Vlaams (KMO-‐)ondernemerschap beter steunen: CD&V-‐voorstellen 1. Inleiding In Vlaanderen zijn liefst 99% van alle ondernemingen kleine of middelgrote onderneming (KMO). De zeer kleine minderheid is grote onderneming. De ondernemingen die voor de werkgelegenheid zorgen zijn niet noodzakelijk – zoals sommigen vermoeden – de grote ondernemingen. Men mag twee zaken nooit uit het oog verliezen, hoewel grote ondernemingen van groot belang zijn voor ons land: -‐ -‐
Elke grote onderneming was ooit een KMO Kleine tewerkstelling bij zeer veel KMO’s maakt veel tewerkstelling in totaal
Om met duurzame economische groei de welvaartstaat te vrijwaren, willen we innovatie en ondernemerschap als economische grondstroom in Vlaanderen versterken, opdat we kunnen uitgroeien tot topregio in Europa. Hiervoor hebben we nood aan een efficiënte en dienstverlenende overheid. Om tot sterkere KMO’s te komen, veronderstellen we ook de beschikbaarheid van enerzijds financiering, en anderzijds menselijk kapitaal. Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat alle relevante actoren elkaar vinden en de hand reiken, zoals de onderwijswereld en het bedrijfsleven. Hoewel de grote ondernemingen evenzeer van groot belang zijn, focussen we hier op de ondernemer en de KMO. CD&V wil hen alle ondersteuning bieden die ze nodig hebben, van hun eerste stappen als onderneming tot een groeiend, internationaal en innovatief bedrijf. De aandacht van het Vlaams sociaal-‐economisch beleid moet zich in de eerste plaats richten op ondernemers en KMO’s. Daartoe zijn nu ook meer dan ooit budgetten en beleidshefbomen ter beschikking.
2. Economische situatie en vooruitzicht a. Macro-‐economie De voorbije legislatuur 2009-‐2014 werd er na twee periodes van negatieve economische groei (2009 -‐3,2% en 2012 -‐0.1%), opnieuw aangeknoopt met 0,2% groei in 2013. Dit herstel zette zich door in 2014 en ook dit jaar. Waar we in 2014 nog een groei van 1,1% kenden, worden de komende twee jaar geraamd op 1,4% in 2015 en 1,7% in 2016. We groeien hier ongeveer even snel als onze directe buurlanden, echter sinds de start van de crisis in 2007 hebben we wel sneller opnieuw ons pre-‐ crisisniveau behaald. 1
Eurozone België Duitsland Frankrijk Nederland VS VK
2014 0,8 1,1 1,6 02, 0,9 2,4 2,6
2015 1,5 1,4 1,8 1,1 2,1 2,1 2,7
2016 2,0 1,7 2,1 1,7 1,8 2,8 2,4
EU Eurozone België Duitsland Frankrijk Nederland
2007 100 100 100 100 100 100
2008 100,38 100,59 100,99 101,08 99,92 101,80
2009 95,85 96,70 98,16 95,88 96,77 98,07
2010 97,78 98,59 100,44 99,73 98,44 99,57
2011 99,39 100,28 102,21 103,05 100,44 100,51
2012 99,00 99,59 102,07 103,76 100,45 99,26
2013 99,07 99,14 102,33 104,21 100,63
Voldoende economische groei blijft uiteraard van groot belang. Deze maakt onze bedrijven – en dus ook onze samenleving – sterker. Met dit plan willen we de ondernemers en KMO’s meer zekerheid en vertrouwen geven. Hoewel we niet slecht scoren, hebben we als maatschappij toch nog zaken te leren met betrekking tot onze ondernemerscultuur…
b. Ondernemerscultuur Enquêtes leren dat de ondernemerscultuur in Vlaanderen is versterkt (cijfers Global Entrepreneurship Monitor, GEM). Meer mensen zien ondernemen als een goede carrièrekeuze (66% in 2012 t.o.v. 43% in 2008). De waardering voor een loopbaan als ondernemer ligt in Vlaanderen hoog; enkel Nederland heeft een hoger cijfer. Met het beleid ‘ondernemend onderwijs’ komen jaarlijks tot 100.000 scholieren en studenten in contact met ondernemerschap, wat lang niet slecht is. Data van GEM 2014 die de ondernemerscultuur voor België – met Vlaanderen als zwaartepunt – schetsen, geven dit goed weer: 1. TEA: 5,4% = ‘Total Early-‐stage Entrepreneurial Activity’: percentage van 18-‐64 jarigen met een net gestarte onderneming. 2. Eigen onderneming: 3,5% = percentage van 18-‐64 jarigen die een onderneming hebben en leiden, met betaalde lonen. Dit reeds langer dan 42 maanden. 3. Visie op opportuniteiten: 36% = percentage van 18-‐64 jarigen (behalve zij die reeds een onderneming hebben) die goede mogelijkheden zien om in eigen omgeving een onderneming te starten 4. Visie op eigen kwaliteiten: 30% = percentage van 18-‐64 jarigen (behalve zij die reeds een onderneming hebben) die zichzelf capabel achten om een onderneming te starten. 2
5. Intentie om met onderneming te starten: 11% = percentage van 18-‐64 jarigen (behalve zij die reeds een onderneming hebben) die de intentie hebben om met een eigen onderneming te starten binnen de 3 jaar. 6. Angst om te falen: 49% = percentage van 18-‐64 jarigen (behalve zij die reeds een onderneming hebben) waar angst om te falen hen tegenhoudt om een onderneming te starten. Ter vergelijking met de buurlanden België Frankrijk Nederland Duitsland TEA 5,4 5,3 9,3 5,3 Eigen onderneming 3,5 2,9 8,7 5,2 Visie op eigen Opportuniteiten 36 28 33 38 Visie op eigen kwaliteiten 30 35 42 26 Intentie te starten 11 14 9 6 Angst op faling 49 41 43 40
We scoren niet slecht, doch dienen we hier en daar nog stappen vooruit te zetten. Stigmatisering zorgt voor angst om te falen, gebrekkige aandacht voor ondernemerschap tijdens de onderwijsjaren zorgt voor gebrekkige kennis. Dit zorgt voor een drempel om de stap naar het ondernemen te zetten.
b. Starters Terwijl 2011 nog een recordjaar was qua aantal starters, stond door de crisis het aantal nieuwe oprichtingen in 2013 onder druk. In 2013 waren er 39.271 starters; dit zijn er meer dan in 2009. De daling lijkt ondertussen gestopt. Kris Peeters ontwikkelde tijdens zijn periode als minister van economie een beleid om prestarters beter te omkaderen. Go4business.be, Bryo, Ondernemer in zich(t) zijn succesverhalen voor meer en sterkere starters. In 2014 waagden 81.107 ondernemers de stap naar een eigen zaak (cijfers België). Dat zijn er niet alleen meer dan 80.000, maar bovendien 4,7 procent meer dan het jaar voordien. Zwaartepunt van aantal starters ligt in Vlaanderen, met steevast een aandeel van meer dan 50% in België
3
Met de KMO-‐portefeuille ondersteunt de Vlaamse overheid starters op tal van vlakken. Recent werd een hervorming aangekondigd. CD&V zal nauwlettend toekijken zodat er geen verdoken besparingen worden doorgevoerd, noch ondernemingen moeten inboeten t.o.v. de vorige regeling.
c. Faillissementen De crisis zorgt voor veel faillissementen. In 2013 waren er 5.742 falingen, een stijging met 34% t.o.v. het precrisisjaar 2008. Graydon stelt in 2014 een duidelijke verbetering vast. In april 2014 daalde het aantal faillissementen met 18% op jaarbasis. Kris Peeters bood o.a. middelen aan Tussenstap en EFREM zodat duizenden ondernemers in moeilijkheden opvang en begeleiding krijgen. Sinds vorig jaar werden beide samengevoegd tot DYZO, en die nieuwe organisatie kreeg een stevige besparingsoperatie te slikken. Nochtans is ze belangrijk voor die ondernemingen met symptomen die tot faillissement kunnen leiden. We moeten dit met andere woorden grondig evalueren en nauwgezet opvolgen. Indien nodig moeten er bij een volgende ronde opnieuw extra middelen worden toegekend.
4
Gedurende de maand mei 2015 gingen in België in totaal 796 bedrijven failliet. Het verlies aan arbeidsplaatsen ten gevolge van faillissementen in mei bedraagt 1.466; 802 voltijdse werknemers, 419 deeltijdse werknemers en 245 loontrekkende werkgevers verloren hun job. Het aantal faillissementen gedurende de voorbije zes maanden bedraagt 5506, een daling van 3,6% ten opzichte van dezelfde periode van een jaar ervoor. Gedurende de laatste zes maanden, vergeleken met dezelfde periode vorig jaar, daalt het aantal failliete ondernemingen in de industrie met de 12,0%, in de bouwnijverheid was er een daling met 0,7%; in de handel was er een daling met 4,4% en in de horeca waren er 5,1% minder faillissementen. Het aantal faillissementen in de transportsector en de andere diensten is gedaald met 2,7%. Op gewestelijk niveau is er voor dezelfde periode van zes maanden een daling met 5,9% in Vlaanderen, in Wallonië is er een daling van 13,7% en Brussel kent een stijging van 19,5%. De voorbije 10 jaar zijn bijna 50 000 ondernemers failliet verklaard. Deze mensen verdienen de nodige begeleiding en eventueel een tweede kans als ondernemer.
d. Netto groei aantal bedrijven
In verhouding tot 2008 kwamen er in vorige legislatuur 2009-‐2014 netto meer dan 51.000 bedrijven bij; een toename met ruim 11% . Er zijn nu bijna 500.000 actieve ondernemingen in Vlaanderen (497.548).
5
3. Gekwalificeerd en betaalbaar personeel voor KMO’s België is één van de landen waar ondernemers het langst aarzelen om hun eerste werknemer aan te werven. Om onze arbeidsmarkt te stimuleren heeft Vlaanderen heel wat hefbomen in handen. Met VDAB hebben we een sterke partner voor de activering, begeleiding en opleiding van werkzoekenden. Tegelijk kan Vlaanderen nu ook de loonkost drukken door de bevoegdheid voor het doelgroepenbeleid. Na het uitbreken van de economische crisis is de loonkloof met onze directe buurlanden sterk toegenomen. We verloren jarenlang internationaal marktaandeel en de binnenlandse werkgelegenheid stond onder druk. Eurostat geeft zelfs aan dat de uurloonkost in België 39,1 euro bedraagt ten opzichte van 34,6 euro in Frankrijk, 34 euro in Nederland en 31,4 euro in Duitsland. Het gemiddelde van de drie buurlanden bedraagt 33,3 euro. Dit betekent dat op basis van de reële uurloonkosten de loonkostenhandicap ten opzichte van Duitsland oploopt tot 24,5%. In vergelijking met Nederland en Frankrijk loopt de handicap op tot respectievelijk 15% en 13% en is er dus zeker geen loonvoordeel. Als we het gemiddelde van de 3 buurlanden nemen dan kampt België met een loonkostenhandicap van 17,4%. Het is pas nadat Kris Peeters tijdens de vorige legislatuur als Vlaams Minister-‐President aan de alarmbel trok, dat dit dossier de politieke agenda is gaan beheersen. Hij zorgde ervoor dat ook Vlaanderen als enige gewest – in het kader van competitiviteitspact – haar duit in het zakje deed door jaarlijks 125 miljoen aan lastenverlagingen te voorzien. De reeds genomen beslissingen (voornamelijk deze op het federale niveau) hebben de loonkosthandicap al verminderd. In het eerste kwartaal van dit jaar steeg de loonkost in België met 0,2%, terwijl dat in de hele eurozone 2,2% was. In Frankrijk (1,6%), Nederland (2,7%) en Duitsland (3,2%) lag de stijging merkelijk hoger dan bij ons. De sinds 1996 opgelopen loonkostenhandicap van België ten opzichte van de buurlanden bedroeg eind 2014 2,9%, tegenover 4,9% eind 2012. De federale taks-‐shift heeft de ambitie om deze kloof helemaal weg te werken. Conform het 3D-‐plan van CD&V moet het de ambitie zijn om zelf wat voorsprong te nemen t.a.v. de buurlanden tegen 2019. Ook het Vlaamse doelgroepenbeleid wil de werkgevers ondersteunen door een korting op hun RSZ-‐ bijdragen indien ze moeilijk te plaatsen doelgroepen tewerk stellen: jongeren, ouderen en personen met handicap. Dit jaar is daarvoor 466 miljoen euro voorzien. Dat bedrag is echter een heroriëntatie van de door de staatshervorming overgekomen doelgroepmaatregelen. De Vlaamse regering heeft de 125 miljoen euro bijkomende lastenverlagingen die was voorzien voorlopig niet toegekend. De federale taxshift zal bijkomende ruimte maken voor het Vlaamse doelgroepenbeleid. Deze extra ruimte wordt geraamd op 40 à 50 miljoen euro. Ook het huidige budget is verder gestegen. Zo zal er in 2016 een budget van 504 miljoen euro voorhanden zijn. Vlaanderen kan zijn nieuw verworven bevoegdheden dus gebruiken om nog meer te doen. Wat kmo’s het meeste remt in hun groei? Het vinden van geschikt personeel. Maar liefst 87% van die bedrijven klaagt hierover, zo bleek recent nog uit een enquête van Unizo. Toch daalt de voorbije 6
twee jaar het aantal VDAB-‐opleidingen dat klaarstoomt voor die banen die het moeilijkste van al ingevuld raken: knelpuntberoepen. In 2012 werkten nog 27.231 werkzoekenden een VDAB-‐cursus af voor zo’n functie. Dat aantal slonk in 2013 naar 26.636 om in 2014 nog iets lager af te klokken, op 26.264. VDAB moet, samen met partners zoals de syntra, inzetten op meer kwaliteitsvolle opleidingen voor werkzoekenden. Alleen zo kunnen we ondernemers garanderen dat er voldoende geschikte medewerkers op de arbeidsmarkt te vinden zijn. Al jarenland werkt Vlaanderen aan de diversiteit op de werkvloer. De tewerkstellingspositie van 55-‐ plussers, allochtonen en personen met een handicap is de voorbije jaren mee daardoor licht verbeterd. Eén van de instrumenten daartoe waren de diversiteitsplannen. Werkgevers kregen steun om diversiteit in hun personeelsbestand te integreren. Daarnaast waren ook projecten zoals Jobkanaal of de diversiteitsconsulenten bij de vakbonden erop gericht om kansengroepen te ondersteunen op de arbeidsmarkt. Minister Muyters stel voor hier nu mee op te houden. Dat lijkt ons geen goed plan. CD&V stelt voor om deze instrumenten en projecten te hervormen om bedrijven en vooral KMO’s, toe te laten hun HR-‐beleid aan te passen aan de veranderende noden van de arbeidsmarkt. Niet alleen de integratie van kansengroepen, maar ook levenslang leren, werkbaar werk of een efficiënter aanwervingsbeleid kunnen op die manier gerealiseerd worden bij kleinere werkgevers, zonder hen met torenhoge consultancy-‐kosten op te zadelen. CD&V We zullen het doelgroepenbeleid uitvoeren zoals in het regeerakkoord werd vooropgesteld, en dit trachten te doen mét enige flexibiliteit om op evoluties op de arbeidsmarkt en conjunctuur te kunnen inspelen. De vereenvoudiging die we hierin doorvoeren zal voor ondernemers klaarheid scheppen, wat het gebruik van de maatregel alleen maar ten goede kan komen. Tegelijk moet Vlaanderen trachten deze nieuwe bevoegdheden meer en beter te benutten om zo de loonkost te verlagen. CD&V wil daarenboven in deze legislatuur zoveel mogelijk de mogelijkheden voor een Vlaamse verschuiving in de belastingen benutten om de lasten op arbeid bijkomend te verlagen. Een eerste aanzet daartoe is te vinden in het akkoord m.b.t. de kilometerheffing. Ben Weyts verwacht dat de kilometerheffing voor vrachtwagens jaarlijks zo'n 310 miljoen euro extra zal opbrengen. Ongeveer 100 miljoen euro daarvan zal worden gebruikt voor de verbetering van de verkeersinfrastructuur. 40 miljoen euro is nu al voorzien voor ‘loonkostmaatregelen’. Een mini-‐taks-‐ shift dus, waarmee CD&V de loonkost voor bepaalde doelgroepen wil drukken. Daarnaast is er nog ongeveer 170 euro opbrengsten die richting algemene middelen gaat. Deze 40 miljoen, verhoogd met het bijkomend budget van 38 miljoen euro en de vrijgekomen middelen ten gevolgen van de federale tax-‐shift, bieden Vlaanderen de kans om meer te doen om de loonkost te verlagen. We kunnen nu immers zelf de belastingen op arbeid verlagen. Vlaanderen kan iets extra doen voor die mensen die het het moeilijkst hebben op de arbeidsmarkt. Er is al een blauwdruk klaar voor een gericht doelgroepenbeleid via RSZ-‐kortingen: laag-‐ en middengeschoolde jongeren, 55-‐plussers en mensen met een handicap krijgen een duwtje in de rug. Maar in de onderhandelingen over het daarover af te sluiten banenpact blijkt dat de doelgroep jongeren wel nog iets meer kan gebruiken en de langdurig werkzoekenden vallen nu overal uit de boot. Voor deze laatste wordt in 7
werkervaringstrajecten voorzien. Om de stap naar de arbeidsmarkt voor langdurig werkzoekenden te vergemakkelijken, zouden werkgevers die een contract van onbepaalde duur bieden recht moeten krijgen op een premie. Zo wordt de duurzame aanwerving van langdurig werkzoekenden ook financieel ondersteund. CD&V wil de loonkost verlagen voor wie nu moeilijk aan de bak komt en tegelijk de competitiviteit versterken van de arbeidsintensieve sectoren die het nu moeilijk hebben: bouw, horeca, transport, industrie,… Een Vlaamse loonkostverlaging, gecombineerd met een performante VDAB die werkzoekenden en werknemers opleidt en begeleidt en daarbij speciaal aandacht heeft voor de noden van de kleine werkgevers, kan en zal het verschil maken. Daarbij moet speciaal aandacht gaan naar het efficiënter opleiden en begeleiden van werkzoekenden naar knelpuntvacatures, meer en betere taalopleidingen voor de vele werkzoekenden die het Nederlands niet machtig zijn en een sterkere samenwerking tussen OCMW’s en VDAB om ook leefloners richting arbeidsmarkt te begeleiden. Aan werkgeverszijde moet VDAB trachten elke Vlaamse KMO regelmatig te bereiken om zo de dienstverlening op maat van de kleinere ondernemingen te enten. Om kleine werkgevers beter te wapenen voor de ‘war for talent’ op de arbeidsmarkt en tegelijk diversiteit, werkbaarheid en levenslang leren in de praktijk te brengen, wil CD&V tot slot alle bestaande diversiteitsprojecten en –plannen omvormen tot ‘HR-‐plannen’ op maat van KMO’s. De sectoren en ondernemersorganisaties moeten hierbij, op basis van de bestaande expertise een aanbod voor hun KMO-‐bedrijven uitwerken.
8
4. Energiekost De KMO’s vormen een zeer gediversifieerde groep van ondernemingen uit talrijke sectoren. Al deze kmo’s verbruiken een aanzienlijke hoeveelheid energie. Energie-‐efficiëntie en energiebesparing zijn bij de kmo’s echter geen loze begrippen. Zo zorgt een energiebesparing en/of energie-‐ efficiëntieverbetering steeds voor lagere kosten en dus een economisch voordeel en leefbaarheid van de kmo. Daarom heeft de vorige VR een actieplan KEEP opgestart. Dit plan omvat een uitbreiding op het gebied van steun voor advies en steun voor investeringen. Verder wordt er ook ingezet op doelgerichte sensibilisering en informatieverstrekking met betrekking tot ondersteuningsmaatregelen en beschikbare energietechnologieën. Er worden ook gerichte campagnes opgestart naar sectoren, zoals reeds gebeurde naar horeca en schrijnwerkers. De investeringssteun via de REG-‐premie werd na audit financieel aantrekkelijker gemaakt. Tenslotte werden ook nog de ESKIMO-‐pillootprojecten opgestart bij enkele bedrijventerreinen. Bedoeling van dit project is niet enkel om concrete projecten op te starten maar ook om eventueel bijsturen van bestaande wetgeving en steunmaatregelen van toepassing op ESCO’s, met het oog op een verdere ontplooiing van hun economisch potentieel. Deze legislatuur heeft minister Turtelboom opdracht gegeven aan PMV om zo’n fonds uit te werken om het financieringsprobleem van ESCO’s uit de weg te gaan. Binnen de industrie zijn de KMO’s slechts verantwoordelijk voor een kleiner deel van het totaal industrieel energieverbruik, nl. 48,9 PJ op een totaal van 607,1 PJ ofwel slechts 8%. Binnen de niet-‐ VER-‐plichtige industrie moet deze 48,9 PJ echter afgewogen worden tegen een totaal industrieel energieverbruik van de niet-‐VER-‐bedrijven van 101,8 PJ en vertegenwoordigen de KMO’s op die manier ongeveer de helft (48%). Bijgevolg vormen de industriële KMO’s voor de Vlaamse klimaatdoelstellingen een niet te onderschatten doelgroep. De doelgroep KMO’s moet echter niet worden beperkt tot de industriële KMO’s. KMO’s in de handel en de hotels/restaurants zijn goed voor een jaarverbruik van respectievelijk 23,5 PJ en 9,1 PJ, samen 32,6 PJ. Telt men al deze verbruiken op dan vertegenwoordigen de KMO’s samen 81,5 PJ energieverbruik per jaar. Energiebesparingen gerealiseerd binnen deze doelgroep kunnen bijgevolg een aanzienlijk deel vormen in de realisatie van de Vlaamse energie-‐efficiëntie-‐ en klimaatdoelstellingen. Niet alleen voor gezinnen, maar ook voor bedrijven is het dus van groot belang om zoveel mogelijk in te zetten op energiebesparing. Daarom zijn er ook voor ondernemingen heel wat energiepremies voor handen. Helaas maken veel te weinig bedrijven hier gebruik van. 2014 was een dieptepunt. Vorig jaar vroegen slechts 1578 een energiepremie aan. Dat zijn 710 bedrijven minder dan het jaar ervoor. Ter vergelijking: er zijn in Vlaanderen zowat 500 000 BTW-‐plichtige bedrijven. Dit is alarmerend: het aantal bedrijven dat energiebesparende investeringen deed is vorig jaar met bijna 1/3 gedaald. Nochtans is er nog heel wat potentieel om energie en dus geld te besparen bij bedrijven. CD&V
9
Energiebesparing is prioritair. Energiepremies voor bedrijven moeten geëvalueerd en versterkt worden. Ook de ‘mini-‐EBO’, een energiebeleidsovereenkomst gericht op KMO’s moet uitgewerkt worden. Tot slot moet ook een financieringssysteem op basis van het ESCO-‐principe uitgewerkt worden. PMV kan hier de leiding in nemen. Zo kan de financiering, maar ook de implementatie en het onderhoud van energiebesparende maatregelen gezamenlijk gebeuren, zonder de KMO-‐ bedrijfsleiders daarmee te belasten. Dit alles moet gepaard gaan met een campagne, waarbij samen met ondernemersorganisaties, KMO’s overtuigd moeten worden werk te maken van energiebesparing. De energienorm is een belangrijk onderdeel van het Vlaams en federaal regeerakkoord. Hieromtrent moet een samenwerkingsakkoord gesloten worden tussen de Vlaamse en federale overheid, zodat beide het eens zijn over de monitoring en de aanpassing van het beleid in functie van de doelstelling: competitiviteit, ook inzake energiekosten. Dit alles kadert best in het energiepact, waarvoor dringend de werkzaamheden zouden moeten worden opgestart. Vlaanderen kan hieromtrent het voorbeeld geven door energie-‐intensieve KMO’s extra vrijstellingen te geven m.b.t. de door te rekenen kosten van groene stroom en warmtekrachtcertificaten. Het is niet enkel de energie-‐intensieve grootindustrie die onderhevig is aan mondiale concurrentie maar ook deze KMO’s die we ook moeten koesteren ifv mogelijke doorgroei. Dit is bijzonder belangrijk voor de tewerkstelling in bijvoorbeeld de voedingsindustrie, textiel of chemiesector.
10
5. Onderwijs & Opleiding: Met kennis en personeel ondernemen Om meer tot een ondernemerscultuur te groeien en meer startende ondernemers te bekomen, is het noodzakelijk om jongeren voldoende vroeg warm te maken voor het ondernemerschap. Minstens vanaf de middelbare school, dienen de jongeren reeds geconfronteerd te worden met nuttige kennis en good practices. Ook in een resolutie van 2011 over ondernemerschap in onderwijs kwamen reeds 4 doelstellingen naar voor om jongeren meer voor te bereiden op een ondernemende beroepsloopbaan. Voor de jongeren die reeds tijdens hun studententijd aan het ondernemerschap willen starten, is er nood aan een degelijk uitgebouwd statuut student-‐ondernemer. Op dit moment kiest de student voor ondernemer in bijberoep, om nog fiscaal ten laste van de ouders te blijven. Nadeel is dat de student dan geen eigen rechten opbouwt en niet meer dan 3.110 Euro netto mag verdienen. Nederland maakte reeds werk van een apart statuut. Ook enkele Vlaamse universiteiten/associaties bieden zélf reeds de juiste omgeving aan. Het wordt tijd voor een eenvormig systeem. Ook de reeds bestaande KMO’s hebben nood aan de juiste werkkrachten, met de juiste competenties. Deze zijn noodzakelijk om te kunnen groeien. In de vacatures van ondernemingen wordt steeds kennis en ervaring gevraagd, hoewel het vaak moeilijk is om geschikt personeel te vinden. Om jongeren en werkzoekenden compatibel te maken met de vraag op de arbeidsmarkt is werkplekleren en duaal leren de ideale oplossing. Op die manier kunnen knelpuntvacatures worden ingevuld en kan de krapte op de arbeidsmarkt worden weggewerkt. Tijdens de periode 2012-‐2017 heeft Vlaanderen behoefte aan 375.000 tot 405.000 nieuwe werkkrachten. De War for talent loert om de hoek. CD&V We streven ernaar om ‘ondernemerschap’ officieel in de eindtermen van onderwijs te verwerken, opdat ook leerkrachten hier verplicht aandacht aan moeten besteden en hierin een belangrijke rol te vervullen hebben. Om hieraan tegemoet te komen verwijzen wij graag naar de goed uitgebouwde ondernmerschapstrajecten van Syntra. We gaan voor meer ondernemers in de klas die met hun ervaringen en good practices jongeren warm maken, terwijl leerkrachten zelf ervaringen opdoen tijdens bedrijfsstages om op hun beurt nadien kennis over te dragen op de leerlingen. Onze partij wil verder de Vlaamse en Federale regering aansporen samen een beter sociaal statuut uit te werken. Zo zou een student die in bijberoep een bedrijf start tijdelijk een begrensde vrijstelling van bijdragen moeten kunnen bekomen. Daarover is overleg met de federale regering nodig. We werken verder aan een kader voor duaal leren, als uiterste vorm van werkplekleren. Proefprojecten moeten de start zijn om uiteindelijk uit te monden in een nieuw decreet waarin jongeren aan de hand van deels werken, deels studeren, concrete stielen leren. Hierbij moet de 11
leertijd, de vorm van leren & werken die ook toeleidt naar ondernemerschap, geïntegreerd worden, inclusief de doelstelling om jongeren richting ondernemerschap op te leiden. Ondertussen mag de leertijd niet aan zijn lot overgelaten worden. Er moet geïnvesteerd worden in innovatie (vernieuwende opleidingen) en betere trajectbegeleiding. Nu zijn er steeds minder leertrajectbegeleiders voor de leertijdjongeren. Deze trend moet nu gekeerd worden. Uiteraard dient ook het deeltijds beroepssecundair onderwijs (BSO) in deze overgangsperiode voldoende ondersteuning te krijgen. Bij uitbreiding willen we werkplekleren meer promoten en ondersteunen, bij alle leeftijden. Ook de steun van werkgevers hebben we hiervoor nodig om werkplekken aan te bieden. Mogelijks kunnen de verschillende consulenten die vanuit verschillende organisaties met de werkgevers in contact komen, hier gezamenlijk een rol in spelen. Denk aan de vroegere diversiteitsconsulenten van de vakbonden, jobkanaal, GOB, duaal leren). Het lijkt ons niet logisch dat de werkgevers worden gecontacteerd vanuit verschillende organisaties, voor verschillende aspecten van het beleid. Ook hier zijn vereenvoudigingen en meer eenduidigheid mogelijk Tevens blijven we streven naar een mogelijkheid tot werkplekleren binnen elke studierichting. Dit kan de ervaring van eenieder alleen maar verbeteren.
12
6. Financiering: Als gevolg van de financiële en economische crisis, kwamen tal van banken in België en de rest van de wereld in moeilijkheden. Dit had tot gevolg dat er steeds minder bankkredieten werden verleend, in het bijzonder voor de kleine ondernemingen. Onder aanvoeren van CD&V werden bestaande maatregelen geoptimaliseerd om eenvoudiger financiering te kunnen bekomen: -‐
De winwinlening werd met succes verruimd en juridisch verankerd dankzij de staatshervorming. Zowat 5.000 kapitaalverschaffers genieten van een vermindering in personenbelasting en ondertussen is zo meer dan 200 miljoen euro geïnvesteerd in Vlaamse KMO’s. Aantal leningen Budget 2006 123 3,1 miljoen Euro 2014 1.945 53,5 miljoen Euro 2006-‐2014 7.248 198,4 miljoen Euro -‐ Vlaanderen versoepelde de waarborgregeling en ondersteunt jaarlijks met 200 miljoen euro de bankkredieten van KMO’s. Het Vlaamse bankenplan zorgde al voor 1,9 miljard aan lange termijnkredieten voor KMO’s. -‐ KMO's die een lening kleiner dan 1 miljoen euro vervroegd willen terugbetalen, zullen daar nog maximaal zes maanden extra intrest voor moeten betalen als wederbeleggings-‐ vergoeding. Banken zijn ook verplicht de reden van kredietweigering mee te delen en het meest geschikte krediet aan te bieden aan KMO’s. -‐ Een onafhankelijke Vlaamse kredietbemiddeling helpt voor het deblokkeren bij de banken van financieringsdossiers van KMO’s. FINMIX is een nieuw panel waar ondernemers advies kunnen bekomen voor geïntegreerde financiering vanuit verschillende bronnen. -‐ De Vlaamse regering ondersteunde vorige legislatuur de markt voor risicokapitaal met 100 miljoen euro voor het nieuwe ARKimedesfonds, en in 2015 komt daar opnieuw 50 miljoen Euro bij (in 2016 nogmaals 50 miljoen Euro). De SOFI-‐fondsen zorgen voor 30 miljoen euro startkapitaal voor spin-‐offs van universiteiten, hoge scholen en onderzoekscentra. Nieuwe financieringsvormen zoals crowdfunding trekken aan, echter loopt met zo’n 1,1 miljoen Euro opgehaalde middelen nog ver achter de middelen die onze buurlanden reeds hebben opgehaald (rekening houdende met inwonersaantal). Gelukkig trekt het aantal verleende bedrijfskredieten opnieuw aan, hoewel de problematiek wel blijft. Specifiek voor starters, waar het geen kwestie meer is van durven, blijft het financieringsvraagstuk een drempel om de sprong in het ondernemerschap te kúnnen wagen. Tot slot ervaren ook de reeds gefaalde ondernemers bij een mogelijke herstart van hun (mogelijks andere) activiteiten financieringsproblemen. 13
Vier procent van de Belgische kmo's heeft de afgelopen jaren geen banklening aangevraagd uit angst dat de bank die toch zou weigeren. Het zijn vooral kleine en jonge bedrijven die nalaten naar de bank te stappen. In totaal lieten zo 15.000 ondernemingen de kans op een lening liggen, zo bleek onlangs uit een studie van de Europese Centrale Bank. Als bedrijven ontmoedigd raken om krediet te vragen, heeft dat belangrijke economische gevolgen. De investeringsgroei van zo'n kmo ligt 5 procentpunt lager dan die van een vergelijkbaar bedrijf dat wel financiering kreeg, en de groei in werkgelegenheid ligt 3 procentpunt lager. Nochtans zijn er dus al heel wat overheidsinitiatieven die kleine ondernemingen aan financiering moeten helpen. Maar uit bevragingen blijkt dat driekwart van de ondernemingen die maatregelen eigenlijk niet kent. De overheid moet meer doen dan die initiatieven in het leven roepen, ze moet de kmo's beter informeren en begeleiden. CD&V De winwinlening moet breder inzetbaar worden betreft bedragen, intresten en investeringsvorm. Zo dient men behalve leningen ook participaties mogelijk te maken. We willen de mogelijkheden rond crowdfunding, hetwelk een gelijkaardig systeem van financiering is als de winwinlening, verbeteren. Er dient daarbij een concrete aansluiting te komen tussen deze beide systemen, opdat ook bij crowdfunding kan genoten worden van de fiscale voordelen. Uiteraard willen we dit systeem versterken, echter steeds met focus op projecten met een duidelijke economische meerwaarde. De recente nieuwe maatregelen van het Participatiefonds Vlaanderen, nl. KMO-‐cofinanciering en Startlening +, waarmee startende én bestaande ondernemingen kunnen genieten van achtergestelde leningen, willen we meer in de markt zetten. Zij vervangen namelijk enkele andere maatregelen, waardoor opnieuw bekendheid verwerven noodzakelijk is. De bekendheid van deze overheidsinitiatieven moet dringend omhoog. Een campagne, samen met de ondernemersorganisaties is dringend nodig. Om dit aanbod structureel tot bij elke ondernemer te brengen, zou PMV een samenwerkingsakkoord met de ondernemersorganisaties kunnen sluiten waarbij deze organisaties een front-‐office-‐functie kunnen invullen met ondersteuning van PMV. Ondernemers op zoek naar financiering krijgen zo een loket dichtbij. Zeker voor jonge ondernemers en starters, maar ook herstarters kunnen we zo de toegang tot de broodnodige financiering voor hun ondernemersplan verzekeren.
14
7. Van ondernemer naar innovatieve groei-‐KMO: steun op maat. Laat ons duidelijk zijn. Niet elke ondernemer moet straks personeel aanwerven, niet elke KMO hoeft uit te groeien tot een grote onderneming, en niet elke onderneming hoeft haar markt op het buitenland te richten. Maar vele ondernemingen hebben wel de potentie om te groeien. Als overheid moeten wij deze bedrijven ondersteunen om deze potentie effectief te benutten. Het is nodig om als onderneming mee te blijven met de actuele productieprocessen, producten en diensten. Dit alles vraag voldoende innovatie, met de nodige investeringen en infrastructuur tot gevolg. De innovatiecentra helpen de KMO daarbij de juiste instrumenten te vinden. Het bestaan van deze provinciaal georganiseerde vzw’s is decretaal verankerd. Doch de onzekerheid n.a.v. de fusie tussen IWT en AO mag niet te lang duren zodat deze front-‐office-‐functie niet in het gedrang komt. IWT voorziet tal van subsidies, zowel voor ondernemingen als de academische wereld, om meer in te zetten op innovatie. Bij de hervorming van het beleidsdomein zullen de ondernemingsgerichte innovatiemaatregelen bij het nieuwe AIO ingekanteld worden, wat de duidelijkheid voor ondernemers ten goede komt. Specifiek voorziet het KMO-‐programma o.m. KMO-‐innovatieprojecten en KMO-‐haalbaarheidsstudies. Want bedrijven wensen de Technologische Dienstverlening die vroeger bij het IWT bestand en een paar jaar terug werd afgeschaft, terug in te voeren. Het nieuwe AOI is daar het ideale instrument voor. De KMO steekt veel tijd in het uitwerken van dossiers voor dergelijke subsidies. Dit is een hoge drempel, gezien deze tijd voor een KMO des te kostbaarder is. Uit de resultaten van de in 2013 uitgevoerde Community Innovation Survey blijkt dat 49% van de Vlaamse ondernemingen met minstens tien werknemers gedurende de periode 2010-‐2012 aan product-‐ of procesinnovatie heeft gedaan. Meer bepaald is 73% van de grote bedrijven en slechts 48% van de kmo’s innovatief. Bovendien blijken de grote ondernemingen systematischer te innoveren dan de middelgrote en kleine bedrijven. Het gaat respectievelijk om 87%, 66% en 49%. Ook Unizo kwam tot gelijkaardige bevindingen: 90% van de KMO’s vinden innovatie belangrijk, echter slechts 11% en 13% van hen werkt samen met resp. de universiteiten en hogescholen. Reden is wederom de administratieve rompslomp, tijd-‐ en geldgebrek. De twee meest gekende instrumenten om te innoveren en groeien zijn de Strategische Transformatiesteun en de KMO-‐portefeuille. -‐
Met de KMO-‐portefeuille kan men (strategisch) advies, coaching, opleiding en advies internationaal ondernemen aanvragen. Hiervoor wordt de ondernemer financieel ondersteund vanuit het Vlaamse beleid. Dit advies, opleiding, e.d. is noodzakelijk bij KMO’s die willen groeien. Ondersteuning in de kost dus ook. Het bestaande ondersteuningssysteem, hoewel succesvol, lijkt soms wat ingewikkeld. Daarom stelt minister Muyters een hervorming voor. Terwijl er nu verschillende steunpercentages (50 tot 70 pct) en plafonds bestaan, was 15
-‐
het zijn bedoeling de plafonds op te trekken en het steunpercentage terug te brengen tot 30 procent. Dat is ondertussen, onder druk van CD&V, gecorrigeerd tot 40%. Maar dat blijft een onaanvaardbare daling van de steun voor kleine ondernemers in moeilijke tijden. Een KMO kan genieten van STS indien ze een transformatie van haar bedrijf dan wel product doorvoert. Enkel de opleidings-‐ of investeringskosten die samenhangen met de transformatie komen in aanmerking. Dit is wanneer er sprake is van innovatie, internationalisering of duurzaamheid. Een kleine onderneming kan steun krijgen vanaf 100.000 Euro opleidingskost of 1 miljoen Euro investeringskost. Een middelgrote onderneming kan steun krijgen vanaf 200.000 Euro opleidingskost of 2 miljoen Euro investeringskost.
CD&V De hervorming van de KMO-‐portefeuille mag niet leiden tot minder steun voor ondernemers. De KMO-‐portefeuille, met een budget van bijna 40 miljoen euro is de meest succesvolle steunmaatregel voor ondernemers met in 2013 nog 75 000 goedgekeurde aanvragen. Deze ondernemers kregen gemiddeld 1043 euro steun, of 50% van hun kosten, voornamelijk voor opleiding en advies. Als de steun slechts 40% procent bedraagt, gaat het dus in de toekomst nog om 800 euro. Bijgevolg zal elke ondernemer ten gevolge van de hervorming gemiddeld 200 euro minder steun krijgen. Dat kan de bedoeling niet zijn. Werknemers krijgen met opleidingscheques 50% steun, ondernemers hebben recht op een gelijkwaardige steun. CD&V wil een toegankelijke innovatiesteun op maat van KMO’s. De toegang tot de IWT-‐ instrumenten voor KMO’s moeten we vergemakkelijken door een eerste studie of project door het IWT gesubsidieerd aan te bieden. Verder zien we de nood aan een innovatie-‐instrument waarbij de samenwerking tussen grote ondernemingen en KMO’s wordt geïntensifieerd. Open innovatie moet aangemoedigd worden. De administratieve last voor een KMO bij projecten binnen het KMO-‐ programma dienen gereduceerd te worden. De overheid dient– om de Barcelona-‐norm te halen – de nodige 2% publieke innovatie-‐investeringen te richten op transformatie en groei van Vlaamse KMO’s. Het clusterbeleid dat de Vlaamse regering uittekent moet aandacht hebben voor de betrokkenheid van KMO’s. De financiële drempels moeten daartoe voldoende laag zijn en blijven. De 50%-‐cofinanciering die de minister nu voorstelt is in die zin te hoog om meer KMO’s te betrekken. Ook het feit dat een deel van de innovatiemiddelen voorbehouden zouden worden voor de ‘speerpuntclusters’ mag de facto niet leiden tot een uitsluiting van KMO’s. Voor CD&V moeten KMO’s in de geselecteerde clusters een belangrijke rol krijgen. De provinciale innovatiecentra hebben bewezen een sterke front-‐office te zijn voor het IWT. CD&V wil deze centra ook voor het nieuwe AIO inzetten als eerstelijnsloket. Deze centra dienen ruim gekend te zijn bij KMO’s als aanspreekpunt in hun provincie voor alles wat met ondernemen, groei en innovatie te maken heeft. Daarom moet de financiële onzekerheid van de centra zo snel mogelijk 16
beëindigd worden. De huidige onzekerheid dreigt de werking van de centra te verlammen en waardevolle kennis en ervaring dreigt te verdwijnen.
17
8. Falen: voorkomen of ordentelijk falen De cijfers aan het begin van dit plan gaven het reeds aan. We hebben geen doorgedreven ondernemerscultuur. De angst om te falen zit goed ingebakken. Dat heeft te maken met het feit dat omgekeerd in de maatschappij de idee dat gefailleerde ondernemers hebben afgedaan enorm leeft. Ondernemers die failliet gaan hebben in de ogen van de mensen ofwel gefaald, ofwel hebben ze gefraudeerd. Er heerst met andere woorden een stigma, een negatieve perceptie. We moeten van dat idee vanaf door voldoende te sensibiliseren, onder meer via de media. Een studie van STORE (steunpunt ondernemen en Regionale Economie) gaf aan dat de aandacht bij het Vlaamse journaal onvoldoende is. Positief is dan weer dat zo’n 2 op de 3 gefailleerden potentieel herstarter is, en daar dienen we op in te spelen. De herstarters zijn daarenboven vaak meer succesvol dan in hun vorige onderneming. Als we een blik werpen op de gefailleerden, zo geeft Graydon aan, blijkt dat meer dan de helft van de falingen een gevolg zijn van wanbeheer of gebrek aan kennis. Een groot deel van deze faillissementen kon vermeden worden mits meer (vaak financiële) kennis. Dit ondanks het nodige bewijs van kennis ‘bedrijfsbeheer’. Om starters met meer kennis van zaken te laten starten, is een hervorming van dat bewijs noodzakelijk. Op dit moment zou een diploma hoger onderwijs volstaan, terwijl dat niet bewijst dat er enige kennis van bedrijfsbeheer uit voortkomt. Alleszins is het van groot belang dat mogelijke financiële problemen tijdig gedetecteerd worden. Ook daar knelt een schoentje. Ondernemingen luiden uit eigen initiatief meestal te laat de alarmbel indien er zich (financiële) problemen voordoen. CD&V CD&V wil nagaan op welke manier de nieuwe bevoegdheid ‘toegang tot de beroepen’ aangewend kan worden om overlevingskansen van (her)startende ondernemers te versterken. Met de nodige vestigingsvoorwaarden willen we geen drempel opwerpen, maar aspirant-‐ondernemers wel aanzetten tot een goed voorbereid ondernemerschap. Opleiding en vorming, bijvoorbeeld modulair aangeboden, zijn daartoe cruciaal. We willen voorkomen dat ondernemers in moeilijkheden een levenslang stigma meedragen en dus een mentaliteitswijziging bewerkstelligen, bijvoorbeeld door in te zetten op campagnes waarin succesvolle herstarters prominent als rolmodel in beeld worden gebracht; Ook in de beheersovereenkomst met de VRT dient men meer aandacht voor ondernemerschap te hebben. Zij zijn ertoe gebonden om ondernemerschap waarheidsgetrouw en met de nodige waardering te tonen. Betreft het bewijs van kennis ‘bedrijfsbeheer’ zijn wij voorstander om een systeem van basismodules in te voeren. Een hervorming mag geen extra drempel zijn om te ondernemen, doch dient eerder een stimulans te zijn om met méér concrete kennis van start te kunnen gaan. 18
Tot slot wil CD&V meer samenwerking tussen cijferberoepen (zoals boekhouders) enerzijds en organisaties die ondernemingen in moeilijkheden ondersteunen (zoals DYZO) anderzijds, om sneller problemen binnen ondernemingen te kunnen detecteren, met als finaliteit faillissementen te voorkomen of bedrijven op een financieel meer haalbare manier te ontbinden. Op die manier zullen tal van ondernemingen alsnog van het faillissement gered worden, of zullen gefailleerden minder snel in persoonlijke financiële problemen terecht komen. De besparingen bij Dyzo moeten geëvalueerd worden en desnoods bijgestuurd worden. Besparen op de ondersteuning van mensen in moeilijkheden, ondernemers in dit geval, is niet de juiste keuze.
19