Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007
Rapport: VA2007_15 Opgesteld in opdracht van: Rijkswaterstaat, RIZA A.W. Breukelaar
Oktober, 2007 Definitieve versie door: M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
Statuspagina
Statuspagina Titel: Samenstelling: Adres: Telefoon: Homepage: Opdrachtgever: Auteur(s): E-mail adres: Eindverantwoording Aantal pagina’s: Trefwoorden: Projectnummer: Datum: Versie:
Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007 VisAdvies BV Vondellaan 14 3521 GD Utrecht 030 285 1066 http://www.VisAdvies.nl Rijkswaterstaat, RIZA (projectleider: A.W. Breukelaar) M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
[email protected] F.T. Vriese 21 Vismigratie, vispassage, Grave VA2007_15 Oktober, 2007 Definitieve versie
Bibliografische referentie Lange, M.C. de & J.C.A. Merkx, 2007. Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007. VisAdvies BV, Utrecht. Projectnummer VA2007_15, 21 pag.
Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyright houder(s). VisAdvies BV is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van VisAdvies BV; opdrachtgever vrijwaart VisAdvies BV van aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
©
VisAdvies BV
Samenvatting
Samenvatting Inmiddels is de vispassage bij Grave al meer dan een jaar geopend voor vis als omleiding om de stuw. Na het gereedkomen van de vispassage vorig voorjaar is direct een onderzoek gedaan naar vismigratie door de vispassage (Kroes et al, 2006). Om te kunnen beoordelen of de vispassage voldoet, heeft VisAdvies in opdracht van RWS RIZA, de migratie van vis in het voorjaar van 2007 geëvalueerd. Dit is uitgevoerd door met een vangstconstructie (hokfuik en bun) te vissen aan de stroomopwaartse zijde van de vistrap van 29 maart tot en met 12 juni 2007. Bij de uitvoering zijn vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying fish” betrokken. De fuik werd elke donderdag geplaatst en daaropvolgende maandag verwijderd. Gedurende de onderzoeksperiode hebben minimaal 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. In totaal zijn er 14 vissoorten waargenomen. Blankvoorn domineerde de vangsten qua aantallen, gevolgd door alver, paling, zeeprik, riviergrondel, brasem, baars, kolblei en snoekbaars. De lengte van de gevangen vis liep uiteen van 7 tot 90 cm. Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen, mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De vangstconstructie voldeed aan de verwachtingen. Geadviseerd wordt om een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Tevens wordt aanbevolen om onderzoek te verrichten aan de doelmatigheid van de lokstroom van de vispassage.
©
VisAdvies BV
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Statuspagina Samenvatting Inhoudsopgave 1
Inleiding .................................................................................... 1
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden.......................... 2
2.1 2.2 2.3 2.4
3 3.1 3.2 3.3 3.4
4 4.1 4.2 4.3 4.4
5 5.1 5.2
6
Type vispassage bij Grave ........................................................................ 2 Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden .............................. 2 Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk ....................................... 4 Extra controlebemonstering ...................................................................... 5
Resultaten................................................................................. 6 Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten .............................. 6 Bespreking van de resultaten per soort .................................................... 7 Controlebemonstering met de reservefuik .............................................. 13 Afvoer en watertemperatuur.................................................................... 13
Discussie ................................................................................ 15 Uitvoering van de monitoring .................................................................. 15 Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 ................... 16 Waargenomen optrek per soort .............................................................. 16 Het functioneren van de vispassage ....................................................... 18
Conclusies en aanbevelingen ................................................. 20 Conclusies............................................................................................... 20 Aanbevelingen......................................................................................... 20
Literatuurlijst ........................................................................... 21
Dankwoord
©
VisAdvies BV
Inleiding
1
Inleiding De migratie van vis van de Noordzee via de Maas naar België en Frankrijk wordt belemmerd door de stuwen. In het kader van internationale afspraken en het convenant tussen LNV en RWS 'Zalm terug in onze rivieren' (Min. V&W en Min. LNV, 1991) zijn inmiddels vistrappen gerealiseerd bij 6 van de 7 stuwen in de Maas. De vistrappen zijn voornamelijk ontworpen voor vissoorten die over grote afstanden trekken zoals zalmachtigen, maar dienen tevens de migratie van andere vissoorten over kleinere afstanden te vergemakkelijken. In maart 2006 is de vistrap bij Grave in gebruik genomen, waarmee de Maas in principe optrekbaar is tot aan Borgharen. Om te kunnen beoordelen of de vistrappen aan de internationale- en nationale beleidsdoelstellingen voldoen, is de werking van de vistrap in het migratieseizoen van de voornaamste vissoorten bemonsterd door VisAdvies. Met fuikvangsten is de vissoortsamenstelling, de aantallen per vissoort en de verdeling van de grootteklasse per vissoort bepaald in de periode van 29 maart tot en met 12 juni 2007. De resultaten zijn vergeleken met de eerder geëvalueerde vistrappen in de Maas en de Nederrijn en Lek.
figuur 1.1 ©
Locatie van de vistrap bij Grave.
VisAdvies BV
1
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden Dit hoofdstuk beschrijft in het kort het type vispassage in Grave, de opzet van de monitoring en de uitvoering van het veldwerk. Tot slot beschrijft paragraaf 2.4 de extra controlebemonstering die is uitgevoerd.
2.1
Type vispassage bij Grave De vispassage bij Grave is in maart 2006 in werking genomen. De vispassage is gebouwd als omleiding rond de stuw. Het type overlaat waarmee de vistrap het totale hoogteverschil overbrugt, betreft een combinatie van de klassieke V–vormige overlaat en een tweetal verticale doorzwemopeningen (“vertical slot”). De verticale doorzwemopening aan de oeverzijde is afwisselend links en rechts van de oever aangebracht. De vertical slot in het midden van de overlaat is in alle overlaten doorgezet. Aan de beneden- en bovenstroomse zijde is een grote steen geplaatst, die een stromingsremmende werking heeft. Het verval per overlaat is 0,20 m. De overlaten zijn opgebouwd uit schanskorven, die vervolgens zijn aangestort met grote stenen. De benedenstroomse overlaat knijpt de uitmonding met een vertical slot, die geleidelijk overgaat in een zeer flauwe V-vorm. Deze heeft als doel om ook bij zeer hoge benedenwaterstanden, nog een zekere lokstroom te realiseren. De meest bovenstrooms gelegen overlaat betreft een regelbare inlaatschuif. Dit is een schuif die aan de ene zijde opgelegd is in een scharnierconstructie en aan de andere zijde kan worden opgetrokken of neergelaten. Hiermee kan naar gelang het bovenpeil van de Maas, 7.40 tot 7.70 m +NAP, het debiet door de vispassage worden geregeld (variërend van 2,5-4,0 m3/s). De schuif is aan één zijde voorzien van een vertical slot, die niet tot op de waterbodem reikt.
2.2
Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden Voor de bemonstering is tijdens dit onderzoek dezelfde fuikconstructie gebruikt, die tijdens de monitoring in 2006 is ingezet. Deze constructie is in opdracht van RWS Limburg in een eerder stadium door VisAdvies ontworpen (Kroes & Merkx, 2005). Vangconstructie Het ontwerp bestaat uit een constructie van een hokfuik die met ringen vastzit aan stalen pijpen. De pijpen zijn verankerd in de oevers en fungeren als een soort gordijnrails. De vis komt via het hok en de fuik in een bun terecht. Het principe van deze constructie heeft een aantal voordelen ten opzichte van een conventionele fuikconstructie, te weten: • het verwerken van de vangst vergt weinig tijd door gebruikmaking van een bun; de fuik hoeft bij het legen niet naar de kant en/of boven water te komen; hierdoor kunnen vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereninging de reguliere bemonsteringen uitvoeren; • de bun staat beschut buiten de hoofdstroom, zodat de gevangen vissen niet voortdurend in de stroming verblijven; • de bun is goed afsluitbaar en niet gevoelig voor vandalisme;
©
VisAdvies BV
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden •
figuur 2.1
de fuik kan eenvoudig los gemaakt worden van de verticale pijpen. Hierdoor is het mogelijk om de fuik naar de wal te halen voor groot onderhoud.
Overzicht van de fuikconstructie. Het hok (10 m breed en 4,4 m hoog) kan in zijn geheel boven water worden getrokken en is zo gemaakt dat vissen naar de bun bij de steiger gedwongen worden. De onderreep van het hok zit boven-strooms een halve meter onder de drempel. De gestrekte maaswijdte van het net-werk bedraagt 24-mm. Er staan vijf hoepels in de fuik, variërend van 0,6 tot 2,0 m. De kub van de fuik is zo aangepast dat de fuik met een frame visdicht aansluit op de bun. Het frame is vierkant met zijden van 40 cm. Het hok van de fuik bevat want met een gestrekte maaswijdte van 24 mm. De reserve fuik, die de laatste weken van het onderzoek gebruikt is, heeft want met een gestrekte maaswijdte van 80 mm. In de kub is dit 18 mm gestrekte maas. De fuik is verder voorzien van twee kelen om te voorkomen dat vissen rechtsomkeert kunnen maken. De maaswijdte van het want is eveneens 18 mm. De kelen zijn bevestigd aan de 3de en 4de hoepel gerekend van de ingang van de fuik. Aan weerszijden van het hok zitten harpsluitingen die aan de ringen op de stalen palen worden bevestigd. Ten behoeve van het schoonmaken van de fuik is een paal met een diameter van 100 mm geplaatst, die 4 m boven het maaiveld uitsteekt. Door middel van een katrol wordt de fuik in delen omhoog getrokken voor het groot onderhoud, zoals controle van de fuik en het schoonspuiten van het want.
©
VisAdvies BV
3
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
De bun Dit is een metalen bak van 2 x 1 x 0,75 m. Er is geperforeerde plaat gebruikt zodat de vis constant op doorstroming en dus vers water zit. De bun is met beugels verbonden aan vier palen en hangt aan kettingen zodat de hoogte van de bun t.o.v. het waterpeil aan te passen is. De fuik wordt bevestigd aan de bun door een metalen frame, dat aan de fuik zit, te laten vallen in een sponning van de bun. Deze constructie is sterk genoeg om grote krachten te kunnen weerstaan, die als gevolg van de stroming op de fuik komen te staan. Op het punt waar de fuik aan de bun zit, bevindt zich een klep die dicht kan wanneer er vis uit de bun geschept gaat worden. Door de bun met de twee palen dicht tegen de steiger aan te plaatsen, kan er vanaf de kant gewerkt worden. Dit in tegenstelling tot een conventionele fuikopstelling, waarbij een boot noodzakelijk is om de fuik te legen. De toepassing van de bun is onderhoudsvriendelijk en op een gemakkelijke manier te controleren op vangsten en te legen met een schepnet. Ook de overleving van vis is door de constante doorstroming gegarandeerd. De grootte van de bun is afgestemd op een maximale visbiomassa van 500 kg. Dit is voldoende qua omvang, ervan uitgaande dat de bun 1 keer per 2 dagen wordt geleegd. Eigen ervaringen en die van beroepsvissers bij monitoring van vistrappen op de grote rivieren tonen aan dat vangsten voorkomen van maximaal 100-200 kg. De bun is vergrendeld met een slot om vandalisme of diefstal te voorkomen.
2.3
Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk De bemonstering is gestart op 29 maart 2007 en beëindigd op 12 juni 2007. De plaatsing van de fuikconstructie (donderdag) en het verwijderen (maandag) werd uitgevoerd door VisAdvies. De bun werd om de dag gecontroleerd op aanwezigheid van vis, door leden van de Hengelsportvereniging “Flying fish” (Raamoever 4, Grave. Contactpersoon: de heer van der Heuvel (0486-472084). De leden van de vereniging zijn in de opstartfase van het onderzoek door VisAdvies begeleid, teneinde een juiste handelswijze te garanderen. De bemonstering is zo visvriendelijk mogelijk uitgevoerd. De vis die is gevangen in de fuik werd direct in grote visteilen met water overgebracht. Om effecten van de handling van vis (sorteren, meten enz.) zo gering mogelijk te maken, is er gebruik gemaakt van een lichte verdoving (sedatie). Hierdoor blijft de vis tijdens de behandeling veel rustiger, waardoor stress zo veel mogelijk wordt vermeden. Na verwerking is de vis zo snel mogelijk teruggezet in de rivier bovenstrooms van de vangstinstallatie.
©
VisAdvies BV
4
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2.4
Extra controlebemonstering Naast de bemonstering zoals deze is beschreven in de projectbeschrijving is met de reservefuik een extra controle bemonstering gedaan gedurende twee nachten (24-25 en 25-26 april 2007). Deze controle is uitgevoerd om het eventuele effect van de beweegbare overlaat te onderzoeken. In figuur 2.2 is de opstelling van deze fuik weergegeven.
figuur 2.2
©
Opstelling van de controlebemonstering in het meest bovenstrooms gelegen bekken (benedenstrooms van de beweegbare overlaat).
VisAdvies BV
5
Resultaten
3
Resultaten Paragraaf 3.1 geeft een overzicht van de vangsten die met de bemonstering in 2007 zijn gedaan in. In de tweede paragraaf wordt in detail op de vangsten van de meest gevangen vissoorten ingegaan. Tot slot beschrijft paragraaf 3.3 de resultaten van de extra controlebemonstering.
3.1
Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten Gedurende de periode 29 maart tot en met 12 juni 2007 hebben tenminste 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. Omdat er 4 dagen in de week is bemonsterd is dit getal lager dan het werkelijke aantal vissen dat in deze periode de vispassage heeft gebruikt. In totaal zijn 14 vissoorten waargenomen (zie tabel 3.1).
tabel 3.1
Aantal waargenomen vissoorten gedurende maart tot en met juni 2007. N.B. De fuik is slechts een deel van de week ingezet (4 van de 7 dagen). Ter vergelijking zijn de resultaten van 2006 eveneens in deze tabel opgenomen. Soort
Latijnse naam
blankvoorn alver paling zeeprik riviergondel brasem baars kolblei snoekbaars kopvoorn pos ruisvoorn
Rutilus rutilus (Linnaeus, 1758) Alburnus alburnus (Linnaeus, 1758) Anguilla anguilla (Linnaeus, 1758) Petromyzon marinus (Linnaeus, 1758) Gobio gobio (Linnaeus, 1758) Abramis brama (Linnaeus, 1758) Perca fluviatilus (Linnaeus, 1758) Abramis bjoerkna (Linnaeus, 1758) Sander lucioperca (Linnaeus, 1758) Leuciscus cephalus (Linnaeus, 1758) Gymnocephalus cernuus (Linnaeus, 1758) Scardinius erythrophthalmus (Linnaeus, 1758) Carassius gibelio (Bloch, 1783)
giebel hybride karper Cyprinus carpio (Linnaeus, 1758) rivierprik Lampetra fluviatilis (Bloch, 1783) roofblei Aspius aspius (Linnaeus, 1758) sneep Chondrostoma nasus (Linnaeus, 1758) snoek Esox lucius (Linnaeus, 1758) zeeforel Salmo trutta (Linnaeus, 1758) Totaal aantal Totaal vissoorten
Min. (cm) 2007 7 8 25 60 10 33 10 24 24 28 9 18 35 33 85
Max. (cm) 2007 40 17 90 90 14 48 30 40 55 48 11 19 35 33 85
Totaal 2007
Totaal 2006
313 158 44 37 27 18 17 11 5 4 2 2 1 1 1 0 0 0 0 0 641
424 39 77 5 3 32 29 26 21 0 5 2 1 0 0 12 1 1 1 1 680
14
17
De vangsten werden (net als in 2006) gedomineerd door blankvoorn. Naast blankvoorn zijn (in volgorde van gevangen aantallen) alver, paling, zeeprik, riviergrondel en brasem de meest talrijke vissoorten. De lengtesamenstelling liep uiteen van 7 cm tot 90 cm (figuur 3.1).
©
VisAdvies BV
6
Resultaten
12 Totale vangst Grave 2007 N=641
Percentage (%)
10 8 6 4 2 0 5
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
figuur 3.1
Lengte-frequentieverdeling van alle gevangen vissen.
3.2
Bespreking van de resultaten per soort
65
70
75
80
85
90
Deze paragraaf behandelt in detail de meest talrijke vissoorten die in de onderzoeksperiode gevangen zijn. Per vissoort wordt gekeken naar de grootteverdeling en de aantallen in relatie tot het moment van optrekken. Blankvoorn Net als in het voorjaar van 2006 is blankvoorn de meest talrijke vissoort. In totaal hebben in ieder geval 313 exemplaren van de vispassage gebruik gemaakt. In de lengtefrequentieverdeling figuur 3.2 is een piek te zien rond 11 cm, dit betreft waarschijnlijk 1-jarige exemplaren. 14 blankvoorn N=313
Percentage (%)
12 10 8 6 4 2 0 5
figuur 3.2
10
15
20 25 Totaallengte (cm)
30
35
40
Lengte-frequentieverdeling blankvoorn. De migratie van blankvoorn voortoont gedurende de onderzoeksperiode een piek op 2 april. Er zijn toen 62 exemplaren gevangen (figuur 3.3).
©
VisAdvies BV
7
Resultaten
70 blankvoorn
60 Aantal
50 40 30 20 10 0 31mrt
figuur 3.3
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen blankvoorn uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Alver In totaal zijn 158 alvers in de fuik gevangen. Het kleinste exemplaar was 8 cm de grootste 17 cm. De meeste exemplaren waren tussen de 12 en 15 cm (figuur 3.4). 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
alver N=158
5
figuur 3.4
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling alver.
Aantal
De migratieactiviteit van alver was het grootst op 16 april (20 exemplaren), 1 mei (38 exemplaren) en 21 mei (24 exemplaren), zie figuur 3.5. 40 35 30 25 20 15 10 5 0
alver
31mrt
figuur 3.5 ©
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen alver uitgezet tegen de tijd.
VisAdvies BV
8
Resultaten
Paling In totaal zijn 44 palingen gevangen. De kleinste paling is 25 cm de grootste 90 cm. De meeste exemplaren waren rond de 40 cm (figuur 3.6). 40 paling N=44
Percentage (%)
35 30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.6
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
75
80
85
90
Lengte-frequentieverdeling paling. Het grootste deel van de palingen werd begin mei gevangen. Daarna vertoont de vangst eind mei/begin juni een sterke toename (figuur 3.7). Van de gevangen paling waren er drie exemplaren schier. 14 paling
12 Aantal
10 8 6 4 2 0 31mrt
figuur 3.7
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen paling uitgezet tegen de tijd. Zeeprik In totaal zijn er 37 zeeprikken gevangen. Het kleinste exemplaar was 60 cm de grootste 90 cm (figuur 3.8). Het beeld dat wordt geschetst in figuur 3.9, waar de aantallen gevangen zeeprik worden uitgezet tegen de tijd, vertoont sterke gelijkenis met de momenten dat paling gebruik maakt van de vispassage (figuur 3.7).
©
VisAdvies BV
9
Resultaten
35 zeeprik N=37
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
75
80
85
90
zeeprik
31mrt
figuur 3.9
15
Lengte-frequentieverdeling zeeprik.
Aantal
figuur 3.8
10
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen zeeprik uitgezet tegen de tijd. Riviergrondel In totaal zijn er 27 riviergrondels gevangen. De kleinste was 10 cm de grootste 14 cm (figuur 3.10). 35 riviergrondel N=27
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.10
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling riviergrondel. Riviergrondels zijn alleen aan het einde van de onderzoeksperiode (eind mei/begin juni) in de fuik aangetroffen (zie figuur 3.11).
©
VisAdvies BV
10
Aantal
Resultaten
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
riviergrondel
31mrt
7apr
14apr
21apr
28apr
5mei
12mei
19mei
26mei
2jun
9jun
Datum
figuur 3.11
De aantallen gevangen riviergrondel uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Brasem In totaal zijn er dit voorjaar 18 brasems gevangen met een lengtespreiding van 33 cm tot 48 cm (figuur 3.12). 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
brasem N=18
5
figuur 3.12
10
15
20
25 30 Totaallengte (cm)
35
40
45
50
Lengte-frequentieverdeling brasem. De meeste brasems zijn gevangen op 28 april (5 exemplaren) Verder zijn er op verschillende datums enkele exemplaren gevangen (figuur 3.13).
©
VisAdvies BV
11
Resultaten
6 brasem
Aantal
5 4 3 2 1 0 31mrt
figuur 3.13
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen brasem uitgezet tegen de tijd. Overige soorten Van de overige, in geringe aantallen gevangen, soorten zijn de gegevens weergegeven in tabel 3.2
kolblei
snoekbaars
kopvoorn
pos ruisvoorn giebel hybride karper
©
VisAdvies BV
2 1
1 2 2 1 1
1 1
1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Totaal
12-jun
1 2
11-jun
1
4-jun
21-mei
8-mei
5-mei
1-mei
28-apr
23-apr
16-apr
2-jun
10 11 12 15 17 18 19 25 26 30 24 27 28 29 30 32 33 39 40 24 42 46 55 28 32 38 48 9 11 18 19 35 33 85
26-mei
baars
lengte (cm)
10-apr
vissoort
2-apr
Overzicht van de gevangen vissoorten. 31-mrt
tabel 3.2
2 3 2 1 2 2 1 2 1 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
12
Resultaten
3.3
Controlebemonstering met de reservefuik In de onderstaande tabel zijn de resultaten te zien van de bemonstering met de controlefuik gedurende de nacht van 24 op 25 april en de nacht van 25 op 26 april 2007. De vangsten vertonen een grote overeenkomst met de vangsten tijdens de reguliere bemonsteringen van de vistrap in deze periode. Alver en blankvoorn zijn de meest talrijke vissoorten. Tevens is het soortenspectrum vergelijkbaar.
tabel 3.3
Overzicht van de gevangen vissoorten soort
lengte (cm)
alver
9 10 11 12 13 15 16 45 16 18 21 23 24 30 32 34 38 27 27 30 32 36 37 80 60 70
brasem blankvoorn
hybride kolblei
paling snoekbaars zeeprik
3.4
25 april 26 april Totaal 1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 1 2 1 1
1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 2 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Afvoer en watertemperatuur Figuur 3.14 geeft de watertemperatuur en afvoer in de bemonsteringsperiode. De afvoer, gemeten bij Megen, vertoont een piek vlak voor de start van het onderzoek. Daarna loopt deze tijdens de bemonsteringsperiode langzaam terug naar waarden ronde de 200 (m3/s). Gedurende de hele onderzoeksperiode blijft de afvoer rond deze waarden schommelen. De watertemperatuur is vanaf begin april begonnen met stijgen. Deze stijging heeft zich, gedurende de onderzoeksperiode, gestaag doorgezet zonder grote pieken of dalen. Figuur 3.15 toont de watertemperatuur van de Maas in relatie tot de fuikvangsten. Te zien is dat een snelle stijging in watertemperatuur gevolgd wordt door een piek in de hoeveelheid vissen die wordt gevangen in de vispassage.
©
VisAdvies BV
13
320 0 3- 7 13 2 0 -3 0 7 19 2 0 -3 0 7 25 2 0 -3 0 7 31 2 0 -3 0 7 -2 6- 00 4- 7 12 2 0 -4 0 7 18 2 0 -4 0 7 24 2 0 -4 0 7 30 2 0 -4 0 7 -2 6- 00 5- 7 12 2 0 -5 0 7 18 2 0 -5 0 7 24 2 0 -5 0 7 30 2 0 -5 0 7 -2 5- 00 6- 7 11 2 0 -6 0 7 17 2 0 -6 0 7 23 2 0 -6 0 7 29 2 0 -6 0 7 -2 00 7
Aantal
figuur 3.15
©
VisAdvies BV 320 3- 07 2 13 0 -3 07 19 -2 0 -3 07 25 -2 0 -3 07 31 -2 0 -3 07 -2 6- 00 4- 7 12 20 -4 07 18 -2 0 -4 07 24 -2 0 -4 07 30 -2 0 -4 07 -2 6- 00 5- 7 12 20 -5 07 18 -2 0 -5 07 24 -2 0 -5 07 30 -2 0 -5 07 -2 5- 00 6- 7 11 20 -6 07 17 -2 0 -6 07 23 -2 0 -6 07 29 -2 0 -6 07 -2 00 7 7-
1-
Afvoer (m3/s) 1200
70
W ate rtempe ratuur (Eijsden)
1000 800 15
600 10
400
0
80
50
30
20
0
Watertemperatuur (°C)
1400
15
40
10
Watertemperatuur (°C)
figuur 3.14
7-
1-
Resultaten
Afvoer (Me gen) 25
20
200 5
0
Afvoer (ter hoogte van Megen) en watertemperatuur (Eijsden) gedurende de onderzoeksperiode (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
Aantal vissen per fuiklichting 25
W atertemperatuur (Eijsden)
60 20
5
10
0
Watertemperatuur (Eijsden) in relatie tot de fuikvangsten (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
14
Discussie
4
Discussie
4.1
Uitvoering van de monitoring Tijdens de monitoring hebben zich geen grote problemen voorgedaan. Alleen tijdens bemonstering van 10 april heeft de fuikconstructie mogelijk niet goed gefunctioneerd. De overgang van de fuik naar de bun was toen, door vandalen, gedeeltelijk losgesneden. Aanpassing van de stand van de regelbare overlaat De automatische aanpassing van de stand van de overlaat ten opzichte van de waterstand in het bovenstroomse stuwpand functioneerde in tegenstelling tot vorig jaar naar behoren. Hierdoor stond er constant dezelfde waterdiepte op de overlaat bij een variërende waterstand. Vorig jaar was deze instelling nog niet geautomatiseerd en stond er regelmatig te veel of te weinig water op de overlaat.
figuur 4.1
Wolhandkrabben die de regelbare overlaat via de oever passeren. Opvallend was dit jaar dat ter hoogte van de regelbare overlaat grote hoeveelheden wolhandkrabben via de oever de overlaat te passeerden. Het vermoeden was dat de overlaat te hoog stond in verhouding tot de waterstand. Op 4 mei is de stand van de overlaat verlaagd waardoor er in plaats van ongeveer 2.7 m3/s, 4,2 m3/s wordt overgelaten. Nadat de stand van de regelbare overlaat is verlaagd zijn er geen wolhandkrabben meer waargenomen. Het vermoeden bestaat dat de overlaat nu, door de grotere waterdiepte, beter passeerbaar is voor wolhandkrabben. Er zijn echter geen noemenswaardige veranderingen waar te nemen in de hoeveelheid migrerende vis voor en na het moment van verlagen.
©
VisAdvies BV
15
Discussie
figuur 4.2
De regelbare overlaat voor (links) en na (rechts) de aanpassing. Controlebemonstering met de reservefuik Omdat er, door de geringe vangsten, twijfels waren over de optrekbaarheid van de beweegbare overlaat voor vis is gedurende twee nachten een bemonstering gedaan met de reservefuik van dit onderzoek. Deze fuik is geplaatst direct onder de beweegbare overlaat, dus in het bovenste peilvak van de vispassage. De vangsten die gedaan zijn met deze bemonstering geven geen grond voor twijfels over de optrekbaarheid van de overlaat. Er zijn geen vissoorten gevangen die boven de overlaat niet zijn gevangen en ook de aantallen wijken niet noemenswaardig af van de vangsten bovenstrooms van de beweegbare overlaat.
4.2
Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 Tabel 3.1 geeft een vergelijking tussen de resultaten van de monitoring van 2006 en 2007. In grote lijnen komen de resultaten overéén. In 2006 zijn er met 17 soorten 3 vissoorten meer gevangen dan de 14 die dit jaar in de bun zijn aangetroffen. De top drie van gevangen vissoorten bestaat in beide jaren uit alver, blankvoorn en paling. Verder zijn in beide jaren baars, brasem en kolblei in aanzienlijke aantallen gevangen. Opvallend is verder dat er dit jaar geen rivierprik is gevangen (in 2006 12 exemplaren) en dat er aanzienlijk meer zeeprik is gevangen (37 tegen 5 exemplaren vorig jaar).
4.3
Waargenomen optrek per soort Waargenomen soorten De vistrap wordt gebruikt door een breed scala aan vissoorten (14 in 2007). Blankvoorn benut de vistrap het meest (313 exemplaren, 49% van de vangsten). Paling, snoekbaars, kolblei, baars en brasem zijn in min of meer vergelijkbare aantallen gevangen. Van sommige soorten zijn weinig exemplaren gevangen. Vijf soorten die in 2006 zijn aangetroffen, zijn in 2007 niet gevangen. Het betreft de soorten rivierprik, roofblei, sneep, snoek en zeeforel. Met betrekking tot het wel of niet vangen van soorten in de vispassage kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt: • Sneep, kopvoorn en barbeel hebben een meer bovenstrooms gelegen verspreiding; • Fint, bot, driedoornige stekelbaars en spiering hebben een meer benedenstrooms gelegen verspreiding;
©
VisAdvies BV
16
Discussie •
Snoek is niet aangetroffen in de vangst. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat de optrek van snoek al eerder van start was gegaan. Een andere oorzaak is dat snoek niet talrijk voorkomt op dit traject van de Maas. Voor winde geldt hetzelfde; Giebel, kroeskarper, zeelt en ruisvoorn vertonen een minder grote neiging om stroomopwaarts te migreren. Bovendien kan de paai van deze soorten later in het seizoen plaats vinden (vanaf juni); Kleine modderkruiper, vetje, rivierdonderpad, elrits en bermpje zijn soorten die vanwege hun afmeting gemakkelijker door de mazen kunnen ontsnappen Als deze echter in grote aantallen aanwezig waren geweest, waren er zeker wel enkele exemplaren gevangen; Meerval en zeker elft en kwabaal zijn relatief zeldzaam in het stroomgebied van de Maas; Houting, zeeforel, bruine forel en zalm (en kwabaal) hebben een paaimigratie vanaf de zomerperiode tot en met de winter. Ook de rivierprik heeft een migratie piek gedurende het najaar. In deze perioden is er niet bemonsterd.
•
•
• •
Vergelijking met andere vistrappen in de Maas en Rijn Opmerkelijk verschil met andere vistraponderzoeken op de Maas en de NederRijn/Lek is dat de totale aantallen gevangen vissen veel minder zijn bij dan bij andere vispassages, zowel in 2006 als het onderzoek van dit jaar (2007). In andere onderzoeken (Lanters, 1995; Winter & Buijse, 2003; Winter et al., 2005) was alver het meest talrijk, gevolgd door blankvoorn als goede tweede. Op basis van De Jong & Cazemier (1997), Van Beek en Kemper (2002) en Winter et al. (2005) zijn in tabel 4.1 de meest talrijk gevangen vissoorten weergegeven die zijn waargenomen in de vistrappen van de Maas en Neder-Rijn/Lek.
tabel 4.1
Overzicht van de meest talrijk gevangen vissoorten in de vistrappen in de Maas en de Neder-Rijn/Lek. alver
blankvoorn
paling
Linne (Maas)
14564
4662
1613
Belfeld (Maas)
14531
668
1832
Driel (Neder-Rijn/Lek)
6378
17
27
Roermond (Maas)
2747
2913
99
Hagestein (Neder-Rijn/Lek)
2544
717
231
Maurik (Neder-Rijn/Lek)
1707
1638
13
Sambeek (Maas)
514
1729
510
Grave (Maas) 2007
158
313
44
Grave (Maas) 2006
39
424
77
In de tabel is te zien dat de aantallen van de meest talrijk gevangen vissoorten in Grave beduidend lager liggen ten opzichte van de aantallen gevangen in de overige vistrappen. Alleen de vangsten in de vispassage bij Driel zijn hierop een uitzondering. Hier werd minder blankvoorn en paling gevangen, waarbij vermeld moet worden dat de periode van bemonstering korter was. Voor de geringe vangsten zijn een aantal verklaringen mogelijk: 1. De aantallen vissen die via de vistrap daadwerkelijk optrekken zijn hoger dan waargenomen omdat er gedurende dinsdag en woensdag niet werd bemonsterd en ©
VisAdvies BV
17
Discussie
er dus sprake was van vrije optrek. Bij pieksgewijze optrek van vissen is het denkbaar dat enkele van deze pieken zijn gemist. Migratie van blankvoorn verliep pieksgewijs. Voor de andere genoemde soorten lijkt dit ook het geval, alleen is dit vanwege de lage aantallen moeilijker vast te stellen. Daarnaast is uit onderzoek met een fishcounter (Kroes et al., 2005) aangetoond dat met een fuik niet alle stroomopwaarts migrerende vissen worden gevangen. Sommige vissen ontwijken de fuik en zwemmen terug. Het blijkt uit genoemd onderzoek dat er later meer pogingen worden ondernomen en zodra wordt bemerkt dat de weg vrij is de vis doorzwemt. 2. Er is in de vistrap bij Grave gebruik gemaakt van een andere opstelling dan bij de monitoring van de vistrappen bij Belfeld, Sambeek, Linne en Lith. Dit kan mogelijk consequenties hebben voor de vangsten. De fuik in combinatie met de bun lijkt echter niet minder effectief te vissen. Een aanzienlijk aantal vissoorten werd gevangen, bovendien in zeer uiteenlopende lengteklassen. Er zijn geen aanwijzingen geweest dat vissen uit de bun ontsnapten. 3. De stuwpanden van de vistrappen op andere locaties in de Maas vertonen verschillen in milieukenmerken. De vistrap bij Lith ligt het verst stroomafwaarts, waar bovendien een grotere invloed te verwachten valt van het benedenrivierengebied (Waal, Amer, Hollands Diep etc.) en er in geringe mate sprake is van getij. Meer in bovenstroomse richting is er een grotere invloed van de Grensmaas en haar specifieke milieu te verwachten. Daar tussenin ligt het stuwpand bij Grave, dat een min of meer stagnant karakter kent. Op grond van habitatgebieden is de Maas onder te verdelen in een viertal trajecten: bovenmaas, (Luik – Maastricht), grindmaas (Borgharen - Linne), zandmaas (Belfeld - Lith) en getijdenmaas (Lith - Haringvliet) (Bakker & Kranenbarg, 2002). De vissoorten die de vistrap hebben gebruikt komen grotendeels overeen met de te verwachten vissoorten zoals genoemd voor de zandmaas.
4.4
Het functioneren van de vispassage •
•
•
•
•
©
VisAdvies BV
De stroomsnelheid en waterdiepte in de vispassage maken migratie mogelijk voor vissen kleiner dan 10 cm. In totaal zijn er van 6 vissoorten exemplaren gepasseerd van 10 cm of kleiner (tot 7 cm). Voor bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, pos en rivierdonderpad is de vistrap te passeren. Dit is waarschijnlijk te danken aan de vertical slots die in de overlaten zijn ingebouwd. Ook voor prikken (zee- en rivierprik) bleek de vistrap passeerbaar. Deze zullen zich waarschijnlijk vastzuigen aan stenen en zich daarbij sprongsgewijs verplaatsen over of door de overlaat. De passeerbaarheid van de vistrap kan variëren gedurende de onderzoeksperiode. Als gevolg van wisselende waterstanden boven- en benedenstrooms kunnen de hydraulische (stroomsnelheid en waterdiepte) omstandigheden minder gunstig uitpakken in de vispassage. Al eerder is ingegaan op de cruciale rol die de regelbare overlaat daarbij speelt. In een eventueel vervolgonderzoek dient dit te worden betrokken. Naast passeerbaarheid is ook de aantrekkingskracht van de vistrap van groot belang voor het functioneren van de vispassage. Dit impliceert het tijdig kunnen vinden van de vistrap door de aangeboden lokstroom. De kracht en de positie van de lokstroom zijn aspecten die hier een rol spelen. Wanneer 18
Discussie
de omstandigheden dit toelaten is het stuwbeheer tijdens de monitoringsperiode zo aangepast dat het bereik van de lokstroom zo groot mogelijk is. Om dit te bewerkstelligen wordt water dat via de stuw wordt afgevoerd zo ver mogelijk van de uitstroom van de vispassage overgelaten (zie figuur 4.3). De werking van de lokstroom is geen onderdeel geweest van dit onderzoek.
figuur 4.3
©
De lokstroom van de vispassage
VisAdvies BV
19
Conclusies en aanbevelingen
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies •
•
•
5.2
Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De constructie biedt zowel bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, riviergrondel, pos en zee- en rivierprik optrekmogelijkheden. De vangstconstructie, bestaande uit een hokfuik met daaraan een bun verbonden, voldeed aan de verwachtingen. De geringe voorbereidende kosten ter plaatse en de vrij eenvoudige manier van lichten en legen vereisen een minimale inzet. Het legen van de bun is door vrijwilligers uitgevoerd. Het is niet verantwoord om conclusies te verbinden aan de relatief geringe vangstaantallen vergeleken met andere vistraponderzoeken op de Maas. Het onderzoek maakt niet duidelijk wat het totale aanbod van vis is dat naar het bovengelegen pand wil optrekken. Vissen kunnen bij sommige waterstanden ook gebruik maken van de stuw of migreren door de schutlsuis.
Aanbevelingen Geadviseerd wordt om: • een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Aangezien de monitoring met een fuik nogal arbeidsintensief is, is het advies om een geautomatiseerde visteller (fishcounter) te plaatsen, zoals werd uitgevoerd bij de monitoring van de vistrap in de Bovenmark (Kroes et al., 2005). Hiermee wordt tevens een beeld verkregen van de tijd, richting (stroomop- of afwaarts) en intensiteit van de vismigratie; • naar de doelmatigheid van de lokstroom van de vistrap bij Grave onderzoek te verrichten. Hiermee wordt een beeld verkregen van de efficiëntie van de vispassage. Mogelijkheden hiervoor zijn hydro-akoestisch onderzoek met hydrofoons of telemetrisch onderzoek met transponders; • met behulp van hydro-akoestische tags de omvang van de vismigratie door de schutsluis te onderzoeken.
©
VisAdvies BV
20
Literatuurlijst
6
Literatuurlijst Van Beek G.C.W. & J.H. Kemper, 2002. Vismonitoring van de vispassage op het stuweiland Driel. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Projectnr. OND000145, 22p De Jong, H.B.H.J. & W.G. Cazemier, 1997. De vismigratie via de bekkenvistrap bij de Maasstuw te Sambeek. Rapport Nr. C037/97. RIVO-DLO, IJmuiden. Kemper, J.H. & J. Kranenbarg, 2006. Efficiëntere vismigratie bij vistrappen en kunstwerken. Fase1: testen methodiek akoestische tags beneden stuw. VisAdvies, i.o.v. RIZA. Kranenbarg, J. & H. Bakker, 2002. Waterkrachtcentrales versus vis in de Nederlandse Maas. Prioritaire soorten voor bescherming tegen mortaliteit door turbinepassage. Werkdocument 2002.217X. Kroes, M.J. & J.C.A. Merkx, 2005. Fuikconstructie vistrap Maas, te Grave. VisAdvies BV, Utrecht. Projectbeschrijving. VA2005_13 pag. Kroes, M.J., Beek, G.C.W., J.H. Kemper & J.C.A. Merkx, 2005. Monitoring vispassage Bieberg in de Bovenmark bij Breda. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Onderzoeksrapport KO2005018, 28 pag. Kroes, M.J., J.C.A. Merkx & Jan H. Kemper, 2006. Vismigratie via de vistrap bij Grave tijdens het voorjaar van 2006 VisAdvies BV, Utrecht. VA2006_03, 28 pag. © 2006 VisAdvies BV. Lanters, R.L.P., 1995. Vismigratie door de bekkenvistrappen Lith en Belfeld in de Maas. EHR Rapport 59-1995. RIVO-DLO, IJmuiden. Winter, H.V. & A.D. Buijse, 2003. Het belang van vismigratie voor de visstand in de Maas. Natuurhistorisch Maandblad, Oktober 2003 jaargang 92.: 243-248. Winter, H.V. R.W. Klop, W. Klop, K. Klop & B. Baks, 2005. Vismigratie via de vistrappen bij Hagestein en Maurik tijdens het voorjaar van 2005. Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Rapportnr. C055/05
©
VisAdvies BV
21
Dankwoord Mede door de grote inzet van de twee leden van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying Fish”, te weten Gijs van der Heuvel en Huub Willems, konden de werkzaamheden op een goede wijze worden uitgevoerd. Net als vorig jaar hebben ze gemotiveerd en met veel enthousiasme de fuik gelicht. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van hun wijdverbreide netwerk om de bemonsteringslocatie dag en nacht in de gaten te houden. De bemanning van de toren bij de sluis van Grave heeft er zeker ook aan bijgedragen dat er gedurende het onderzoek nauwelijks schade door vandalisme is opgetreden. Gerard Wittenberg en Roland Gesthuizen van RWS danken wij voor het verlenen van hand- en spandiensten en voor het meedenken in het proces. Het begeleidingsteam van RWS, waaronder Tom Buijse, André Breukelaar, Hans Bakker worden bedankt voor hun inhoudelijke bijdrage.
Vondellaan 14; 3521 GD Utrecht
t. 030 285 10 66
e.
[email protected]
www.VisAdvies.nl
K.V.K. 30207643; ABN-AMRO: 40.01.19.528
©
VisAdvies BV
Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007
Rapport: VA2007_15 Opgesteld in opdracht van: Rijkswaterstaat, RIZA A.W. Breukelaar
Oktober, 2007 Definitieve versie door: M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
Statuspagina
Statuspagina Titel: Samenstelling: Adres: Telefoon: Homepage: Opdrachtgever: Auteur(s): E-mail adres: Eindverantwoording Aantal pagina’s: Trefwoorden: Projectnummer: Datum: Versie:
Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007 VisAdvies BV Vondellaan 14 3521 GD Utrecht 030 285 1066 http://www.VisAdvies.nl Rijkswaterstaat, RIZA (projectleider: A.W. Breukelaar) M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
[email protected] F.T. Vriese 21 Vismigratie, vispassage, Grave VA2007_15 Oktober, 2007 Definitieve versie
Bibliografische referentie Lange, M.C. de & J.C.A. Merkx, 2007. Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007. VisAdvies BV, Utrecht. Projectnummer VA2007_15, 21 pag.
Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyright houder(s). VisAdvies BV is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van VisAdvies BV; opdrachtgever vrijwaart VisAdvies BV van aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
©
VisAdvies BV
Samenvatting
Samenvatting Inmiddels is de vispassage bij Grave al meer dan een jaar geopend voor vis als omleiding om de stuw. Na het gereedkomen van de vispassage vorig voorjaar is direct een onderzoek gedaan naar vismigratie door de vispassage (Kroes et al, 2006). Om te kunnen beoordelen of de vispassage voldoet, heeft VisAdvies in opdracht van RWS RIZA, de migratie van vis in het voorjaar van 2007 geëvalueerd. Dit is uitgevoerd door met een vangstconstructie (hokfuik en bun) te vissen aan de stroomopwaartse zijde van de vistrap van 29 maart tot en met 12 juni 2007. Bij de uitvoering zijn vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying fish” betrokken. De fuik werd elke donderdag geplaatst en daaropvolgende maandag verwijderd. Gedurende de onderzoeksperiode hebben minimaal 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. In totaal zijn er 14 vissoorten waargenomen. Blankvoorn domineerde de vangsten qua aantallen, gevolgd door alver, paling, zeeprik, riviergrondel, brasem, baars, kolblei en snoekbaars. De lengte van de gevangen vis liep uiteen van 7 tot 90 cm. Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen, mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De vangstconstructie voldeed aan de verwachtingen. Geadviseerd wordt om een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Tevens wordt aanbevolen om onderzoek te verrichten aan de doelmatigheid van de lokstroom van de vispassage.
©
VisAdvies BV
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Statuspagina Samenvatting Inhoudsopgave 1
Inleiding .................................................................................... 1
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden.......................... 2
2.1 2.2 2.3 2.4
3 3.1 3.2 3.3 3.4
4 4.1 4.2 4.3 4.4
5 5.1 5.2
6
Type vispassage bij Grave ........................................................................ 2 Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden .............................. 2 Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk ....................................... 4 Extra controlebemonstering ...................................................................... 5
Resultaten................................................................................. 6 Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten .............................. 6 Bespreking van de resultaten per soort .................................................... 7 Controlebemonstering met de reservefuik .............................................. 13 Afvoer en watertemperatuur.................................................................... 13
Discussie ................................................................................ 15 Uitvoering van de monitoring .................................................................. 15 Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 ................... 16 Waargenomen optrek per soort .............................................................. 16 Het functioneren van de vispassage ....................................................... 18
Conclusies en aanbevelingen ................................................. 20 Conclusies............................................................................................... 20 Aanbevelingen......................................................................................... 20
Literatuurlijst ........................................................................... 21
Dankwoord
©
VisAdvies BV
Inleiding
1
Inleiding De migratie van vis van de Noordzee via de Maas naar België en Frankrijk wordt belemmerd door de stuwen. In het kader van internationale afspraken en het convenant tussen LNV en RWS 'Zalm terug in onze rivieren' (Min. V&W en Min. LNV, 1991) zijn inmiddels vistrappen gerealiseerd bij 6 van de 7 stuwen in de Maas. De vistrappen zijn voornamelijk ontworpen voor vissoorten die over grote afstanden trekken zoals zalmachtigen, maar dienen tevens de migratie van andere vissoorten over kleinere afstanden te vergemakkelijken. In maart 2006 is de vistrap bij Grave in gebruik genomen, waarmee de Maas in principe optrekbaar is tot aan Borgharen. Om te kunnen beoordelen of de vistrappen aan de internationale- en nationale beleidsdoelstellingen voldoen, is de werking van de vistrap in het migratieseizoen van de voornaamste vissoorten bemonsterd door VisAdvies. Met fuikvangsten is de vissoortsamenstelling, de aantallen per vissoort en de verdeling van de grootteklasse per vissoort bepaald in de periode van 29 maart tot en met 12 juni 2007. De resultaten zijn vergeleken met de eerder geëvalueerde vistrappen in de Maas en de Nederrijn en Lek.
figuur 1.1 ©
Locatie van de vistrap bij Grave.
VisAdvies BV
1
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden Dit hoofdstuk beschrijft in het kort het type vispassage in Grave, de opzet van de monitoring en de uitvoering van het veldwerk. Tot slot beschrijft paragraaf 2.4 de extra controlebemonstering die is uitgevoerd.
2.1
Type vispassage bij Grave De vispassage bij Grave is in maart 2006 in werking genomen. De vispassage is gebouwd als omleiding rond de stuw. Het type overlaat waarmee de vistrap het totale hoogteverschil overbrugt, betreft een combinatie van de klassieke V–vormige overlaat en een tweetal verticale doorzwemopeningen (“vertical slot”). De verticale doorzwemopening aan de oeverzijde is afwisselend links en rechts van de oever aangebracht. De vertical slot in het midden van de overlaat is in alle overlaten doorgezet. Aan de beneden- en bovenstroomse zijde is een grote steen geplaatst, die een stromingsremmende werking heeft. Het verval per overlaat is 0,20 m. De overlaten zijn opgebouwd uit schanskorven, die vervolgens zijn aangestort met grote stenen. De benedenstroomse overlaat knijpt de uitmonding met een vertical slot, die geleidelijk overgaat in een zeer flauwe V-vorm. Deze heeft als doel om ook bij zeer hoge benedenwaterstanden, nog een zekere lokstroom te realiseren. De meest bovenstrooms gelegen overlaat betreft een regelbare inlaatschuif. Dit is een schuif die aan de ene zijde opgelegd is in een scharnierconstructie en aan de andere zijde kan worden opgetrokken of neergelaten. Hiermee kan naar gelang het bovenpeil van de Maas, 7.40 tot 7.70 m +NAP, het debiet door de vispassage worden geregeld (variërend van 2,5-4,0 m3/s). De schuif is aan één zijde voorzien van een vertical slot, die niet tot op de waterbodem reikt.
2.2
Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden Voor de bemonstering is tijdens dit onderzoek dezelfde fuikconstructie gebruikt, die tijdens de monitoring in 2006 is ingezet. Deze constructie is in opdracht van RWS Limburg in een eerder stadium door VisAdvies ontworpen (Kroes & Merkx, 2005). Vangconstructie Het ontwerp bestaat uit een constructie van een hokfuik die met ringen vastzit aan stalen pijpen. De pijpen zijn verankerd in de oevers en fungeren als een soort gordijnrails. De vis komt via het hok en de fuik in een bun terecht. Het principe van deze constructie heeft een aantal voordelen ten opzichte van een conventionele fuikconstructie, te weten: • het verwerken van de vangst vergt weinig tijd door gebruikmaking van een bun; de fuik hoeft bij het legen niet naar de kant en/of boven water te komen; hierdoor kunnen vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereninging de reguliere bemonsteringen uitvoeren; • de bun staat beschut buiten de hoofdstroom, zodat de gevangen vissen niet voortdurend in de stroming verblijven; • de bun is goed afsluitbaar en niet gevoelig voor vandalisme;
©
VisAdvies BV
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden •
figuur 2.1
de fuik kan eenvoudig los gemaakt worden van de verticale pijpen. Hierdoor is het mogelijk om de fuik naar de wal te halen voor groot onderhoud.
Overzicht van de fuikconstructie. Het hok (10 m breed en 4,4 m hoog) kan in zijn geheel boven water worden getrokken en is zo gemaakt dat vissen naar de bun bij de steiger gedwongen worden. De onderreep van het hok zit boven-strooms een halve meter onder de drempel. De gestrekte maaswijdte van het net-werk bedraagt 24-mm. Er staan vijf hoepels in de fuik, variërend van 0,6 tot 2,0 m. De kub van de fuik is zo aangepast dat de fuik met een frame visdicht aansluit op de bun. Het frame is vierkant met zijden van 40 cm. Het hok van de fuik bevat want met een gestrekte maaswijdte van 24 mm. De reserve fuik, die de laatste weken van het onderzoek gebruikt is, heeft want met een gestrekte maaswijdte van 80 mm. In de kub is dit 18 mm gestrekte maas. De fuik is verder voorzien van twee kelen om te voorkomen dat vissen rechtsomkeert kunnen maken. De maaswijdte van het want is eveneens 18 mm. De kelen zijn bevestigd aan de 3de en 4de hoepel gerekend van de ingang van de fuik. Aan weerszijden van het hok zitten harpsluitingen die aan de ringen op de stalen palen worden bevestigd. Ten behoeve van het schoonmaken van de fuik is een paal met een diameter van 100 mm geplaatst, die 4 m boven het maaiveld uitsteekt. Door middel van een katrol wordt de fuik in delen omhoog getrokken voor het groot onderhoud, zoals controle van de fuik en het schoonspuiten van het want.
©
VisAdvies BV
3
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
De bun Dit is een metalen bak van 2 x 1 x 0,75 m. Er is geperforeerde plaat gebruikt zodat de vis constant op doorstroming en dus vers water zit. De bun is met beugels verbonden aan vier palen en hangt aan kettingen zodat de hoogte van de bun t.o.v. het waterpeil aan te passen is. De fuik wordt bevestigd aan de bun door een metalen frame, dat aan de fuik zit, te laten vallen in een sponning van de bun. Deze constructie is sterk genoeg om grote krachten te kunnen weerstaan, die als gevolg van de stroming op de fuik komen te staan. Op het punt waar de fuik aan de bun zit, bevindt zich een klep die dicht kan wanneer er vis uit de bun geschept gaat worden. Door de bun met de twee palen dicht tegen de steiger aan te plaatsen, kan er vanaf de kant gewerkt worden. Dit in tegenstelling tot een conventionele fuikopstelling, waarbij een boot noodzakelijk is om de fuik te legen. De toepassing van de bun is onderhoudsvriendelijk en op een gemakkelijke manier te controleren op vangsten en te legen met een schepnet. Ook de overleving van vis is door de constante doorstroming gegarandeerd. De grootte van de bun is afgestemd op een maximale visbiomassa van 500 kg. Dit is voldoende qua omvang, ervan uitgaande dat de bun 1 keer per 2 dagen wordt geleegd. Eigen ervaringen en die van beroepsvissers bij monitoring van vistrappen op de grote rivieren tonen aan dat vangsten voorkomen van maximaal 100-200 kg. De bun is vergrendeld met een slot om vandalisme of diefstal te voorkomen.
2.3
Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk De bemonstering is gestart op 29 maart 2007 en beëindigd op 12 juni 2007. De plaatsing van de fuikconstructie (donderdag) en het verwijderen (maandag) werd uitgevoerd door VisAdvies. De bun werd om de dag gecontroleerd op aanwezigheid van vis, door leden van de Hengelsportvereniging “Flying fish” (Raamoever 4, Grave. Contactpersoon: de heer van der Heuvel (0486-472084). De leden van de vereniging zijn in de opstartfase van het onderzoek door VisAdvies begeleid, teneinde een juiste handelswijze te garanderen. De bemonstering is zo visvriendelijk mogelijk uitgevoerd. De vis die is gevangen in de fuik werd direct in grote visteilen met water overgebracht. Om effecten van de handling van vis (sorteren, meten enz.) zo gering mogelijk te maken, is er gebruik gemaakt van een lichte verdoving (sedatie). Hierdoor blijft de vis tijdens de behandeling veel rustiger, waardoor stress zo veel mogelijk wordt vermeden. Na verwerking is de vis zo snel mogelijk teruggezet in de rivier bovenstrooms van de vangstinstallatie.
©
VisAdvies BV
4
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2.4
Extra controlebemonstering Naast de bemonstering zoals deze is beschreven in de projectbeschrijving is met de reservefuik een extra controle bemonstering gedaan gedurende twee nachten (24-25 en 25-26 april 2007). Deze controle is uitgevoerd om het eventuele effect van de beweegbare overlaat te onderzoeken. In figuur 2.2 is de opstelling van deze fuik weergegeven.
figuur 2.2
©
Opstelling van de controlebemonstering in het meest bovenstrooms gelegen bekken (benedenstrooms van de beweegbare overlaat).
VisAdvies BV
5
Resultaten
3
Resultaten Paragraaf 3.1 geeft een overzicht van de vangsten die met de bemonstering in 2007 zijn gedaan in. In de tweede paragraaf wordt in detail op de vangsten van de meest gevangen vissoorten ingegaan. Tot slot beschrijft paragraaf 3.3 de resultaten van de extra controlebemonstering.
3.1
Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten Gedurende de periode 29 maart tot en met 12 juni 2007 hebben tenminste 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. Omdat er 4 dagen in de week is bemonsterd is dit getal lager dan het werkelijke aantal vissen dat in deze periode de vispassage heeft gebruikt. In totaal zijn 14 vissoorten waargenomen (zie tabel 3.1).
tabel 3.1
Aantal waargenomen vissoorten gedurende maart tot en met juni 2007. N.B. De fuik is slechts een deel van de week ingezet (4 van de 7 dagen). Ter vergelijking zijn de resultaten van 2006 eveneens in deze tabel opgenomen. Soort
Latijnse naam
blankvoorn alver paling zeeprik riviergondel brasem baars kolblei snoekbaars kopvoorn pos ruisvoorn
Rutilus rutilus (Linnaeus, 1758) Alburnus alburnus (Linnaeus, 1758) Anguilla anguilla (Linnaeus, 1758) Petromyzon marinus (Linnaeus, 1758) Gobio gobio (Linnaeus, 1758) Abramis brama (Linnaeus, 1758) Perca fluviatilus (Linnaeus, 1758) Abramis bjoerkna (Linnaeus, 1758) Sander lucioperca (Linnaeus, 1758) Leuciscus cephalus (Linnaeus, 1758) Gymnocephalus cernuus (Linnaeus, 1758) Scardinius erythrophthalmus (Linnaeus, 1758) Carassius gibelio (Bloch, 1783)
giebel hybride karper Cyprinus carpio (Linnaeus, 1758) rivierprik Lampetra fluviatilis (Bloch, 1783) roofblei Aspius aspius (Linnaeus, 1758) sneep Chondrostoma nasus (Linnaeus, 1758) snoek Esox lucius (Linnaeus, 1758) zeeforel Salmo trutta (Linnaeus, 1758) Totaal aantal Totaal vissoorten
Min. (cm) 2007 7 8 25 60 10 33 10 24 24 28 9 18 35 33 85
Max. (cm) 2007 40 17 90 90 14 48 30 40 55 48 11 19 35 33 85
Totaal 2007
Totaal 2006
313 158 44 37 27 18 17 11 5 4 2 2 1 1 1 0 0 0 0 0 641
424 39 77 5 3 32 29 26 21 0 5 2 1 0 0 12 1 1 1 1 680
14
17
De vangsten werden (net als in 2006) gedomineerd door blankvoorn. Naast blankvoorn zijn (in volgorde van gevangen aantallen) alver, paling, zeeprik, riviergrondel en brasem de meest talrijke vissoorten. De lengtesamenstelling liep uiteen van 7 cm tot 90 cm (figuur 3.1).
©
VisAdvies BV
6
Resultaten
12 Totale vangst Grave 2007 N=641
Percentage (%)
10 8 6 4 2 0 5
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
figuur 3.1
Lengte-frequentieverdeling van alle gevangen vissen.
3.2
Bespreking van de resultaten per soort
65
70
75
80
85
90
Deze paragraaf behandelt in detail de meest talrijke vissoorten die in de onderzoeksperiode gevangen zijn. Per vissoort wordt gekeken naar de grootteverdeling en de aantallen in relatie tot het moment van optrekken. Blankvoorn Net als in het voorjaar van 2006 is blankvoorn de meest talrijke vissoort. In totaal hebben in ieder geval 313 exemplaren van de vispassage gebruik gemaakt. In de lengtefrequentieverdeling figuur 3.2 is een piek te zien rond 11 cm, dit betreft waarschijnlijk 1-jarige exemplaren. 14 blankvoorn N=313
Percentage (%)
12 10 8 6 4 2 0 5
figuur 3.2
10
15
20 25 Totaallengte (cm)
30
35
40
Lengte-frequentieverdeling blankvoorn. De migratie van blankvoorn voortoont gedurende de onderzoeksperiode een piek op 2 april. Er zijn toen 62 exemplaren gevangen (figuur 3.3).
©
VisAdvies BV
7
Resultaten
70 blankvoorn
60 Aantal
50 40 30 20 10 0 31mrt
figuur 3.3
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen blankvoorn uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Alver In totaal zijn 158 alvers in de fuik gevangen. Het kleinste exemplaar was 8 cm de grootste 17 cm. De meeste exemplaren waren tussen de 12 en 15 cm (figuur 3.4). 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
alver N=158
5
figuur 3.4
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling alver.
Aantal
De migratieactiviteit van alver was het grootst op 16 april (20 exemplaren), 1 mei (38 exemplaren) en 21 mei (24 exemplaren), zie figuur 3.5. 40 35 30 25 20 15 10 5 0
alver
31mrt
figuur 3.5 ©
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen alver uitgezet tegen de tijd.
VisAdvies BV
8
Resultaten
Paling In totaal zijn 44 palingen gevangen. De kleinste paling is 25 cm de grootste 90 cm. De meeste exemplaren waren rond de 40 cm (figuur 3.6). 40 paling N=44
Percentage (%)
35 30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.6
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
75
80
85
90
Lengte-frequentieverdeling paling. Het grootste deel van de palingen werd begin mei gevangen. Daarna vertoont de vangst eind mei/begin juni een sterke toename (figuur 3.7). Van de gevangen paling waren er drie exemplaren schier. 14 paling
12 Aantal
10 8 6 4 2 0 31mrt
figuur 3.7
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen paling uitgezet tegen de tijd. Zeeprik In totaal zijn er 37 zeeprikken gevangen. Het kleinste exemplaar was 60 cm de grootste 90 cm (figuur 3.8). Het beeld dat wordt geschetst in figuur 3.9, waar de aantallen gevangen zeeprik worden uitgezet tegen de tijd, vertoont sterke gelijkenis met de momenten dat paling gebruik maakt van de vispassage (figuur 3.7).
©
VisAdvies BV
9
Resultaten
35 zeeprik N=37
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
75
80
85
90
zeeprik
31mrt
figuur 3.9
15
Lengte-frequentieverdeling zeeprik.
Aantal
figuur 3.8
10
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen zeeprik uitgezet tegen de tijd. Riviergrondel In totaal zijn er 27 riviergrondels gevangen. De kleinste was 10 cm de grootste 14 cm (figuur 3.10). 35 riviergrondel N=27
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.10
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling riviergrondel. Riviergrondels zijn alleen aan het einde van de onderzoeksperiode (eind mei/begin juni) in de fuik aangetroffen (zie figuur 3.11).
©
VisAdvies BV
10
Aantal
Resultaten
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
riviergrondel
31mrt
7apr
14apr
21apr
28apr
5mei
12mei
19mei
26mei
2jun
9jun
Datum
figuur 3.11
De aantallen gevangen riviergrondel uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Brasem In totaal zijn er dit voorjaar 18 brasems gevangen met een lengtespreiding van 33 cm tot 48 cm (figuur 3.12). 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
brasem N=18
5
figuur 3.12
10
15
20
25 30 Totaallengte (cm)
35
40
45
50
Lengte-frequentieverdeling brasem. De meeste brasems zijn gevangen op 28 april (5 exemplaren) Verder zijn er op verschillende datums enkele exemplaren gevangen (figuur 3.13).
©
VisAdvies BV
11
Resultaten
6 brasem
Aantal
5 4 3 2 1 0 31mrt
figuur 3.13
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen brasem uitgezet tegen de tijd. Overige soorten Van de overige, in geringe aantallen gevangen, soorten zijn de gegevens weergegeven in tabel 3.2
kolblei
snoekbaars
kopvoorn
pos ruisvoorn giebel hybride karper
©
VisAdvies BV
2 1
1 2 2 1 1
1 1
1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Totaal
12-jun
1 2
11-jun
1
4-jun
21-mei
8-mei
5-mei
1-mei
28-apr
23-apr
16-apr
2-jun
10 11 12 15 17 18 19 25 26 30 24 27 28 29 30 32 33 39 40 24 42 46 55 28 32 38 48 9 11 18 19 35 33 85
26-mei
baars
lengte (cm)
10-apr
vissoort
2-apr
Overzicht van de gevangen vissoorten. 31-mrt
tabel 3.2
2 3 2 1 2 2 1 2 1 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
12
Resultaten
3.3
Controlebemonstering met de reservefuik In de onderstaande tabel zijn de resultaten te zien van de bemonstering met de controlefuik gedurende de nacht van 24 op 25 april en de nacht van 25 op 26 april 2007. De vangsten vertonen een grote overeenkomst met de vangsten tijdens de reguliere bemonsteringen van de vistrap in deze periode. Alver en blankvoorn zijn de meest talrijke vissoorten. Tevens is het soortenspectrum vergelijkbaar.
tabel 3.3
Overzicht van de gevangen vissoorten soort
lengte (cm)
alver
9 10 11 12 13 15 16 45 16 18 21 23 24 30 32 34 38 27 27 30 32 36 37 80 60 70
brasem blankvoorn
hybride kolblei
paling snoekbaars zeeprik
3.4
25 april 26 april Totaal 1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 1 2 1 1
1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 2 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Afvoer en watertemperatuur Figuur 3.14 geeft de watertemperatuur en afvoer in de bemonsteringsperiode. De afvoer, gemeten bij Megen, vertoont een piek vlak voor de start van het onderzoek. Daarna loopt deze tijdens de bemonsteringsperiode langzaam terug naar waarden ronde de 200 (m3/s). Gedurende de hele onderzoeksperiode blijft de afvoer rond deze waarden schommelen. De watertemperatuur is vanaf begin april begonnen met stijgen. Deze stijging heeft zich, gedurende de onderzoeksperiode, gestaag doorgezet zonder grote pieken of dalen. Figuur 3.15 toont de watertemperatuur van de Maas in relatie tot de fuikvangsten. Te zien is dat een snelle stijging in watertemperatuur gevolgd wordt door een piek in de hoeveelheid vissen die wordt gevangen in de vispassage.
©
VisAdvies BV
13
320 0 3- 7 13 2 0 -3 0 7 19 2 0 -3 0 7 25 2 0 -3 0 7 31 2 0 -3 0 7 -2 6- 00 4- 7 12 2 0 -4 0 7 18 2 0 -4 0 7 24 2 0 -4 0 7 30 2 0 -4 0 7 -2 6- 00 5- 7 12 2 0 -5 0 7 18 2 0 -5 0 7 24 2 0 -5 0 7 30 2 0 -5 0 7 -2 5- 00 6- 7 11 2 0 -6 0 7 17 2 0 -6 0 7 23 2 0 -6 0 7 29 2 0 -6 0 7 -2 00 7
Aantal
figuur 3.15
©
VisAdvies BV 320 3- 07 2 13 0 -3 07 19 -2 0 -3 07 25 -2 0 -3 07 31 -2 0 -3 07 -2 6- 00 4- 7 12 20 -4 07 18 -2 0 -4 07 24 -2 0 -4 07 30 -2 0 -4 07 -2 6- 00 5- 7 12 20 -5 07 18 -2 0 -5 07 24 -2 0 -5 07 30 -2 0 -5 07 -2 5- 00 6- 7 11 20 -6 07 17 -2 0 -6 07 23 -2 0 -6 07 29 -2 0 -6 07 -2 00 7 7-
1-
Afvoer (m3/s) 1200
70
W ate rtempe ratuur (Eijsden)
1000 800 15
600 10
400
0
80
50
30
20
0
Watertemperatuur (°C)
1400
15
40
10
Watertemperatuur (°C)
figuur 3.14
7-
1-
Resultaten
Afvoer (Me gen) 25
20
200 5
0
Afvoer (ter hoogte van Megen) en watertemperatuur (Eijsden) gedurende de onderzoeksperiode (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
Aantal vissen per fuiklichting 25
W atertemperatuur (Eijsden)
60 20
5
10
0
Watertemperatuur (Eijsden) in relatie tot de fuikvangsten (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
14
Discussie
4
Discussie
4.1
Uitvoering van de monitoring Tijdens de monitoring hebben zich geen grote problemen voorgedaan. Alleen tijdens bemonstering van 10 april heeft de fuikconstructie mogelijk niet goed gefunctioneerd. De overgang van de fuik naar de bun was toen, door vandalen, gedeeltelijk losgesneden. Aanpassing van de stand van de regelbare overlaat De automatische aanpassing van de stand van de overlaat ten opzichte van de waterstand in het bovenstroomse stuwpand functioneerde in tegenstelling tot vorig jaar naar behoren. Hierdoor stond er constant dezelfde waterdiepte op de overlaat bij een variërende waterstand. Vorig jaar was deze instelling nog niet geautomatiseerd en stond er regelmatig te veel of te weinig water op de overlaat.
figuur 4.1
Wolhandkrabben die de regelbare overlaat via de oever passeren. Opvallend was dit jaar dat ter hoogte van de regelbare overlaat grote hoeveelheden wolhandkrabben via de oever de overlaat te passeerden. Het vermoeden was dat de overlaat te hoog stond in verhouding tot de waterstand. Op 4 mei is de stand van de overlaat verlaagd waardoor er in plaats van ongeveer 2.7 m3/s, 4,2 m3/s wordt overgelaten. Nadat de stand van de regelbare overlaat is verlaagd zijn er geen wolhandkrabben meer waargenomen. Het vermoeden bestaat dat de overlaat nu, door de grotere waterdiepte, beter passeerbaar is voor wolhandkrabben. Er zijn echter geen noemenswaardige veranderingen waar te nemen in de hoeveelheid migrerende vis voor en na het moment van verlagen.
©
VisAdvies BV
15
Discussie
figuur 4.2
De regelbare overlaat voor (links) en na (rechts) de aanpassing. Controlebemonstering met de reservefuik Omdat er, door de geringe vangsten, twijfels waren over de optrekbaarheid van de beweegbare overlaat voor vis is gedurende twee nachten een bemonstering gedaan met de reservefuik van dit onderzoek. Deze fuik is geplaatst direct onder de beweegbare overlaat, dus in het bovenste peilvak van de vispassage. De vangsten die gedaan zijn met deze bemonstering geven geen grond voor twijfels over de optrekbaarheid van de overlaat. Er zijn geen vissoorten gevangen die boven de overlaat niet zijn gevangen en ook de aantallen wijken niet noemenswaardig af van de vangsten bovenstrooms van de beweegbare overlaat.
4.2
Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 Tabel 3.1 geeft een vergelijking tussen de resultaten van de monitoring van 2006 en 2007. In grote lijnen komen de resultaten overéén. In 2006 zijn er met 17 soorten 3 vissoorten meer gevangen dan de 14 die dit jaar in de bun zijn aangetroffen. De top drie van gevangen vissoorten bestaat in beide jaren uit alver, blankvoorn en paling. Verder zijn in beide jaren baars, brasem en kolblei in aanzienlijke aantallen gevangen. Opvallend is verder dat er dit jaar geen rivierprik is gevangen (in 2006 12 exemplaren) en dat er aanzienlijk meer zeeprik is gevangen (37 tegen 5 exemplaren vorig jaar).
4.3
Waargenomen optrek per soort Waargenomen soorten De vistrap wordt gebruikt door een breed scala aan vissoorten (14 in 2007). Blankvoorn benut de vistrap het meest (313 exemplaren, 49% van de vangsten). Paling, snoekbaars, kolblei, baars en brasem zijn in min of meer vergelijkbare aantallen gevangen. Van sommige soorten zijn weinig exemplaren gevangen. Vijf soorten die in 2006 zijn aangetroffen, zijn in 2007 niet gevangen. Het betreft de soorten rivierprik, roofblei, sneep, snoek en zeeforel. Met betrekking tot het wel of niet vangen van soorten in de vispassage kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt: • Sneep, kopvoorn en barbeel hebben een meer bovenstrooms gelegen verspreiding; • Fint, bot, driedoornige stekelbaars en spiering hebben een meer benedenstrooms gelegen verspreiding;
©
VisAdvies BV
16
Discussie •
Snoek is niet aangetroffen in de vangst. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat de optrek van snoek al eerder van start was gegaan. Een andere oorzaak is dat snoek niet talrijk voorkomt op dit traject van de Maas. Voor winde geldt hetzelfde; Giebel, kroeskarper, zeelt en ruisvoorn vertonen een minder grote neiging om stroomopwaarts te migreren. Bovendien kan de paai van deze soorten later in het seizoen plaats vinden (vanaf juni); Kleine modderkruiper, vetje, rivierdonderpad, elrits en bermpje zijn soorten die vanwege hun afmeting gemakkelijker door de mazen kunnen ontsnappen Als deze echter in grote aantallen aanwezig waren geweest, waren er zeker wel enkele exemplaren gevangen; Meerval en zeker elft en kwabaal zijn relatief zeldzaam in het stroomgebied van de Maas; Houting, zeeforel, bruine forel en zalm (en kwabaal) hebben een paaimigratie vanaf de zomerperiode tot en met de winter. Ook de rivierprik heeft een migratie piek gedurende het najaar. In deze perioden is er niet bemonsterd.
•
•
• •
Vergelijking met andere vistrappen in de Maas en Rijn Opmerkelijk verschil met andere vistraponderzoeken op de Maas en de NederRijn/Lek is dat de totale aantallen gevangen vissen veel minder zijn bij dan bij andere vispassages, zowel in 2006 als het onderzoek van dit jaar (2007). In andere onderzoeken (Lanters, 1995; Winter & Buijse, 2003; Winter et al., 2005) was alver het meest talrijk, gevolgd door blankvoorn als goede tweede. Op basis van De Jong & Cazemier (1997), Van Beek en Kemper (2002) en Winter et al. (2005) zijn in tabel 4.1 de meest talrijk gevangen vissoorten weergegeven die zijn waargenomen in de vistrappen van de Maas en Neder-Rijn/Lek.
tabel 4.1
Overzicht van de meest talrijk gevangen vissoorten in de vistrappen in de Maas en de Neder-Rijn/Lek. alver
blankvoorn
paling
Linne (Maas)
14564
4662
1613
Belfeld (Maas)
14531
668
1832
Driel (Neder-Rijn/Lek)
6378
17
27
Roermond (Maas)
2747
2913
99
Hagestein (Neder-Rijn/Lek)
2544
717
231
Maurik (Neder-Rijn/Lek)
1707
1638
13
Sambeek (Maas)
514
1729
510
Grave (Maas) 2007
158
313
44
Grave (Maas) 2006
39
424
77
In de tabel is te zien dat de aantallen van de meest talrijk gevangen vissoorten in Grave beduidend lager liggen ten opzichte van de aantallen gevangen in de overige vistrappen. Alleen de vangsten in de vispassage bij Driel zijn hierop een uitzondering. Hier werd minder blankvoorn en paling gevangen, waarbij vermeld moet worden dat de periode van bemonstering korter was. Voor de geringe vangsten zijn een aantal verklaringen mogelijk: 1. De aantallen vissen die via de vistrap daadwerkelijk optrekken zijn hoger dan waargenomen omdat er gedurende dinsdag en woensdag niet werd bemonsterd en ©
VisAdvies BV
17
Discussie
er dus sprake was van vrije optrek. Bij pieksgewijze optrek van vissen is het denkbaar dat enkele van deze pieken zijn gemist. Migratie van blankvoorn verliep pieksgewijs. Voor de andere genoemde soorten lijkt dit ook het geval, alleen is dit vanwege de lage aantallen moeilijker vast te stellen. Daarnaast is uit onderzoek met een fishcounter (Kroes et al., 2005) aangetoond dat met een fuik niet alle stroomopwaarts migrerende vissen worden gevangen. Sommige vissen ontwijken de fuik en zwemmen terug. Het blijkt uit genoemd onderzoek dat er later meer pogingen worden ondernomen en zodra wordt bemerkt dat de weg vrij is de vis doorzwemt. 2. Er is in de vistrap bij Grave gebruik gemaakt van een andere opstelling dan bij de monitoring van de vistrappen bij Belfeld, Sambeek, Linne en Lith. Dit kan mogelijk consequenties hebben voor de vangsten. De fuik in combinatie met de bun lijkt echter niet minder effectief te vissen. Een aanzienlijk aantal vissoorten werd gevangen, bovendien in zeer uiteenlopende lengteklassen. Er zijn geen aanwijzingen geweest dat vissen uit de bun ontsnapten. 3. De stuwpanden van de vistrappen op andere locaties in de Maas vertonen verschillen in milieukenmerken. De vistrap bij Lith ligt het verst stroomafwaarts, waar bovendien een grotere invloed te verwachten valt van het benedenrivierengebied (Waal, Amer, Hollands Diep etc.) en er in geringe mate sprake is van getij. Meer in bovenstroomse richting is er een grotere invloed van de Grensmaas en haar specifieke milieu te verwachten. Daar tussenin ligt het stuwpand bij Grave, dat een min of meer stagnant karakter kent. Op grond van habitatgebieden is de Maas onder te verdelen in een viertal trajecten: bovenmaas, (Luik – Maastricht), grindmaas (Borgharen - Linne), zandmaas (Belfeld - Lith) en getijdenmaas (Lith - Haringvliet) (Bakker & Kranenbarg, 2002). De vissoorten die de vistrap hebben gebruikt komen grotendeels overeen met de te verwachten vissoorten zoals genoemd voor de zandmaas.
4.4
Het functioneren van de vispassage •
•
•
•
•
©
VisAdvies BV
De stroomsnelheid en waterdiepte in de vispassage maken migratie mogelijk voor vissen kleiner dan 10 cm. In totaal zijn er van 6 vissoorten exemplaren gepasseerd van 10 cm of kleiner (tot 7 cm). Voor bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, pos en rivierdonderpad is de vistrap te passeren. Dit is waarschijnlijk te danken aan de vertical slots die in de overlaten zijn ingebouwd. Ook voor prikken (zee- en rivierprik) bleek de vistrap passeerbaar. Deze zullen zich waarschijnlijk vastzuigen aan stenen en zich daarbij sprongsgewijs verplaatsen over of door de overlaat. De passeerbaarheid van de vistrap kan variëren gedurende de onderzoeksperiode. Als gevolg van wisselende waterstanden boven- en benedenstrooms kunnen de hydraulische (stroomsnelheid en waterdiepte) omstandigheden minder gunstig uitpakken in de vispassage. Al eerder is ingegaan op de cruciale rol die de regelbare overlaat daarbij speelt. In een eventueel vervolgonderzoek dient dit te worden betrokken. Naast passeerbaarheid is ook de aantrekkingskracht van de vistrap van groot belang voor het functioneren van de vispassage. Dit impliceert het tijdig kunnen vinden van de vistrap door de aangeboden lokstroom. De kracht en de positie van de lokstroom zijn aspecten die hier een rol spelen. Wanneer 18
Discussie
de omstandigheden dit toelaten is het stuwbeheer tijdens de monitoringsperiode zo aangepast dat het bereik van de lokstroom zo groot mogelijk is. Om dit te bewerkstelligen wordt water dat via de stuw wordt afgevoerd zo ver mogelijk van de uitstroom van de vispassage overgelaten (zie figuur 4.3). De werking van de lokstroom is geen onderdeel geweest van dit onderzoek.
figuur 4.3
©
De lokstroom van de vispassage
VisAdvies BV
19
Conclusies en aanbevelingen
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies •
•
•
5.2
Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De constructie biedt zowel bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, riviergrondel, pos en zee- en rivierprik optrekmogelijkheden. De vangstconstructie, bestaande uit een hokfuik met daaraan een bun verbonden, voldeed aan de verwachtingen. De geringe voorbereidende kosten ter plaatse en de vrij eenvoudige manier van lichten en legen vereisen een minimale inzet. Het legen van de bun is door vrijwilligers uitgevoerd. Het is niet verantwoord om conclusies te verbinden aan de relatief geringe vangstaantallen vergeleken met andere vistraponderzoeken op de Maas. Het onderzoek maakt niet duidelijk wat het totale aanbod van vis is dat naar het bovengelegen pand wil optrekken. Vissen kunnen bij sommige waterstanden ook gebruik maken van de stuw of migreren door de schutlsuis.
Aanbevelingen Geadviseerd wordt om: • een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Aangezien de monitoring met een fuik nogal arbeidsintensief is, is het advies om een geautomatiseerde visteller (fishcounter) te plaatsen, zoals werd uitgevoerd bij de monitoring van de vistrap in de Bovenmark (Kroes et al., 2005). Hiermee wordt tevens een beeld verkregen van de tijd, richting (stroomop- of afwaarts) en intensiteit van de vismigratie; • naar de doelmatigheid van de lokstroom van de vistrap bij Grave onderzoek te verrichten. Hiermee wordt een beeld verkregen van de efficiëntie van de vispassage. Mogelijkheden hiervoor zijn hydro-akoestisch onderzoek met hydrofoons of telemetrisch onderzoek met transponders; • met behulp van hydro-akoestische tags de omvang van de vismigratie door de schutsluis te onderzoeken.
©
VisAdvies BV
20
Literatuurlijst
6
Literatuurlijst Van Beek G.C.W. & J.H. Kemper, 2002. Vismonitoring van de vispassage op het stuweiland Driel. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Projectnr. OND000145, 22p De Jong, H.B.H.J. & W.G. Cazemier, 1997. De vismigratie via de bekkenvistrap bij de Maasstuw te Sambeek. Rapport Nr. C037/97. RIVO-DLO, IJmuiden. Kemper, J.H. & J. Kranenbarg, 2006. Efficiëntere vismigratie bij vistrappen en kunstwerken. Fase1: testen methodiek akoestische tags beneden stuw. VisAdvies, i.o.v. RIZA. Kranenbarg, J. & H. Bakker, 2002. Waterkrachtcentrales versus vis in de Nederlandse Maas. Prioritaire soorten voor bescherming tegen mortaliteit door turbinepassage. Werkdocument 2002.217X. Kroes, M.J. & J.C.A. Merkx, 2005. Fuikconstructie vistrap Maas, te Grave. VisAdvies BV, Utrecht. Projectbeschrijving. VA2005_13 pag. Kroes, M.J., Beek, G.C.W., J.H. Kemper & J.C.A. Merkx, 2005. Monitoring vispassage Bieberg in de Bovenmark bij Breda. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Onderzoeksrapport KO2005018, 28 pag. Kroes, M.J., J.C.A. Merkx & Jan H. Kemper, 2006. Vismigratie via de vistrap bij Grave tijdens het voorjaar van 2006 VisAdvies BV, Utrecht. VA2006_03, 28 pag. © 2006 VisAdvies BV. Lanters, R.L.P., 1995. Vismigratie door de bekkenvistrappen Lith en Belfeld in de Maas. EHR Rapport 59-1995. RIVO-DLO, IJmuiden. Winter, H.V. & A.D. Buijse, 2003. Het belang van vismigratie voor de visstand in de Maas. Natuurhistorisch Maandblad, Oktober 2003 jaargang 92.: 243-248. Winter, H.V. R.W. Klop, W. Klop, K. Klop & B. Baks, 2005. Vismigratie via de vistrappen bij Hagestein en Maurik tijdens het voorjaar van 2005. Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Rapportnr. C055/05
©
VisAdvies BV
21
Dankwoord Mede door de grote inzet van de twee leden van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying Fish”, te weten Gijs van der Heuvel en Huub Willems, konden de werkzaamheden op een goede wijze worden uitgevoerd. Net als vorig jaar hebben ze gemotiveerd en met veel enthousiasme de fuik gelicht. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van hun wijdverbreide netwerk om de bemonsteringslocatie dag en nacht in de gaten te houden. De bemanning van de toren bij de sluis van Grave heeft er zeker ook aan bijgedragen dat er gedurende het onderzoek nauwelijks schade door vandalisme is opgetreden. Gerard Wittenberg en Roland Gesthuizen van RWS danken wij voor het verlenen van hand- en spandiensten en voor het meedenken in het proces. Het begeleidingsteam van RWS, waaronder Tom Buijse, André Breukelaar, Hans Bakker worden bedankt voor hun inhoudelijke bijdrage.
Vondellaan 14; 3521 GD Utrecht
t. 030 285 10 66
e.
[email protected]
www.VisAdvies.nl
K.V.K. 30207643; ABN-AMRO: 40.01.19.528
©
VisAdvies BV
Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007
Rapport: VA2007_15 Opgesteld in opdracht van: Rijkswaterstaat, RIZA A.W. Breukelaar
Oktober, 2007 Definitieve versie door: M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
Statuspagina
Statuspagina Titel: Samenstelling: Adres: Telefoon: Homepage: Opdrachtgever: Auteur(s): E-mail adres: Eindverantwoording Aantal pagina’s: Trefwoorden: Projectnummer: Datum: Versie:
Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007 VisAdvies BV Vondellaan 14 3521 GD Utrecht 030 285 1066 http://www.VisAdvies.nl Rijkswaterstaat, RIZA (projectleider: A.W. Breukelaar) M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
[email protected] F.T. Vriese 21 Vismigratie, vispassage, Grave VA2007_15 Oktober, 2007 Definitieve versie
Bibliografische referentie Lange, M.C. de & J.C.A. Merkx, 2007. Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007. VisAdvies BV, Utrecht. Projectnummer VA2007_15, 21 pag.
Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyright houder(s). VisAdvies BV is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van VisAdvies BV; opdrachtgever vrijwaart VisAdvies BV van aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
©
VisAdvies BV
Samenvatting
Samenvatting Inmiddels is de vispassage bij Grave al meer dan een jaar geopend voor vis als omleiding om de stuw. Na het gereedkomen van de vispassage vorig voorjaar is direct een onderzoek gedaan naar vismigratie door de vispassage (Kroes et al, 2006). Om te kunnen beoordelen of de vispassage voldoet, heeft VisAdvies in opdracht van RWS RIZA, de migratie van vis in het voorjaar van 2007 geëvalueerd. Dit is uitgevoerd door met een vangstconstructie (hokfuik en bun) te vissen aan de stroomopwaartse zijde van de vistrap van 29 maart tot en met 12 juni 2007. Bij de uitvoering zijn vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying fish” betrokken. De fuik werd elke donderdag geplaatst en daaropvolgende maandag verwijderd. Gedurende de onderzoeksperiode hebben minimaal 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. In totaal zijn er 14 vissoorten waargenomen. Blankvoorn domineerde de vangsten qua aantallen, gevolgd door alver, paling, zeeprik, riviergrondel, brasem, baars, kolblei en snoekbaars. De lengte van de gevangen vis liep uiteen van 7 tot 90 cm. Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen, mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De vangstconstructie voldeed aan de verwachtingen. Geadviseerd wordt om een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Tevens wordt aanbevolen om onderzoek te verrichten aan de doelmatigheid van de lokstroom van de vispassage.
©
VisAdvies BV
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Statuspagina Samenvatting Inhoudsopgave 1
Inleiding .................................................................................... 1
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden.......................... 2
2.1 2.2 2.3 2.4
3 3.1 3.2 3.3 3.4
4 4.1 4.2 4.3 4.4
5 5.1 5.2
6
Type vispassage bij Grave ........................................................................ 2 Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden .............................. 2 Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk ....................................... 4 Extra controlebemonstering ...................................................................... 5
Resultaten................................................................................. 6 Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten .............................. 6 Bespreking van de resultaten per soort .................................................... 7 Controlebemonstering met de reservefuik .............................................. 13 Afvoer en watertemperatuur.................................................................... 13
Discussie ................................................................................ 15 Uitvoering van de monitoring .................................................................. 15 Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 ................... 16 Waargenomen optrek per soort .............................................................. 16 Het functioneren van de vispassage ....................................................... 18
Conclusies en aanbevelingen ................................................. 20 Conclusies............................................................................................... 20 Aanbevelingen......................................................................................... 20
Literatuurlijst ........................................................................... 21
Dankwoord
©
VisAdvies BV
Inleiding
1
Inleiding De migratie van vis van de Noordzee via de Maas naar België en Frankrijk wordt belemmerd door de stuwen. In het kader van internationale afspraken en het convenant tussen LNV en RWS 'Zalm terug in onze rivieren' (Min. V&W en Min. LNV, 1991) zijn inmiddels vistrappen gerealiseerd bij 6 van de 7 stuwen in de Maas. De vistrappen zijn voornamelijk ontworpen voor vissoorten die over grote afstanden trekken zoals zalmachtigen, maar dienen tevens de migratie van andere vissoorten over kleinere afstanden te vergemakkelijken. In maart 2006 is de vistrap bij Grave in gebruik genomen, waarmee de Maas in principe optrekbaar is tot aan Borgharen. Om te kunnen beoordelen of de vistrappen aan de internationale- en nationale beleidsdoelstellingen voldoen, is de werking van de vistrap in het migratieseizoen van de voornaamste vissoorten bemonsterd door VisAdvies. Met fuikvangsten is de vissoortsamenstelling, de aantallen per vissoort en de verdeling van de grootteklasse per vissoort bepaald in de periode van 29 maart tot en met 12 juni 2007. De resultaten zijn vergeleken met de eerder geëvalueerde vistrappen in de Maas en de Nederrijn en Lek.
figuur 1.1 ©
Locatie van de vistrap bij Grave.
VisAdvies BV
1
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden Dit hoofdstuk beschrijft in het kort het type vispassage in Grave, de opzet van de monitoring en de uitvoering van het veldwerk. Tot slot beschrijft paragraaf 2.4 de extra controlebemonstering die is uitgevoerd.
2.1
Type vispassage bij Grave De vispassage bij Grave is in maart 2006 in werking genomen. De vispassage is gebouwd als omleiding rond de stuw. Het type overlaat waarmee de vistrap het totale hoogteverschil overbrugt, betreft een combinatie van de klassieke V–vormige overlaat en een tweetal verticale doorzwemopeningen (“vertical slot”). De verticale doorzwemopening aan de oeverzijde is afwisselend links en rechts van de oever aangebracht. De vertical slot in het midden van de overlaat is in alle overlaten doorgezet. Aan de beneden- en bovenstroomse zijde is een grote steen geplaatst, die een stromingsremmende werking heeft. Het verval per overlaat is 0,20 m. De overlaten zijn opgebouwd uit schanskorven, die vervolgens zijn aangestort met grote stenen. De benedenstroomse overlaat knijpt de uitmonding met een vertical slot, die geleidelijk overgaat in een zeer flauwe V-vorm. Deze heeft als doel om ook bij zeer hoge benedenwaterstanden, nog een zekere lokstroom te realiseren. De meest bovenstrooms gelegen overlaat betreft een regelbare inlaatschuif. Dit is een schuif die aan de ene zijde opgelegd is in een scharnierconstructie en aan de andere zijde kan worden opgetrokken of neergelaten. Hiermee kan naar gelang het bovenpeil van de Maas, 7.40 tot 7.70 m +NAP, het debiet door de vispassage worden geregeld (variërend van 2,5-4,0 m3/s). De schuif is aan één zijde voorzien van een vertical slot, die niet tot op de waterbodem reikt.
2.2
Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden Voor de bemonstering is tijdens dit onderzoek dezelfde fuikconstructie gebruikt, die tijdens de monitoring in 2006 is ingezet. Deze constructie is in opdracht van RWS Limburg in een eerder stadium door VisAdvies ontworpen (Kroes & Merkx, 2005). Vangconstructie Het ontwerp bestaat uit een constructie van een hokfuik die met ringen vastzit aan stalen pijpen. De pijpen zijn verankerd in de oevers en fungeren als een soort gordijnrails. De vis komt via het hok en de fuik in een bun terecht. Het principe van deze constructie heeft een aantal voordelen ten opzichte van een conventionele fuikconstructie, te weten: • het verwerken van de vangst vergt weinig tijd door gebruikmaking van een bun; de fuik hoeft bij het legen niet naar de kant en/of boven water te komen; hierdoor kunnen vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereninging de reguliere bemonsteringen uitvoeren; • de bun staat beschut buiten de hoofdstroom, zodat de gevangen vissen niet voortdurend in de stroming verblijven; • de bun is goed afsluitbaar en niet gevoelig voor vandalisme;
©
VisAdvies BV
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden •
figuur 2.1
de fuik kan eenvoudig los gemaakt worden van de verticale pijpen. Hierdoor is het mogelijk om de fuik naar de wal te halen voor groot onderhoud.
Overzicht van de fuikconstructie. Het hok (10 m breed en 4,4 m hoog) kan in zijn geheel boven water worden getrokken en is zo gemaakt dat vissen naar de bun bij de steiger gedwongen worden. De onderreep van het hok zit boven-strooms een halve meter onder de drempel. De gestrekte maaswijdte van het net-werk bedraagt 24-mm. Er staan vijf hoepels in de fuik, variërend van 0,6 tot 2,0 m. De kub van de fuik is zo aangepast dat de fuik met een frame visdicht aansluit op de bun. Het frame is vierkant met zijden van 40 cm. Het hok van de fuik bevat want met een gestrekte maaswijdte van 24 mm. De reserve fuik, die de laatste weken van het onderzoek gebruikt is, heeft want met een gestrekte maaswijdte van 80 mm. In de kub is dit 18 mm gestrekte maas. De fuik is verder voorzien van twee kelen om te voorkomen dat vissen rechtsomkeert kunnen maken. De maaswijdte van het want is eveneens 18 mm. De kelen zijn bevestigd aan de 3de en 4de hoepel gerekend van de ingang van de fuik. Aan weerszijden van het hok zitten harpsluitingen die aan de ringen op de stalen palen worden bevestigd. Ten behoeve van het schoonmaken van de fuik is een paal met een diameter van 100 mm geplaatst, die 4 m boven het maaiveld uitsteekt. Door middel van een katrol wordt de fuik in delen omhoog getrokken voor het groot onderhoud, zoals controle van de fuik en het schoonspuiten van het want.
©
VisAdvies BV
3
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
De bun Dit is een metalen bak van 2 x 1 x 0,75 m. Er is geperforeerde plaat gebruikt zodat de vis constant op doorstroming en dus vers water zit. De bun is met beugels verbonden aan vier palen en hangt aan kettingen zodat de hoogte van de bun t.o.v. het waterpeil aan te passen is. De fuik wordt bevestigd aan de bun door een metalen frame, dat aan de fuik zit, te laten vallen in een sponning van de bun. Deze constructie is sterk genoeg om grote krachten te kunnen weerstaan, die als gevolg van de stroming op de fuik komen te staan. Op het punt waar de fuik aan de bun zit, bevindt zich een klep die dicht kan wanneer er vis uit de bun geschept gaat worden. Door de bun met de twee palen dicht tegen de steiger aan te plaatsen, kan er vanaf de kant gewerkt worden. Dit in tegenstelling tot een conventionele fuikopstelling, waarbij een boot noodzakelijk is om de fuik te legen. De toepassing van de bun is onderhoudsvriendelijk en op een gemakkelijke manier te controleren op vangsten en te legen met een schepnet. Ook de overleving van vis is door de constante doorstroming gegarandeerd. De grootte van de bun is afgestemd op een maximale visbiomassa van 500 kg. Dit is voldoende qua omvang, ervan uitgaande dat de bun 1 keer per 2 dagen wordt geleegd. Eigen ervaringen en die van beroepsvissers bij monitoring van vistrappen op de grote rivieren tonen aan dat vangsten voorkomen van maximaal 100-200 kg. De bun is vergrendeld met een slot om vandalisme of diefstal te voorkomen.
2.3
Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk De bemonstering is gestart op 29 maart 2007 en beëindigd op 12 juni 2007. De plaatsing van de fuikconstructie (donderdag) en het verwijderen (maandag) werd uitgevoerd door VisAdvies. De bun werd om de dag gecontroleerd op aanwezigheid van vis, door leden van de Hengelsportvereniging “Flying fish” (Raamoever 4, Grave. Contactpersoon: de heer van der Heuvel (0486-472084). De leden van de vereniging zijn in de opstartfase van het onderzoek door VisAdvies begeleid, teneinde een juiste handelswijze te garanderen. De bemonstering is zo visvriendelijk mogelijk uitgevoerd. De vis die is gevangen in de fuik werd direct in grote visteilen met water overgebracht. Om effecten van de handling van vis (sorteren, meten enz.) zo gering mogelijk te maken, is er gebruik gemaakt van een lichte verdoving (sedatie). Hierdoor blijft de vis tijdens de behandeling veel rustiger, waardoor stress zo veel mogelijk wordt vermeden. Na verwerking is de vis zo snel mogelijk teruggezet in de rivier bovenstrooms van de vangstinstallatie.
©
VisAdvies BV
4
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2.4
Extra controlebemonstering Naast de bemonstering zoals deze is beschreven in de projectbeschrijving is met de reservefuik een extra controle bemonstering gedaan gedurende twee nachten (24-25 en 25-26 april 2007). Deze controle is uitgevoerd om het eventuele effect van de beweegbare overlaat te onderzoeken. In figuur 2.2 is de opstelling van deze fuik weergegeven.
figuur 2.2
©
Opstelling van de controlebemonstering in het meest bovenstrooms gelegen bekken (benedenstrooms van de beweegbare overlaat).
VisAdvies BV
5
Resultaten
3
Resultaten Paragraaf 3.1 geeft een overzicht van de vangsten die met de bemonstering in 2007 zijn gedaan in. In de tweede paragraaf wordt in detail op de vangsten van de meest gevangen vissoorten ingegaan. Tot slot beschrijft paragraaf 3.3 de resultaten van de extra controlebemonstering.
3.1
Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten Gedurende de periode 29 maart tot en met 12 juni 2007 hebben tenminste 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. Omdat er 4 dagen in de week is bemonsterd is dit getal lager dan het werkelijke aantal vissen dat in deze periode de vispassage heeft gebruikt. In totaal zijn 14 vissoorten waargenomen (zie tabel 3.1).
tabel 3.1
Aantal waargenomen vissoorten gedurende maart tot en met juni 2007. N.B. De fuik is slechts een deel van de week ingezet (4 van de 7 dagen). Ter vergelijking zijn de resultaten van 2006 eveneens in deze tabel opgenomen. Soort
Latijnse naam
blankvoorn alver paling zeeprik riviergondel brasem baars kolblei snoekbaars kopvoorn pos ruisvoorn
Rutilus rutilus (Linnaeus, 1758) Alburnus alburnus (Linnaeus, 1758) Anguilla anguilla (Linnaeus, 1758) Petromyzon marinus (Linnaeus, 1758) Gobio gobio (Linnaeus, 1758) Abramis brama (Linnaeus, 1758) Perca fluviatilus (Linnaeus, 1758) Abramis bjoerkna (Linnaeus, 1758) Sander lucioperca (Linnaeus, 1758) Leuciscus cephalus (Linnaeus, 1758) Gymnocephalus cernuus (Linnaeus, 1758) Scardinius erythrophthalmus (Linnaeus, 1758) Carassius gibelio (Bloch, 1783)
giebel hybride karper Cyprinus carpio (Linnaeus, 1758) rivierprik Lampetra fluviatilis (Bloch, 1783) roofblei Aspius aspius (Linnaeus, 1758) sneep Chondrostoma nasus (Linnaeus, 1758) snoek Esox lucius (Linnaeus, 1758) zeeforel Salmo trutta (Linnaeus, 1758) Totaal aantal Totaal vissoorten
Min. (cm) 2007 7 8 25 60 10 33 10 24 24 28 9 18 35 33 85
Max. (cm) 2007 40 17 90 90 14 48 30 40 55 48 11 19 35 33 85
Totaal 2007
Totaal 2006
313 158 44 37 27 18 17 11 5 4 2 2 1 1 1 0 0 0 0 0 641
424 39 77 5 3 32 29 26 21 0 5 2 1 0 0 12 1 1 1 1 680
14
17
De vangsten werden (net als in 2006) gedomineerd door blankvoorn. Naast blankvoorn zijn (in volgorde van gevangen aantallen) alver, paling, zeeprik, riviergrondel en brasem de meest talrijke vissoorten. De lengtesamenstelling liep uiteen van 7 cm tot 90 cm (figuur 3.1).
©
VisAdvies BV
6
Resultaten
12 Totale vangst Grave 2007 N=641
Percentage (%)
10 8 6 4 2 0 5
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
figuur 3.1
Lengte-frequentieverdeling van alle gevangen vissen.
3.2
Bespreking van de resultaten per soort
65
70
75
80
85
90
Deze paragraaf behandelt in detail de meest talrijke vissoorten die in de onderzoeksperiode gevangen zijn. Per vissoort wordt gekeken naar de grootteverdeling en de aantallen in relatie tot het moment van optrekken. Blankvoorn Net als in het voorjaar van 2006 is blankvoorn de meest talrijke vissoort. In totaal hebben in ieder geval 313 exemplaren van de vispassage gebruik gemaakt. In de lengtefrequentieverdeling figuur 3.2 is een piek te zien rond 11 cm, dit betreft waarschijnlijk 1-jarige exemplaren. 14 blankvoorn N=313
Percentage (%)
12 10 8 6 4 2 0 5
figuur 3.2
10
15
20 25 Totaallengte (cm)
30
35
40
Lengte-frequentieverdeling blankvoorn. De migratie van blankvoorn voortoont gedurende de onderzoeksperiode een piek op 2 april. Er zijn toen 62 exemplaren gevangen (figuur 3.3).
©
VisAdvies BV
7
Resultaten
70 blankvoorn
60 Aantal
50 40 30 20 10 0 31mrt
figuur 3.3
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen blankvoorn uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Alver In totaal zijn 158 alvers in de fuik gevangen. Het kleinste exemplaar was 8 cm de grootste 17 cm. De meeste exemplaren waren tussen de 12 en 15 cm (figuur 3.4). 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
alver N=158
5
figuur 3.4
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling alver.
Aantal
De migratieactiviteit van alver was het grootst op 16 april (20 exemplaren), 1 mei (38 exemplaren) en 21 mei (24 exemplaren), zie figuur 3.5. 40 35 30 25 20 15 10 5 0
alver
31mrt
figuur 3.5 ©
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen alver uitgezet tegen de tijd.
VisAdvies BV
8
Resultaten
Paling In totaal zijn 44 palingen gevangen. De kleinste paling is 25 cm de grootste 90 cm. De meeste exemplaren waren rond de 40 cm (figuur 3.6). 40 paling N=44
Percentage (%)
35 30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.6
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
75
80
85
90
Lengte-frequentieverdeling paling. Het grootste deel van de palingen werd begin mei gevangen. Daarna vertoont de vangst eind mei/begin juni een sterke toename (figuur 3.7). Van de gevangen paling waren er drie exemplaren schier. 14 paling
12 Aantal
10 8 6 4 2 0 31mrt
figuur 3.7
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen paling uitgezet tegen de tijd. Zeeprik In totaal zijn er 37 zeeprikken gevangen. Het kleinste exemplaar was 60 cm de grootste 90 cm (figuur 3.8). Het beeld dat wordt geschetst in figuur 3.9, waar de aantallen gevangen zeeprik worden uitgezet tegen de tijd, vertoont sterke gelijkenis met de momenten dat paling gebruik maakt van de vispassage (figuur 3.7).
©
VisAdvies BV
9
Resultaten
35 zeeprik N=37
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
75
80
85
90
zeeprik
31mrt
figuur 3.9
15
Lengte-frequentieverdeling zeeprik.
Aantal
figuur 3.8
10
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen zeeprik uitgezet tegen de tijd. Riviergrondel In totaal zijn er 27 riviergrondels gevangen. De kleinste was 10 cm de grootste 14 cm (figuur 3.10). 35 riviergrondel N=27
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.10
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling riviergrondel. Riviergrondels zijn alleen aan het einde van de onderzoeksperiode (eind mei/begin juni) in de fuik aangetroffen (zie figuur 3.11).
©
VisAdvies BV
10
Aantal
Resultaten
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
riviergrondel
31mrt
7apr
14apr
21apr
28apr
5mei
12mei
19mei
26mei
2jun
9jun
Datum
figuur 3.11
De aantallen gevangen riviergrondel uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Brasem In totaal zijn er dit voorjaar 18 brasems gevangen met een lengtespreiding van 33 cm tot 48 cm (figuur 3.12). 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
brasem N=18
5
figuur 3.12
10
15
20
25 30 Totaallengte (cm)
35
40
45
50
Lengte-frequentieverdeling brasem. De meeste brasems zijn gevangen op 28 april (5 exemplaren) Verder zijn er op verschillende datums enkele exemplaren gevangen (figuur 3.13).
©
VisAdvies BV
11
Resultaten
6 brasem
Aantal
5 4 3 2 1 0 31mrt
figuur 3.13
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen brasem uitgezet tegen de tijd. Overige soorten Van de overige, in geringe aantallen gevangen, soorten zijn de gegevens weergegeven in tabel 3.2
kolblei
snoekbaars
kopvoorn
pos ruisvoorn giebel hybride karper
©
VisAdvies BV
2 1
1 2 2 1 1
1 1
1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Totaal
12-jun
1 2
11-jun
1
4-jun
21-mei
8-mei
5-mei
1-mei
28-apr
23-apr
16-apr
2-jun
10 11 12 15 17 18 19 25 26 30 24 27 28 29 30 32 33 39 40 24 42 46 55 28 32 38 48 9 11 18 19 35 33 85
26-mei
baars
lengte (cm)
10-apr
vissoort
2-apr
Overzicht van de gevangen vissoorten. 31-mrt
tabel 3.2
2 3 2 1 2 2 1 2 1 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
12
Resultaten
3.3
Controlebemonstering met de reservefuik In de onderstaande tabel zijn de resultaten te zien van de bemonstering met de controlefuik gedurende de nacht van 24 op 25 april en de nacht van 25 op 26 april 2007. De vangsten vertonen een grote overeenkomst met de vangsten tijdens de reguliere bemonsteringen van de vistrap in deze periode. Alver en blankvoorn zijn de meest talrijke vissoorten. Tevens is het soortenspectrum vergelijkbaar.
tabel 3.3
Overzicht van de gevangen vissoorten soort
lengte (cm)
alver
9 10 11 12 13 15 16 45 16 18 21 23 24 30 32 34 38 27 27 30 32 36 37 80 60 70
brasem blankvoorn
hybride kolblei
paling snoekbaars zeeprik
3.4
25 april 26 april Totaal 1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 1 2 1 1
1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 2 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Afvoer en watertemperatuur Figuur 3.14 geeft de watertemperatuur en afvoer in de bemonsteringsperiode. De afvoer, gemeten bij Megen, vertoont een piek vlak voor de start van het onderzoek. Daarna loopt deze tijdens de bemonsteringsperiode langzaam terug naar waarden ronde de 200 (m3/s). Gedurende de hele onderzoeksperiode blijft de afvoer rond deze waarden schommelen. De watertemperatuur is vanaf begin april begonnen met stijgen. Deze stijging heeft zich, gedurende de onderzoeksperiode, gestaag doorgezet zonder grote pieken of dalen. Figuur 3.15 toont de watertemperatuur van de Maas in relatie tot de fuikvangsten. Te zien is dat een snelle stijging in watertemperatuur gevolgd wordt door een piek in de hoeveelheid vissen die wordt gevangen in de vispassage.
©
VisAdvies BV
13
320 0 3- 7 13 2 0 -3 0 7 19 2 0 -3 0 7 25 2 0 -3 0 7 31 2 0 -3 0 7 -2 6- 00 4- 7 12 2 0 -4 0 7 18 2 0 -4 0 7 24 2 0 -4 0 7 30 2 0 -4 0 7 -2 6- 00 5- 7 12 2 0 -5 0 7 18 2 0 -5 0 7 24 2 0 -5 0 7 30 2 0 -5 0 7 -2 5- 00 6- 7 11 2 0 -6 0 7 17 2 0 -6 0 7 23 2 0 -6 0 7 29 2 0 -6 0 7 -2 00 7
Aantal
figuur 3.15
©
VisAdvies BV 320 3- 07 2 13 0 -3 07 19 -2 0 -3 07 25 -2 0 -3 07 31 -2 0 -3 07 -2 6- 00 4- 7 12 20 -4 07 18 -2 0 -4 07 24 -2 0 -4 07 30 -2 0 -4 07 -2 6- 00 5- 7 12 20 -5 07 18 -2 0 -5 07 24 -2 0 -5 07 30 -2 0 -5 07 -2 5- 00 6- 7 11 20 -6 07 17 -2 0 -6 07 23 -2 0 -6 07 29 -2 0 -6 07 -2 00 7 7-
1-
Afvoer (m3/s) 1200
70
W ate rtempe ratuur (Eijsden)
1000 800 15
600 10
400
0
80
50
30
20
0
Watertemperatuur (°C)
1400
15
40
10
Watertemperatuur (°C)
figuur 3.14
7-
1-
Resultaten
Afvoer (Me gen) 25
20
200 5
0
Afvoer (ter hoogte van Megen) en watertemperatuur (Eijsden) gedurende de onderzoeksperiode (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
Aantal vissen per fuiklichting 25
W atertemperatuur (Eijsden)
60 20
5
10
0
Watertemperatuur (Eijsden) in relatie tot de fuikvangsten (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
14
Discussie
4
Discussie
4.1
Uitvoering van de monitoring Tijdens de monitoring hebben zich geen grote problemen voorgedaan. Alleen tijdens bemonstering van 10 april heeft de fuikconstructie mogelijk niet goed gefunctioneerd. De overgang van de fuik naar de bun was toen, door vandalen, gedeeltelijk losgesneden. Aanpassing van de stand van de regelbare overlaat De automatische aanpassing van de stand van de overlaat ten opzichte van de waterstand in het bovenstroomse stuwpand functioneerde in tegenstelling tot vorig jaar naar behoren. Hierdoor stond er constant dezelfde waterdiepte op de overlaat bij een variërende waterstand. Vorig jaar was deze instelling nog niet geautomatiseerd en stond er regelmatig te veel of te weinig water op de overlaat.
figuur 4.1
Wolhandkrabben die de regelbare overlaat via de oever passeren. Opvallend was dit jaar dat ter hoogte van de regelbare overlaat grote hoeveelheden wolhandkrabben via de oever de overlaat te passeerden. Het vermoeden was dat de overlaat te hoog stond in verhouding tot de waterstand. Op 4 mei is de stand van de overlaat verlaagd waardoor er in plaats van ongeveer 2.7 m3/s, 4,2 m3/s wordt overgelaten. Nadat de stand van de regelbare overlaat is verlaagd zijn er geen wolhandkrabben meer waargenomen. Het vermoeden bestaat dat de overlaat nu, door de grotere waterdiepte, beter passeerbaar is voor wolhandkrabben. Er zijn echter geen noemenswaardige veranderingen waar te nemen in de hoeveelheid migrerende vis voor en na het moment van verlagen.
©
VisAdvies BV
15
Discussie
figuur 4.2
De regelbare overlaat voor (links) en na (rechts) de aanpassing. Controlebemonstering met de reservefuik Omdat er, door de geringe vangsten, twijfels waren over de optrekbaarheid van de beweegbare overlaat voor vis is gedurende twee nachten een bemonstering gedaan met de reservefuik van dit onderzoek. Deze fuik is geplaatst direct onder de beweegbare overlaat, dus in het bovenste peilvak van de vispassage. De vangsten die gedaan zijn met deze bemonstering geven geen grond voor twijfels over de optrekbaarheid van de overlaat. Er zijn geen vissoorten gevangen die boven de overlaat niet zijn gevangen en ook de aantallen wijken niet noemenswaardig af van de vangsten bovenstrooms van de beweegbare overlaat.
4.2
Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 Tabel 3.1 geeft een vergelijking tussen de resultaten van de monitoring van 2006 en 2007. In grote lijnen komen de resultaten overéén. In 2006 zijn er met 17 soorten 3 vissoorten meer gevangen dan de 14 die dit jaar in de bun zijn aangetroffen. De top drie van gevangen vissoorten bestaat in beide jaren uit alver, blankvoorn en paling. Verder zijn in beide jaren baars, brasem en kolblei in aanzienlijke aantallen gevangen. Opvallend is verder dat er dit jaar geen rivierprik is gevangen (in 2006 12 exemplaren) en dat er aanzienlijk meer zeeprik is gevangen (37 tegen 5 exemplaren vorig jaar).
4.3
Waargenomen optrek per soort Waargenomen soorten De vistrap wordt gebruikt door een breed scala aan vissoorten (14 in 2007). Blankvoorn benut de vistrap het meest (313 exemplaren, 49% van de vangsten). Paling, snoekbaars, kolblei, baars en brasem zijn in min of meer vergelijkbare aantallen gevangen. Van sommige soorten zijn weinig exemplaren gevangen. Vijf soorten die in 2006 zijn aangetroffen, zijn in 2007 niet gevangen. Het betreft de soorten rivierprik, roofblei, sneep, snoek en zeeforel. Met betrekking tot het wel of niet vangen van soorten in de vispassage kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt: • Sneep, kopvoorn en barbeel hebben een meer bovenstrooms gelegen verspreiding; • Fint, bot, driedoornige stekelbaars en spiering hebben een meer benedenstrooms gelegen verspreiding;
©
VisAdvies BV
16
Discussie •
Snoek is niet aangetroffen in de vangst. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat de optrek van snoek al eerder van start was gegaan. Een andere oorzaak is dat snoek niet talrijk voorkomt op dit traject van de Maas. Voor winde geldt hetzelfde; Giebel, kroeskarper, zeelt en ruisvoorn vertonen een minder grote neiging om stroomopwaarts te migreren. Bovendien kan de paai van deze soorten later in het seizoen plaats vinden (vanaf juni); Kleine modderkruiper, vetje, rivierdonderpad, elrits en bermpje zijn soorten die vanwege hun afmeting gemakkelijker door de mazen kunnen ontsnappen Als deze echter in grote aantallen aanwezig waren geweest, waren er zeker wel enkele exemplaren gevangen; Meerval en zeker elft en kwabaal zijn relatief zeldzaam in het stroomgebied van de Maas; Houting, zeeforel, bruine forel en zalm (en kwabaal) hebben een paaimigratie vanaf de zomerperiode tot en met de winter. Ook de rivierprik heeft een migratie piek gedurende het najaar. In deze perioden is er niet bemonsterd.
•
•
• •
Vergelijking met andere vistrappen in de Maas en Rijn Opmerkelijk verschil met andere vistraponderzoeken op de Maas en de NederRijn/Lek is dat de totale aantallen gevangen vissen veel minder zijn bij dan bij andere vispassages, zowel in 2006 als het onderzoek van dit jaar (2007). In andere onderzoeken (Lanters, 1995; Winter & Buijse, 2003; Winter et al., 2005) was alver het meest talrijk, gevolgd door blankvoorn als goede tweede. Op basis van De Jong & Cazemier (1997), Van Beek en Kemper (2002) en Winter et al. (2005) zijn in tabel 4.1 de meest talrijk gevangen vissoorten weergegeven die zijn waargenomen in de vistrappen van de Maas en Neder-Rijn/Lek.
tabel 4.1
Overzicht van de meest talrijk gevangen vissoorten in de vistrappen in de Maas en de Neder-Rijn/Lek. alver
blankvoorn
paling
Linne (Maas)
14564
4662
1613
Belfeld (Maas)
14531
668
1832
Driel (Neder-Rijn/Lek)
6378
17
27
Roermond (Maas)
2747
2913
99
Hagestein (Neder-Rijn/Lek)
2544
717
231
Maurik (Neder-Rijn/Lek)
1707
1638
13
Sambeek (Maas)
514
1729
510
Grave (Maas) 2007
158
313
44
Grave (Maas) 2006
39
424
77
In de tabel is te zien dat de aantallen van de meest talrijk gevangen vissoorten in Grave beduidend lager liggen ten opzichte van de aantallen gevangen in de overige vistrappen. Alleen de vangsten in de vispassage bij Driel zijn hierop een uitzondering. Hier werd minder blankvoorn en paling gevangen, waarbij vermeld moet worden dat de periode van bemonstering korter was. Voor de geringe vangsten zijn een aantal verklaringen mogelijk: 1. De aantallen vissen die via de vistrap daadwerkelijk optrekken zijn hoger dan waargenomen omdat er gedurende dinsdag en woensdag niet werd bemonsterd en ©
VisAdvies BV
17
Discussie
er dus sprake was van vrije optrek. Bij pieksgewijze optrek van vissen is het denkbaar dat enkele van deze pieken zijn gemist. Migratie van blankvoorn verliep pieksgewijs. Voor de andere genoemde soorten lijkt dit ook het geval, alleen is dit vanwege de lage aantallen moeilijker vast te stellen. Daarnaast is uit onderzoek met een fishcounter (Kroes et al., 2005) aangetoond dat met een fuik niet alle stroomopwaarts migrerende vissen worden gevangen. Sommige vissen ontwijken de fuik en zwemmen terug. Het blijkt uit genoemd onderzoek dat er later meer pogingen worden ondernomen en zodra wordt bemerkt dat de weg vrij is de vis doorzwemt. 2. Er is in de vistrap bij Grave gebruik gemaakt van een andere opstelling dan bij de monitoring van de vistrappen bij Belfeld, Sambeek, Linne en Lith. Dit kan mogelijk consequenties hebben voor de vangsten. De fuik in combinatie met de bun lijkt echter niet minder effectief te vissen. Een aanzienlijk aantal vissoorten werd gevangen, bovendien in zeer uiteenlopende lengteklassen. Er zijn geen aanwijzingen geweest dat vissen uit de bun ontsnapten. 3. De stuwpanden van de vistrappen op andere locaties in de Maas vertonen verschillen in milieukenmerken. De vistrap bij Lith ligt het verst stroomafwaarts, waar bovendien een grotere invloed te verwachten valt van het benedenrivierengebied (Waal, Amer, Hollands Diep etc.) en er in geringe mate sprake is van getij. Meer in bovenstroomse richting is er een grotere invloed van de Grensmaas en haar specifieke milieu te verwachten. Daar tussenin ligt het stuwpand bij Grave, dat een min of meer stagnant karakter kent. Op grond van habitatgebieden is de Maas onder te verdelen in een viertal trajecten: bovenmaas, (Luik – Maastricht), grindmaas (Borgharen - Linne), zandmaas (Belfeld - Lith) en getijdenmaas (Lith - Haringvliet) (Bakker & Kranenbarg, 2002). De vissoorten die de vistrap hebben gebruikt komen grotendeels overeen met de te verwachten vissoorten zoals genoemd voor de zandmaas.
4.4
Het functioneren van de vispassage •
•
•
•
•
©
VisAdvies BV
De stroomsnelheid en waterdiepte in de vispassage maken migratie mogelijk voor vissen kleiner dan 10 cm. In totaal zijn er van 6 vissoorten exemplaren gepasseerd van 10 cm of kleiner (tot 7 cm). Voor bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, pos en rivierdonderpad is de vistrap te passeren. Dit is waarschijnlijk te danken aan de vertical slots die in de overlaten zijn ingebouwd. Ook voor prikken (zee- en rivierprik) bleek de vistrap passeerbaar. Deze zullen zich waarschijnlijk vastzuigen aan stenen en zich daarbij sprongsgewijs verplaatsen over of door de overlaat. De passeerbaarheid van de vistrap kan variëren gedurende de onderzoeksperiode. Als gevolg van wisselende waterstanden boven- en benedenstrooms kunnen de hydraulische (stroomsnelheid en waterdiepte) omstandigheden minder gunstig uitpakken in de vispassage. Al eerder is ingegaan op de cruciale rol die de regelbare overlaat daarbij speelt. In een eventueel vervolgonderzoek dient dit te worden betrokken. Naast passeerbaarheid is ook de aantrekkingskracht van de vistrap van groot belang voor het functioneren van de vispassage. Dit impliceert het tijdig kunnen vinden van de vistrap door de aangeboden lokstroom. De kracht en de positie van de lokstroom zijn aspecten die hier een rol spelen. Wanneer 18
Discussie
de omstandigheden dit toelaten is het stuwbeheer tijdens de monitoringsperiode zo aangepast dat het bereik van de lokstroom zo groot mogelijk is. Om dit te bewerkstelligen wordt water dat via de stuw wordt afgevoerd zo ver mogelijk van de uitstroom van de vispassage overgelaten (zie figuur 4.3). De werking van de lokstroom is geen onderdeel geweest van dit onderzoek.
figuur 4.3
©
De lokstroom van de vispassage
VisAdvies BV
19
Conclusies en aanbevelingen
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies •
•
•
5.2
Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De constructie biedt zowel bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, riviergrondel, pos en zee- en rivierprik optrekmogelijkheden. De vangstconstructie, bestaande uit een hokfuik met daaraan een bun verbonden, voldeed aan de verwachtingen. De geringe voorbereidende kosten ter plaatse en de vrij eenvoudige manier van lichten en legen vereisen een minimale inzet. Het legen van de bun is door vrijwilligers uitgevoerd. Het is niet verantwoord om conclusies te verbinden aan de relatief geringe vangstaantallen vergeleken met andere vistraponderzoeken op de Maas. Het onderzoek maakt niet duidelijk wat het totale aanbod van vis is dat naar het bovengelegen pand wil optrekken. Vissen kunnen bij sommige waterstanden ook gebruik maken van de stuw of migreren door de schutlsuis.
Aanbevelingen Geadviseerd wordt om: • een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Aangezien de monitoring met een fuik nogal arbeidsintensief is, is het advies om een geautomatiseerde visteller (fishcounter) te plaatsen, zoals werd uitgevoerd bij de monitoring van de vistrap in de Bovenmark (Kroes et al., 2005). Hiermee wordt tevens een beeld verkregen van de tijd, richting (stroomop- of afwaarts) en intensiteit van de vismigratie; • naar de doelmatigheid van de lokstroom van de vistrap bij Grave onderzoek te verrichten. Hiermee wordt een beeld verkregen van de efficiëntie van de vispassage. Mogelijkheden hiervoor zijn hydro-akoestisch onderzoek met hydrofoons of telemetrisch onderzoek met transponders; • met behulp van hydro-akoestische tags de omvang van de vismigratie door de schutsluis te onderzoeken.
©
VisAdvies BV
20
Literatuurlijst
6
Literatuurlijst Van Beek G.C.W. & J.H. Kemper, 2002. Vismonitoring van de vispassage op het stuweiland Driel. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Projectnr. OND000145, 22p De Jong, H.B.H.J. & W.G. Cazemier, 1997. De vismigratie via de bekkenvistrap bij de Maasstuw te Sambeek. Rapport Nr. C037/97. RIVO-DLO, IJmuiden. Kemper, J.H. & J. Kranenbarg, 2006. Efficiëntere vismigratie bij vistrappen en kunstwerken. Fase1: testen methodiek akoestische tags beneden stuw. VisAdvies, i.o.v. RIZA. Kranenbarg, J. & H. Bakker, 2002. Waterkrachtcentrales versus vis in de Nederlandse Maas. Prioritaire soorten voor bescherming tegen mortaliteit door turbinepassage. Werkdocument 2002.217X. Kroes, M.J. & J.C.A. Merkx, 2005. Fuikconstructie vistrap Maas, te Grave. VisAdvies BV, Utrecht. Projectbeschrijving. VA2005_13 pag. Kroes, M.J., Beek, G.C.W., J.H. Kemper & J.C.A. Merkx, 2005. Monitoring vispassage Bieberg in de Bovenmark bij Breda. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Onderzoeksrapport KO2005018, 28 pag. Kroes, M.J., J.C.A. Merkx & Jan H. Kemper, 2006. Vismigratie via de vistrap bij Grave tijdens het voorjaar van 2006 VisAdvies BV, Utrecht. VA2006_03, 28 pag. © 2006 VisAdvies BV. Lanters, R.L.P., 1995. Vismigratie door de bekkenvistrappen Lith en Belfeld in de Maas. EHR Rapport 59-1995. RIVO-DLO, IJmuiden. Winter, H.V. & A.D. Buijse, 2003. Het belang van vismigratie voor de visstand in de Maas. Natuurhistorisch Maandblad, Oktober 2003 jaargang 92.: 243-248. Winter, H.V. R.W. Klop, W. Klop, K. Klop & B. Baks, 2005. Vismigratie via de vistrappen bij Hagestein en Maurik tijdens het voorjaar van 2005. Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Rapportnr. C055/05
©
VisAdvies BV
21
Dankwoord Mede door de grote inzet van de twee leden van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying Fish”, te weten Gijs van der Heuvel en Huub Willems, konden de werkzaamheden op een goede wijze worden uitgevoerd. Net als vorig jaar hebben ze gemotiveerd en met veel enthousiasme de fuik gelicht. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van hun wijdverbreide netwerk om de bemonsteringslocatie dag en nacht in de gaten te houden. De bemanning van de toren bij de sluis van Grave heeft er zeker ook aan bijgedragen dat er gedurende het onderzoek nauwelijks schade door vandalisme is opgetreden. Gerard Wittenberg en Roland Gesthuizen van RWS danken wij voor het verlenen van hand- en spandiensten en voor het meedenken in het proces. Het begeleidingsteam van RWS, waaronder Tom Buijse, André Breukelaar, Hans Bakker worden bedankt voor hun inhoudelijke bijdrage.
Vondellaan 14; 3521 GD Utrecht
t. 030 285 10 66
e.
[email protected]
www.VisAdvies.nl
K.V.K. 30207643; ABN-AMRO: 40.01.19.528
©
VisAdvies BV
Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007
Rapport: VA2007_15 Opgesteld in opdracht van: Rijkswaterstaat, RIZA A.W. Breukelaar
Oktober, 2007 Definitieve versie door: M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
Statuspagina
Statuspagina Titel: Samenstelling: Adres: Telefoon: Homepage: Opdrachtgever: Auteur(s): E-mail adres: Eindverantwoording Aantal pagina’s: Trefwoorden: Projectnummer: Datum: Versie:
Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007 VisAdvies BV Vondellaan 14 3521 GD Utrecht 030 285 1066 http://www.VisAdvies.nl Rijkswaterstaat, RIZA (projectleider: A.W. Breukelaar) M.C. de Lange & J.C.A. Merkx
[email protected] F.T. Vriese 21 Vismigratie, vispassage, Grave VA2007_15 Oktober, 2007 Definitieve versie
Bibliografische referentie Lange, M.C. de & J.C.A. Merkx, 2007. Vismigratie via de vispassage bij Grave, voorjaar 2007. VisAdvies BV, Utrecht. Projectnummer VA2007_15, 21 pag.
Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyright houder(s). VisAdvies BV is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van VisAdvies BV; opdrachtgever vrijwaart VisAdvies BV van aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
©
VisAdvies BV
Samenvatting
Samenvatting Inmiddels is de vispassage bij Grave al meer dan een jaar geopend voor vis als omleiding om de stuw. Na het gereedkomen van de vispassage vorig voorjaar is direct een onderzoek gedaan naar vismigratie door de vispassage (Kroes et al, 2006). Om te kunnen beoordelen of de vispassage voldoet, heeft VisAdvies in opdracht van RWS RIZA, de migratie van vis in het voorjaar van 2007 geëvalueerd. Dit is uitgevoerd door met een vangstconstructie (hokfuik en bun) te vissen aan de stroomopwaartse zijde van de vistrap van 29 maart tot en met 12 juni 2007. Bij de uitvoering zijn vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying fish” betrokken. De fuik werd elke donderdag geplaatst en daaropvolgende maandag verwijderd. Gedurende de onderzoeksperiode hebben minimaal 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. In totaal zijn er 14 vissoorten waargenomen. Blankvoorn domineerde de vangsten qua aantallen, gevolgd door alver, paling, zeeprik, riviergrondel, brasem, baars, kolblei en snoekbaars. De lengte van de gevangen vis liep uiteen van 7 tot 90 cm. Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen, mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De vangstconstructie voldeed aan de verwachtingen. Geadviseerd wordt om een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Tevens wordt aanbevolen om onderzoek te verrichten aan de doelmatigheid van de lokstroom van de vispassage.
©
VisAdvies BV
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Statuspagina Samenvatting Inhoudsopgave 1
Inleiding .................................................................................... 1
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden.......................... 2
2.1 2.2 2.3 2.4
3 3.1 3.2 3.3 3.4
4 4.1 4.2 4.3 4.4
5 5.1 5.2
6
Type vispassage bij Grave ........................................................................ 2 Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden .............................. 2 Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk ....................................... 4 Extra controlebemonstering ...................................................................... 5
Resultaten................................................................................. 6 Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten .............................. 6 Bespreking van de resultaten per soort .................................................... 7 Controlebemonstering met de reservefuik .............................................. 13 Afvoer en watertemperatuur.................................................................... 13
Discussie ................................................................................ 15 Uitvoering van de monitoring .................................................................. 15 Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 ................... 16 Waargenomen optrek per soort .............................................................. 16 Het functioneren van de vispassage ....................................................... 18
Conclusies en aanbevelingen ................................................. 20 Conclusies............................................................................................... 20 Aanbevelingen......................................................................................... 20
Literatuurlijst ........................................................................... 21
Dankwoord
©
VisAdvies BV
Inleiding
1
Inleiding De migratie van vis van de Noordzee via de Maas naar België en Frankrijk wordt belemmerd door de stuwen. In het kader van internationale afspraken en het convenant tussen LNV en RWS 'Zalm terug in onze rivieren' (Min. V&W en Min. LNV, 1991) zijn inmiddels vistrappen gerealiseerd bij 6 van de 7 stuwen in de Maas. De vistrappen zijn voornamelijk ontworpen voor vissoorten die over grote afstanden trekken zoals zalmachtigen, maar dienen tevens de migratie van andere vissoorten over kleinere afstanden te vergemakkelijken. In maart 2006 is de vistrap bij Grave in gebruik genomen, waarmee de Maas in principe optrekbaar is tot aan Borgharen. Om te kunnen beoordelen of de vistrappen aan de internationale- en nationale beleidsdoelstellingen voldoen, is de werking van de vistrap in het migratieseizoen van de voornaamste vissoorten bemonsterd door VisAdvies. Met fuikvangsten is de vissoortsamenstelling, de aantallen per vissoort en de verdeling van de grootteklasse per vissoort bepaald in de periode van 29 maart tot en met 12 juni 2007. De resultaten zijn vergeleken met de eerder geëvalueerde vistrappen in de Maas en de Nederrijn en Lek.
figuur 1.1 ©
Locatie van de vistrap bij Grave.
VisAdvies BV
1
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden Dit hoofdstuk beschrijft in het kort het type vispassage in Grave, de opzet van de monitoring en de uitvoering van het veldwerk. Tot slot beschrijft paragraaf 2.4 de extra controlebemonstering die is uitgevoerd.
2.1
Type vispassage bij Grave De vispassage bij Grave is in maart 2006 in werking genomen. De vispassage is gebouwd als omleiding rond de stuw. Het type overlaat waarmee de vistrap het totale hoogteverschil overbrugt, betreft een combinatie van de klassieke V–vormige overlaat en een tweetal verticale doorzwemopeningen (“vertical slot”). De verticale doorzwemopening aan de oeverzijde is afwisselend links en rechts van de oever aangebracht. De vertical slot in het midden van de overlaat is in alle overlaten doorgezet. Aan de beneden- en bovenstroomse zijde is een grote steen geplaatst, die een stromingsremmende werking heeft. Het verval per overlaat is 0,20 m. De overlaten zijn opgebouwd uit schanskorven, die vervolgens zijn aangestort met grote stenen. De benedenstroomse overlaat knijpt de uitmonding met een vertical slot, die geleidelijk overgaat in een zeer flauwe V-vorm. Deze heeft als doel om ook bij zeer hoge benedenwaterstanden, nog een zekere lokstroom te realiseren. De meest bovenstrooms gelegen overlaat betreft een regelbare inlaatschuif. Dit is een schuif die aan de ene zijde opgelegd is in een scharnierconstructie en aan de andere zijde kan worden opgetrokken of neergelaten. Hiermee kan naar gelang het bovenpeil van de Maas, 7.40 tot 7.70 m +NAP, het debiet door de vispassage worden geregeld (variërend van 2,5-4,0 m3/s). De schuif is aan één zijde voorzien van een vertical slot, die niet tot op de waterbodem reikt.
2.2
Opzet monitoring, gebruikte materialen en methoden Voor de bemonstering is tijdens dit onderzoek dezelfde fuikconstructie gebruikt, die tijdens de monitoring in 2006 is ingezet. Deze constructie is in opdracht van RWS Limburg in een eerder stadium door VisAdvies ontworpen (Kroes & Merkx, 2005). Vangconstructie Het ontwerp bestaat uit een constructie van een hokfuik die met ringen vastzit aan stalen pijpen. De pijpen zijn verankerd in de oevers en fungeren als een soort gordijnrails. De vis komt via het hok en de fuik in een bun terecht. Het principe van deze constructie heeft een aantal voordelen ten opzichte van een conventionele fuikconstructie, te weten: • het verwerken van de vangst vergt weinig tijd door gebruikmaking van een bun; de fuik hoeft bij het legen niet naar de kant en/of boven water te komen; hierdoor kunnen vrijwilligers van de plaatselijke hengelsportvereninging de reguliere bemonsteringen uitvoeren; • de bun staat beschut buiten de hoofdstroom, zodat de gevangen vissen niet voortdurend in de stroming verblijven; • de bun is goed afsluitbaar en niet gevoelig voor vandalisme;
©
VisAdvies BV
2
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden •
figuur 2.1
de fuik kan eenvoudig los gemaakt worden van de verticale pijpen. Hierdoor is het mogelijk om de fuik naar de wal te halen voor groot onderhoud.
Overzicht van de fuikconstructie. Het hok (10 m breed en 4,4 m hoog) kan in zijn geheel boven water worden getrokken en is zo gemaakt dat vissen naar de bun bij de steiger gedwongen worden. De onderreep van het hok zit boven-strooms een halve meter onder de drempel. De gestrekte maaswijdte van het net-werk bedraagt 24-mm. Er staan vijf hoepels in de fuik, variërend van 0,6 tot 2,0 m. De kub van de fuik is zo aangepast dat de fuik met een frame visdicht aansluit op de bun. Het frame is vierkant met zijden van 40 cm. Het hok van de fuik bevat want met een gestrekte maaswijdte van 24 mm. De reserve fuik, die de laatste weken van het onderzoek gebruikt is, heeft want met een gestrekte maaswijdte van 80 mm. In de kub is dit 18 mm gestrekte maas. De fuik is verder voorzien van twee kelen om te voorkomen dat vissen rechtsomkeert kunnen maken. De maaswijdte van het want is eveneens 18 mm. De kelen zijn bevestigd aan de 3de en 4de hoepel gerekend van de ingang van de fuik. Aan weerszijden van het hok zitten harpsluitingen die aan de ringen op de stalen palen worden bevestigd. Ten behoeve van het schoonmaken van de fuik is een paal met een diameter van 100 mm geplaatst, die 4 m boven het maaiveld uitsteekt. Door middel van een katrol wordt de fuik in delen omhoog getrokken voor het groot onderhoud, zoals controle van de fuik en het schoonspuiten van het want.
©
VisAdvies BV
3
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
De bun Dit is een metalen bak van 2 x 1 x 0,75 m. Er is geperforeerde plaat gebruikt zodat de vis constant op doorstroming en dus vers water zit. De bun is met beugels verbonden aan vier palen en hangt aan kettingen zodat de hoogte van de bun t.o.v. het waterpeil aan te passen is. De fuik wordt bevestigd aan de bun door een metalen frame, dat aan de fuik zit, te laten vallen in een sponning van de bun. Deze constructie is sterk genoeg om grote krachten te kunnen weerstaan, die als gevolg van de stroming op de fuik komen te staan. Op het punt waar de fuik aan de bun zit, bevindt zich een klep die dicht kan wanneer er vis uit de bun geschept gaat worden. Door de bun met de twee palen dicht tegen de steiger aan te plaatsen, kan er vanaf de kant gewerkt worden. Dit in tegenstelling tot een conventionele fuikopstelling, waarbij een boot noodzakelijk is om de fuik te legen. De toepassing van de bun is onderhoudsvriendelijk en op een gemakkelijke manier te controleren op vangsten en te legen met een schepnet. Ook de overleving van vis is door de constante doorstroming gegarandeerd. De grootte van de bun is afgestemd op een maximale visbiomassa van 500 kg. Dit is voldoende qua omvang, ervan uitgaande dat de bun 1 keer per 2 dagen wordt geleegd. Eigen ervaringen en die van beroepsvissers bij monitoring van vistrappen op de grote rivieren tonen aan dat vangsten voorkomen van maximaal 100-200 kg. De bun is vergrendeld met een slot om vandalisme of diefstal te voorkomen.
2.3
Monsterperiode en uitvoering van het veldwerk De bemonstering is gestart op 29 maart 2007 en beëindigd op 12 juni 2007. De plaatsing van de fuikconstructie (donderdag) en het verwijderen (maandag) werd uitgevoerd door VisAdvies. De bun werd om de dag gecontroleerd op aanwezigheid van vis, door leden van de Hengelsportvereniging “Flying fish” (Raamoever 4, Grave. Contactpersoon: de heer van der Heuvel (0486-472084). De leden van de vereniging zijn in de opstartfase van het onderzoek door VisAdvies begeleid, teneinde een juiste handelswijze te garanderen. De bemonstering is zo visvriendelijk mogelijk uitgevoerd. De vis die is gevangen in de fuik werd direct in grote visteilen met water overgebracht. Om effecten van de handling van vis (sorteren, meten enz.) zo gering mogelijk te maken, is er gebruik gemaakt van een lichte verdoving (sedatie). Hierdoor blijft de vis tijdens de behandeling veel rustiger, waardoor stress zo veel mogelijk wordt vermeden. Na verwerking is de vis zo snel mogelijk teruggezet in de rivier bovenstrooms van de vangstinstallatie.
©
VisAdvies BV
4
Beschrijving veldwerk en gebruikte methoden
2.4
Extra controlebemonstering Naast de bemonstering zoals deze is beschreven in de projectbeschrijving is met de reservefuik een extra controle bemonstering gedaan gedurende twee nachten (24-25 en 25-26 april 2007). Deze controle is uitgevoerd om het eventuele effect van de beweegbare overlaat te onderzoeken. In figuur 2.2 is de opstelling van deze fuik weergegeven.
figuur 2.2
©
Opstelling van de controlebemonstering in het meest bovenstrooms gelegen bekken (benedenstrooms van de beweegbare overlaat).
VisAdvies BV
5
Resultaten
3
Resultaten Paragraaf 3.1 geeft een overzicht van de vangsten die met de bemonstering in 2007 zijn gedaan in. In de tweede paragraaf wordt in detail op de vangsten van de meest gevangen vissoorten ingegaan. Tot slot beschrijft paragraaf 3.3 de resultaten van de extra controlebemonstering.
3.1
Overzicht van waargenomen aantallen en vissoorten Gedurende de periode 29 maart tot en met 12 juni 2007 hebben tenminste 641 vissen gebruik gemaakt van de vispassage bij Grave. Omdat er 4 dagen in de week is bemonsterd is dit getal lager dan het werkelijke aantal vissen dat in deze periode de vispassage heeft gebruikt. In totaal zijn 14 vissoorten waargenomen (zie tabel 3.1).
tabel 3.1
Aantal waargenomen vissoorten gedurende maart tot en met juni 2007. N.B. De fuik is slechts een deel van de week ingezet (4 van de 7 dagen). Ter vergelijking zijn de resultaten van 2006 eveneens in deze tabel opgenomen. Soort
Latijnse naam
blankvoorn alver paling zeeprik riviergondel brasem baars kolblei snoekbaars kopvoorn pos ruisvoorn
Rutilus rutilus (Linnaeus, 1758) Alburnus alburnus (Linnaeus, 1758) Anguilla anguilla (Linnaeus, 1758) Petromyzon marinus (Linnaeus, 1758) Gobio gobio (Linnaeus, 1758) Abramis brama (Linnaeus, 1758) Perca fluviatilus (Linnaeus, 1758) Abramis bjoerkna (Linnaeus, 1758) Sander lucioperca (Linnaeus, 1758) Leuciscus cephalus (Linnaeus, 1758) Gymnocephalus cernuus (Linnaeus, 1758) Scardinius erythrophthalmus (Linnaeus, 1758) Carassius gibelio (Bloch, 1783)
giebel hybride karper Cyprinus carpio (Linnaeus, 1758) rivierprik Lampetra fluviatilis (Bloch, 1783) roofblei Aspius aspius (Linnaeus, 1758) sneep Chondrostoma nasus (Linnaeus, 1758) snoek Esox lucius (Linnaeus, 1758) zeeforel Salmo trutta (Linnaeus, 1758) Totaal aantal Totaal vissoorten
Min. (cm) 2007 7 8 25 60 10 33 10 24 24 28 9 18 35 33 85
Max. (cm) 2007 40 17 90 90 14 48 30 40 55 48 11 19 35 33 85
Totaal 2007
Totaal 2006
313 158 44 37 27 18 17 11 5 4 2 2 1 1 1 0 0 0 0 0 641
424 39 77 5 3 32 29 26 21 0 5 2 1 0 0 12 1 1 1 1 680
14
17
De vangsten werden (net als in 2006) gedomineerd door blankvoorn. Naast blankvoorn zijn (in volgorde van gevangen aantallen) alver, paling, zeeprik, riviergrondel en brasem de meest talrijke vissoorten. De lengtesamenstelling liep uiteen van 7 cm tot 90 cm (figuur 3.1).
©
VisAdvies BV
6
Resultaten
12 Totale vangst Grave 2007 N=641
Percentage (%)
10 8 6 4 2 0 5
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
figuur 3.1
Lengte-frequentieverdeling van alle gevangen vissen.
3.2
Bespreking van de resultaten per soort
65
70
75
80
85
90
Deze paragraaf behandelt in detail de meest talrijke vissoorten die in de onderzoeksperiode gevangen zijn. Per vissoort wordt gekeken naar de grootteverdeling en de aantallen in relatie tot het moment van optrekken. Blankvoorn Net als in het voorjaar van 2006 is blankvoorn de meest talrijke vissoort. In totaal hebben in ieder geval 313 exemplaren van de vispassage gebruik gemaakt. In de lengtefrequentieverdeling figuur 3.2 is een piek te zien rond 11 cm, dit betreft waarschijnlijk 1-jarige exemplaren. 14 blankvoorn N=313
Percentage (%)
12 10 8 6 4 2 0 5
figuur 3.2
10
15
20 25 Totaallengte (cm)
30
35
40
Lengte-frequentieverdeling blankvoorn. De migratie van blankvoorn voortoont gedurende de onderzoeksperiode een piek op 2 april. Er zijn toen 62 exemplaren gevangen (figuur 3.3).
©
VisAdvies BV
7
Resultaten
70 blankvoorn
60 Aantal
50 40 30 20 10 0 31mrt
figuur 3.3
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen blankvoorn uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Alver In totaal zijn 158 alvers in de fuik gevangen. Het kleinste exemplaar was 8 cm de grootste 17 cm. De meeste exemplaren waren tussen de 12 en 15 cm (figuur 3.4). 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
alver N=158
5
figuur 3.4
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling alver.
Aantal
De migratieactiviteit van alver was het grootst op 16 april (20 exemplaren), 1 mei (38 exemplaren) en 21 mei (24 exemplaren), zie figuur 3.5. 40 35 30 25 20 15 10 5 0
alver
31mrt
figuur 3.5 ©
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen alver uitgezet tegen de tijd.
VisAdvies BV
8
Resultaten
Paling In totaal zijn 44 palingen gevangen. De kleinste paling is 25 cm de grootste 90 cm. De meeste exemplaren waren rond de 40 cm (figuur 3.6). 40 paling N=44
Percentage (%)
35 30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.6
10
15
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
75
80
85
90
Lengte-frequentieverdeling paling. Het grootste deel van de palingen werd begin mei gevangen. Daarna vertoont de vangst eind mei/begin juni een sterke toename (figuur 3.7). Van de gevangen paling waren er drie exemplaren schier. 14 paling
12 Aantal
10 8 6 4 2 0 31mrt
figuur 3.7
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen paling uitgezet tegen de tijd. Zeeprik In totaal zijn er 37 zeeprikken gevangen. Het kleinste exemplaar was 60 cm de grootste 90 cm (figuur 3.8). Het beeld dat wordt geschetst in figuur 3.9, waar de aantallen gevangen zeeprik worden uitgezet tegen de tijd, vertoont sterke gelijkenis met de momenten dat paling gebruik maakt van de vispassage (figuur 3.7).
©
VisAdvies BV
9
Resultaten
35 zeeprik N=37
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
20
25
30
35
40 45 50 55 60 Totaallengte (cm)
65
70
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
75
80
85
90
zeeprik
31mrt
figuur 3.9
15
Lengte-frequentieverdeling zeeprik.
Aantal
figuur 3.8
10
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen zeeprik uitgezet tegen de tijd. Riviergrondel In totaal zijn er 27 riviergrondels gevangen. De kleinste was 10 cm de grootste 14 cm (figuur 3.10). 35 riviergrondel N=27
Percentage (%)
30 25 20 15 10 5 0 5
figuur 3.10
6
7
8
9
10
11 12 13 14 Totaallengte (cm)
15
16
17
18
19
20
Lengte-frequentieverdeling riviergrondel. Riviergrondels zijn alleen aan het einde van de onderzoeksperiode (eind mei/begin juni) in de fuik aangetroffen (zie figuur 3.11).
©
VisAdvies BV
10
Aantal
Resultaten
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
riviergrondel
31mrt
7apr
14apr
21apr
28apr
5mei
12mei
19mei
26mei
2jun
9jun
Datum
figuur 3.11
De aantallen gevangen riviergrondel uitgezet tegen de tijd.
Percentage (%)
Brasem In totaal zijn er dit voorjaar 18 brasems gevangen met een lengtespreiding van 33 cm tot 48 cm (figuur 3.12). 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
brasem N=18
5
figuur 3.12
10
15
20
25 30 Totaallengte (cm)
35
40
45
50
Lengte-frequentieverdeling brasem. De meeste brasems zijn gevangen op 28 april (5 exemplaren) Verder zijn er op verschillende datums enkele exemplaren gevangen (figuur 3.13).
©
VisAdvies BV
11
Resultaten
6 brasem
Aantal
5 4 3 2 1 0 31mrt
figuur 3.13
7apr
14apr
21apr
28apr
512mei mei Datum
19mei
26mei
2jun
9jun
De aantallen gevangen brasem uitgezet tegen de tijd. Overige soorten Van de overige, in geringe aantallen gevangen, soorten zijn de gegevens weergegeven in tabel 3.2
kolblei
snoekbaars
kopvoorn
pos ruisvoorn giebel hybride karper
©
VisAdvies BV
2 1
1 2 2 1 1
1 1
1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Totaal
12-jun
1 2
11-jun
1
4-jun
21-mei
8-mei
5-mei
1-mei
28-apr
23-apr
16-apr
2-jun
10 11 12 15 17 18 19 25 26 30 24 27 28 29 30 32 33 39 40 24 42 46 55 28 32 38 48 9 11 18 19 35 33 85
26-mei
baars
lengte (cm)
10-apr
vissoort
2-apr
Overzicht van de gevangen vissoorten. 31-mrt
tabel 3.2
2 3 2 1 2 2 1 2 1 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
12
Resultaten
3.3
Controlebemonstering met de reservefuik In de onderstaande tabel zijn de resultaten te zien van de bemonstering met de controlefuik gedurende de nacht van 24 op 25 april en de nacht van 25 op 26 april 2007. De vangsten vertonen een grote overeenkomst met de vangsten tijdens de reguliere bemonsteringen van de vistrap in deze periode. Alver en blankvoorn zijn de meest talrijke vissoorten. Tevens is het soortenspectrum vergelijkbaar.
tabel 3.3
Overzicht van de gevangen vissoorten soort
lengte (cm)
alver
9 10 11 12 13 15 16 45 16 18 21 23 24 30 32 34 38 27 27 30 32 36 37 80 60 70
brasem blankvoorn
hybride kolblei
paling snoekbaars zeeprik
3.4
25 april 26 april Totaal 1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 1 2 1 1
1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 2 3 6 1 2 1 1 1 2 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Afvoer en watertemperatuur Figuur 3.14 geeft de watertemperatuur en afvoer in de bemonsteringsperiode. De afvoer, gemeten bij Megen, vertoont een piek vlak voor de start van het onderzoek. Daarna loopt deze tijdens de bemonsteringsperiode langzaam terug naar waarden ronde de 200 (m3/s). Gedurende de hele onderzoeksperiode blijft de afvoer rond deze waarden schommelen. De watertemperatuur is vanaf begin april begonnen met stijgen. Deze stijging heeft zich, gedurende de onderzoeksperiode, gestaag doorgezet zonder grote pieken of dalen. Figuur 3.15 toont de watertemperatuur van de Maas in relatie tot de fuikvangsten. Te zien is dat een snelle stijging in watertemperatuur gevolgd wordt door een piek in de hoeveelheid vissen die wordt gevangen in de vispassage.
©
VisAdvies BV
13
320 0 3- 7 13 2 0 -3 0 7 19 2 0 -3 0 7 25 2 0 -3 0 7 31 2 0 -3 0 7 -2 6- 00 4- 7 12 2 0 -4 0 7 18 2 0 -4 0 7 24 2 0 -4 0 7 30 2 0 -4 0 7 -2 6- 00 5- 7 12 2 0 -5 0 7 18 2 0 -5 0 7 24 2 0 -5 0 7 30 2 0 -5 0 7 -2 5- 00 6- 7 11 2 0 -6 0 7 17 2 0 -6 0 7 23 2 0 -6 0 7 29 2 0 -6 0 7 -2 00 7
Aantal
figuur 3.15
©
VisAdvies BV 320 3- 07 2 13 0 -3 07 19 -2 0 -3 07 25 -2 0 -3 07 31 -2 0 -3 07 -2 6- 00 4- 7 12 20 -4 07 18 -2 0 -4 07 24 -2 0 -4 07 30 -2 0 -4 07 -2 6- 00 5- 7 12 20 -5 07 18 -2 0 -5 07 24 -2 0 -5 07 30 -2 0 -5 07 -2 5- 00 6- 7 11 20 -6 07 17 -2 0 -6 07 23 -2 0 -6 07 29 -2 0 -6 07 -2 00 7 7-
1-
Afvoer (m3/s) 1200
70
W ate rtempe ratuur (Eijsden)
1000 800 15
600 10
400
0
80
50
30
20
0
Watertemperatuur (°C)
1400
15
40
10
Watertemperatuur (°C)
figuur 3.14
7-
1-
Resultaten
Afvoer (Me gen) 25
20
200 5
0
Afvoer (ter hoogte van Megen) en watertemperatuur (Eijsden) gedurende de onderzoeksperiode (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
Aantal vissen per fuiklichting 25
W atertemperatuur (Eijsden)
60 20
5
10
0
Watertemperatuur (Eijsden) in relatie tot de fuikvangsten (gegevens Rijkswaterstaat, 2007)
14
Discussie
4
Discussie
4.1
Uitvoering van de monitoring Tijdens de monitoring hebben zich geen grote problemen voorgedaan. Alleen tijdens bemonstering van 10 april heeft de fuikconstructie mogelijk niet goed gefunctioneerd. De overgang van de fuik naar de bun was toen, door vandalen, gedeeltelijk losgesneden. Aanpassing van de stand van de regelbare overlaat De automatische aanpassing van de stand van de overlaat ten opzichte van de waterstand in het bovenstroomse stuwpand functioneerde in tegenstelling tot vorig jaar naar behoren. Hierdoor stond er constant dezelfde waterdiepte op de overlaat bij een variërende waterstand. Vorig jaar was deze instelling nog niet geautomatiseerd en stond er regelmatig te veel of te weinig water op de overlaat.
figuur 4.1
Wolhandkrabben die de regelbare overlaat via de oever passeren. Opvallend was dit jaar dat ter hoogte van de regelbare overlaat grote hoeveelheden wolhandkrabben via de oever de overlaat te passeerden. Het vermoeden was dat de overlaat te hoog stond in verhouding tot de waterstand. Op 4 mei is de stand van de overlaat verlaagd waardoor er in plaats van ongeveer 2.7 m3/s, 4,2 m3/s wordt overgelaten. Nadat de stand van de regelbare overlaat is verlaagd zijn er geen wolhandkrabben meer waargenomen. Het vermoeden bestaat dat de overlaat nu, door de grotere waterdiepte, beter passeerbaar is voor wolhandkrabben. Er zijn echter geen noemenswaardige veranderingen waar te nemen in de hoeveelheid migrerende vis voor en na het moment van verlagen.
©
VisAdvies BV
15
Discussie
figuur 4.2
De regelbare overlaat voor (links) en na (rechts) de aanpassing. Controlebemonstering met de reservefuik Omdat er, door de geringe vangsten, twijfels waren over de optrekbaarheid van de beweegbare overlaat voor vis is gedurende twee nachten een bemonstering gedaan met de reservefuik van dit onderzoek. Deze fuik is geplaatst direct onder de beweegbare overlaat, dus in het bovenste peilvak van de vispassage. De vangsten die gedaan zijn met deze bemonstering geven geen grond voor twijfels over de optrekbaarheid van de overlaat. Er zijn geen vissoorten gevangen die boven de overlaat niet zijn gevangen en ook de aantallen wijken niet noemenswaardig af van de vangsten bovenstrooms van de beweegbare overlaat.
4.2
Vergelijking van de resultaten met de monitoring van 2006 Tabel 3.1 geeft een vergelijking tussen de resultaten van de monitoring van 2006 en 2007. In grote lijnen komen de resultaten overéén. In 2006 zijn er met 17 soorten 3 vissoorten meer gevangen dan de 14 die dit jaar in de bun zijn aangetroffen. De top drie van gevangen vissoorten bestaat in beide jaren uit alver, blankvoorn en paling. Verder zijn in beide jaren baars, brasem en kolblei in aanzienlijke aantallen gevangen. Opvallend is verder dat er dit jaar geen rivierprik is gevangen (in 2006 12 exemplaren) en dat er aanzienlijk meer zeeprik is gevangen (37 tegen 5 exemplaren vorig jaar).
4.3
Waargenomen optrek per soort Waargenomen soorten De vistrap wordt gebruikt door een breed scala aan vissoorten (14 in 2007). Blankvoorn benut de vistrap het meest (313 exemplaren, 49% van de vangsten). Paling, snoekbaars, kolblei, baars en brasem zijn in min of meer vergelijkbare aantallen gevangen. Van sommige soorten zijn weinig exemplaren gevangen. Vijf soorten die in 2006 zijn aangetroffen, zijn in 2007 niet gevangen. Het betreft de soorten rivierprik, roofblei, sneep, snoek en zeeforel. Met betrekking tot het wel of niet vangen van soorten in de vispassage kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt: • Sneep, kopvoorn en barbeel hebben een meer bovenstrooms gelegen verspreiding; • Fint, bot, driedoornige stekelbaars en spiering hebben een meer benedenstrooms gelegen verspreiding;
©
VisAdvies BV
16
Discussie •
Snoek is niet aangetroffen in de vangst. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat de optrek van snoek al eerder van start was gegaan. Een andere oorzaak is dat snoek niet talrijk voorkomt op dit traject van de Maas. Voor winde geldt hetzelfde; Giebel, kroeskarper, zeelt en ruisvoorn vertonen een minder grote neiging om stroomopwaarts te migreren. Bovendien kan de paai van deze soorten later in het seizoen plaats vinden (vanaf juni); Kleine modderkruiper, vetje, rivierdonderpad, elrits en bermpje zijn soorten die vanwege hun afmeting gemakkelijker door de mazen kunnen ontsnappen Als deze echter in grote aantallen aanwezig waren geweest, waren er zeker wel enkele exemplaren gevangen; Meerval en zeker elft en kwabaal zijn relatief zeldzaam in het stroomgebied van de Maas; Houting, zeeforel, bruine forel en zalm (en kwabaal) hebben een paaimigratie vanaf de zomerperiode tot en met de winter. Ook de rivierprik heeft een migratie piek gedurende het najaar. In deze perioden is er niet bemonsterd.
•
•
• •
Vergelijking met andere vistrappen in de Maas en Rijn Opmerkelijk verschil met andere vistraponderzoeken op de Maas en de NederRijn/Lek is dat de totale aantallen gevangen vissen veel minder zijn bij dan bij andere vispassages, zowel in 2006 als het onderzoek van dit jaar (2007). In andere onderzoeken (Lanters, 1995; Winter & Buijse, 2003; Winter et al., 2005) was alver het meest talrijk, gevolgd door blankvoorn als goede tweede. Op basis van De Jong & Cazemier (1997), Van Beek en Kemper (2002) en Winter et al. (2005) zijn in tabel 4.1 de meest talrijk gevangen vissoorten weergegeven die zijn waargenomen in de vistrappen van de Maas en Neder-Rijn/Lek.
tabel 4.1
Overzicht van de meest talrijk gevangen vissoorten in de vistrappen in de Maas en de Neder-Rijn/Lek. alver
blankvoorn
paling
Linne (Maas)
14564
4662
1613
Belfeld (Maas)
14531
668
1832
Driel (Neder-Rijn/Lek)
6378
17
27
Roermond (Maas)
2747
2913
99
Hagestein (Neder-Rijn/Lek)
2544
717
231
Maurik (Neder-Rijn/Lek)
1707
1638
13
Sambeek (Maas)
514
1729
510
Grave (Maas) 2007
158
313
44
Grave (Maas) 2006
39
424
77
In de tabel is te zien dat de aantallen van de meest talrijk gevangen vissoorten in Grave beduidend lager liggen ten opzichte van de aantallen gevangen in de overige vistrappen. Alleen de vangsten in de vispassage bij Driel zijn hierop een uitzondering. Hier werd minder blankvoorn en paling gevangen, waarbij vermeld moet worden dat de periode van bemonstering korter was. Voor de geringe vangsten zijn een aantal verklaringen mogelijk: 1. De aantallen vissen die via de vistrap daadwerkelijk optrekken zijn hoger dan waargenomen omdat er gedurende dinsdag en woensdag niet werd bemonsterd en ©
VisAdvies BV
17
Discussie
er dus sprake was van vrije optrek. Bij pieksgewijze optrek van vissen is het denkbaar dat enkele van deze pieken zijn gemist. Migratie van blankvoorn verliep pieksgewijs. Voor de andere genoemde soorten lijkt dit ook het geval, alleen is dit vanwege de lage aantallen moeilijker vast te stellen. Daarnaast is uit onderzoek met een fishcounter (Kroes et al., 2005) aangetoond dat met een fuik niet alle stroomopwaarts migrerende vissen worden gevangen. Sommige vissen ontwijken de fuik en zwemmen terug. Het blijkt uit genoemd onderzoek dat er later meer pogingen worden ondernomen en zodra wordt bemerkt dat de weg vrij is de vis doorzwemt. 2. Er is in de vistrap bij Grave gebruik gemaakt van een andere opstelling dan bij de monitoring van de vistrappen bij Belfeld, Sambeek, Linne en Lith. Dit kan mogelijk consequenties hebben voor de vangsten. De fuik in combinatie met de bun lijkt echter niet minder effectief te vissen. Een aanzienlijk aantal vissoorten werd gevangen, bovendien in zeer uiteenlopende lengteklassen. Er zijn geen aanwijzingen geweest dat vissen uit de bun ontsnapten. 3. De stuwpanden van de vistrappen op andere locaties in de Maas vertonen verschillen in milieukenmerken. De vistrap bij Lith ligt het verst stroomafwaarts, waar bovendien een grotere invloed te verwachten valt van het benedenrivierengebied (Waal, Amer, Hollands Diep etc.) en er in geringe mate sprake is van getij. Meer in bovenstroomse richting is er een grotere invloed van de Grensmaas en haar specifieke milieu te verwachten. Daar tussenin ligt het stuwpand bij Grave, dat een min of meer stagnant karakter kent. Op grond van habitatgebieden is de Maas onder te verdelen in een viertal trajecten: bovenmaas, (Luik – Maastricht), grindmaas (Borgharen - Linne), zandmaas (Belfeld - Lith) en getijdenmaas (Lith - Haringvliet) (Bakker & Kranenbarg, 2002). De vissoorten die de vistrap hebben gebruikt komen grotendeels overeen met de te verwachten vissoorten zoals genoemd voor de zandmaas.
4.4
Het functioneren van de vispassage •
•
•
•
•
©
VisAdvies BV
De stroomsnelheid en waterdiepte in de vispassage maken migratie mogelijk voor vissen kleiner dan 10 cm. In totaal zijn er van 6 vissoorten exemplaren gepasseerd van 10 cm of kleiner (tot 7 cm). Voor bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, pos en rivierdonderpad is de vistrap te passeren. Dit is waarschijnlijk te danken aan de vertical slots die in de overlaten zijn ingebouwd. Ook voor prikken (zee- en rivierprik) bleek de vistrap passeerbaar. Deze zullen zich waarschijnlijk vastzuigen aan stenen en zich daarbij sprongsgewijs verplaatsen over of door de overlaat. De passeerbaarheid van de vistrap kan variëren gedurende de onderzoeksperiode. Als gevolg van wisselende waterstanden boven- en benedenstrooms kunnen de hydraulische (stroomsnelheid en waterdiepte) omstandigheden minder gunstig uitpakken in de vispassage. Al eerder is ingegaan op de cruciale rol die de regelbare overlaat daarbij speelt. In een eventueel vervolgonderzoek dient dit te worden betrokken. Naast passeerbaarheid is ook de aantrekkingskracht van de vistrap van groot belang voor het functioneren van de vispassage. Dit impliceert het tijdig kunnen vinden van de vistrap door de aangeboden lokstroom. De kracht en de positie van de lokstroom zijn aspecten die hier een rol spelen. Wanneer 18
Discussie
de omstandigheden dit toelaten is het stuwbeheer tijdens de monitoringsperiode zo aangepast dat het bereik van de lokstroom zo groot mogelijk is. Om dit te bewerkstelligen wordt water dat via de stuw wordt afgevoerd zo ver mogelijk van de uitstroom van de vispassage overgelaten (zie figuur 4.3). De werking van de lokstroom is geen onderdeel geweest van dit onderzoek.
figuur 4.3
©
De lokstroom van de vispassage
VisAdvies BV
19
Conclusies en aanbevelingen
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies •
•
•
5.2
Gezien het aantal soorten dat is gevangen en de diverse lengteklassen die zijn aangetroffen mag worden verondersteld dat de passage functioneert voor nagenoeg alle aanwezige soorten. De constructie biedt zowel bodemgebonden vissoorten als snoekbaars, riviergrondel, pos en zee- en rivierprik optrekmogelijkheden. De vangstconstructie, bestaande uit een hokfuik met daaraan een bun verbonden, voldeed aan de verwachtingen. De geringe voorbereidende kosten ter plaatse en de vrij eenvoudige manier van lichten en legen vereisen een minimale inzet. Het legen van de bun is door vrijwilligers uitgevoerd. Het is niet verantwoord om conclusies te verbinden aan de relatief geringe vangstaantallen vergeleken met andere vistraponderzoeken op de Maas. Het onderzoek maakt niet duidelijk wat het totale aanbod van vis is dat naar het bovengelegen pand wil optrekken. Vissen kunnen bij sommige waterstanden ook gebruik maken van de stuw of migreren door de schutlsuis.
Aanbevelingen Geadviseerd wordt om: • een langere aaneengesloten periode te monitoren. Op de grote rivieren komen veel vissoorten voor die in andere perioden migreren dan de voorjaarsperiode. Aangezien de monitoring met een fuik nogal arbeidsintensief is, is het advies om een geautomatiseerde visteller (fishcounter) te plaatsen, zoals werd uitgevoerd bij de monitoring van de vistrap in de Bovenmark (Kroes et al., 2005). Hiermee wordt tevens een beeld verkregen van de tijd, richting (stroomop- of afwaarts) en intensiteit van de vismigratie; • naar de doelmatigheid van de lokstroom van de vistrap bij Grave onderzoek te verrichten. Hiermee wordt een beeld verkregen van de efficiëntie van de vispassage. Mogelijkheden hiervoor zijn hydro-akoestisch onderzoek met hydrofoons of telemetrisch onderzoek met transponders; • met behulp van hydro-akoestische tags de omvang van de vismigratie door de schutsluis te onderzoeken.
©
VisAdvies BV
20
Literatuurlijst
6
Literatuurlijst Van Beek G.C.W. & J.H. Kemper, 2002. Vismonitoring van de vispassage op het stuweiland Driel. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Projectnr. OND000145, 22p De Jong, H.B.H.J. & W.G. Cazemier, 1997. De vismigratie via de bekkenvistrap bij de Maasstuw te Sambeek. Rapport Nr. C037/97. RIVO-DLO, IJmuiden. Kemper, J.H. & J. Kranenbarg, 2006. Efficiëntere vismigratie bij vistrappen en kunstwerken. Fase1: testen methodiek akoestische tags beneden stuw. VisAdvies, i.o.v. RIZA. Kranenbarg, J. & H. Bakker, 2002. Waterkrachtcentrales versus vis in de Nederlandse Maas. Prioritaire soorten voor bescherming tegen mortaliteit door turbinepassage. Werkdocument 2002.217X. Kroes, M.J. & J.C.A. Merkx, 2005. Fuikconstructie vistrap Maas, te Grave. VisAdvies BV, Utrecht. Projectbeschrijving. VA2005_13 pag. Kroes, M.J., Beek, G.C.W., J.H. Kemper & J.C.A. Merkx, 2005. Monitoring vispassage Bieberg in de Bovenmark bij Breda. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Onderzoeksrapport KO2005018, 28 pag. Kroes, M.J., J.C.A. Merkx & Jan H. Kemper, 2006. Vismigratie via de vistrap bij Grave tijdens het voorjaar van 2006 VisAdvies BV, Utrecht. VA2006_03, 28 pag. © 2006 VisAdvies BV. Lanters, R.L.P., 1995. Vismigratie door de bekkenvistrappen Lith en Belfeld in de Maas. EHR Rapport 59-1995. RIVO-DLO, IJmuiden. Winter, H.V. & A.D. Buijse, 2003. Het belang van vismigratie voor de visstand in de Maas. Natuurhistorisch Maandblad, Oktober 2003 jaargang 92.: 243-248. Winter, H.V. R.W. Klop, W. Klop, K. Klop & B. Baks, 2005. Vismigratie via de vistrappen bij Hagestein en Maurik tijdens het voorjaar van 2005. Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV. Rapportnr. C055/05
©
VisAdvies BV
21
Dankwoord Mede door de grote inzet van de twee leden van de plaatselijke hengelsportvereniging “Flying Fish”, te weten Gijs van der Heuvel en Huub Willems, konden de werkzaamheden op een goede wijze worden uitgevoerd. Net als vorig jaar hebben ze gemotiveerd en met veel enthousiasme de fuik gelicht. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van hun wijdverbreide netwerk om de bemonsteringslocatie dag en nacht in de gaten te houden. De bemanning van de toren bij de sluis van Grave heeft er zeker ook aan bijgedragen dat er gedurende het onderzoek nauwelijks schade door vandalisme is opgetreden. Gerard Wittenberg en Roland Gesthuizen van RWS danken wij voor het verlenen van hand- en spandiensten en voor het meedenken in het proces. Het begeleidingsteam van RWS, waaronder Tom Buijse, André Breukelaar, Hans Bakker worden bedankt voor hun inhoudelijke bijdrage.
Vondellaan 14; 3521 GD Utrecht
t. 030 285 10 66
e.
[email protected]
www.VisAdvies.nl
K.V.K. 30207643; ABN-AMRO: 40.01.19.528
©
VisAdvies BV