Visie transitie naar duurzaamheid Stichting Duurzame Energieprovincie (SDE++), opgesteld in 2013 voor het laatst geactualiseerd in mei 2015
1.Inleiding Het ruimteschip aarde is het enige dat voor ons mensen als woon- en leefomgeving kan dienen. Hoewel er elders in het heelal ook dergelijke bewoonbare planeten bestaan bevinden die zich op afstanden die voor ons onbereikbaar zijn. Nabije planeten bewoonbaar maken is ook geen reële optie. Om die reden behoren wij zuinig om te gaan met onze planeet, de schaarse grondstoffen die ze herbergt en de dunne atmosfeer inclusief ozonlaag die ons tegen de schadelijke effecten van straling uit het heelal beschermt. Omdat we er met zijn allen niet in slagen om de groei van de wereldbevolking binnen de perken te houden en omdat we gewend zijn een piramidespel (economiemodel gebaseerd op groei) te spelen lopen we hard aan tegen de grenzen die onze planeet stelt. Er is een fundamenteel ander economisch model nodig, een fundamenteel andere manier van het gebruik van de schaarse grondstoffen en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen. Stuk voor stuk zouden die de leefbaarheid op de planeet aarde kunnen verbeteren. Duurzaamheid is een begrip dat te pas en te onpas gebruikt wordt veelal voor zaken die absoluut niet duurzaam zijn. In onze optiek is iets alleen duurzaam wanneer het een probleem in onze samenleving langdurig oplost zonder nieuwe problemen te introduceren en zonder de samenleving onnodig op kosten te jagen. Voor duurzame energie vallen de wieken windturbines en 1e generatie vergisters op basis van deze definitie als oplossing af. De levensduur ervan is te kort, ze verzieken het woon- en leefklimaat en ze jagen via subsidies en schades de samenleving onnodig op kosten. Een maatschappelijk kosten baten analyse zou daarom een vast onderdeel moeten zijn van het beoordelen van de duurzaamheid van oplossingen. 2.Situatie in Nederland Nederland is een exporteur van fossiele brandstoffen (aardgas) en dankt daar voor een belangrijk deel haar welvaart aan. Sterker nog, omdat we ons realiseren dat de gasvoorraad eindig is, doen we er alles aan om die geldboom in stand te houden door de import van Russisch aardgas en vloeibaar aardgas uit Noord Afrika en andere delen van de wereld. Als bv Nederland hebben we dus tegengestelde belangen. We zijn enerzijds verslaafd aan de inkomsten van de verkoop en doorvoer van fossiele brandstoffen en anderzijds willen we een bijdrage leveren aan het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Dat gaat moeilijk samen en verklaart een belangrijk deel van de spagaat waarin we ons bevinden.. 3.Huidig beleid Het huidige beleid getuigt niet van een duidelijke visie. Enerzijds worden er nog steeds kolencentrales bijgebouwd (iets wat niemand begrijpt) en anderzijds worden er miljarden aan subsidie gepompt in achterhaalde windturbines die de afgelopen decennia meer dan bewezen hebben niet uit te kunnen zonder die subsidie terwijl ze nauwelijks iets 1
bijdragen aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Het is slechts “window dressing” van de overheid om de schijn van duurzaamheid hoog te houden. Dat zulk beleid ten koste gaat van hetzelfde woon- en leefklimaat dat ons nu juist zo ter harte gaat en dat we voor toekomstige generaties veilig willen stellen wordt volledig uit het oog verloren. Dat is precies de reden waarom er bijvoorbeeld voor de provinciale gebiedsvisies windenergie geen draagvlak te vinden is. Wel hebben we inmiddels bedacht dat gas als fossiele brandstof beter is dan kolen omdat er relatief minder CO2 bij vrijkomt. Dat is echter alleen bedacht om toch vooral onze gaspositie te consolideren. 4.Nieuwe visie op korte en lange termijn Op middellange termijn zijn we gebaat bij een stabiele energievoorziening die de uitstoot van fossiele brandstoffen beperkt en die economisch aantrekkelijk is. De oplossing daarvoor is gelegen in nucleaire energie gebaseerd op thorium. Dat is goedkoop, inherent veilig en beperkt de CO2 uitstoot aanzienlijk terwijl de geringe hoeveelheid afval korte halfwaardetijden kent. Op de lange termijn zullen we de (verkoop en doorvoer van) fossiele brandstoffen moeten uitfaseren zonder dat onze welvaart eronder gebukt gaat. Op de korte termijn zijn we toe aan een echte visie op de beperking van de uitstoot van broeikasgassen, een visie die ons vooruit helpt in plaats van achteruit. Dat vraagt in eerste instantie om duidelijkheid over wat de belangrijkste bronnen van de uitstoot van broeikasgassen zijn en om een systematische “bottum-up” aanpak daarvan die iedereen kan begrijpen en waarvoor dus ook gemakkelijker draagvlak is te vinden. 4.1 Uitstoot van broeikasgassen Een belangrijk deel van de uitstoot van broeikasgassen is het gevolg van de energieproductie door kolencentrales en gascentrales. Verder komt het voor een belangrijk deel vrij bij onze landbouw en veeteelt. De mestkelders van de veehouders zorgen voor de uitstoot van 5 m3 methaan per m3 mest (methaan is een 23 keer zo sterk broeikasgas als CO2) en voor de uitstoot van lachgas (lachgas is een 300 keer zo sterk broeikasgas als CO2). Daarnaast is de kunstmestproductie ten behoeve van de landbouw ook nog eens goed voor een belangrijk deel van de CO2 uitstoot. Ook de cementfabricage, baksteenproductie, hoogovens en aluminiumsmelterijen zijn belangrijke energieslurpers. En natuurlijk dragen ook de overige industriële activiteiten, het verkeer en de huishoudens bij aan de uitstoot van CO2. 4.2 Onafhankelijke denktank De huidige aan de overheid gekoppelde adviesorganen zijn niet onafhankelijk en praten de beleidsmakers naar de mond. De beleidsmakers op hun beurt laten hun oren hangen naar de lobbyisten die alleen de eigenbelangen van grote concerns, hele sectoren of de industrie veilig proberen te stellen. Het zou daarom helpen als een onafhankelijke denktank, bestaande uit onafhankelijke deskundigen (bijvoorbeeld emeritus hoogleraren met relevante kennis), het huidige beleid en nieuw beleid beoordeelt op relevantie en 2
echte duurzaamheid. Die denktank kan bestaande productieprocessen doorlichten op efficiënt gebruik van grondstoffen gericht op toekomstig hergebruik (cradle to cradle) en beoordelen op energiezuinigheid. Ook de integratie van energiestromen en het afstemmen van energievraag en -aanbod van verschillende partijen (denk aan restwarmte) en het op basis daarvan combineren van industriële activiteiten kan een aantrekkelijke besparing opleveren. 4.3 Overheid Als de overheid de transitie naar duurzaamheid echt prioriteit wil geven dan is het van belang dat bestuurders en politici beginnen het goede voorbeeld te geven, enerzijds door bijvoorbeeld overheidsgebouwen duurzaam te maken maar anderzijds door in de privésfeer deze transitie te maken. Het inkomen van bestuurders is tenslotte meer dan toereikend om de benodigde investeringen te doen. Laat duidelijk zijn dat we met zijn allen de transitie naar duurzaamheid moeten maken en niet alleen de bestuurders en politici maar het helpt enorm wanneer zij als brengers van de boodschap tenminste zelf het goede voorbeeld geven. 4.4 Sociale duurzaamheidslening en investeringsverplichting Helaas is de transitie voor de onderkant van de samenleving niet mogelijk doordat zij het geld voor de benodigde investeringen missen en het inkomen vaak onvoldoende of de financiële situatie zodanig is dat een lening niet tot de mogelijkheden behoort. Er kan keihard worden aangetoond dat de lastenverhoging als gevolg van een lening dubbel en dwars wordt terugverdiend door lagere energielasten (anders gezegd: de totale lasten gaan omlaag). Daarom is er flankerend beleid nodig in de vorm van “sociale duurzaamheidsleningen”. Dat is goed mogelijk omdat locale overheden tegen veel lagere tarieven kunnen lenen dan particulieren. In de huidige situatie waarbij de energielasten, de zorgverzekeringspremies en de gemeentelijke belastingen de pan uitrijzen moeten we niet gek opkijken als er een explosieve groei komt in de schuldsaneringsvraag met als resultaat een behoorlijk beslag op het gemeentelijk apparaat. Door de transitie naar duurzame energie middels duurzaamheidsleningen mogelijk te maken ontstaat er dus een win-win situatie. Ook is er een grote groep afhankelijk van de medewerking van derden. Zo zijn huurders afhankelijk van de medewerking van de woningcorporaties en huisbazen. Een investeringsverplichting in het energieneutraal maken van huurwoningen middels een korting op de voorgenomen afdracht aan de centrale overheid biedt voldoende mogelijkheden om ook hier een win-win situatie te creëren. 4.5 Voorbeeldfunctie Een onderdeel van de transitie naar duurzaamheid is de transitie naar 100% duurzame energie. Omdat die transitie waarschijnlijk niet binnen een generatie mogelijk is, is het belangrijk dat we beginnen alle basisscholen te voorzien van PV zonnepanelen en zoveel mogelijk van centrale verwarming op basis van houtsnipperketels. De energievoorziening van de school is dan 100% duurzaam terwijl de exploitatiekosten omlaag gaan, alweer een win-win situatie. Uiteraard dient er eerst, voor zover dat tenminste nog niet is gebeurd, gekeken te worden naar energiebesparing via isolatie etc. Met deze aanpak kan niet alleen een belangrijke besparing op de energiekosten voor scholen worden gerealiseerd, maar als het gepaard 3
gaat met een lespakket over duurzaamheid dan wordt daarmee het zaad gezaaid dat de huidige generatie node mist. Doordat kinderen (onze toekomst) er thuis over praten kan deze aanpak ook direct een uitstralend effect hebben op de ouders (de huidige generatie). Het effect op de huidige generatie kan verder worden versterkt door alle dorpshuizen, mfa’s en verenigingsgebouwen op dezelfde manier als voorbeelden van duurzaamheid in te richten gekoppeld aan een voorlichtingscampagne over duurzaamheid. 4.6 Energieconsulenten Door per gemeente een aantal energieconsulenten op te leiden die huishoudens (maar ook bedrijven) adviseert over de transitie (energiebesparing en decentrale opwekking van energie) kan het gebrek aan kennis bij de huidige generatie snel worden weggewerkt. Voor kleine bedrijven, zzp’ers en boeren zijn terugverdientijden van investeringen in de transitie naar duurzame energie meestal 1 tot 2 jaar korter dan voor particulieren door de btw-verrekening, energie-investeringsaftrek, kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en reguliere afschrijving. Veel kleine bedrijven en zzp’ers zijn daar niet van op de hoogte dus ook daarvoor kan een voorlichtingscampagne worden opgezet. 4.7 Grootverbruikers Daarmee hebben we de grootverbruikers nog niet aangepakt. Ook daar is flankerend beleid nodig via een verhoging van energiebelasting voor grootverbruikers. Door een en ander ruim van tevoren aan te kondigen en over een aantal jaren te spreiden hoeft dat niet ten koste te gaan van de concurrentiepositie van deze bedrijven. Zij hebben dan immers ruim voldoende tijd om hun bedrijfsplannen en bedrijfsprocessen daarop aan te passen en de bijbehorende investeringen in te passen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de kennis en ervaring bij de eerder genoemde denktank (zie 4.2). Door het afschaffen van alle subsidies op energie (muv kortlopende subsidies op nieuwe technieken) te combineren met het volledig afschaffen van energiebelasting op duurzame energie wordt de transitie naar duurzame energie versneld. Enerzijds levert dat een welkome besparing op de overheidsuitgaven, anderzijds een koopkrachtverbetering voor burgers en de zozeer gewenste groei van de economische activiteit. Als gevolg van de subsidies op fossiele energie en de lage energiebelasting voor grootverbruikers ontbreekt nu vaak de motivatie om de transitie naar duurzame energie te maken. Door het wegvallen van de subsidies op energie en het maken van maatschappelijke kosten baten analyses voor oplossingen komen vanzelf die technieken boven drijven die zonder subsidie uit kunnen en echt duurzaam zijn. Nu hebben die technieken vaak geen kans omdat met gesubsidieerde verouderde technieken meer is te verdienen waardoor deze kunstmatig in stand worden gehouden. De trend is energie besparen en decentraal zelf energie opwekken, het liefst zonder dat de monopolisten als energieleveranciers en netbeheerders eraan te pas komen. Dat is nu nog niet mogelijk maar is op termijn van 10 tot 20 jaar wel realistisch, zeker als alle technieken uit de laboratoria of de technieken die nu nog in de pijplijn zitten algemeen beschikbaar komen.
4
5.Duurzame maatregelen per doelgroep Welke duurzame maatregelen kunnen de verschillende doelgroepen concreet nemen nu direct en in de naaste toekomst ? 5.1 Boeren Rundveehouders en varkenshouders kunnen het best een bioraffinage systeem installeren. Een dergelijk systeem verdient zich in 5 tot 10 jaar terug. Het voorkomt de uitstoot van methaan, lachgas en ammoniak, het bespaart 80% op de aanschaf van kunstmest (het wint immers alle mineralen waaronder het schaarse fosfor terug uit de mest), het maakt mestinjectie overbodig (waardoor het bodemleven in stand blijft en de weidevogelstand zich kan herstellen en de oppervlaktewaterkwaliteit met sprongen verbetert) en het levert biogas dat aan het gasnet kan worden teruggeleverd en/of in combinatie met warmtekrachtkoppeling (wkk) elektriciteit opwekt. Door bovendien kuikenhouders te vestigen direct naast rundveehouders en/of varkenshouders kan de restwarmte van wkk efficiënt worden gebruikt. Agrariërs en tuinders kunnen voor de vergisting van restafval een 2e generatie droge vergister plaatsen of een bioproductprocessor. Tuinders zouden gezamenlijk in hun warmtevraag kunnen voorzien met geothermie. De bioraffinage systemen (maat zeecontainer) tasten het landschap niet aan, creëren geen extra vervoersbewegingen en hebben alleen een positieve invloed op het woon- en leefklimaat doordat de stankoverlast verdwijnt, de uitstoot van broeikasgassen nagenoeg wordt uitgebannen en de lucht-, bodem- en waterkwaliteit en de biodiversiteit verbetert. Als de hele agrarische sector bioraffinage toepast zijn we in een keer verlost van meer dan 20% van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland. In de meeste gevallen is bioraffinage voor veehouders en agrariërs voldoende om qua energie volledig zelfvoorzienend te worden. Voor zover dat incidenteel niet voldoende is kan men denken aan de plaatsing van PV zonnepanelen. Als alle boeren in Nederland een halve hectare zouden inruimen als zonnepark dat zijn de windturbineparken op land die zoveel weerstand opwekken en duurzaamheid zo’n slechte naam bezorgen overbodig. Sterker nog, dan wordt de doelstelling voor windturbines op land en op zee uit het energieakkoord meer dan gehaald zonder alle bezwaren en maatschappelijke kosten (zie bijlage 1). Bovendien zorgen dergelijke zonneparken voor een goed basisinkomen voor de boer zoals uit onderzoek blijkt (Acrres Wageningen UR, Wat levert een zonneweide per ha op, Joanneke Spruijt, maart 2015). 5.2 Huiseigenaren Energiebesparing is maatwerk maar er kunnen wel enkele algemene opmerkingen worden gemaakt. Gas maakt het grootste deel van de energierekening uit. Op gasverbruik kan bespaard worden door het dichten van naden en kieren, het isoleren van de spouw, vloer en dak en door een recycling douchesysteem te installeren. Ook HR++ glas of heat mirror glass wanneer alleen enkel glas aanwezig is en het vervangen van een ketel ouder dan 15 jaar 5
in combinatie met een ecoflow zijn dan goede opties. Wil men 100% duurzaam dan komt een ketel op pellets of houtsnippers in beeld. Een houtvergasser is alleen interessant bij een verbruik van meer dan 7000 m3, een verbruik dat bij woonboerderijen niet ongebruikelijk is. Ook warmtepompen vragen een aanzienlijke investering nog los van het aanleggen van de lage temperatuur verwarming. Voor elektriciteit is het heel wat eenvoudiger om duurzaam en zelfvoorzienend te worden. Snelle besparingen zijn mogelijk door vriezers, koelkasten en koelvriescombinaties ouder dan 10 jaar direct te vervangen door A+++ exemplaren en de wisselstroommotor van de mechanische ventilatie te vervangen door een gelijkstroommotor. Ook door beeldbuis tv’s en schermen, gloeilampen en halogeenspots te vervangen door led exemplaren kan er veel worden bespaard. Met het plaatsen van PV panelen kan men vervolgens geheel zelfvoorzienend worden. Voor investeringen met een rendement op investering (roi) van meer dan 6% (zie bijlage 2) kan zelfs een groene lening (5,5% 10 jaar vast) goed uit. Om in aanmerking te komen voor een groene lening en voor andere duurzaamheidsleningen met een lager rentepercentage is voldoende inkomen vereist in relatie tot de lasten. Voor mensen met onvoldoende inkomen zou daarom een “sociale duurzaamheidslening” een uitkomst bieden (zie 4.4 en 5.6.1 onder e). 5.3 Huurders Voor huurders zijn in principe dezelfde maatregelen interessant als voor huiseigenaren. Zij zijn echter afhankelijk van de woningcorporatie. Woningcorporaties hebben in het recente verleden aangetoond niet sociaal te denken of de verkeerde keuzes te maken. Woningcorporaties rekenen voor iedere 1000 euro investering in duurzaamheid een huurverhoging van 6 tot 10 euro. Een huurverhoging van 10 euro per 1000 euro betekent in feite dat alleen investeringen met een rendement op investering van meer dan 12% voor huurders interessant zijn. Bij maatregelen die nauwelijks onderhoud vragen en die 30 tot 40 jaar meegaan (isolatie, HR++ glas, PV zonnepanelen) is een dergelijke huurverhoging exorbitant hoog en waarschijnlijk een gevolg van de veel te hoge overheadkosten waarmee woningcorporaties rekenen. Er zijn ook woningbouwverenigingen die hun huurders wel helpen en soms zelfs geen huurverhoging vragen voor duurzaamheidsmaatregelen. Via wet- en regelgeving kan dit worden gestimuleerd (zie 5.6.2 onder g). 5.4 MKB Voor het midden en kleinbedrijf is met name het vervangen van TL door led TL interessant. De terugverdientijd ligt tussen de 2 en de 3 jaar. Door de resterende elektriciteit met PV panelen op te wekken (terugverdientijd ~5 jaar) is men voor elektriciteit zelfvoorzienend. 5.5 Industrie Door het inrichten van productieprocessen volgens het cradle to cradle principe kan een maximale recycling van schaarse grondstoffen worden gerealiseerd. Door producten zo in elkaar te zetten dat ze aan het eind van hun economische leven gemakkelijk uit elkaar 6
kunnen worden gehaald kan deze recycling op een efficiënte manier plaatsvinden en behoren dumping praktijken van afgedankte apparaten in Afrika en andere derde wereld landen, die ten koste gaan van het woon- en leefklimaat en de gezondheid van de locale bevolking, vanzelf tot het verleden. Daarnaast zal de bio-based economy steeds prominenter in beeld komen. Daar zijn nu al concrete voorbeelden van. Zo kunnen bijvoorbeeld bakstenen worden gemaakt door bacteriën bij kamertemperatuur en kan isolatiemateriaal gemaakt worden door schimmels. Bij veel energieslurpende processen kan flink worden bespaard. Zo is er beton waarbij de helft tot tweederde op energie kan worden bespaard door portland cement vervangende materialen te gebruiken zoals uit de olie-industrie afkomstige afvalproducten. Inmiddels zijn er nog veel meer van dit soort innovaties die maar mondjesmaat invoering vinden door gebrek aan kennis. Het afvangen van CO2 bij energie-intensieve industrie en tijdelijk bovengronds opslaan kan worden gecombineerd met het omzetten ervan in gas (methaan) via het sabatierproces met behulp van surplus energie van maglev windturbineparken op zee (of op de grootschalige industrieterreinen). Dit is het “power to gas” proces. [Maglev windturbines zijn in tegenstelling tot de wieken windturbines wel duurzaam. Het merendeel van de energie van windturbines gaat naar de industrie. Het is daarom vreemd dat de opbrengst van windturbineparken altijd wordt uitgedrukt in de energie van aantallen huishoudens. Het is slechts een doorzichtige truc van de windturbinelobby om bewoners te bewegen ze als groen te accepteren !] Windluwe periodes kunnen worden overbrugd met energie van gasturbines. Op die manier ontstaat een CO2-neutrale cyclus in de industrie die bovendien als voordeel heeft dat koppeling van windturbines aan het grid overbodig wordt waardoor ook de miljarden investeringen in de verzwaring van het grid overbodig worden. De toekomst van het centrale grid is sowieso non-existant enerzijds door een verregaande decentralisering van de energieopwekking en anderzijds doordat technieken voor het direct omzetten van infrarood (warmte) in elektriciteit op de markt komen. Kortom iedere euro die nog in de verzwaring van het grid wordt geïnvesteerd is eigenlijk weggegooid. Daarnaast kan geothermie worden ingezet bij industriële processen. Verder loont het om industrieën met veel surplus aan restwarmte te combineren met (te plaatsen naast) industrieën die veel warmtevraag hebben. 5.6 Verkeer Het terugdringen van de uitstoot van CO2 en fijnstof alsmede het terugdringen van de geluidsproductie is de opgave waarvoor we staan. Door het afschaffen van verbrandingsmotoren wordt zowel de geluidsproductie beperkt als de uitstoot van CO2 en fijnstof. De huidige generatie elektrische auto’s is door de verouderde lithium-ion accu’s nog niet echt duurzaam te noemen. De actieradius is daardoor beperkt en door het ontbreken van de infrastructuur van snellaadstations en de relatief hoge prijs zal de groei ervan achterblijven bij de verwachtingen. De volgende generatie lithium-air accu’s zal daarin verbetering brengen omdat de actieradius dan met een factor 2 toeneemt. Maar er zijn 7
meer ontwikkelingen op het gebied van accu’s die de nadelen van het huidige elektrisch rijden wegnemen zoals de zeezoutaccu die het laadproces tot een kwartier kan terugbrengen. Een andere veelbelovende techniek is de waterstof-brandstofcel. De eerste modellen komen op de markt en hebben al gelijk een grote actieradius. Wel wordt daarbij nog steeds gebruik gemaakt van hogedruktanks voor de opslag van waterstof. Een goed alternatief hiervoor is de vloeistof mierenzuur. Het maakt hogedruktanks overbodig en het heeft een zodanig hoge waterstofinhoud dat een actieradius van 1000 km mogelijk wordt. (Mierenzuur kan met surplus energie gemaakt worden uit waterstof en CO2.) Voor vrachtwagens is Bio-dme een uitkomst. Door het railverkeer te vervangen door zweeftreinen (maglev) kan ook daar de geluidsproductie fors worden ingeperkt (voor Nederland is dat door de dichtheid van het spoornet en de korte afstanden vooralsnog minder interessant). Door intelligente en zuinige straatverlichting toe te passen kan veel op energieverbruik worden bespaard. Per kilometer (snel)weg kan de besparing oplopen tot het elektriciteitsverbruik van 15 huishoudens. 5.6 Overheid 5.6.1 Beleid en voorbeeldfunctie a-Stel als overheid de oorspronkelijke doelstelling, het terugdringen van broeikasgassen, weer centraal in plaats van de 4e afgeleide, het plaatsen van technisch achterhaalde windturbines, centraal te stellen. b-Herdefinieer duurzame energie. Iets is in onze optiek alleen duurzaam als het een langdurige oplossing biedt voor een probleem in onze samenleving zonder nieuwe problemen te introduceren en zonder de samenleving onnodig op kosten te jagen. Op basis van deze definitie vallen wieken windturbines en 1e generatie vergisters af. c-Voer consistent beleid en probeer niet de ontluikende decentralisering van de energieopwekking in de kiem te smoren vanuit vastgeroeste centralistische gedachten waarbij de grote monopolisten maximale bescherming genieten en de belastinginkomsten centraal staan. d-Houd bij de ruimtelijke ordening rekening met de afstemming van decentrale energieproductie op decentrale energievraag (zie oa paragraaf 5.5). e-Het huidige beleid zorgt voor een tweedeling in de samenleving. Met name de arme onderlaag kan niet meedoen in de transitie. Voer daarom een sociale duurzaamheidslening in voor mensen die aantoonbaar niet in aanmerking komen voor de duurzaamheidslening zodat alle burgers de transitie naar duurzaamheid kunnen maken. f-Laat bestuurders en politici wat betreft de transitie naar duurzaamheid zelf het goede voorbeeld geven zowel in de privésfeer als in de sfeer van het verduurzamen van overheidsgebouwen. Er zal dan meer naar ze geluisterd worden.
8
5.6.2 Wet- en regelgeving a-Zorg dat plaatsing van zonnepanelen op eigen grond (tuin) vergunningvrij is. b-Schaf alle subsidies op energie af. Op die manier wordt een “level playing field” gecreëerd. Door kortlopende subsidies (maximaal 5 jaar) op nieuwe technieken krijgen innovaties meer kans. c-Schaf de energiebelasting op echte in Nederland geproduceerde duurzame energie af. Hierdoor kunnen energieleveranciers gaan concurreren op prijs. Hoe meer duurzame energie in hun energiemix hoe lager hun tarief daardoor kan worden. Er is dan wel een nieuwe definitie van duurzame energie nodig. De huidige deugt namelijk niet. (zie 5.6.1 onder b). d-Zelfs bij de invoering van de ODE (opslag duurzame energie) worden de grootverbruikers opnieuw ontzien. Dat is contraproductief. Grootverbruikers zullen zo nooit de transitie gaan maken. Daarom doet de overheid er verstandig aan om een forse (stapsgewijze) verhoging van de energiebelasting voor grootverbruikers aan te kondigen. Uiteraard geldt dit alleen voor niet duurzame energie. e-Pas het bouwbesluit aan door op te nemen dat alleen nog de bouw van minimaal energieneutrale (liever nog energieplus) gebouwen wordt toegelaten. f-Verplicht bij het afgeven van een vergunning voor megastallen de toepassing van bioraffinage van mest. g-Geef woningcorporaties een korting op de afdracht aan het Rijk wanneer zij investeren in verduurzaming van het bestaande woningbestand.
9
Bijlage 1 Doelstelling duurzame energie gemakkelijk haalbaar met zonneparken Er zijn in Nederland 80000 boeren en tuinders (18000 melkveehouders, 4500 varkenshouders, 200 geitenhouders, 640 vleeskippenhouders en 1000 legkippenhouders). Ze beschikken in totaal over ongeveer 2,5 miljoen hectare grond. Gemiddeld dus ruim 31 ha per boer. Als iedere boer een halve hectare grond zou gebruiken voor een zonnepark dan gaat het gemiddeld dus om 1,6% van hun beschikbare grond, in totaal 40000 ha. Daarop kan minimaal 25000 MWp aan zonnepanelen worden geplaatst en dus 25 miljoen MWh worden opgewekt. Dat is het equivalent van de productie van 10000 MW windturbines. De huidige doelstelling wind is 4450 MW op zee en 6000 MW op land. Vanaf 2015 betekent dat 3450 MW bijplaatsen op zee en 3500 MW bijplaatsen op land, in totaal dus 6950 MW bijplaatsen. Conclusie met 0,5 ha zonnepark per boer kan minimaal anderhalf keer de doelstelling van wind worden gerealiseerd. Bovendien hebben we dan een oplossing voor 40 jaar in plaats van 10 jaar (zee) en 15 jaar (land) zonder de maatschappelijke kosten en bezwaren die aan de plaatsing van windturbines kleven.
10
Bijlage 2 rendement op investering in duurzaamheid voor particulieren maatregel
gas/el
kill schakelaars bij computer/tv/geluidsapparatuur naden en kieren dichten mechanische ventilatiebox vervangen gloeilampen/halogeenspots vervangen door led beeldbuis tv’s en schermen vervangen door led recycling douche koelers en vriezers ouder dan 10 jaar vervangen ketel op houtsnippers gevelisolatie of spouwisolatie dakisolatie (doe ‘t zelf bij verwarmde zolder) vloerisolatie (doe ‘t zelf) PV zonnepanelen ecoflo dakisolatie (uitbesteed bij verwarmde zolder) ketel op houtsnippers HR107 ketel (huidige ketel ouder dan 15 jaar) HR++/heat mirror glas (ipv enkel glas) vloerisolatie (uitbesteed)
el gas el el el gas el gas gas gas gas el gas gas gas gas gas gas
11
terugverdientijd jaar <1 1 tot 2 2 tot 3 3 tot 4 3 tot 4 3 tot 5 4 tot 5 4 tot 6 4 tot 6 4 tot 6 5 tot 6 6 tot 8 6 tot 8 7 tot 9 7 tot 9 8 tot 10 8 tot 10 8 tot 10
roi % >100 60 40 30 30 25 22 20 20 20 18 14 14 12 12 10 10 10