Virussen Door Dr Patrick Quanten MD
Laten we beginnen met een medisch algemeen bekend feit: virussen leven zelf niet. Ze zijn kleiner en eenvoudiger dan bacteriën en uit zichzelf zijn ze traag en onschadelijk. Dus moet de eerstvolgende vraag dan ook zijn: Hoe kan je een virus “oplopen” als het geen levend ding is? Het antwoord is: Dat kan je niet. Onderzoekers hebben virussen van een gewone verkoudheid geïncubeerd, ze hebben deze rechtstreeks op de slijmachtige binnenkant van de neus geplaatst, en ontdekten dat hun proefpersonen slechts in 12% van de gevallen een verkoudheid kregen. Deze cijfers konden niet verhoogd worden door de proefpersonen bloot te stellen aan koude tocht, hun voeten in ijswater onder te dompelen om hen rillingen te bezorgen, of eender wat dat puur fysiek was. Varkensgriep (virale infectie) verscheen als een normale, niet dodelijke griep in de lente van 1918, maar gedurende de volgende maanden muteerde het naar iets dat veel erger was. In een poging om een vaccin te ontwikkelen voerden de medische autoriteiten experimenten uit op vrijwilligers in een militaire gevangenis op Deer Island in de Haven van Boston. De gevangenen zouden kwijtschelding van straf bekomen als ze een batterij testen overleefden. Deze testen waren op zijn minst gezegd ingrijpend. Eerst werden de proefpersonen geïnjecteerd met geïnfecteerd longweefsel, genomen van de doden en dit werd dan in de ogen, neus en mond gespoten met geïnfecteerde aërosol. Als ze zich dan nog niet gewonnen gaven werd hun keel ingewreven met uitwerpselen, afkomstig van de zieken en stervenden. Als al het andere gefaald had, werden ze verplicht om met open mond te gaan zitten terwijl een ernstig ziek slachtoffer lichtjes overeind gezet werd en in hun gezicht moest hoesten. De dokters kozen tweeënzestig vrijwilligers uit voor de testen. Geen enkele kreeg de griep, niet één. De enige persoon die wel ziek werd was de afdelingsdokter, die al snel overleed. Eén van de mysteries van virale epidemieën is hoe het plotseling overal kan uitbreken, in plaatsen die gescheiden worden door oceanen, bergketens en andere aardse obstakels. Hoewel een virus zelf niet levend is, verliest het ook zijn potentieel om het genetische materiaal van een levende gastcel te kidnappen al een paar uur nadat het zich buiten het lichaam van de gastheer bevindt. Het algemeen gehoorde antwoord dat het zich verplaatst in “dragers” (mensen die geen symptomen hebben maar het virus dragen en verspreiden) kan niet bewezen worden en na tientallen jaren van het gebruik van “de” verklaring blijft er niets van over dan een wankele en wanhopige theorie. Het wordt zelfs nog onwaarschijnlijker in het licht van het feit dat je geen virusinfectie kan oplopen, zoals bovenstaand bewezen, dus zelfs als het zich op deze manier zou verplaatsen, hoe zou het dan kunnen “overspringen” van de drager op het slachtoffer? Meer zelfs, hoe slaagt een virus erin om zich gedeisd te houden gedurende verschillende maanden, in het geval van HIV of de variant CJD
laat men ons zelfs geloven dat dit tot 20 jaar zou kunnen, alvorens zo explosief uit te breken op ongeveer hetzelfde tijdstip op verschillende plaatsen? Wat geeft de aanzet en waarom gelijktijdig op al deze verschillende plaatsen? Sommige van deze virale epidemieën staan ervoor bekend dat ze meer schade aanrichten bij mensen, in de bloei van hun leven, dan bij kinderen of ouderen, waarvan het waarschijnlijker is dat hun immuunsysteem veel kwetsbaarder is. Vreemd, op zijn minst. Van tijd tot tijd komen bepaalde virusstammen terug. Een onaangenaam Russisch virus, bekend als H1N1, veroorzaakte ernstige uitbraken over een uitgestrekt gebied in 1933, dan opnieuw in de jaren 1950 en opnieuw in 1970. Waar het ondertussen naar toe ging is niet bekend. Zou het kunnen overleefd hebben, zich “slapend” gehouden hebben, in mensen of dieren gedurende deze hele periode? Dit doet dezelfde twee vragen opnieuw oprijzen: Waarom veroorzaakte het geen symptomen waar het zich ook maar schuil hield? en Als het zich ergens schuil hield, hoe kon het zich dan zo snel verspreiden als het deed, want je kan het niet oplopen – niet van een mens, niet van een dier?
Wat weten we over Virussen? We hebben al vermeld dat ze zeer klein zijn, en ze werden pas ontdekt in 1943 met de uitvinding van de elektronenmicroscoop. Velen, waaronder HIV, hebben tien of minder genen, daar waar de eenvoudigste bacterie verschillende duizenden genen heeft. Om een levend ding te creëren heb je goed georganiseerd DNA nodig in een substantiële hoeveelheid, wat het virus niet heeft. We definiëren “een levend organisme” als iets dat drie opeenvolgende taken volbrengt: innemen van dingen (eten, ademhalen), een stofwisseling uitvoeren (verteren, absorberen), en het uitscheiden van afvalstoffen. Een vierde noodzakelijke taak is de voortplanting. Een virus voert geen enkele van deze taken uit. Geen enkel virus doet dit. Binnen in het virale omhulsel zijn er geen andere structuren aanwezig die nodig zijn voor een stofwisselingsproces. Er vind geen enkele activiteit plaats binnen het virale omhulsel. Niet alleen ziet het er structureel niet uit alsof het leeft, het is ook niet levend in fysiologisch opzicht. Wat is het dan wel? Zoals we allemaal weten kunnen virussen vernietigende gevolgen hebben op de gezondheid van planten, dieren – groot en klein, inclusief bacteriën – en mensen. Hoe produceert het deze gevolgen, als het niet levend is, niet opgelopen kan worden en zich niet voortplant? Bekende wetenschappelijke feiten over virussen en de manier waarop ze werken worden verkregen uit chemische analyse en het bekijken van stilstaande beelden door elektronenmicroscopen. Het verhaal wordt in elkaar gepuzzeld, het wordt niet echt waargenomen! Dit betekent dat wat men je vertelt dat er gebeurt, in het beste geval slechts een theorie is, en in het slechtste geval een verzonnen verhaal. Wat heeft men, in eenvoudige termen, echt ontdekt?
• Virussen bevatten ofwel RNA ofwel DNA, een kleine hoeveelheid en meestal slechts één van beiden, maar er zijn uitzonderingen. Deeltjes van genetisch materiaal, eigenlijk; maar slechts deeltjes. • Virussen zijn duidelijk herkenbare soorten en ze zijn orgaan specifiek, en over het algemeen zijn virussen die planten, insecten, bacteriën en andere dieren besmetten verschillend van deze die mensen besmetten, alhoewel nu gelooft men dat dit niet altijd het geval is aangezien men anders de wankele theorie helemaal niet kan blijven geloven. Ze zijn specifiek voor elke levende groep. • Virussen bevatten geen genoom en worden enkel beschermd door een proteïne omhulsel, of ze kunnen ook een lipide enveloppe hebben rondom het omhulsel. Deeltjes van genetisch materiaal in een dunne eenvoudige zak, en soms omringd door een vette bubbel. • Er wordt waargenomen dat virussen “omkapseld” worden door de lichaamscellen, die specifieke receptoren hebben voor het virus. Eens binnen in de cel lijkt het erop alsof de viruscapsule verwijderd wordt en het vrijgekomen deel van DNA of RNA wordt “gelezen” en het lijkt erop alsof de gastcel dit dupliceert. Deze deeltjes van genetisch materiaal worden opnieuw omhuld, en als de gastcel vol zit met volledige virussen dan zal ze ontploffen en worden de virussen verspreid in de cellulaire omgeving. Dus, we zien heel wat genetische deeltjes binnen in de cel; deze deeltjes worden dan omhuld en uiteindelijk barst de cel open om het nu verpakte genetische materiaal vrij te laten in de extra-cellulaire omgeving. • Virussen in de intercellulaire omgeving worden overspoeld met cellen van het immuunsysteem (macrofagen en lymfocyten), die hen verzamelen en vernietigen. Deze zakken, die deeltjes van genetisch materiaal bevatten, worden in cellen van het immuunsysteem verzameld. • Het is zeer moeilijk om virussen aan te tonen (ze zijn uitermate klein) en de diagnose van een virusinfectie wordt meestal gemaakt alleen maar op basis van klinische symptomen en de veronderstelling dat het past binnen een bekend ziektepatroon, waarvoor geen oorzakelijke factor bekend is. Bijna elke keer dat er een diagnose van virusinfectie uitgesproken wordt is er geen enkel bewijs voor deze diagnose. • Materiaal voor het isoleren van virussen moet zo vroeg mogelijk tijdens de ziekte verkregen worden. Het is in de beginfase van de ziekte dat de grootste hoeveelheden aangetroffen worden en de kans het grootst is op een positief testresultaat. Er zijn meer virussen aanwezig in het begin van de ziekte dan in eender welke latere fase van het ziekteproces. Als de virussen zich zouden vermenigvuldigen dan zou men verwachten dat het aantal zou stijgen naarmate de ziekte zich ontwikkelt. • De identificatie van virussen gebeurt in laboratoria door het meten van het niveau van antilichaampjes tegen het specifieke virus, niet door de aanwezigheid van het virus zelf te meten of aan te tonen. Het meten van een hoger beschermingsniveau wordt gediagnosticeerd als de ziekte zelf! Als we deze wetenschappelijke kennis samenvatten, kunnen we zeggen dat virusinfecties niet gediagnosticeerd worden door het vinden van het specifieke virus, maar door te veronderstellen dat een virus de oorzaak is van de symptomen. In praktische termen gebeurt dit wanneer de dokter echt niet weet wat de oorzaak is.
Met betrekking tot het verhaal van de virusinfectie weten we nu dat zodra de symptomen verschijnen het aantal virussen snel en drastisch zal dalen. Er is geen bewijs voor een snelle groei van het aantal eens de ziekte uitgebroken is. Alvorens we verder gaan met het echte virusverhaal uit te leggen, is het nuttig om onszelf eraan te herinneren wat we nu weten: 1. Een virus leeft niet. 2. Je kan een virus niet oplopen. 3. Een virus desintegreert heel snel buiten de gastheer. 4. Een virus bestaat uit kleine deeltjes genetisch materiaal, variërend van virus tot virus, omgeven door een dun laagje van ofwel proteïne (wateroplosbaar) ofwel vet. 5. Binnen in de gastcel treffen we een groot aantal viraal materiaal aan. 6. Een volle gastcel breekt open en de virussen worden verspreid in de omgeving. 7. In de omgeving worden de virussen verpakt door de cellen van het immuunsysteem (Zie "Het Ontstekingsproces").
Het Virus Verhaal Als virussen geen levende dingen zijn kunnen ze zich niet vermenigvuldigen en hebben ze geen specifieke omgeving nodig om te “overleven”. Ze kunnen niet uit het niets ontstaan en ze kunnen zich niet verspreiden en andere cellen besmetten. Als een cel ziek wordt en de werking van de cel begint na te laten, kan het gebeuren dat ze los komt bij de naden. Deeltjes van deze essentiële structuur, het DNA en RNA, kunnen loskomen terwijl de cel uiteen valt. De cel zal proberen om deze deeltjes op te ruimen door hen voor te bereiden voor de vuilnisbak. De kleine deeltjes genetisch materiaal, die nu ronddrijven in de intracellulaire vloeistof, zullen geïsoleerd worden door ze te omkapselen. Als de cellulaire desintegratie zich verder zet zien we meer en meer van deze deeltjes in de cel en meer en meer kleine “zakken” met nutteloos genetisch materiaal zullen verschijnen. Eens de cel volledig disfunctioneel is en opgevuld is met afval dan barst de celwand zelf en de inhoud zal verspreid worden in de cellulaire omgeving. Hier gaat de schoonmaak door en deze kleine zakken worden verder verpakt in wat we de lymfocyten en macrofagen van het immuunsysteem noemen. Deze grote blaasjes drijven nu weg in het lymfevocht en de bloedbaan, van waaruit ze gefilterd zullen worden bij de juiste zuiveringsstations, zoals de milt en de lymfeknopen. Dit proces zet zich verder tot het hele boeltje opgeruimd is. Dit verklaart waarom het aantal “virussen” het hoogst is in het prille begin van de ziekte en blijft dalen doorheen het ziekteproces, zelfs zonder behandeling. Dit verklaart ook de duizenden verschillende “virussen” die er geïdentificeerd werden en de “mutatie” van virussen. Viraal gedrag is in essentie volledig onvoorspelbaar omdat de cellen en de manier waarop ze desintegreren nooit hetzelfde is, niet omdat dit een beestje is dat zijn gedrag zo snel en intelligent verandert dat niets het kan bijbenen. Het doet ook de opvatting teniet dat het “virus” slapend kan blijven gedurende een ondefinieerbare periode en geactiveerd kan worden zonder een aanzet of een reden. Hoe verklaren we dan “virale epidemieën”? Waarom krijgen we dan een verkoudheid precies een dag nadat iemand op kantoor begint te hoesten en te niezen?
De medische wereld weet dat virussen een incubatieperiode hebben. Hiervan wordt gezegd dat ze variëren van virus tot virus van een paar dagen tot verschillende jaren. Een verkoudheidsvirus heeft een gemiddelde incubatieperiode van ongeveer een week. Welnu, ten eerste kan je geen virus oplopen; en ten tweede, als je wel een virus zou kunnen oplopen, dan zou het een week duren alvorens het zich gevestigd heeft in jouw lichaam en symptomen begint te vertonen, volgens het medische verhaaltje. Hieruit volgt dat je verkoudheid niet kan veroorzaakt zijn door de verkoudheid van de andere persoon de dag ervoor op kantoor! Wat men zag en “een virus” noemde begint nadat de celstructuur begint te desintegreren. Waarom begint een cel uit elkaar te vallen? Omdat ze ziek is. De ziekte is al aanwezig, lang voordat er virale deeltjes in beeld komen. Dus, dan moeten we de vraag stellen waarom de cel ziek geworden is? Het antwoord hierop ligt in de opbouw van giftig materiaal binnen de celstructuur. Als de cel vol dreigt te raken met ongeschikt materiaal dan zal ze uiteindelijk hier niet meer mee kunnen omgaan en dan begint ze in stukjes uit elkaar te vallen. Het zijn precies deze deeltjes die gefotografeerd werden met de elektronenmicroscoop en die men “virussen” genoemd heeft. De invloeden die kunnen leiden tot een toenemende druk op het systeem zijn veelvuldig en gevarieerd. Deze kunnen gaan van het weer, de leef- en werkomgeving, levensstijl en dieet, evenwicht tussen activiteit en rust, mentaal evenwicht, stress en zorgen. Omdat vele van deze invloeden, zoals werkomstandigheden en weer, algemene omstandigheden zijn die ons allemaal beïnvloeden, is het ook erg waarschijnlijk dat een groot aantal onder ons, uit dezelfde omgeving, ziek zullen worden rond hetzelfde tijdstip, ten prooi vallen aan de invloeden van de omgeving. Tel hier nog bij op dat mensen die in dezelfde omgeving werken heel waarschijnlijk een vergelijkbare levensstijl hebben, dan hebben we nog een andere factor geïdentificeerd die verklaart waarom gelijkaardige ziektepatronen binnen bepaalde groepen van mensen op een bepaald tijdstip gebeuren. Daar bovenop weten we nu ook dat zorgen onze immuuncapaciteit verminderen en de kans op ziekte verhogen. Het geloof dat, als een persoon in je omgeving een verkoudheid heeft jij deze ook zal krijgen, verhoogt de kans dat dit ook echt gebeurt drastisch, omdat je kwetsbaarder wordt door het immuun-verminderende effect van de ongerustheid zelf. Epidemieën vinden plaats omdat mensen in vergelijkbare omstandigheden, leefomgeving, vergelijkbare onevenwichten in hun systeem hebben, hetgeen rechtstreeks leidt naar gelijkaardige ziektepatronen. Dit veroorzaakt angst en bezorgdheid rondom hen, waardoor anderen kwetsbaarder worden om zelf ziek te worden. De ziekte verspreidt zich. Meer accuraat, eerst verspreidt zich de angst voor de ziekte, hetgeen resulteert in een verminderde weerstand, waardoor alle individuele onevenwichten naar boven komen door de onmogelijkheid om het hoofd te bieden aan de problemen die het systeem al gedurende lange tijd heeft. Meer en meer mensen worden ziek en vertonen tekenen van het feit dat hun lichaam onder enorme druk gestaan heeft gedurende lange tijd om de gezondheid te kunnen behouden. Het uitbreken van een ziekte is het eindresultaat van een lang proces, zelfs een “acute” ziekte, van een langzame achteruitgang van de normale werking van het systeem. Ziekte is een proces, geen staat van zijn.
De tijd is gekomen om de feiten over het leven te leren. De tijd is gekomen om de onwetendheid en daaruit voortkomende angst achter ons te laten. De tijd is gekomen om onze aandacht te richten op de individuele gezondheid en de factoren die deze beïnvloeden. Virussen zijn dood, maar ziektes zijn heel erg levend. Laten we ons richten op de levenden, niet op de doden, tenminste als we gezond willen zijn.