beoordelaar ingeschakeld. In voorkomend geval wordt het cijfer niet direct na het assessement aan de student bekendgemaakt.
Commentaar student:
Naam + Handtekening opleidingsassessor:
Naam + Handtekening veldassessor:
Naam + Handtekening student:
21 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 3 Beoordelingskaders eindassessment Criterium
0
1.
De student legt geen verband tussen ontvangen feedback en zijn professionele ontwikkeling. Of: De student evalueert de leerdoelen opgesteld voor de afstudeerstage niet. Of: De student geeft geen reflectie op kritische situaties in zijn professionele ontwikkeling. Of: De student kan geen ontwikkelpunten formuleren voor zichzelf als startende leerkracht. De student maakt zijn professioneel werkconcept niet zichtbaar en maakt geen/weinig gebruik van relevante bronnen.
2.
De student beschrijft zijn eigen professionele ontwikkeling (tijdens studie en inductiefase) aan de hand van een analyse van zijn POP, Scorionrapportages en praktijkverslag.
De student beschrijft zijn professioneel werkconcept, waaronder: zijn visie op goed onderwijs, visie op onderwijs binnen tenminste vier leergebieden, de beroepsrollen en (voor Amersfoort) zijn normatieve professionaliteit en kan dit onderbouwen vanuit relevante bronnen.
1 Visie op onderwijs/ Professioneel werkconcept
2
De student legt verbanden tussen ontvangen feedback en zijn professionele ontwikkeling. En: De student evalueert de leerdoelen opgesteld voor de afstudeerstage. En: De student geeft reflecties op kritische situaties in zijn professionele ontwikkeling En: De student kan op basis van het voorgaande nieuwe doelen formuleren voor zichzelf als startende leerkracht.
Naast voorgaande eisen gesteld onder ‘1 punt’:
De student maakt zijn professioneel werkconcept zichtbaar door een beschrijving te geven van zijn visie op onderwijs, de beroepsrollen en (voor Amersfoort) zijn normatieve professionaliteit. En: De student laat zien dat zijn professioneel werkconcept tot stand is gekomen uit eigen ervaringen en inzichten, opgedaan in de praktijk en theoretische bronnen die een relevante, actuele waarde hebben. En: De student licht toe hoe zijn visie op goed onderwijs en zijn visie op de leergebieden vorm krijgen in zijn handelen aan de hand van bewijzen. En: De visie op goed onderwijs en de visie op de leergebieden zijn over het algemeen consistent met elkaar.
Naast voorgaande eisen gesteld onder ‘1 punt’:
De student legt verbanden tussen ontvangen feedback en zijn professionele ontwikkeling en kan dit koppelen aan zijn professioneel werkconcept.
De student licht expliciet de samenhang tussen zijn visie op onderwijs, de beroepsrollen en (voor Amersfoort) zijn normatieve professionaliteit toe. En: De student licht toe hoe de beroepsrollen en (voor Amersfoort) de normatieve professionaliteit concreet vorm krijgen in zijn handelen aan de hand van bewijzen.
22 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Criterium
Compentiekernen op startbekwaamniveau LEERKRACHTCOMPETENTIES OP STARTBEKWAAMNIVEAU
Als een competentie onvoldoende is aangetoond, noteert de assessor concreet onderaan op het beoordelingsformulier bij desbetreffende competentie wat er ontbreekt of verbeterd moet worden. Wil je iets positiefs opmerken over het werken aan de competenties hoeft dat niet per competentie aangegeven te worden, maar kun je dat in algemene zin ook onderaan noteren. De ontwikkelde bekwaamheden worden aangetoond vanuit gebeurtenissen, situaties, processen, ervaringen. In het eindassessment moeten alle competenties minimaal op niveau 3 worden afgerond
Niveau 1 = 0 punten Beschrijven
Niveau 2 = 0 punten Verklaren
Niveau 3 = 1 punt Evalueren
Niveau 4 = 2 punten Concluderen
De student verwoordt de gebeurtenis, situatie, ervaring of het proces helder en duidelijk omlijnd.
De student geeft aan op grond waarvan hij heeft gehandeld in de beschreven gebeurtenis, situatie, ervaring of in het beschreven proces.
De student waardeert of beoordeelt het effect van zijn handelen in de gebeurtenis, situatie, ervaring of het proces in relatie tot de competentie-indicatoren.
De student trekt uit het bewijs voor het beheersen van de competentie op startbekwaam niveau conclusies en generaliseert deze in relatie tot zijn handelen en functioneren in de toekomst.
Dit is precies, systematisch en selectief aangegeven. Voorbeeld uitwerken
In deze argumentatie wordt relevante literatuur betrokken. Voorbeeld uitwerken
Relevante literatuur wordt gekoppeld aan de door de student gestelde doelen en evaluatie. Voorbeeld uitwerken
Beargumenteerd wordt hoe het geleerde, gebaseerd op literatuur, toegepast wordt in een nieuwe situatie. Voorbeeld uitwerken
23 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 4 Competenties en bekwaamheidsniveaus De kennis en didactiek van de basisschoolvakken zijn de bouwstenen van het initiële curriculum van de opleidingsvarianten van Instituut Theo Thijssen. De competenties van een leerkracht vormen de rode draad in het curriculum. De vereiste kennis en vaardigheden staan per studiefase omschreven in de competentiematrix. In de competentiematrix concretiseert het ITT de SBL-competenties in kernen en beheersingsniveaus (opleidingsbekwaam, beroepstakenbekwaam, werkplekbekwaam en startbekwaam). Met de kernen verwoordt ITT welke kerntaken zij onderscheidt binnen een competentie. Voor alle opleidingsfasen gelden per competentie dezelfde kernen. In een concentrische opbouw nemen de mate van diepgang, complexiteit en de reikwijdte van de kernen per opleidingsfase toe. De kernen en hun beheersingsniveaus staan voor ITT vast als gezamenlijk curriculum- en beoordelingskader. Het totaal van de kolommen vormt de basis voor het ontwerpen van zowel het curriculum als de beoordeling.
Voor de 7 competenties zijn de volgende kernen vastgesteld: 1. Interpersoonlijk competent
Leiding geven
Communiceren met anderen
2. Pedagogisch competent
Pedagogisch handelen
Pedagogisch volgen
3. Vakinhoudelijk en didactisch competent
Adaptief werken met kinderen
Creëren van een leeromgeving die tot leren uitlokt
Kinderen leren leren 24
Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
4. Organisatorisch competent Zorgdragen voor alle aspecten van klassenmanagement in de groep
Zorgdragen voor organisatorische aspecten op schoolniveau
5. Competent in het samenwerken met collega’s
Open communiceren met collega’s in de school
Leveren van een constructieve bijdrage aan de schoolontwikkeling
6. Competent in het samenwerken in en met de omgeving
Professionele contacten onderhouden met opvoeders
Professionele contacten onderhouden met zorginstellingen en andere partners
7. Competent in reflecteren op- en registreren en navigeren van het eigen handelen
Reflectie
Navigatie
Registratie aanbodgericht/studentgericht
De kernen staan per competentie in de meest linkse kolom van de matrix. De kernen zijn vervolgens per beheersingsniveau (van opleidingsbekwaam tot startbekwaam) uitgewerkt in indicatoren. In de horizontale lijn is deze opbouw in niveau zichtbaar. Elke competentiegebied omvat 4 niveaus van beheersing: opleidingsbekwaam beroepstakenbekwaam werkplekbekwaam startbekwaam.
25 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
De context In onderstaand schema staat de opbouw in context weergegeven. Per fase is de context beschreven waarbinnen de student zijn competenties ontwikkelt en aantoont.
Opleidingsbekwaam (jaar 1)
Beroepstakenbekwaam (jaar 2)
• De student ontwikkelt theorie met kleine ‘t’ door handelen in de beroepssituatie.
• De student scherpt theorieën met een kleine ‘t’ aan theorieën met een grote ‘T’ (verantwoording ook vanuit literatuur en modellen). • De student valt onder gedeelde verantwoordelijkheid van de praktijkbegeleider en begeleiding van de SLB-er. • De student geeft een dagdeel les.
• De student valt onder de verantwoordelijkheid van de praktijkbegeleider en krijgt directe begeleiding van de SLB-er. • De student is inzetbaar voor losse kortdurende activiteiten. • De student treedt zowel stimulerend als leidend op.
• De student treedt stimulerend en (bege)leidend op.
Werkplekbekwaam (jaar 3)
Startbekwaam (jaar 4)
• De student toetst het eigen handelen aan theorie.
• De student toetst het eigen handelen aan theorie.
• De student wordt gecoacht door de praktijkbegeleider en de SLB-er.
• De student wordt gecoacht door de praktijkbegeleider en de SLB-er.
• De student verzorgt enkele aaneengesloten dagen de lessen. • De student treedt stimulerend, leidend en begeleidend op.
• De student verzorgt gehele dagen de lessen. • De student treedt stimulerend, leidend en begeleidend op.
De competenties De competentiematrix als geheel geeft een overzicht van wat het ITT van de competenties van een aankomend leraar basisonderwijs verwacht. Een competentie bestaat uit kennis, vaardigheden en attitude. Om competent te kunnen worden heeft de student kennis nodig van de verschillende schoolvakken en pedagogiek en moet hij deze ook toe kunnen en willen passen in de praktijk. Voor alle competenties geldt dus dat er uit wordt gegaan van de kennisbasis van de afzonderlijke vak/leergebieden. Dit betekent dat aan deze competentiematrix een grote kennisbasis met vakinhouden en vakdidactische competenties ten grondslag ligt. Het sterkst geldt dit voor competentie ‘3. Didactisch competent’.
26 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Competentie 1: interpersoonlijk competent Omschrijving: De student geeft op een goede manier leiding, schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer, brengt een open communicatie tot stand en kan dit beargumenteren.
KERN 1:
Opleidingsbekwaam
Beroepstakenbekwaam
Werkplekbekwaam
Startbekwaam
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: O.1.1.1 leiding kan nemen binnen een groep
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
B.1.1.1 rekening houdt met de groep bij het leiding geven
W.1.1.1 de wijze van leiding geven, aanpast aan de groep
O.1.1.2 groepsdynamische processen in zijn groep herkennen en beschrijven
B.1.1.2 inzicht heeft in groepsdynamische processen en dit om zet in een plan ter verbetering van dit proces
O.1.2.1 enkele communicatievaardigheden kent en deze inzet bij interactie met anderen, daarbij o.a. gebruikmakend van digitale mogelijkheden
B.1.2.1 bewust enkele communicatievaardigheden inzet bij interactie met anderen, daarbij o.a. gebruikmakend van digitale mogelijkheden
O.1.2.2 zijn eigen waarden (her)formuleert O.1.2.3 openstaat voor ideeën van anderen O.1.2.4 heterogeniteit binnen de samenleving en de schoolcontext herkent
B.1.2.2 in ontmoeting met anderen zijn eigen waarden expliciteert B.1.2.3 actief interesse in ideeën van anderen toont B.1.2.4 heterogeniteit binnen de samenleving en de schoolcontext duidt
W.1.1.2 binnen zijn groep structureel handelt op basis van de inzichten die hij heeft in groepsdynamische processen W.1.2.1 communicatievaardigheden gericht inzet bij interactie met anderen, zoals een actieve luisterhouding, en regulerende gespreksvaardigheden daarbij o.a. gebruikmakend van digitale mogelijkheden W.1.2.2 uitlegt hoe zijn handelen voortkomt uit zijn waarden W.1.2.3 in dialoog treedt met anderen
S.1.1.1 de eigen verantwoordelijkheden en het vertrouwen in de groep in balans brengt bij het leiding geven S.1.1.2 Indicatoren aanwijst die bepalend zijn voor de sfeer van de groep
O.1.2.5 constructief reageert op diverse gedragsuitingen van anderen
B.1.2.5 empathisch en constructief reageert op diverse gedragsuitingen van anderen
O.1.2.6 rekening houdt met anderen
B.1.2.6 meewerkt aan een sfeer waarin men rekening houdt met elkaar
Leiding geven
KERN 2: Communiceren met anderen
W.1.2.4 heterogeniteit binnen de schoolcontext ziet en dit waardeert als meerwaarde
W.1.2.5 professioneel omgaat met diverse gedragsuitingen van anderen en daarbij zorgt voor balans tussen nabijheid en professionele distantie W.1.2.6 een sfeer creëert waarin men rekening houdt met elkaar
S.1.2.1 communicatievaardigheden gericht inzet om negatieve communicatiepatronen om te buigen in positieve, zoals een actieve luisterhouding, en regulerende gespreksvaardigheden daarbij o.a. gebruikmakend van digitale mogelijkheden S.1.2.2 congruentie laat zien tussen zijn handelen en waarden S.1.2.3 in dialoog treedt met anderen met als doel wederzijds begrip S.1.2.4 heterogeniteit binnen de schoolcontext waardeert en divers gedrag dat hieruit voortvloeit begrijpt
S.1.2.5 professioneel omgaat met diverse gedragsuitingen van anderen, daarbij voor balans zorgt en, waar nodig, gerichte hulp aan derden vraagt S.1.2.6 anderen betrekt bij het creëren van een sfeer waarin men rekening houdt met elkaar
Endportfolio : startbekwaam
27 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Reflectie student: Bewijs 1: Bewijs 2:
Competentie 2: pedagogisch competent Omschrijving: De student creëert een veilige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen en kan dit beargumenteren.
KERN 1: Pedagogisch
Opleidingsbekwaam
Beroepstakenbekwaam
Werkplekbekwaam
Startbekwaam
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: O.2.1.1 basisbehoeften (relatie, competentie, autonomie) van kinderen herkent en hier rekening mee houdt
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
B.2.1.1 binnen leeractiviteiten tegemoet komt aan basisbehoeften van kinderen
W.2.1.1 in zijn onderwijs tegemoet komt aan de basisbehoeften van individuele kinderen bij het realiseren van een veilig leef- en leerklimaat
S.2.1.1 in zijn onderwijs structureel tegemoet komt aan de basisbehoeften van individuele kinderen
O.2.1.2 aantoont hoe hij, met behulp van enkele opvoedingsmiddelen en vaardigheden, adequaat reageert op kinderen en communiceert met kinderen en de effecten evalueert
B.2.1.2 opvoedingsmiddelen, opvoedings– vaardigheden en communicatievaardigheden inzet en daarvoor een plan opstelt, uitvoert en evalueert om een prettige leef- en leeromgeving te bereiken
W.2.1.2 planmatig opvoedingsmiddelen, opvoedingsvaardigheden en communicatievaardigheden inzet om kinderen sociaal-emotioneel en moreel te ondersteunen
S.2.1.2 structureel opvoedingsmiddelen,opvoedingsvaardigheden en communicatievaardigheden inzet om kinderen sociaal-emotioneel en moreel te ondersteunen
O.2.1.3 gedragingen van kinderen positief beïnvloedt: -het belang van zelfstandigheid bij kinderen onderkent; -initiatieven van kinderen herkent en daarop inspeelt; -kinderen wijst op hun verantwoordelijkheid; -een empathische houding naar kinderen heeft.
B.2.1.3 gedragingen van kinderen begeleidt en positief beïnvloedt: -zelfstandigheid bij kinderen bevordert -initiatieven van kinderen stimuleert en deze verwerkt in leeractiviteiten -kinderen bewust maakt van hun verantwoordelijkheid -op een empathische wijze sociaalemotionele en morele ondersteuning biedt
W.2.1.3 gedragingen van kinderen op planmatige wijze in kaart brengt, begeleidt en positief beïnvloedt: -kinderen de mogelijkheid biedt zelfstandig (samen) te werken -situaties creëert waarin kinderen initiatief nemen tot het stellen van eigen leervragen -kinderen uitdaagt om verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf en elkaar -kinderen ondersteunt en bewust maakt van het adequaat omgaan met sociaalemotionele en morele situaties
S.2.1.3 gedragingen van kinderen en hun leerprocessen op planmatige wijze in kaart brengt, begeleidt en positief beïnvloedt: -kinderen de mogelijkheid biedt zelfstandig samen te werken en te leren -kinderen begeleidt bij het stellen en beantwoorden van hun eigen leervragen -kinderen uitdaagt en helpt om hun verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf en elkaar -kinderen ondersteunt en bewust maakt van de betekenis van hun eigen handelen in sociaal-
handelen
28 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
emotionele en morele situaties
KERN 2: Pedagogisch volgen
O.2.1.4 groepsdynamische processen in zijn groep herkennen en beschrijven O.2.1.5 benoemt wat het wereldburgerschap inhoudt en zorgt voor een groepsklimaat waarin kinderen op respectvolle manier met elkaar omgaan
B.2.1.4 inzicht heeft in groepsdynamische processen en dit om zet in een plan ter verbetering van dit proces B.2.1.5 voorleeft hoe men als wereldburger verantwoord deelneemt aan de samenleving
W.2.1.4 binnen zijn groep structureel handelt op basis van de inzichten die hij heeft in groepsdynamische processen W.2.1.5 de waardeontwikkeling, het ethisch handelen en het moreel gedrag van kinderen stimuleert
S.2.1.4 Indicatoren aanwijst die bepalend zijn voor de sfeer van de groep
O.2.2.1 ontwikkelingsniveaus van kinderen signaleert en observeert.
B.2.2.1 verschillen in ontwikkelingsniveaus tussen kinderen signaleert, observeert en analyseert.
O.2.2.2 naar aanleiding van observaties een plan opstelt gericht op het verbeteren van het contact met enkele kinderen .
B.2.2.2 aan de hand van gerichte observatie een plan opstelt om aan kinderen ondersteuning te bieden op sociaal/emotioneel gebied.
W.2.2.1 verschillen in ontwikkelingsniveaus tussen kinderen signaleert, gestructureerd observeert en analyseert. W.2.2.2 de sociaal/emotionele ontwikkeling aan de hand van een systematische en nauwkeurige observatie in kaart brengt en een plan opstelt om aan kinderen gepaste ondersteuning te bieden.
S.2.2.1 verschillen in ontwikkelingsniveau s tussen kinderen signaleert, systematisch observeert, analyseert en dit vastlegt. S.2.2.2 op basis van observaties en plannen passende sociaal-emotionele en morele ondersteuning biedt.
S.2.1.5 de groep benadert als een samenleving in het klein waarbij de kinderen verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf, de groep en de omgeving
Eindportfolio: startbekwaam Reflectie student: Bewijs 1: Bewijs 2:
Competentie 3: vakinhoudelijk en didactisch competent Omschrijving: De student ontwerpt met inachtneming van het eigene van het schoolvak een krachtige leeromgeving, waar mogelijk ondersteund door digitale mogelijkheden en kan dit beargumenteren. Opleidingsbekwaam
Beroepstakenbekwaam
Werkplekbekwaam
Startbekwaam
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
29 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
KERN 1: Adaptief werken met kinderen
O.3.1.1 leeractiviteiten voorbereidt, uitvoert en evalueert (al dan niet met methodisch en digitaal materiaal) die gericht zijn op de beginsituatie van kinderen en een concreet doel. O.3.1.2 bij het bepalen van de inhoud van zijn leeractiviteit uitgaat van de inhoudelijke planning van de wpl-begeleider. O.3.1.3 een effectieve instructie aan de hele groep geeft .
B.3.1.1 leeractiviteiten ontwerpt, voorbereidt, uitvoert en evalueert (al dan niet met behulp van methodisch en digitaal materiaal) die gericht zijn op de beginsituatie van kinderen en een concreet doel. B.3.1.2 bij het bepalen van de inhoud van zijn leeractiviteit aansluit bij de inhoudelijke planning van de wplbegeleider. B.3.1.3 een effectieve instructie op drie niveaus geeft waarbij hij rekening houdt met verschillen tussen kinderen op het gebied van niveau, tempo, leerstijl en interesse. B.3.1.4 de evaluatie gebruikt om vervolgactiviteiten te richten op verschillen tussen kinderen B.3.1.5 de ontwikkeling van kinderen begeleidt vanuit de kennis van de diverse leerlijnen in de specifieke groep. De student kan hierbij de leerresultaten van zijn groep kinderen beargumenteerd plaatsen op de leer- en ontwikkelingslijnen.
W.3.1.1 lessen/leeractiviteiten in samenhang en gericht op de beginsituatie van kinderen en concrete lesdoelen ontwerpt, voorbereidt, uitvoert en evalueert.
S.3.1.1 leerarrangementen gericht op de beginsituatie van kinderen, concrete lesdoelen, vakdoelen en de behoeften van individuele kinderen ontwerpt, voorbereidt, uitvoert en evalueert.
W.3.1.2 een periodeplanning maakt, rekening houdend met verschillen tussen kinderen en hiermee flexibel kan omgaan. W.3.1.3 een effectieve instructie geeft waarbij hij uitgaat van verschillen tussen kinderen op het gebied van niveau, tempo, leerstijl en interesse.
S.3.1.2 een periode- en jaarplanning maakt en deze op adaptieve wijze inzet binnen de groep.
W.3.1.4 de evaluatie gebruikt om de planning en leeractiviteiten voor individuele kinderen aan te passen W.3.1.5 de ontwikkeling van kinderen begeleidt van diverse leerlijnen in de specifieke bouw en daarbij rekening houdt met de cruciale momenten binnen de leerlijn. De student kan hierbij de leerresultaten van zijn groep kinderen beargumenteerd plaatsen op de leer- en ontwikkelingslijnen.
S.3.1.4 de evaluatie gebruikt om de planning, leerroutes en leeractiviteiten voor individuele kinderen aan te passen S.3.1.5 de ontwikkeling van individuele kinderen begeleidt vanuit de kennis van de diverse leerlijnen en daarbij rekening houdt met de cruciale momenten binnen de leerlijn. De student kan hierbij individuele leerresultaten van de kinderen beargumenteerd plaatsen op de leer- en ontwikkelingslijnen
O.3.1.6 verschillen tussen kinderen herkent en benoemt en rekening houdt met tempoverschillen
B.3.1.6 rekening houdt met verschillen tussen kinderen in tempo, niveau en interesse en voor enkele kinderen die dat nodig hebben alternatieven in kan zetten
O.3.2.1 voor het bereiken van lesdoelen en het bevorderen van de betrokkenheid van kinderen, gebruik maakt van verschillende didactische werkvormen en middelen waaronder ICT
B.3.2.1 voor het bereiken van lesdoelen en het bevorderen van de betrokkenheid van kinderen gebruik maakt van verschillende didactische werkvormen en middelen , voor drie verschillende niveaus (waaronder ICT)
S.3.1.6 aan de hand van een systematische en nauwkeurige observatie op planmatige wijze rekening houdt met verschillen tussen kinderen in tempo, niveau en interesse en hierbij werkt met een zelfgemaakt groepsoverzicht en een groepsplan S.3.2.1 voor het bereiken van lesdoelen en het bevorderen van de betrokkenheid van kinderen, verschillende didactische werkvormen en middelen inzet (waaronder ICT) die uitgaan van individuele verschillen in je groepsplan
O.3.2.2 bij de keuze van de leerstof gebruik maakt van de belevingswereld, de leefomgeving,
B.3.2.2 bij de keuze van de leerstof gebruik maakt van en aansluit bij de belevingswereld, de leefomgeving, de
W.3.1.6 aan de hand van een systematische en nauwkeurige observatie op planmatige wijze rekening houdt met verschillen tussen kinderen in tempo, niveau en interesse en hierbij werkt met een groepsoverzicht en/of groepsplan W.3.2.1 voor het bereiken van lesdoelen en het bevorderen van de betrokkenheid van kinderen, verschillende didactische werkvormen en middelen inzet (waaronder ICT) voor de verschillende groepen in je groepsoverzicht W.3.2.2 bij de keuze van de leerstof structureel rekening houdt met de belevingswereld, de leefomgeving, de
O.3.1.4 de evaluatie gebruikt om vervolgactiviteiten op groepsniveau aan te passen O.3.1.5 zicht heeft op de leerlijnen van de verschillende vakgebieden
KERN 2: Creëren van een leeromgeving die tot leren uitlokt
S.3.1.3 een effectieve instructie geeft waarbij hij structureel uitgaat van verschillen tussen kinderen op het gebied van niveau, tempo, leerstijl en interesse.
S.3.2.2 bij de keuze van de leerstof structureel uitgaat van de belevingswereld, de leefomgeving, de sociale, culturele en
30 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
KERN 3: Kinderen leren leren
de (sociaal-) culturele en levensbeschouwelijke context van de kinderen en de actualiteit
(sociaal-) culturele en levensbeschouwelijke context van de kinderen en de actualiteit
sociale, culturele en levensbeschouwelijke context van de kinderen en de actualiteit en kinderen uitnodigt vanuit hun eigen achtergrond inbreng te hebben W.3.2.3 betekenisvolle activiteiten ontwerpt door vanuit verschillende vakken en leergebieden leerinhouden te kiezen en deze in samenhang te laten verwerken W.3.2.4 in zijn leeractiviteiten het taalgebruik afstemt op kinderen
levensbeschouwelijke context van de kinderen en de actualiteit en kinderen uitnodigt vanuit hun eigen achtergrond inbreng te hebben
O.3.2.3 een betekenisvolle context creëert en daarbij activiteiten ontwerpt vanuit enkele verschillende vakken
B.3.2.3 betekenisvolle activiteiten ontwerpt door vanuit enkele verschillende vakken leerinhouden te kiezen en deze in samenhang te verwerken
O.3.2.4 in zijn instructie het taalgebruik afstemt op de groep
B.3.2.4 in zijn leeractiviteiten het taalgebruik afstemt op de groep
O. 3.3.1 kinderen motiveert en een goede werkhouding stimuleert zodat de betrokkenheid verhoogt
B.3.3.1 kinderen motiveert en taakgericht gedrag van kinderen stimuleert zodat de betrokkenheid verhoogt
W.3.3.1 op positieve en planmatige wijze kinderen motiveert en de taakgerichtheid van kinderen stimuleert zodat de betrokkenheid verhoogt
S.3.3.1 op positieve en planmatige wijze individuele kinderen motiveert en de taakgerichtheid van individuele kinderen stimuleert zodat de betrokkenheid verhoogt
O.3.3.2 kinderen ondersteunt bij de stappen die ze in hun taak zelfstandig moeten zetten
B.3.3.2 kinderen begeleidt bij het zelfstandig functioneren binnen leeractiviteiten door ze te ondersteunen bij de stappen die ze in hun taak moeten zetten en hen helpt om deze met succes af te ronden
W.3.3.2 in zijn onderwijs kinderen actief begeleidt bij samenwerken en zelfstandig leren en ze ondersteunt bij de stappen die ze in hun taak moeten zetten en helpt hen deze met succes af te ronden
S.3.3.2 in zijn onderwijs samenwerken en zelfstandig leren structureel mogelijk maakt en helder is met betrekking tot afspraken, de inhoud van de taak en de te verwachten ondersteuning
0.3.3.3 enkele verschillende leerstijlen bij kinderen herkent en beschrijft
B.3.3.3 enkele verschillende leerstijlen bij kinderen herkent en daarop inspeelt
W.3.3.3 rekening houdt met verschillende leerstijlen van kinderen
S.3.3.3 uitgaat van verschillende leerstijlen van kinderen en deze integreert in de leeractiviteiten
O.3.3.4 enkele verschillende oplossingsmethoden van kinderen herkent en beschrijft en inziet dat deze kunnen verschillen van door de wplbegeleider en/of zelf gehanteerde oplossingsmethoden
B.3.3.4 gebruik maakt van verschillende oplossingsmethoden van kinderen en deze ondersteunt en bespreekt met de wpl-begeleider
W.3.3.4 kinderen bewust maakt van en begeleidt bij het optimaliseren van hun eigen leeren oplossingsstrategieën
S.3.3.4 met kinderen reflecteert op leer- en oplossingsstrategieën en hen bewust maakt van keuzes binnen het eigen leerproces
S.3.2.3 betekenisvolle activiteiten ontwerpt door vanuit verschillende vakken en leergebieden leerinhouden te kiezen en deze geïntegreerd te laten verwerken S.3.2.4 structureel het taalgebruik afstemt op individuele kinderen
31 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Endportfolio : startbekwaam Reflectie student:
Bewijs 1: Bewijs 2:
Competentie 4: organisatorisch competent Omschrijving: Zorgdragen voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte sfeer in de klas en de lessen en dit beargumenteren.
KERN 1: Zorgdragen voor aspecten van klassenmanagement in de eigen groep
Opleidingsbekwaam
Beroepstakenbekwaam
Werkplekbekwaam
Startbekwaam
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: O.4.1.1 regels op een consequente en positieve wijze hanteert
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: B.4.1.1 met kinderen regels en afspraken bespreekt en deze op consequente en positieve wijze hanteert
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: W.4.1.1 kinderen bij het opstellen en hanteren van regels betrekt en helderheid creëert over wederzijdse verwachtingen
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
O.4.1.2 leermiddelen en materialen die aansluiten bij de activiteit overzichtelijk klaarzet
B.4.1.2 passende en uitdagende leermiddelen en -materialen inzet en deze overzichtelijk ordent
O.4.1.3 de verschillende structuurbehoeften van kinderen herkent en benoemt
B.4.1.3 een leeromgeving schept waarbij hij rekening houdt met verschillende structuurbehoeften van kinderen
W.4.1.2 leermiddelen en materialen inzet en ordent en een inrichting vormgeeft die leidt tot een leeromgeving die aanzet tot actief leren W.4.1.3 een overzichtelijke en veilige leeromgeving schept en zodat hij tegemoet komt aan verschillen in structuurbehoefte van kinderen
O.4.1.4 een planning voor één leeractiviteit maakt en volgt en deze zo nodig bijstelt op basis van evaluatie van gestelde doelen
B.4.1.4 meerdere leeractiviteiten na elkaar plant en evalueert aan de hand van gestelde doelen
W.4.1.4 de leeractiviteiten plant, de planning kritisch evalueert in relatie tot gestelde doelen en dit in een kindvolgsysteem registreert
S.4.1.1 kinderen bij het opstellen en hanteren van regels betrekt en helderheid creëert over wederzijdse verwachtingen en verantwoordelijkheden S.4.1.2 leermiddelen en -materialen inzet en ordent en een inrichting vormgeeft die leidt tot een krachtige leeromgeving S.4.1.3 een overzichtelijke en veilige leeromgeving schept en hierbij inspeelt op het verschil in structuurbehoefte van individuele kinderen S.4.1.4 de leeractiviteiten met kinderen plant en kritisch evalueert in relatie tot periodedoelen en hierbij een kindvolgsysteem doelmatig inzet
32 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
KERN 2: Zorgdragen voor organisatorische aspecten op schoolniveau
O.4.2.1 de schoolregels kent en hiernaar handelt
B.4.2.1 meewerkt aan een overzichtelijke en ordelijke sfeer op school
O.4.2.2 beschrijft welk kindvolgsysteem de school hanteert
B.4.2.2 beschrijft hoe zijn school een kindvolgsysteem binnen de zorgstructuur hanteert
W.4.2.1 zijn bijdrage levert aan en zich verantwoordelijk voelt voor een overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer op school W.4.2.2 de zorgstructuur op zijn school in kaart brengt en hierbinnen exemplarisch adequaat handelt
S.4.2.1 zorg draagt voor een overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer op school
S.4.2.2 adequaat handelt op basis van de totale zorgstructuur (IB, RT) binnen zijn school
Eindportfolio: startbekwaam Reflectie student:
Bewijs 1: Bewijs 2:
33 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Competentie 5: Competent in Samenwerken met collega’s Omschrijving: De student levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en vakinhoudelijk/didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie en kan dit beargumenteren.
KERN1: Open communiceren met collega’s in school
Opleidingsbekwaam
Beroepstakenbekwaam
Werkplekbekwaam
Startbekwaam
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: O.5.1.1 belangstelling toont voor werkwijze en visie binnen de school en een beschrijving kan geven van andere mogelijke werkwijzen
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: B.5.1.1 de werkwijze van de school koppelt aan achterliggende visie(s) op onderwijs
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: W.5.1.1 onderscheid maakt tussen diverse werkwijzen en hieraan verschillende, inclusief zijn eigen, visies op onderwijs kan koppelen
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude: S.5.1.1 de visie en werkwijze van de school kritisch bekijkt en hierbinnen op constructieve wijze zijn eigen werkconcept hanteert
O.5.1.2 zichtbaar is binnen de school en initiatief neemt voor overleg met de wplbegeleider over: -een goed pedagogisch en didactisch klimaat -een goede onderlinge samenwerking -heldere werkafspraken
B.5.1.2 incidenteel een bijdrage levert aan overleg tussen enkele collega’s en zijn wpl-begeleider over: -een goede onderlinge samenwerking -een goed pedagogisch en didactisch klimaat -heldere werkafspraken
W.5.1.2 deelneemt aan overleg en zijn bijdrage levert aan de uitvoering hiervan als het gaat om: -een goed pedagogisch en didactisch klimaat -een goede onderlinge samenwerking -heldere werkafspraken -samenwerken op het gebied van zorg
S.5.1.2 op constructieve wijze zijn bijdrage levert aan overleg over: -een goed pedagogisch en didactisch klimaat -een goede onderlinge samenwerking -heldere werkafspraken -samenwerken op het gebied van zorg
O.5.1.3 zijn handelen bespreekt met anderen, die zich in eenzelfde situatie bevinden en daarbij gebruik maakt van digitale netwerken
B.5.1.3 deel uitmaakt van een geleid leerteam en in die groep zijn handelen bespreekt en daarbij gebruik maakt van digitale netwerken
W.5.1.3 deel uitmaakt van een begeleid leerteam en in die groep zijn handelen bespreekt en daarbij gebruik maakt van digitale netwerken
S.5.1.3 gebruik maakt van collegiale consultatie en daarbij gebruik maakt van digitale netwerken
34 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
KERN 2: Leveren van een constructieve bijdrage aan schoolontwikkeling
O.5.2.1 de waarden van de school kan beschrijven en zich daarnaar gedraagt O.5.2.2 deelneemt aan deelactiviteiten die buiten de les plaatsvinden
O.5.2.3 interesse toont in ontwikkeling van de school
B.5.2.1 de waarden van de school met zijn wpl-begeleider bespreekt en deze zichtbaar maakt in de praktijk van alledag B.5.2.2 deeltaken van activiteiten die buiten de les plaatsvinden op zich neemt
W.5.2.1 de waarden van de school bespreekt en hier samen met collega’s aan bijdraagt
B.5.2.3 interesse toont in overleg, gericht op de ontwikkeling van de school
W.5.2.3 een bijdrage levert aan overlegsituaties gericht op de ontwikkeling van de school
W.5.2.2 inzicht heeft in het taakbeleid en daarbinnen incidenteel deelneemt aan activiteiten die buiten de les plaatsvinden
S.5.2.1 de waarden en de gemeenschapszin van de school bespreekt en deze samen met collega’s uitdraagt S.5.2.2 inzicht heeft in het taakbeleid en de schoolorganisatie en daarbinnen verantwoordelijkheid neemt voor activiteiten die buiten de les plaatsvinden S.5.2.3 op constructieve, productieve wijze een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de school
Endportfolio : startbekwaam Reflectie student:
Bewijs 1: Bewijs 2:
Competentie 6: Competent in Samenwerken met de omgeving Omschrijving: De student levert in het belang van de kinderen zijn bijdrage aan een goede samenwerking met mensen en instellingen in de omgeving van de school en kan zijn bijdrage beargumenteren.
KERN 1:
Opleidingsbekwaam
beroepstakenbekwaam
Werkplekbekwaam
Startbekwaam
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
O.6.1.1 incidenteel
B.6.1.1 in activiteiten participeert
W.6.1.1 actief deelneemt aan
S.6.1.1 proactief deelneemt aan
35 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Professionele contacten onderhouden met opvoeders
KERN 2: Professionele contacten onderhouden met zorginstellingen en andere partners
samenwerkt met opvoeders bij activiteiten binnen de groep
binnen de school waarbij ook opvoeders betrokken zijn
contacten die de school met opvoeders onderhoudt.
contacten die de school met opvoeders onderhoudt.
O.6.1.2 de opvattingen van de stageschool op het gebied van samenwerken met opvoeders beschrijft
B.6.1.2 de opvattingen van de stageschool op het gebied van samenwerken met opvoeders beschrijft en er naar handelt
W.6.1.2 in contact met opvoeders deze als educatieve partners in de samenwerking betrekt
S.6.1.2 zijn eigen opvattingen en werkwijzen formuleert en toepast op het gebied van samenwerken met opvoeders als educatieve partners
O.6.1.3 contact heeft met opvoeders
B.6.1.3 met opvoeders de dagelijkse gang van zaken van het kind in de groep bespreekt
W.6.1.3 zicht heeft op de ontwikkeling van de kinderen en een gepland gesprek voert met de opvoeders
S.6.1.3 inzicht heeft in de ontwikkeling van de individuele kinderen en een gepland gesprek voert met de opvoeders van een kind met specifieke onderwijsbehoeften
O.6.2.1 in gesprek gaat met de vertegenwoordiger van de zorgstructuur op de school en de wpl-begeleider en de zorgstructuur van de school in kaart brengt
B.6.2.1 de contacten die de school onderhoudt met zorginstellingen in kaart brengt en in gesprek gaat met de vertegenwoordiger van de zorgstructuur op de school
W.6.2.1 aansluit bij een of meer gesprekken tussen de vertegenwoordiger van de zorgstructuur op school en een vertegenwoordiger van een zorginstelling en de informatie die hieruit voortkomt, toepassen in zijn handelen
S.6.2.1 professioneel handelt in de informatie-uitwisseling met zorginstellingen en de informatie die hieruit voortkomt, toepassen in zijn handelen
O.6.2.2 de partners binnen de school in kaart brengt
B.6.2.2 de partners buiten de school in kaart brengt
W.6.2.2 samen met de wplbegeleider in gesprek gaat met een partner buiten de school
S.6.2.2 In gesprek gaat met een partner buiten de school
Endportfolio : startbekwaam Reflectie student: Bewijs 1: Bewijs 2:
36 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Competentie 7: competent in reflecteren op- en registreren en navigeren van het eigen handelen Omschrijving: de student toont zijn professionele ontwikkeling aan en kan deze beargumenteren.
KERN 1: Reflectie
KERN 2: Registratie
Opleidingsbekwaam
Beroepstakenbekwaam
Werkplekbekwaam
Startbekwaam
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
Het gaat erom dat de student op basis van kennis, vaardigheden en attitude:
O.7.1.1 kritisch terugkijkt op zijn eigen handelen aan de hand van het abcd model (Korthagen)
B.7.1.1 kritisch terugkijkt op dit handelen aan de hand van het technisch spiraalmodel (Korthagen)
W.7.1.1 zijn handelen onderzoekt door het systematisch gebruik te maken van in de opleiding aangeboden reflectiemodellen
S.7.1.1 zijn handelen onderzoekt door het systematisch doorlopen van een eigen gekozen reflectiemodel
O.7.1.2 zijn handelen kan verantwoorden
B.7.1.2 dit handelen verantwoordt op basis van kennis en ervaring
W.7.1.2 zijn handelen verantwoordt vanuit (vak)concepten en zijn visie op zorg
S.7.1.2 Zelfstandig zijn handelen verantwoordt vanuit (vak)concepten en zijn visie op zorg en afwegingen maakt tussen verschillende concepten en visies
O.7.1.3 zijn gedrag bespreekt in zijn slb-groep en hierdoor zijn (beroeps)identiteit vormt
B.7.1.3 zijn gedrag bespreekt in begeleid intervisie en inzichten gebruikt voor het verbeteren van het eigen gedrag en het ontwikkelen van zijn (beroeps)identiteit
W.7.1.3 zijn gedrag bespreekt in intervisie en de inzichten daaruit gebruikt voor het reflecteren op het eigen gedrag en zijn (beroeps)identiteit.
S.7.1.3 systematisch zijn gedrag bespreekt in intervisie en de inzichten daaruit gebruikt voor het reflecteren op zijn beroepsidentiteit
O.7.1.4 feedback vraagt en ontvangt van medestudenten en slb’er
B.7.1.4 feedback vraagt en ontvangt van mentor, medestudenten en slb’er en deze inzet om het eigen handelen te verbeteren
W.7.1.4 feedback van docenten, mentor, medestudenten, slb’er en de reacties van leerlingen vraagt en gebruikt
S.7.1.4 systematisch de feedback van verschillende personen vraagt en gebruikt waar hij als professional mee te maken krijgt
O.7.2.1 zijn eigen ontwikkeling aantoont middels bewijsmateriaal in zijn digitale portfolio
B.7.2.1 systematisch zijn eigen ontwikkeling aantoont middels bewijsmateriaal in zijn digitale portfolio
W.7.2.1 zelf initiatief neemt om zijn ontwikkeling te tonen middels bewijsmateriaal in zijn digitale portfolio
S.7.2.1 het bewijsmateriaal in zijn digitale portfolio gebruikt om zich te profileren ten overstaan van anderen
37 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
KERN 3: Navigatie
O.7.3.1 zelfstandig een studieplanning maakt en afspraken maakt en zich hieraan houdt
B.7.3.1 zich verantwoordelijk gedraagt voor zijn eigen studieplanning
W.7.3.1 zich verantwoordelijk gedraagt voor zijn eigen studiegedrag
S.7.3.1 zijn eigen leerroute kiest voor verdergaande professionalisering
O.7.3.2 een sterkte/zwakteanalyse opstelt voor studievaardigheden en het handelen binnen WPL en op basis hiervan eigen leerdoelen formuleert
B.7.3.2 op basis van zijn sterkte-/ zwakteanalyse leervragen en oefensituaties aan elkaar koppelt en ze in de praktijk brengt
W.7.3.2 op basis van zijn sterkte/zwakteanalyse relevante leervragen opstelt en deze vertaald in persoonlijke ontwikkelingsplannen (POP)
S.7.3.2 op basis van zijn sterkte-/ zwakteanalyse zijn professionaliseringsbehoefte bepaalt en korte- en lange termijnplannen opstelt voor zijn eigen professionele ontwikkeling
O.7.3.3 in staat is zijn leerdoelen in het WPL te bereiken en toepast in diverse situaties
B.7.3.3 vanuit activiteitenplannen zelf weer nieuwe leerdoelen formuleert voor het WPL en die in een volgend actieplan verwerkt en in diverse situaties toepast
W.7.3.3 zijn POP’s systematisch uitvoert en deze, indien nodig, tussentijds bijstelt en in overige situaties toepast en het vorm geeft in het WPL
S.7.3.3 zijn eigen ontwikkeling stuurt op alle competentiegebieden door te werken via POP’s en verantwoordt op welke wijze hij transfer van kennis heeft toegepast in het WPL
Endportfolio : startbekwaam Reflectie student:
Bewijs 1: Bewijs 2:
38 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 5 Beroepsrollen van de leerkracht basisonderwijs In de formulering van de generieke kennisbasis is er expliciet aandacht voor de verschillende beroepsrollen van de leerkracht basisonderwijs. Hieronder een citaat m.b.t. deze beroepsrollen uit bovengenoemd stuk. Raadpleeg het hele stuk voor meer informatie. “Leraren vervullen verschillende beroepsrollen, zoals: medeopvoeder, kennis(over)drager, lid van een team/beroepsgroep, onderzoeker en cultuur(over)drager (Jansma, 2006). De eerste vier komen in het vervolg expliciet aan de orde. Bij de laatste willen we hier nog even stilstaan. De generieke kennisbasis geeft ook voeding aan de beroepsrol van de leraar als cultuurdrager en tussenpersoon tussen de leefwereld van het kind en de ‘grote’ wereld. Leraren basisonderwijs moeten zich ervan bewust zijn dat zij die rol spelen en dat zij daarvoor over kennis moeten beschikken over die ‘grote’ wereld. Juist in een tijd dat zij niet meer de enige en belangrijkste kennisbron zijn, moeten zij kinderen kunnen helpen om betekenis te geven aan de informatie die kinderen ook via andere kanalen bereikt. Pas dan kunnen leraren kinderen op een verantwoorde wijze inwijden in hun (toekomstige) wereld. Die rol van leraar als cultuurdrager vraagt om een algemene ontwikkeling die de kennis van de kennisbases te boven gaat. Het vraagt om leraren die nieuwsgierig in de wereld staan, die kennis willen nemen van algemeen maatschappelijke en culturele ontwikkelingen, die zelf ook actief als burger participeren in de lokale en wereldgemeenschap en die in staat zijn de buitenwereld binnen brengen. De kennis waarover de leraar als cultuurdrager en tussenpersoon moet beschikken is sterk gekoppeld aan zijn persoonlijke ontwikkeling en aan zijn bereidheid om te willen blijven leren. Het is kennis die transformeert in zelfkennis, in besef, bewustzijn en levenswijsheid.” Bron: http://10voordeleraar.nl/documents/kennisbases_pabo/kb_generiek_pabo.pdf
De beroepsrollen op een rijtje De medeopvoeder Is op school als medeopvoeder naast de ouders pedagogisch verantwoordelijk voor kinderen. En onderhoudt daarover nauw contact met de ouders. Zorgt voor een gezond pedagogisch klimaat in de groep. Waarin elk kind uniek en authentiek mag zijn, en gestimuleerd wordt zijn eigenheid te ontplooien. De kennis(over)drager Bezit en ontwikkelt een brede kennis en een goede algemene ontwikkeling. Is sterk in het overdragen van die kennis en het begeleiden van kinderen in het verwerven van kennis. Heeft daarbij oog voor verschillen in leerstijlen, niveaus en interesses. Geeft kennis meerwaarde door zijn eigen zingevingkader. De cultuur(over)drager Fungeert voor kinderen als gids in de wereld van cultuur en cultureel erfgoed. Of het nu gaat om cultuuruitingen zoals muziek, beeldende kunst, dan, theater of literatuur, of om de meer impliciete aspecten van cultuur of religie: gewoontes, normen en waarden, de manier waarop mensen tegen de wereld aankijken. Heeft voldoende kennis en culturele bagage om de diepere betekenis hiervan voor onze samenleving te begrijpen. De wereldburger 39 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Weet wat er speelt in de wereld, en heeft inzicht in internationale ontwikkelingen. Voelt zich betrokken bij andere mensen en hun fysieke leefomgeving. Is betrokken bij duurzaamheid. Neemt verantwoordelijkheid voor zijn acties. De onderzoeker/beschouwer Kijkt open en onbevangen de wereld in. Is niet star of rechtlijnig, maar kan dingen van verschillende kanten bekijken. Stelt vragen en schuwt de dialoog niet. Kijkt kritisch naar zichzelf en de onderwijsprocessen. Reageert hierop door zich te verbeteren in zijn vak vanuit een theoretische basis. De inspirator Inspireert kinderen in hun persoonlijke ontwikkeling. Zet daarbij zijn eigen kennis, culturele en levensbeschouwelijke bagage en levenservaring in. Staat open voor wat er onder kinderen leeft, en begeleidt hen vanuit een persoonlijke betrokkenheid. Sleutelwoorden zijn vertrouwen, zorg voor de ander, elkaar begrijpen en respecteren.
40 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 6 Feedbackformulier startbekwaam bewijs Naam student: Vak-/leergebied: Datum: Docent: Criteria
Feedback
Onderwijsontwerp/-arrangement voor een langere periode voor gehele klas, bouw of alle klassen voor de vakken. (Voor O&P kun je ook denken aan samenhangende activiteiten rondom communiceren met ouders).
Vakinhoudelijke verdieping en verantwoording: Inhoudelijke borging: kerndoelen/tussendoelen/leer/ontwikkelingslijnen (TULE) Correct geformuleerde en toetsbare (les)doelen (KVA) Verantwoording bevat duidelijke koppeling met criteria van het betreffende vak-/ontwikkelingsgebied Vakdidactiek en organisatie zijn verantwoord Toepassen van gepaste aanpak, werkvorm(en) en leermiddelen
Het praktijkgedeelte is verantwoord vanuit een kritische beschouwing van de gebruikte bronnen.
Na uitvoering is toegevoegd: - evaluatie van (les)doelen; - reflectie op leerdoelen.
De relatie tussen het bewijs en de aan te tonen startbekwame competentiekernen is geëxpliciteerd
Relatie naar expliciete visie op vak- en leergebied.
41 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 7 Kijkwijzer videofragment Naaam student: Studentnummer: Titel videofragment: Beschrijving van de gekozen fragmenten Competenties
Welk aspect van de
Welke poging heb je
Wat is het concrete
Wat is het resultaat
Een reflectie op het
Een verantwoording van het gekozen
competentie(s) laat het
willen doen om de
gedrag dat je
geweest van dit
gekozen fragment. Geef
videofragment vanuit jouw ontwikkeling als
fragment zien?
competentie te
waarneemt op de
optreden?
aan waar je tevreden
leraar .
bereiken?
video?
over bent en wat er
Past datgene wat je in de video laat zien bij
anders/beter had
jouw ideeën over het leraarschap?
gekund.
Pedagogsich Competent
Interpersoonlijk competent vakinhoudelijk en didactisch competent
Organisatorisch competent
42 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 8 beoordelingsformulier eindstage Beoordelingsformulier Instituutsopleider voor studenten ITTU en ITTA Student:
Studentnummer:
Variant, groep student + semester: Naam instituutsopleider:
Studiejaar:
Naam SLB’er: Praktijkschool:
Te:
Praktijkopleider:
Groep:
Aantal gelopen dagen: Datum:
Beoordeling per onderdeel noteren: Onvoldoende O (5), Voldoende V (6), Ruim Voldoende (7), Goed (8) Daarna eindbeoordeling invullen
Opleidingsdoelen De wijze waarop de student heeft gewerkt aan de opleidingsdoelen en de mate waarin hij deze heeft bereikt. (Zie overzicht opleidingsdoelen in praktijkboek) Beoordeling: Toelichting:
Competenties en Kernen Gebruik bij het invullen altijd de indicatoren van de competentiematrix. Bij eerstejaarsstudenten gaat het om de indicatoren uit de kolom ‘Opleidingsbekwaam’, bij tweedejaarsstudenten om de indicatoren uit de kolom ‘Beroepstakenbekwaam’, bij derdejaarsstudenten de indicatoren uit de kolom ‘Werkplekbekwaam’ en bij vierdejaarsstudenten de indicatoren uit de kolom ‘startbekwaam’.
Competentie 1. Interpersoonlijk competent 1. 2.
Leidinggeven Communiceren met anderen Beoordeling competentie 1:
Toelichting:
43 2013-12-11 Versie voor IMT
Competentie 2. Pedagogisch competent 1. 2.
Pedagogisch handelen Pedagogisch volgen Beoordeling competentie 2:
Toelichting:
Competentie 3. Vakinhoudelijk en didactisch competent 1. 2. 3.
Adaptief werken met kinderen Creëren van een leeromgeving die tot leren uitlokt Kinderen leren leren Beoordeling competentie 3:
Toelichting:
Competentie 4. Organisatorisch competent 1. 2.
Zorgdragen voor alle aspecten van klassenmanagement in een groep Zorgdragen voor organisatorische aspecten op schoolniveau Beoordeling competentie 4:
Toelichting:
Competentie 5. Competent in samenwerken met collega’s 1. 2.
Open communiceren met collega’s in school Leveren van een constructieve bijdrage aan de schoolontwikkeling
44 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Beoordeling competentie 5: Toelichting:
Competentie 6. Competent in samenwerking met de omgeving 1. 2.
Professionele contacten onderhouden met opvoeders Professionele contacten onderhouden met zorginstellingen en andere partners Beoordeling competentie 6:
Toelichting:
Competentie 7. Competent in reflecteren op en registreren plus navigeren van het eigen handelen 1. 2. 3. 4.
Reflectie Registratie (alleen door student en instituutsopleider in te vullen) Navigatie (alleen door student en instituutsopleider in te vullen) Onderzoek (eventueel)
Beoordeling competentie 7: Toelichting:
Eindbeoordeling
Handtekening instituutsopleider:
45 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014
Bijlage 9 Authenticiteitsverklaring In te vullen door de student Verklaring Hierbij verklaar ik dat het materiaal dat ik in dit portfolio aanbied authentiek is. Dat wil zeggen dat alle bewijsstukken in dit portfolio door mijzelf zijn gemaakt of betrekking hebben op activiteiten die door mijzelf zijn verricht.
Naam student
Studentnummer
Datum
Handtekening student
Wanneer geconstateerd wordt dat onderdelen van het portfolio niet authentiek zijn (en dus niet door de kandidaat zelf zijn gemaakt of betrekking hebben op activiteiten die niet door de kandidaat zijn verricht) is er sprake van fraude.
46 Handleiding Eindassessment ITT 2013/2014