VNO-NCW VNO-NCW is de grootste centrale ondernemingsorganisatie van Nederland. Zij behartigt de gemeenschappelijke belangen van 175 brancheverenigingen met hun ruim 115.000 aangesloten ondernemingen. De vijf bij VNO-NCW aangesloten regionale werkgeversverenigingen en Jong Management vertegenwoordigen 8.500 persoonlijke leden. VNO-NCW representeert 90 procent van de werkgelegenheid in de marktsector. Postbus 93002, 2509 AA Den Haag Telefoon 070 349 03 49 Fax 070 349 03 00 E-mail
[email protected] Internet http://www.vno-ncw.nl
© VNO-NCW januari 2007 Hoewel bij de samenstelling van deze brochure grote zorgvuldigheid is betracht, kan VNONCW geen aansprakelijkheid aanvaarden voor schade, van welke aard ook, die het directe of indirecte gevolg is van handelingen en/of beslissingen die (mede) gebaseerd zijn op de informatie in deze brochure.
Rondje Europa
VNO-NCW
INHOUD Voorwoord
7
1.
Inleiding: De toekomst van Europa 1.1 Economische vooruitzichten 2007 1.2 Vijftig jaar Europa (1957-2007) en de ontwerp-Grondwet 1.3 Terugblik op Finse voorzitterschap, 2e helft 2006 1.4 Prioriteiten Duitse voorzitterschap, 1e helft 2007 1.5 De activiteiten van VNO-NCW en BUSINESSEUROPE in Brussel 1.6 Prioriteiten VNO-NCW 2007 (en daarna)
9 9 11 12 13 14 15
2.
Institutionele aspecten van de EU 2.1 Uitbreiding van de EU 2.1.1 Toetredingsbeleid 2.1.2 Turkije 2.1.3 Westelijke Balkan 2.2 Eurozone 2.3 Schengenzone 2.4 De EU-begroting
19 19 19 21 23 24 24 25
3.
Versterking Europese concurrentiekracht 3.1 Macro- en sociaal-economisch beleid in de EU 3.2 Stabiliteits- en Groeipact 3.3 Lissabon-proces 3.4 Werkgelegenheidsbeleid 3.5 Better regulation: deregulering en effectbeoordelingen 3.6 Industriebeleid 3.7 MKB-beleid 3.8 Toerisme en Recreatie 3.9 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
27 27 27 29 30 31 33 35 35 36
4.
Versterking interne markt 4.1 De toekomst van de interne markt 4.2 Dienstenrichtlijn 4.3 Diensten van algemeen (economisch) belang 4.4 Overheidsaanbestedingen 4.5 Gezondheidszorg Patiëntenmobiliteit 4.6 Technische harmonisatie, normalisatie en certificatie 4.7 Douaneaangelegenheden
39 39 40 41 42 43 43 44 45
5.
Handelspolitiek 5.1 De WTO-Doharonde 5.2 Nieuwe handels- en concurrentiestrategie van de EU 5.3 Regionale handelsakkoorden
49 49 51 53
3
Rondje Europa
5.4 5.5
VNO-NCW
Handelspolitiek instrumentarium Handelsfacilitatie
53 54
6.
Mededinging 6.1 Nieuwe EU-verordening over artikelen 81 en 82 EG 6.2 Concentratiecontrole 6.3 EU-Discussiedocument Review of article 82 6.4 EU-Steunbeleid 6.5 EU-Verordening over de-minimissteun 6.6 Groepsvrijstelling Verordening technologie-overdrachtovereenkomsten 6.7 EU-Groenboek private enforcement
56 56 57 57 58 59 59 60
7.
Belastingen en accijnzen 7.1 Directe belastingen 7.1.1 Overeenstemming over belastingpakket 7.1.2 Richtlijn op spaartegoeden 7.1.3 Richtlijn interest en royalty's 7.1.4 Gedragscode 7.1.5 Staatssteun 7.1.6 Mededeling inzake de vennootschapsbelasting 7.1.7 Mededeling inzake bedrijfspensioenregelingen 7.2 BTW 7.2.1 BTW en de plaats van dienst 7.2.2 Het één-loketsysteem 7.2.3 De teruggaafprocedure voor buitenlandse BTW 7.2.4 BTW-fraudebestrijding 7.3 Accijnzen
61 61 61 61 61 61 62 62 65 65 66 67 67 67 68
8.
Vennootschapsrecht 8.1 EU-Actieplan ondernemingsrecht en de richtlijn aandeelhoudersrechten 8.2 Actieplan financiële diensten 8.3 Jaarrekeningvoorschriften
71 71 72 73
9.
Energie 9.1 Liberalisering energiemarkten 9.2 Energiebelasting 9.3 Energiebelasting
76 76 77 78
10. Milieu 10.1 Duurzaam ondernemen 10.2 Verordening REACH 10.3 Emissieplafonds 10.4 Klimaatverandering en CO2-emissiehandel 10.5 Bodem 10.6 Water 10.7 Lucht 10.8 Europees productenbeleid (IPP) 10.9 Strategieën inzake afval en natuurlijke hulpbronnen
79 79 80 80 81 82 83 84 85 86
4
Rondje Europa
10.10 10.11
VNO-NCW
IPPC Biodiversiteit
87 88
11. Onderzoek, ontwikkeling en onderwijs 11.1 Het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling 11.2 European Institute of Technology 11.3 Biotechnologie 11.4 Nanotechnologie 11.5 Octrooien 11.6 Onderwijs
89 89 90 91 92 93 93
12. Verkeer en Vervoer 12.1 Algemeen EU transportbeleid 12.2 Infrastructuur; Trans-Europese Netwerken 12.3 Prijsbeleid, infrastructuurheffing 12.4 Transport en milieu 12.5 Luchtvaart 12.6 Zeescheepvaart; havens 12.7 Derde Spoorwegpakket
95 95 96 96 97 97 98 98
13. Informatiebeleid 13.1 Actieplan i 2010 eEurope 13.2 Telecommunicatie 13.3 Post 13.4 Privacy
99 99 100 100 101
14. Arbeidsmarkt en arbeidsrecht 14.1 Belangrijkste ontwikkelingen 14.2 Werkprogramma van Europese sociale partners 14.3 Vrij verkeer van werknemers binnen de EU 14.4 Immigratie van buiten de EU 14.5 Herstructurering van bedrijven 14.6 Uitzendarbeid 14.7 Europese Ondernemingsraden 14.8 Arbeidstijdenrichtlijn 14.9 Transnationale collectieve onderhandelingen 14.10 Coördinatie sociale zekerheid 14.11 Gelijke behandeling
102 102 104 105 105 106 107 108 109 109 110 111
15. Pensioenen 15.1 Grensoverschrijdende mobiliteit en pensioenen 15.2 De pensioenfondsenrichtlijn 15.3 Open methode van coördinatie inzake pensioenen 15.4 De vergrijzing van de bevolking 15.5 International Accounting Standards (IAS) 15.6 Overige ontwikkelingen op pensioengebied
114 114 116 116 117 118 119
16.
121
Arbeidsomstandigheden
5
Rondje Europa
VNO-NCW
17. Consumentenbeleid 17.1 EU-strategie Consumentenbeleid 2007-2013 17.2 Small claims procedure 17.3 Herziening EU consumer acquis 17.4 Herziening EU richtlijn TV zonder grenzen 17.5 Zelfregulering op reclameterrein
123 123 123 123 124 124
18.
125
Criminaliteitsbeheersing
Bijlagen a.) Europa in cijfers b.) Verklaring BUSINESSEUROPE 23 januari 2007 inzake de toekomst van Europa c.) Overzicht van hoofdcommissies van BUSINESSEUROPE en de vertegenwoordiging van VNO-NCW daarin. d.) Klachtenbehandeling voor ondernemers e.) Toetredingsdata EU-lidstaten f.) Zetelverdeling Europees Parlement
6
Rondje Europa
VNO-NCW
Voorwoord Traditioneel brengt VNO-NCW bij de aanvang van ieder nieuw halfjaarlijks EUvoorzitterschap een Rondje Europa uit. Daarin wordt op een groot aantal voor het bedrijfleven relevante thema's ingegaan. Tevens wordt daarbij de mening van VNO-NCW c.q. van het Europese bedrijfsleven vermeld. In deze reeks treft u hierbij het Rondje aan ter gelegenheid van het Duitse voorzitterschap gedurende de eerste helft van 2007. In het inleidende hoofdstuk wordt in meer algemene zin ingegaan op de vooruitzichten voor Europa respectievelijk de prioriteiten van VNONCW voor het komende jaar. Het Rondje wordt uitgebracht onder verantwoordelijkheid van het Brusselse kantoor van VNO-NCW, dat nauwe relaties onderhoudt met de Europese werkgeverskoepel UNICE (vanaf eind januari 2007 BUSINESSEUROPE geheten) en de officiële EU-instellingen. Gebleken is dat het Rondje zich in een grote belangstelling mag verheugen van vele beleidsmakers in Brussel en Den Haag, in én buiten werkgeverskring. Graag wens ik hen opnieuw een nuttig gebruik van dit document toe. Jan-Willem van den Braak Permanent Gedelegeerde VNO-NCW Brussel, januari 2007
7
Rondje Europa
VNO-NCW
8
Rondje Europa
1.
VNO-NCW
Inleiding: De toekomst van Europa
1.1 Economische vooruitzichten 2007 Wereldeconomie De stevige groei die de wereldeconomie op dit moment kent, zal in 2007 enigszins afzwakken. Naar verwachting valt de groei van de wereldeconomie terug van iets boven 5 procent in 2006 naar een niveau beneden 5 procent de komende jaren. Hieraan ligt met name een groeivertraging van de groei wereldeconomie 2006-2008 (%) Amerikaanse economie ten grondslag. 2006 2007 2008 Het afkoelen van de huizenmarkt in de IMF VS, toenemende spanning op de sept 2006 5,1 4,9 n.b. Economic Amerikaanse arbeidsmarkt, oplopende Forecasts inflatoire druk en de dreiging van Europese Commissie verdere renteverhogingen zetten de nov 2006 5,1 4,6 4,7 Economic Amerikaanse economie volgend jaar Forecasts CPB op een lager groeipad. De groei in 5¼ 4,5 n.b. sept 2006 CEP Europa kan, door verbeterde arbeidsmarktomstandigheden en aantrekkende consumptie, volgend jaar juist verder verbeteren. Japan laat in 2007 met een voortgaande groei van de bedrijfsinvesteringen en consumptie van huishoudens, opnieuw een stabiele groei zien. De overige Aziatische economieën handhaven hun hoge groeipad: de verwachting is dat China in 2007 en 2008 nog altijd een groei van boven de 10 procent kan noteren. De olieprijs bereikte afgelopen zomer met ruim 78 dollar per vat Brent-olie een hoogtepunt. Inmiddels is de olieprijs teruggevallen naar het niveau van begin 2006 (tussen de 60 en 65 dollar). Verdere verlagingen naar niveaus van enkele jaren geleden liggen volgens de OESO niet in het verschiet. Ook de andere grondstofprijzen blijven het komend jaar naar verwachting relatief hoog. ICC/Ifo World Economic Climate
140 120 1995=100
Ook het internationale bedrijfsleven verwacht dat de mondiale economische groei in 2007 enigszins afzwakt. Dat blijkt uit het World Economic Survey van ICC The World Business Organisation en het economisch bureau Ifo1. Het afgelopen halfjaar zijn ondernemers minder optimistisch geworden over
100 80 60 40 II III IV I 00
II III IV I 01
II III IV I 02
situation
II III IV I 03
II III IV I 04
expectations
II III IV I 05
II III IV 06
climate
Bron: ICC/Ifo World Economic Survey (November 2006)
1
Het World Economic Survey van ICC The World Business Organisation en het economisch bureau Ifo is op te vragen bij het aan VNO-NCW gelieerde ICC Nederland (www.icc.nl).
9
Rondje Europa
VNO-NCW
het wereldwijde economische klimaat in de komende zes maanden. Over de huidige economische omstandigheden is het internationale bedrijfsleven daarentegen onverminderd positief. Al vijf kwartalen op rij oordelen ondernemers steeds gunstiger over de economie op dit moment. Het stevige vertrouwen in de huidige economische omstandigheden in combinatie met de wat gereserveerdere verwachtingen voor het komend halfjaar, duiden op een bescheiden afkoeling van het wereldwijde economische klimaat. Vooral Amerikaanse ondernemers voorzien een licht negatievere trend voor de komende zes maanden. Het bedrijfsleven in West-Europa en Azië is optimistischer gestemd. Europa De Europese economie heeft zich het afgelopen jaar voorspoedig ontwikkeld. De uitvoer wist aan te haken bij de zich sterk ontwikkelende wereldeconomie. De werkgelegenheidsgroei is Economische groei VS, OESO, eurozone in de eerste helft van 2006 stevig versneld. De 4 gunstige ontwikkelingen 3 op de arbeidsmarkt %2 hebben de Europese 1 consumentenbestedingen 0 verder doen groeien. De 2006 2007 2008 hogere bezettingsgraad, VS OESO eurozone verbeterde bedrijfsbalansen, Bron: OESO Economic Outlook (november 2006) positieve winstmarges en gunstige financieringsvoorwaarden, hebben de investeringen van het Europese bedrijfsleven in de eerste helft van 2006 stevig doen groeien. De Europese werkgeversorganisatie BUSINESSEUROPE ziet vooral de uitbreidingsinvesteringen en de investeringen in innovatie in 2006 flink toenemen. In zijn najaarsprognose gaat de Europese Commissie uit van een groei van 2,8 procent voor Europa (de EU-25) in 2006. Dat is ruim één procentpunt hoger dan de groei in 2005. Volgend jaar loopt de economische activiteit naar verwachting iets terug naar 2,4 procent. De Europese Commissie verwacht dat de economische groei in 2008 rond dat niveau stabiliseert. De prognose van de Europese Commissie correspondeert met de groeiverwachtingen van Europese werkgevers, zoals afgegeven in de BUSINESSEUROPE Najaarsraming van november 2006. Het Europese bedrijfsleven gaat ervan uit dat de economie in Europa in 2006 met 2,9 procent kan groeien. Volgend jaar valt de groei volgens de BUSINESSEUROPE-raming terug naar 2,3 procent. Internationaal spelen het afzwakken van de Amerikaanse economie en het verlies van marktaandeel op Europese exportmarkten daarbij een rol. Binnen Europa worden de consumentenbestedingen naar verwachting enigszins gedempt door de 3 procent BTW-verhoging in Duitsland en door aanhoudende onzekerheid over zorg- en pensioensystemen in een aantal lidstaten. Meer structureel ziet BUSINESSEUROPE nog onvoldoende bewijs van een duidelijke verbetering in de productiviteitsgroei. Ten opzichte van voorgaande jaren weet de Europese economie thans beter aan te haken bij de ontwikkelingen in andere OESO-economieën. Waar de Amerikaanse en Japanse
10
Rondje Europa
VNO-NCW
economieën in 2004 en 2005 een aanzienlijk hoger groeipad vertoonden dan de Europese economie, zijn de verschillen tussen Europa en de VS en Japan in de ramingen voor 2007 en 2008 verkleind. De OESO spreekt van een smooth rebalancing in groeigebieden binnen het OESO-gebied: lagere groei in de VS, stabiele groei in Japan, aantrekkende groei in Europa en stevige groei in de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China).
Groei EU-landen 2007 6 5 4
%3 2 1 0 IER
POL
LUX
GR
S
ZWE
FIN
NL
OOS
VK
HON
DK
BE
FR
POR
IT
DLD
Bron: Najaarsprognose Europese Commissie (november 2005)
Volgens de Europese Commissie bedraagt de gemiddelde economische groei in de EU-25 volgend jaar 2,4 procent. Nederland zit daar met een verwachte groei van 2,9 procent een half procentpunt boven. Dat is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de periode 2002-2005, waarin Nederland in de Europese achterhoede speelde met een groei die jaarlijks (ver) beneden het Europese gemiddelde lag.
1.2 Vijftig jaar Europa (1957-2007) en de ontwerpGrondwet In 1957 ontstond met het Verdrag van Rome de Europese Economische Gemeenschap van zes landen (Frankrijk, West-Duitsland, Italië, Benelux-landen), waarmee een langzaam maar onstuitbaar proces van start ging van het creëren van een interne markt met een vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Met het Verdrag van Maastricht in 1992, toen er inmiddels al 12 lidstaten waren, ontstond een Europese Unie, waarbinnen voortaan ook op andere terreinen dan het economische samengewerkt zou gaan worden. In 2002 werd in de meeste EU-landen van toen de euro ingevoerd en inmiddels bestaat de EU uit 27 landen met 450 miljoen consumenten. Studies wijzen uit dat de uitbreiding aan de groei bij zowel oude als nieuwe lidstaten heeft bijgedragen. Alles bijeen mag gesproken worden van een historisch project. De voordelen daarvan in termen van welvaart, stabiliteit en werkgelegenheid waren en zijn enorm. Op een speciale bijeenkomst in Berlijn op 25 maart 2007 zullen regeringsleiders ter ere van het 50-jarig jubileum van het Verdrag van Rome een verklaring afgeven, waarin het commitment ten aanzien van Europese waarden en normen is verwoord en de vastbeslotenheid om deze te realiseren zal worden bevestigd. Ook BUSINESSEUROPE zal
11
Rondje Europa
VNO-NCW
bij die gelegenheid een Verklaring presenteren, waarin de grote betekenis van de EU onderstreept zal worden.2 Op dat moment zal overigens de slepende Grondwetskwestie helaas nog niet opgelost zijn. Na het Franse en Nederlandse ‘neen' tegen de voorgelegde ontwerp-Grondwet in 2005 hebben regeringsleiders destijds besloten een reflectieperiode van een jaar te houden. Opnieuw referenda te houden in Nederland en Frankrijk werd uitgesloten. Ook het Nederlandse kabinet heeft in een recente kabinetsanalyse over de Europese bezinningsperiode aangegeven dat geconcentreerd moet worden op het boeken van concrete resultaten voor de burger, zoals groei en werkgelegenheid, veiligheid, milieu en duurzaamheid, energie. Het kabinet zal de ontwerp-Grondwet niet opnieuw ter goedkeuring aan de bevolking voorleggen. Anderzijds hebben inmiddels zestien landen al wel geratificeerd. Deze landen een eventueel gewijzigd verdrag voorleggen is ook als niet realistisch beoordeeld. De Europese Raad heeft medio 2006 besloten om de reflectieperiode opnieuw met een jaar - tot juni 2007 - te verlengen, tot na de Franse en Nederlandse verkiezingen. Het komende Duitse voorzitterschap zal een rapport omtrent de ontwikkelingen rond de grondwet uitbrengen en zijn zienswijze geven op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. De regeringsleiders moeten dan besluiten hoe het hervormingsproces verder kan worden vorm gegeven. Het politieke streven is om vervolgens uiterlijk in 2009 tot een definitieve oplossing te komen, welke dan ook, omdat in dat jaar een nieuwe Europese Commissie en een nieuw Europees Parlement zullen aantreden. VNO-NCW en BUSINESSEUROPE hebben steeds op verbetering van de Europese besluitvormingsprocessen aangedrongen en zullen dat blijven doen. Een noodzakelijk gevolg van de uitbreiding van de Unie, die inmiddels 27 leden telt. De afwijzing van de ontwerp-Grondwet in de huidige vorm laat onverlet dat besluitvormingsprocessen efficiënter moeten worden ingericht. De ontwerp-Grondwet bood daarvoor goede aanknopingspunten in de sfeer van een goede verdeling tussen nationale en EUbevoegdheden, een zekere uitbreiding van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming alsmede een verbeterde definiëring van wat geacht wordt een meerderheid te zijn (wegingsformules). In plaats van een Grondwet zou echter, gegeven de huidige situatie, ook gestreefd kunnen worden naar een Verdragsaanpassing in deze zin.
1.3 Terugblik op Finse voorzitterschap, 2 e helft 2006 Het Finse voorzitterschap heeft veel aandacht besteed aan innovatie en technologische vernieuwing. Bepaald noodzakelijk, gezien de achterblijvende groei van ons continent vergeleken met belangrijke andere regio's in de wereld. Een aantal voor het bedrijfsleven belangrijke dossiers, zoals de dienstenrichtlijn en het chemische stoffenbeleid REACH werden afgerond, met een voor het bedrijfsleven gemengde uitkomst. Het had veel slechter gekund maar ook beter gemoeten. Compromisvoorstellen rondom de werktijdenrichtlijn strandden opnieuw. En daarnaast is het onderwerp energievoorziening, ook in relatie tot klimaatbeheersing, razendsnel aan het klimmen op de politieke agenda. Het gevaar ten 2
De tekst van deze Verklaring is als bijlage bij dit Rondje Europa opgenomen.
12
Rondje Europa
VNO-NCW
aanzien van het laatste onderwerp is dat de EU na 2012 overgaat tot eenzijdige doelstellingen, hetgeen de concurrentiepositie van het bedrijfsleven sterk zou ondermijnen. Uit de rapportages van de lidstaten aan Brussel blijkt dat steeds meer landen beseffen dat flexibilisering van de arbeidsmarkten, inclusief langer werken en productiviteitsverhoging, hoognodig is, ook in relatie tot de vergrijzing, maar ook dat zij deze aanpassingen slechts moeizaam en langzaam kunnen doorvoeren. Een aantal lidstaten voldoet nog steeds niet aan de 3 procentsnorm voor het begrotingstekort dat door het Stabiliteitspact wordt gesteld. Terecht hebben de lidstaten geconcludeerd dat het merendeel van de noodzakelijke aanpassingen op nationaal niveau moet plaatsvinden. De economische opleving dient te worden benut om aan de vereisten van het groei- en stabiliteitspact te voldoen. Helaas werkt ook de interne markt nog niet op alle fronten perfect en worden obstakels niet altijd in die mate en snelheid als het bedrijfsleven wenselijk vindt weggewerkt. Signalen van protectionisme zijn regelmatig in met name zuidelijke en oostelijke lidstaten zichtbaar. De Nederlandse positie is overigens bij dit alles duidelijk verbeterd. Mede dank zij het hervormingsbeleid van kabinet en sociale partners is Nederland in economisch opzicht weer naar de kop van het Europese peloton opgeschoven. Het besef dat de beleidsantwoorden op internationalisering en vergrijzing bepalend zijn voor Europa's positie in de toekomst dient verder door te dringen. Een aanpak waar door VNO-NCW en ook door de Europese werkgeverskoepel BUSINESSEUROPE met kracht op wordt aangedrongen.
1.4 Prioriteiten Duitse voorzitterschap, 1 e helft 2007 Het thema van het Duitse voorzitterschap is: ‘Europa gelingt gemeinsam'. Samen met Portugal en Slovenië (voorzitters van 1 juli 2007-1 juli 2008) is men ook met een programma voor de komende 18 maanden gekomen. De volgende onderwerpen zullen tijdens het Duitse voorzitterschap zeker aan de orde komen: Better regulation De Commissie is in oktober met belangrijke voorstellen gekomen terzake, waarop het Duitse voorzitterschap zal voortbouwen. Klimaatverandering en energie. Dit thema van wereldwijde betekenis is niet meer weg te denken van de EU-agenda in de toekomst. De Europese Commissie is op 10 januari 2007 gekomen met een pakket voorstellen terzake. Duitsland is ambitieus op dit onderwerp maar zal tegelijkertijd realistisch moeten en willen zijn. Ontwerp-Grondwet (zie paragraaf hierboven) Sociale zaken Gezien de in Finland mislukte onderhandelingen over de richtlijn-arbeidstijden is Duitsland huiverig om dit onderwerp weer te agenderen. Overdraagbaarheid pensioenen, groenboek arbeidsrecht en flexicurity zullen wel verder besproken worden. In de Voorjaarstop van de Europese Raad op 8 maart 2007 zal het onderwerp energie en klimaatverandering zeker aan de orde komen, evenals de Groei- en
13
Rondje Europa
VNO-NCW
werkgelegenheidsstrategie, inclusief de beoordeling van de Nationale Hervormingsprogramma's.
1.5 De activiteiten van VNO-NCW en BUSINESSEUROPE in Brussel VNO-NCW Met de ontbinding van het communisme en de daarop volgende globalisering vanaf het begin van de jaren negentig kreeg de Europese interne markt een forse impuls. Het Verdrag van Maastricht vormde hiervan de bekroning. De EG werd omgezet in de EU met een veel breder takenpakket en er waren al afspraken gemaakt over de invoering van een monetaire unie tegen het einde van de eeuw. 'Brussel' werd vanaf dat moment steeds belangrijker. Dat bracht het VNO er in 1993 toe om een eigen kantoor in Brussel te openen onder verantwoordelijkheid van een zogeheten 'permanent gedelegeerde'. In 1996 werd dit het kantoor van VNO-NCW.3 Thans zijn daar in totaal zes personen werkzaam. Het Berlaymontgebouw, waarin een groot deel van de Europese Commissie is gevestigd, en het Europees Parlement bevinden zich op loopafstand van het VNO-NCW-kantoor. Het Brusselse VNO-NCW-kantoor vormt als het ware de verbindingsschakel tussen de Brusselse politiek en het Haagse hoofdkwartier in de Malietoren. Vier hoofdtaken worden behartigd: Het volgen en analyseren van de ontwikkelingen in de Brusselse politiek en het verschaffen van relevante informatie daarover aan de directie en staf van respectievelijk de leden van VNO-NCW. Het openen van deuren voor de leden van VNO-NCW in de Brusselse lobby. Het voeren van lobbyactiviteiten, samen of in samenspraak met specialisten van VNONCW of leden van VNO-NCW, ten aanzien van onderwerpen met een specifiek belang voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het ondersteunen van en deelnemen aan de lobby van de Europese werkgeversorganisatie ten aanzien van onderwerpen met een belang voor het gehele Europese bedrijfsleven (zie hieronder). BUSINESSEUROPE Gelet op de grote gemeenschappelijke belangen van het Europese bedrijfsleven, werd al in 1958 een Europese werkgeversfederatie opgericht door 8 nationale werkgeversoranisaties, waaronder twee rechtsvoorgangers van VNO en NCW. De naam daarvan was UNICE (Union des Industries de la Communauté Europeénne). Per eind januari 2007 is deze naam omgezet in Confederation of European Business, met als merknaam BUSINESSEUROPE. Met deze naamswijziging is beoogd om de kernmissie van de organisatie, het bevorderen van de bedrijvigheid in Europa, sterker tot uiting te brengen. BUSINESSEUROPE heeft per 1 januari 2007 39 leden. Naast de leden uit de EU-landen, zijn er ook werkgeversverenigingen aangesloten uit Noorwegen, IJsland, Zwitserland, San Marino, Kroatië en Turkije. 3
VNO-NCW, Rue Archimède 5 (box 4), B-1000 Bruxelles; tel. 0032-2-510 08 80. Zie ook www.vnoncw.nl.
14
Rondje Europa
VNO-NCW
BUSINESSEUROPE heeft een eigen kantoor in Brussel, waarin enkele tientallen stafleden werkzaam zijn.4 De beleidsvoorbereiding vindt plaats in zeven hoofdcommissies en zeventig werkgroepen, waaraan stafleden van de lidverenigingen deelnemen.5 Voortdurend vindt ook overleg plaats met de permanente vertegenwoordigers van de diverse lidverenigingen over de te volgen lobbykoers. De bestuurlijke eindverantwoordelijkheid berust bij de Raad van Presidenten (waarin ieder lid zijn eigen voorzitter afvaardigt), dat doorgaans twee keer per jaar bijeenkomt in het land dat op dat moment het voorzitterschap van de EU bekleedt. Uit dit bestuur worden een president (sinds 1 juli 2005 Ernest-Antoine Seillière) alsmede een aantal vice-presidenten (waaronder sinds 1 januari 2007 VNO-NCW-voorzitter Bernard Wientjes) gekozen. Daarnaast zijn er het Executive Comité (ExCo), bestaande uit de algemeen-directeuren van de lidorganisaties, alsmede het Executive Bureau (ExBu). BUSINESSEUROPE heeft in 2006 haar zes prioriteiten voor de periode tot en met 2009 geformuleerd. Deze zijn de volgende: Ondernemerschap stimuleren Innovatie bevorderen Interne markt voor de 27 lidstaten creëren Functioneren van de arbeidsmarkt verbeteren Milieubeleid efficiënter en effectiever maken Internationale handel en investeringen versterken. Deze zes prioriteiten zijn ook verwoord in de Verklaring van BUSINESSEUROPE ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de EU (zie bijlage).
1.6 Prioriteiten VNO-NCW 2007 (en daarna) Algemene positiebepaling: een selectiever en beter Europa De voordelen van Europese integratie De EU heeft grote projecten tot stand gebracht zoals de interne markt (goederen, diensten, kapitaal en personen), de euro en de EU-uitbreiding. De voordelen van Europese samenwerking in termen van vrede, stabiliteit, welvaart en werkgelegenheid, zijn groot en moeten worden gekoesterd. Het bedrijfsleven heeft alleen maar te winnen bij verdere integratie van de Europese economie en zal dus pal moeten blijven staan voor een open houding naar Europa en van Europa. Nog meer dan de huidige bestuurlijke impasse zijn protectionistische en nationalistische sentimenten vanuit de lidstaten van de EU de grootste bedreigingen voor een blijvend welvarend Europa. De EU moet een vuist kunnen maken op het wereldtoneel, zowel op politiek als op economisch terrein. Door de toenemende mondiale concurrentie (China, India, Brazilië) is 4
BUSINESSEUROPE, Avenue de Cortenbergh 168, B-1000 Bruxelles; tel. 0032-2-237 65 11; zie ook www.BUSINESS EUROPE.org.
5
Zie bijlage over de hoofdcommissies van UNICE.
15
Rondje Europa
VNO-NCW
er alle reden voor de Europese Unie om de interne economische dynamiek substantieel te vergroten. De Europese interne markten moeten beter gaan functioneren en de verzorgingsstaten hervormd om de hoge lasten daarvan fors te verminderen, mede in het licht van de vergrijzing. De sociale dimensie wordt primair gecreëerd door een gezonde, innovatieve en dynamische economie waarin ondernemingen en werknemers de slag aan kunnen in de wereld. Dit vereist goed opgeleide mensen en een dynamische, flexibele arbeidsmarkt die aanpassingen aan veranderingen faciliteert en de creatie van nieuwe werkgelegenheid ondersteunt. Het imago van Europa Bij vele burgers heeft de EU de laatste jaren een negatief imago gekregen, ondanks de evidente voordelen van de EU. Dit heeft te maken met het algemene gevoel van onveiligheid bij burgers, versterkt door de internationalisering, en de grote mate van Brusselse regelzucht. Ook bij ondernemers wordt het negatieve imago gevoed door de steeds verder toegenomen Europese regelgeving en het onvermogen om de echte grensoverschrijdende vraagstukken effectief aan te pakken, bijvoorbeeld ten aanzien van veiligheid, migratievraagstukken, bescherming van de EU-buitengrenzen of de richtlijn CO2-emissiehandel. Het is dus van groot belang dat deze problemen worden onderkend en aangepakt. Overigens blijkt de basis voor Europese samenwerking gelukkig nog steeds aanwezig, ondanks de verloren referenda en de klachten over Europa. Volgens recent onderzoek van het CPB (gevoegd als bijlage bij De Staat van de Unie, gepresenteerd bij de Prinsjesdagstukken) staat 75 procent van de Nederlandse bevolking positief ten opzicht van Europa. Een programma voor een selectiever en beter Europees overheidsoptreden Evenals in de lidstaten zelf zal de overheid op het Europese niveau zich op haar taken moeten herbezinnen. De wake up call van de referenda in Frankrijk en Nederland zou moeten leiden tot een stevige bezinning op de grenzen en kwaliteit van de Europese samenwerking in meerdere opzichten, met het oog op het leveren van herkenbare prestaties voor de Europese samenlevingen. Aan het herwinnen van vertrouwen gaat beter presteren vooraf. Er zou een EU-breed programma tot stand moeten komen dat leidt tot een selectiever en beter Europees overheidsoptreden. Dit is geen pleidooi voor minder Europa, maar voor een krachtiger EU door middel van een selectiever en beter overheidsoptreden: selectiever door de bevoegdheden van de EU scherper af te bakenen tot het oplossen van Europees brede grensoverschrijdende vraagstukken, voorzover (de politieke beoordeling van) kosten-batenanalyses aangeven dat overheidsoptreden maatschappelijke meerwaarde oplevert ten opzichte van niet optreden (en het overlaten aan zelfregulering, oplossingen in het private domein). beter door de uitwerking van Europese maatregelen systematisch te beoordelen op de gevolgen voor economie en samenleving, waaronder de concurrentieverhoudingen binnen de Unie (level playing field) en daarbuiten, voordat deze voor besluitvorming in aanmerking komen. Door zo'n selectiever en beter Europees overheidsoptreden kunnen de voordelen van Europa (macro-economisch en monetair beleid, voltooiing van de interne markt, hervormingen ten behoeve van groei en werkgelegenheid, tegengaan van protectionisme,
16
Rondje Europa
VNO-NCW
positionering in wereldhandelsvraagstukken) ook beter worden uitgelegd. Bij de Europese besluitvorming dient better regulation prioritair te zijn. Op dit thema zijn mede door Nederlandse inspanningen onder het Finse voorzitterschap goede vorderingen gemaakt. Er liggen nu voorstellen voor om te komen tot een verlichting van administratieve lasten met 25 procent (net zoals in Nederland al een aantal jaren geleden geformuleerd) en voor het intrekken en vereenvoudigen van ontwerp-richtlijnen. De Europese Commissie past in toenemende mate business impact assessments toe bij nieuwe voorstellen. En overigens ligt de sleutel voor succes op EU-niveau uiteindelijk bij de lidstaten zelf. Zij bepalen welk gebruik men wil maken van Europese samenwerking om grensoverschrijdende problemen op te lossen en economisch, sociaal en duurzaam meer te bereiken dan men op eigen houtje kan. Prioriteiten 2007 (en daarna) Better regulation Europese regels moeten zoveel mogelijk rechtstreeks doorwerken naar Europese burgers en ondernemingen zodat ook hier sprake is van één bevoegd gezag en van gelijke behandeling oftewel een level playing field. Nationale interpretaties en koppen moeten zoveel mogelijk verdwijnen. Better Regulation-programma voorzien met taakstellingen voor reductie van administratieve lasten, inclusief nalevingskosten en toezichtslasten. De kwaliteit van de Europese besluitvorming moet verbeterd worden door regels van tevoren op hun impact op onder meer het concurrentievermogen te toetsen. Dit op het niveau van de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Er moet sterker toezicht uitgeoefend worden op lidstaten die door nationaal beleid het gelijke speelveld binnen de Interne markt aantasten. Versterking van de interne markt De vrijmaking van Europese markten moet voortvarend worden voortgezet met uitbanning van protectionistische tendensen. Tegelijkertijd moet naïviteit en eenzijdig liberaliseren vermeden worden. In de Nederlandse aanpak moet het reciprociteitbeginsel een vaste waarde worden. Er moeten nieuwe belangrijke stappen worden gezet voor de voltooiing van de interne markt, zoals het opzetten van efficiënte Europese netwerkindustrieën en het toepassen van het principe van wederzijdse erkenning voor de relevante markten. Daarnaast moet een ambitieus en breed programma opgezet worden voor de tenuitvoerlegging en handhaving van wat Europees is afgesproken om fragmentatie van de Interne Markt te voorkomen. Gewerkt moet ook worden aan nieuwe initiatieven voor: Europees energiebeleid en de Europese energiemarkt (duurzaamheid, liberalisering en leveringszekerheid), mede in relatie tot klimaatbeheersing (De Commissie is inmiddels op 10 januari 2007 met een pakket aan voorstellen terzake gekomen); de realisatie van een vrije Europese postmarkt. De finale besluitvorming op wezenlijke dossiers moet in de Europese Concurrentieraad liggen, waardoor maatregelen worden getoetst aan versterking van de concurrentiekracht van Europa.
17
Rondje Europa
VNO-NCW
Ontwikkeling van een nieuwe beleidsvisie op Europees milieubeleid Ook hier geldt 'selectiever en effectiever', oftewel meer innovatiestandaarden en bronmaatregelen in plaats van exacte landenplafonds. Ten aanzien van de noodzakelijke reductie van de CO2-uitstoot dient gestreefd te worden naar wereldwijde doelstellingen voor de periode vanaf 2012 (post-Kyoto). Mochten deze onhaalbaar blijken, dient een nieuwe afweging binnen de EU gemaakt te worden of en zo ja welke unilaterale doelstellingen verantwoord zijn in relatie tot de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. In 2007 zijn concreet aan de orde: herziening van de NEC's (National Emission Ceilings) met als doel haalbare plafonds per lidstaat met voldoende flexibiliteit om te kunnen anticiperen op gewijzigde ontwikkelingen; herziening Richtlijn Luchtkwaliteit: realistische normen en met mogelijkheid voor extra tijd om aan de doelen te voldoen; Bodemrichtlijn: de voorgestelde EU-richtlijn is onwenselijk en onnodig omdat hier geen sprake is van een grensoverschrijdend probleem en het geen recht doet aan de specifieke lokale omstandigheden; de herziening van IPPC moet leiden tot meer algemene regels in plaats van vergunningen, meer stroomlijning met andere Europese regels voor installaties en meer mogelijkheden voor (nationale) emissiehandelssystemen. Kaderrrichtlijn afvalstoffen: het is positief dat het Duits voorzitterschap streeft naar afronding van de herziening hiervan. In het bijzonder de reikwijdte van het begrip afval moet beperkt worden en de status van bijproducten moet ondubbelzinnig worden vastgesteld. Handhaven subsidiariteit op sociaal terrein De Europese Commissie zal met een mededeling komen inzake richtsnoeren voor flexibiliteit en zekerheid. De druk vanuit Brussel op lidstaten moet opgevoerd worden om tot werkelijke modernisering te komen. Nieuwe Europese regelgeving moet worden voorkomen. Ook de verbetering van de combinatie van arbeid en zorg, waaronder verloffaciliteiten en kinderopvang, is een onderwerp voor de lidstaten en de sociale partners. Een Europees instrument voor een optional framework for transnational collective bargaining is overbodig en onwenselijk. VNO-NCW-betrokkenheid: Strategische vraagstukken inzake de toekomst van Europa worden besproken in de VNONCW-Commissie Europese Markt respectievelijk het VNO-NCW-bestuur. Inlichtingen: mr J.W. van den Braak +32 2 510 08 80 (België) of +31 70 349 03 40 (Nederland) e-mail:
[email protected]
18
Rondje Europa
2.
VNO-NCW
Institutionele aspecten van de EU
2.1 Uitbreiding van de EU 2.1.1
Toetredingsbeleid
Na de laatste grote uitbreiding van de EU in mei 2004 heeft de Europese Raad bij elke Europese Top opnieuw bevestigd het toetredingsproces met de kandidaat-lidstaten Kroatië, Macedonië en Turkije te willen voortzetten. Daarbij wordt ook benadrukt dat de absorptiecapaciteit van de Unie om nieuwe lidstaten op te nemen van belang is. Op de Europese Top van december 2006 is wat betreft de overige landen in de Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië-Hercegovina, Montenegro, Servië) expliciet vastgesteld dat "hun toekomst in de Europese Unie ligt". Bij de toetredingen die na 2007 gaan plaatsvinden, zal rekening worden gehouden met de lessen van de uitbreiding van 1 mei 2004. Dit betekent dat de uitbreiding niet een zodanig momentum mag krijgen waardoor de EU de controle erover dreigt te verliezen. VNO-NCW heeft hiervoor reeds vroeg gewaarschuwd tijdens de vorige toetredingsronde. Om voor het lidmaatschap van de Europese Unie in aanmerking te komen, moeten de huidige kandidaat-lidstaten en 'aspirant-kandidaat-lidstaten' op de eerste plaats voldoen aan de voorwaarden die de Europese Raad in juni 1993 in Kopenhagen heeft vastgesteld. Deze zogenaamde Kopenhagen-criteria vallen uiteen in drie hoofdgroepen: politieke criteria: het betrokken land moet beschikken over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen; economische criteria: de toekomstige lidstaat kent een functionerende vrije markteconomie en kan het hoofd bieden aan de concurrentiekracht van de Unie; het 'acquis communautaire': het overnemen van de bestaande wet- en regelgeving en de implementatie daarvan. Aanvullend op deze Kopenhagen-criteria is voor de toekomstige EU-lidstaten in 2004 een onderhandelingsraamwerk opgesteld, dat in een aantal opzichten strenger is. Deze voorwaarden zijn niet in de laatste plaats met het oog op Turkije opgesteld. Het betreft met name de volgende punten: De onderhandelingen zullen worden opgesplitst in een aantal hoofdstukken. De Raad zal bij unanimiteit een aantal ijkpunten voor het afsluiten van de onderhandelingen over een hoofdstuk, respectievelijk over het openen daarvan, vaststellen; deze ijkpunten kunnen betrekking hebben op de invoering van wetgeving en op de implementatie van het acquis. Lange overgangsperiodes, uitzonderingsregels, specifieke maatregelen of een permanente mogelijkheid om vrijwaringsmaatregelen te nemen, zijn mogelijk, bijvoorbeeld op de terreinen van het vrij verkeer van personen, structuurfondsen of landbouwbeleid. Voor kandidaat-lidstaten waarmee de onderhandelingen nog geopend moeten worden en waarvan de toetreding substantiële financiële gevolgen voor de EU kan hebben
19
Rondje Europa
VNO-NCW
(lees: Turkije), kunnen de onderhandelingen pas worden afgesloten nadat het financiële raamwerk voor de periode 2014–2020 vastgesteld is. Het gemeenschappelijke doel van de onderhandelingen is toetreding, maar de onderhandelingen zijn een open end-proces, waarvan de uitkomst niet op voorhand gegarandeerd is. Indien een lidstaat een serieuze en voortdurende inbreuk maakt op de principes van vrijheid, democratie, respect voor de mensenrechten en de rechtsstaat, kunnen de onderhandelingen worden opgeschort. Op de Top van december 2006 heeft de Europese Raad de volgende elementen aan de toetredingsstrategie toegevoegd: moeilijke onderwerpen zoals administratieve- en rechtspraakhervorming en corruptie zullen in een vroeg stadium aan de orde gesteld worden; resultaten van de politieke en economische dialoog zullen meegenomen worden in de toetredingsonderhandelingen; het tempo van de toetredingsonderhandelingen wordt mede bepaald door de hervormingen van het kandidaat-land, waarbij ieder land op zijn eigen merites beoordeeld zal worden; toetredingsdata zullen pas genoemd worden als de onderhandelingen bijna afgerond zijn; de capaciteit van de EU om nieuwe lidstaten te integreren en het bestaan van een breed en stabiel draagvlak voor uitbreiding zullen in aanmerking genomen worden. VNO-NCW-oordeel De uitbreiding van de EU in 2004 is in vele opzichten een groot succes geweest. In betrekkelijk korte tijd is een groot deel van de ex-communistische Oost-Europese landen politiek, economisch en moreel gestabiliseerd. De door de Commissie daartoe opgezette strategie heeft goed gewerkt. Maar naast de overheden in de EU-lidstaten heeft ook de brede betrokkenheid van civil society, en ook het bedrijfsleven, een belangrijke rol gespeeld om de transitie mogelijk te maken. Sinds mei 2004 hebben zich na de uitbreiding geen grote problemen voorgedaan. De uitbreiding heeft geleid tot een sterk toegenomen economische integratie tussen de EU en de nieuwe lidstaten. Handel en investeringen stegen explosief. Dit beeld wordt ook bevestigd door een Commissie-rapport van mei 2006. Het belangrijkste economische effect is echter de economische structuurverbetering, zowel in de oude EU als in de nieuwe lidstaten. VNO-NCW meent dat aan elke uitbreiding van de EU strikte condities moeten worden gesteld. Deze condities zijn geformuleerd in de Kopenhagen-criteria, de nadere condities gesteld in het onderhandelingsraamwerk uit 2004, en in de conclusies van de Top van december 2006. Deze formuleringen bieden een goede basis voor een zorgvuldig toetredingsproces, mits de condities natuurlijk worden nageleefd. Het voldoen aan de politieke en economische criteria moet een harde voorwaarde blijven voor het openen van toetredingsonderhandelingen. VNO-NCW heeft reeds vanaf 1997 gepleit voor individuele beoordeling van de kandidaatlidstaten en voor het niet te vroeg noemen van toetredingsdata. Wat betreft de politieke criteria is voor het bedrijfsleven vooral de hervorming van het openbaar bestuur en van de rechterlijke macht en de bestrijding van corruptie van belang.
20
Rondje Europa
VNO-NCW
Wat betreft de economische criteria zijn de afschaffing van staatssteun, de hervorming van de financiële sector, privatisering, mededingingsrecht, vennootschapsrecht, bescherming van het intellectueel eigendom, voedselveiligheid, standaardisering en certificering, technische handelsbarrières en milieuwetgeving van bijzonder belang. Dit is cruciaal voor het realiseren van de positieve economische effecten van de uitbreiding. 2.1.2
Turkije
De toenadering van Turkije tot de EU kent een lange geschiedenis. De Europese Raad heeft op achtereenvolgende topconferenties (onder meer in Helsinki in 1999) unaniem besloten dat Turkije kandidaat-lidstaat van de EU is en op dezelfde wijze beoordeeld zal worden als de andere kandidaat-lidstaten. Vóór 1 mei 2004 betekende dit, dat Turkije gelijk behandeld zou worden als de op die datum toegetreden nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa en het Middellandse Zeegebied. In december 2004 heeft de Europese Raad echter bepaald dat Turkije gelijk behandeld zal worden als de huidige kandidaat-lidstaten in de Balkan. Daarvoor is een strakker regime opgesteld. Op 3 oktober 2005 is de Intergouvernementele Conferentie EU–Turkije voor het eerst bijeen geweest en is formeel de screening van het acquis communautaire begonnen. Inmiddels zijn ook formele onderhandelingen begonnen. In december 2006 zijn de onderhandelingen echter op een aantal hoofdstukken stilgelegd omdat Turkije nog geen toegang verleent aan schepen en vliegtuigen uit Cyprus en daarmee het 'Ankara-protocol' niet naleeft. De toetreding van Turkije is realiter niet voor 2018 te verwachten, omdat de onderhandelingen op zijn vroegst pas kunnen worden afgerond nadat het financieel kader 2014–2020 is vastgesteld, en daarna nog ratificatie moet plaatsvinden. De toetreding van Turkije tot de EU kan op twee manieren economisch effect sorteren. Een eerste, en potentieel positief, effect is te verwachten doordat Turkije onderdeel wordt van de interne markt voor goederen, diensten en kapitaal. De economie zal dan kunnen profiteren van een grotere benutting van comparatieve voordelen. Voorwaarde voor de realisatie van dit positieve effect is een functionerende markteconomie, wat betekent dat het acquis communautaire volledig moet worden overgenomen en dat een gezond macro-economisch beleid gevoerd moet worden. Turkije is met 65 miljoen inwoners en een relatief laag BBP per hoofd van de bevolking een grote en grotendeels onontgonnen markt met interessante groeiperspectieven. Bovendien vervult Turkije de functie van bruggenhoofd naar een regio met nog eens 68 miljoen consumenten. De handel vanuit Turkije met die regio is nu nog laag. Dit zal voor bedrijven voordeel opleveren. Nederlandse ondernemers onderkennen dat ook (zie kader). Volgens het CPB zou het effect van interne hervormingen in Turkije aanzienlijk groter kunnen zijn dan het effect van toetreding tot de interne markt: het BNP zou met 5,6 procent kunnen stijgen. In dat geval zou het BNP van de EU stijgen met 7 miljard euro, waarvan 490 miljoen euro aan Nederland toevallen.
21
Rondje Europa
VNO-NCW
De Nederlandse economische relaties met Turkije in 2002 (ter vergelijking zijn de cijfers met Polen toegevoegd)
Goederenuitvoer Dienstenuitvoer Goedereninvoer Diensteninvoer Directe investeringsstromen 2000-2002 (cumulatief)
Turkije € 1,66 miljard (0,7 procent) € 129 miljoen (0,2 procent) € 1,17 miljard (0,6 procent) € 326 miljoen (0,5 procent)
Polen € 2,74 miljard (1,2 procent) € 286 miljoen (0,5 procent) € 1,57 miljard (0,8 procent) € 244 miljoen (0,4 procent)
€ 192 mln (2 procent)
€ 663 miljoen (7 procent)
Een tweede effect kan veroorzaakt worden door het vrij verkeer van personen. De omvang van mogelijke migratiestromen als gevolg van het vrij verkeer van werknemers als Turkije EU-lid wordt, is nu nog niet te voorspellen. Het CPB gaat ervan uit dat er op de lange termijn 2,7 miljoen mensen uit Turkije zullen migreren naar de EU. Vier procent daarvan zou zich in Nederland vestigen. Ervan uitgaande dat de immigranten laaggeschoolde banen zullen bezetten zal het BNP van de EU met 0,5 procent stijgen, maar het BNP per hoofd zal licht dalen en er zal een licht matigend effect op de lage lonen uitgaan. Als de immigranten dezelfde scholingsgraad hebben als het EUgemiddelde, zal het positieve effect op het EU-BNP groter zijn, en zal er geen effect op de loonsverdeling zijn. VNO-NCW-oordeel Toetreding van Turkije tot de EU is van groot strategisch belang. Het toetredingsproces zal langdurig en op onderdelen zeker moeizaam zijn. Daarom moet het niet bij de eerste serieuze hobbel geheel worden stilgelegd. Na afronding van het toetredingsproces zal Turkije een diepgaande economische en politieke hervorming hebben ondergaan. Toetreding zal ook effect hebben op de economie. Daarom is het noodzakelijk dat toetreding gerealiseerd wordt via een zorgvuldig proces dat volledig recht doet aan de gestelde condities. Wat betreft mogelijke migratiestromen kan op dit moment slechts gesteld worden dat dit aspect van de toetreding tijdig en grondig geanalyseerd moet worden, zodat vroegtijdig een duidelijk beleid kan worden ingezet, eventueel met overgangsperiodes in het toetredingsverdrag. De toetreding van Turkije tot de EU zal ook ingrijpende aanpassingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de structuurfondsen vereisen. Een helder beeld van de financiële implicaties van de uitbreiding met Turkije is vereist om de opzet en de lengte van het onderhandelingsproces te kunnen bepalen. Op dit moment tekenen zich geen redenen af om op economische gronden tegen het openen van onderhandelingen te zijn, mits eerst aan de Kopenhagen-criteria is voldaan, mits het onderhandelingsproces zorgvuldig is en voldoende tijd wordt genomen voor de realisering van de omvangrijke noodzakelijke hervormingen. Turkije is een groot land en op termijn het EU-land met de grootste bevolking, het is een land met een groot imperiaal verleden, aanzienlijke politieke en culturele verschillen met de huidige EU en een gedurende lange tijd in hoge mate door de staat geleide economie. Objectief gezien zullen daarom op een aantal terreinen in Turkije grotere aanpassingen nodig zijn dan in andere kandidaatlidstaten om aan de vereisten van het EU-lidmaatschap te kunnen voldoen. Dat zal onvermijdelijk gevolgen moeten hebben voor de intensiteit en de lengte van het pre-
22
Rondje Europa
VNO-NCW
accessieproces. Een toetredingsdatum is nog niet bepaald, maar zal in ieder geval pas na 2014 (mogelijk rond 2018) komen te liggen. 2.1.3
Westelijke Balkan
Kroatië en Macedonië Ten aanzien van Kroatië is in oktober 2005 besloten dat de toetredingsonderhandelingen kunnen beginnen. Voor dit land zal ook het bovenstaande onderhandelingsraamwerk van toepassing zijn. De screening van het acquis is gaande, en eerste onderhandelingen over hoofdstukken van het acquis hebben plaatsgevonden. In december 2005 heeft de Europese Raad aan Macedonië formeel de status van kandidaat-lidstaat toegekend. De Raad heeft echter besloten de opening van onderhandelingen af te laten hangen van verdere voortgang in de politieke situatie in het land. VNO-NCW-oordeel Ook voor deze landen geldt het oordeel van VNO-NCW zoals hierboven neergelegd onder 'Algemeen'. Albanië, Bosnië-Hercegovina, Montenegro, Servië Een aantal fundamentele transitieproblemen op de westelijke Balkan is nog niet opgelost. Bovendien moeten er aanzienlijke economische problemen worden aangepakt. Deze situatie is niet alleen belangrijk voor de regio zelf; ook de EU is direct betrokken omdat elke nieuwe instabiliteit op de westelijke Balkan haar weerslag op de rest van Europa zal hebben. Na de toetreding van Bulgarije en Roemenië is de westelijke Balkan een enclave in de EU. Om deze reden is de betrokkenheid van de EU bij de westelijke Balkan noodzakelijk, ook vanuit zakelijk perspectief. Het is tenslotte een gebied met 25 miljoen inwoners met in het algemeen hoog opgeleide arbeidskrachten. Instellingen als de European Bank for Reconstruction and Development en de Wereldbank hebben dit aanzienlijke potentieel altijd benadrukt. De Wereldbank is momenteel positief over het economische transitieproces in Servië. In de afgelopen jaren heeft de Europese Raad een steeds explicieter commitment ten aanzien van de landen van de Westelijke Balkan geformuleerd. In juni 2004 bepaalde zij dat de betrokkenheid van de EU bij de Westelijke Balkan een Europese structuur moet hebben. De Raad benadrukte dat de verlening van de status van kandidaat-lidstaat aan Kroatië geldt als aanmoediging voor andere landen in de regio om hervormingen door te voeren. In juni 2006 werd herbevestigd dat de westelijke Balkan een Europees perspectief heeft met EU-lidmaatschap als uiteindelijk doel. De individuele inspanningen van elk land zijn bepalend voor het bereiken van dat doel. Op de Top van december 2006 is voor de landen in de Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië-Hercegovina, Montenegro, Servië) expliciet vastgesteld dat "hun toekomst in de Europese Unie ligt". De EU is verder voornemens om de regionale vrijhandel in de regio een impuls te geven en om een financiële faciliteit voor de Westelijke Balkan op te zetten. VNO-NCW-oordeel Deze politieke betrokkenheid is belangrijk voor in de regio geïnteresseerde bedrijven. De toekomstperspectieven voor de westelijke Balkan zouden krachtiger moeten worden nagestreefd en uitgevoerd door de Commissie. Snelle totstandkoming van Stabilisatie en
23
Rondje Europa
VNO-NCW
Associatie Akkoorden met alle landen zou in dat verband een belangrijke stap voorwaarts zijn. Echter, ook het EU-perspectief voor de regio zou helderder naar buiten moeten worden gebracht. Veel ondernemers zijn er onvoldoende van op de hoogte. Inlichtingen: mr. W.L.E. Quaedvlieg (070 349 04 40) e-mail:
[email protected]
2.2 Eurozone Hoewel het de nieuwe EU-lidstaten economisch goed gaat, komen verreweg de meeste nog niet in aanmerking voor toetreding tot de eurozone. Alleen de Baltische staten, Cyprus en Malta lijken kans te maken om de euro in 2008 te kunnen introduceren. Slovenië en Litouwen vroegen eerder dit jaar om deelneming aan de euro, echter alleen Slovenië zal per 1 januari 2007 toetreden tot de Eurozone, het verzoek van Litouwen werd enige tijd terug afgewezen omdat de inflatie iets boven de norm (2,8 procent) lag. Waarschijnlijk zullen in 2008 ook Cyprus en Malta toetreden. Bij vele Oost-Europese landen is nog steeds sprake van te forse afwijkingen ten opzichte van de Maastricht-criteria waaraan bij invoering van de euro voldaan moet zijn (inflatie, begrotingstekort, staatsschuld). EU-landen zonder euro: welke landen voldoen aan de criteria? Maastricht-criteria
Inflatie
Begrotingstekort Wisselkoers
Rente
Cyprus Estland Hongarije Malta Letland Litouwen Polen Tsjechië Slovenië Slowakije Zweden
ja nee nee nee nee nee ja ja ja nee ja
ja ja nee nee ja ja nee nee ja nee ja
ja ja nee ja ja ja ja ja ja ja ja
nee ja nee nee nee ja nee nee ja nee nee
2.3 Schengenzone Eind 2007, begin 2008 zullen in beginsel de in 2004 toegetreden tien EU-landen (minus Cyprus, dat geen belangstelling heeft) toetreden tot de Schengenzone, waarbinnen geen paspoortcontrole meer plaatsvindt. De bewaking van hun buitengrenzen en hun informatiesystemen moeten dan wel op orde zijn. Ook Zwitserland zal dan opgenomen worden in deze zone. Overigens is besloten tussen de ministers van Justitie om het vetorecht met betrekking tot de samenwerking bij justitiële zaken te handhaven. Ook hier is duidelijk dat de Europese Unie nog lang niet rijp is voor een gemeenschappelijk beleid terzake van onderwerpen als criminaliteitsbestrijding, migratiebeleid of buitenlands beleid.
24
Rondje Europa
VNO-NCW
2.4 De EU-begroting De zogenaamde Financiële Perspectieven (FP) vormen het meerjarig financieel kader waarbinnen de jaarbegrotingen van de EU worden vastgesteld. De volgende Financiële Perspectieven leggen de jaarlijkse maximumuitgaven en onderverdeling van de EUbegroting voor de periode 2007-2013 vast. De aanloop naar de nieuwe perspectieven was niet gemakkelijk. De discussiepunten betroffen met name de herziening van de onderlinge verdeling van netto financieringslasten en in het bijzonder de herziening van de sinds 1984 bestaande kortingsregeling op de afdracht aan de EU-begroting (rebate) door het Verenigd Koninkrijk en de afdracht van Nederland. Bij de discussie over de Financiële Perspectieven is ook de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de Structuur- en Cohesiefondsen aan de orde. De uitgaven op die beide terreinen maken zo'n 80 procent van de EU-begroting uit. De Commissie deed begin 2004 een eerste voorstel voor de FP 2007-2013 en wilde daarin twee keer zoveel middelen reserveren voor R&D-uitgaven. De totale begroting beliep in dat voorstel gemiddeld 1,14 procent van het Europese BBP. Dat is iets boven de bovengrens van de huidige Financiële Perspectieven. Ook bevatte het een voorstel om de nettobijdragen van de lidstaten meer in balans te brengen met hun respectievelijke welvaartspositie. Zware onderhandelingen onder Brits voorzitterschap eind 2005 hebben uiteindelijk tot een compromis in de Europese Raad geleid. Het totale budget is verhoogd en uiteindelijk vastgesteld op 862 miljard euro voor de periode 2007-2013 ofwel 1,045 procent van het BNP met daarin een bevredigende oplossing van de nettobetalingsproblematiek. De Nederlandse regering is steeds voorstander geweest van terughoudendheid inzake de toename van de EU-uitgaven. Wat betreft de begrotingslimiet heeft Nederland zich samen met een aantal andere landen steeds op het standpunt gesteld dat de uitgaven in de periode 2007-2013 niet meer dan 1 procent van het Europese BNP mogen bedragen. Het eindresultaat is daar niet ver van verwijderd. Voor de Nederlandse regering was belangrijk dat de ongunstige nettopositie substantieel herzien werd. In het bereikte compromis is afgesproken dat de Nederlandse bijdrage met 1 miljard euro afneemt.
25
Rondje Europa
VNO-NCW
Onder het Oostenrijkse voorzitterschap zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in april 2006 akkoord gegaan met een kleine opwaartse bijstelling van het plafond en met de onderverdeling naar hoofdprogramma's (zoals Structuurfondsen, 7e Kaderprogramma Onderzoek en Ontwikkeling, Trans-Europese netwerken en Onderwijs). VNO-NCW-oordeel Wat betreft de Europese begroting is VNO-NCW voorstander van een grote mate van budgettaire discipline en van plafonnering tot 1 procent van het Europese BNP. VNONCW is verder van mening dat de netto-bijdragen van de individuele lidstaten zich op een redelijke wijze moeten verhouden tot de relatieve welvaartsposities van de lidstaten. Het bereikte compromis komt aan die beide punten tegemoet. Tevens is het gewenst dat de Europese begroting, meer dan tot nu toe het geval is, een bijdrage levert aan de versterking van Europa's concurrentievermogen, onder andere via meer middelen voor R&D-uitgaven. De opstelling van de Nederlandse regering wordt door VNO-NCW onderschreven. VNO-NCW-betrokkenheid: Bovengenoemde onderwerpen worden besproken in de VNO-NCW-Commissie Europese markt. Inlichtingen: mr J.W. van den Braak(+32 2 510 08 80 of +31 70 349 0340) e-mail:
[email protected])
26
Rondje Europa
3.
VNO-NCW
Versterking Europese concurrentiekracht
3.1 Macro- en sociaal-economisch beleid in de EU Het macro- en sociaal-economisch beleid wordt in de EU zowel bepaald door beleidsconcurrentie tussen de lidstaten als door beleidscoördinatie aan Brusselse vergadertafels. De keuze op welke beleidsterreinen en in welke mate coördinatie nodig is en waar het beleid overgelaten kan en moet worden aan concurrentie tussen lidstaten, is voortdurend een thema in de Europese besluitvorming. Coördinatie is er in verschillende vormen. Soms omvat het niet meer dan een verzoek aan de lidstaten om gemeenschappelijke beleidsdoelen te realiseren. De beleidsafstemming kan ook stringenter zijn. Voorbeelden daarvan zijn het Stabiliteits- en Groeipact, dat specifieke eisen stelt aan de begrotingspositie van lidstaten en de gedragscode voor het tegengaan van oneerlijke belastingconcurrentie. In het kader van de welbekende Lissabon strategie (zie paragraaf 3.3), die Europa tot de meest dynamische, competitieve regio ter wereld wil maken, wordt ook geprobeerd om door middel van beleidcoördinatie en beleidsconcurrentie op een groot aantal met elkaar samenhangende beleidsterreinen, de kwaliteit van het sociaaleconomische beleid in de Unie en de afzonderlijke lidstaten drastisch te verbeteren. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW vindt het vraagstuk van beleidsconcurrentie en beleidscoördinatie een zeer belangrijk onderwerp. Naar de mening van VNO-NCW moet gezonde beleidsconcurrentie tussen lidstaten het vertrekpunt zijn en blijven. Op die manier worden door het voeren van goed beleid in één lidstaat, andere landen gestimuleerd om hetzelfde te doen. Beleidsconcurrentie stelt lidstaten bovendien in staat maatwerk toe te passen en te leren van elkaars best practices. Slecht beleid wordt automatisch afgestraft in de vorm van lage economische groei. De impuls die van beleidsconcurrentie uitgaat, gaat verloren wanneer te gemakkelijk en te snel wordt gekozen voor van bovenaf gestuurde coördinatie of zelfs harmonisatie. Zeker als die coördinatie in de plaats komt van structurele aanpassingen die lidstaten in eigen huis moeten doorvoeren. Beleidsconcurrentie of –coördinatie is echter geen zwart-witkeuze. Europese beleidscoördinatie kan wel degelijk op een aantal punten zinvol en nodig zijn. Voorbeelden daarvan zijn de coördinatie op het gebied van het begrotingsbeleid (Stabiliteits- en Groeipact) en onderdelen van de fiscaliteit, vooral waar de diversiteit van de afzonderlijke nationale belastingstelsels een goede werking van de interne markt frustreert. VNO-NCW is van oordeel dat het te voeren macro- en sociaaleconomisch beleid zich in Europa vooral moet richten op de aanpak van hardnekkige tekortkomingen die in de meeste van de lidstaten bestaan op het gebied van de budgetdiscipline, flexibiliteit arbeidsmarkt, marktwerking en interne markt, innovatie en regelgeving; in wezen de inhoud van de Lissabon-agenda.
3.2 Stabiliteits- en Groeipact In het huidige Stabiliteits- en Groeipact (SGP) is een aantal afspraken neergelegd waaraan het begrotingsbeleid van de lidstaten die deelnemen aan de Economische en Monetaire
27
Rondje Europa
VNO-NCW
Unie (EMU) moet voldoen. Belangrijkste elementen uit dat SGP zijn de afspraken dat het vorderingentekort niet meer dan 3 procent van het BBP mag bedragen; dat de begrotingen op middellange termijn in evenwicht moeten zijn of een overschot moeten vertonen; en dat gestreefd moet worden naar een overheidsschuld van maximaal ten 60 procent van het BBP. Deze drie normen vormen de kern van het multilateraal toezicht op het begrotingbeleid van de eurolidstaten. Het aanvankelijke Stabiliteits- en Groeipact is in de loop van zijn bestaan helaas onder toenemende druk gekomen doordat sommige lidstaten moeite hebben met het voldoen aan de afspraken. Daardoor is het SGP in de loop van de tijd aangepast. Aanvullende afspraken uit 2003 bestonden eruit dat meer rekening wordt gehouden met de fase van de conjunctuurcyclus bij de beoordeling van de budgettaire positie. Een andere afspraak is dat de structurele tekorten jaarlijks met minstens 0,5 procent van het BBP moeten worden verbeterd, zolang het betrokken land een onderliggend tekort heeft. Een verslechtering van de onderliggende begrotingspositie is alleen toegestaan, als deze tijdelijk is en voortvloeit uit een belangrijke structuurhervorming, zoals een belastingherziening. Ondanks deze aanvullende afspraken werd het Stabiliteits- en Groeipact niet beter nageleefd sinds 2003. Verschillende landen overschreden al langere tijd de tekortlimiet van 3 procent (Duitsland, Frankrijk, Griekenland en Italië en na 2003 ook Portugal), zonder dat de voorziene sanctieprocedure door de Raad van Ministers in gang werd gezet. Het Europese Hof van Justitie oordeelde dat deze gang van zaken in strijd is met de regels van het SGP. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad in het voorjaar van 2005 nadere afspraken gemaakt om het Pact beter toepasbaar te maken: de kernafspraken over de 3 procent-tekortlimiet, de 60 procent-schuldlimiet en de doelstelling op middellange termijn van een begroting die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont, zijn onverkort gehandhaafd; maar de bepaling van de middellangetermijn-doelstelling mag worden gedifferentieerd voor individuele lidstaten op basis van hun schuldratio en potentiële groei-inschatting; de aanpassingsinspanningen moeten voor lidstaten, die nog niet de middellangetermijnsaldodoelstelling hebben bereikt, in goede economische tijden groter zijn dan 0,5 procent reductie en mogen in economisch slechte tijden minder zijn; bij de beoordeling van het aanpassingstraject en voor het nog niet bereikt hebben van de saldodoelstelling mag rekening worden gehouden met structurele hervormingen (bijvoorbeeld pensioenhervormingen) die op lange termijn een verifieerbaar positieve invloed hebben op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën; verbetering van de procedures bij buitensporige tekorten, bijvoorbeeld herdefiniëring van een ‘ernstige economische terugslag', die als excuus voor tijdelijke overschrijding van de norm mag gelden, een grotere focus op de schuldpositie en de houdbaarheid daarvan, en verlenging van de termijnen voor het nemen van effectieve correctiemaatregelen. VNO-NCW-oordeel Voor het aanpassingsbeleid in Europa, een bestendig investeringsklimaat voor bedrijven en een economisch verantwoorde financiering van de toekomstige vergrijzing is het van groot belang dat het budgettaire beleid in de diverse EU-lidstaten gericht is op het realiseren van
28
Rondje Europa
VNO-NCW
een structureel begrotingsoverschot dat teven voldoende ruimte biedt om conjuncturele verslechteringen in het tekort te kunnen accepteren. Structurele verslechteringen van tekorten mogen echter niet geaccepteerd worden. De kernbepalingen van het Stabilisatieen Groeipact moeten overeind blijven. Het merendeel van de afgesproken aanpassingen van het SGP snijden hout. De afspraken kunnen zo meer maatwerk bieden. Dat geldt echter volgens VNO-NCW en BUSINESSEUROPE niet voor de aanpassing van de bepalingen rondom de excessief-tekortprocedure. Deze versoepeling draagt in zich het gevaar van een ‘SGP à la carte', waardoor te gemakkelijk een overschrijding van de 3 procents-norm wordt getolereerd en de effectiviteit van het Pact verder onder druk komt te staan. Over de vraag wanneer een lidstaat een te hoog tekort heeft en hoe dit gecorrigeerd moet worden, dient immers volledige helderheid te blijven bestaan.
3.3 Lissabon-proces In de bijzondere Europese Raad van maart 2000 in Lissabon hebben de regeringsleiders met elkaar de afspraak gemaakt om zich ervoor in te zetten dat in 2010 Europa de meest dynamische en competitieve kenniseconomie ter wereld is. Die ambitie moest gerealiseerd worden door middel van een strategie, of Lissabon-agenda. Deze strategie richt zich op een groot aantal met elkaar samenhangende beleidsterreinen. Verhoging van productiviteitsgroei en participatiegraad staan daarin centraal. Het Lissabon-proces komt voort uit het besef dat Europa economisch onvoldoende presteert en zelfs achterstand oploopt ten opzichte van de VS. Dit heeft onder meer te maken met nieuwe krachtige concurrenten elders in de wereld, terwijl Europa tegelijk voor toenemende vergrijzingslasten komt te staan. Om de voortgang van het afgesproken Lissabon-proces in de gaten te houden en verder te stimuleren wordt hierover jaarlijks door de regeringsleiders op de voorjaarstop gesproken. Op de Voorjaarstop 2005 hebben de regeringleiders de tussenbalans opgemaakt van de Lissabon-strategie. Ze besloten toen het proces een nieuwe impuls te geven. Daar was alle reden voor, omdat de tussenbalans negatief uitviel. Hier is de zeer ambitieuze doelstelling 'meest concurrerende economie te worden' toen als geheel losgelaten. Algemeen wordt erkend dat de tot nu toe bereikte voortgang in de uitvoering van de beleidsacties onvoldoende is. De Brusselse besluitvorming over verdere voltooiing van de interne markt en verdere liberalisering van de energiemarkt gaat moeizaam, terwijl dit een belangrijk onderdeel van de Lissabon-agenda vormt. Maar nog problematischer is de uitvoering van de hervormingsmaatregelen in de diverse individuele lidstaten. Dit was ook de constatering van het rapport Kok in de aanloop naar de Voorjaarstop van 2005. Oud minister president Kok deed hij een reeks concrete aanbevelingen: over 'naming, faming and shaming' van lidstaten; betere communicatie over nut en noodzaak van hervormingen; concentratie minder targets; en vooral meer verplichtende nationale Lissabon-agenda's. De Voorjaarstop 2005 heeft ingestemd met het Actieplan dat de Commissie mede naar aanleiding van het rapport Kok heeft opgesteld om daarmee een nieuwe krachtige impuls te geven aan het Lissabon proces. Een zeer belangrijk onderdeel daaruit is de verbetering van de governance van het Lissabon proces door een aantal maatregelen: focus op groei en werkgelegenheid; stroomlijning van procedures, rapportages en indicatoren;
29
Rondje Europa
VNO-NCW
lidstaten krijgen de opdracht om jaarlijks, in overleg met alle stakeholders (waaronder het Parlement en de sociale partners), een nationaal hervormingsprogramma op te stellen en daarover aan de Commissie te rapporteren. De Commissie maakt op basis daarvan ten behoeve van de voorjaarstop een evaluatie; daarnaast stelt de Commissie ook een eigen communautair hervormingsprogramma op. Diverse belangrijke onderdelen uit de Lissabon-agenda komen bij de afzonderlijke dossiers in dit Rondje Europa verder aan de orde zoals Interne Markt, Actieplan Financiële Diensten, onderzoek en innovatie, gemeenschapsoctrooi, liberalisering netwerksectoren zoals energie, e-Europe, sociaal beleid. VNO-NCW-oordeel Over het Lissabon-initiatief is VNO-NCW zeer positief. De noodzaak van die Lissabonagenda voor de toekomst van Europa is groot. VNO-NCW is het dan ook eens met de conclusies en aanbevelingen van het rapport-Kok en de besluiten van de Voorjaarstop 2005 om het hervormingsproces een nieuwe impuls te geven. Wel wordt betreurd dat niet langer expliciet gesproken wordt over de ambitie om in 2010 de 'meest dynamische kenniseconomie te zijn' en dat er gas wordt teruggenomen wat betreft 'naming, faming and shaming' om de lidstaten onder druk te houden. Ook wat betreft de focus op groei en werkgelegenheid lijkt gas te worden teruggenomen, dat blijkt uit het feit dat de Raad nu weer sociale cohesie en het milieu benadrukt. Juist op het punt van groei en werkgelegenheid heeft Europa een achterstand ten opzichte van de beter presterende economieën in de wereld. Voor een succesvolle aanpak moeten twee centraal worden gesteld. In de eerste plaats zullen regeringsleiders en Commissie zich meer moeten richten op verdere versterking van de interne markt. Met het opruimen van interne-markt-barrières en met liberalisering en integratie van markten, waaronder de energiemarkt, is nog een wereld te winnen. Daarbij hoort ook de aanpak van allerlei overbodige Brusselse regelgeving en scherpere toetsing van nieuwe Brusselse regelgeving. In de tweede plaats moeten regeringsleiders samen met sociale partners in hun eigen landen meer doen om de Lissabon-agenda te vertalen in concrete nationale verplichtende groeiagenda's; de politiek vanuit zijn verantwoordelijkheid voor zijn domein, de sociale partners voor hun domein. VNO-NCW kan in grote lijnen instemmen met het landenrapport dat Nederland heeft ingediend over zijn nationale Lissabon-agenda en dat van de Commissie op bijna alle punten waardering krijgt. Er is alleen nog onvoldoende arbeidsparticipatie en er zijn te weinig private R&Dinvesteringen.
3.4 Werkgelegenheidsbeleid Het Europees werkgelegenheidsbeleid is een coördinatiebeleid, waarbij de primaire verantwoordelijkheid bij de lidstaten blijft. De Europese ministerraad stelt richtsnoeren vast, in het licht waarvan de lidstaten jaarlijks moeten rapporteren over de door hen getroffen maatregelen. In het kader van de tussentijdse evaluatie van de Lissabon-strategie is besloten de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid nauwer te verbinden met de richtsnoeren voor
30
Rondje Europa
VNO-NCW
het economische beleid. Dit heeft geresulteerd in een kleiner aantal samenhangende richtsnoeren gericht op groei en werkgelegenheid. Op basis hiervan moeten lidstaten elke drie jaar een hervormingsprogramma opstellen en vervolgens elk jaar rapporteren over de uitvoering daarvan. De acht werkgelegenheidsrichtsnoeren hebben betrekking op de volgende thema's: verhoging arbeidsparticipatie, vergroting van het aanbod op de arbeidsmarkt en modernisering van sociale zekerheidssystemen; verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen; vergroting van investeringen in het menselijk kapitaal via onderwijs en scholing. Alle lidstaten hebben in het najaar van 2005 een Nationaal Hervormingsprogramma bij de Commissie ingediend. Ook de Nederlandse sociale partners hebben, separaat van de overheid, gerapporteerd over hun gezamenlijke bijdrage aan het Nationale Hervormingsprogramma 2005-2008. In september 2006 hebben lidstaten hun voortgangsrapport uitgebracht, waarin vermeld staat hoe uitvoering wordt gegeven aan het hervormingsprogramma. In december 2006 heeft de Europese Commissie haar oordeel gegeven over deze voortgangsrapportages. De Commissie is gematigd positief. De arbeidsparticipatie is toegenomen, met name onder ouderen en vrouwen. Verwacht wordt dat er in de periode 2006-2008 in de EU 7 miljoen nieuwe banen worden gecreëerd. Meer inspanning moeten, volgens de Commissie, worden gepleegd om alle verschillende groepen (via een levensfase benadering) aan de slag te krijgen. Daarbij wordt onder meer gewezen op het belang om jongeren die hun studie hebben beëindigd, snel aan het werk te helpen, de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op te heffen en betaalbare kinderopvang aan te bieden. Over Nederland zegt de Commissie dat goede voortgang wordt gemaakt bij de implementatie van het Nationale Hervormingsprogramma (onder meer op het terrein van aanvullend pensioen, arbeidsongeschiktheid, ziekteverzekering en onderwijs en scholing). De Commissie vraagt meer aandacht van Nederland voor het verbeteren van het arbeidsaanbod van ouderen, vrouwen en etnische minderheden. Daarnaast wordt gepleit voor meer private R&D-uitgaven en een aanzienlijke stijging van het aantal gewerkte uren. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is positief over de nieuwe gecoördineerde richtsnoeren, waarin nadruk ligt op hetgeen nu prioriteit verdient, namelijk het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid. De hervormingsprogramma's die door de lidstaten zijn ingediend zijn niet allemaal even ambitieus. Dat is een gemiste kans. Toch is het van belang dat thans de nadruk wordt gelegd op tijdige uitvoering van alle voornemens.
3.5 Better regulation: deregulering en effectbeoordelingen Algemeen Het verbeteren van de Europese regelgeving is door de Commissie gekozen tot één van haar belangrijkste prioriteiten. Vooral de voorzitter en de vice-voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso en Günter Verheugen, maken zich sterk voor het probleem van de overdaad aan regelgeving en willen daarmee de economische ontwikkeling meer ruimte gunnen. Maar ook het Europees Parlement en de lidstaten laten zich niet onbetuigd. Het Parlement blijft wijzen op het belang van zorgvuldige
31
Rondje Europa
VNO-NCW
effectbeoordelingen bij nieuwe regelgeving en het consulteren van belanghebbenden. Opeenvolgende voorzitterschappen zien het thema better regulation als een topprioriteit. Deregulering en het vereenvoudigingsprogramma In het najaar van 2005 heeft de Europese Commissie twee concrete acties ondernomen: 68 hangende wetgevingsvoorstellen zijn ingetrokken en in 2007 volgen er in ieder geval nog tien. Daarnaast heeft de Commissie in oktober een nieuw vereenvoudigingsprogramma gepresenteerd. Het is de bedoeling om in een periode van 3 jaar een aanval te doen op de bestaande Europese regelgeving. Een eerste stap is al gezet met het opstellen van een lijst van ruim 200 regels die in aanmerking komen voor simplificatie. Inmiddels heeft dat al geleid tot aanvaarding van 46 voorstellen. De Commissie onderstreept bij deze acties het belang van actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven. Bovendien komt er een concrete taakstelling voor het verminderen van administratieve lasten. Lidstaten wordt aanbevolen om ook nationale programma's te maken voor vermindering van regeldruk. Inmiddels hebben 19 lidstaten een dergelijk programma ontwikkeld. Effectbeoordelingen De Europese Commissie beklemtoont dat zij gehecht is aan betere regelgeving. In dit verband heeft de Commissie haar richtsnoeren bijgewerkt met het oog op een betere beoordeling van het effect van haar voorstellen via zogenaamde business impact assessments. Hoewel de Commissie ook rekening blijft houden met milieu- en sociale effecten van regelgeving, bevatten de herziene richtsnoeren nu duidelijk de opdracht om te letten op de effecten op de economie en het concurrentievermogen van bedrijven. Inmiddels zijn 160 IR's uitgevoerd. Sinds kort is er daarbij ook bijzondere aandacht voor de effecten van regelgeving voor het midden- en kleinbedrijf. Er wordt een Impact Assessment Board ingesteld om toezicht te houden op het proces, hoewel dit geen onafhankelijk college is. Business impact assessments zullen ook systematisch worden toegepast op amendementen van het Europees Parlement en van de Raad. Een belangrijk element in de effectbeoordeling is de toetsing van de administratieve lasten. In november 2005 hebben de Commissie en de Ecofin-raad ingestemd met een methodiek voor het kwantificeren van de administratieve lasten. Deze methodiek is gebaseerd op het Nederlandse Standaardkostenmodel. Deze methodiek maakt nu standaard onderdeel uit van de effectbeoordelingen van nieuwe regelgeving. Conform de nieuwe aanpak van de Commissie voor betere regelgeving, moet de Commissie nu ook nagaan of er geen alternatieven zijn voor de ‘klassieke' regelgevinginstrumenten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is blij met de actieve opstelling van alle Europese instituten op dit voor ondernemers belangrijke dossier. Het is wel van belang dat nu daadwerkelijk het mes wordt gezet in de bestaande regelgeving, en dat overbodige en schadelijke regels in de toekomst worden voorkomen. Voor blijvend succes is cruciaal dat voortaan veel scherper wordt gelet op wat Brussel wel en niet behoort te doen en wat aan de lidstaten kan worden overgelaten. De instrumenten om deze afweging te maken verdienen versterking. Verwacht wordt dat bij de evaluatie van de instrumenten de door VNO-NCW genoemde verbeteringsmogelijkheden in aanmerking zullen worden genomen. De Commissie heeft ruim 200 voorstellen voor deregulering gedaan. De vraag is wel hoe de Commissie een en ander precies vorm gaat geven en op welke wijze het bedrijfsleven hierbij betrokken wordt.
32
Rondje Europa
VNO-NCW
De Nederlandse methodiek om administratieve lasten te meten, heeft in andere EUlidstaten navolging gekregen en heeft eveneens geleid tot inbedding in de effectbeoordelingen van nieuwe Europese regelgeving. VNO-NCW blijft er overigens voor pleiten dat de administratieve-lastenoperatie op EU-niveau – net als in Nederland – aan een meetbare doelstelling wordt gekoppeld. Een vermindering van 25 procent administratieve lasten zou een gezonde doelstelling zijn voor nieuwe en voor bestaande regels. Onlangs heeft de Europese Commissie deze doelstelling dan ook geformuleerd. Ook vindt VNONCW dat de gehele operatie van deregulering en uitvoering van de effectbeoordelingen onder streng toezicht moet komen te staan van een onafhankelijke instantie en dat er betrokkenheid van het bedrijfsleven is bij de business impact assessments. Het mag geen ambtelijke boekhoudkundige exercitie worden. Ook hier mag Nederland met Actal als goed voorbeeld dienen. Van groot belang is ook deze assessments niet alleen bij Commissie-voorstellen wordt gehanteerd, maar ook bij majeure amendementen van het Europees Parlement en de Raad. VNO-NCW is blij dat het thema better regulation nu onder diverse voorzitterschappen prioriteit heeft gekregen. Dit is noodzakelijk om voortgang in dit taaie proces te behouden en te bewaken. Er wordt nog dagelijks regelgeving gemaakt die onnodig het economische potentieel van de Europese bedrijven aan banden legt.
3.6 Industriebeleid In december 2002 heeft de Europese Commissie onder verantwoordelijkheid van toenmalig Europees Commissaris Liikanen het rapport Industrial Policy in an Enlarged Europe uitgebracht. Daarin maakt de Commissie een uitstekende analyse van de niet te onderschatten betekenis van de industrie voor de Europese economie en in het bijzonder voor het halen van de Lissabon-doelstellingen. In het Commissierapport worden de volgende centrale beleidsaanbevelingen gedaan: er dient een scherper oog te zijn voor de uitwerking van allerlei horizontaal en ander specifiek beleid (bijvoorbeeld ten aanzien van chemische stoffen, geneesmiddelen, veiligheid, onderwijs) voor de positie van de industrie; de Commissie zal daartoe in haar eigen beleid op diverse terreinen beter moeten gaan letten op de uitwerking ervan voor de industrie en voor individuele industriële sectoren; de nieuwe Concurrentieraad zal daarin een centrale rol moeten spelen; de lidstaten worden opgeroepen ook hun eigen industriebeleid vanuit deze invalshoek tegen het licht te houden. De Commissie heeft in latere Mededelingen die aanpak verder uitgewerkt. Die aanpak is door de Raad van ministers van Economische Zaken onderschreven. De afgelopen jaren heeft de Europese Commissie voor diverse industriële sectoren – voor de textiel- en kledingindustrie, scheepsbouw, farmaceutische industrie, ruimtevaartindustrie, auto-industrie – rapporten opgesteld over verbetering van de concurrentiepositie. De Commissie heeft samen met het bedrijfsleven in diverse sectoren platforms of task forces opgericht. Ook is een High Level Group met mensen uit het bedrijfsleven in het leven geroepen die kijkt naar verbetering van de samenhang tussen milieubeleid, energiebeleid en concurrentievermogen van Europa. Dit initiatief is zeer verwelkomd door de Concurrentieraad van ministers van Economische Zaken. Daarbij
33
Rondje Europa
VNO-NCW
deed de Concurrentieraad de suggestie dat die High Level Group ook moet kijken naar het systeem voor emissiehandel. In dit verband is ook het recente voorstel aan EU-commissaris voor Industrie Veheugen van belang. Die pleit er in een brief aan zijn collegacommissieleden voor om met het oog op de mondiale concurrentiepositie van de Europese energie-intensieve industrie in het CO2-beleid een speciaal kader te maken voor die industrie die meer dan andere onderhevig is aan internationale concurrentie. Anders dreigt er alleen maar verplaatsing naar landen buiten Europa met lagere energiestandaarden. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is positief over het industriebeleid van de Commissie. Dat initiatief zet het onderwerp industrie en industriebeleid vanuit de goede invalshoek op de agenda. Niet alleen in Brussel, maar via Brussel ook op nationaal niveau. Dit laatste is in Nederland gebeurd met de Industriebrief die het kabinet mede op aandringen van het bedrijfsleven in 2004 maakte om het industriële vestigings- en ondernemingsklimaat in Nederland te verbeteren. Over de voortgang in de uitvoering van die brief zijn intussen twee rapportages aan de Tweede Kamer verzonden. Het Commissierapport benadrukt terecht dat beleidsmakers in Brussel en op nationaal niveau voortaan scherper oog zullen moeten hebben voor de uitwerking van hun beleid op het functioneren en de kansen en mogelijkheden voor de diverse industriële sectoren in Europa. Op Brussels niveau behoort dit vooral tot uitdrukking te komen in een stevige toetsing, een brede business impact assesment van allerlei voorgenomen EU-regelgeving op effecten voor ondernemingen en sectoren, zoals dat nu bijvoorbeeld met REACH is gebeurd. In het verleden gebeurde dat veel te weinig bij EU-regelgeving. Generiek industriebeleid is en blijft belangrijk. Daarnaast moet er echter ook ruimte zijn voor meer toegesneden beleid voor specifieke industriële sectoren, zonder echter te vervallen in het koesteren van 'nationale kampioenen'. Specifiek industriebeleid via publiek-private samenwerking is ook op zijn plaats, zoals de huidige 'sleutelgebiedaanpak' in het industriebeleid. Maar die samenwerking moet wel door bedrijven en kennisinstellingen samen geïnitieerd worden en niet door de politiek worden opgelegd. De instelling van de High Level Group met topmensen uit het Europese bedrijfsleven over het onderwerp concurrentievermogen en milieu- en energiebeleid wordt zeer toegejuicht. De consequenties van milieu- en energiebeleid voor het concurrentievermogen van Europa worden namelijk nu vaak te weinig onderkend. Het voorstel van Industrie-commissaris Verheugen spreekt VNO-NCW aan. VNO-NCW-betrokkenheid t.a.v. de onderwerpen genoemd in par. 3.1-3.6 Standpunten ten aanzien van de onderwerpen besproken in de paragrafen 3.1-3.6 worden voornamelijk voorbereid in de BUSINESSEUROPE Hoofdcommissie Economie en Financiën, waarin VNO-NCW participeert. Wat betreft better regulation is er binnen VNONCW het Platform administratieve lasten en regeldruk. Een twintigtal brancheorganisaties neemt deel aan dit overleg. Op EU-niveau participeert VNO-NCW in de BUSINESSEUROPE Taskforce better regulation. Het onderwerp Industriebeleid wordt begeleid via de VNO-NCW Klankbordgroep Industrie. Inlichtingen: drs. J.A.M. Klaver (070 349 04 30,
[email protected])
34
Rondje Europa
VNO-NCW
3.7 MKB-beleid De Europese Commissie besteedt in het kader van het uitvoeren van het Lissabonprogramma speciaal aandacht aan het midden- en kleinbedrijf en ondernemerschap. Vooral bij het verwezenlijken van de Lissabon-doelstellingen vindt de Commissie het MKB van belang. De Europese Unie telt ongeveer 23 miljoen midden- en kleinbedrijven die samen goed zijn voor 75 miljoen banen en die 99 procent van alle ondernemingen vormen. In sommige bedrijfstakken levert het MKB 80 procent van de werkgelegenheid. Het middenen kleinbedrijf is volgens de Europese Commissie een belangrijke bron van ondernemersvaardigheden en van innovatie. Het MKB bevordert bovendien de economische en sociale samenhang. Daarom moet ondernemersklimaat verbeterd worden en moet met de belangen van het MKB rekening gehouden worden. Een ondernemende cultuur leidt tot meer ondernemerschap en dat is wat de Europese economie nodig heeft. De Europese Commissie hanteert daarom bij het creëren van beleid het principe Think small first. De maatregelen spitsen zich toe op de volgende gebieden: ondernemerschap en ondernemerschapsvaardigheden bevorderen; markttoegang voor het MKB verbeteren; minder administratieve rompslomp; groeipotentieel van het MKB versterken; de dialoog met de bij het MKB betrokken partijen versterken. Onlangs heeft de Europese Commissie de Gids voor het MKB-Beleid uitgebracht. Daarin staan alle maatregelen genoemd die de Commissie in het kader van het actieprogramma tot nu toe heeft genomen en welke plannen er nog op stapel staan. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW vindt het belangrijk dat de Europese Commissie zich bij haar werkzaamheden bewust is van het belang van het MKB en van ondernemerschap. Wel vindt VNO-NCW dat het niet bij plannen moet blijven: ondernemers willen immers concrete acties. Daarom is het goed dat de Europese Commissie nauwere betrekkingen met MKBvertegenwoordigingen voorstelt. Nu al wordt BUSINESSEUROPE frequent geraadpleegd door de Europese Commissie en bestaat er een vruchtbare gedachtewisseling tussen het SME-Committee van BUSINESSEUROPE en vertegenwoordigers van de Commissie. VNO-NCW-betrokkenheid Afstemming ten aanzien van het Actieplan vindt plaats in diverse betrokken commissies van VNO-NCW en in de BUSINESSEUROPE SME-Committee. Inlichtingen: mw. mr. H. ter Steeg (070 349 03 51,
[email protected])
3.8 Toerisme en Recreatie Groenboek Maritiem Beleid De Europese Commissie werkt aan samenhangend maritiem beleid voor de Europese Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën. In haar strategische doelstellingen voor de periode 2005-2009 heeft de Commissie gewezen op de "bijzondere behoefte aan een alomvattend maritiem beleid dat gericht is op de ontwikkeling van een welvarende maritieme economie en op een vanuit milieuoogpunt duurzame benutting van het volledige
35
Rondje Europa
VNO-NCW
potentieel van op de zee gebaseerde activiteiten". Dit thema is met name in de kuststreken relevant voor toerisme en recreatie. In een breder maritiem kader wil het Groenboek Maritiem Beleid een bijdrage leveren aan de Lissabon-strategie door op een duurzame manier groei en werkgelegenheid te stimuleren. Het consultatieproces loopt tot eind juni 2007. VNO-NCW-oordeel Niemand onderzocht eerder hoe de verschillende beleidsterreinen konden worden gecoördineerd om elkaar te versterken. Terecht maken nu ook toerisme en recreatie onderdeel van uit van breder beleid. Inpassing in de Lissabon-strategie is een juiste; toerisme is een economische groeisector die banen creëert, met name voor lager opgeleiden. De duurzame inslag van het groenboek wordt door VNO-NCW onderschreven. Juist toeristisch-recreatieve bedrijven zijn ingericht op duurzaamheid en hebben daarbij dus een belang. Uitgangspunt is dat bedrijven drager kunnen zijn van ruimtelijk beleid aan de kust en op het water. Vanuit toeristisch-recreatief oogpunt is het van belang dat nieuw samenhangend beleid niet tot extra lastendruk voor het bedrijfsleven leidt. Vanuit de belangen van de sector wordt erop worden toegezien dat beheertaken in ruimtelijke ordening op land en het water, niet tot meer regelgeving leidt. European Tourism Forum 2006 Cyprus Tijdens deze jaarlijkse ontmoeting tussen stakeholders in toerisme en recreatie, werd via drie kolommen – technologie, instrumenten en marktontwikkelingen – ingegaan op onderwerpen als internetboekingen, cruises, timesharing, wellness, publiekprivate samenwerking, werkgelegenheid en mobiliteit. Het Forum onderstreepte het belang van duurzaamheid in het toerisme en de promotie ervan. De hoeveelheid regels en belastingen waarmee de sector wordt geconfronteerd, werkt echter beperkend. Belang wordt gehecht aan de kwaliteit van dienstverlening, waarvoor opleiding noodzakelijk is. Voor innovatie en ontwikkeling is brancheoverstijgende samenwerking van groot belang. Het creëren van nieuwe producten wordt als belangrijk geacht voor groei in toerisme. Het is wenselijk tot Europese samenhangende statistieken voor het Toerisme te komen. VNO-NCW-betrokkenheid Via het Platform Toerisme en Recreatie (PTR) is VNO-NCW betrokken bij de ontwikkelingen op Europees niveau. PTR is een samenwerkingsverband van VNO-NCW, MKB Nederland en de toeristisch-recreatieve branches. VNO-NCW voert het PTRsecretariaat. VNO-NCW voert het secretariaat van het Vertegenwoordigers Europa Overleg (VEO) dat de toeristisch-recreatieve branches hebben met de departementen Economische Zaken en Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit inzake de Europese dossiers. Het VEO fungeert als voorportaal van het PTR. Inlichtingen: mr. M.C.A. Hos (070 349 03,
[email protected])
3.9 Maatschappelijk verantwoord ondernemen In maart 2006 publiceerde de Europese Commissie een mededeling over Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Op dezelfde dag werd het startsein gegeven voor de Europese CSR-Alliantie, een Europees netwerk van bedrijven die willen meewerken aan de
36
Rondje Europa
VNO-NCW
kennisuitwisseling omtrent en bevordering van MVO. Bij de voorbereiding van deze Alliantie was BUSINESSEUROPE nauw betrokken. In de Europese mededeling wordt betoogd dat Corporate Social Responsability (CSR) primair een aangelegenheid van de bedrijven zelf is en zich daarom niet leent voor overheidsregulering of -ingrijpen anders dan via bewustmaking, uitwisseling van goede voorbeelden, bevorderen van de dialoog en onderwijs. Maatschappelijk verantwoord ondernemen kan echter een belangrijke bijdrage leveren aan de vitaliteit en concurrentiekracht van bedrijven. Het is dan ook van belang dat bedrijven op hun eigen wijze gestalte geven aan hun beleid en waar mogelijk van elkaar leren. Van belang is tevens dat de geboekte resultaten de nodige aandacht krijgen. Voor die beide doelstellingen is de Europese CSR-Alliantie opgericht. Daarmee is tevens uitvoering gegeven aan aanbevelingen die in juni 2004 werden geformuleerd door het Europese multi-stakeholder Forum. Aan dit Forum namen destijds werkgeversorganisaties, bedrijvennetwerken, werknemersorganisaties en andere NGO's deel. In het eindrapport werd het vrijwillig karakter van CSR onderschreven en werden dezelfde thema's genoemd als in de Europese mededeling. In december 2006 vond een bijeenkomst plaats waarbij de resultaten van het multi-stakeholder-Forum werden geëvalueerd. Bij die gelegenheid bleek dat de NGO's zodanig ontevreden waren over de door de Europese Commissie gekozen beleidslijn, dat zij weigerden deel te nemen aan deze evaluatiebijeenkomst. Zij drongen aan op Europese regelgeving ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen. VNO-NCW-oordeel Maatschappelijk verantwoord ondernemen is voor VNO-NCW de logische en noodzakelijke combinatie van het streven naar rendement met actieve aandacht voor mens, milieu en maatschappelijke kwesties. Het is inspelen op de behoeften die op de markt en in de maatschappij leven en past goed in de samenwerkingstradities van de Nederlandse overlegeconomie. De wijze waarop bedrijven invulling geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid is altijd een kwestie van maatwerk en vrijwilligheid. Dit standpunt is ook neergelegd in het advies De winst van waarden van de Sociaal-Economische Raad van december 2000, een advies dat ook in een Engelstalige editie beschikbaar is onder de titel Corporate Social Responsibility: a Dutch approach. Aangezien de Europese Mededeling past in de lijn van dit SER-advies, heeft het de volledige steun van VNO-NCW. In het verlengde daarvan acht VNO-NCW het van belang dat de Europese CSR-Alliantie en eventuele andere instellingen duidelijk blijven maken hoeveel bedrijven op het brede gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen doen en kunnen doen, en zodoende de verdere ontwikkeling op dit gebied te steunen. VNO-NCW-betrokkenheid VNO-NCW fungeert als het verbindingspunt tussen Nederlandse bedrijven en de Europese CSR-Alliantie. VNO-NCW neemt actief deel aan de werkzaamheden van de BUSINESSEUROPE-werkgroep die voor de behandeling van dit dossier is ingesteld en die de CSR-Alliance mede draagt. Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt besproken in verschillende commissies van VNO-NCW, zoals in de Commissie Multinationale Ondernemingen en de Commissie Consumentenvraagstukken. De
37
Rondje Europa
VNO-NCW
voorwaarden en voordelen voor bedrijven om deel te nemen aan de Europese CSRAlliantie zijn te vinden op de VNO-NCW-website, in het dossier maatschappelijk ondernemen. Inlichtingen: drs. A. Rutgers van der Loeff (070 349 04 67,
[email protected])
38
Rondje Europa
4.
VNO-NCW
Versterking interne markt
4.1 De toekomst van de interne markt In 2007 zal de Europese Commissie een nieuw rapport Interne Markt in de 21e eeuw aan de Europese Raad aanbieden, waarin het toekomstig beleid voor de Interne Markt wordt gepresenteerd. Om in de beoordeling van burgers, ondernemingen en overheden in de beleidsvorming te betrekken, heeft de Commissie het afgelopen jaar een openbare raadpleging afgerond en een publieke hoorzitting georganiseerd. Het rapport van de Europese Commissie inzake de resultaten van de openbare raadpleging concentreert zich op de volgende vijf onderwerpen: hoe kan de toegang tot de markt worden vergemakkelijkt en innovatie worden bevorderd? hoe kan de kwaliteit van Europese regelgeving worden verbeterd? hoe kan worden bevorderd dat Interne Markt regels correct worden uitgevoerd en gehandhaafd in de lidstaten? hoe kan doeltreffend worden gereageerd op de verdergaande mondialisering? hoe kunnen de informatievoorziening en communicatie worden verbeterd, opdat burgers en bedrijfsleven beter geïnformeerd worden over de mogelijkheden van de Interne Markt? VNO-NCW-oordeel VNO-NCW heeft in BUSINESSEUROPE-verband gereageerd op de openbare raadpleging over de toekomst van de Interne Markt. In haar reactie benadrukt BUSINESSEUROPE dat het goed functioneren van de interne markt één van de belangrijkste elementen is voor de groei- en werkgelegenheidsstrategie. Vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal is cruciaal voor het verminderen van de kosten voor ondernemingen, het vergroten van de keuze voor de consument en bovenal voor het vergroten van de concurrentie in de gehele EU. Hierdoor worden ondernemingen gestimuleerd creatiever te opereren (innoveren, diensten verlenen, nieuwe productiemethoden creëren). Bovendien worden nationale overheden – en op hun domein de sociale partners – meer onder druk gezet om noodzakelijke structurele aanpassingen op lidstaatniveau te doen, aangezien de nationale verschillen in ondernemingsklimaat duidelijker zichtbaar worden naarmate er meer intraEuropese barrières worden opgeruimd. BUSINESSEUROPE vindt dat de basisuitgangspunten voor de nieuwe Interne Marktstrategie moeten zijn: vervolmaking van de Interne Markt omdat er nog veel belemmeringen bestaan, bijvoorbeeld op het terrein van energie, intellectueel eigendom, financiële diensten; meer efficiency door middel van Nieuwe Aanpak-richtlijnen (alleen harmonisatie op essentiële punten) en betere regelgeving; consolidatie door middel van een goede handhaving van bestaande regels en grotere verantwoordelijkheid van de lidstaten om gemaakte Europese afspraken daadwerkelijk na te komen en fragmentatie van de Interne Markt tegen te gaan;
39
Rondje Europa
VNO-NCW
meer aandacht voor het bewustwordingsproces onder de bevolking: resultaten van de Interne Markt, lagere prijzen voor vliegtickets en mobiele telefonie, zijn nauwelijks bekend bij het grotere publiek. Voorts draagt BUSINESSEUROPE voorstellen aan ter verbetering van specifieke beleidsonderwerpen. Standpunten van VNO-NCW op diverse beleidsonderdelen voor de Interne Markt kunnen elders in de specifieke hoofdstukken van dit Rondje Europa worden geraadpleegd. De BUSINESSEUROPE-reactie op de openbare raadpleging van de Europese Commissie over de toekomst van de Interne Markt is op te vragen bij het VNO-NCW-secretariaat. VNO-NCW-betrokkenheid Standpunten van VNO-NCW worden voorbereid in de Commissie Europese Markt VNONCW. Via deze Commissie en de BUSINESSEUROPE hoofdcommissie Interne Markt is VNO-NCW actief betrokken bij dit proces. Inlichtingen: mw. drs. M.J.A. Oomen (tel: 070 349 04 29,
[email protected])
4.2 Dienstenrichtlijn Het Europees Parlement heeft ingestemd met het gemeenschappelijke standpunt van de Raad over de concept-Dienstenrichtlijn. Hiermee is een van de meest heikele wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie vastgesteld. Er zijn slechts drie technische wijzigingen aangebracht, die de inhoud van de richtlijn niet veranderen. De Dienstenrichtlijn van voormalig Eurocommissaris Bolkestein uit 2004 is bedoeld om de bureaucratische belemmeringen weg te nemen die het vrije verkeer van diensten bemoeilijken. De richtlijn voorziet in maatregelen die zijn gericht op vereenvoudiging van het vestigen van een dienstverlenend bedrijf in de EU, vermindering van administratieve procedures en belemmeringen, bevordering van administratieve samenwerking tussen lidstaten bij de controle van dienstverleners en verbetering van informatievoorziening over de dienstverlening aan de consument. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel zijn: Substantiële beperking van de reikwijdte van de richtlijn. Uitgesloten zijn bijvoorbeeld de uitzendbranche, kansspelen, transport in brede zin, havendiensten, gezondheidszorg (privaat en publiek), audiovisuele diensten, arbeidsrecht, sociale diensten, zoals sociale woningbouw, kinderopvang, activiteiten die in het kader van openbaar gezag worden uitgeoefend, diensten van notarissen die bij wet zijn benoemd, private beveiligingsdiensten, financiële diensten en telecommunicatie. Het land-van-oorsprong-beginsel, waarbij als basisprincipe geldt dat een dienstverlener zich richt naar het recht van het land waarin hij is gevestigd, wordt losgelaten. Daarvoor in de plaats wordt ingevoerd een systeem van screening en melding van nationale beperkingen die lidstaten opleggen aan buitenlandse dienstverleners. Hiermee worden lidstaten verplicht eventuele belemmeringen te onderbouwen, en wordt de transparantie en informatievoorziening vergroot. De EU-lidstaten hebben maximaal drie jaar de tijd om de richtlijn in nationale wetgeving om te zetten en uit te voeren.
40
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-oordeel De definitieve richtlijn is helaas fors afgezwakt ten opzichte van het oorspronkelijke Commissie-voorstel. Weliswaar biedt de richtlijn ondernemingen voordelen op het gebied van vrijheid van vestiging in een andere lidstaat (bijvoorbeeld geen additionele of dubbele eisen, zoals vergunningen en registraties), maar teleurstellend is dat diverse sectoren, onder meer de uitzendsector, van de richtlijn zijn uitgezonderd. Ook is het teleurstellend dat ondernemingen in bepaalde gevallen nog steeds zelf moeten bevechten dat zij ongeoorloofde, nationale vereisten krijgen opgelegd bij grensoverschrijdende dienstverlening. VNO-NCW-betrokkenheid Bovengenoemd onderwerp wordt behandeld in de VNO-NCW adhoc werkgroep Diensten en in de BUSINESSEUROPE Task Force Services. Het advies van de SociaalEconomische Raad (SER) over de Dienstenrichtlijn is op te vragen bij het secretariaat, alsmede de Engeltalige, Franstalige of Duitstalige versies. Inlichtingen: mw.drs. M.J.A. Oomen (070 349 04 29,
[email protected])
4.3 Diensten van algemeen (economisch) belang Met ‘diensten van algemeen belang’ worden bedoeld economische en sociale activiteiten die niet uitsluitend aan de markt worden overgelaten en tot op zekere hoogte gereguleerd worden. Met 'diensten van algemeen economisch belang' worden diensten van economische aard bedoeld. Het verschil tussen beide definities is of de markt wel of niet open staat voor diverse marktpartijen. De Europese Commissie kwam in 2004 met een Witboek over de diensten van algemeen belang. Hierin wordt onderstreept dat het belangrijk is dergelijke diensten kwalitatief hoogwaardig en betaalbaar te houden. De diensten van algemeen belang kunnen door de private sector worden geleverd, maar de overheid behoudt een verantwoordelijkheid in het reguleren van de markt. Het aanbod van kwalitatief hoogwaardige diensten van algemeen economisch belang is bovendien een belangrijke pijler voor het concurrentievermogen van de Europese Unie. In het kader van de Lissabon-strategie om de meest concurrerende kenniseconomie van de wereld te worden, is het van groot belang concurrentie te blijven bevorderen, staatssteun verder te reduceren en de interne markt te vervolmaken, ook met betrekking tot de diensten van algemeen economisch belang. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is geen voorstander van een horizontaal rechtskader voor deze diensten. Een kaderrichtlijn of horizontaal rechtskader waarin tot in detail het aanbod, de organisatie en de financiering van deze diensten wordt gespecificeerd – zo dat gezien de grote diversiteit en het dynamische karakter van deze diensten al mogelijk zou zijn – kan leiden tot concurrentieverstoring en kan een obstakel vormen bij de verdere liberalisering van markten. Diensten van algemeen economische belang moeten zoveel mogelijk worden verricht in overeenstemming met – en niet tegengesteld aan – de beginselen van mededinging en 41
Rondje Europa
VNO-NCW
deregulering, zoals vastgelegd in de vigerende gemeenschapswetgeving. Het terugdraaien van eerder genomen maatregelen, het creëren van nieuwe uitzonderingen op de mededingingsregels en het overreguleren van de betrokken sectoren betekenen een ongewenste stap terug in het structurele economische hervormingsproces. In plaats van een horizontaal rechtskader is VNO-NCW voorstander van een sectorale aanpak van de diensten van algemeen economisch belang, zoals door de Europese Commissie bepleit in het Witboek inzake Diensten van algemeen belang. Een sectorspecifieke benadering houdt rekening met de dynamische ontwikkeling van deze diensten als gevolg van technologische en economische ontwikkelingen en veranderingen in behoeften en voorkeuren van consumenten. Die dynamiek is van groot belang voor het toekomstige concurrentievermogen van de Europese Unie. VNO-NCW-betrokkenheid Inlichtingen: drs. Peter Bongaerts (070 34 90 428) Email:
[email protected]
4.4 Overheidsaanbestedingen Het voorstel tot aanpassing van de rechtsbeschermingsrichtlijnen wordt besproken in de raadswerkgroepen. Belangrijk onderwerp in dit voorstel is de invoering van een wachttijd van minimaal 10 dagen tussen het voornemen van gunning aan een partij en de daadwerkelijke opdrachtverlening. Ook voorziet het voorstel in een regeling in geval van onwettig onderhands geplaatste opdrachten. De Commissie is van plan om in 2007 een richtlijnvoorstel uit te brengen over dienstenconcessies. Het voorstel wordt pas in de tweede helft van 2007 verwacht. Daarnaast heeft men het voornemen om een interpretatief document uit te brengen over geïnstitutionaliseerde PPS-projecten (IPPS). Hiermee worden projecten bedoeld die worden uitgevoerd door een rechtspersoon die gezamenlijk eigendom is van de publieke en de private partij. In deze interpretatieve Mededeling zal met name voorlichting worden gegeven over het opzetten van een IPPS. Dit document wordt eveneens niet eerder dan oktober of november van 2007 verwacht. In vervolg op het interpretatieve document over overheidsopdrachten in de defensiesector, dat eind 2006 uit is gekomen, heeft de Commissie het voornemen om een richtlijn uit te brengen voor aanbestedingen in deze sector. De Commissie wil hierin meer flexibele regels geven voor dergelijke aanbestedingen teneinde te voorkomen dat lidstaten via een beroep op de uitzonderingsclausule van artikel 296 van het EU-verdrag dergelijke opdrachten in het geheel niet aanbesteden. Dit richtlijnvoorstel wordt niet voor de tweede helft van 2007 verwacht. Het DG interne markt van de Commissie heeft voorts een interne werkgroep in het leven geroepen om de samenhang te bewaken tussen allerlei initiatieven op aanbestedingsterrein, die van allerlei andere DG's afkomstig zijn. VNO-NCW-oordeel Het bedrijfsleven ondervindt veel problemen met aanbestedingen. Veel problemen worden veroorzaakt door een gebrek aan professionaliteit en kennis bij de uitvoering op nationaal niveau. Het richtlijnvoorstel tot aanpassing van de rechtsbeschermingsrichtlijnen is een
42
Rondje Europa
VNO-NCW
verslechtering ten opzichte van de Nederlandse regelgeving, waarin een wachttijd van 15 dagen is voorzien. VNO-NCW-betrokkenheid Via de VNO-NCW-commissie Overheidsaanbestedingen en de BUSINESSEUROPE werkgroep Public procurement is VNO-NCW actief betrokken bij de ontwikkelingen op het gebied van overheidsaanbestedingen. Inlichtingen: mw.mr. N.C.J.M. Mallens (070 349 03 52,
[email protected])
4.5 Gezondheidszorg Medische hulpmiddelen Met betrekking tot een aantal medische hulpmiddelen zijn er handelsbelemmeringen binnen de Europese Unie, doordat lidstaten aanvullende eisen formuleren om in het vergoedingssysteem opgenomen te worden. Deze eisen gaan veelal verder dan veiligheidsen andere eisen die geregeld zijn in de Europese richtlijnen voor medische hulpmiddelen. Voorkomen moet worden dat landen aanvullende eisen formuleren die belemmering van vrij handelsverkeer tot gevolg hebben. Ook veelvuldige, onaangekondigde wijzigingen moeten worden voorkomen. Nieuw ziektekostenstelsel Vanaf 1 januari 2006 is er in Nederland een nieuw privaatrechtelijk ziektekostenstelsel in werking getreden. Het nieuwe zorgstelsel bevat marktelementen en sociale waarborgen. De voornaamste keuze-elementen zijn de hoogte van de nominale premie, de wijze waarop de zorgverzekeraar de verzekering uitvoert en het eigen risico. De belangrijkste waarborgen betreffen de acceptatieplicht van de zorgverzekeraar en de introductie van het risicovereveningsfonds. Daarnaast is de Nederlander vrij één of meerdere aanvullende verzekeringen af te sluiten. De Nederlander kan individueel een polis of een aanvullende verzekering afsluiten, maar hij kan zich ook aansluiten bij een collectief contract dat zijn werkgever, zijn vakbond, zijn patiëntenorganisatie of andersoortig samenwerkingsverband heeft afgesloten met een zorgverzekeraar. Het nieuwe Nederlandse systeem is uniek binnen Europa. Verschillende onderdelen zijn ook interessant voor andere Europese lidstaten. Op onze manier wordt innovatie bevorderd, de eigen verantwoordelijkheid van de burger gestimuleerd en patiëntenmobiliteit geconcretiseerd. VNO-NCW-oordeel Het is van groot belang dat op Europees niveau een stimulerende lijn wordt uitgezet, zodat de kwaliteit van gezondheidszorg, innovatie en concurrentie in Nederland worden gestimuleerd, maar ook de kwaliteit van zorg in zorgstelsels in andere EU-landen. Europese regelgeving mag geen belemmering hiervoor vormen. Patiëntenmobiliteit Grensoverschrijdend patiëntenverkeer biedt zorgverzekeraars en zorgaanbieders de mogelijkheid patiënten te laten profiteren van de samenwerking tussen zorgaanbieders uit de afzonderlijke zorgstelsels in de lidstaten van de EU om zodoende veilige, hoogwaardige en efficiënte gezondheidsdiensten te verlenen. In dit verband doen zich een aantal
43
Rondje Europa
VNO-NCW
problemen voor die om een praktische oplossing op Europees niveau vragen. Daarbij gaat het onder meer over de vraag hoe de 'ontvangende' zorgaanbieders financieel kunnen worden vergoed voor de grensoverschrijdende gezondheidszorg die zij hebben verstrekt. VNO-NCW-oordeel Het praktische nut van Europese samenwerking is aangetoond door de toenemende samenwerking op het gebied van gezondheidsdiensten tussen grensregio’s. Dit is een belangrijk gegeven. Tegelijk constateert VNO-NCW daarbij dat het beginsel van reciprociteit niet altijd wordt gehanteerd, zodat soms eenzijdig patiëntenverkeer bestaat waarbij sommige lidstaten patiënten meer faciliteren dan andere. Hierbij zouden naar het oordeel van VNO-NCW de bestaande belemmeringen én de neveneffecten van grensoverschrijdende zorg en samenwerking beter en scherper in beeld gebracht moeten worden. Daarbij zou een betere afstemming van de Europese regelgeving van de Europese Unie met die van de Raad van Europa moeten plaatsvinden. Juist de Raad van Europa heeft voorzien in regels die bilaterale en multilaterale (vaak regionale) samenwerking tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders in Europa mogelijk maken. Implementatie van deze verdragen in het communautaire recht zou de rechtskracht en de betekenis van deze verdragen en deze samenwerkingsvormen aanzienlijk kunnen versterken. Naar de mening van VNO-NCW speelt de Commissie een rol bij het wegnemen van het gebrek aan informatie over de zorgmogelijkheden in andere lidstaten. Dit weerhoudt sommige mensen ervan zich in het buitenland te laten behandelen, zelfs wanneer dat een goede zaak zou zijn. VNO-NCW-betrokkenheid Bovengenoemde onderwerpen worden behandeld in de VNO-NCW-commissie Gezondheidszorg. Inlichtingen: mr. M.E.M. Nuyten (070 349 02 11,
[email protected])
4.6 Technische harmonisatie, normalisatie en certificatie Naar verwachting zal de Europese Commissie begin 2007 aan de Raad en aan het Europees Parlement voorstellen doen inzake de herziening van de zogenaamde 'nieuwe aanpaksystematiek', waarvan naar verwachting ook Europese Accreditatie deel zal uitmaken. Het voorstel zal bovendien naar verwachting mede het regime inzake het CEmerkteken en de nationale handhaving van de geïmplementeerde richtlijnen betreffen. Verder wordt een voorstel verwacht voor regelgeving over 'wederzijdse erkenning'. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW juicht elk voorstel toe dat bijdraagt tot beter functioneren van het stelsel van wederzijdse erkenning en tot nationale handhaving van Europese wetgeving zodat een level playing field ontstaat. VNO-NCW vindt dat het stelsel van 'nieuwe aanpakrichtlijnen' grosso modo voldoet. Op onderdelen zijn zeker verduidelijkingen denkbaar. De discussie rond het CE-teken mag naar de mening van VNO-NCW niet leiden tot onnodige verzwaringen van de eisen, bijvoorbeeld door een grotere toevlucht tot 'derde partij certificatie' (door certificatie-instellingen).
44
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-betrokkenheid In het kader van de VNO-NCW-commissie Normalisatie en Certificatie worden reacties opgesteld op informele en formele voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein. Deze reacties vormen de basis voor inbreng van VNO-NCW in het overleg met het ministerie van EZ, het Nederlandse Normalisatie Instituut en de Raad voor Accreditatie, de BUSINESSEUROPE werkgroep Free Movement of Goods, alsmede met de diverse Europese instellingen. Inlichtingen: drs. H.J.J. van Breemen (070 349 03 58,
[email protected])
4.7 Douaneaangelegenheden a. Electronic Customs De Europese Commissie vordert met het vereenvoudigen van het Europese douanerecht en de automatisering hiervan. De bestaande wetgeving, systemen en procedures worden herzien en vereenvoudigd en papierloze procedures moeten worden ontwikkeld. De douanewetgeving dient zodanig te worden aangepast dat het uitgangspunt is dat de in- en uitvoertransacties elektronisch worden verwerkt, zowel tussen handelaren en douane als tussen douanediensten onderling. Verder moeten de verschillende douaneregelingen en andere bijzondere regelingen samen worden gevoegd. Hierdoor kan het aantal procedurele verschillen tussen lidstaten worden teruggedrongen. Volgens de huidige vereenvoudigde procedures zijn afgegeven vergunningen de facto beperkt tot het grondgebied van de lidstaat die de desbetreffende vergunning afgeeft. De communautaire wetgeving zou erin moeten voorzien dat de benodigde vergunningen zoals Single European Authorisation – in de hele Europese gemeenschap gelden en daar worden verleend, waar de belanghebbende op de meest effectieve wijze controle en toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden kan bieden. Hiertoe zal de douaneadministratie operationeel in twee delen wordt gesplitst: de fysieke grenscontrole en de interne naleving en controle van douanebepalingen bij de belanghebbende. De intensiteit van deze toezichtmaatregelen is mede afhankelijk van de door belanghebbende geboden mogelijkheden tot inzicht in de administratieve en financiële organisatie en het daarop gebouwde risicoprofiel dat naar communautaire normen wordt gevormd. Hiertoe is het begrip Authorised Economic Operator geïntroduceerd. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW staat positief tegenover de grondgedachte achter e-customs, echter VNO-NCW meent dat de concepten niet voldoende sterk in de voorstellen voor de nieuwe communautaire wetgeving zijn weergegeven. Hierin schuilt het gevaar dat in de praktijk geen sprake is van een voelbare vereenvoudiging. Een communautaire toepassing van de douane- en aanverwante wetgeving is van belang om mogelijke concurrentieverstoring op de interne markt tegen te gaan zonder dat er van één douaneadministratie sprake is. Het is wel van belang ervoor te waken dat de communautaire aanpak niet leidt tot een opeenstapeling van de individuele verlangens van de lidstaten. Een belangrijk punt is de tweedeling van de taakstelling van de douane en in het bijzonder de buitengrenscontrole. Nederland zal hierin een taakverzwaring krijgen toebedeeld mede door de security drive en de omstandigheid dat meer niet-fiscale controles als agent van andere overheidsinstanties
45
Rondje Europa
VNO-NCW
moeten worden uitgevoerd. Dit zal een verzwaring van inzetbare mankracht en budget vergen, waarvoor naar het zich laat aanzien een politiek draagvlak nodig zal blijken. b. Herziening van het Communautair Douanewetboek Naar aanleiding van onder meer de aanslagen in New York op 11 september 2001 is naast de initiatieven om de communautaire douanewetgeving te vereenvoudigen, duidelijk dat veiligheid steeds belangrijker is geworden in de handelsketen. Verschillende internationale organisaties, waaronder de World Customs Organisation (WCO), zoeken naar manieren om de cargo security beter af te dekken. Hierbij wordt veelal voor een ketenbenadering gekozen: supply chain security. Met name de WCO heeft via haar in 2002 ingestelde task force een aantal ideeën ontwikkeld met betrekking tot supply chain security die vervolgens sinds 2004 verder worden uitgewerkt door de High level strategic group van de WCO. Hieruit moeten uiteindelijk aanbevelingen en verdragen voortvloeien, die hun uitwerking krijgen via nationaal en Europees recht. Naast de WCO zijn er ook verschillende samenwerkingsverbanden tussen de verschillende douaneadministraties. Het beste voorbeeld hiervan is de samenwerking tussen de Nederlandse douane en de douane van de Verenigde Staten. Bij deze bilaterale samenwerking worden onder meer gezamenlijke criteria voor het Container Security Initiative (CSI) ontwikkeld en wordt gekeken naar de invulling van het begrip Authorised Economic Operator (AEO). Uit deze samenwerking vloeien geen rechtstreekse verplichtingen voort voor burgers en het bedrijfsleven. De uitwerking van deze samenwerkingsverbanden moet eveneens gebeuren via nationale wetgeving of EUwetgeving. Het vereenvoudigen en automatiseren van het Europese douanerecht krijgt handen en voeten door de herziening van het Communautair Douanewetboek. Deze herziening gebeurt in twee fasen. Eerst wordt een kleine wijziging ingevoerd die ziet op de verstrekking van pre-arrival- en pre-departure-informatie en introductie van het begrip Authorised Economic Operator (AEO). Op 24 oktober 2006 is de kleine wijziging een feit doordat Verordening 648/2005 en de bijbehorende bepalingen in het TCDW (Toepassingsverordering Communautair Douane Wetboek) zijn aangenomen. Voor het bedrijfsleven betekent dit dat zij vanaf 1 januari 2008 zich kunnen laten certificeren als Authorised Economic Operator. De vereisten voor het verkrijgen van de AEO-status zijn vastgelegd in de nieuwe wetgeving, maar de lidstaten moeten zelf de procedures rondom de afgifte van de AEO-certificaten verzorgen. Bovendien is er weinig geregeld over de precieze facilitering die de AEO-status het bedrijfsleven zal opleveren. De lidstaten hebben dan ook enige vrijheid bij invulling hiervan. Naar de mening van VNO-NCW moet de AEO-status ervoor zorgen dat fysieke controles alleen nog plaatsvinden aan het begin van de supply chain, zodat de goederen via een zogenaamde green lane zonder verder oponthoud door controles naar plaats van bestemming kunnen worden gebracht. In Nederland is VNO-NCW daarom intensief met de Projectgroep Certificeren van het ministerie van Financiën in overleg om dit in goede banen te leiden. Daarnaast wordt met het ministerie van Financiën overlegd op welke manier het nationale bedrijfsleven van de wijzigingen op de hoogte kan worden gebracht.
46
Rondje Europa
VNO-NCW
Tevens zijn in de TCDW de vereisten rond de pre-arrival en pre-departure informatie opgenomen. Er wordt aangegeven bij welke goederenstromen dergelijke berichtgeving noodzakelijk is en welke gegevens hierbij moeten worden aangeleverd. Het bedrijfsleven zal deze gegevens vanaf 2009 moeten gaan aanleveren. Parallel aan dit proces is een algehele herziening van het Communautair Douane Wetboek (CDW) gaande. De herziene CDW voorziet in vereenvoudiging en harmonisering van procedures en gegevensaanlevering en tegelijkertijd strengere controle op veiligheid. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is van mening dat een aantal concepten duidelijk moeten worden vastgelegd in de tekst van het herziene CDW om te komen tot een echte modernisering van de communautaire wetgeving. Hierbij gaat het met name om zaken als Centralized Clearing, Single Window, Mutual Recognition en Self Assessement. Samen met het ministerie van Financiën wordt binnenkort een geleidedocument opgesteld waarin wordt vastgelegd op welke manier deze concepten volgens de Nederlandse overheid en het Nederlandse bedrijfsleven uiteindelijk tot uiting moeten komen in de herziene wetgeving. De herziening van het CDW is een mengeling van politiek en douanewetgeving. Naar de mening van VNO-NCW zijn de voorgesteld wijzigingen in beginsel goede ontwikkelingen. Echter, bij de uitwerking van deze wijzigingen moet steeds het politieke en het implementatietraject scherp in de gaten worden gehouden. Bij een eerste kleine wijziging van het CDW heeft de Europese Commissie veel opmerkingen van zowel het bedrijfsleven als de lidstaten niet overgenomen. Naar de mening van VNO-NCW is het georganiseerde Europese bedrijfsleven dan ook niet serieus genoeg genomen in dit proces. In de commentaren van zowel VNO-NCW als BUSINESSEUROPE met betrekking tot de verschillende versies van de TCDW is uitgebreid ingegaan op het feit dat de vereenvoudigingen voor de bedrijven die de AEOstatus krijgen niet ver genoeg gaan. Onder de kleine wijziging blijft het namelijk mogelijk om het Nederlandse bedrijfsleven gebruik te laten blijven maken van een aantal nationale vereenvoudigde procedures, maar naar verwachting zal dit onder het herziene CDW niet meer mogelijk zijn. Het is daarom noodzakelijk dat bij de gehele herziening voldoende in uitzonderingsgevallen wordt voorzien in deze uitvoeringsbepalingen van het douanewetboek, zodat de uitvoering van het CDW niet te rigide is. Tegelijkertijd is van groot belang dat de verschillende lidstaten niet te veel vrijheid hebben in de interpretatie van de regelgeving, aangezien de vereenvoudiging dan wellicht ver te zoeken is. Dit betekent dat er veel aan gelegen is dat er geen Europa van twee (of meer) snelheden ontstaat op het moment dat de grote wijziging van het CDW ingaat. VNO-NCW-betrokkenheid Op Europees niveau vindt overleg tussen Commissie en bedrijfsleven plaats in de Trade Contact Group, waarin een tiental Europese organisaties, waaronder BUSINESSEUROPE, zitting heeft. In dit verband valt op te merken dat binnen BUSINESSEUROPE de werkgroepen Transport en Export Control vaktechnische ondersteuning zoeken bij de werkgroep Customs. VNO-NCW deel aan de vergaderingen van BUSINESSEUROPE om tot een gerichte advisering aan de Commissie via de Trade Contact Group te komen. In Nederland voert VNO-NCW overleg met het ministerie van Financiën en het ministerie van Economische Zaken met betrekking tot beleidsmatige douaneonderwerpen. Hiermee wordt beoogd dat de geluiden richting de Europese
47
Rondje Europa
VNO-NCW
Commissie en het Nederlandse bedrijfsleven zo veel mogelijk elkaar versterken.Daarnaast is dit overleg nuttig om inzicht te krijgen in de standpunten die door de andere lidstaten wordt ingenomen. Daarnaast wordt tevens met de Douane overlegd over zaken die het landelijke uitvoeringsbeleid aangaan. Het is van groot belang dat VNO-NCW via BUSINESSEUROPE directe gesprekspartner is van de Europese Commissie. Verder zijn er hernieuwde afspraken met het ministerie van Financiën en de douane gemaakt met betrekking tot overleg over de herziening van de CDW. Inlichtingen: mr. J.M. Lammers (070 349 04 23,
[email protected])
48
Rondje Europa
5.
VNO-NCW
Handelspolitiek
5.1 De WTO-Doharonde Begin november 2001 is in Doha (Qatar) een nieuwe multilaterale ronde van handelsbesprekingen begonnen in de Wereldhandelsorganisatie (WTO), met als doel een verdere liberalisering van het economisch verkeer tussen landen. De Doha-ronde bevat de volgende onderwerpen: betere markttoegang voor goederen, door afschaffing van tarieven en niet-tarifaire maatregelen; daarbij zullen de hoogste tarieven en tariefescalatie extra aandacht krijgen; betere markttoegang voor diensten (deze onderhandelingen waren al begin 2000 gestart); betere markttoegang voor landbouwproducten (ook deze onderhandelingen liepen al sinds januari 2000) en verlaging van productiegebonden steun en exportsubsidies in deze sector; aanpassingen in het geschillenbeslechtingssysteem van de WTO; aanpassingen in de uitvoering door de lidstaten van de anti-dumpingregels van de WTO; de verhouding tussen WTO-regels en handelsregels in multilaterale milieuovereenkomsten; vrijere markttoegang voor milieuvriendelijke goederen en diensten; afschaffing van visserijsubsidies; een systeem van bescherming van geografische herkomstbepalingen voor wijn en sterke drank. Op 24 juli 2006 is besloten de WTO-onderhandelingen in de Doha Development Agenda (DDA, de officiële naam voor de huidige ronde) op te schorten. De onderhandelingen werden reeds lang gekenmerkt door gebrek aan voortgang en dynamiek. De oorzaken voor het stranden van de Doha-ronde zijn meervoudig en niet simpel terug te voeren op de starre houding van de VS op 23 juli, dan wel op alleen het landbouwdossier, zoals in sommige commentaren gebeurt. De agenda was breed en politiek zeer gevoelig: De VS wilde veel nieuwe markttoegang elders voor zijn landbouw- en industrieproducten, weinig verlaging van zijn interne landbouwsteun en weinig aanvullende WTO-afspraken; de EU wilde slechts beperkte extra markttoegang bieden voor landbouwproducten uit derde landen, ruime extra markttoegang krijgen voor industrieproducten en diensten, betere anti-dumpingregels, afbouw van Amerikaanse binnenlandse landbouwsteun; India wilde marktbescherming behouden tegen importtoename van landbouwgoederen en (vooral Chinese) industriegoederen, geen investeringsregels van de WTO, maar wel ruimte voor dienstenliberalisering en vrij verkeer van dienstverleners; Australië wilde vrije handel voor landbouwproducten; Japan wilde afscherming van zijn rijstmarkt en inperking van het anti-dumpingbeleid;
49
Rondje Europa
VNO-NCW
Brazilië wilde grote extra markttoegang voor zijn landbouwproducten, maar mondjesmaat buitenlandse industrieproducten toestaan; de armere ontwikkelingslanden wilden reële extra markttoegang tot het westen, een omvangrijk steunpakket om hun aanpassingen te bekostigen en gelijkberechtiging bij de besluitvorming. In zijn algemeenheid wilde elk WTO-lid te veel krijgen, terwijl men geenszins bereid was de prijs te betalen die grote concessies van handelspartners mogelijk zou hebben gemaakt. Reeds enige tijd was duidelijk dat een revolutionair akkoord niet haalbaar was, gezien de politieke tegenstellingen en de gebrekkige bereidheid om de weerstand van gevestigde belangen het hoofd te bieden. De bestaande voordelen van de WTO werden daarbij als vanzelfsprekend beschouwd. Zo konden protectionistische belangen in hun lobby effectiever zijn dan de belanghebbenden bij verdergaande liberalisering. Verder heeft zeker meegespeeld bij het huidige échec dat de besluitvormingsstructuur van de WTO niet berekend was op het grote aantal leden van dit moment. Gevolgen van het stranden van de onderhandelingen De onderhandelingen over alle onderwerpen die onder de DDA vallen zijn nu opgeschort. Een reflectieperiode is ingelast. De tot nu toe in de onderhandelingen behaalde voortgang wordt bevroren tot de eventuele heropening van de onderhandelingen. Als het niet lukt de onderhandelingen te heropenen heeft dat de volgende gevolgen: het potentieel resultaat van de ronde, door DG WTO Lamy geschat op twee tot drie keer meer waard dan dat van eerdere rondes, wordt niet bereikt; een reeks zinvolle liberaliseringsstappen die gezet hadden kunnen worden ten voordele van bedrijven in zowel industrielanden als ontwikkelingslanden blijft achterwege; maatregelen waarover in de onderhandelingen reeds overeenstemming was bereikt zullen vooralsnog niet gerealiseerd worden. Dat geldt bijvoorbeeld voor vrije toegang tot de rijke landen voor alle producten uit de minst ontwikkelde landen, en afschaffing van de voor ontwikkelingslanden schadelijke handelsverstorende subsidies in de katoensector. Het geldt ook voor de totale afschaffing van exportsubsidies in de landbouw per 2013, en het opschorten van de invoering van invoerheffingen op elektronische handel; akkoorden die binnen handbereik lagen, zoals dat over vereenvoudiging van douaneprocedures en over nieuwe WTO-regels over transparantie van regionale handelsakkoorden, zullen nu in de ijskast belanden; er geldt voorlopig geen zogenaamde peace clause voor de landbouwsector. Dat betekent dat de afspraak om geen geschillen over strijdigheid van landbouwbeleid met WTO-regels aan een WTO-panel voor te leggen niet langer van kracht is. De verwachting is dat een aantal geschillen aan de WTO zal worden voorgelegd in de komende tijd. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Amerikaanse beleid ten aanzien van rijst en maïs en het Europese beleid ten aanzien van wijn, fruit, groenten en boter; de externe druk op hervorming van het landbouwbeleid valt zowel in de VS als in de EU grotendeels weg. De huidige Amerikaanse Farm Bill, die tot een sterke verhoging van de uitgaven heeft geleid, loopt in 2007 af en zal dan vervangen worden. Daarbij zal dus geen beperkende invloed op de subsidiebedragen worden uitgeoefend door WTOafspraken;
50
Rondje Europa
VNO-NCW
van diverse kanten is de zorg uitgesproken dat zowel het multilaterale handelssysteem in zijn algemeenheid, als het geschillenbeslechtingssysteem van de WTO in het bijzonder, onder druk zullen komen te staan. VNO-NCW-oordeel De Doha-ronde heeft een brede, voor Nederlandse bedrijven relevante agenda: onderhandelingen over verdere markttoegang voor goederen, landbouwproducten en diensten, door tarieven en non-tarifaire belemmeringen te verlagen; onderhandelingen over de verbetering van het anti-dumping-instrumentarium en de geschillenbeslechtingsprocedures (nu oorzaak van omvangrijke schades, ook voor Nederlandse bedrijven); verlenging van het moratorium op tarieven op in elektronische vorm geleverde goederen en diensten; onderhandelingen over de verhouding tussen WTO-regels en handelsregels in multilaterale milieuovereenkomsten (van belang voor bedrijven omdat de rechtszekerheid in het geding is); onderhandelingen over een substantieel akkoord over vereenvoudiging van douanefaciliteiten. Het is daarom een tegenslag dat de onderhandelingen zijn opgeschort. De huidige crisis in de WTO is meer fundamenteel dan eerdere dips in de onderhandelingen in de DDA of in voorgaande rondes. Begin 2007 zal naar verwachting een laatste poging worden gedaan om een akkoord in de Doha-ronde te bereiken. Bij deze poging moet vooral ook in het achterhoofd gehouden worden wat verloren zal gaan als de onderhandelingen spaak lopen. Heropening van de onderhandelingen wordt in dat geval onwaarschijnlijk geacht voor 2009 (vanwege tussentijdse congresverkiezingen in de VS in 2006, presidentiële verkiezingen in Frankrijk in 2007 en verlopen van de Trade Pomotion Authority in de VS en ten slotte de Amerikaanse presidentsverkiezingen in 2008). In de tussentijd is er geen kans om door te gaan met onderdelen van de DDA-agenda; de agenda berust op een compromis; door cherry-picking wordt dit verstoord en er zal dus geen consensus mogelijk zijn. Tegen 2009 is de agenda van de Doha-ronde naar verwachting verouderd. VNO-NCW blijft van mening dat het multilaterale handelssysteem van de WTO een uiterst belangrijk anker is in de internationale handel. Op de langere termijn moet energiek getracht worden de WTO-onderhandelingen te heropenen.
5.2 Nieuwe handels- en concurrentiestrategie van de EU De interne Lissabon-strategie van de EU en de externe economische agenda moeten beter worden geïntegreerd om de kansen van de globalisering ten volle te kunnen benutten en groei en banen te realiseren. Dit is de achtergrond van de nieuwe strategie voor handel en concurrentie van de Europese Commissie die in oktober 2006 werd gepresenteerd. Markttoegang voor EU-producten tot markten buiten de EU, eerlijke concurrentievoorwaarden voor Europese bedrijven op de wereldmarkt en een open EU-
51
Rondje Europa
VNO-NCW
markt voor producten uit derde landen vormen de drie pijlers van de strategie. De kernpunten van de strategie Global Europe: Competing in the World zijn: de succesvolle afsluiting van de Doha-ronde in het kader van de World Trade Organisation (WTO) blijft de eerste prioriteit. De Commissie zal daartoe initiatieven nemen; de EU zal meer bilaterale vrijhandelsakkoorden nastreven met geselecteerde landen en regio's. Deze akkoorden moeten dieper en breder zijn dan de WTO-agenda (bijvoorbeeld inclusief investerings- en mededingingsregels). De doorslaggevende criteria voor het openen van onderhandelingen zullen zijn de marktpotentie en het huidige beschermingsniveau van de wederpartij. Momenteel lopen er reeds onderhandelingen met de Gulf Co-operation Council en Mercosur (het economische samenwerkingsverband van Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruquay). Nieuwe prioriteiten zijn de groep Zuid-Oost Aziatische landen verenigd in de ASEAN, India, Korea, Centraal Amerika en de Andean; het aanpakken van marktbelemmeringen (vooral ook marktbelemmeringen die achter de grens spelen, zoals mededinging en technische voorschriften) in de Transatlantische economische relatie, omdat deze nog steeds het hart van de wereldeconomie vormt; meer focus op China om belemmeringen voor markttoegang en investeringen weg te nemen en intellectuele eigendomsrechten te beschermen; een brede campagne om inbreuken op intellectuele eigendomsrechten door handelspartners uit te bannen; intellectuele eigendomsbescherming geldt steeds meer niet alleen als een bescherming voor individuele commerciële belangen, maar vooral als een strategische bescherming van het comparatieve voordeel bij uitstek van de EU, namelijk de kenniseconomie; een herziening van de Markttoegangsstrategie van 1996 om handelsbelemmeringen (vooral ook non-tarifaire belemmeringen en beperkingen op de toegang tot grondstoffen) bij partners weg te nemen, met een focus op markten en sectoren waar de grootste economische winst te behalen is. De Commissie publiceert hierover begin 2007 een Mededeling; het level playing field versterken voor Europese bedrijven op overheidsaanbestedingenmarkten in derde landen, door het afsluiten van substantiële overeenkomsten met die landen; een herziening van het handelspolitieke instrumentarium (onder andere antidumping) van de EU. Na de ervaringen met de import van Chinese textiel en schoenen in de afgelopen anderhalf jaar wil de Commissie dit aanpassen aan de nieuwe economische werkelijkheid van de globalisering; een scherpere controle door de Commissie dat interne regelgeving van de EU niet de internationale concurrentiekracht van de EU ondermijnt. VNO-NCW-oordeel Na een aantal scherpe uiteenzettingen tussen de Europese werkgeversorganisatie BUSINESSEUROPE en de Commissie in de afgelopen anderhalf jaar over eerdere versies komt de nu voorliggende strategie van de Commissie in belangrijke mate overeen met de door BUSINESSEUROPE en VNO-NCW aangegeven prioriteiten. Discussie bestaat nog over het punt in hoeverre het afsluiten van veel bilaterale handelsakkoorden door de EU de WTO in de wielen kan rijden. Essentieel is dat de Commissie transparanter dan tot nu toe te werk gaat bij de bilaterale onderhandelingen, zodat het bedrijfsleven tijdig zijn belangen
52
Rondje Europa
VNO-NCW
kenbaar kan maken. BUSINESSEUROPE en VNO-NCW zullen betrokken blijven bij de verdere uitwerking en implementatie van de Commissiestrategie tot en met eind 2007.
5.3 Regionale handelsakkoorden Nu de onderhandelingen over een WTO-akkoord zijn opgeschort, heeft de EU conform de nieuwe strategie van Global Europe plannen opgevat om bilaterale handelsakkoorden met een aantal landen te gaan afsluiten. In eerste instantie komen daarvoor in aanmerking India, Zuid-Korea, de ASEAN-landen, Centraal Amerika en de Andean-landen. De Commissie kijkt bij de keuze vooral naar het economisch potentieel van de landen en of er substantiële handelsbarrières ten opzichte van de EU bestaan. Het is de bedoeling van de Commissie om in deze akkoorden ook zaken te regelen als investeringen en mededinging, die niet in de WTO op de agenda staan. De akkoorden zouden verenigbaar met de WTO moeten zijn en ook als bouwstenen voor het multilaterale systeem moeten kunnen fungeren. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is van mening dat regionale handelsakkoorden een bijdrage kunnen leveren aan de liberalisering van de handel en positieve effecten voor bedrijven kunnen hebben. Toename van het aantal regionale handelsakkoorden heeft echter ook risico's. De concurrentiepositie van Europese bedrijven kan worden benadeeld als andere blokken regionale akkoorden afsluiten. En een toename van regionale akkoorden kan de administratieve lasten voor bedrijven doen toenemen. Verder kunnen regionale akkoorden het multilaterale systeem ondermijnen, bijvoorbeeld omdat het geschillenbeslechtingsysteem niet van toepassing is. Om al deze redenen moet behoedzaam met regionale akkoorden worden omgesprongen, maar moeten de kansen die dergelijke akkoorden bieden wel benut worden. Essentieel is dat er een goed kader van WTO-regels is waaraan de regionale akkoorden moeten voldoen. Er moet in BUSINESSEUROPE-verband aandacht geschonken worden aan het feit dat de informatieverschaffing over de onderhandelingen over dergelijke akkoorden beter moet worden; in het verleden waren deze volstrekt ontransparant voor het bedrijfsleven.
5.4 Handelspolitiek instrumentarium De Europese Commissie is een procedure gestart om stakeholders te consulteren hoe het handelspolitieke instrumentarium (met name vrijwaringsmaatregelen en antidumpingbeleid) herzien kan worden, omdat in de recente handelsconflicten met China over textiel en schoenen vragen zijn gerezen of het instrumentarium wel voldoende was toegespitst op de moderne vormen van internationale handel, productie en investeringen. De consultatie moet in maart worden afgerond. Beleidsvoorstellen van de Commissie zijn dan in het najaar te verwachten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is er voorstander van om het handelspolitieke instrumentarium (HPI) van de EU tegen het licht te houden om te toetsen of het voldoet aan de eisen van de moderne geïnternationaliseerde economie. Het HPI maakt deel uit van het WTO-systeem en fungeert
53
Rondje Europa
VNO-NCW
als veiligheidsklep op het systeem van liberalisering van de handel. Het is economisch en politiek noodzakelijk om draagvlak onder het beleid van liberalisering te behouden. Het HPI moet in zijn toepassing beperkt blijven tot nauwkeurig gereguleerde gevallen en mag niet protectionistisch worden gebruikt. In de gevallen waarin toepassing gerechtvaardigd is, aantoonbaar ongerechtvaardigde handelspraktijken van partners, of abrupte grote verstoringen in het handelsverkeer die ook volgens de WTO-regels tijdelijke maatregelen kunnen rechtvaardigen, moet het HPI echter snel en effectief kunnen worden ingezet. VNO-NCW is bezorgd over de mogelijkheid dat in het kader van het anti-dumpingbeleid van de EU aan China te snel en om politieke redenen de Market Economy Status (MES) wordt verleend. Het verlenen van MES wordt door politici soms gezien als een politiek gebaar. Het betreft echter een beslissing met vergaande technische gevolgen in gecompliceerde anti-dumpingprocedures: MES betekent namelijk dat de in het kader van een anti-dumpingprocedure aangeleverde financiële gegevens (kostenberekeningen, prijzen) behandeld worden alsof zij in een markteconomie tot stand zijn gekomen. VNONCW is van mening dat dit alleen mag gebeuren als objectief vaststaat dat er in het betreffende land daadwerkelijk van een markteconomie sprake is, zonder staatssteun, met een transparante mededingingssysteem enzovoort. Dit is in China nog niet het geval. Dan leidt MES tot concurrentievervalsing ten nadele van Nederlandse bedrijven. VNO-NCW-betrokkenheid Standpunten over de onderwerpen behandeld inparagraaf 5.1-5.4 worden voorbereid door de Commissie Multilaterale Handelspolitiek, een gezamenlijke commissie van VNO-NCW en ICC Nederland. Overleg vindt ook plaats met BUSINESSEUROPE in de werkgroep WTO, met het Business and Industry Advisory Committee (BIAC) van de OESO en met de Commissie inzake Internationale Handel en Investeringen van de Internationale Kamer van Koophandel (ICC). Inlichtingen: mr. W.L.E. Quaedvlieg (070 349 04 40,
[email protected])
5.5 Handelsfacilitatie Binnen de discussies rondom handelsfacilitatie is het onderwerp capacity building van belang. Hiermee kunnen ontwikkelingslanden het potentieel verkrijgen om infrastructureel met de onderhandelingsonderwerpen doorvoer, transparantie in wetgevingsstructuren en vereenvoudigde formaliteitenstelsels, te kunnen omgaan. De doelstelling van de Europese Commissie is de mogelijk uit te onderhandelen overeenkomsten politiek in te bedden binnen de WTO en de technische uitwerking te delegeren aan de World Customs Organisation (WCO) op grond van onder meer de KyotoConventie en andere faciliteitsinitiatieven binnen de WCO. VNO-NCW-oordeel Ook al zijn de tariefmuren in de geïndustrialiseerde landen mondiaal goeddeels afgebouwd, de administratieve lasten blijven mondiaal toenemen. Door aanvullende niet-fiscale maatregelen zijn deze kosten zozeer gestegen dat mondiaal vereenvoudiging noodzakelijk is. Nadere uitwerking is daarom vereist.
54
Rondje Europa
VNO-NCW
Binnen Nederland wordt handelsfacilitatie te veel gezien als een douaneonderwerp en is de belangstelling bij de overige overheidsinstanties niet overweldigend. Juist in het kader van de veiligheid komt het zwaartepunt van handelsfacilitatie op een veel breder terrein te liggen dan alleen de (fiscale) douanewetgeving. Meer bewustwording van de implicaties van handelsfacilitatie is daarom gewenst, ook bij het bedrijfsleven. VNO-NCW-betrokkenheid In het European Business Trade Facilitation Network, waarvan VNO-NCW het voorzitterschap heeft, nemen tal van Europese belangenorganisaties deel. Daarnaast heeft VNO-NCW het vice-voorzitterschap van de Customs Legislation Working Group. Zo heeft VNO-NCW goede mogelijkheden om direct overleg te voeren met de Europese Commissie. Inlichtingen: mr. J.M. Lammers (070 349 04 23,
[email protected])
55
Rondje Europa
6.
VNO-NCW
Mededinging
6.1 Nieuwe EU-verordening over artikelen 81 en 82 EG Ongeveer vijf jaar geleden heeft de Europese Commissie een Witboek gepubliceerd waarin zij plannen tot modernisering van het gehele Europees kartelrecht heeft ontvouwd. Op de grondslagen van dit Witboek en de resultaten van de brede discussie die heeft plaatsgevonden, heeft de Europese Commissie een nieuwe Verordening aangenomen die per 1 mei 2004 in de plaats van de uit 1962 daterende Verordening 17 is gekomen. De Europese Commissie streeft met haar hervormingsbeleid drie doelstellingen na: decentralisatie; nationale autoriteiten zijn beter geplaatst om mededingingsbepalingen in hun eigen land te beoordelen; vereenvoudiging van procedures, in dit geval afschaffing van het systeem van machtiging en aanmelding; en grotere aandacht voor opsporing en vervolging van zware overtredingen van de mededingingsregels. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW stemt in grote lijnen in met het overeengekomen nieuwe systeem van het kartelrecht. Deze hervorming betekent een grondige vereenvoudiging van de wijze waarop de antikartel-regels uit het Verdrag in heel de Europese Unie worden gehandhaafd. Het belangrijkste punt is dat met de nieuwe verordening de verplichting wordt afgeschaft om zakelijke overeenkomsten bij de Commissie aan te melden waardoor er voor ondernemingen een eind komt aan de administratieve rompslomp en juridische kosten. VNO-NCW heeft er sterk op aangedrongen dat een systeem wordt ontwikkeld dat de taakverdeling tussen de Commissie en de nationale autoriteiten beter en doeltreffender regelt. Als zodanig is het relevant dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten in de lidstaten een netwerk van mededingingsautoriteiten hebben opgericht, het zogenaamde European Competition Network (ECN), dat een cruciale rol zal spelen binnen het nieuwe systeem van handhaving. Dit netwerk zal grotere samenwerking mogelijk maken tussen Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten en ook ervoor zorgen dat zaken worden toegewezen aan de autoriteit die daarvoor het best geschikt is. Op 27 april 2004 heeft de Europese Commissie het zogenoemde Moderniseringspakket gepubliceerd, dat een aantal bekendmakingen met richtsnoeren voor de implementatie in de praktijk door ondernemingen, rechters en nationale concurrentieautoriteiten omvat. VNO-NCW had hier met het oog op de rechtszekerheid sterk op aangedrongen. De nieuwe verordening moet niet worden verward met de hervorming van de regels inzake fusiecontroles. Fusies met een communautaire dimensie moeten nog steeds bij de Commissie worden aangemeld voordat de fusies kunnen doorgaan.
56
Rondje Europa
VNO-NCW
6.2 Concentratiecontrole Ruim een jaar na de publicatie van de voorstellen van de Europese Commissie tot omvangrijke herziening van het Europese concentratiecontrolebeleid is op 29 januari 2004 de gewijzigde EG Concentratiecontroleverordening gepubliceerd. De Verordening is op 1 mei 2004 van kracht geworden. Verder maken de Richtsnoeren voor de beoordeling van horizontale concentraties en de Mededeling Best Practices on the conduct of EC merger control proceedings deel uit van de hervormingen. De Europese Commissie heeft aangekondigd in een later stadium ook nader invulling te willen geven aan het beleid ten aanzien van verticale en conglomerate concentraties. In de nieuwe Concentratieverordening wordt voorzien in een vereenvoudigd systeem om fusiezaken voor onderzoek door te verwijzen van de Commissie naar de mededingingsautoriteiten in de lidstaten en vice versa. Deze hervorming moet ertoe leiden dat de meest geschikte autoriteit een bepaalde operatie onderzoekt en probeert tegelijk het aantal gevallen af te bouwen waarin bij meerdere mededingingsautoriteiten in de EU aanmelding wordt gedaan van een operatie. De belangrijkste wijzigingen ten aanzien van de bestaande Verordening zijn: 1. aanscherping van de inhoudelijke toets. De materiële toets voor de beoordeling van concentraties, 'de creatie of versterking van een machtspositie' wordt vervangen door 'een substantiële concurrentieverminderingstoets'; 2. uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie; 3. de mogelijkheid meldingen in te dienen op basis van een concrete intentie in plaats van een overeenkomst. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW heeft in eerder commentaar naar aanleiding van het betreffende EUGroenboek aangegeven dat concentrerende bedrijven gehinderd worden doordat ze vaak niet onder het EU-recht vallen, maar vaak onder verschillende nationale rechtsstelsels vallen. Simultane aanmelding en beoordeling van concentraties door een aantal nationale mededingingsautoriteiten gaat gepaard met dikwijls aanzienlijke kosten en andere lasten. Toepassing van het één-loketsysteem resulteert in lagere kosten, eenvoudigere procedures en snellere beslissingen. VNO-NCW kan in grote lijnen instemmen met de nieuwe Verordening, zij het dat een duidelijke voorkeur bestaat voor het instandhouden van de dominantietoets in plaats van de nu overeengekomen 'substantiële concurrentieverminderingstoets'.
6.3 EU-Discussiedocument Review of article 82 Op 19 december 2005 heeft de Europese Commissie een discussiestuk gepubliceerd over de toepassing van artikel 82 EG op misbruiken met een marktafschermend effect. Zoals hiervoor opgemerkt hebben diverse andere toepassingsterreinen van het Europese mededingingsrecht al een modernisering ondergaan. Een van de kernpunten van de modernisering voor wat betreft de substantiële toepassing van het recht is de introductie van een meer economische benadering in bijvoorbeeld de toepassing van artikel 81 en in de Concentratieverordening. Een dergelijke hervorming is tot nu toe achterwege gebleven ten aanzien van artikel 82. Tot nu toe kenmerkt de beslissingspraktijk van de Commissie zich
57
Rondje Europa
VNO-NCW
tot een op punten formalistische aanpak waarin het beschermen van de belangen van concurrenten de overhand lijkt te hebben. VNO-NCW-oordeel In algemene zin kan VNO-NCW het door de Commissie ingezette initiatief steunen. Immers nationaal en internationaal opererende ondernemingen zijn gebaat bij een duidelijk, transparant en op zinnige economische uitgangspunten gebaseerd regelgevend kader aan de hand waarvan zij hun marktgedrag op eenvoudige wijze kunnen beoordelen. De wijze waarop artikel 82 wordt toegepast heeft belangrijke invloed op hoe Europese bedrijven kunnen ontwikkelen en hoe effectief ze kunnen concurreren op wereldschaal. Het is dan ook van groot belang dat artikel 82 wordt toegepast op een wijze die rekening houdt met de dynamiek van globaliserende markten. VNO-NCW bepleit dat de Europese Commissie de huidige praktijk aanpast aan de economische realiteit en een en ander neerlegt in guidelines. Dergelijke guidelines naar ten eerste bedrijven toe om aan de hand daarvan vast te stellen onder welke omstandigheden hun gedragingen wel of niet problematisch geacht worden. Ten tweede zullen guidelines ertoe kunnen bijdragen dat de mededingingsautoriteiten van de verschillende landen in Europa dezelfde principes toepassen. Op 7 april 2006 heeft de International Chamber of Commerce (ICC) commentaar uitgebracht op het discussiedocument over de herziening van de toepassing van artikel 82 EG-Verdrag inzake misbruik van een dominante positie.
6.4 EU-Steunbeleid Op 7 juni 2006 heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan het Actieplan Staatssteun van Commissaris Kroes van Mededinging. In dit Actieplan staan principes beschreven die de huidige staatssteunregels en -procedures de komende vijf jaar moeten hervormen. Doel van de hervormingsvoorstellen is het stimuleren van de lidstaten om de Lissabon-strategie een impuls te geven. De voorgestelde basisbeginselen zijn er dan ook op gericht om het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken, sociale en regionale cohesie te garanderen en openbare diensten te verbeteren. Om dit te bereiken dienen de procedures verder gestroomlijnd te worden, zodat deze eenvoudiger en transparanter worden. Minder verstorende steun moet sneller en makkelijker worden goedgekeurd, zodat de Commissie meer aandacht kan besteden aan zaken die de interne markt het meest verstoren. Bij deze hervormingen is de steun van de lidstaten onmisbaar. De komende maanden zal Commissaris Kroes op basis van het Actieplan van gedachten wisselen met de EU-lidstaten, het Europees Parlement en het bedrijfsleven. Daarna zal de Commissaris met concrete voorstellen komen om het staatssteunbeleid te hervormen. VNO-NCW-oordeel Verdere decentralisatie van controle op staatssteun dreigt een uniforme toepassing van de Europese regels te bemoeilijken. Decentralisatie versterkt het risico van inconsistenties binnen het systeem. De Commissie zal voldoende veiligheidsmaatregelen moeten invoeren om een eenduidige toepassing van de Europese staatssteunregels te waarborgen. BUSINESSEUROPE bracht eind 2005 commentaar uit op het EG Actieplan Staatssteun waarin onder meer bepleit werd dat het primaat voor het toezicht op de naleving van de staatssteunregels bij de Commissie blijft. Nationale mededingingsautoriteiten of speciale
58
Rondje Europa
VNO-NCW
staatssteunautoriteiten zouden een rol kunnen spelen met betrekking tot ongeoorloofde steun en de naleving van de besluiten van de Commissie.
6.5 EU-Verordening over de-minimissteun Mede gelet op het feit dat EG-Verordening nr. 69/2001 per 31 december 2006 afloopt heeft de Europese Commissie een nieuwe verordening gepubliceerd die vanaf 1 januari 2007 van toepassing dient te zijn. De belangrijkste wijziging betreft de verhoging van het bedrag dat als steun mag worden verstrekt. Bepaald is dat het totale bedrag van de op grond van de deminimisregel aan eenzelfde begunstigde verleende steun over een periode van drie jaar het plafond van 150.000 euro niet mag overschrijden. Dit was in het verleden 100.000 euro. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW stemt in algemene zin in met de door de Europese Commissie gepubliceerde nieuwe verandering, met dien verstande dat het daarbij wel noodzakelijk is waarborgen te treffen dat de staatssteunregels ook worden nageleefd.
6.6 Groepsvrijstelling Verordening technologieoverdrachtovereenkomsten De Europese Commissie heeft op 27 april 2004 een nieuwe groepsvrijstelling voor technologieoverdrachtovereenkomsten gepubliceerd, samen met richtsnoeren die de groepsvrijstelling toelichten en het beleid van de Commissie ten aanzien van overeenkomsten die buiten de werkingssfeer van de groepsvrijstelling vallen, uiteen zetten. Beide regelingen zijn op 1 mei 2004 in werking getreden. Duidelijker dan in de vorige verordening bevestigt de Commissie dat technologie-overdrachtovereenkomsten gewoonlijk concurrentiebevorderend zijn, aangezien zij de verspreiding van technologie kunnen vergemakkelijken, doublures van onderzoek en ontwikkeling kunnen beperken, de prikkels voor het verrichten van oorspronkelijk onderzoek en ontwikkeling kunnen versterken, vervolginnovatie kunnen aanwakkeren en concurrentie op de productmarkt in het leven kunnen roepen. Niettemin meent de Commissie dat het afhangt van de omvang van de marktmacht van de betrokken partijen of de overeenkomst in kwestie daadwerkelijk resulteert in concurrentiebevorderende effecten. Daartoe regelt de Commissie in tegenstelling tot de vorige verordening dat de werkingssfeer van de nieuwe verordening afhankelijk wordt gesteld van het marktaandeel van de bij de licentieovereenkomst betrokken partijen. VNO-NCW-oordeel Hoewel de nieuwe regeling in ieder geval qua opzet een verbetering vormt ten opzichte van de vorige groepsvrijstelling en vooruitgang betekent vanwege de meer economische benadering, zijn er ook belangrijke punten van kritiek. Belangrijkste kritiekpunt vormt de introductie van marktaandeelplafonds. Probleem bij de berekening van marktaandelen is het vaststellen van de relevante markt waarop de technologielicentie effect heeft op de mededinging. Belangrijker is echter dat het introduceren van een marktaandeelplafond voor technologiemarkten doorgaans impliceert dat zodra een technologie het van andere technologieën gewonnen heeft, als gevolg van het dan optredende netwerkeffect de
59
Rondje Europa
VNO-NCW
betreffende licentieovereenkomsten buiten de veilige haven van de groepsvrijstelling zullen vallen, en blootstaan aan de gedecentraliseerde individuele beoordeling ex post geïntroduceerd door Verordening 1/2003.
6.7 EU-Groenboek private enforcement Het denken over privatisering en hiermee ook over de civiele handhaving van het mededingingsrecht heeft een impuls gekregen met de publicatie door de Europese Commissie in december 2005 van het Groenboek 'Schadevergoedingen wegens schending van de communautaire antitrustregels'. De Commissie probeert met dit Groenboek een discussie op gang te brengen over de vraag waarom civiele handhaving van het mededingingsrecht in Europa niet van de grond komt. Ter illustratie: in de VS bestaat de handhaving van het mededingingsrecht voor 90 procent uit private enforcement, 10 procent is publieke handhaving. In Europa zijn de cijfers precies omgekeerd. VNO-NCW-oordeel April 2006 hebben zowel de International Chamber of Commerce (ICC) als de BUSINESSEUROPE commentaar uitgebracht op genoemd Groenboek. VNO-NCW is nauw betrokken geweest bij de opstelling van beide commentaren. Kernpunt van het commentaar is de grote zorg dat met private enforcement in Europa een met de VS te vergelijken claimcultuur wordt ontketend. VNO-NCW-betrokkenheid Standpunten worden binnen VNO-NCW voorbereid door de Commissie Mededinging. Deze Commissie voert ook regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid (ministerie van Economische Zaken), die de standpunten van VNO-NCW meenemen in hun besprekingen in het expertoverleg in Brussel. Overleg vindt ook plaats bij BUSINESSEUROPE in de hoofdcommissie Company Affairs en de diverse werkgroepen op het terrein van Mededinging (waaronder de Werkgroep State Aid). Inlichtingen: mr. A.C.P.J. Vermeulen (070 349 04 42,
[email protected])
60
Rondje Europa
7.
VNO-NCW
Belastingen en accijnzen
7.1 Directe belastingen 7.1.1
Overeenstemming over belastingpakket 6
Op 3 juni 2003 heeft de Ecofin-raad in Luxemburg een akkoord bereikt over het belastingpakket. Het pakket bestaat uit drie onderdelen, te weten de Spaartegoedenrichtlijn, de Gedragscode en de Richtlijn interest en royalty's. De eerste afspraken over dit belastingpakket zijn al gemaakt in 1997. Definitieve overeenstemming is in de afgelopen jaren een aantal keren uitgesteld. 7.1.2
Richtlijn op spaartegoeden
De lidstaten zijn het er over eens geworden dat informatie-uitwisseling over spaartegoeden tussen lidstaten het einddoel van de richtlijn blijft. Gedurende een overgangstermijn zal een aantal lidstaten, België, Luxemburg en Oostenrijk, in plaats van informatie uit te wisselen een bronbelasting inhouden op rentestromen naar andere lidstaten. Van de opbrengst van deze bronbelasting staan zij driekwart af aan de lidstaten waar de ontvangers van de rentestromen wonen (revenuesharing). Met de zogenaamde derde landen (waarvan Zwitserland en de Verenigde Staten de belangrijkste zijn) zijn bemoedigende resultaten bereikt over het invoeren van maatregelen die gelijkwaardig zijn aan de Spaartegoedenrichtlijn. Zwitserland is bereid om, net als België, Luxemburg en Oostenrijk, een bronbelasting in te voeren en de opbrengsten daarvan te delen met de betrokken EUlidstaten. Sinds 1 januari 2005 wordt de richtlijn daadwerkelijk toegepast. Dit betekent dat over rentebetalingen in 2005 voor het eerst informatie zal worden uitgewisseld, dan wel dat over deze betalingen een bronheffing wordt ingehouden. Vanaf 1 januari 2005 passen ook de derde landen de met hen overeengekomen gelijkwaardige maatregelen toe. Afhankelijk van vervolgafspraken in de toekomst met alle derde landen over volledige uitwisseling van informatie over spaarrente afkomstig uit deze landen in individuele gevallen, kan het zo zijn dat de overgangsperiode van de richtlijn afloopt en dat die lidstaten die een bronbelasting inhouden, overgaan tot automatische informatie-uitwisseling. 7.1.3
Richtlijn interest en royalty's
Het akkoord betekent dat de richtlijn interest en royalty's met ingang van 1 januari 2004 geldt. Er wordt binnen de EU door de lidstaten niet langer een bronbelasting ingehouden op betalingen van rente en royalty binnen een groep ondernemingen. Voor het Nederlandse bedrijfsleven betekent dit in de praktijk ook dat zij binnen de EU niet langer te maken hebben met administratieve procedures voor het verrekenen van in het buitenland ingehouden bronbelasting. Dit is voor deze bedrijven een verlichting van de administratieve lasten. 7.1.4
Gedragscode
Het derde deel van het akkoord betreft de gedragscode of code of conduct. Hierbij gaat het om een politieke verbintenis die ziet op belastingregelingen voor ondernemingen. Doel van 6
bron: Ministerie van Financiën (www.minfin.nl)
61
Rondje Europa
VNO-NCW
de gedragscode is om belastingmaatregelen tegen te gaan die schadelijke gevolgen hebben voor andere landen. Het gaat daarbij niet alleen om nieuwe, nog in te voeren maatregelen, maar ook om bestaande wet- en regelgeving. Bij nieuwe maatregelen dienen lidstaten de principes uit de code in acht te nemen; bestaande maatregelen worden in het licht van de code beoordeeld. In november 1999 heeft de gedragscode groep het zogenoemde Primarolo-rapport afgerond (naar de huidige voorzitter van de groep mw. Dawn Primarolo, Staatssecretaris van Financiën van het Verenigd Koninkrijk). In het rapport worden 66 belastingmaatregelen als schadelijke belastingconcurrentie door de groep veroordeeld, waarvan 10 Nederlandse maatregelen. Bij de Nederlandse maatregelen betrof het de rulings, het concernfinancieringsregime en indirect) de deelnemingsvrijstelling. Voor de lijst van 66 maatregelen is door de groep besloten dat vanaf 1 januari 1998 de rollback binnen vijf jaar een feit moet zijn en dat een langere termijn in bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Rollback betekent dat de desbetreffende maatregelen zullen worden aangepast of worden afgeschaft. Het akkoord betekent een afronding van het gedragscodeproces. De lidstaten hebben daarbij overeenstemming bereikt over de evaluatie van de rollback van de 66 maatregelen die op de Primarololijst stonden. De door Nederland aangeboden rollback (aanscherping van de deelnemingsvrijstelling en het rulingbeleid alsmede codificatie van het zogenaamde arm's length-beginsel) is door de Ecofin Raad geaccordeerd. De APA/ATR-praktijk en de deelnemingsvrijstelling liggen daarmee niet langer onder vuur. Voor het concernfinancieringsregime werd al op de Ecofin-raad van 21 januari 2003 overeenstemming bereikt over een overgangstermijn tot en met 2010 voor bedrijven die nu gebruik maken van dit regime. Het Duits voorzitterschap heeft het voornemen te bevorderen dat eind 2007 nadere voorstellen worden gedaan voor verdere ontwikkelingen op het vlak van harmfull taxation. 7.1.5
Staatssteun
Mede in het kader van de bereikte overeenstemming over de gedragscode heeft de Commissie een beschikking uitgebracht waarin het Concern Financieringsactiviteiten (CFA) als steun wordt aangemerkt maar op basis van verkregen rechten niet zal worden nagevorderd en voor bestaande CFA-regimes een overgangstermijn tot en met 2010 in acht zal worden genomen. De beslissing impliceert wel dat CFA-beschikkingen die aflopen voor 2010 niet mogen worden verlengd tot en met 2010. 7.1.6
Mededeling inzake de vennootschapsbelasting
In deze Mededeling van de Commissie wordt een tweesporenbeleid gepresenteerd. Op de kortere termijn wordt voorzien in de aanpak van een aantal knelpunten op het gebied van verrekenprijzen, cross-border verliescompensatie en grensoverschrijdende fusies en reorganisaties. Op de langere termijn wordt een fundamentele aanpak nagestreefd in de vorm van een consolidated tax base voor alle Europese activiteiten. De Commissie stelt geen tariefharmonisatie voor, maar laat de hoogte van de tarieven expliciet over aan de lidstaten. De Commissie heeft op 29 en 30 april 2002 een European Tax Conference gehouden over haar voorstellen. De conferentie heeft zich positief uitgesproken over de consolidated base taxation alsook over home state taxation ten behoeve van het MKB. Voorts was de conferentie van oordeel dat de Europese Vennootschap een belastingstatuut nodig heeft in de vorm van een common tax-base. Aanwezige ambtenaren van lidstaten waren echter zeer terughoudend, met name in verband met onzekerheid over het effect op de nationale
62
Rondje Europa
VNO-NCW
belastingopbrengsten. De Commissie werkte echter verder aan de formulering van de common tax-base, onder meer via een questionnaire waarmee wordt onderzocht of de IASregels die per 2005 gelden voor beursgenoteerde ondernemingen een startpunt hiervoor kunnen vormen. Op 5 en 6 december 2003 heeft in Ostia een vervolgconferentie plaatsgehad. In deze conferentie kwam tot uitdrukking dat lidstaten twijfelen aan voortgang ten aanzien van de vennootschapsbelasting. Zo leek er weinig steun te zijn voor een pilot ten aanzien van home-state taxation voor het MKB. Bilaterale beperkte experimenten voor het MKB leken vooralsnog het hoogst haalbare. Voorts leek geen voortgang te kunnen worden verwacht met een fiscaal statuut voor de Europese Vennootschap. Om belastingconcurrentie tegen te gaan hebben de Duitse en Franse regering op 14 mei 2004 de Commissie echter verzocht op korte termijn met voorstellen te komen voor een gemeenschappelijke belastinggrondslag in de vennootschapsbelasting met een minimumtarief of bandbreedte voor het tarief. De Nederlandse staatssecretaris van Financiën heeft zich bij dit initiatief aangesloten en daarbij aangegeven dat een minimumtarief van 20 procent acceptabel zou zijn. Op basis van een non paper van de Commissie inzake de uitgangspunten voor een gemeenschappelijke grondslag voor de vennootschapsbelasting heeft de Ecofin-raad in september 2004 besloten tot een studie op technisch niveau naar de beginselen en uitgangspunten voor een common consolidated corporate tax base (CCCTB). De studie wordt thans voortvarend uitgevoerd door een werkgroep waarin lidstaten participeren. Het Europees bedrijfsleven is in BUSINESSEUROPE-verband voorstander van deze ontwikkeling mits het optioneel is, het een consolidated base betreft die eenvoudig en concurrerend is met één loket en is tegenstander van tariefharmonisatie of een minimumtarief. De BUSINESSEUROPE Fiscal Affairs Group is via periodiek informeel overleg met de Commissie berokken bij het proces. De Commissie heeft het voornemen op korte termijn (2007) met een communicatie te komen over de heffingsgrondslag en verdeelsleutel van de CCCTB en in 2008 met een richtlijn of een verordening. Het Duits voorzitterschap heeft het voornemen op 15 en 16 mei 2007 een belastingconferentie in Berlijn te houden over de CCCBT en de resultaten daarvan in de Ecofin-raad in juni 2007 te presenteren. In 2007 wordt tevens een fiscale communicatiepakket verwacht inzake coördinatie van Hof-uitspraken, grensoverschrijdende verliesverrekening (Hof-uitspraak inzake Marks & Spencer), exit taxation en belastingcoördinatie. Om in het kader van de mondialisering van de economie en de uitbreiding van de EU het fiscale vestigingsklimaat concurrerend te houden heeft Nederland het tarief van de vennootschapsbelasting stapsgewijs verlaagd van 34,5 procent naar 25,5 procent in 2007. Daarnaast wordt per 2007 een groepsrente- en octrooibox geïntroduceerd met een tarief van 5 respectievelijk 10 procent voor groepsrente en opbrengsten uit octrooien zodat innovatie wordt bevorderd. Zoals aangekondigd is het EU Joint Transferpricing Forum werkzaam om de problematiek van verrekenprijzen te coördineren, met name op het punt van voorkoming van dubbele belasting door arbitrage. Op 13 december 2005 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak Marks & Spencer inzake verliesverrekening over de grens. De uitspraak van het Hof van Justitie komt erop neer dat met verliezen van buitenlandse dochters geen rekening behoeft te
63
Rondje Europa
VNO-NCW
worden gehouden in de fiscale eenheid in het land waar de moedermaatschappij is gevestigd, behalve in het geval de buitenlandse dochter op geen enkele wijze de verliezen in het buitenland meer in aanmerking kan nemen. Dit is een belangrijk arrest waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat een inbreuk op de vrijheden toelaatbaar kan zijn mits daartoe objectieve rechtvaardigingsgronden van algemeen belang en proportionaliteit in acht worden genomen. In grote lijnen voorziet Nederland reeds in deze uitzondering door de aftrek van liquidatieverlies. VNO-NCW-oordeel Beleidsharmonisatie waar noodzakelijk, beleidsconcurrentie waar mogelijk. VNO-NCW heeft als uitgangspunt dat gezonde beleidsconcurrentie, waaronder belastingconcurrentie, een proces is dat leidt tot een optimum en geen race to the bottom is. Zeker op het terrein van de fiscaliteit is een zekere mate van soevereiniteit nodig om invulling te kunnen geven aan het nationaal te voeren financieel en sociaal economisch beleid. De EMU-criteria, de stabiliteitsprogramma's, de globale richtsnoeren, het steunkader en de vier verdragsvrijheden bepalen het speelveld en waarborgen dat nationaal beleid geen afbreuk doet aan de goede ontwikkeling van de interne markt. Dit neemt allemaal niet weg dat het voor een goed functioneren van de interne markt en het behalen van efficiencyvoordelen op verschillende terreinen verstandig is om coördinatie of soms harmonisatie aan te brengen. Dit speelt onder meer op de volgende terreinen: het wegnemen van obstakels die de vier vrijheden blokkeren zoals in het pensioendossier. VNO-NCW ondersteunt dan ook volledig de Mededeling en het beleid van de Commissie om de fiscale barrières op te heffen bij grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen. Dit bevordert de arbeidsmobiliteit en de werking van arbeidsmarkten en vermindert (loon)kosten van ondernemingen; het wegnemen van fiscale obstakels die ondernemingen ondervinden bij het opereren op de interne markt met 25 verschillende fiscale jurisdicties, vooral in vergelijking met andere grote markten zoals de VS en Japan. Het gaat hierbij om bronheffing op rente en royalty's, verrekenprijsproblematiek, Europese verliescompensatie (in de VS worden winsten en verliezen met elkaar gecompenseerd en dat geldt niet binnen Europa), en reorganisatie en fusie (exit heffingen). Daarom pleit het bedrijfsleven voor een optionele common consolidated base taxation. In dit concept wordt de winst voor alle Europese activiteiten op uniforme wijze vastgesteld, waarna die winst via een verdeelsleutel wordt toegedeeld aan de betreffende landen, die vervolgens hun eigen tarief daarop toepassen. In deze systematiek vervallen in één klap alle hiervoor aangegeven knelpunten en administratieve rompslomp. Deze visie is opgenomen in het ‘BUSINESSEUROPE Memorandum on cross-border company taxation obstacles in the Single Market'; milieubeleid, met name de regulerende energiebelasting. Daarvoor is nu op Europees niveau een herziene richtlijn energiebelasting afgesproken (zie paragraaf 9.2), die minimumbelastingniveaus vaststelt. In Nederland wordt forse energiebelasting geheven. Bovendien vergen de gesloten milieuconvenanten het Nederlandse bedrijfsleven reeds veel investeringen en kosten. Er komt een punt dat Nederland zich qua energiekosten werkelijk uit de markt prijst, terwijl emissies grensoverschrijdend zijn. Een concurrentieneutrale harmonisatie, minimaal op EU-niveau, is dus nodig voor een effectief milieubeleid met behoud van een level playing field. Daarbij zullen grootverbruikers om mondiale concurrentieredenen ontzien moeten worden, zeker in
64
Rondje Europa
VNO-NCW
Nederland waar deze bedrijven op grond van het Benchmark-convenant reeds majeure investeringen verrichten om met hun energie-efficiency tot de wereldtop te behoren. Daarnaast is op EU-niveau het systeem van emissiehandel ingevoerd. Een ecotax op grootverbruik zou dan dubbele lasten betekenen. Meer in zijn algemeenheid bepleit VNO-NCW om redenen van level playing field op milieuterrein een geharmoniseerd bronnenbeleid. Met betrekking tot het politieke Primarolo-proces inzake harmful taxation vindt VNONCW het onbegrijpelijk dat bepaalde regimes als schadelijk worden gekwalificeerd en moeten worden opgeheven, terwijl het effectieve tarief van dat regime hoger is dan het algemene tarief in andere EU-lidstaten. Hierdoor wordt landen de mogelijkheid ontnomen efficiënt en gericht fiscaal-economisch beleid te voeren.Mede in het licht van de gang van zaken in de Primarolo-groep is VNO-NCW huiverig het unanimiteitsbeginsel in belastingzaken in te ruilen voor besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid. VNONCW onderschrijft het BUSINESSEUROPE-standpunt dat unanimiteit van toepassing moet zijn ten aanzien van nieuwe fiscale beleidsvoorstellen. Om de uitvoeringskosten van ondernemingen te verminderen is stemming bij gekwalificeerde meerderheid nuttig voor eenvormige implementatie van bij unanimiteit genomen besluiten. 7.1.7
Mededeling inzake bedrijfspensioenregelingen
Deze Mededeling betreft 'De opheffing van fiscale barrières voor grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen'. In deze Mededeling wordt het zogenaamde EET-systeem (Exempt Exempt Taxed ) bepleit en wordt voorgesteld te komen tot een mogelijkheid van een pan-Europees pensioenfonds. De Commissie kiest in dit dossier de weg van open coördinatie om tot afstemming te komen. Tevens onderstreept de Commissie haar beleid om in het belang van de interne markt de vier Verdragsvrijheden te bewaken en te versterken, zonodig door het voeren van een infractieprocedure.7 VNO-NCW-betrokkenheid VNO-NCW heeft een actief aandeel in de werkzaamheden van BUSINESSEUROPE Fiscal Affairs Group op het terrein van directe belastingen. De Nederlandse activiteiten in deze groep worden gecoördineerd via de Belastingcommissie VNO-NCW en de werkgroep Internationale Fiscale Zaken VNO-NCW. Inlichtingen: mr. P.H.A. Dijckmeester (070 349 04 18,
[email protected])
7.2 BTW Tijdens de Ecofin-raad van 28 november 2006 is het zogenoemde BTW-pakket besproken. Het Finse voorzitterschap had dat pakket geagendeerd met als doel daarover een politiek akkoord te bereiken. Het BTW-pakket bestaat uit: het richtlijnvoorstel plaats van dienst; het richtlijnvoorstel one-stop-shop (éénloketsysteem); het richtlijnvoorstel teruggaafprocedure voor buitenlandse BTW; 7
Uit recente jurisprudentie van het Hof van Justitie (Donner, Lankhorst en Bosal Holding) blijken de verdragsvrijheden in beginsel te prevaleren boven de interne cohesie van fiscale stelsels van lidstaten.
65
Rondje Europa
VNO-NCW
de verlenging van de bestaande regeling voor e-commerce. Ook het Finse voorzitterschap is het niet gelukt over dit BTW-pakket een politiek akkoord te bereiken. Er is uitsluitend besloten de regeling voor e-commerce te verlengden tot eind 2008. Hierna volgt een korte toelichting op een aantal elementen van het pakket. Daarna wordt aandacht besteed aan BTW-fraudebestrijding, een onderwerp dat hoog op de agenda staat. 7.2.1
BTW en de plaats van dienst
Bij de vaststelling van haar BTW-strategie heeft de Europese Commissie de modernisering van de regels inzake de plaats van levering van diensten tot een van de prioriteiten voor de toekomst uitgeroepen. Leidend beginsel hierbij is da de BTW dient te worden geheven op de plaats van verbruik. Eind december 2003 heeft de Europese Commissie een richtlijnvoorstel gepresenteerd waarin voor diensten die door BTW-plichtige ondernemers worden verricht aan andere BTW-plichtige ondernemers wordt voorgesteld, dat de diensten in principe belast worden belast in de lidstaat waar de klant is gevestigd. Tegelijkertijd wordt ook de verleggingsregeling wordt uitgebreid. Op grond van de huidige regelgeving is de plaats van plaats van vestiging van de dienstverrichter het uitgangspunt. Medio 2005 heeft de Europese Commissie haar richtlijnvoorstel gewijzigd. Naast de al gepresenteerde nieuwe regels voor business to business-diensten, bevat het gewijzigde voorstel ook nieuwe regels voor diensten van belastingplichtige ondernemers aan nietbelastingplichtige afnemers. In haar toelichting constateert de Europese Commissie dat het belasten van deze diensten in de lidstaat waar de klant is gevestigd onevenredige administratieve lasten met zich zou meebrengen voor de ondernemers, omdat zij altijd zouden moeten vaststellen waar hun klant is gevestigd en zich zouden moeten registreren in elke lidstaat waar zij niet-belastingplichtige klanten hebben en daar BTW zouden moeten innen en afdragen. Om deze lasten te vermijden, heeft de Europese Commissie ervoor gekozen om de huidige regel – plaats van dienst is de plaats van vestiging van de dienstverrichter – als algemene regel voor diensten gewone consumenten te handhaven. Voor een aantal diensten gelden uitzonderingen, onder meer voor diensten die betrekking hebben op onroerend goed, personenvervoer, restaurant- en cateringdiensten en diensten die op afstand kunnen worden verricht, zoals telecommunicatiediensten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW onderschrijft dat er knelpunten zijn met betrekking tot de plaats van dienst. VNO-NCW stelt zich positief op tegenover het uitgangspunt om voor business to businesstransacties als plaats van dienst aan te merken de plaats waar de klant is gevestigd, met een uitbreiding van de verleggingsregeling. VNO-NCW vindt dat in ieder geval geregeld moet worden dat voor een aantal van deze diensten – waaronder managementdiensten – de plaats van vestiging van de klant bepalend voor de BTW-heffing. Moeizame procedures om de buitenlandse BTW terug te vorderen worden daarmee voorkomen. Wat het voorstel voor diensten aan niet btw-plichtigen betreft, is VNO-NCW het ermee eens om de plaats van vestiging van de dienstverrichter als uitgangspunt te nemen. Dat geldt in beginsel ook voor de voorgestelde uitzonderingen op dit uitgangspunt. Daarbij wordt evenwel nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de problemen waarmee ondernemers die langs elektronische weg
66
Rondje Europa
VNO-NCW
diensten verrichten, worden geconfronteerd. Voor deze ondernemers is het vaak moeilijk, zo niet onmogelijk, om te bepalen waar de klant is gevestigd. 7.2.2
Het één-loketsysteem
Eind oktober 2004 heeft de Europese Commissie een richtlijnvoorstel gepresenteerd waarin vereenvoudigingen van de 6e en 8e BTW-richtlijn zijn neergelegd die leiden tot één-loket systeem. Het houdt onder meer in dat de procedure voor het terugvragen van BTW uit andere lidstaten gemoderniseerd wordt en één elektronisch aangiftepunt geïntroduceerd wordt voor bedrijven met grensoverschrijdende economische activiteiten in lidstaten waar deze bedrijven niet gevestigd zijn. Dit project is aangekondigd in de in 2003 gepresenteerde Mededeling van de Commissie over de BTW-strategie. In die Mededeling ziet de Commissie een vereenvoudiging van BTW-verplichtingen als een van de kerntaken in de toekomstige regelgeving. De vereenvoudiging moet in hoofdzaak gestalte krijgen door een forse toename van elektronische communicatie tussen zowel ondernemingen en de belastingdiensten van de lidstaten als tussen de belastingdiensten van de lidstaten onderling. De Europese Commissie ziet het concept van een één-loketsysteem hierin als een kernelement. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW staat positief tegenover het voorstel om te komen tot een één-loketsysteem, mits dit systeem zich ook uitstrekt tot business-to-business-transacties in die gevallen waarin de BTW-heffing niet naar de afnemer kan worden verlegd. 7.2.3
De teruggaafprocedure voor buitenlandse BTW
De problemen met de teruggave van in andere lidstaten betaalde BTW zijn onverminderd groot en vragen dan ook dringend om een oplossing. In een aan de Tweede Kamer verzonden brief van de Staatssecretaris van Financiën wordt terecht opgemerkt dat de huidige teruggaafprocedure verouderd is en moeizaam functioneert en dat met spoed tot een verbetering moet worden gekomen. VNO-NCW deelt dit standpunt van harte. Zij is ervan overtuigd dat een verbetering van de teruggaafprocedure hoog op de prioriteitenlijst van de Staatssecretaris van Financiën staat. Daarnaast vragen de problemen met lopende teruggaafverzoeken dringend om een oplossing. Regelmatig melden zich bij VNO-NCW ondernemingen die al vele jaren wachten op een teruggaaf van substantiële bedragen. VNO-NCW heeft er opnieuw bij bewindslieden op aangedrongen om de problemen met de lopende teruggaafverzoeken op de Europese agenda te plaatsen. Er moet op Europees niveau actie ondernomen worden die lidstaten er daadwerkelijk toe brengt om de teruggaafverzoeken met spoed af te wikkelen. 7.2.4
BTW-fraudebestrijding
Eind mei 2006 heeft de Europese Commissie een Mededeling gepresenteerd over de noodzaak om een gecoördineerde strategie te ontwikkelen om de bestrijding van fiscale fraude te verbeteren. Wat de BTW betreft, wordt geconstateerd dat de lidstaten onvoldoende gebruik maken van de nieuwe mogelijkheden van administratieve samenwerking. De Europese Commissie stelt verder vast dat de zwakke plekken in het huidige BTW-systeem geanalyseerd moeten worden in het licht van de fraudemogelijkheden. Daarbij worden niet alleen de regeling voor afstandsverkopen en de regeling voor nieuwe en gebruikte auto's genoemd, maar ook de regels voor de
67
Rondje Europa
VNO-NCW
belastingheffing van intracommunautaire handel in het algemeen. Verder wordt in het document ingegaan op de, door een aantal lidstaten bepleite, uitbreiding van de verleggingsregeling. Daarbij tekent de Commissie aan dat zo'n uitbreiding gepaard zal gaan met nieuwe administratieve verplichtingen. In de Mededeling nodigt de Europese Commissie de Raad, het Europees Parlement en het Europese Economisch en Sociaal Comité uit om het voorstel met spoed in discussie te brengen en de Commissie toe te staan met spoed een doelgericht actieprogramma te presenteren. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW staat positief tegenover maatregelen om BTW-fraude te bestrijden. Echter, die maatregelen moeten doelgericht zijn en niet leiden tot overkill. VNO-NCW stelt zich kritisch op tegenover voorstellen van Duitsland en Oostenrijk om de verleggingsregeling fors uit te breiden. Reden voor die kritische opstelling is dat de uitbreiding vergezeld gaat van omvangrijke nieuwe administratieve verplichtingen. VNO-NCW onderschrijft de opvatting van BUSINESSEUROPE dat bestaande instrumenten tegen fraude beter moeten worden benut. VNO-NCW-betrokkenheid De onderwerpen worden besproken en eventuele commentaren worden voorbereid in de werkgroep BTW van VNO-NCW en de VAT ad hoc Group van BUSINESSEUROPE. Inlichtingen: mw.mr. J. Kamp (070 349 04 19,
[email protected])
7.3 Accijnzen Het centrale thema binnen de accijnswetgeving blijft uiteindelijk de bestrijding van de fraude. Niet alleen de hoogte maar ook de variëteit van de tarieven nodigen uit tot ontduiking en smokkel. Ook hier werkt de Commissie aan een automatisering van het vervoer van goederen waarop accijns wordt geheven. Door in een aantal lidstaten een elektronisch early warning system te introduceren, pogen de Commissie en de lidstaten het vervoer van accijnsgoederen onder controle te krijgen. Daarnaast ontwikkelt de Commissie de mogelijkheid tot een elektronisch Excises Movement and Control System (EMCS). Onlangs heeft de Europese Commissie de tweede versie van een aantal stukken gepubliceerd, namelijk Functional Excise System Specification (FESS), Business Prototype (BPR) en Fallback and Recovery Specification (FRS) met betrekking tot de specificaties en inrichting van EMCS. FESS beschrijft het proces van vervoer van goederen onder schorsing van accijns. BPR dient ter ondersteuning van het lezen van FESS. FRS beschrijft situaties die in het systeem fout kunnen gaan en wat daaraan gedaan kan worden. De Europese Commissie heeft op alle commentaren gereageerd en per punt een besluit genomen. Deze besluiten zijn nu in de tweede versie van FESS opgenomen. Versie 2.01 van de FES is inmiddels formeel aanvaard en dient nu als basis voor de ontwikkeling van de technische specificaties voor. In de tweede fase Vervolgens is het aan de lidstaten om het systeem te implementeren. Hiervoor heeft de Europese Commissie een document gepubliceerd (Phasing and Scope Specifications), waarin zij aangeeft dat EMCS te complex is om in één keer te
68
Rondje Europa
VNO-NCW
implementeren. De Europese Commissie wil daarom de implementatie via drie functionele fasen laten lopen. In het originele document is opgenomen dat functional stage 0 (FS0) inhoudt dat alle lidstaten en alle bedrijven per 1 juli 2008 in staat moeten zijn om elektronische AGD's te ontvangen, te verwerken en om een ontvangstbericht te versturen. De Europese Commissie wil hiervoor eventueel de functionaliteit beschikbaar stellen. Vervolgens moet in functional stage 1 (FS1) de rest van de functionaliteit met betrekking tot e-AGD's (versturen) gereed zijn. Ten slotte moeten in functional stage 2 (FS2) alle overige functionaliteiten, zoals de relatie met douane en export, gereed zijn. De Europese Commissie heeft hiervoor geen einddatum gegeven, maar de verwachting is dat dit 1 januari 2010 gereed kan zijn. VNO-NCW heeft in haar commentaar naar aanleiding van PSS aangegeven dat de voorgestelde gefaseerde invoering leidt tot hoge kosten en administratieve lasten voor zowel het bedrijfsleven als de douane. De fasering maakt het namelijk noodzakelijk dat zowel een digitaal systeem als een papieren systeem voor langere tijd naast elkaar moeten bestaan. Een big bang-scenario verdient daarom sterk de voorkeur. Het ministerie van Financiën en een aantal andere lidstaten zitten op dezelfde lijn. Een uitgebreide discussie tussen de lidstaten heeft er uiteindelijk toe geleid dat er een concessie is gedaan door de Europese Commissie door de export Accijns Geleide Document (AGD) in de tweede in plaats van de derde fase mee te willen nemen. Er wordt nu gekeken wat dit precies voor de IT-systemen betekent en in december 2006 wordt een definitief besluit genomen. Daarnaast zal de overgangsperiode tussen functional stage 0 en functional stage 1 worden verkort tot 9 maanden in plaats van een jaar. Dit betekent dat FS0 gereed moet zijn op 1 maart 2009 en FS1 op 1 december 2009. Deze verkorting van de periode tussen FS0 en FS1 leidt tot de vraag waarom het dan niet mogelijk is om beide fases samen te trekken. Het naar voren halen van het export AGD betekent in ieder geval wel duidelijk een voordeel. Hiermee wordt voorkomen dat voor langere tijd zowel een digitaal als papieren systeem naast elkaar moeten worden aangehouden. VNO-NCW wil dan ook graag dat Financiën zich sterk maakt dat in december hiertoe definitief wordt besloten. Naast deze procedure moet er ook nog een aantal aanpassingen worden gedaan in Richtlijn 92/12. De juridische basis van een aantal processen dat in FESS worden beschreven ontbreekt. Het voorstel aan de Raad is in voorbereiding door een werkgroep die aan het bepalen is op welke punten de Richtlijn 92/12 moet worden aangepast. Deze aanpassingen gebeuren gelijktijdig met de besprekingen over FESS. De insteek van de Europese Commissie is om slechts het voor EMCS minimaal noodzakelijk in de nieuwe Richtlijn te regelen en naar de mening van VNO-NCW wordt hiermee een kans gemist om de Europese accijnswetgeving echt te moderniseren. De Europese Commissie zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2007 een advies geven aan de Europese Raad met betrekking tot de herziening van de richtlijn. De Europese Raad heeft dan nog minstens een jaar nodig. Uiteindelijk moet de nieuwe richtlijn per 1 maart 2009 in werking treden, anders kan de richtlijn geen wettelijke basis verschaffen voor EMCS. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is een voorstander van elektronische systemen die een snelle controle faciliteren. Hierbij is uiteraard van belang dat de inrichting en specificaties van een dergelijk systeem zorgvuldig worden vastgesteld. De door de Europese Commissie gedane
69
Rondje Europa
VNO-NCW
concessies rond de gefaseerde implementatie van EMCS gaan naar de mening van VNONCW nog niet ver genoeg, maar verminderen in ieder geval het risico op administratieve lasten en onnodig hoge kosten voor het bedrijfsleven aanzienlijk. Het Nederlandse bedrijfsleven zou nog altijd het liefst zien dat EMCS in één keer in zijn geheel wordt ingevoerd. VNO-NCW zal dit punt dan ook onder de aandacht van de Europese Commissie en de Nederlandse overheid blijven brengen. Ook het te lage ambitieniveau van de Europese Commissie ziet VNO-NCW als een gemiste kans. VNO-NCW heeft een aantal zaken aan de Europese Commissie voorgesteld die naar de mening van VNO-NCW moeten worden opgenomen in de herziene richtlijn, zoals het één-loketsysteem. De Europese Commissie lijkt echter te kiezen om geen nieuwe functionaliteiten in de richtlijn op te nemen en slechts de noodzakelijke wijzigingen voor digitaal berichtenverkeer op te nemen. Daarnaast zal door de ontwikkeling dat alle EMCS procedures worden gedigitaliseerd, de flexibiliteit uit veel processen verdwijnen. Hierdoor is het zeer de vraag of EMCS daadwerkelijk leidt tot vereenvoudiging voor het bedrijfsleven. Tevens moet worden voorkomen dat voor ieder deelgebied een apart systeem moet worden ontwikkeld. Zeker met het oog op Electronic Customs is het gewenst dit type systemen te integreren. Dit vermijdt extra investeringen in de systemen bij het bedrijfsleven en harmoniseert de implementatie van de douane en overige indirecte belastingen. Verder blijft een nadere harmonisatie van de accijnstarieven noodzakelijk. VNO-NCW-betrokkenheid Deze onderwerpen komen aan de orde in de VNO-NCW Commissie Douanewetgeving en de Werkgroep Accijnzen. Daarnaast is VNO-NCW actief in de Customs Legislation Working Group van BUSINESSEUROPE en het Trade Facilitation Network. Inlichtingen: mr. J.M. Lammers (070 349 04 23,
[email protected])
70
Rondje Europa
8.
VNO-NCW
Vennootschapsrecht
8.1 EU-Actieplan ondernemingsrecht en de richtlijn aandeelhoudersrechten Actieplan ondernemingsrecht De Europese Commissie heeft een consultatie gehouden om de mening te peilen van stakeholders over de te volgen strategie bij de tweede fase van het Actieplan modernisering ondernemingsrecht en over de vraag of de in het Actieplan genoemde prioriteiten nog steeds relevant zijn. Begin juli 2006 werden de resultaten van de consultatie gepubliceerd. De Commissie zal hier verder vervolg aan geven. Consultatieonderwerpen waren onder andere het one share one vote-beginsel, het stemgedrag van individuele beleggers, grensoverschrijdende zetelverplaatsing, het stemgedrag van institutionele beleggers, de invoering van een bestuursverbod, het monistisch bestuurssysteem, een uitkoop- en verkoopregeling voor minderheidsaandeelhouders en een Europese B.V. en de modernisering en vereenvoudiging van het Europese vennootschapsrecht. In het kader van het Actieplan is in 2004 het Europees Corporate Governance Forum ingesteld om de corporate governance van de lidstaten te coördineren. Het forum heeft eind juni 2006 een aanbeveling gedaan aan de Raad en het Europees Parlement om in het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake aandeelhoudersrechten een regel op te nemen die financiële tussenpersonen ertoe verplicht om grensoverschrijdende uitoefening van stemrecht door hun cliënten in aandeelhoudersvergaderingen van beursgenoteerde ondernemingen te vergemakkelijken. De Commissie heeft een voorstel voor een richtlijn over het vergemakkelijken van de uitoefening van aandeelhoudersrechten gepubliceerd (zie paragraaf 8.1). Op 15 oktober 2006 is de gewijzigde Tweede Richtlijn betreffende kapitaalbescherming voor de NV in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de administratieve lasten voor NV's te vereenvoudigen en te verlichten. Het behandelt o.a. de inbreng in natura, inkoop van eigen aandelen, financiële steunverlening voor de verkrijging van aandelen en het uitstoot- en uitkooprecht. De gewijzigde richtlijn dient uiterlijk 15 april 2008 in de Nederlandse wetgeving te zijn geïmplementeerd. Op 5 september 2006 is wijziging van de Vierde en de Zevende Richtlijn (betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening)in werking getreden. De gewijzigde richtlijnen moeten uiterlijk 5 september 2008 in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. Het voorstel inzake een richtlijn aandeelhoudersrechten Dit voorstel bevat minimumnormen die het gemakkelijker moeten maken voor aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen om hun rechten over de grenzen uit te oefenen. Het voorstel moet ervoor zorgen dat aandeelhouders ongeacht waar ze zich in de
71
Rondje Europa
VNO-NCW
EU bevinden, tijdig toegang hebben tot alle informatie en over eenvoudige middelen beschikken om bepaalde rechten - en met name stemrechten - op afstand uit te oefenen. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is van mening dat de EU het ondernemings- en effectenrecht zoveel mogelijk dient te dereguleren en zich moet concentreren op die onderwerpen waarbij actie op Europees niveau onmisbaar is bij het assisteren van lidstaten en Europese ondernemingen bij het vereenvoudigen van grensoverschrijdende ondernemings- en effectentransacties. Waar regelgeving op EU-niveau noodzakelijk is, dient te worden gekozen voor vormen van regelgeving die tot zo min mogelijk lasten voor ondernemingen leiden en die hen zoveel mogelijk flexibiliteit bieden. VNO-NCW ondersteunt in dat licht ook de doelstelling van de voorgestelde richtlijn aandeelhoudersrechten om zoveel mogelijk belemmeringen ten aanzien van het grensoverschrijdend stemmen af te schaffen. Daarbij moet met name aandacht worden besteed aan de problemen die bestaan indien aandelen worden gehouden door grensoverschrijdende ketens van intermediairs. VNO-NCW-betrokkenheid Het onderwerp wordt behandeld door de Commissie Ondernemingsstructuur en door de BUSINESSEUROPE werkgroep Company Law. Inlichtingen: mw.mr. S. Drion (070 349 04 09,
[email protected])
8.2 Actieplan financiële diensten De Europese Commissie heeft al in 1999 via het Actieplan financiële diensten prioriteiten en tijdschema's opgesteld voor maatregelen die gericht zijn op verbetering van de werking van de gemeenschappelijke Europese financiële markten. Studie in opdracht van de Europese Commissie laat namelijk zien dat met een geïntegreerde Europese financiële markt veel te verdienen valt: 0,4 tot 0,5 procent lagere kapitaalkosten, 1 procent hoger BBP en 0,5 procent meer werkgelegenheid in Europa. Via het Actieplan zijn maatregelen getroffen voor harmonisatie van het juridische kader en om transparantie op financiële markten te bevorderen en transacties van beleggers in het gehele eurogebied te vergemakkelijken. Deze doelstelling is op de verschillende Europese toppen malen bekrachtigd. Daartoe zijn de zogenaamde Lamfalussy-voorstellen overgenomen, die beogen het Europese wetgevingsproces op het gebied van de regulering van effectenmarkten te stroomlijnen en te vergemakkelijken. Inmiddels zijn de oorspronkelijke voorstellen in dat Actieplan gerealiseerd. Zo is bijvoorbeeld over de transparantierichtlijn een akkoord bereikt, dat onder meer inhoudt dat financiële kwartaalrapportages niet verplicht zijn, maar dat beursfondsen kunnen volstaan met een bericht op hoofdlijnen over de gang van zaken. Naast de maatregelen die nu zijn gerealiseerd, zijn er voorstellen gelanceerd in reactie op marktontwikkelingen van de laatste jaren. Eén daarvan is de inmiddels vastgestelde aanpassing van de 8e Richtlijn over de rol van de controlerend accountant. De aanpassing voorziet onder meer een onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties. Ook de 4e en 7e EU-Richtlijnen, waarin voorschriften voor de inhoud van de jaarrekening zijn opgenomen, zijn verder aan mondiale standaarden aangepast (zie ook paragraaf 8.2 over de jaarrekeningvoorschriften). De Europese Commissie heeft eind juli 2006 een via internet toegankelijke database opgezet waarin een
72
Rondje Europa
VNO-NCW
compleet overzicht is opgenomen van de maatregelen die in het Actieplan zijn opgenomen en van de implementatie in nationale wetgeving. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW onderschrijft het grote economische belang en de strekking van het actiekader voor financiële diensten. Wel blijft het zaak steeds goed oog te houden voor de redelijkheid van de voorstellen, met name met het oog op de kosten van de maatregelen en op een transparant verloop van het proces. Verder moet de bewaking van het tijdpad voor de uitvoering van het Actieplan adequaat zijn en moet met het oog op implementatie en toepassing door ondernemingen een regulatory pause worden ingebouwd. VNO-NCW-betrokkenheid Het actieplan financiële diensten en de specifieke richtlijnen worden behandeld in de VNONCW-commissies Ondernemingsstructuur en Informatieverschaffing en de BUSINESSEUROPE Financial Services Working Group. Inlichtingen: drs. M.W. Noordzij (070 349 04,
[email protected])
8.3 Jaarrekeningvoorschriften Vanaf 2005 moeten Europese beursgenoteerde ondernemingen hun geconsolideerde jaarrekening opstellen volgens International Financial Reporting Standards (IFRS). Dit volgt uit de Europese IAS-verordening die betrekking heeft op ongeveer 8.000 Europese beursgenoteerde ondernemingen, waaronder zo'n 170 bedrijven die aandelen uitgeven en 500 andere Nederlandse ondernemingen die effecten uitgeven. De IFRS worden opgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB). Deze Board bestaat uit 15 onafhankelijke deskundigen die benoemd zijn op basis van hun expertise. Deze Board wordt gedomineerd door leden met een Angelsaksische achtergrond. De toezichthouders van de IASB Board – de Trustees van de International Accounting Standards Committee Foundation – hebben begin 2006 de constitutie van de IASB aangepast. Dit betekent onder meer dat is voorzien in de mogelijkheid van meer en betere raadpleging van de praktijk bij de totstandkoming van nieuwe IFRS. Daartoe behoort onder meer een breed samengesteld adviesorgaan: de Standards Advisory Council. De IAS Verordening bepaalt dat de jaarrekeningvoorschriften in de EU worden toegepast via een zogenoemde comitologie-procedure. Deze procedure houdt in dat het Accounting Regulatory Committee – dit bestaat uit leden van de Europese Commissie en vertegenwoordigers van de Europese lidstaten – besluit over verplichte toepassing van jaarrekeningvoorschriften in de EU. Goedkeuring is overigens pas mogelijk wanneer deze voorschriften in alle in de EU voorkomende talen beschikbaar zijn. Op dit moment is een set van 36 kernstandaarden goedgekeurd; verder is een aantal nieuwe voorschriften goedgekeurd. Overigens heeft de IASB bepaald dat, alhoewel de ontwikkeling van nieuwe voorschriften doorgaat, voor 2009 geen nieuwe standaarden van kracht zullen worden. Een commissie van deskundigen op het gebied van accounting, te weten de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) ondersteunt het werk van de Accounting Regulatory Committee en de Europese Commissie. EFRAG bestaat uit een beperkt aantal
73
Rondje Europa
VNO-NCW
deskundigen afkomstig uit nationale regelgevers binnen de EU en uit Europese organisaties van ondernemingen, accountants, analisten en effectenbeurzen. De rol van EFRAG is tweeledig: in de eerste plaats oefent deze in een zo vroeg mogelijk stadium namens de Europese private sector met één stem invloed uit op de totstandkoming van jaarrekeningvoorschriften. In de tweede plaats moet EFRAG in een advies aan de Europese Commissie beoordelen of de vastgestelde voorschriften aanvaardbaar zijn in een Europese context. Inmiddels heeft EFRAG vele adviezen aan de Europese Commissie gegeven, en ook de band met International Accounting Standards Board (IASB) versterkt. Zo heeft EFRAG inmiddels bij IASB de status van preferred standard setter. Met het doel om als 'de stem van Europa' meer invloed bij IASB te krijgen is EFRAG onder meer gestart met het vervaardigen van discussiedocumenten. VNO-NCW-oordeel Bij de verdere harmonisatie van regelgeving op het gebied van financiële verslaggeving is uitgangspunt van VNO-NCW dat de voordelen daarvan voor beursgenoteerde ondernemingen, door de toenemende internationalisering, met name op mondiaal niveau moeten worden verkregen. Door het grote belang van de Amerikaanse kapitaalmarkten worden de aldaar geldende jaarrekeningvoorschriften door veel multinationale beursgenoteerde ondernemingen wereldwijd toegepast. VNO-NCW heeft er begrip voor dat de Europese Commissie deze Amerikaanse jaarrekeningvoorschriften niet in haar politiek-juridische systeem kan inbedden. Dat zou vanwege het rule based-karakter ervan ook niet wenselijk zijn. De keuze van de Commissie voor de International Accounting Standards Board als mondiale regelgever ligt derhalve voor de hand. VNO-NCW acht het ongewenst dat ondernemingen worden gedwongen eenzelfde jaarrekening op basis van twee verschillende verslaggevingsystemen en te publiceren. Dit zorgt voor ongewenste administratieve lasten en een gebrek aan eenduidige informatieverschaffing aan de kapitaalmarkt. In dat verband heeft VNO-NCW een positief oordeel over de overeenkomst tussen IASB en de Amerikaanse standard-setter FASB, waarbij ook de Amerikaanse beurstoezichthouder SEC betrokken is, om te streven naar convergentie tussen beide systemen van regels voor financiële verslaggeving. Anderzijds meent VNO-NCW dat zolang de SEC de IFRS nog niet volledig heeft geaccepteerd, Amerikaanse ondernemingen met een beursnotering in Europa op basis van (aanpassing aan) IFRS hun jaarrekening moeten publiceren totdat wederzijdse erkenning van IFRS en US-GAAP een feit is. VNO-NCW is van het begin af aan voorstander van een orgaan als EFRAG. Voorwaarde is wel dat BUSINESSEUROPE en ERT voldoende invloed hebben in de groep van technische experts van EFRAG, zodat gewaarborgd kan worden dat EFRAG zich niet ontwikkelt tot een Europese standard setting body. Overigens is ook uitgangspunt van VNO-NCW dat niet-beursgenoteerde ondernemingen, waaronder vele familiebedrijven, niet aan jaarrekeningvoorschriften behoeven te voldoen; voor hen gelden de desbetreffende bepalingen uit het de Nederlandse wet en in aanvulling daarop kunnen zij de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving toepassen. De Nederlandse wet laat wel vrijwillige toepassing van IFRS toe. VNO-NCW-betrokkenheid Via de Werkgroep Internationalia VNO-NCW, de Commissie Informatieverschaffing VNONCW, de Raad voor de Jaarverslaggeving en de gezamenlijke BUSINESSEUROPE-ERT Sounding Group en Working Group Accounting is VNO-NCW actief bij de internationale
74
Rondje Europa
VNO-NCW
ontwikkelingen op het gebied van financiële verslaggeving betrokken. Tevens zijn VNONCW representanten vice-voorzitter van de BUSINESSEUROPE Working Group Accounting, lid van het toezichthoudend orgaan van EFRAG en lid van de groep van technische experts van EFRAG; datzelfde geldt voor de Standards Advisory Council van IASB. Inlichtingen: drs. M.W. Noordzij (070 349 04 24,
[email protected])
75
Rondje Europa
VNO-NCW
9. Energie 9.1 Liberalisering energiemarkten In de richtlijnen voor de interne markt voor elektriciteit en gas zijn duidelijke eisen gesteld aan de belangrijkste aspecten van liberalisering van de energiemarkten. Met deze richtlijnen beoogt de Commissie de liberalisering van de Europese energiemarkten geharmoniseerd te laten plaatsvinden met als doel de vorming van een vrije, interne Europese energiemarkt. Belangrijke onderdelen van de richtlijnen zijn juridische splitsing van netbeheer en commerciële activiteiten, goede regulering en goed en onafhankelijk toezicht. Recent heeft de Commissie in de Strategic Energy review vastgesteld dat de ontwikkeling van de interne markt niet goed verloopt. Volgens de Commissie komt dit omdat enkele lidstaten de Europese richtlijnen niet of onvolledig implementeren. Daarnaast moet de regelgeving aangescherpt worden vooral over de scheiding (unbundling) van commerciële productieactiviteiten en distributie. Concreet stelt de Commissie twee opties voor verdergaande unbundeling voor. VNO-NCW-oordeel Het is een goede zaak dat er een duidelijke Europese richtlijn is over de condities waaronder en de data waarop de verschillende markten uiterlijk geopend moeten worden. In Nederland is het liberaliseringsproces al in volle gang en is volledige marktopening al per 1 juli 2004 een feit. Ook heeft Nederland de richtlijnen voor de interne markt vrijwel volledig ingevoerd.Waneer echter naar Europa gekeken wordt blijkt dat er absoluut nog geen sprake is van een vrije, interne energiemarkt. Integendeel, in de praktijk blijkt dat er nog steeds sprake is van geïsoleerde nationale markten. Ook Commissaris Kroes constateert in haar Energy sector inquiry dat de Europese energiemark zich kenmerkt door een hoge concentratiegraad, marktdominantie bij enkele nationale kampioenen, er nauwelijks sprake is van juridische ontbundeling en er nog weinig onafhankelijk toezicht is en er een trend is naar verticale integratie. Ook de High Level Group on competitiveness, energy and the environment komt tot dezelfde observaties en conclusies omtrent de energiemarkt. Marktwerking in de energiemarkten zal pas een positief effect hebben als belangrijke randvoorwaarden zoals toegang tot de markt, ontbundling en toezicht op het netbeheer op een geharmoniseerde wijze in de praktijk zijn doorgevoerd. VNO-NCW onderschrijft de opvatting dat de condities en randvoorwaarden van liberalisering op een geharmoniseerde wijze moeten worden doorgevoerd en dat de Commissie nu werk moet maken van lidstaten die het minder nauw hebben genomen met de uitvoering van de Europese marktregels. Dit geldt overigens niet alleen voor specifiek de interne markt regels maar dit geldt ook voor de milieueisen die gesteld worden aan elektriciteitsopwekking. Nederlandse elektriciteitscentrales waaronder veel warmte kracht installaties waar relatief veel schoon gas wordt gebruikt kunnen bijvoorbeeld op dit moment, mede vanwege niet geharmoniseerde milieueisen, niet concurreren met goedkopere maar meer vervuilende kolengestookte centrales in andere landen.
76
Rondje Europa
VNO-NCW
Vanwege het nog steeds bestaande prijsverschil, voor elektriciteit met omringende landen ten nadele van Nederland, en de beperkte importcapaciteit is verdere vergroting van interconnectie-capaciteit belangrijk evenals een betere benutting van de interconnecties. Ook moet de samenwerking tussen de beheerders van de landelijke transportnetten verbeterd worden, waardoor de landelijke transportnetten op West-Europese schaal geoptimaliseerd kunnen worden. De internationaal opererende energie-intensieve bedrijven in Nederland ondervinden een groot concurrentienadeel van het ongelijke speelveld in Noordwest Europa. Verbetering van de vrije marktwerking en betere toegang tot goedkopere energiemarkten in Europa zijn daarom prioriteiten van VNO-NCW. Het is goed dat de Europese Commissie blijkens de mededeling in de strategic energy review dit nu voortvarend wil aanpakken. Ten aanzien van het besluit over ontbundeling (juridische afscheiding van netwerken en netwerkbeheer) is VNO-NCW van mening dat deze afspraak een belangrijke stap is in het scheiden van commerciële en niet-commerciële activiteiten. Wat betreft de verplichte unbundling is echter totaal geen sprake van een level playing field. De eenduidige afspraken over de wijze van splitsing moeten gevolgd worden door implementatie in de lidstaten. Want energiebedrijven die in een lidstaat opereren waarin het tempo van unbundling traag is, kunnen langer profiteren van gunstigere marktregelen dan energiebedrijven in landen met een hoog tempo van unbundling. Dit werkt concurrentieverstorend voor zowel energiebedrijven als de grootgebruikers van energie.
9.2 Energiebelasting In het najaar van 2003 heeft de Raad de richtlijn voor een Europese energiebelasting bekrachtigd. Belangrijke elementen uit deze richtlijn zijn een harmonisatie van minimumtarieven. Verder erkent de richtlijn dat lidstaten belastingvrijstelling mogen bieden aan bedrijven als er afspraken gemaakt zijn over energiebesparing en energieefficiencyverbetering. Deze vrijstellingsmogelijkheid wordt ook geboden voor bepaalde energie-omzettingsprocessen in de industrie indien er sprake is van elektriciteits- en warmteopwekking via warmtekrachtkoppeling (WKK). Verder wordt een vrijstellingsmogelijkheid geboden aan bedrijven die deelnemen aan emissiehandel. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is in principe voorstander van een coördinatie van belastingen op energieproducten op Europees niveau. De energiebelasting in Nederland is één van de hoogste binnen Europa en de rest van de wereld. Dit heeft een negatieve invloed op de concurrentiepositie van de internationaal opererende energie-intensieve industrie in Nederland. VNO-NCW pleit daarom voor een verlaging tot het gemiddelde van Europa of daaronder. Een eventuele verhoging van de energiebelasting is onacceptabel vanwege de risico's voor de internationale concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie. In het huidige richtlijnvoorstel wordt rekening gehouden met de deelname van bedrijven aan een convenant of meerjarenafspraak energie-efficiencyverbetering. Verder wordt rekening gehouden met bedrijven die energie gebruiken die is opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Voor VNO-NCW is dit een randvoorwaarde omdat bedrijven die op een andere manier investeren in energiebesparing en energie-efficiencyverbetering niet dubbel hoeven te betalen.
77
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-betrokkenheid Standpunten van VNO-NCW over energie worden voorbereid door de Energiecommissie VNO-NCW en ingebracht in BUSINESSEUROPE (de Energy working group en de Industrial Affairs Committee). Daarnaast wordt over bovengenoemde onderwerpen regelmatig overleg gevoerd met de Europese Commissie en met het Europees Parlement. Binnen VNO-NCW is de ad hoc werkgroep energiebelasting verantwoordelijk voor de voorbereiding van standpunten over energiebelasting. Inlichtingen: ing. F.J. de Groot (070 349 03 26,
[email protected])
9.3 Energiebelasting In het najaar van 2003 heeft de Raad de richtlijn voor een Europese energiebelasting bekrachtigd. Belangrijke elementen uit deze richtlijn zijn een harmonisatie van minimumtarieven. Verder erkent de richtlijn dat lidstaten belastingvrijstelling mogen bieden aan bedrijven als er afspraken gemaakt zijn over energiebesparing en energieefficiencyverbetering. Deze vrijstellingsmogelijkheid wordt ook geboden voor bepaalde energie-omzettingsprocessen in de industrie indien er sprake is van elektriciteits- en warmteopwekking via warmtekrachtkoppeling (WKK). Verder wordt een vrijstellingsmogelijkheid geboden aan bedrijven die deelnemen aan emissiehandel. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is in principe voorstander van een coördinatie van belastingen op energieproducten op Europees niveau. De energiebelasting in Nederland is één van de hoogste binnen Europa en de rest van de wereld. Dit heeft een negatieve invloed op de concurrentiepositie van de internationaal opererende energie-intensieve industrie in Nederland. VNO-NCW pleit daarom voor een verlaging tot het gemiddelde van Europa of daaronder. Een eventuele verhoging van de energiebelasting is onacceptabel vanwege de risico's voor de internationale concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie. In het huidige richtlijnvoorstel wordt rekening gehouden met de deelname van bedrijven aan een convenant of meerjarenafspraak energie-efficiencyverbetering. Verder wordt rekening gehouden met bedrijven die energie gebruiken die is opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Voor VNO-NCW is dit een randvoorwaarde omdat bedrijven die op een andere manier investeren in energiebesparing en energie-efficiencyverbetering niet dubbel hoeven te betalen. VNO-NCW-betrokkenheid Standpunten van VNO-NCW over energie worden voorbereid door de Energiecommissie VNO-NCW en ingebracht in BUSINESSEUROPE ( de Energy working group en de Industrial Affairs Committee). Daarnaast wordt over bovengenoemde onderwerpen regelmatig overleg gevoerd met de Europese Commissie en met het Europees Parlement. Binnen VNO-NCW is de ad hoc werkgroep energiebelasting verantwoordelijk voor de voorbereiding van standpunten over energiebelasting. Inlichtingen: ing. F.J. de Groot (070 349 03 26,
[email protected])
78
Rondje Europa
VNO-NCW
10. Milieu 10.1 Duurzaam ondernemen Bij alle inspanningen ter bevordering van meer dynamiek en concurrentiekracht mag de duurzaamheid van de economische ontwikkeling niet uit het oog worden verloren. Eén van de manieren waarop aan die duurzaamheiddimensie vorm wordt gegeven, is om het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) te stimuleren (zie ook paragraaf 3.10). Ook op Europees vlak dient dit te worden bevorderd. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is een krachtig pleitbezorger van duurzaam ondernemen, zoals blijkt uit de brochure Onwards with Profit, People, Planet. A Dutch Approach to Sustainable Enterprise. In dit verband moet ook worden genoemd de aandacht die de International Chamber of Commerce in Nederland besteedde aan MVO door het optreden van Johan Norberg, die een verhaal hield over wat bedrijven wel en niet kunnen doen om bij te dragen aan een betere wereld. Duurzaam ondernemen betekent dat een bedrijf rekening houdt met markt, milieu en mens om te kunnen blijven voortbestaan. De kaders waarbinnen een bedrijf moet opereren, zullen in het algemeen worden bepaald door wetgeving die het resultaat is van een politiek afwegingsproces. In dat afwegingsproces moeten niet alleen milieueisen een rol spelen, maar ook andere maatschappelijke eisen, zoals welvaart en werkgelegenheid. Daarbij is het aan de samenleving om de normen vast te stellen, die dan bepalend moeten zijn voor het beleid op de middellange termijn. Voor de Europese Unie zijn die normen met name vastgelegd in de achtereenvolgende Milieu Actie Programma's, richtlijnen, verordeningen en internationale verdragen. Ook de Europese overheid moet zich aan die normen houden en controleren dat ook anderen zich daaraan houden. Voorzover de Europese Unie voor een bepaald milieubeleid kiest, behoren de lasten daarvan niet eenzijdig te worden neergelegd bij het bedrijfsleven in de vorm van maatregelen, heffingen of belastingen. Vooral MKBbedrijven zouden in de problemen kunnen komen als verplichtingen worden opgelegd in plaats van dat zij kunnen kiezen voor hun eigen methode of de methode van hun moederbedrijf. Flexibiliteit is voorlopig nog heel belangrijk. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt, dat Europese en nationale wetgeving duurzaam ondernemen nauwelijks actief kan bevorderen, maar wel belemmeren. Naar schatting bestaat 70 procent van de Nederlandse milieuregels uit een implementatie van Europese milieurichtlijnen. Terecht wil de huidige regering niet verder gaan dan waartoe Europese wetgeving dwingt. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft vanuit overwegingen van concurrentie belang bij zoveel mogelijk gelijke milieuregels. Daartoe behoort ook dat Nederland gebruik maakt van uitzonderingen die voor het bedrijfsleven voordelig zijn. Zo laat de richtlijn milieuaansprakelijkheid de mogelijkheid open van verweren als een bedrijf handelt in overeenstemming met een milieuvergunning of volgens state-of-the-art. Volgens VNO-NCW moeten die verweren ook in het Nederlandse recht een plaats krijgen, zodat de rechter daarmee rekening kan houden.
79
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-betrokkenheid Binnen de Milieucommissie houden diverse stuurgroepen zich bezig met duurzaamheidsvraagstukken. In BUSINESSEUROPE-verband geschiedt zulks door de Environmental Working Group. Inlichtingen : mr. J.H.G. van den Broek (070 349 03 22
[email protected])
10.2 Verordening REACH Nu het Europese Parlement en masse voor het compromis van het trialoog (Europees Parlement, Raad en Commissie) heeft gestemd, gaat REACH de implementatiefase in. Het hete hangijzer van afgelopen maanden was het dispuut over autorisatie en substitutie. Uiteindelijk is het trialoog akkoord gegaan met het volgende. Voor gevaarlijke stoffen geldt dat autorisatie wordt verleend als de risico's aantoonbaar kunnen worden beheerst. Maar een producent moet wel een substitutieplan maken als alternatieven beschikbaar zijn. Uiteindelijk moet immers de gevaarlijke stoffen worden vervangen door een minder gevaarlijke. De producent moet laten zien dat hij z'n best doet om een alternatief te vinden. De autorisatie wordt per geval verlengd, waarbij dan het substitutieplan wordt betrokken. Hierin spelen bedrijfseconomische belangen ook een rol. VNO-NCW-oordeel De uitkomst van het trialoog betekent dat de administratieve lasten voor bedrijven toeneemt. Uiteindelijk is het compromis wel werkbaarder dan het eerder voorstel van het Europese Parlement. De complexiteit van de REACH-regelgeving als totaal baart VNONCW echter zorgen. Kan een gemiddeld bedrijf hier meer werken? Goede voorlichting is geboden. Hierover is overleg met de Nederlandse overheid. VNO-NCW-betrokkenheid Via BUSINESSEUROPE en contacten met Europarlementariërs wordt invloed op dit dossier uitgeoefend. Inlichtingen: ing. W.H. Streekstra (070 349 0359,
[email protected])
10.3 Emissieplafonds Medio 2007 komt de Commissie naar verwachting met een voorstel voor emissieplafonds in 2020. Op de weg hier naartoe worden studies verricht naar de emissietrends en effectieve maatregelen om emissies te verminderen. Hieruit komen doelen voort die per lidstaat worden vastgelegd. Het gaat om de stoffen SO2, NOx, NH3 en fijn stof. De discussie gaat over de welke doelen precies worden nagestreefd en of deze doelen in redelijkheid en billijkheid voor een lidstaat haalbaar zijn. Hiervoor worden allerlei computermodellen gebruikt (Rains/Gains). Omdat er relaties met het klimaatbeleid worden gelegd, wordt ook hiermee rekening gehouden in de beoordeling van mogelijke maatregelen.
80
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-oordeel Uiteindelijk zullen de doelen door politiek bepaald worden en spelen rationele afwegingen niet de hoofdrol. Gegeven de onzekerheden vindt VNO-NCW het belangrijk dat er evaluatiemomenten ingebouwd worden met de mogelijkheid om de doelen bij te stellen. Een lidstaat moet immers niet voor onmogelijke opgaven komen te staan. De ervaring leert dat de doelen erg star gehanteerd worden, los van de veranderende werkelijkheid. Op termijn vraagt VNO-NCW zich af wat het nut van emissieplafonds nog zijn, als er veel bronbeleid gevoerd en instrumenten als Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) ingezet worden. Een beroep op het Götenborg-protocol van de Raad van Europa vindt VNO-NCW in deze niet bepalend. VNO-NCW-betrokkenheid Via de Nederlandse regering, BUSINESSEUROPE en Cefic wordt invloed uitgeoefend op de voorbereiding van dit dossier. Inlichtingen: ing. W.H. Streekstra (070 349 0359,
[email protected])
10.4 Klimaatverandering en CO 2 -emissiehandel Klimaatverandering VNO-NCW-oordeel De ambitie van Nederland en van de EU ten aanzien van het versterken van het internationale klimaatbeleid is onverminderd groot. VNO-NCW wijst erop dat het draagvlak bij het bedrijfsleven voor de Kyoto-aanpak sterk afbrokkelt als belangrijke concurrerende economieën zoals de VS, China en India niet meedoen. Bij de drang van de EU en individuele lidstaten om een scherp klimaatbeleid te voeren, ontbreekt de aandacht voor economische gevolgen van een solistisch en geïsoleerd klimaatbeleid en vindt er in de ogen van het bedrijfsleven niet of nauwelijks een afweging plaats van economische en sociale effecten. Er is nauwelijks aandacht voor het feit dat Europa verantwoordelijk is voor slechts 14 procent van de mondiale uitstoot van broeikasgassen. Door de groei van de energievraag met name in Azië zal het aandeel van Europa teruglopen tot onder de 10 procent. Om klimaatverandering effectief en efficiënt aan te kunnen pakken moeten de landen die verantwoordelijk zijn voor 90 procent van de uitstoot actief worden betrokken bij een mondiale afspraak over de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Het bedrijfsleven vraagt om zelfbeheersing en betrouwbaarheid bij de overheid en om prioriteit voor het herstellen van de economische groei. Uitsluitend economisch goed renderende bedrijven zijn in staat om de dure klimaatreducerende maatregelen te betalen. Een versterking van het internationale klimaatbeleid zal in ieder geval moeten uitmonden in een bindende mondiale afspraak waaraan alle geïndustrialiseerde landen en ook de ontwikkelingslanden met een relevante industriële ontwikkeling zich committeren. De nadruk in een post-Kyoto-beleid moet liggen op het verbeteren van energie-efficiency van industriële productieprocessen en energieconversie-processen en op het bevorderen van innovatie. Verder zal transatlantische samenwerking bij technologieontwikkeling, facilitering van snelle invoering van nieuwe technologie en technologietransfer naar minder ontwikkelde landen een dominante rol moeten gaan spelen. Verder ziet het bedrijfsleven
81
Rondje Europa
VNO-NCW
wereldwijde emissiehandel als een belangrijk instrument om op marktconforme wijze emissiereductie te realiseren. Bij emissiehandel blijft VNO-NCW streven naar een systeem dat gebaseerd is op relatieve prestatienormen, zoals een benchmark. CO2-emissiehandel Een belangrijk onderdeel van het klimaatbeleid is de mogelijkheid om emissiereducties te realiseren via zogenaamde flexibele instrumenten. Voor de industrie is met name de handel in uitstootrechten voor broeikasgassen relevant. De richtlijn emissiehandel is op 1 januari 2005 van start gegaan. Alle lidstaten hebben in een zogenaamd allocatieplan aangegeven hoeveel emissierechten aan elk van de deelnemende bedrijven is toegekend. Voor de tweede handelsperiode (2008-2012) moeten nieuwe allocatieplannen worden gemaakt, die medio 2006 moeten zijn ingediend. Hert Nederlandse plan – dat in overleg met VNONCW is opgesteld – is in september ingediend. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is sterk voorstander van emissiehandel, omdat de klimaatdoelstellingen voor Nederland daarmee op een meer kosteneffectieve manier kunnen worden gerealiseerd. Dit onder de voorwaarde dat emissiehandel geen oneerlijke verstoring van concurrentie mag veroorzaken. Op grond van de plannen die voor de eerste allocatieperiode zijn opgesteld valt te constateren dat er op belangrijke onderdelen grote verschillen bestaan tussen de plannen. Omdat lidstaten essentiële onderdelen op verschillende wijze hebben uitgewerkt, is vergelijking van de allocatieplannen moeilijk. Er lijkt bij de aanvang van het handelsysteem geen sprake van het gewenste level playing field. Belangrijke verschillen zitten in de definitie van chemische installaties en het ontbreken van een onderdrempel voor kleine bedrijven. De Commissie moet stappen ondernemen om de inhoud van de allocatieplannen te harmoniseren, maar heeft dat tot nu toe grotendeels nagelaten. Het ziet ernaar uit dat de Commissie bij de beoordeling van de plannen voor de tweede allocatieperiode een strakkere lijn volgt. Dit valt af te leiden aan de beoordeling van de eerste 10 allocatieplannen. VNO-NCW-betrokkenheid Binnen VNO-NCW houdt de Commissie Klimaatbeleid zich bezig met vraagstukken omtrent het klimaatbeleid. Binnen BUSINESSEUROPE zijn dit de Climate Change working group en het Industrial Affairs Committee. Emissiehandel wordt binnen VNONCW besproken in de Milieucommissie, en in een ad hoc platform bestaande uit de overheid en de industrie. Inlichtingen: drs. E.W.A. Klerken (070 349 03 21,
[email protected]) ing. F.J. de Groot (070 349 03 26,
[email protected])
10.5 Bodem In september 2006 heeft de Europese Commissie haar Bodemstrategie gepresenteerd. Deze bestaat uit een Mededeling, een impact assessment én een richtlijnvoorstel. Nog niet bekend is wanneer de behandeling in het Europees Parlement en de Raad precies starten. De oorzaak hiervan is dat binnen deze gremia een aantal kritische geluiden te horen zijn
82
Rondje Europa
VNO-NCW
over het feit dat hiervoor een richtlijnvoorstel is ingediend. Desondanks heeft Duitsland aangegeven de Bodemstrategie in ieder geval te agenderen voor 2007. VNO-NCW-oordeel Het bedrijfsleven steunt de aandacht op Europees niveau voor de bodem, maar is het eens met de kritiek dat wetgeving in de vorm een richtlijnvoorstel zich niet verhoudt met de principes van subsidiariteit en proportionaliteit. De beperkte grensoverschrijdende effecten en verstoringen pleiten voor een richtlijnvoorstel dat zich laat vergelijken met de aanpak zoals gekozen in de Hoogwaterrichtlijn. Daar ligt wel duidelijk een grensoverschrijdend probleem, maar daar heeft de Commissie een beter evenwicht weten te vinden tussen agendering op Europees niveau en ingrijpen op lokaal niveau. Dit standpunt wordt breed gedeeld in Nederland. Een aantal van de voornaamste bezwaren tegen het huidige voorstel betreffen: 1. Europese regelgeving kan nooit recht doen aan de complexiteit en diversiteit van de bodemmaterie. Specifieke regionale en lokale omstandigheden spelen een cruciale rol en betekenen dat de bodemproblematiek in Europa enorm varieert. Verschijnselen als bosbranden of woestijnvorming treden hier niet op, maar spelen in mediterrane gebieden een grote rol. Ook de Nederlandse bodem heeft een aantal zeer specifieke kenmerken, zoals de nauwe samenhang met het grondwater. Een one size fits allbenadering past hier niet. De Commissie geeft zelf aan dat er al meer dan 300 hoofdbodemtypen te onderscheiden zijn. 2. Inhoudelijk valt er bijzonder veel op te merken aan het voorstel. De Commissie noemt het kaderwetgeving doordat ze algemene doelstellingen introduceren, maar de maatregelen en ambities overlaten aan de lidstaten. Dat roept vragen op: enerzijds is er overeenstemming dat het niet mogelijk is een Europese maatlat of normatief kader vast te stellen, anderzijds worden wel begrippen geïntroduceerd als ‘aanzienlijke risico's' of ‘bevredigende bodemtoestand voor een industrieterrein'. 3. Het leidt tot bureaucratie en extra rapportageverplichtingen voor lidstaten. Het introduceert bijvoorbeeld risicogebieden. Naast de waterlichamen, beschermde gebieden, Ecologische hoofdstructuur, Vogel- en habitat voegt dit weer een begrip en lijst toe. 4. Er kan veel beter en intensiever ingezet worden op kennisoverdracht, in het bijzonder naar de lidstaten die nog geen enkel bodembeleid kennen. 5. Er is een reëel risico dat investeringen uit het verleden daarmee alsnog waardeloos zijn geworden. VNO-NCW-betrokkenheid Dit onderwerp wordt behandeld door de VNO-NCW-stuurgroep Bodem en Water. Inlichtingen: mw. drs. S.J. Verweij (070-3490327,
[email protected])
10.6 Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) uit 2000 bevat gedetailleerde eisen die door Brussel gesteld worden op het gebied van water. Ook de komende jaren wordt nog zowel op Europees als nationaal niveau aandacht besteed aan de uitwerking. In de zomer van
83
Rondje Europa
VNO-NCW
2006 het langverwachte Commissievoorstel voor milieukwaliteitseisen voor prioritaire stoffen gepresenteerd. Deze dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn Water staat hoog op de agenda van het Duits voorzitterschap. Verder zal de behandeling van de EU Mariene Strategie en de richtlijn tegen bescherming van hoog water voortgezet worden. Verder nadert de tweede lezing van de Grondwaterrichtlijn zijn afronding. Deze richtlijn vormt een dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn water en is bedoeld om invulling te geven aan de wijze waarop de lidstaten normen moeten afleiden voor grondwaterbescherming. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW acht het op zich positief dat de Kaderrichtlijn Water Europa tot samenwerking dwingt. Zeker voor een land als Nederland, dat zich aan het einde van de stroom bevindt, is het gunstig als bovenstrooms eveneens maatregelen getroffen worden. Dat laat onverlet dat de richtlijn Nederland voor een forse opgave stelt. We weten nu al dat we de doelstellingen van de richtlijn - door een combinatie van oorzaken - overschrijden. We weten ook dat we slechts een aantal van deze oorzaken zelf als Nederland kunnen aanpakken omdat een groot deel van de stoffen door het buitenland aangevoerd worden. In de uitwerking van de KRW moet het dan ook mogelijk zijn een uitzonderingspositie te claimen als bovenstrooms geen verbeteringen optreden. Met betrekking tot de dochterrichtlijn prioritaire stoffen is VNO-NCW van mening dat het conceptvoorstel rekening moet houden met historische verontreiniging en achtergrondwaarden. Ook moet het voorkomen van afwentelen van bovenstrooms gelegen landen stevig verankerd worden in de richtlijn. Het concept Commissievoorstel doet verder geen uitspraken over de gewenste maatregelen, maar dit is voor Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven wel van belang. Voor het bedrijfsleven moeten de Best Available Techniques (BAT) conform de IPPC-richtlijn als doel gelden. Als sommige van de stoffen te herleiden zijn tot diffuse bronnen, dan is Europees bronbeleid een must. Als de Commissie in deze verzaakt, dan dient Nederland een uitzonderingsgrond te claimen omdat dan het doelbereik niet mogelijk is. VNO-NCW-betrokkenheid Dit onderwerp wordt besproken in de VNO-NCW Stuurgroep Bodem en Water. Inlichtingen: mw. drs. S.J. Verweij (070 349 03 27,
[email protected])
10.7 Lucht Er is een politiek akkoord over de Richtlijn Lucht. Na formaliteiten betekent dit dat de tweede lezing door het Europees Parlement in voorjaar 2007 kan starten. De richtlijn zou begin 2008 van kracht kunnen gaan. Voor Nederland zijn uitstelbepalingen van groot belang. Nu voldoet Nederland niet aan de huidige richtlijn, waardoor bouwmogelijkheden en de aanleg van wegen worden beperkt. Nederland heeft in het bijzonder bezwaar gemaakt tegen de opname voor fijn stof PM 2,5 en de te korte uitsteltermijnen voor NO2. VNO-NCW-oordeel Het Europees Parlement was in eerste lezing kritisch tegenover het Commissievoorstel. Toch betekent de nieuwe richtlijn voor Nederland een probleem voor NO2 en fijn stof. Dit
84
Rondje Europa
VNO-NCW
betekent dat in de tweede lezing hier nogmaals aandacht voor gevraagd wordt. Ook wil VNO-NCW een koppeling met Europees bronbeleid, voor met name verkeer en vervoer. Als dit niet tijdig van de grond komt, kan het een lidstaat niet kwalijk genomen worden dat zij niet aan de normen voldoet. VNO-NCW-betrokkenheid VNO overlegt intensief met de Nederlandse regering en BUSINESSEUROPE. Ook zijn er veel contacten met Europarlementariërs. Inlichtingen: ing. W.H. Streekstra (070 349 03 59,
[email protected])
10.8 Europees productenbeleid (IPP) Het Europese integrated product policy (IPP) richt zich op een volledige duurzame productie en consumptie. De Commissie werkt al enige jaren aan de invulling van dit beleid en heeft het afgelopen jaar gebruikt voor het twee pilot-projecten (Nokia en Carrefour). Daarnaast is de Commissie een studie gestart die de milieu-impact van producten in kaart moet brengen. De Commissie wil daarmee komen tot een prioritering van producten die via regelgeving of andere instrumenten moeten worden aangepakt. Deze beleidsvoorbereiding gaat door, maar vraagt geen aanvullende inspanningen van het voorzitterschap. VNO-NCW-oordeel Milieugericht productenbeleid is een logische volgende stap in het milieubeleid. Gezien de complexiteit en unieke kwaliteiten van elk product geeft VNO-NCW op dit gebied echter de voorkeur aan zelfwerkzaamheid van bedrijven boven centraal opgelegde regelgeving. Bedrijven zijn immers zelf verantwoordelijk voor de continue verbetering van producten die zij ontwikkelen, produceren en op de markt brengen. Het moet niet het doel van IPP zijn louter te definiëren wat een 'groen' of ‘niet-groen' product is. Voor de consument is namelijk niet alleen het milieuaspect van belang. Dit zou tot inflexibiliteit en starheid leiden, omdat markten en producten snel veranderen snel. Bovendien zou het discriminerend werken op de interne markt voor producten waarvoor geen label wordt aangevraagd. Tenslotte is duurzame productie alleen geen garantie; het gebruik van producten heeft ook een grote invloed. IPP moet zich vooral richten op het formuleren van doelstellingen, het ondersteunen van continue verbeterprocessen binnen bedrijven en het scheppen van randvoorwaarden en een structuur waarbinnen bedrijven ontwikkelingen en resultaten kunnen presenteren. Wetgeving is hier niet op zijn plaats. VNO-NCW-betrokkenheid De IPP-strategie wordt besproken in de VNO-NCW stuurgroep integraal milieumanagement. Daarnaast komen deze zaken aan de orde in de BUSINESSEUROPE Task Force IPP en onderhoudt VNO-NCW rechtstreekse contacten met de Commissie en Europese brancheorganisaties.
85
Rondje Europa
VNO-NCW
Inlichtingen: mw. drs. S.J. Verweij (070 349 03 27,
[email protected])
10.9 Strategieën inzake afval en natuurlijke hulpbronnen Direct gerelateerd aan bovenbeschreven strategie voor het productenbeleid is het Europese afval- en hulpbronnenbeleid. De Europese Commissie wil hiermee een proces op gang brengen om duurzaamheid te vertalen naar de problematiek van grondstofbeheer en hergebruik. Daartoe heeft de Commissie twee strategieën gepubliceerd, namelijk: - de nieuwe Strategie inzake afvalpreventie en recycling. Deze richt zich op de vraag hoe preventie verder vorm kan worden gegeven en welke marktmechanismen gehanteerd kunnen worden om te komen tot meer recycling. Ook bevat deze Strategie een voorstel voor herziening van de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen; - de Strategie inzake duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Het Finse voorzitterschap heeft de nodige vooruitgang geboekt op het afvaldossier, maar gezien de complexe materie is het aan Duitsland om de eerste lezing door de Raad af te ronden. VNO-NCW-oordeel Kaderrichtlijn afvalstoffen Een belangrijke belemmering vormt de definitie van afval in de Europese wetgeving: wat is wél en wat is geen afval? En wanneer houdt iets op afval te zijn? Wanneer valt een stof of product te bestempelen als bijproduct? Het voornaamste probleem met de bestaande richtlijn is de uitwerking van het begrip 'zich ontdoen van' en het ontbreken van een definitie van bijproduct. Het Commissievoorstel lost dit niet op. De reikwijdte van de afvaldefinitie bepaalt of de afvalstoffenregelgeving van toepassing is en daarmee de aanvullende eisen. In het kader van afvalpreventie en -reductie is het van belang dat bedrijven blijven zoeken naar mogelijkheden om reststromen (nevenproducten) te bewerken tot een product voor de markt. Dit wordt tot op heden tegengewerkt door de afvalstoffenregelgeving: door deze reststroom afvalstof te noemen, wordt het bedrijf een afvalverwerkende inrichting. De gevolgen hiervan zijn dat de kaderrichtlijn afvalstoffen in de praktijk een belemmering vormt voor het bereiken van de doelstelling tot beperking van de hoeveelheid afvalstoffen. Een verder punt van aandacht voor het Nederlandse bedrijfsleven is dat eenmaal vastgestelde Europese regelgeving ook op dezelfde wijze word geïmplementeerd in nationale regelgeving. Zo zijn er grote verschillen waar te nemen in de wijze waarop de richtlijn storten wordt toegepast. Deze verschillen grijpen direct in op de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. VNO-NCW zal in Brussel dan ook pleiten voor een verbetering van het level playing field. Afval- en hulpbronnenbeleid VNO-NCW verwelkomt de Mededeling van de Europese Commissie en het debat dat hiermee gestart is. Het bedrijfsleven is al lang van mening dat het afvalbeleid onvoldoende gericht is op milieuvraagstukken die nu en in de nabije toekomst aan de orde zijn. Van
86
Rondje Europa
VNO-NCW
controle, beheer en reductie, moet er meer aandacht komen voor de inzet van afvalstoffen als secundaire grondstof of als brandstof. Het bedrijfsleven vraagt om een meer integrale en flexibele benadering waarbij innovatie centraal staat. In het huidige beleid zijn de mogelijkheden voor de verwerking van afval gebaseerd op de zogenaamde gewenste verwijderingvolgorde die in de Community Strategy for Waste Management is vastgelegd. In de praktijk blijkt dat wanneer rekening wordt gehouden met andere milieuaspecten zoals energie-efficiency en duurzaam gebruik van grondstoffen een keuze voor een verwerkingswijze naar voren komt, die afwijkt van de verwijderingvolgorde zoals vastgelegd in de Strategy. VNO-NCW-betrokkenheid Bovenstaande onderwerpen worden besproken in de VNO-NCW stuurgroep afvalstoffen en de BUSINESSEUROPE task force waste. Inlichtingen: mw. drs. S.J. Verweij (070 349 03 27,
[email protected])
10.10 IPPC In 1996 is de kaderrichtlijn Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) vastgesteld. De richtlijn was toen reeds grotendeels in overeenstemming met de Nederlandse Wet milieubeheer. Per 1 december 2005 heeft een verdere aanpassing van de Wet milieubeheer plaatsgevonden door met name het concept van beste beschikbare technieken in de Wet milieubeheer te verankeren. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is voorstander van een integrale benadering van de milieuproblematiek. IPPC draagt daaraan bij, maar bij de evaluatie van IPPC kan op dat punt nog een aantal verbeteringen worden voorgesteld: IPPC gaat uit van het gebruik van Best Available Techniques (BAT) per installatie. Dat vormt een belemmering voor een concernaanpak, aangezien de onderdelen van een concern niet één installatie vormen in geografische zin. IPPC zou ruimte moeten bieden aan een concern-, keten- en bedrijventerreinbenadering, aangezien milieuproblemen vaak beter op één van die niveaus kunnen worden aangepakt; IPPC laat lidstaten nog te veel ruimte om milieu, water, natuur en ruimtelijke ordening in verschillende vergunningen voor dezelfde bedrijfsactiviteit te regelen. VNO-NCW is voorstander van het in IPPC regelen dat één vergunning is vereist; de uitwerking van IPPC geschiedt via zogenaamde BAT Reference Documents (BREFS). Verschillende lidstaten gaan daarmee verschillend om. Daarin moet meer eenvormigheid komen; IPPC zou meer mogelijkheden moeten bieden voor algemene regels in plaats van vergunningen; IPPC bestaat naast andere richtlijnen die onderdelen van het milieubeleid regelen. Bezien moet worden in hoeverre andere richtlijnen in IPPC kunnen worden opgenomen; IPPC biedt voor wat betreft CO2 de mogelijkheid om geen voorschriften in de vergunning op te nemen als een bedrijf meedoet aan emissiehandel. Deze mogelijkheid
87
Rondje Europa
VNO-NCW
zou er ook moeten komen als een bedrijf deelneemt aan een nationaal handelssysteem, bijvoorbeeld voor NOx. VNO-NCW-betrokkenheid Binnen BUSINESSEUROPE houdt een speciale werkgroep zich bezig met de evaluatie van IPPC. Het bedrijfsleven is daarin vertegenwoordigd door een lid van de Milieucommissie van VNO-NCW. De stuurgroep Juridische Zaken van de Milieucommissie houdt zich bezig met IPPC. Inlichtingen: mr. J.H.G. van den Broek (070 349 03 22,
[email protected])
10.11 Biodiversiteit In mei 2006 publiceerde de Europese Commissie een Mededeling inzake het biodiversiteitsbeleid. Dit document onderzoekt welke maatregelen nodig zijn om de reeds eerder in Göteborg (2001) vastgestelde doelen te behalen om de verdere vermindering van biodiversiteit een halt toe te roepen. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan de in Johannesburg (2003) vastgestelde globale doelen. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW volgt de implementatie van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) met belangstelling. De aanwijzing van gebieden nadert haar voltooiing, waarbij rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheden van bedrijven om te blijven ondernemen en uit te breiden. Hoewel VNO-NCW voorstander is van een gezonde natuur in Nederland en Europa, worden nieuwe initiatieven op het gebied van biodiversiteit mede beoordeeld in het licht van het feit dat Nederland een dichtbevolkt land is waar de aanwijzing van een grote hoeveelheid verspreid liggende te beschermen natuurgebieden belangrijke gevolgen kan hebben voor de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven. VNO-NCW-betrokkenheid Biodiversiteit wordt onder meer besproken in de stuurgroep Juridische Zaken van de VNONCW-Milieucommissie en de Commissie Ruimtelijke Ordening. Inlichtingen: mr. J.H.G. van den Broek (070 349 03 22,
[email protected])
88
Rondje Europa
VNO-NCW
11. Onderzoek, ontwikkeling en onderwijs 11.1 Het 7 e Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling Het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling 2007–2013 (KP7), is bijna helemaal goedgekeurd. Er moet alleen nog overeenstemming bereikt worden over de Model Grant Agreement (MGA) en dan met name over de fasen van de betalingen door de Commissie; de mogelijke vervanging van het audit certificate; de berekeningswijze van de indirecte kosten en het regelen van intellectuele eigendomsrechten. KP7 is het grootste kaderprogramma tot nu toe met een totale omvang van 50 miljard euro voor een periode van 7 jaar. Het gemiddelde jaarbudget stijgt met ruim 40 procent van circa 5 miljard euro in KP6 tot ruim 7 miljard euro in KP7. Het grootste deel van de middelen, 60 procent, gaat naar thematische samenwerkingsprojecten waaraan tenminste drie partijen uit drie landen moeten deelnemen. Nieuw onderdeel vormt de Europese Onderzoeksraad (ERC), die 1 miljard euro per jaar ter beschikking heeft voor excellent onderzoek. Onduidelijk is overigens hoeveel Joint Technology Initiatives (JTI's) er zullen komen. Aanvankelijk zouden dat er zes zijn, maar verwacht wordt dat het er nu twee zullen worden. Deze JTI's zullen voor hun financiering putten uit het relevante themadeel en ook zelf bepaalde onderdelen van dat thema voor hun rekening nemen.
KP7 Samenwerking
(In miljoenen euro's) 32.365
- gezondheid
6.050
- voedsel, landbouw en visserij, Biotech
1.935
- informatie en Communicatietechnologie
9.119
- nano- en productietechnologieën
3.500
- energie
2.300
- milieu (inclusief klimaatverandering)
1.900
-transport (inclusief luchtvaart)
4.180
- sociaal-economische wetenschappen
610
- veiligheid
1.350
-ruimte
1.430
Ideeën (Onderzoeksraad) ERC
7.460
Mensen
4.728
Capaciteiten
4.217
- onderzoeksinfrastructuren
1.850
- onderzoek ten behoeve van het MKB
1.336
- Kennisregio's
126
89
Rondje Europa
VNO-NCW
- onderzoekspotentieel
370
- wetenschap in de samenleving
280
- coherent onderzoeksbeleid - internationale samenwerking Niet-nucleaire activiteiten TOTAAL
70 185 1.751 50.521
VNO-NCW-oordeel VNO-NCW kan zich in hoofdlijnen goed vinden in dit 7e Kaderprogramma. De uitvoering van de programma's zal echter vereenvoudigd moeten worden, omdat er sprake is van een afnemende deelname vanuit het bedrijfsleven.
11.2 European Institute of Technology In oktober heeft de Europese Commissie een Mededeling gepubliceerd over het oprichten van een Europees technologie-instituut (EIT). Hierover zal op de voorjaarstop in 2007 verder gediscussieerd worden. Besluitvorming wordt eind 2007 verwacht. Het Europees Parlement zal zich hier ook over buigen. Het EIT moet bestaande onderzoeksmiddelen bundelen en getalenteerde onderzoekers aantrekken om zo kritische massa te bereiken en daarmee de concurrentie in de wereld aan te kunnen. Een center of excellence op Europese schaal kan helpen om internationale bedrijven voor een deel in Europa te houden en om internationale toponderzoekers aan te trekken. Een nieuw instituut kan nieuwe opkomende interdisciplinaire onderzoeksgebieden accommoderen. Voorgesteld wordt een centrale governing board, met een lichte structuur, die strategische uitdagingen en thema's zal identificeren. Via een tenderprocedure zullen ‘kennisgemeenschappen' worden uitgenodigd om deze thema's op te pakken. Deze kennisgemeenschappen zullen moeten bestaan uit goed geïntegreerde samenwerkingsverbanden van universiteiten en onderzoekers uit het bedrijfsleven. VNO-NCW-oordeel De voorstellen voor een Europees technologie-instituut gaan terecht uit van een netwerkbenadering. Ook is het goed dat de governing board voor de helft van de leden zal bestaan uit mensen uit het bedrijfsleven. De middelen voor de onderzoeksvoorstellen zullen volgens de voorstellen uit het 7e Kaderprogramma en het Innovatieprogramma CIP gefinancierd moeten worden. Dat moet dan wel, volgens VNO-NCW, op de normale voorwaarden van deze programma's zijn. Er mag geen sprake zijn van bevoordeling van EIT-onderzoek. Wat ontbreekt in de plannen voor een Europees technologie-instituut is een link met strategische R&D-agenda van de European Technology Platforms (ETP's) en de gemeenschappelijke initiatieven, de Joint Technology Initiatives (JTI's), waarin de Europese industrie al stevig geïnvesteerd heeft. Verder blijven er nog veel vragen onbeantwoord, bijvoorbeeld over de budgetten (zowel van de Commissie zelf als van anderen, landen, bedrijven en universiteiten) en over het toekennen van diploma's. BUSINESSEUROPE zal nog voor de voorjaarstop met een nader standpunt komen.
90
Rondje Europa
VNO-NCW
11.3 Biotechnologie Een van de belangrijke gebieden voor innovatie is moderne biotechnologie. Het gaat daarbij zowel om 'groene' (landbouw en voeding), 'rode' (medische) als 'witte' (industriële) biotechnologie. De ontwikkeling van biotechnologie in Europa loopt internationaal echter achter en verliest nog steeds terrein ten opzichte van de Verenigde Staten en in toenemende mate ook van Azië. Bij ‘groene' biotechnologie ligt de achtergrond hiervan in een gebrek aan maatschappelijke acceptatie, die voortgekomen is uit de verwarring die milieuorganisaties de afgelopen jaren hebben gezaaid. Dit heeft geleid tot onzekerheid rond wetgeving en marktontwikkelingen in Europa, bijvoorbeeld bij de toelating, etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's). Te veel onnodig restrictieve regelgeving smoort nieuwe activiteiten in Europa. Buiten de EU is de maatschappelijke weerstand tegen biotechnologie kleiner. De kansen voor biotechnologie in Europa zijn door deze factoren minder groot dan elders, waardoor de groei achterblijft en biotechnologische bedrijfsactiviteiten en onderzoekers vertrekken. VNO-NCW-oordeel Om de neergaande trend te keren en het vertrouwen in biotechnologie te herstellen, dringt VNO-NCW aan op een eenduidig beleid vanuit het beginsel 'kansen verantwoord benutten'. Positief is dat de Europese Commissie het de facto moratorium voor producten op basis van genetisch gemodificeerde organismen in 2005 heeft opgeheven. Dit is echter bij lange na niet voldoende. Concreet verwacht VNO-NCW van de EU: voortzetting van de toelatingsprocedure voor ggo's, inclusief aanvragen voor toelating in het milieu. Gewassen die door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit veilig zijn bevonden, moeten gewoon volgens de gebruikelijke procedures en zonder vertraging tot de markt worden toegelaten. Ten slotte pleit VNO-NCW voor een heldere stellingname over de definitie van ggo's met betrekking tot vergunningsplicht op verschillende toepassingsgebieden; voortdurende druk op alle resterende lidstaten om richtlijn 98/44/EG voor de octrooiering van biotechnologische uitvindingen spoedig en op een verantwoorde manier om te zetten in nationale octrooiwetgeving; wetenschappelijk onderbouwd risicomanagement, dus ophouden met 'perceptiemanagement' en misbruik van het voorzorgbeginsel; een toelatingsprocedure voor geavanceerde medische therapieën en andere biotechnologische toepassingen die innovatie bevordert; een op innovatie gericht beleid voor medische toepassingen dat ook ruimte biedt aan onderzoek op het terrein van menselijke stamcellen, therapeutisch kloneren en gentherapie; een voortvarende implementatie van de EU-Routekaart voor Biotechnologie, waarmee tot nu toe vrijwel geen voortgang is geboekt.
91
Rondje Europa
VNO-NCW
11.4 Nanotechnologie Een opkomend belangrijk gebied voor innovatie is de nanotechnologie. Het bevorderen hiervan is van groot belang voor de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven in de komende decennia, en voor het behalen van de Lissabon-doelstellingen voor innovatie, duurzaamheid en werkgelegenheid. Het gaat om een groeiend aantal toepassingen in uiteenlopende sectoren zoals de automobielindustrie, elektronica, chemie en gezondheidszorg. Europa bevindt zich in een goede uitgangspositie om de nanotechnologie te verzilveren. De Europese Commissie heeft hiervoor een actieplan gelanceerd (COM(2005) 243). VNO-NCW-oordeel VNO-NCW kan zich op hoofdlijnen vinden in het actieplan van de Europese Commissie. VNO-NCW dringt aan op een eenduidig EU-beleid vanuit het beginsel 'kansen verantwoord benutten'. Concreet verwacht VNO-NCW van de EU op het terrein van de nanotechnologie het volgende: betrek het bedrijfsleven vanaf het begin bij alle beleidsplannen en -acties, bijvoorbeeld via het voorgestelde contactorgaan voor EU-coördinatie; werk acties uit ten behoeve van het benodigde ‘rentmeesterschap' bij alle ondernemingen in de betreffende waardeketens, alsook van het benodigde maatschappelijk draagvlak en vertrouwen bij burgers en politiek; pak zoveel mogelijk in internationaal verband aan, onder meer technische normalisatie, onderzoek, harmonisatie van wet- en regelgeving en statistiek; creëer zo min mogelijk apart beleid voor nanotechnologie, maar maak gebruik van bestaande kaders en procedures rond octrooiering, veiligheid, gezondheid, risicokapitaal, mobiliteit van werknemers, onderwijs, enzovoort. Koppel het beleid rond nanotechnologie ook met de relevante European Technology Platforms (ETP's) en Joint Technology Initiatives (JTI's); voorkom een herhaling van het biotechnologie-scenario. Hanteer daarom wetenschappelijk onderbouwd risicomanagement gericht op een praktisch, uitvoerbaar en kosteneffectief stelsel van wet- en regelgeving, en voorkom ‘perceptiemanagement' of oneigenlijk gebruik van het voorzorgbeginsel; gezien het opkomende industriële belang van nanotechnologie is het van belang het onderzoek naar de mogelijke risico's van nanodeeltjes te intensiveren en hiervoor internationaal erkende protocollen te ontwikkelen. Voor een meer uitgebreid standpunt hierover zie www.biac.org of de OECD. VNO-NCW-betrokkenheid VNO-NCW bereidt standpunten over Onderzoek en ontwikkeling primair voor in de Commissie Technologie en Innovatie, maar ook andere commissies binnen VNO-NCW worden hierbij ingeschakeld. De VNO-NCW-belangenbehartiging vindt plaats via BUSINESSEUROPE en de ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ten aanzien van biotechnlogie is er de VNO-NCW-Commissie Biotechnologie. De belangenbehartiging vindt vooral plaats via het Forum Biotechnologie en Genetica, de betrokken ministeries, de Biotechnology Committee van de Business and Industry Advisory Committee to the OECD (BIAC) en via BUSINESSEUROPE. Inlichtingen: mw. drs. J.A. van den Bandt-Stel (070 349 04 15,
[email protected]). 92
Rondje Europa
VNO-NCW
11.5 Octrooien Het beschermen van intellectueel eigendom (auteursrecht, octrooien, merken en modellen) is belangrijk voor de kenniseconomie en wezenlijk voor het verbeteren van de concurrentiekracht van Europa. Het octrooisysteem in Europa moet verbeterd worden om bedrijven juridische zekerheid te bieden en innovatie te bevorderen. De Europese Commissie zal binnenkort een Mededeling publiceren met voorstellen om het octrooisysteem en de octrooirechtspraak te verbeteren. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW streeft naar van een kwalitatief hoogstaand gemeenschapsoctrooi in één taal, het Engels; naar een gemeenschappelijk juridisch systeem met deskundige rechters; en naar een kostenniveau dat redelijk is en niet te ver afwijkt van een Amerikaans octrooi. Het in 2003 bereikte compromis over het gemeenschapsoctrooi is niet acceptabel omdat er op het gebied van talen en rechtspraak te veel water bij de wijn is gedaan. VNO-NCW en BUSINESSEUROPE zetten daarom in op een goedkoper vertaalregime, op ‘nationale bundeloctrooien', die door de Europese Octrooiraad verleend moeten worden. Afspraken over de vertaling van octrooien zijn neergelegd in het London Protocol, dat inmiddels door de Nederlandse regering is geratificeerd. Om rechtspraak te vereenvoudigen zijn afspraken gemaakt: European Patent Litigation Agreement (EPLA). Het is een goede zaak dat de Europese Commissie en het Europees Parlement het belang van het EPLA inmiddels inzien en in hoofdlijnen ondersteunen. VNO-NCW is van mening dat bij de verdere uitwerking van EPLA niet te veel van de oorspronkelijke voorstellen moet worden afgeweken. Belangrijk punt hierbij is de mogelijkheid om technische rechters bij rechtspraak rond octrooien te kunnen betrekken. VNO-NCW-betrokkenheid De standpunten inzake Octrooien worden bepaald in de VNO-NCW Commissie Industriële Eigendom respectievelijk via BUSINESSEUROPE. Inlichtingen: mw. drs. J.A. van den Bandt-Stel (070 349 04 15,
[email protected])
11.6 Onderwijs Er is in oktober 2006 door de Europese Commissie een discussienota uitgebracht over ECVET European Credit system for Vocational Education and Training. Voor het hoger onderwijs bestaat al een studiepuntensysteem dat instellingen in staat stelt om onderdelen die in een ander land gevolgd zijn, te waarderen en in te passen in het leerplan van de student. Nu gaat iets soortgelijks opgezet worden voor het middelbaar beroepsonderwijs. Consultatie hierover vindt plaats tot maart 2007, vervolgens zal op basis van de resultaten van de consultatie door de Europese Commissie een formeel voorstel gedaan worden voor ECVET en besproken op een conferentie in juni 2007. Op 16 en 17 mei 2007 zal er in Londen een ministeriële conferentie plaatsvinden over het Bologna-proces. Dit betreft de afspraken die in 1999 in Bologna zijn gemaakt om tot betere afstemming te komen in de structuur van het hoger onderwijs. Als direct gevolg daarvan is inmiddels nu ook in Nederland de bachelor-master-structuur ingevoerd. Een van de punten
93
Rondje Europa
VNO-NCW
voor de bijeenkomst in Londen is hoe de arbeidsmarkt nu aankijkt tegen de employability van bachelors en masters. Er zal in vervolg op een brede consultatie die in 2006 is uitgevoerd over een op te stellen European Qualification Framework, door het Duitse voorzitterschap een voorstel neergelegd worden. Het gaat niet om een harmonisatie van kwalificatiestructuren, maar wel om een gemeenschappelijke beschrijvingswijze en gemeenschappelijke aanduidingen van niveau van opleiding, zodat nationale systemen gelegd kunnen worden naast de meetlat van internationaal overeengekomen referentieniveaus. VNO-NCW-oordeel Hoewel naar verwachting de studentenmobiliteit in het middelbaar beroepsonderwijs achter zal blijven bij die in het hoger onderwijs, is het toch zinvol om ook voor het middelbaar niveau een instrument te hebben die waardering in studiepunten en daarmee erkenning in elkaars programma's mogelijk maakt. Via BUSINESSEUROPE wordt voor de conferentie in Londen over het hoger onderwijs, een enquête gehouden over de competenties die men verwacht van afgestudeerde bachelors en masters uit het hoger onderwijs. Een lastig punt is dat niet ieder land een helder onderscheid maakt tussen hoger beroepsonderwijs en academisch onderwijs. VNO-NCW zal erop aandringen dat dit in de competentieprofielen twee te onderscheiden perspectieven worden. Het tot stand brengen van een internationaal te hanteren vergelijkingsinstrument voor nationale kwalificatiesystemen draagt bij tot beter inzicht in de waarde van buitenlandse diploma's en wordt daarom positief gewaardeerd. VNO-NCW-betrokkenheid Via BUSINESSEUROPE is VNO-NCW betrokken bij de EU-agenda op het gebied van onderwijs. Inlichtingen: drs. A.J.E.G. Renique (070 349 02 21,
[email protected]) drs. J.W. Koole (070 349 02 14,
[email protected])
94
Rondje Europa
VNO-NCW
12. Verkeer en Vervoer 12.1 Algemeen EU transportbeleid Het beleidskader voor het Europese vervoerbeleid was tot 2006 het Witboek van de Europese Unie. De hoofdlijn van het Witboek is dat economische groei en groei van verkeer en vervoer los gekoppeld moeten worden en dat de EU streeft naar een verschuiving van vervoer over de weg naar vervoer per spoor en over water. De EU wil overigens wel toe naar liberalisering van vervoermarkten in alle sectoren, zoals de spoorwegen, de luchtvaart en de dienstverlening in havens. In 2006 heeft de Commissie een mid-term review gepubliceerd van het Witboek waarin de hoofdlijn van het Witboek gerespecteerd wordt maar dat toch blijk geeft van meer realisme over de feitelijke rol van diverse vervoertakken. In dit document wordt naar duurzaam transport gestreefd, maar tegelijk wordt de betekenis van vervoer voor de economie erkend. Het wegvervoer is zowel voor personen als goederen van dominante economische betekenis, maar vervoer via water vertegenwoordigt een even groot aandeel in tonkilometers. Luchtvaart is de snelst groeiende sector en luchttransport vertegenwoordigt – binnen en buiten de EU – in vervoerde waarde al ongeveer 25 procent van het internationale vervoer. De economische groei en de integratie van de nieuwe lidstaten gaat eveneens gepaard met toename van het internationale vervoer. Een efficiënt transportsysteem in Europa dat alle modaliteiten benut is een voorwaarde voor een succesvolle economische integratie van nieuwe lidstaten en voor het behalen van de Lissabon-doelstellingen. Tegelijk kan juist door Europese samenwerking en Europees beleid een impuls worden gegeven aan forse verbetering van de milieuprestaties van verkeer en vervoer en daarmee aan het realiseren van een duurzame en vitale Europese economie. VNO-NCW-oordeel Een goed functionerend vervoersysteem is cruciaal voor de welvaart en voor het benutten van economisch groeipotentieel, in lijn met de Lissabon-agenda. Aan de groeiende behoefte aan transport en mobiliteit moet tegemoet worden gekomen binnen randvoorwaarden van veiligheid en milieu. Het forceren van modal split (verdeling over weg, spoor, water) naar marktaandelen decennia geleden was geen goed instrument om het milieu te verbeteren; daarvoor is bronbeleid - eisen aan emissies - veel effectiever. VNONCW en BUSINESSEUROPE hebben de koersverandering in de mid-term review gevraagd en gesteund. Het EU vervoerbeleid was al goed waar het gaat om liberalisering en het streven naar een level playing field in Europa voor vervoer. VNO-NCW vindt het een goede zaak dat de EU bevordering van binnenvaart en kustvaart (short sea shipping) tot speerpunt van beleid heeft gemaakt. De scheepvaart is voor het goederenvervoer van groot belang en heeft potentie voor groei. De overheden kunnen dit faciliteren door havenfaciliteiten te moderniseren, maar ook door douaneafhandeling te verbeteren en ICT toe te passen. Intra-Europees vervoer over zee moet wat betreft grensovergangen net zo eenvoudig worden als intra-Europees vervoer over land.
95
Rondje Europa
VNO-NCW
12.2 Infrastructuur; Trans-Europese Netwerken De EU heeft een programma opgesteld van Trans-Europese Netwerken (TEN's) die met voorrang zouden moeten worden gerealiseerd of verbeterd. De Commissie heeft voorstellen gelanceerd om de Europese bijdrage voor investeringen in deze internationale verbindingen te verhogen van de huidige 10 procent van de kosten tot 30 procent, maar hierover is in het Europees Parlement geen overeenstemming bereikt. Ondanks het geringe en steeds verder dalende aandeel van de spoorwegen in het vervoer (in 2003 minder dan 8 procent, terwijl weg en watervervoer elk meer dan 40 procent omvat) bestaat de prioriteitenlijst vooral uit spoorwegprojecten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW staat kritisch tegenover veel bemoeienis van de EU met infrastructuur. Medefinanciering door de EU komt neer op het rondpompen van geld van lidstaten. Het is twijfelachtig of interventie van de Europese instellingen, met de daarbij horende bureaucratie, de Europese burgers en bedrijven per saldo een betere infrastructuur oplevert. VNO-NCW en BUSINESSEUROPE hebben kritiek geuit op de eenzijdige nadruk op het spoor bij het selecteren van prioriteiten voor de Trans Europese Netwerken. Verbeteren van het wegsysteem en capaciteit van havens zou prioriteit moeten hebben. VNO-NCW en BUSINESSEUROPE staan positief tegenover meer private betrokkenheid bij aanleg en exploitatie van infrastructuur en zien elektronische vormen van betalen voor gebruik als een instrument dat deze ontwikkeling mede mogelijk maakt.
12.3 Prijsbeleid, infrastructuurheffing In mei 2005 heeft de Transportraad herziene voorstellen gelanceerd voor een geharmoniseerde infrastructuurheffing voor goederenvervoer over de weg. Hierover is een compromis bereikt tussen Europees Parlement en Raad. De voorstellen betreffen al het vervoer met voertuigen in de categorie van meer dan 3500 kilo en gaan uit van eigen bevoegdheden van lidstaten om te heffen, maar geven bepalingen waaraan infrastructuurheffingen moeten voldoen. Heffingen moeten vooralsnog gebaseerd zijn op werkelijk toe te rekenen kosten van infrastructuur; onderzoek is afgesproken over toe te rekenen externe kosten zoals milieukosten en gevolgen van verkeersongevallen. Toeslagen op de kosten zijn toegestaan voor gevoelige gebieden, zoals de Alpen en Pyreneeën. De Commissie eist interoperabiliteit van technische systemen voor tolheffing in de EU. VNO-NCW-oordeel Het bedrijfsleven accepteert het beginsel 'de gebruiker betaalt' en 'de vervuiler betaalt', maar vraagt wel objectieve en eerlijke toepassing op alle vervoerwijzen, met inachtneming van internationale concurrentievoorwaarden. De besluiten van de EU over de infrastructuurheffing komen grotendeels tegemoet aan randvoorwaarden die het bedrijfsleven heeft gesteld. Er is echter geen meerderheid ontstaan voor het standpunt van het bedrijfsleven dat de opbrengst van heffingen op de wegen bestemd moeten zijn voor de wegen. Het Europees Parlement steunt in feite het voortzetten van kruissubsidie.
96
Rondje Europa
VNO-NCW
12.4 Transport en milieu De EU is in toenemende mate actief om milieubeleid te effectueren in en via de transportsector. Dit is in principe te billijken gezien het belang van de transportsector voor de kwaliteit van de leefomgeving, met name de luchtkwaliteit. Inzichten van de laatste jaren zijn dat de gezondheidsschade als gevolg van fijn stof, met name dat afkomstig van verbrandingsprocessen, niet is te veronachtzamen. Daarnaast is de EU doende om de transportsector te betrekken bij het beleid voor klimaat en verminderen CO2 uitstoot, onder andere door energie-efficiency eisen en deelname aan de CO2-emissiehandel. VNO-NCW-oordeel De EU stelt terecht eisen aan luchtkwaliteit, maar moet dan ook de daarbij passende bronmaatregelen op Europees niveau nemen, dat wil zeggen tijdig eisen stellen aan emissies van motoren in alle sectoren die relevant zijn voor de luchtkwaliteit. Deelname aan CO2-emissiehandel ziet VNO-NCW als een in principe efficiënte wijze om klimaatbeleid te voeren, maar vergt wel zorgvuldige uitwerking, met oog op eerlijke concurrentie intern en extern de EU.
12.5 Luchtvaart De Europese Commissie streeft naar één Gemeenschappelijk Europees luchtruim en harmonisatie van de luchtverkeersbegeleidingsystemen ten behoeve van optimalisering van het gebruik van het luchtruim (Single European Sky). Voorts streeft de EU naar een open en geliberaliseerde luchtvaartmarkt. De Commissie onderhandelt namens de EU over liberalisering van de transatlantische luchtvaart en de verbindingen met Mediterrane landen, Oost-Europa en China. De Nederlandse overheid ondersteunt het streven naar liberalisering, maar wil de handen vrij houden voor bilaterale afspraken als de liberalisering via de EU te traag verloopt. VNO-NCW-oordeel Het bedrijfsleven onderschrijft de doelstellingen om te komen tot een Single European Sky en een geharmoniseerd luchtverkeersbegeleidingsysteem. Op deze manier zal verder de efficiency verbeteren en de veiligheid van het vliegverkeer kan toenemen. Wat betreft de liberalisering steunt VNO-NCW en BUSINESSEUROPE de koers van de EU-Commissie naar open en geliberaliseerde markten en de grotere bevoegdheid voor de Commissie aangaande luchtvaartovereenkomsten met derde landen. Het bedrijfsleven meent wel dat liberalisering alleen moet op basis van reciprociteit; anders ontstaan concurrentienadelen ten opzichte van beschermde markten. Wat betreft deelname aan de emissiehandel meent VNO-NCW dat dit de voorkeur verdient boven heffingen of beperkende maatregelen, maar dat scherp moet worden gelet dat er een realistisch volume aan emissierechten tot stand komt en er in de uitwerking geen concurrentienadelen ontstaan voor Europese carriers of Europese bestemmingen.
97
Rondje Europa
VNO-NCW
12.6 Zeescheepvaart; havens De poging van de Commissie om een sterk geliberaliseerd havenbeleid te forceren (Port Package) is gestuit op weerstand in het Europese Parlement. Naar verwachting zal de commissie op afzienbare termijn met nieuwe voorstellen komen. VNO-NCW-oordeel Het bedrijfsleven betreurt dat de voorstellen van de Commissie voor liberalisering van havendiensten nog niets hebben opgeleverd. VNO-NCW wil in toekomstige voorstellen wel gewaarborgd zien voldoende zekerheden blijven bestaan voor bestaande dienstverlenende havenbedrijven, Het is niet wenselijk dat bestaande bedrijven hun plek in de markt via aanbesteding opnieuw zouden moeten verwerven. VNO-NCW en BUSINESSEUROPE steunen het formuleren van richtlijnen voor de publieke financiering van havens gericht op eerlijke concurrentievoorwaarden.
12.7 Derde Spoorwegpakket Het tweede spoorwegpakket ging over liberalisering van goederenvervoer en technische harmonisering (interoperabiliteit, in het bijzonder van beveiligingssystemen). Het derde pakket gaat over liberalisering van het nationale en internationale reizigersvervoer, over schadecompensatie voor verladers en reizigers bij vertragingen en andere vormen van tekortschietende prestaties en over Europese certificering van personeel. Commissie en transportraad kiezen voor liberalisering voor personenvervoer op termijn, maar het EP wil in meerderheid geen steun geven aan verplichte liberalisering voor nationaal personenvervoer. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW en UNICE steunen in principe de liberaliseringvoorstellen van de Commissie. Het bedrijfsleven geeft daarbij prioriteit aan liberalisering van het goederenvervoer en het internationale personenvervoer. Er is geen behoefte aan verdere regelgeving ten aanzien van leveringscondities, aangezien dergelijke zaken heel goed tussen contractanten kunnen worden geregeld, en overigens al voldoende zijn geregeld in bestaande internationale verdragen en afspraken tussen spoorwegondernemingen (COTIF/CIV, Convention Transports Internationaux Ferroviaires/Voyageurs). VNO-NCW-betrokkenheid Onderwerpen op het gebied van verkeer en vervoer worden besproken in de VNO-NCW Commissie Transport en Infrastructuur en in de BUSINESSEUROPE werkgroep Transport waarin VNO-NCW actief betrokken is. Inlichtingen: drs. A.P. Mesker (070 349 03 33,
[email protected])
98
Rondje Europa
VNO-NCW
13. Informatiebeleid 13.1 Actieplan i 2010 eEurope Het Actieplan i 2010, met het doel om ICT-toepassing te laten bijdragen aan de Lissabondoelstellingen, begint op gang te komen. Van het beoogde gezamenlijke optrekken van de lidstaten is echter nog geen sprake. VNO-NCW-oordeel De doelstellingen van i 2010 richten zich vooral op de toepassing van ICT. Een prima zaak. Het geeft echter te denken, dat ook het Duitse voorzitterschap daaraan nauwelijks verdere uitwerking geeft. De doelen zijn zo abstract, dat niemand ertegen kan zijn: één Europese informatieruimte, met veilig breedband en goed dienstenaanbod; aansluiting met het innovatiebeleid en R&D-prestaties van wereldklasse; goede publieke dienstverlening, en mogelijkheden voor een ieder om te participeren. Deels is die abstracte opzet begrijpelijk. De kern van de vele ICT-activiteiten die in het actieplan benoemd worden, blijft immers terecht in de lidstaten liggen. Daardoor is het moeilijk om een echte Europese focus te krijgen, gezien de verschillende accenten die lidstaten zelf wensen te leggen. Gelukkig wordt inmiddels wel de link gelegd tussen better regulation en ICT-inzet (een belangrijk thema voor de Duitsers, en ook in Nederland). Ook krijgt het thema e-government nu meer aandacht. Een belangrijk instrument om samenhang te houden, concrete benchmarking, ontbreekt echter nog steeds in de plannen. ICT is primair een belangrijke component geworden van de wijze waarop ondernemingen momenteel hun innovatieproces in ketens vormgeven, samen met partners elders ter wereld. Nu dit open innovatiemodel aan belang wint in de groeidiscussie, behoort het Actieplan i 2010 hiermee zorgvuldig rekening te houden. De sterke koppeling met het innovatiebeleid is inmiddels gelukkig aangebracht. De aandacht voor efficiencyverhogende toepassing in deze ketens tussen overheidsdiensten en ondernemingen ontbreekt echter nog steeds. Tot nu toe is vanuit eEurope ook nog geen relatie gelegd naar de in alle lidstaten lopende discussie over vitale infrastructuren. Ondernemingen, die voor diverse infrastructuren onderling wel al afspraken voor een Europese aanpak maakten hoe onder gedeeltelijke uitval van diensten verder te werken, hebben een zekere Europese harmonisatie van beleid nodig om deze afspraken te kunnen effectueren. Daarbij speelt uiteraard meer dan het thema terrorisme en ICT-beveiliging. VNO-NCW mist de inbreng van ondernemingen in deze discussie. Een groot aantal vitale infrastructuren wordt door ondernemingen gerund; hun visie is dus onmisbaar. Slechts het onderwerp data- en netwerk-security kreeg tot nu toe een plaats in i 2010. Ook de link naar een drietal andere belangrijke ICT-thema's komt nog niet of nauwelijks aan bod: omroep en de liberalisering van het frequentiebeleid, vereenvoudiging van het privacybeleid, en handhaving van de wetgeving inzake computercriminaliteit. Juist op deze terreinen kan de Commissie bij uitstek zijn harmoniserende taken versterken. Ondernemingen hebben dat nodig.
99
Rondje Europa
VNO-NCW
13.2 Telecommunicatie Medio 2006 was nog steeds niet in alle lidstaten het gehele pakket aan telecomrichtlijnen uit 2002 geïmplementeerd. Wel is inmiddels vanuit de Commissie een aantal voorstellen gekomen voor een forse herziening van dit pakket van zes telecomrichtlijnen. Door zeer late afronding van wetgeving komt in een aantal lidstaten weinig terecht van de consistente en geharmoniseerde definities van markten op dit gebied in Europa. De nu aangekondigde herziening van de telecomrichtlijnen is uiteraard van groot belang om ruimte voor verdere liberalisatie te creëren in lidstaten waar de nieuwe wetgeving al wel redelijk functioneert. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW merkt op dat de samenwerkende nationale toezichthouders in de nieuwe European Regulators Group (ERG) eigen interpretaties geven aan zaken die in de richtlijnen zelf niet aan bod komen. Een reeks guidelines vanuit de Commissie is daarom nodig inzake de aanpak van de marktanalyses in de lidstaten om meer lijn in deze aanpak te brengen. Een veto van de Commissie blijft nuttig op interpretaties vanuit een nationale toezichthouder. Bij de beoordeling van het functioneren van de ERG moet het aantal vrijgegeven markten als positieve indicator gezien te worden, niet de hoeveelheid fijnregulering die wordt gecreëerd. Bij de herziening moet uitdrukkelijk ruimte ontstaan om in lidstaten met markten die goede concurrentie kennen over te gaan tot ex-post oordelen. Ook behoort beter aansluiting gezocht te worden bij het Europees geharmoniseerde consumentenrecht in plaats van het te proberen op telecomterrein allerlei specifieke zaken te regelen. Een tweede onderwerp van belang is de richtlijn in Justitiesfeer om data-opslag van verkeersgegevens voor (niet-geharmoniseerde) tijdvakken van één tot drie jaar te verplichten. Wij vinden dit systeem niet-proportioneel. Het behoort vervangen te worden door een reeks geharmoniseerde afspraken om bestaande gegevens cost-based ter beschikking van de opsporingsinstanties te houden.
13.3 Post Op basis van de nieuw voorgestelde Postrichtlijn wordt voorzien in een volledige openstelling van de Europese postmarkt in 2009. De Commissie heeft een studie afgerond naar de impact op de universele dienstverlening die aangeeft dat dit mogelijk is. De Nederlandse regering heeft het plan vooruit te lopen op dat liberalisatieproces. Zij is – zoals het bedrijfsleven hier – voorstander van het volledig openstellen van de Nederlandse postmarkt per januari 2008, gelijktijdig met de openstelling van de postmarkten van Duitsland en in de pas met het al geliberaliseerde Verenigd Koninkrijk. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is al jaren voorstander van een snelle volledige openstelling van de hele Europese postmarkt. Immers liberalisering van de Europese postmarkt is een essentieel om te komen tot een volledige en effectief opererende Europese interne markt. Als nu Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (de Noordse landen al eerder) in 2008 als vrije markt zullen functioneren, moet ook in de verdere EU afgesproken worden dat andere
100
Rondje Europa
VNO-NCW
lidstaten snel na 2009 hun postmarkten zullen openstellen. Eigenlijk behoort tot dat moment voor die andere landen een reciprociteitsbepaling te gelden.
13.4 Privacy De Commissie heeft aangekondigd een aantal evaluatiepunten van de Algemene Privacyrichtlijn in overweging te nemen. Hiervoor is nog geen duidelijk tijdschema gecreëerd. VNO-NCW-oordeel Zo'n evaluatie is een nuttige en zeer wenselijke zaak. De sterk verschillende implementatie van de algemene Privacyrichtlijn in nationale privacywetten is storend, en remt de gegevensuitwisseling binnen de EU en daarbuiten. In Nederland zelf is deze harmonisatieslag gekoppeld aan het project vermindering administratieve lasten, in goed overleg met de toezichthouder. In dit kader maakt het ministerie van Justitie een vereenvoudigingsvoorstel. Deze slag is in Europa helaas nog niet gemaakt. Voor wat betreft het Privacy-werkprogramma van de Commissie blijft VNO-NCW aandringen op grotere transparantie van het harmonisatieproces en een grotere betrokkenheid van ondernemingen. De uitvoering van het werkprogramma wordt ten onrechte voor een groot deel overgelaten aan de Artikel 29-werkgroep. Deze adviesgroep bestaat slechts uit voorzitters van de privacytoezichthouders uit de lidstaten, meent het marktfunctioneren ex-ante te kunnen inschatten en te moeten voorzien van remmende pseudo-wetgeving en kent bovendien een weinig transparante werkwijze. Beperking van administratieve lasten is naar onze mening goed mogelijk aangezien het voor ondernemingen steeds normaler is geworden om verstandig om te gaan met privacygevoelige gegevens. Inlichtingen: dr. P.W.J. de Graaf (070 349 04 36,
[email protected])
101
Rondje Europa
VNO-NCW
14. Arbeidsmarkt en arbeidsrecht 14.1 Belangrijkste ontwikkelingen De Europese Commissie heeft in het najaar van 2006 een nota uitgebracht over de demografische toekomst van Europa. In deze Mededeling wijst de Commissie op vier demografische trends die samenhangen met de veroudering van de bevolking van Europa: weinig geboorten, pensionering van de babyboomers, stijgende levensverwachting en immigratie. Ten gevolge van deze trends zal de economische groei bij ongewijzigd beleid drastisch dalen terwijl de publieke uitgaven fors zullen stijgen. Geconcludeerd wordt dat in veel landen de overheidsuitgaven niet houdbaar zullen blijken, wat ook een bedreiging vormt voor de euro. Daarom bepleit de Commissie een samenhangende strategie, op zowel EU- als lidstaatniveau, met vijf aandachtspunten: verbeteren van het combineermogelijkheden van arbeid met zorgtaken; verhogen van de arbeidsparticipatie; verhoging van de productiviteit van werkenden; zorgvuldig immigratie- en integratiebeleid; houdbare publieke financiën. Het Duitse Voorzitterschap heeft aangegeven de discussie hierover te willen voortzetten en legt nadruk op de economische mogelijkheden van ouderen, het verhogen van de integratie op de arbeidsmarkt van jongeren en het belang van duurzame gezinspolitiek. Tegen de achtergrond van deze demografische ontwikkelingen, is de Europese Commissie in oktober 2006 een consultatie van de Europese sociale partners gestart over het verbeteren van de combinatie van arbeid en zorg. Hierdoor kan volgens de Commissie de arbeidsparticipatie van vrouwen toenemen evenals het aantal geboorten. De Commissie wijst op het belang van verschillende vormen van (zorg-)verlof, faciliteiten voor kinderopvang, diversiteit in het personeelsbeleid en innovatieve werkpatronen (zoals deeltijd en telewerken). De Commissie concludeert dat er zowel op nationaal als op Europees niveau reden is voor nadere maatregelen. In reactie hierop heeft BUSINESSEUROPE gewezen op het belang van goede afspraken voor het combineren van arbeid en zorg. Sociale partners in de lidstaten worden hiertoe in het Actieprogramma gelijke behandeling van mannen en vrouwen opgeroepen. Nieuwe Europese regelgeving wordt afgewezen. Verder heeft de Commissie een Groenboek Arbeidsrecht uitgebracht waarin gepleit wordt voor het moderniseren van het arbeidsrecht door lidstaten om de flexibiliteit van ondernemingen en bedrijven te vergroten. De nadruk ligt op het vergroten van flexibiliteit van contracten voor onbepaalde tijd, waaronder de kosten en procedures voor ontslag kunnen worden verminderd. Gewezen wordt op tweedeling tussen insiders en outsiders, waarbij de eerstgenoemde groep vooral buiten schot bleef bij hervormingen. Baanzekerheid moet plaatsmaken voor werkzekerheid. Minder positief is VNO-NCW over de suggestie van de Commissie om op Europees niveau één definitie vast te stellen van het begrip 'werknemer'. Hetzelfde geldt voor de gedachte om minimumrechten vast te leggen voor de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor alle werkenden, inclusief zzp'ers. De Commissie heeft aangekondigd de reacties op dit Groenboek te verwerken in een Mededeling die medio 2007 zal verschijnen en waarin ook nader wordt ingegaan op het
102
Rondje Europa
VNO-NCW
realiseren van een balans tussen flexibiliteit en zekerheid. Tijdens het Duitse Voorzitterschap zal het thema flexicurity worden besproken in het kader van het verder ontwikkelen van het Europese sociale model waarbij drie pijlers van belang zijn: economie, werkgelegenheid en sociaal beleid. De Europese sociale partners hebben in het voorjaar van 2006 hun onderhandelingen afgerond over het werkprogramma 2006-2008 voor de Europese Sociale Dialoog. Dit werkprogramma is gericht op het leveren van een bijdrage aan groei en werkgelegenheid en de modernisering van het sociale model in de EU. Een belangrijk startpunt is het maken van een gezamenlijke analyse van de uitdagingen waarvoor de Europese arbeidsmarkten zich gesteld zien. Op basis daarvan zal een Actieprogramma Werk worden opgesteld. Ook zal aandacht worden besteed aan ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt, levenlang leren, sociale gevolgen van herstructurering en het functioneren van Europese ondernemingsraden. Er is een begin gemaakt met de uitvoering van dit programma. Over het thema ‘intimidatie en geweld op de werkplek' hebben de Europese sociale partners in december 2006 een conceptovereenkomst gesloten. Deze wordt thans ter goedkeuring aan de besturen van de ondertekenende partijen voorgelegd. Naar verwachting zal de overeenkomst in maart 2007 worden getekend en zal daarna door de sociale partners in de lidstaten moeten worden uitgevoerd. In de Raad kon wederom geen overeenstemming worden bereikt over een herziening van de arbeidstijdenrichtlijn ondanks het feit dat het Fins voorzitterschap daarvoor een extra raadsvergadering had uitgeschreven. De blokkade over het al dan niet handhaven van de uitzonderingsmogelijkheid op de maximale arbeidsduur van 48 per week, bleef in stand. Het is niet te verwachten dat hiervoor tijdens het Duitse voorzitterschap een oplossing wordt gevonden. Tijdens het Finse voorzitterschap is in de Raad wel vooruitgang geboekt op het dossier ‘Minimumvereisten voor het behoud van aanvullende pensioenrechten'. Het voorstel van de Commissie is aanzienlijk uitgekleed. Zo is bijvoorbeeld het recht op waardeoverdracht in het voorstel van de Finnen uit de tekst geschrapt. Het Duitse voorzitterschap heeft aangekondigd de behandeling van dit dossier voort te zullen zetten. Het Europees Parlement moet zich nog in eerste lezing over het voorstel van de Commissie buigen. Verder heeft 2006 in het teken gestaan van discussies over het opheffen van belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers uit de acht Midden- en OostEuropese lidstaten. Het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden hadden hun arbeidsmarkt al opengesteld met ingang van de toetreding op 1 mei 2004. Per 1 mei 2006 hebben Spanje, Portugal, Finland en Zweden zich gevoegd bij deze lidstaten. Helaas is in Nederland de discussie over de volledige openstelling nog steeds niet geheel afgerond. Het kabinetsbeleid is er op gericht om de vereiste van een tewerkstellingsvergunning rond 1 maart 2007 af te schaffen. De Europese Commissie heeft in haar Sociale Beleidsagenda aangegeven een optioneel kader te willen creëren voor grensoverschrijdend collectief onderhandelen. In 2006 heeft de Commissie daarover twee seminars georganiseerd. Tijdens het laatste seminar heeft DG Employment aangegeven dat er naar verwachting in het voorjaar van 2007 een Mededeling zal verschijnen over dit dossier waarin de verzamelde gegevens op een rijtje worden gezet. De Mededeling zal geen voorstellen voor Europese regelgeving bevatten.
103
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-oordeel VNO-NCW acht het van groot belang dat de EU-instituties (Commissie, Raad en Europees Parlement) zich bij hun besluitvorming laten leiden door de noodzaak om groei en werkgelegenheid te creëren. Voorkomen moet worden dat het Europese bedrijfsleven wordt opgezadeld met nieuwe sociale wetgeving die geen bijdrage levert aan het verbeteren van de concurrentiepositie ten opzichte van andere mondiale spelers. Het doel moet juist door deregulering of modernisering van Europese regelgeving bereikt worden. Het door de Commissie gepubliceerde Groenboek arbeidsrecht is daar ook primair op gericht. In dit kader is ook van belang dat aandacht wordt besteed aan de rol en verantwoordelijkheid van de (Europese en nationale) sociale partners bij de vormgeving van het sociaal beleid. Daarbij dient de autonomie van de sociale partners te worden gerespecteerd.
14.2 Werkprogramma van Europese sociale partners Op 23 maart 2006 is het nieuwe werkprogramma voor de Europese Sociale Dialoog vastgesteld. Via dit nieuwe programma beogen de sociale partners bij te dragen aan het creëren van groei en banen, aan de modernisering van het Europese sociale model en het versterken van de autonomie van de sociale partners. Het programma is gericht op de belangrijkste economische en sociale ontwikkelingen waarmee werkgevers en werknemers in de EU in de komende jaren worden geconfronteerd. Deze ontwikkelingen zullen via het maken van een gezamenlijke analyse in kaart worden gebracht. Thema's die daarbij aan de orde komen, zijn: demografische veranderingen, mobiliteit, migratie, levenlang leren, concurrentievermogen, innovatie, ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt, flexibiliteit en zekerheid en zwart werken. Het overleg over deze gezamenlijke analyse verloopt momenteel moeizaam. De hoop is dat dit project voor de Voorjaarstop in 2007 kan worden afgerond. Vervolgens zullen op basis van dit gezamenlijke vertrekpunt twee belangrijke acties worden ondernomen. In de eerste plaats zal een Actieprogramma Werk worden opgesteld dat aanbevelingen en suggesties zal bevatten voor uitvoering door de nationale sociale partners. In de tweede plaats zullen onderhandelingen worden gestart voor de totstandkoming van een kaderovereenkomst die door sociale partners zal worden uitgevoerd. Het exacte onderwerp van deze kaderovereenkomst is nog niet vastgesteld. Er zijn twee opties: het zal gaan over de integratie van ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt of over levenlang leren. De onderhandelingen van de Europese sociale partners over 'intimidatie en geweld op de werkplek' zijn in december 2006 afgerond met een conceptovereenkomst die voor goedkeuring aan de achterbannen wordt voorgelegd. Nadat de overeenkomst is getekend zullen de sociale partners in de lidstaten de overeenkomst uitvoeren. In het werkprogramma zijn voorts de volgende onderwerpen opgenomen: aandacht zal worden besteed aan het thema herstructurering in zowel de nieuwe als de oude lidstaten en aan het functioneren van Europese ondernemingsraden; het werk dat gericht is op het ondersteunen van de Sociale Dialoog in de nieuwe en kandidaat-lidstaten zal worden vervolgd;
104
Rondje Europa
VNO-NCW
er zal een evaluatie plaatsvinden van reeds bestaande instrumenten van de Europese Sociale Dialoog, zoals telewerken, stress, gelijke behandeling mannen en vrouwen, levenlang leren. Het werkprogramma bevat geen uitputtende lijst van onderwerpen. Het is mogelijk dat tussentijds besloten wordt het programma aan te passen in het licht van de ontwikkelingen.
14.3 Vrij verkeer van werknemers binnen de EU De Europese regelgeving staat het toe dat lidstaten overgangsmaatregelen nemen ten aanzien van het vrij verkeer van werknemers voor de per 1 mei 2004 toegetreden Middenen Oost-Europese lidstaten (met uitzondering van Malta en Cyprus) en voor Roemenië en Bulgarije die per 1 januari 2007 zullen toetreden. De Europese afspraken zijn als volgt: gedurende de eerste twee jaar na toetreding wordt de toegang geregeld door de lidstaten zelf. Zij kunnen derhalve nog een werkvergunning eisen; gedurende de volgende drie jaar kunnen lidstaten de nationale, belemmerende, wetgeving handhaven, maar dienen dit dan wel aan de Europese Commissie te melden; in beginsel wordt hiermee de overgangstermijn beëindigd; alleen als er zich in een lidstaat een ernstige verstoring van de arbeidsmarkt voordoet, kan deze lidstaat de Commissie verzoeken om opnieuw voor een periode van maximaal twee jaar de nationale maatregelen te laten gelden. Per 1 mei 2004 hebben het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden hun arbeidsmarkt reeds opengesteld voor werknemers uit de Midden- en Oost-Europese landen. Per 1 mei 2006 hebben Spanje, Portugal, Finland en Zweden zich gevoegd bij deze lidstaten. Helaas is in Nederland de discussie over de volledige openstelling voor deze landen nog steeds niet geheel afgerond. Het kabinetsbeleid is er op gericht om de vereiste van een tewerkstellingsvergunning rond 1 maart 2007 af te schaffen. Voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije is in Nederland voorlopig een tewerkstellingsvergunning verplicht. Naar verwachting zal dit de komende twee jaar ook het geval zijn in de meeste andere EUlidstaten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is voorstander van een volledig vrij verkeer van personen om zowel principiële als arbeidsmarkttechnische en economische redenen. Ook de SER heeft zich hiervoor al in 2001 unaniem uitgesproken.
14.4 Immigratie van buiten de EU Naar verwachting zal de Europese Commissie in 2007 met een drietal voorstellen komen voor Europese regelgeving inzake de immigratie van mensen uit landen buiten de EU. Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen die voor het bedrijfsleven van belang zijn: verplichting om aan werkgevers die illegalen tewerkstellen sancties op te leggen; rechten van immigranten, met nadruk op gelijke behandeling; toelating van hoog opgeleide immigranten.
105
Rondje Europa
VNO-NCW
Dit is een uitermate gevoelig politiek dossier waardoor de voornemens van de Commissie regelmatig wijzigen. Het Duitse Voorzitterschap heeft aangegeven de discussies over EUbrede regelgeving op het terrein van legale migratie te zullen voortzetten. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de voorgenomen richtlijn inzake hoog opgeleide migranten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW en BUSINESSEUROPE zijn van oordeel dat er EU-regels moeten komen die het mogelijk maken dat nationale overheden snel kunnen reageren op behoeften van bedrijven om werknemers van buiten de EU aan te trekken. Het moet echter aan nationale overheden worden overgelaten om zelf te bepalen hoeveel economische migranten worden toegelaten. VNO-NCW en BUSINESSEUROPE hebben gepleit voor de totstandkoming van één richtlijn voor specifieke doelgroepen die de toegang van alle typen economische migranten regelt. De Europese regelgeving moet gericht zijn op onbureaucratische, snelle en transparante procedures op nationaal niveau waarbij één loket wordt gecreëerd voor het verkrijgen van vergunningen om het land binnen te komen, te verblijven en te werken. Verder is het van belang dat de grensoverschrijdende mobiliteit wordt verbeterd van migranten uit derde landen die reeds in een EU-lidstaat werken en wonen.
14.5 Herstructurering van bedrijven In april 2005 heeft de Europese Commissie een Mededeling gepubliceerd over herstructurering en werkgelegenheid. Hierin erkent de Commissie dat economische groei en welvaart in belangrijke mate afhangen van het aanpassingsvermogen van bedrijven en werknemers aan verstrekkende sociaal-economische veranderingen. Een vergroting van het aanpassingsvermogen moet resulteren in de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten, maar zal ook inkrimping of het verdwijnen van bestaande activiteiten tot gevolg hebben. Het beleid moet er op gericht zijn om de economische en sociale kosten die met herstructureringen gepaard gaan, tot een minimum te beperken. Het management van herstructureringen verdient daarom meer aandacht. Als uitvloeisel van de hiervoor genoemde Mededeling heeft de Commissie een Herstructureringsforum opgezet om veranderingen te kunnen volgen en initiatieven op elkaar af te stemmen. Er hebben inmiddels drie forumbijeenkomsten plaats gevonden. Ook wil de Commissie bevorderen dat in de bedrijfstakoverstijgende en sectorale sociale dialoog meer aandacht wordt besteed aan het anticiperen op veranderingen. Aan de sociale partners wordt gevraagd om door te gaan met hun lopende activiteiten gericht op het bevorderen van 'goede praktijken' bij herstructurering en ten aanzien van het functioneren van Europese ondernemingsraden. Dit verzoek verwijst naar de richtsnoeren die de Europese sociale partners in het najaar van 2003 hebben vastgesteld gericht op het sociaal verantwoord doorvoeren van herstructureringen. In maart 2006 heeft BUSINESSEUROPE een rapport aangeboden aan de deelnemers van de Tripartiete Sociale Top (voorafgaand aan de Europese Voorjaarsraad) waarin een opsomming wordt gegeven van de vele activiteiten die de sociale partners in de EU-lidstaten uitvoeren teneinde veranderingsprocessen en herstructurering goed te laten verlopen. In het nieuwe werkprogramma voor de Europese Sociale Dialoog is bepaald dat de lopende studie naar
106
Rondje Europa
VNO-NCW
herstructurering in de nieuwe lidstaten zal worden uitgebreid naar de 15 oude lidstaten en dat bij het overleg daarover ook de bestaande richtsnoeren van de Europese sociale partners zullen worden betrokken. Ten slotte is in dit kader van belang dat op Europees niveau besluitvorming plaats heeft gevonden over een Verordening voor de oprichting van het Europees Globaliseringsfonds. Dit fonds gaat per 1 januari 2007 van start en beschikt jaarlijks over 500 miljoen euro. Op aanvraag van lidstaten kunnen uitkeringen worden verstrekt om de negatieve gevolgen te bestrijden van herstructureringen die het gevolg zijn van globalisering. Om in aanmerking te komen voor een uitkering uit dit fonds moet aan strikte voorwaarden worden voldaan. Met de gelden uit het fonds moet actief werkgelegenheidsbeleid worden gevoerd. Uitkeringen of ontslagpremies, bijvoorbeeld, kunnen met dit fonds niet worden gefinancierd. VNO-NCW-oordeel De benadering die de Commissie in haar Mededeling kiest ten aanzien van herstructureringen spreekt VNO-NCW aan. Veranderingen en herstructureringen zijn aan de orde van de dag en moeten zo snel mogelijk kunnen worden doorgevoerd; dit is van essentieel belang voor de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven en voor behoud en creëren van werkgelegenheid. Nationale regelgeving moet hier op inspelen. Ook de nadruk die gelegd wordt op de rol van werkgevers en werknemers bij het doorvoeren van veranderingen past in de visie van VNO-NCW. VNO-NCW zet grote vraagtekens bij de oprichting van het Globaliseringsfonds. Het risico bestaat dat daarmee slecht beleid wordt beloond en dat het concurrentieverstorende effecten heeft. Nu toch tot instelling van dit Globaliseringsfonds is besloten, vindt VNO-NCW het een goede zaak dat 15 procent van het beschikbare bedrag wordt ingezet voor kleinere regio's, zodat zonodig ook Nederlandse regio's die te maken hebben met massaontslagen een beroep kunnen doen op dit fonds.
14.6 Uitzendarbeid De Europese Commissie heeft in maart 2002 een voorstel voor een richtlijn inzake uitzendarbeid bij het Europees Parlement en de Raad van Ministers ingediend. De ontwerprichtlijn beoogt de flexibiliteit in arbeidsvormen te vergroten via het stimuleren van uitzendarbeid en de kwaliteit van deze arbeid te verbeteren. Daartoe zijn bepalingen opgenomen die bestaande belemmeringen ten aanzien van uitzendarbeid in lidstaten moeten wegnemen en die aan werknemers rechten verschaffen met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap en scholing. Het Europees Parlement heeft, in eerste lezing, zijn oordeel gegeven over de ontwerprichtlijn. De Europese Commissie heeft op basis hiervan een herzien richtlijnvoorstel ingediend. In de Raad van Ministers kon in de afgelopen jaren geen overeenstemming worden bereikt over de ontwerprichtlijn. Belangrijkste knelpunt is het zogenaamde non-discriminatiebeginsel voor de beloning van uitzendkrachten ten opzichte van vergelijkbare werknemers in het inlenende bedrijf. Bij de totstandkoming van de Dienstenrichtlijn is de uitzendsector helaas uitgesloten van de reikwijdte van deze regelgeving. Wellicht dat dit voor de Europese Commissie aanleiding zal zijn om het
107
Rondje Europa
VNO-NCW
huidige voorstel voor een uitzendrichtlijn in te trekken en met een nieuw richtlijnvoorstel te komen waarbij meer nadruk ligt op de interne markt aspecten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is met BUSINESSEUROPE van oordeel dat de ontwerprichtlijn ruimte moet laten aan lidstaten om het non-discriminatiebeginsel in te vullen via vergelijking met werknemers uit het inlenende bedrijf of met werknemers van het uitzendbureau. Deze laatstgenoemde optie verdient op z'n minst een gelijkwaardige plaats in de richtlijn. Het is immers het uitzendbureau dat de werkgever is van de uitzendkracht. Nu daarover geen overeenstemming bereikt kan worden in de Raad heeft VNO-NCW liever geen richtlijn dan een slechte. VNO-NCW betreurt het dat de uitzendsector is uitgesloten van de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Een eventueel nieuw voorstel van de Europese Commissie dat gericht is op het realiseren van een interne markt voor de uitzendsector zal met belangstelling worden beoordeeld.
14.7 Europese Ondernemingsraden De Europese Commissie heeft in april 2004 de Europese sociale partners geconsulteerd over een evaluatie van de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden (EOR). Daarin werd de zienswijze van de sociale partners gevraagd om het functioneren van Europese ondernemingsraden verder te ontwikkelen. Op 1 juni 2004 hebben de Europese sociale partners, ieder afzonderlijk, op deze consultatie gereageerd. BUSINESSEUROPE heeft aangegeven tegenstander te zijn van een wijziging van de Europese richtlijn. Een verdere ontwikkeling van de EOR dient plaats te vinden op ondernemingsniveau. Het uitwisselen van ervaringen op Europees niveau, in het kader van de Sociale Dialoog, kan daaraan een bijdrage leveren. De uitbreiding van de EU met tien nieuwe lidstaten is bovendien een belangrijke nieuwe uitdaging voor Europese ondernemingsraden die ook tot uitbreiding moeten overgaan. In de zomer van 2004 hebben de gezamenlijke Europese werkgeversorganisaties en het EVV besloten om de bestaande afspraak om het functioneren van de Europese ondernemingsraden te evalueren in het kader van de uitbreiding van de EU, te herzien. Besloten is deze exercitie niet te beperken tot de gevolgen van de uitbreiding maar het functioneren van EOR'en in het algemeen te gaan bestuderen. In het najaar van 2004 zijn daartoe twee seminars georganiseerd waarin verschillende bedrijven hun ervaringen hebben gepresenteerd. Op basis van deze praktijkervaringen hebben de sociale partners conclusies getrokken. Deze conclusies zijn onder bedrijven en werknemers verspreid om de verdere ontwikkeling van EOR'en te bevorderen. In het nieuwe werkprogramma voor de Europese Sociale Dialoog is afgesproken dat deze conclusies opnieuw zullen worden bekeken in het kader van uit te voeren studies over herstructurering in de lidstaten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW onderschrijft de benadering van de Europese Commissie dat via het uitwisselen van goede praktijken tussen ondernemingen het functioneren van EOR'en verder kan worden verbeterd. Europese ondernemingsraden functioneren nog niet zo lang en in de praktijk blijkt dat er sprake is van een groeiproces: verschillende culturen moeten aan elkaar wennen, onderling vertrouwen moet groeien, EOR-leden moeten nog leren
108
Rondje Europa
VNO-NCW
omgaan met bestaande rechten, een echte dialoog tussen management en EOR ontwikkelt zich gestaag.
14.8 Arbeidstijdenrichtlijn Na een consultatie van de Europese sociale partners heeft de Europese Commissie in september 2004 een voorstel tot wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn bij het Europees Parlement en de Raad ingediend. Een directe aanleiding daartoe was het arrest Kiel/Jager van het Europese Hof van Justitie waardoor zogenoemde aanwezigheidsdiensten moeten worden aangemerkt als werktijd. Belangrijkste elementen uit dit herzieningsvoorstel van de Commissie zijn: de referentieperiode voor het berekenen van de maximale werkweek van 48 uur; de voorwaarden voor toepassing van de zogenoemde opt-out van de 48-uurs regel; reparatie van de gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake aanwezigheidsdiensten. In het voorjaar 2005 heeft het Europees Parlement in eerste lezing zijn oordeel gegeven over het voorstel van de Commissie. De handhaving van de opt-out is door het Europees Parlement verworpen; verder wil het Europees Parlement aanwezigheidsdiensten aanmerken als werktijd, ook gedurende de inactieve perioden. Op 31 mei 2005 publiceerde de Europese Commissie een herzien voorstel. In dit nieuwe voorstel wordt de opt-out in beginsel uitgefaseerd. Aanwezigheidsdiensten worden niet beschouwd als arbeidstijd wanneer geen arbeid hoeft te worden verricht. De standaard-referentieperiode voor de berekening van de maximale arbeidstijd, vier maanden, lijkt te worden gehandhaafd, maar een verlenging tot 12 maanden bij wet of CAO blijft mogelijk. Tijdens de afgelopen jaren is in de Raad uitvoerig gesproken over het herziene voorstel van de Commissie. Het Fins voorzitterschap heeft er zelfs een aparte Raadsvergadering voor bijeengeroepen. Er kon echter geen overeenstemming worden bereikt over een gemeenschappelijk standpunt. Het belangrijkste struikelblok is de handhaving van de uitzondering op de 48-uurs regel. Het ziet er nu naar uit dat op afzienbare termijn geen oplossing zal worden gevonden voor deze blokkade in de besluitvorming. Inmiddels is de Nederlandse wetgeving zodanig aangepast dat de belangrijkste knelpunten die zijn ontstaan door de uitspraak van het Europese Hof van Justitie via gebruikmaking van de opt-out zijn gerepareerd. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW betreurt het dat de Raad geen overeenstemming heeft kunnen bereiken over een herziening van deze richtlijn. De positie die door het Europees Parlement in eerste lezing is ingenomen wijst VNO-NCW af. Gelukkig heeft de Commissie het voorstel van het Europees Parlement ten aanzien van aanwezigheidsdiensten niet overgenomen. VNONCW is verder voorstander van het handhaven van de opt-out omdat dit lidstaten meer mogelijkheden biedt voor flexibiliteit in nationale regelgeving.
14.9 Transnationale collectieve onderhandelingen In de Sociale Agenda 2005-2010 heeft de Europese Commissie aangegeven een optioneel kader te willen ontwikkelen voor grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen op
109
Rondje Europa
VNO-NCW
ondernemings- of sectoraal niveau. Hiermee kunnen de aard en de resultaten van dit overleg in juridische zin worden geformaliseerd. Reeds in een vroeg stadium heeft BUSINESSEUROPE aangeven geen enkele behoefte te hebben aan een dergelijk instrument. Niettemin heeft de Europese Commissie een juridische studie laten uitvoeren op dit terrein. Een groep van experts heeft een rapport uitgebracht waarin gepleit wordt voor een Europese richtlijn op dit terrein. In dit rapport wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de Europese Commissie weergeeft. Ter voorbereiding van haar standpunt heeft de Commissie in mei en november 2006 een seminar georganiseerd over dit thema voor vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en overheden. Uit deze bijeenkomsten kon geenszins de conclusie worden getrokken dat een Europese richtlijn tegemoet komt aan een behoefte van transnationaal opererende bedrijven. De Europese Commissie heeft aangekondigd mogelijk in het voorjaar 2007 met een Mededeling te komen waarin de verzamelde gegevens samen gebracht worden die voor dit dossier van belang zijn. De Mededeling zou geen regelgevende voorstellen bevatten. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW en BUSINESSEUROPE hopen dat de Europese Commissie op dit terrein niet met wetgevende voorstellen komt. Het signaal zou volstrekt verkeerd zijn: collectieve onderhandelingen worden in de praktijk steeds verder gedecentraliseerd om meer maatwerk mogelijk te maken. Voor zover overleg een grensoverschrijdend Europees karakter heeft, wordt niet beoogd een juridisch afdwingbaar kader te creëren. Uitvoering van afspraken moeten immers altijd passen binnen de arbeidsverhoudingen en de wetgeving van een lidstaat.
14.10Coördinatie sociale zekerheid Stand van zaken Onlangs heeft de Raad de werkingssfeer van Verordening 1408/71 over de coördinatie van nationale sociale zekerheidsregelingen uitgebreid. De verordening was van toepassing op werknemers, hun gezinnen, zelfstandigen, ambtenaren en studenten die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Met de nieuwe Verordening 859/2003 worden de rechten uitgebreid tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen. De Europese instellingen werken daarnaast aan een modernisering van Verordening 1408/71 en Verordening 574/72 over de coördinatie van de nationale sociale zekerheidsregelingen. Ter vervanging van Verordening 1408/71 is inmiddels Verordening 883/04 vastgesteld, maar deze wordt pas toepasbaar als ook de toepassingsverordening (nu 574/72) is gewijzigd. Het overleg hierover is nog gaande. De verwachting is dat de nieuwe Verordeningen niet voor 1 januari 2009 toepasbaar zullen worden. Bij het voorstel voor een nieuwe toepassingsverordening worden vier basisprincipes nagestreefd: een effectievere en betere samenwerking tussen de sociale zekerheidsinstellingen, vereenvoudiging van procedures, meer transparantie met betrekking tot de (financiële) procedures tussen de sociale zekerheidsinstellingen en meer ruimte voor lidstaten om onderling afwijkende procedures overeen te komen die beter aansluiten bij de uitvoeringspraktijk.
110
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is voorstander van de beoogde modernisering en vereenvoudiging van procedures. VNO-NCW-betrokkenheid Verschillende commissies van VNO-NCW, zoals de Commissie Voorbereiding Arbeidsvoorwaardenbeleid (CVAB), worden bij de standpuntbepaling ten aanzien van de onderwerpen benoemd in 14.1-14.10 betrokken. In BUSINESSEUROPE-verband komen deze onderwerpen aan de orde in de Social Affairs Committee (SAC) of daaronder vallende werkgroepen. Inlichtingen: mw.drs. L.M. van Embden Andres (070 349 02 23,
[email protected])
14.11Gelijke behandeling Roadmap for equality between women and men 2006-2010 De Europese commissie heeft op 3 maart 2006 de Roadmap for equality between women and men 2006-2010 gepresenteerd. Volwaardige participatie van mannen en vrouwen is een belangrijke voorwaarde om de Europese economie meer concurrerend te maken. In het beleidsplan, dat geldt voor de periode 2006-2010, worden de zes prioriteiten aangegeven. 1. Vergroting economische zelfstandigheid voor vrouwen en mannen In dit kader wordt onder meer aandacht besteed aan de bestaande loonkloof tussen mannen en vrouwen en aan het belang van vrouwelijk ondernemerschap. De Commissie zal in 2007 communicatie over gelijk loon uitbrengen. Daarin zullen good practices opgenomen zijn om de loonkloof te verminderen. Speciale aandacht zal besteed worden aan de rol van sociale partners. 2. Verbetering combinatie van werk met privé- en gezinsleven Over de combinatie van werk en gezinsleven is een aparte Mededeling van de Commissie verschenen tegen de achtergrond van de demografische ontwikkelingen in Europa. Om de demografische uitdaging aan te gaan zal de arbeidsparticipatie van vrouwen verhoogd moeten worden. Bevorderd zal moeten worden dat mannen en vrouwen een gelijk deel van de zorgtaken op zich nemen. De Commissie wil nagaan wat gedaan kan worden op het gebied van zorgverlof, kinderopvang en flexibele werktijden. Hierover zijn sociale partners inmiddels geconsulteerd. Afhankelijk van de resultaten van de consultatie zal in 2007 een tweede consultatie plaatsvinden. 3. Bevordering gelijke deelname van mannen en vrouwen in de besluitvorming Het gaat hierbij in het bijzonder om de politieke en economische besluitvorming en om deelname van vrouwen in wetenschap en technologie. 4. Uitroeien van vrouwenhandel en geweld tegen vrouwen De Commissie zal dit ondersteunen via de publicatie van statistieken, uitwisseling van goede praktijken en bewustwordingscampagnes.
111
Rondje Europa
VNO-NCW
5. Wegwerken van op sekse gebaseerde stereotypen Het gaat hierbij om het ondersteunen van acties om stereotypen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en in de media te elimineren. 6. Bevordering van gelijke behandeling mannen en vrouwen buiten de EU Het gaat hierbij om de integratie het beginsel van gelijke behandeling in het buitenlands- en ontwikkelingsbeleid van de EU en de bevordering dat de EG-wetgeving wordt geïmplementeerd in landen die willen toetreden tot de EU. Eerder was al besloten een Europees Instituut voor gelijke behandeling mannen en vrouwen op te richten voor het uitwisselen en bundelen van kennis en expertise op dit terrein. Dit instituut zal gevestigd worden in Vilnius. De taak zal vooral zijn het verzamelen van data, die gebruikt kunnen worden bij het ontwikkelen van beleid op het terrein van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW beoordeelt positief dat de Commissie dit beleidsplan in het kader stelt van het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen en de verbetering van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. Goede mogelijkheden voor de combinatie van arbeid, zorg en privé zijn belangrijk om de arbeidsparticipatie van vrouwen verder te bevorderen, zeker in de context van de vergrijzing. VNO-NCW is van mening dat de huidige richtlijnen voldoende basis hiervoor bieden op Europees niveau. Eventuele verdere concrete initiatieven dienen op nationaal, sectoraal of ondernemingsniveau plaats te vinden. Sociale partners zullen hierbij een belangrijke rol kunnen spelen, bijvoorbeeld als het gaat om flexibiliteit in tijd. Maar ook de rol van de overheid is belangrijk als het gaat om verandering van culturele opvattingen over rolpatronen bijvoorbeeld. In dit verband wil VNO-NCW erop wijzen dat Europese sociale partners in maart 2005 een Actieprogramma Gelijke behandeling mannen en vrouwen vastgesteld hebben. Dit actieprogramma beslaat een groot aantal van de onderwerpen die in de roadmap genoemd worden. Sociale partners op nationaal niveau zijn bezig om uitvoering te geven aan dit actieprogramma. De sociale partners op Europees niveau hebben in dit Actieprogramma vier speerpunten vastgesteld: het doorbreken van seksespecifieke rolpatronen, het vergroten van het aantal vrouwen in de besluitvorming, het verbeteren van de balans tussen werk en privé en het aanpakken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Gelijke behandeling op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (Art. 13) In 2000 heeft de Europese Unie twee richtlijnen (2000/43/EG en 2000/78/EG) goedgekeurd die directe en indirecte discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbieden. In beide richtlijnen worden definities van directe en indirecte discriminatie en intimidatie gegeven. Verder bepalen de richtlijnen dat in een beperkt aantal gevallen van het beginsel van gelijke behandeling mag worden afgeweken. In het verlengde van beide richtlijnen hebben de lidstaten in de afgelopen jaren belangrijke wijzigingen in hun wetgeving aangebracht.
112
Rondje Europa
VNO-NCW
In 2007 zal de Commissie een verslag over de omzetting van beide richtlijnen voorleggen. Daarnaast zal de Commissie een haalbaarheidsstudie uitbrengen over nieuwe op aanvulling van de bestaande wetgeving gerichte initiatieven. Nationale regelingen die verdergaan dan de eisen van de Gemeenschap zijn bestudeerd en de voor- en nadelen daarvan zullen op een rijtje worden gezet. Discriminatie op grond van ras (richtlijn 2000/43/EG) is verboden op het gebied van werkgelegenheid, beroepsopleiding, onderwijs, sociale bescherming, sociale voordelen en toegang tot goederen en diensten. De geboden bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap en seksuele geaardheid (richtlijn 2000/78/EG) geldt voor werkgelegenheid, beroep en beroepsopleiding. VNO-NCW-oordeel Uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijnen stuit op vele praktische en financiële bezwaren. VNO-NCW is daarom geen voorstander van verdergaande wet- en regelgeving. Oplossingen kunnen gevonden worden in overleg met het bedrijfsleven op nationaal niveau. VNO-NCW-betrokkenheid VNO-NCW neemt actief deel aan het Equal opportunities network van BUSINESSEUROPE, waarin de coördinatie van de belangenbehartiging van het bedrijfsleven op dit terrein plaatsvindt. Inlichtingen: mw. G. Dolsma (070 349 02 30,
[email protected])
113
Rondje Europa
VNO-NCW
15. Pensioenen 15.1 Grensoverschrijdende mobiliteit en pensioenen Het bevorderen van mobiliteit en flexibiliteit op de arbeidsmarkt is een hoofdpunt van beleid. Naarmate de grensoverschrijdende mobiliteit toeneemt, wordt de behoefte om bestaande knelpunten weg te nemen groter. Die knelpunten liggen in de fiscale sfeer, maar voor een deel ook in de pensioensfeer, doordat de pensioenstelsels en financieringswijze omslag of kapitaaldekking - per land nogal kunnen verschillen. Stapje voor stapje wordt geprobeerd die knelpunten weg te werken. Bij elke discussie blijkt echter opnieuw dat oplossingen in de sfeer van het aanvullende pensioen pas echt mogelijk worden als eerst de blokkerende fiscale knelpunten zijn opgeruimd en als de lange wachttijden voorafgaande aan pensioendeelname zijn verkort. In 2001 is op dit terrein een belangrijke eerste stap gezet met de Mededeling van voormalig Europees Commissaris Bolkestein die gericht is op het wegnemen van fiscale barrières die de grensoverschrijdende arbeid belemmeren. Onderdeel van deze Mededeling is het treffen van maatregelen om de fiscale stelsels met betrekking tot pensioenen in de verschillende EU-landen geleidelijk te harmoniseren. Het meest voorkomende systeem binnen de EU is het systeem waarbij de pensioenpremies en de beleggingswinst aftrekbaar zijn of in elk geval niet worden belast en de pensioenuitkeringen wel worden belast. Een aantal lidstaten, waaronder Duitsland, Luxemburg en Denemarken is dringend verzocht maatregelen te nemen om dit stelsel ook in te voeren. Teneinde dit proces te bespoedigen heeft de Europese Commissie in 2002-2003 een gerechtelijke procedure tegen verschillende landen aangespannen, omdat die landen te weinig voortgang maken bij de herinrichting van hun fiscaal stelsel. Omdat er nog een lange weg is te gaan voordat alle (fiscale) barrières zijn opgeruimd, is het van belang ondertussen ook langs andere wegen naar oplossingen te zoeken, waarbij kan worden gedacht aan: bilateraal overleg; het treffen van maatregelen, die – ingeval van migratie – het behoud van pensioenrechten in het opbouwland versterken; het oprichten van Pan-Europese Pensioenfondsen, waartoe eerder in Nederland de SER en in Europa de EFRP (European Federation for Retirement Provisions) heeft geadviseerd. Onlangs heeft de voorzitter van de EFRP, de Nederlander Jaap Maassen, opgeroepen een versnelling in deze discussie aan te brengen en de knelpunten die met name liggen in de fiscale sfeer op te ruimen. De afgelopen jaren is op Europees niveau over het onderwerp 'overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen' ook gesproken door de sociale partners, met aan werkgeverskant BUSINESSEUROPE. Dit naar aanleiding van een consultatie die door de Europese Commissie is gestart. Bij de beantwoording van de vragen die door de Commissie werden gesteld is opnieuw gebleken dat de problemen die moeten worden weggewerkt fors zijn. Omdat tijdens de consultatie bleek dat de opvattingen van werkgevers en werknemers te
114
Rondje Europa
VNO-NCW
ver uiteen liepen, hebben de Europese sociale partners geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om over dit onderwerp te gaan onderhandelen. Dit was voor de Europese Commissie reden om zelf met een voorstel voor een richtlijn te komen. Vanuit Nederland hebben onder meer de Stichting van de Arbeid, het OPF, de VB, het Verbond van Verzekeraars en De Nederlandsche Bank kritisch en op onderdelen zelfs afwijzend gereageerd op dit voorstel. De kritiek betreft volgende punten: de beperkte materiële reikwijdte van de ontwerprichtlijn tot slechts enkele EU-landen waaronder Nederland; de bemoeienis van de Europese regelgever met de inhoud van de pensioenregelingen, waaronder het indexatiebeleid; het ontbreken van een breed toepasbare uniforme set van rekenregels; het onvermogen om de fiscale knelpunten weg te werken. De Stichting van de Arbeid is van mening dat, indien de richtlijn op bovengenoemde punten niet wordt aangepast, de Nederlandse regering in het uiterste geval bereid moet zijn gebruik te maken van het vetorecht. Van de reactie van de Stichting van de Arbeid is ook een Engelse vertaling beschikbaar (zie www.stvda.nl). Inmiddels is zowel door de Raad als het Europees Parlement een begin gemaakt met de behandeling van dit Commissievoorstel. Gezien het grote aantal punten van kritiek en de uiteenlopende wensen tot wijziging van de tekst is de verwachting dat het zeer lastig zal zijn, of zelfs onmogelijk, om overeenstemming te bereiken in de Raad. De kritiek van Nederland en vele andere EUlanden heeft er toe geleid dat Finland begin december 2006 een voorstel heeft gedaan waarmee de discussie over deze richtlijn een belangrijke wending heeft gekregen. De kern van het Finse voorstel is: het recht op waardeoverdracht wordt uit de richtlijn geschrapt; de aandacht van de richtlijn zal zich meer concentreren op het behoud van rechten in de concept-tekst vertaald met de term fair treatment; Nederland wil op dit onderdeel wel graag een uitspraak dat de Nederlandse wijze van gelijke behandeling van gepensioneerden en slapers een voldoende invulling is van dit begrip; de werkingssfeer van de richtlijn zal worden verbreed, in beginsel tot alle EU-landen; de minimum-pensioenleeftijd weer omhoog gaat van 21 in de vorige tekst naar 25 jaar. Met deze aanpassingen wordt in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de kritiek van Nederland en van VNO-NCW. Naar verwachting zal Duitlans in de eerste helft van 2007 met dit voorstel oppakken en verder in procedure brengen. Vermeldenswaard is nog dat de Stichting van de Arbeid in 2004 het Nederlandse systeem van waardeoverdracht van pensioenrechten heeft beschreven. Deze uitgave (publicatienummer 8A/04; juni 2004) is ook in het Engels vertaald en geeft inzicht in het Nederlandse systeem van waardeoverdrachten. Voorts wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het stimuleren van goede circuits van waardeoverdracht binnen andere lidstaten. Goed functionerende interne systemen van waardeoverdracht kunnen de grensoverschrijdende waardeoverdracht aanzienlijk vergemakkelijken.
115
Rondje Europa
VNO-NCW
15.2 De pensioenfondsenrichtlijn De EG-richtlijn inzake werkzaamheden van en toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen is in september 2003 in het Publicatieblad van de EU gepubliceerd. Implementatie van deze richtlijn in nationale wetgeving moest uiterlijk in september 2005 geregeld zijn. In Nederland is de nationale wetgeving inmiddels aangepast. De implementatiewet is als Wet van 19 januari 2006 gepubliceerd in het Nederlandse Staatsblad nummer 51. Op dit moment hebben ruim 20 lidstaten de richtlijn geïmplementeerd. Onlangs is bekend geworden dat de Europese Commissie een juridische procedure is begonnen tegen Italië, België en Cyprus omdat deze landen de richtlijn niet tijdig of onvolledig in de nationale wet- en regelgeving hebben geïmplementeerd.
15.3 Open methode van coördinatie inzake pensioenen Sinds enige jaren wordt op Europees niveau een discussie gevoerd over de houdbaarheid van de pensioenstelsels op lange termijn. In deze discussie wordt de houdbaarheid van het pensioenstelsel vooral geplaatst in het licht van de gevolgen van de sterke vergrijzing van de bevolking in de meeste EU-landen. Deze operatie vindt plaats via de 'open methode van coördinatie' (OMC). Op het terrein van de pensioenen worden drie doelstellingen nagestreefd, die niet los van elkaar kunnen worden gezien. De doelstellingen gericht op de lidstaten zijn: het bereiken van een toereikend pensioeninkomen voor iedereen; financiële houdbaarheid van de pensioenvoorzieningen; transparante pensioenstelsels die beantwoorden aan de behoeften van moderne samenlevingen. Op basis van Nationaal Strategierapporten van de lidstaten (NSR's) heeft de Commissie in 2003 en 2006 rapporten gepubliceerd, waarin de huidige pensioenstelsels in de EU-landen worden beschreven en waarin het pensioenbeleid van de verschillende lidstaten onderling wordt vergeleken. De conclusies van het laatste rapport maken onderdeel uit van het bredere rapport inzake 'sociale bescherming en sociale insluiting'. De Commissie komt daarin tot de conclusie dat er sinds 2003 in veel lidstaten wezenlijke voortgang is geboekt ten aanzien van de hervorming van pensioenstelsels. Belemmeringen voor langer doorwerken zijn verminderd, de relatie tussen bijdrage en uitkering is versterkt en er wordt meer rekening gehouden met de toenemende levensverwachting . In andere lidstaten moet er versnelling worden aangebracht in het doorvoeren van hervormingen. De Commissie onderscheidt een aantal terreinen die in het bijzonder de aandacht verdienen: het vergroten van prikkels om langer door te werken; versterking van de relatie tussen bijdragen en uitkering en aandacht voor de stijgende levensverwachting; modernisering van pensioensystemen zodanig dat deze beter aanpasbaar zijn aan structurele veranderingen; garanderen van minimum pensioeninkomen en solidariteit; zorg voor betrouwbare private pensioenregelingen die staatspensioenen kunnen aanvullen of vervangen; versterk het beheer van pensioensystemen.
116
Rondje Europa
VNO-NCW
Nederland heeft aan deze onderwerpen de afgelopen jaren veel aandacht besteed en er zijn maatregelen getroffen waarvoor een breed draagvlak kon worden gevonden. Wat het minimum-pensioeninkomen betreft is dat in Nederland geregeld via de Algemene Ouderdomswet (AOW), een in de wet verankerde en in omslag gefinancierde onvoorwaardelijke voorziening die mensen vanaf hun 65ste levensjaar recht geeft op een uitkering op het niveau van het in Nederland geldende sociaal minimum. In 2006 is er op dit terrein weinig voortgang geboekt. Er wordt naar gestreefd om de verschillende elkaar rakende onderwerpen en dossiers meer geïntegreerd aan te pakken. Zo wordt er in het kader van de uitvoering van de Lissabon-strategie aan gewerkt om te komen tot een gestroomlijnd nationaal strategierapport inzake sociale bescherming. Dit rapport omvat dan de drie onderliggende deelterreinen: sociale insluiting, pensioenen en gezondheid. De lidstaten stellen een keer per drie jaar een Nationaal Strategierapport op, dat in de plaats komt van de driejaarlijkse Nationale Strategierapporten over pensioenen, de tweejaarlijkse Nationale Actieplannen inzake sociale insluiting en de afzonderlijke rapportages over gezondheid en langdurige zorg. De rapportcyclus zal vanaf 2008 gelijk lopen met de Nationale Hervormingsprogramma's in het kader van de Lissabon-strategie.
15.4 De vergrijzing van de bevolking De Europese Commissie heeft in het voorjaar van 2005 een Groenboek uitgebracht over demografische veranderingen in de EU. Daarin worden thema's geïdentificeerd die van wezenlijke invloed zijn op Europa's toekomstige welvaart. Het gaat daarbij om de invloed van een stijgende levensverwachting, dalende vruchtbaarheidscijfers, een vergrijzende beroepsbevolking en - als gevolg daarvan - de druk op de solidariteit tussen generaties. De Commissie bepleit maatregelen op verschillende terreinen om de gevolgen van deze demografische ontwikkelingen het hoofd te bieden. Het gaat daarbij onder meer om de aanpassing van pensioenregelingen zodanig dat zij ook op langere termijn kunnen standhouden. De aard van de pensioenstelsels en de financiering daarvan spelen in dat kader een belangrijke rol. Op dit terrein bestaan tussen de EU-landen grote verschillen. Er zijn landen met een hoog staatspensioen met omslagfinanciering (Italië, Portugal) terwijl de zogeheten arbeidspensioenen in de tweede pijler vrijwel ontbreken. Daarnaast zijn er landen met een bescheiden, maar harde wettelijke regeling in omslag gefinancierd (in Nederland de AOW als de wettelijke minimumvoorziening) en tegelijkertijd juist een zeer ruim traject van arbeidspensioenen in de tweede pijler, gefinancierd in kapitaaldekking (Nederland en Engeland). Het is van groot belang dat men zich op verschillende Europese niveaus goed realiseert, dat de oplossingen die nodig zijn in veel vooral zuidelijke lidstaten niet ten koste mogen gaan van de wijze waarop sommige andere landen waaronder Nederland hun pensioenzaken hebben geregeld. Als lidstaten de financiering van de gevolgen van de vergrijzing niet op orde krijgen en als men in het eigen land die problemen poogt af te wentelen op de eigen rijksbegroting dan is de dreiging van een sterke inflatoire ontwikkeling groot. En een hogere inflatie in die lidstaten kan in de Eurozone al snel negatieve gevolgen hebben voor de waardevastheid van de omvangrijke pensioenvermogens bij de Nederlandse pensioenfondsen en
117
Rondje Europa
VNO-NCW
verzekeraars. Weliswaar is het Nederlandse pensioensysteem met kapitaaldekking relatief goed bestand tegen de druk van de vergrijzing, het Nederlandse stelsel is daarentegen wel kwetsbaar voor inflatie, zeker als die gedurende een te lange periode op een te hoog niveau ligt. Het is met het oog op deze risico's van het allergrootste belang, dat de komende jaren stevig voortgang wordt gemaakt met de uitvoering van hervormingen in de pensioenstelsels van lidstaten. Daarnaast blijft het in meer algemene zin van groot belang dat de normen zoals die in het Verdrag van Amsterdam zijn vastgelegd ten aanzien van het financieringsen begrotingstekort en de staatsschuld worden nageleefd.
15.5 International Accounting Standards (IAS) De invoering van nieuwe internationale accounting standards per 1 januari 2005 kan grote gevolgen hebben voor Nederlandse pensioenregelingen. Ongewijzigde invoering van IAS19 in de Nederlandse situatie kan tot gevolg hebben dat de juridische en economische scheiding tussen de onderneming en het pensioenfonds - zoals die in Nederland op grond van wettelijke verplichtingen bestaat - ter discussie wordt gesteld. Dit kan er toe leiden dat tekorten en overschotten alsook de harde verplichtingen van pensioenfondsen (constructive obligations), meer dan in het verleden het geval is geweest, op de balans van de onderneming moeten worden vermeld. Dit kan tot grote schommelingen in balansposities van ondernemingen leiden. Om dit tegen te gaan, zullen ondernemingen een oplossing zoeken. In Engeland, waar inmiddels de accounting standard FRS-17 in werking is getreden, heeft dit geleid tot een grote vlucht in defined contribution-regelingen. Het voordeel daarvan is dat de kosten voor de onderneming bekend en stabiel zijn. Het nadeel daarvan is echter dat het risico van inflatie en beleggen geheel komt te liggen bij de deelnemers in de pensioenregeling. Zonder in dit kader een oordeel uit te spreken over de voor- en nadelen van dergelijke regelingen verzet VNO-NCW zich ertegen dat de sociale partners op grond van gewijzigde accountingvoorschriften zouden worden gedwongen de inhoud van hun pensioenregeling aan te passen. VNO-NCW heeft zich samen met andere organisaties ingespannen om in goed overleg met de Nederlandse Raad voor de Jaarverslaglegging en tot de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) om tot voor Nederland goed werkbare oplossingen te komen. Dit heeft gestalte gekregen in de wijze waarop de standaard IAS-19 is vertaald in de Nederlandse richtlijn RJ-271 (gepubliceerd in augustus-2003) en die van toepassing is op alle niet beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen, met uitzondering van kleine ondernemingen waarvoor een beperkt IAS-19/RJ-271-regime geldt. Ook voor ondernemingen die vallen onder een bedrijfstakpensioenregeling gelden afwijkende regels, omdat de financiële verplichting van die werkgevers zich per definitie beperkt tot de verschuldigde premie. Op dit moment gaat de discussie over de nieuwe regels in het bijzonder over de toepassing daarvan in de praktijk. Daarbij gaat het vooral om het transparant maken van de verplichtingen van de werkgever jegens het pensioenfonds of de verzekeraar. Als in het pensioenreglement en de financieringsovereenkomst of het verzekeringscontract de verplichtingen helder zijn verwoord en aan een maximumpremie zijn gebonden, dan kan de bestaande pensioenregeling – ook al heeft die voor de werknemers een defined benefitkarakter (middelloon of eindloon) – in het kader van de verslaggeving van de onderneming
118
Rondje Europa
VNO-NCW
worden gekwalificeerd als een defined contribution-regeling (beschikbare premieregeling). In dat geval zijn - voor wat betreft de pensioenverplichtingen - de gevolgen van de nieuwe verslaggevingsregels voor de onderneming beperkt. Van belang daarbij is wel dat de communicatie over pensioenen transparant is en dat het feitelijke gedrag van de werkgever of van de pensioenuitvoerder in lijn is met het reglement. Een andere specifieke categorie ondernemingen betreft de ongeveer 400 beursgenoteerde ondernemingen die voor wat betreft hun pensioenregeling vallen onder de werkingssfeer van een bedrijftakpensioenfonds. VNO-NCW probeert in goed overleg met vertegenwoordigers van de accountants te realiseren dat deze ondernemingen hun pensioenverplichtingen in de jaarrekening van de onderneming mogen verantwoorden volgens de regels die gelden voor defined contribution accounting. In sommige andere landen, waaronder Zweden, is dit ook zo geregeld. Het belangrijkste argument hiervoor is dat het niet mogelijk is om het risico van het bedrijfstakpensioenfonds op een betrouwbare wijze toe te delen aan de ondernemingen die onder dat pensioenfonds vallen. Er geldt voor deze ondernemingen voorts geen nabetalingsverplichting, maar ook geen recht om een deel van een eventueel overschot te claimen. Eventuele mee- en tegenvallers worden verwerkt in de premie van het volgende jaar. Het overleg tussen VNO-NCW en de accountants heeft nog niet tot gezamenlijke conclusies geleid.
15.6 Overige ontwikkelingen op pensioengebied Voor het overige kan hier nog het volgende worden gemeld: Er zijn in Nederland inmiddels verschillende nieuwe pensioenregelingen van kracht geworden, die naar verwachting zullen voldoen aan de nieuwe boekhoudregels. Deze nieuwe regelingen worden aangeduid met de term: 'collectieve DC-regeling'. Voor de werkgever hebben deze regelingen - in het kader van de jaarverslaglegging van de onderneming - een DC-karakter (beschikbare premieregeling) en voor de werknemer behoudt de regeling het DB-karakter (middelloon of eindloon). De pensioenrisico's (het inflatie-, beleggings- en lang-leven-risico) zijn in deze regelingen verschoven van de onderneming naar het collectief van de deelnemers. Daar staat tegenover dat de werkgever zich verplicht om jaarlijks de actuarieel vastgestelde kostendekkende premie aan het fonds of de verzekeraar te betalen. Verwacht wordt dat deze pensioenvorm steeds breder in ondernemingen en bedrijfstakken zal worden toegepast. Ook de OESO houdt zich steeds vaker nadrukkelijk bezig met het pensioendossier. In een document is een aantal pension principals vastgelegd, onder meer over de funding en indexation. Hoewel de naleving daarvan door de aangesloten landen niet verplicht is, gaat er wel een zekere werking van uit. De verschillende onderwerpen worden voorbesproken in de BIAC, de werkgeverslobbyorganisatie bij de OESO. VNO-NCW heeft inmiddels besloten naar dat overleg een vaste VNO-NCW-pensioendeskundige te sturen. In het Nederlandse parlement is de discussie over een nieuwe Pensioenwet afgerond. Zowel de Tweede – als de Eerste Kamer hebben de Wet met algemene stemmen aanvaard. Deze nieuwe Pensioenwet gaat de oude Pensioen- en Spaarfondsenwet van 1952 vervangen. De Pensioenwet zal vanaf 1 januari 2007 gefaseerd worden ingevoerd.
119
Rondje Europa
VNO-NCW
Het belangrijkste onderdeel dat per 1-1-2007 van kracht wordt is het zogenaamde Financiële Toetsingskader (FTK). De meeste onderdelen van de wet waarin uitvoeringsaspecten kleven voor pensioenfondsen en verzekeraars treden in werking per 1 januari 2008. VNO-NCW-betrokkenheid De verschillende, ook internationale aspecten van pensioenbeleid worden behandeld in de VNO-NCW-Commissie Pensioenbeleid. Afstemming van internationale vraagstukken vindt nationaal plaats binnen het kader van de Stichting van de Arbeid. Op Europees niveau wordt afgestemd in BUSINESSEUROPE-verband. Voorts onderhoudt VNO-NCW goede contacten met de European Federation for Retirement Provisons (EFRP) en de daarbij vanuit Nederland aangesloten Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Vereniging voor Bedrijfstakpensioenfondsen (VB). Inlichtingen: drs. G. Verheij (070 349 01 97,
[email protected])
120
Rondje Europa
VNO-NCW
16. Arbeidsomstandigheden Omdat de Europese Strategie 2007-2012 niet tijdig kon worden gepubliceerd, is besloten om de Europese arbostrategie voor de periode 2002-2006 en het daarvan afgeleide activiteitenprogramma met een jaar te verlengen. Deze zijn gericht op: een globale benadering van welzijn op het werk, waarbij naast de preventie van ongevallen en beroepsziekten onder meer ook de preventie van psychosociale risico's, het onderscheid naar geslacht in de risico-inventarisatie en -evaluatie, het rekening houden met onderscheid naar leeftijd en de grotere variatie in werkvormen en arbeidsverhoudingen aandacht krijgen; de consolidering van de preventiecultuur, onder meer door integratie van risicobewustzijn in beroepsopleiding en scholing, anticipatie op nieuwe risico's, alsmede door verbetering van de toepassing van bestaande wetgeving met betrekking tot arbodienstverlening, de handhaving door de Arbeidsinspectie en bestuurlijke boetes en strafrechtelijke sancties; de combinatie van verschillende instrumenten, waaronder begrepen de rationalisatie en implementatie van bestaande richtlijnen, de rationalisatie van bestaande adviescomités, benchmarking, de identificatie van 'beste praktijken' en vrijwillige overeenkomsten van sociale partners; de betrokkenheid van alle relevante actoren: overheden, sociale partners, ondernemingen, publieke en private verzekeraars; de uitbreiding van de Europese Unie en de toelating van de nieuwe lidstaten tot het Raadgevend Comité voor Veiligheid, Hygiëne en Gezondheidsbescherming op het werk te Luxemburg en tot het Europees Agentschap voor Veiligheid en Gezondheid op het werk in Bilbao. Er zijn geen nieuwe richtlijnen in voorbereiding. Wel wordt nagedacht over een aanpassing van de richtlijnen voor handmatig tillen en voor kankerverwekkende stoffen. Het Duitse voorzitterschap wil het programma voortzetten dat het Oostenrijks voorzitterschap onderhanden had. Onder meer gaat het door met de systematische evaluatie van de Europese richtlijnen op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk. Daarbij gaat het om de beoordeling of de doelen juist gekozen zijn, of in de richtlijnen de juiste instrumenten zijn gehanteerd en of er handreikingen voor de tenuitvoerlegging nodig zijn. Hierop voortbouwend zal het Duitse voorzitterschap ook de ontwikkeling van de nieuwe Europese strategie voor veiligheid en gezondheid op het werk op zich nemen. Bij de Europese Commissie zijn in voorbereiding: een derde lijst van indicatieve grenswaarden voor gevaarlijke stoffen op de werkplek; een overleg in de Sociale Dialoog over mogelijke aanbevelingen en handreikingen voor de bescherming van werknemers tegen geweld op het werk; een overleg in de Europese Sociale Dialoog over spier- en gewrichtaandoeningen om te bezien of er op Europees niveau aanvullende actie moet worden ondernomen; voorbeelden van goede praktijken bij de bescherming van werknemers in de zorgsector tegen de risico's van beroepsmatige blootstelling aan fysieke belasting, chemische en biologische agentia, psychosociale risico's;
121
Rondje Europa
VNO-NCW
voorbeelden van goede praktijken bij de bescherming van werknemers tegen de risico's van beroepsmatige blootstelling aan elektromagnetische velden; voorbeelden van goede praktijken bij de bescherming van werknemers tegen de risico's van beroepsmatige blootstelling aan kunstmatige optische straling; voorbeelden van goede praktijken bij de incorporatie van veiligheid en gezondheid in onderwijs-, opleidings- en trainingsactiviteiten. Tenslotte zijn in het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats in Luxemburg discussies gaande over activiteiten, programma's en richtlijnen betreffende onder andere: grenswaarden voor blootstelling aan chemische stoffen; de wetenschappelijke en beleidsmatige mogelijkheden tot vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan kankerverwekkende stoffen; een mogelijke richtlijn ter preventie van spier- en skeletaandoeningen; de evaluatie van de Machinerichtlijn. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW onderschrijft het streven naar harmonisatie bij de uitvoering en handhaving van de reeds in de Unie aanvaarde normen. De geldende richtlijnen en de implementatie ervan dienen te worden geëvalueerd, zonodig te worden aangepast en waar mogelijk vereenvoudigd. De nieuwe lidstaten dienen aan de geldende Europese richtlijnen te voldoen en de kandidaat-lidstaten moeten zich erop voorbereiden om hieraan te voldoen. VNO-NCW heeft er bij diverse gelegenheden bij de Nederlandse overheid op aangedrongen in Brussel te pleiten voor een rustpauze bij de totstandkoming van richtlijnen op het terrein van veiligheid en gezondheid. Samen met de Nederlandse overheid pleit VNO-NCW er in Europa voor dat de bestaande richtlijnen worden geëvalueerd op hun effectiviteit en efficiëntie en dat zij waar nodig en mogelijk worden vereenvoudigd. VNO-NCW-betrokkenheid De beleidsvoorbereiding binnen VNO-NCW vindt plaats in de Commissie Arbeidsomstandigheden. VNO-NCW adviseert over voornemens van de Europese Commissie via het tripartiet Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats in Luxemburg. BUSINESSEUROPE stelt in een vroegtijdig stadium papers vast. Bij de opstelling daarvan is VNO-NCW betrokken. Ook maakt VNO-NCW deel uit van het Europees Agentschap voor veiligheid, hygiëne en gezondheid op het werk in Bilbao. Inlichtingen: J.J.H. Koning (070 349 02 29,
[email protected])
122
Rondje Europa
VNO-NCW
17. Consumentenbeleid 17.1 EU-strategie Consumentenbeleid 2007-2013 Het Duits voorzitterschap zal zich volgens hun programma inzetten voor de verdere effectuering van de EU strategie consumentenbeleid 2007-2013. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW stelt zich constructief op bij de effectuering van dit programma, en verwacht dat deze strategie zal leiden tot een adequate handhaving van wetgeving en tot verdere versimpeling van Europese wetgeving, meer ruimte voor zelfregulering, meer aandacht voor consumentenvoorlichting en -educatie, en het meer aangaan van de dialoog tussen Europese Commissie en de betrokken stakeholders.
17.2 Small claims procedure De Raad zou onder Duits voorzitterschap de besluitvorming kunnen afronden ten aanzien van het Commissievoorstel voor een verordening over tot vaststelling van een Europese procedure van geringe vorderingen (small claims). Het voorstel beoogt vereenvoudiging en bespoediging van procesvoering over geringe vorderingen. De verordening biedt zicht op een facultatieve procedure die aanvullend zal werken op bestaande nationale procedures. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW ondersteunt van harte dat er voor small claims een vereenvoudiging komt van de procedure. Wij zien dat als een wenselijke verbetering van de toegang tot het recht, zowel voor ondernemers als consumenten. VNO-NCW vindt om redenen van subsidiariteit wel dat de verordening beperkt moet worden tot grensoverschrijdende gevallen.
17.3 Herziening EU consumer acquis In 2007 zal de Europese Commissie de discussie met stakeholders aangaan over het EU Groenboek inzake het consumer acquis dat, onder meer de evaluatie van de EU Richtlijnen inzake verkoop op afstand, timesharing, directe verkoop aan huis, prijsaanduiding, en collectief actierecht omvat. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW juicht het toe dat de evaluatie van de EU wetgeving die deel uitmaakt van het consumer acquis nu ter hand wordt genomen. Deze richtlijnen hebben veelal het karakter van minimumharmonisatie, waardoor verschillen tussen lidstaten voor een deel intact zijn gebleven. Bovendien zijn er in de loop der jaren soms storende en derhalve onwenselijke inconsistenties tussen de richtlijnen geslopen. Er is dus alle reden voor deze exercitie. Naar het oordeel van VNO-NCW moeten concepten als totale harmonisatie en vermindering van administratieve lasten de nodige aandacht krijgen.
123
Rondje Europa
VNO-NCW
17.4 Herziening EU richtlijn TV zonder grenzen Het Duits voorzitterschap zal, voortbouwend op de besluitvorming op hoofdlijnen tijdens het afgelopen Fins voorzitterschap, de finale afhandeling doen van het Commissievoorstel tot herziening van de EU richtlijn TV zonder grenzen. Deze herziening omvat een groot aantal onderwerpen, waaronder de bepalingen inzake reclame, product placement, en dergelijke. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is van mening, dat geen afbreuk gedaan moet worden aan het in deze richtlijn verankerde country of origin en ruimte moet blijven bieden voor zelfregulering (naast ruimte voor co-regulering). Ten aanzien van deze aspecten heeft de richtlijn volgens VNONCW goed gefunctioneerd en is er dan ook geen reden tot aanscherpingen.
17.5 Zelfregulering op reclameterrein De Europese Commissie zal naar verwachting in 2007 een vervolg geven aan haar rapport Self-regulation in the EU-advertising sector uit medio 2006 (Madelin-report). Dit vervolg zou een visie moeten betekenen ten aanzien van de rol die zelf- respectievelijk coregulering kan spelen op reclameterrein. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW juicht het toe dat de Europese Commissie deze zienswijze terzake ontwikkelt. Het is wenselijk en noodzakelijk om de in het verleden gepleegde algemeenheden nu te preciseren. VNO-NCW acht zowel zelf- als co-regulering waardevolle aan- of invullingen, en soms zelfs alternatieven voor wetgeving. Daarbij kan nadere invulling plaatsvinden van wat in het Madelin-report wordt aangeduid, zoals de modaliteiten waaronder de betrokkenheid van bijvoorbeeld consumentenorganisaties bij het opstellen en handhaven van reclamecodes gestalte kan krijgen, de juridische context van zelf- en co-regulering en de beschikbare sancties. VNO-NCW meent dat de reclamezelfregulering ook in de toekomst een grote rol zal moeten blijven spelen. Wel dient er voor te worden gewaakt dat de publieke autoriteiten aan de zelfregulering onnodige en onrealistische eisen gaan stellen. VNO-NCW-betrokkenheid In de VNO-NCW Commissie Consumentenvraagstukken worden reacties opgesteld over voorstellen van de Europese Commissie op consumententerrein. Deze reacties vormen de basis voor de inbreng van VNO-NCW in het overleg met de Nederlandse ministeries, in de SER commissie voor consumentenaangelegenheden, met de diverse Europese instellingen, en in de BUSINESSEUROPE consumer marketing werkgroep. Inlichtingen: drs. H.J.J. van Breemen (070 349 03 58,
[email protected])
124
Rondje Europa
VNO-NCW
18. Criminaliteitsbeheersing Op het gebied van justitie en binnenlandse zaken is tijdens het Fins voorzitterschap verder gewerkt aan het programma dat in 1999 is vastgesteld over versterking van de preventiemaatregelen en op versterking van de onderlinge samenwerking op de ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tussen de lidstaten. In vervolg op Tampere heeft de Europese Raad in november 2004 een nieuw meerjarenprogramma aangenomen: het Haags Programma. In dit programma is ten volle rekening gehouden met de uitkomsten van de evaluatie van de Top van Tampere uit juni 2004. In mei 2005 is door de Europese Commissie een Mededeling aan de Raad en het Europees Parlement uitgebracht. Deze Mededeling behelst het onder het Haagse Programma opgenomen actieplan waarin alle voornemens uit het programma nader zijn uitgewerkt en voorzien van een prioriteitsstelling en een duidelijke kalender ter uitvoering van het programma. Ook in de tweede helft van 2006 is hoge prioriteit toegekend aan de bestrijding van het terrorisme. Zo is een verdere vooruitgang geboekt met de uitvoering van het onder Nederlands voorzitterschap opgestelde – herziene – actieplan met verschillende initiatieven op het gebied van terrorismebestrijding. In december 2005 is overeenstemming bereikt over de EU-strategie Terrorismebestrijding en een Strategie en Actieplan rond radicalisering en recrutering van terroristische groeperingen. Ten aanzien van de EUstrategie is een stand van zaken van de implementatie besproken bij de Europese Raad van juni 2006. Op het terrein van radicalisering en recrutering is verder gewerkt aan de uitvoering van het actieplan, waarin onder meer acties op het gebied van internet, imamopleiding, gevangenissen en scholingsprogramma's zijn opgenomen. Onderdeel van het actieplan vormt de ontwikkeling van een EU-communicatiestrategie. Over het kaderbesluit inzake het Europees Bewijsverkrijgingsbevel (EBB), eveneens van belang in de strijd tegen terrorisme, is in juni 2006 overeenstemming bereikt. Verder heeft in de tweede helft van 2006 het accent op dezelfde zaken gelegen als in de eerste helft van 2006. verbetering van de politie en justitiële samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding, waaronder bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en van terrorisme; de strijd tegen illegale immigratie en grensverkeer van personen op basis van een gezamenlijk asiel- en migratiebeleid; de integratie van de 10 nieuwe leden op het gebied van justitie en binnenlandse zaken; verbetering van de samenwerking op civielrechtelijk gebied, waaronder compensatie van slachtoffers van criminaliteit en alternatieve geschillenbeslechting; drugsbestrijding. Op de diversen punten is voortgang geboekt. Wat betreft de preventie van criminaliteit zijn onder het Oostenrijks voorzitterschap op basis van het voortgangsverslag inzake de herstructurering van de European Crime Prevention Network (EUCPN). Hierin wordt aangegeven wat organisatorisch de nieuwe koers is van de EUCPN, gelet ook op de paragraaf inzake criminaliteitspreventie in het
125
Rondje Europa
VNO-NCW
Haagse programma), voorstellen besproken die onder meer kunnen leiden tot een wijziging van het in 2001 door de JBZ Raad genomen besluit tot instelling van de EUCPN. Onder het Fins voorzitterschap is nog niet besloten tot een wijziging. Duits voorzitterschap Op het gebied van justitie en binnenlandse zaken zal ook tijdens het Duits voorzitterschap verder worden gewerkt aan de lopende programma's. Evenals onder de vorige voorzitterschappen wordt hoge prioriteit toegekend aan de bestrijding van het terrorisme. De uitvoering van het herziene actieplan zal verder ter hand worden genomen en wordt er verder gewerkt aan een EU-actieplan over publiekprivate samenwerking rond georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Verder zal Duitsland de operationele samenwerking steunen op het gebied van criminaliteitsbestrijding, waaronder bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en terrorisme, tussen de nationale politiekorpsen. Voorts zal Europol versterkt worden. Ook zal het accent op dezelfde zaken liggen als in de eerstel helft van 2006, zoals drugsbestrijding, de strijd tegen illegale immigratie en grensverkeer van personen, alsook corruptiebestrijding. Computercriminaliteit Veiligheid en computergerelateerde misdaad zijn een sterk groeiend probleem voor ondernemingen, andere organisaties en burgers. Voorlichting is nu wel in redelijke mate in de lidstaten aanwezig. Alertheid op nieuwe problemen (via ENISA – European Network and Information Security Agency) is nuttig en kan nog verder versterkt worden. Europese harmonisatie van wetgeving, ook in het strafrecht, ontbreekt helaas nog grotendeels. Bovendien laat ook de handhaving van bestaande wetgeving tegen computercriminaliteit te wensen over. Slecht ingespeelde opsporingsapparaten en de geringe neiging om aangifte te doen, brengen burger en bedrijf in vicieuze cirkel. Aantonen dat overtreders daadwerkelijk worden veroordeeld, is van groot belang om deze cirkel te doorbreken. Het European Network and Information Security Agency, is in deze systematiek van belang om goed werkende aanpakken over de lidstaten uit te dragen. VNO-NCW-oordeel VNO-NCW is van oordeel dat de grensoverschrijdende criminaliteit en maatregelen om nauwer samen te werken op het gebied van terrorisme en criminaliteitsbestrijding voortvarend moet worden aangepakt. De samenwerking tussen politie en justitie op operationeel niveau moet echter beter. Naast samenwerking op het terrein van onderlinge rechtshulp en informatie-uitwisseling dient concrete invulling te worden gegeven aan een intra-Europees opsporings- en vervolgingsbeleid. Op basis van een goede registratie en analyse van criminaliteitsincidenten dient de aard en omvang van grensoverschrijdende criminaliteit in beeld te worden gebracht. Dit beeld zal vervolgens moeten leiden tot concrete preventieve en repressieve activiteiten. Hierbij dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het indammen van reeds zichtbare groeitendensen zoals deze als gevolg van de integratie van de 10 nieuwe leden zijn ontstaan. Voor wat betreft het in kaart brengen van de grensoverschrijdende criminaliteit is samenwerking met vertegenwoordigers van bedrijvenorganisaties van groot belang.
126
Rondje Europa
VNO-NCW
VNO-NCW-betrokkenheid Afstemming vindt plaats in de Commissie Criminaliteitsbeheersing van VNO-NCW. Inlichtingen: mr. G. Aldershof (070 349 01 53,
[email protected]) De onderwerpen op het gebied van computercriminaliteit worden behandeld in de VNONCW Coördinatiecommissie voor Informatiebeleid, alsmede in de commissies voor telecommunicatie, voor privacy en voor postale diensten. Inlichtingen: dr. P.W.J. de Graaf (070 349 04 36,
[email protected])
127
Rondje Europa
VNO-NCW
BIJLAGEN a.) Europa in cijfers
128
Rondje Europa
VNO-NCW
129
Rondje Europa
VNO-NCW
b.) Verklaring van BUSINESSEUROPE ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de Europese Unie The Treaty of Rome laid the foundations for one of the most prosperous and safe regions in the world. Business has always believed in the European project and has supported it because of the benefits it brings to society as a whole. Peace, stability, creation of an internal market where persons, services, goods and capital can move freely, political and economic integration, common currency, international standing are some of the benefits of Europe which speak for themselves. But Europe is confronted today with a series of challenges that require concrete actions. In a context of increasing globalisation and fast technological changes, it is necessary that Europe focuses its actions to restore its competitiveness vis-à-vis other regions of the world which are undergoing tremendous developments. This is why business demands actions to reinvigorate the European Union. A European Union that is capable of swift and decisive action, when this is required. A European Union that is more capable of coordinating national initiatives. A European Union that can disseminate best practices in one Member State to other Member States. A European Union that takes action to achieve the objectives of tomorrow. In order to move forward and make the appropriate and needed reforms of its governance and policies, Europe needs a strong support from all the actors which are key to its success. The political declaration to be adopted on the occasion of the 50 anniversary of the Treaty of Rome must be the occasion to reaffirm strong support for Europe and the projects on which it must deliver. Business calls for a boost to Europe which must concentrate its future actions on the following priorities. •
Implement the reforms for growth and jobs More growth and jobs continue to be the central challenge for the EU. There is a need for a stronger political will and commitment if the European Union wants to meet the Lisbon objectives. The European Union must put in place effective EU surveillance of national reform programmes. Among many other actions, Europe must strengthen the links between research, innovation and education in order to strengthen its competitiveness. Less and, when needed, better regulation is necessary. EU intervention must be justified, explained and proportional to the objective. Subsidiarity must be fully respected. Impact assessment, better regulation and less red tape are vital for doing business in Europe. Member States on their side must refrain from gold- plating EU legislation.
130
Rondje Europa
•
VNO-NCW
Reinvigorate integration of the Internal Market The Internal Market is one of the great successes of European integration and the foundation stone for growth and jobs in the European Union. But the Internal Market is not yet complete and it needs to be reinvigorated by further liberalising markets, by completing Trans-European Networks and by eliminating obstacles to cross-border provision of services. The immense potential of the Internal Market of 27 must be used by integrating the new Member States as quickly as possible. But the most pressing hindrance to cross-border business activities is the nonchalance of Member States in implementing Internal Market directives they have agreed on at EU level, as well as insufficient enforcement. In areas such as energy, transport, intellectual property, the European Union has put in place initial building blocks to develop policies for addressing current challenges, but the scale and strategic vision of these initiatives must be strongly enhanced.
•
Complete the reform of the EU Governance Efficient functioning of the EU Institutions is key for the success of the enlarged EU. Taking appropriate actions to improve the efficiency and transparency of the EU institutions while preserving the 'Community method' must be a priority of the EU. The EU decision-making process must be adapted to its current membership. The Commission must remain strong, independent and guardian of the Treaties. It must keep the right of initiative to propose actions to the Council and Parliament in the interest of the whole Community. The stability of the EU Presidency must be ensured. The credibility of Europe in foreign affairs requires a stronger voice.
•
Fight national protectionism Thanks to an open market economy with free competition within the EU, national markets have opened up to each other. However, notwithstanding the free movement of persons, goods, services and capital, protectionist reflexes can still be observed. Yet Member States must not adopt an attitude of economic nationalism and protectionism which would equate to 'less Europe'. Europe must strongly combat this tendency. The European Union must also remain committed to international trade liberalisation by strengthening the WTO trading system and by facilitating trade and investment relations with major trading partners.
•
Take advantage of the opportunities of enlargement Enlargement has breathed in new dynamic in the internal market. This is a major opportunity to sustain European competitiveness in the face of fast globalisation. From a business perspective, enlargement has been a genuinely positive contribution to growth and jobs in Europe. Recent independent studies demonstrate that the enlargement from EU-15 to EU-25 has contributed to economic growth and jobs in both the 'old' and 'new' Member States. Europe must communicate better the positive economic and social impact of enlargement.
131
Rondje Europa
•
VNO-NCW
Reform social systems to make them sustainable Employment is the best way to ensure cohesion. The European social policy agenda’s first priority is the creation of new jobs and integration of more people in labour markets rather than trying to protect activities which are no longer competitive or enhance the rights of those already at work. Europe must concentrate on encouraging necessary labour market reforms, adapting pension systems to demographic ageing, empowering individuals to adapt their skills throughout their working lives, encouraging companies to develop competences and ensuring that education and training systems respond to labour market needs. Social partners are well placed to find flexible solutions, reconciling economic and social needs of labour market players and the autonomy of the social dialogue must be respected by all institutions.
European Business supports a strong European Union capable of actions and able to deliver on reforms. But clearer objectives must be set, stronger focus on priorities must be ensured, and political will and support for these reforms must be more strongly shown. By doing this and progressing on the above actions, we can make a success of a redynamised Europe.
132
Rondje Europa
VNO-NCW
c.) Overzicht van hoofdcommissies van BUSINESSEUROPE Economic & financial affairs committee Internationale relations committee Industrial affairs committee Social affairs committee Legal affairs committee Entrepeneurship & SME committee Internal market committee
133
Rondje Europa
VNO-NCW
d.) Klachtenbehandeling (Crash Team, SOLVIT en Europese Ombudsman) Algemeen Ondernemers die tijdens het zakendoen op internationaal niveau problemen ondervinden op het gebied van oneerlijke concurrentie, interne marktregels of Europese instellingen kunnen terecht bij respectievelijk het Crash Team Oneerlijke Concurrentie, SOLVIT, en de Europese Ombudsman. Crash Team Oneerlijke Concurrentie Bedrijven die in worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie in een buitenlandse markt, zoals illegale staatssniteun of discriminatie bij een aanbesteding kunnen terecht bij het Crash Team Oneerlijke Concurrentie. Dit team maakt onderdeel uit van het ministerie van Economische Zaken, waar drie medewerkers zich samen met medewerkers van ambassades en andere ministeries inzetten voor een gelijk speelveld op internationaal marktniveau. Sinds de oprichting van het team in juni 2005 zijn inmiddels 90 klachten behandeld. Zo diende de Federatie voor de Nederlandse Export Fenedex bijvoorbeeld een klacht in over tijdelijke kentekens die door Duitsland geweerd werden. In plaats van tijdelijke kentekens, moesten exporteurs een Duits kenteken aan te vragen, wat € 500 tot € 2000 euro per klant meer kostte. Na bemiddeling via het Crash Team Oneerlijke Concurrentie is het gebruikmaken van tijdelijke kentekens in Duitsland wel mogelijk. Het Crash Team Oneerlijke Concurrentie is bereikbaar via telefoonnummer 0900-6080700 of door te e-mailen naar
[email protected]. Voor het indienen van een klacht kan men een klachtenformulier vinden door op www.minez.nl te zoeken naar Crash Team. SOLVIT Bedrijven die een oplossing zoeken voor een probleem op het gebied van Europese internemarktregels kunnen bij SOLVIT terecht. Het gaat om klachten die betrekking hebben op verkeerd geïmplementeerde interne-marktregels en er mag niet al een juridisch proces zijn aangespannen. SOLVIT zoekt kosteloos en binnen een termijn van circa 10 weken naar een oplossing, en vormt daarmee een aantrekkelijk alternatief voor langdurige juridische procedures. Als onderdeel van het ministerie van Economische Zaken werken drie medewerkers aan de afhandeling van klachten. Sinds de oprichting van SOLVIT in juli 2002 heeft het klachtenloket per jaar gemiddeld 40 klachten in behandeling genomen. Voorbeelden van succesvolle probleemoplossing door SOLVIT zijn bedrijven waarvoor BTW-vorderingen in andere lidstaten zijn terugbetaald, of vrije markttoegang voor een bepaald product is verkregen.
134
Rondje Europa
VNO-NCW
SOLVIT Nederland is bereikbaar via telefoonnummer: 070 379 77 48 of door te e-mailen naar
[email protected]. Voor het indienen van een klacht kan men een klachtenformulier vinden door op www.minez.nl te zoeken naar SOLVIT. Europese Ombudsman Bij de Europese Ombudsman kunnen bedrijven terecht met klachten over het functioneren van Europese instellingen en organen. Door een niet-juridische procedure kan de Europese Ombudsman bedrijven helpen om een oplossing te vinden. Op het moment dat de Europese Ombudsman een klacht aanneemt, meldt hij de klacht bij de desbetreffende instelling, een stap die in sommige gevallen al een doorbraak bij een slepend conflict kan zijn. Vervolgens kan hij de partijen tot een schikking laten komen en ontwerpaanbevelingen doen. Tot slot kan de Ombudsman, als deze aanbevelingen niet worden aangenomen, verslag uitbrengen aan het Europees Parlement, zodat Europarlementariërs kamervragen kunnen stellen. Een voorbeeld van succesvolle inzet van de Europese Ombudsman is de zaak van een Belgische architect die na interventie van de Ombudsman een tweede kans kreeg bij een publieke aanbesteding die door het Europees Parlement werd uitgeschreven, nadat was vastgesteld dat de architect eerder oneerlijk was behandeld. De Europese Ombudsman is bereikbaar via telefoonnummer: + 33 3 88 172313, of door te e-mailen naar
[email protected]. Voor het indienen van een klacht kan men een klachtenformulier invullen op: http://www.euro-ombudsman.eu.int/form/en/default.htm. Inlichtingen: drs. H.A.C. Jansen (+32 (2) 510 08 72,
[email protected])
135
Rondje Europa
VNO-NCW
e.) Toetredingsdata EU-landen 1957 1973 1981 1986 1995 2004
België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Italië Verengd Koninkrijk, Ierland, Denemarken Griekenland Spanje, Portugal Oostenrijk, Zweden, Finland Estland, Letland, Litouwen, Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Cyprus, Malta 2007 Roemenië, Bulgarije
136
Rondje Europa
VNO-NCW
f.) Zetelverdeling Europees Parlement Leden per lidstaat en fractie
Totaal Bulgarije
4
6
7
België
6
7
6
Tsjechië
14
2
Denemarken
1
5
4
Duitsland
49
23
7
Estland
1
3
2
Griekenland
11
8
2 1
6
1
1
1
1
13
7
1
18
3
24 1
24 14 99 6
4
1
Spanje
24
24
2
3
1
Frankrijk
17
31
11
6
3
3
Ierland
5
1
1
4
1
1
15
12
13
Italië
24
Cyprus
3
1
Letland
3
1
4 2
2
24 54
7
7
78 13
2
3
2
78 6
1
9
Litouwen
2
2
7
Luxemburg
3
1
1
Hongarije
13
9
2
Malta
2
3
Nederland
7
7
5
Oostenrijk
6
7
1
Polen
15
9
5
Portugal
9
12
Roemenië
9
12
9
Slovenië
4
1
2
Slowakije
8
3
Finland
4
3
5
1
1
Zweden
6
5
3
1
2
2
Verenigd Koninkrijk
27
19
12
5
1
10
13 1
6 24 5
4
2
2
2
27 1
20
2
1
18
3
54
3
24 5
35 7 3
14 14 19
1
3
78
Totaal Totaal
277
218
106
44
42
41
23
20
14
785
137