Vlaamse Vereniging voor Neurologie Lentevergadering 14 april 2012 Abstract Dr Chris Willems, Neuroloog, Jessaziekenhuis Hasselt TRANSIENTE GLOBALE AMNESIE:
TGA werd voor het eerst als entiteit beschreven in de jaren 50. In 1990 werden strikte diagnostische criteria vastgesteld (Hodges & Warlow). TGA is een relatief zeldzaam, goedaardig neurologisch syndroom, alleen bepaald door wel omschreven klinische kenmerken, met name het plots optreden van anterograde episodische amnesie, milde retrograde amnesie en tijdruimtelijke desoriëntatie zonder andere neurologische verschijnselen. De geheugenstoornis is transient (< 24u), met alleen een blijvende geheugen ‘gap’ voor de TGA episode zelf, en treedt zelden recurrent op. Vaak zijn er precipiterende factoren, fysische en psychische. De pathogenesis is nog onbekend, er is wel een consensus over de getroffen area’s (mediobasale temporale regio, hippocampus, parahippocampus). Meerdere pathofysiologische hypothesen werden de laatste jaren naar voor geschoven. Aanvankelijk werd vooral aan een psychische, thrombo-embolische, epileptische en migraineuze etiologie gedacht. Recentere hypothesen zijn een cortical spreading depression, vena jugularis interna klep insufficiëntie en vasoconstrictie. Er zijn ook verschillende meldingen van familiaal voorkomen. Waarschijnlijk is TGA een expressie van verschillende pathofysiologische fenomenen. TGA heeft een gunstige prognose en moet gedifferentieerd worden van een acute verwardheidstoestand, complexe partiële aanvallen, transiënte epileptische amnesie, psychogene amnesie, confusionele migraine en TIA.
Ionkanaalziekten van de spier: niet‐dystrofische myotonieën en periodieke paralyse Dr Gea Drost Introductie Kanalopathieën zijn een heterogene groep aandoeningen die zich manifesteren als ziekten van het hart, de nieren, de hersenen of de skeletspier. Ze hebben met elkaar gemeen dat een defect ionkanaal verantwoordelijk is voor de ziekteverschijnselen. Dit defecte ionkanaal zorgt pathofysiologisch voor een gestoorde prikkelbaarheid van de celmembraan. Afwijkingen in genen die coderen voor calcium‐, natrium‐, chloor‐ en kaliumkanalen in de skeletspieren resulteren in verschillende neuromusculaire aandoeningen: periodieke paralyse (PP), niet‐dystrofische myotonieën (NDM) en de ryanodinopathieën. In deze bijdrage zullen we ons richten op de NDM en de PP. Kanalopathieëen die het eerst herkend werden als ionkanaalziekten van de spier waren ionkanaalziekten van de spiervezelmembraan: NDM en PP (zie figuur 1). De ryanodinopathieën, veroorzaakt door afwijkingen in het calciumrelease kanaal, de ryanodine receptor (RyR1), zijn recenter herkend als kanalopathieëen. Tot deze ryanodinopathieën behoren verschillende ziekten: maligne hyperthermie, ‘central core disease’, enkele vormen van ‘multi‐minicore disease’ en de centronucleaire myopathieën. Deze erfelijke skeletspierkanalopathieën hebben als kernsymptoom spierstijfheid (myotonie) en/of spierzwakte (transiënte parese en periodieke paralyse). De ontwikkelingen binnen de genetica hebben een grote invloed gehad op de diagnostiek van en het inzicht in ionkanaalziekten. Door deze kennis is er de laatste tientallen jaren veel onderzoek naar de pathofysiologie van kanalopathieën gedaan en is een beter begrip van de werking van de skeletspier en de ionkanaalfuncties ontstaan. Inmiddels is het idee van een “ionkanaal”, zijnde een eenvoudige opening waardoor ionen kunnen stromen, behoorlijk bijgesteld. Momenteel is de genetische diagnose van bijna alle onderbeschreven aandoeningen mogelijk en wordt deze gezien als gouden standaard in de diagnostiek.
Figuur 1. Schematische weergave van de verschillende erfelijke skeletspierkanalopathieën. Hierin staan zowel de niet‐dystrofische myotonieën als de aandoeningen met periodieke paralyse vermeld. De calciumkanalopathieën van het sarcoplasmatisch reticulum (RyR1 eiwit) zijn in dit schema niet opgenomen. Onder de verschillende ionkanaalziekten staan de verantwoordelijke genen en chromosomen.
Vlaamse Vereniging voor Neurologie Lentevergadering 14 april 2012 Abstract - Dr. E. Tack, Neurologie, AZ Nikolaas - Sint-Niklaas
Een fluctuerend hersenstam-syndroom Aan de hand van een casus met een subacuut pontocerebellair syndroom wordt de moeilijke diagnostiek van een fluctuerend hersenstam-syndroom geïllustreerd. Mogelijke diagnoses als primaire medium en small-vessel vasculitis van het CNS, vasculitis secundair aan bindweefselziekten of infecties, neuro-Behçet, neuromyelitis optica, Bickerstaff hersenstamencefalitis, low-grade glioma, histiocytosis, CNS intravasculair lymfoma, paraneoplastische hersenstam-encefalitis en multipele sclerose behoren tot de mogelijkheden. Ook een recent beschreven aandoening als CLIPPERS (chronic lymphocytic inflammation with pontine perivascular enhancement responsive to steroids) wordt besproken. De resultaten van de verschillende labonderzoeken en seriële MRI-beelden leveren niet steeds een zekerheidsdiagnose op, waardoor een stereotactische biopsie noodzakelijk word. Van deze specifieke casus wordt tenslotte een uitgebreide anatomopathologische studie voorgesteld.
Abstract - Prof. Dr. Wim Van Paesschen, Neurologie, UZ Leuven GLUT 1-deficiëntie syndroom. GLUT1 is de glucose transporter die verantwoordelijk is voor het faciliteren van glucose opname doorheen de bloedhersenbarrière. SLC2A1 is het gen dat verantwoordelijk is voor de aanmaak van het eiwit, en dat zich bevindt op chromosoom 1. Fenotypes. Het klassieke GLUT1-deficiëntie syndroom werd in 1991 door De Vivo en collega’s beschreven en wordt gekenmerkt door een epileptische encefalopathie die begint in het eerste levensjaar, psychomotore retardatie, microcefalie, ataxie, spasticiteit en bewegingsstoornissen. Er is een persisterende hypoglycorrachie en een ratio nuchtere hypoglycorrachie/glycemie<0.45 (normaal: >0.60 tot 0.65). De oorzaak is een haploinsufficiëntie van de bloedhersenbarrière glucose transporter. De laatste 5 jaren kende het fenotype van deze GLUT1 mutaties een geweldige expansie. Paroxysmale inspanninggebonden dyskinesie en epilepsie beschreven we in 2008 als een autosomaal dominante aandoening in families. Het meest typerende epileptische aanvalstype waren absences. Frequent ging het om een “early-onset absence epilepsy”, d.w.z. met een begin vóór de leeftijd van 4 jaar. Cognitieve functies waren binnen normale grenzen tot laag normaal. De ratio nuchtere hypoglycorrachie/glycemie was gemiddeld 0.53 (range: 0.47-0.59). Verschillende nieuwe fenotypes werden sindsdien beschreven: Early onset absence epilepsy werd bevestigd als een epileptisch syndroom, in ongeveer 12% toe te schrijven aan een mutatie in GLUT1. Familiale absence epilepsie met sterk uiteenlopende beginleeftijd kan ook passen binnen het GLUT 1-deficiëntie syndroom. Epilepsie met myoclone-astatische epileptische aanvallen(syndroom van Doose) wordt in 5% van de gevallen veroorzaakt door GLUT1 mutaties. Paroxysmale inspanningsgebonden dyskinesie met progressieve spastische paraparese kan ook een uitingsvorm zijn van het GLUT 1-deficiëntie syndroom. Diagnose. De diagnose wordt vermoed op klinische grond en bevestigd door bepaling van nuchtere glycorrachie en glycemie, en opsporen van mutaties in GLUT1. Behandeling. Ernstige gevallen kunnen behandeld worden met een ketogeen dieet. Het ketogeen dieet heeft een hoog vetgehalte, adequate hoeveelheden eiwit, en lage hoeveelheden carbohydraten. De bedoeling van het dieet is een metabool respons op te wekken zoals men ziet tijdens vasten. Er worden dan ketonen geproduceerd, die als energiebron dienen voor de hersenen in de afwezigheid van adequate hoeveelheden glucose. Er zijn verschillende varianten van het dieet: 1. klassieke ketogeen dieet, 2. medium chain triglyceride (MCT) ketogeen dieet, 3. modified MCT ketogeen dieet, 4. modified Atkins dieet, 5. lage glycemische index dieet.
Vlaamse Vereniging voor Neurologie Lentevergadering 14 april 2012 Abstract JG van Dijk, hoogleraar klinische neurofysiologie, LUMC, Leiden 'Faints, fits and funny turns'
Bovenstaande wat frivole titel duidt op de diagnostische verwarring die vaak bestaat als het gaat om een wegraking: een kortdurend verlies van bewustzijn met spontaan herstel. Niet zelden krijgen patiënten na veel aanvullend onderzoek te horen dat zij geen epilepsie hebben en dat hun hart goed is, maar niet waarom zij geregeld bewusteloos neervallen. Er zijn drie groepen oorzaken: in dalende frequentie van voorkomen zijn dat syncope, epilepsie en psychogene wegrakingen (er is een vierde restgroep zeldzaamheden). Syncope, gedefinieerd als een wegraking door cerebrale hypoperfusie, is te verdelen in reflexsyncope, orthostatische hypotensie en cardiale syncope. Wie weet heeft van de voornaamste symptomen, kan op de anamnese veelal al een diagnose stellen, geregeld geholpen door een kantelproef ('tilt table test'). De voordracht behandelt deze indeling en de voornaamste oorzaken, toegelicht met video's. De auteur pleit voor een actievere inzet van neurologen op syncopeterrein met de volgende argumenten: wie de voornaamste differentiële diagnose van epilepsie niet kent, loopt het risico de diagnose 'epilepsie' onterecht te stellen; de diagnose berust op anamnestische vaardigheden, iets waar neurologen zich op beroepen; tenslotte is syncopezorg voor patiënt en arts dankbaar.
Vlaamse Vereniging voor Neurologie Lentevergadering 14 april 2012 Abstract - David Crosiers, Barbara Pickut, Jessie Theuns, Peter Paul De Deyn, Christine Van Broeckhoven, Pablo Martinez-Martin, K. Ray Chaudhuri, Patrick Cras
Non-motor symptoms in a Flanders-Belgian population of 215 Parkinson’s disease patients as assessed by the Non-Motor Symptoms Questionnaire
Situering van de studie: Niet-motorische symptomen (NMS) komen erg vaak voor bij patiënten met de ziekte van Parkinson (PD) en hebben naast de klassieke motorische symptomen een belangrijke impact op het dagelijks functioneren en de levenskwaliteit van patiënten. Methode: We ontwikkelden een Nederlandse vertaling van de Non-Motor Symptoms Questionnaire (NMSQuest), waarmee de aanwezigheid van NMS werd nagegaan in een populatie van 215 Belgische PD patiënten. De NMSQuest bevraagt 30 niet-motorische symptomen. Resultaten: Een mediaan aantal van 8 NMS werd per patiënt gerapporteerd. Urinaire urgency (59.2%), nycturie (56.9%), slaapproblemen (45.8%), aandachtsproblemen (45.5%) en orthostatisme (41.2%) waren NMS die het meest frequent gemeld werden. Patiënten met een langere ziekteduur en een ernstiger Hoehn-en-Yahr stadium vertoonden meer NMS. De aanwezigheid van klinische merkers voor ziekteprogressie (dyskinesieën, motorische fluctuaties, hallucinaties, cognitieve stoornissen) was eveneens geassocieerd met een hoger aantal gerapporteerde NMS. Na correctie voor ziekteduur werden door patiënten met een jongere aanvangsleeftijd (< 50 jaar) minder NMS gemeld dan door patiënten met een latere aanvangsleeftijd. In de ‘early-onset’ patiënten noteerden we echter wel meer pijnklachten en meer overmatig zweten. Conclusie: We bevestigen de hoge prevalentie van NMS bij PD patiënten. Het aantal NMS correleert met een langere ziekteduur en toegenomen ziekte-ernst. Hoewel patiënten met een latere aanvangsleeftijd meer NMS rapporteren, worden door ‘early-onset’ patiënten meer pijnklachten en meer hyperhydrosis gemeld.