Viering ‘Hoe heilig is het leven?’ Inleiding Kristin Vanschoubroek 11 juni 2006
Getuigenis Frank De Clerck
Vandaag benaderen we een heel gevoelig thema. We gaan het hebben over het leven zelf, en wat dat aan moeilijke, onopgeloste vragen en omstandigheden met zich mee kan brengen. Met schroom beginnen wij deze viering, want we weten niet met welke verhalen, welke vragen, welke moeilijke omstandigheden elk van jullie hier zit. “Het leven is heilig! Je mag er niet aan raken. Je moet het uitleven tot het einde toe, ook al is het zwaar om dragen,” zo beweren veel mensen. Onder ogen zien dat het leven mensonwaardig kan worden, onder ogen zien dat we als mens beperkt zijn en dat het verlangen om te sterven groter kan zijn dan het verlangen om te leven vraagt veel moed. Er is zeker ook durf nodig om dit ter sprake te brengen. Ik ben in mijn leven al een aantal keren geconfronteerd geworden met verhalen die uitzichtloos zijn, met mensen die overmand zijn door psychische pijn, vaak ook gepaard met fysieke pijn. Ik besefte herhaaldelijk dat fysieke pijn ook altijd psychisch lijden meebrengt. Lichaam en ziel staan immers diep met elkaar in verband. Willen intreden in die verhalen, ernaar luisteren, vraagt dat eigen angsten worden overwonnen, dat eigen zekerheden worden losgelaten. Er is ook een groot vertrouwen en een diep geloof nodig om te kunnen zien dat een mens meer is dan dit aardse leven; dat een mens kan thuiskomen in iets dat hem overstijgt; dat zijn ziel sterker, groter, ruimer is dan wat hij of zij in dit leven heeft kunnen realiseren. Je begeven in die verhalen, ze ter harte nemen, is tegelijk ook verruimend. Het maakt dat je beetje bij beetje innerlijk vrijer wordt. Ik ben al heel diep geraakt geweest door de wanhoop van mensen, door hun moeilijke levensomstandigheden. Wie ben ik dat ik daar een pasklaar antwoord op zou kunnen geven? Of erger nog: een beschuldigende vinger uit zou steken? Ik besef meer en meer dat voor heel diep lijden vaak geen oplossing kan worden gevonden. Het enige antwoord dat een mens ten diepste kan geven, is aandacht en aanwezigheid. Niet weglopen, maar zeggen: “Ik begrijp je en ik geef je een hand.” Maar ook liefdevolle aandacht en aanwezigheid zijn niet altijd voldoende om het leven te kunnen vasthouden… Het is moeilijk om een uitspraak te doen of een oordeel te vellen over levensbeëindiging. Het maakt niet uit of het gaat om euthanasie, abortus, of zelfdoding. Wie met een mens met zware psychische pijn wordt geconfronteerd, kan begrijpen dat euthanasie of zelfdoding soms de enige uitweg is uit dit aardse, ondraaglijke lijden. Sommige mensen beschouwen euthanasie en zeker zelfdoding als daden van egoïstische zelfbeschikking, waarop een mens geen recht heeft. Anderen keuren zo’n daad af omdat geen rekening wordt gehouden met wie achterblijft. Nog anderen beweren dat het niets oplost, want dat je in een volgend leven toch opnieuw voor je probleem zal staan, tot je uiteindelijk als een vrije ziel je weg in de geesteswereld kan verderzetten. Er zijn ook mensen die zelfdoding als een failliet van het leven zien, een absoluut falen, alsof dit gebeuren het leven van de betrokkene minderwaardig maakt. Of ze leggen de oorzaak bij het falen van de omgeving en het gebrek aan goede zorg. Mensen willen elk gebeuren, kaderen, een plaats geven. Mijn ervaring heeft mij geleerd het hoofd te buigen voor zoveel leed. Dat kan ik vanuit het vertrouwen dat iedere mens ooit thuiskomt, hoe hij ook heeft geleefd en op welke manier ook een einde is gekomen aan zijn leven.
Ik herinner mij een vrouw die ik al lang begeleidde en van wie ik wist hoe zwaar haar leven was. Op een bepaald moment belde ze mij en zei ze dat ze er genoeg van had, dat ze het leven niet meer aankon en dat ze er een eind aan wou maken. Ik kon haar begrijpen. Ik kende haar verhaal van diepe miskenning en vernedering en haar onmacht om ermee om te gaan. Ik kende haar psychisch en fysiek lijden. Ik zei dat ik niet wou dat ze dit alleen zou doen. Ik vroeg: “Wacht ermee tot ik bij jou kan zijn.” Mijn begrip voor haar en mijn verlangen om bij haar te zijn in dit uur van afscheid hebben haar de kracht gegeven om het toch niet te doen… Ik herinner mij ook het verhaal van een vrouw die een abortus had gepleegd. Een niet aflatend schuldgevoel knaagde aan haar. Daarom wou ze een gesprek. Ik vroeg haar om te vertellen hoe ze tot die abortus was gekomen. Toen kwam haar verhaal: haar man was psychisch ziek en kon niet meer werken. Ze hadden reeds drie kinderen. De zorg voor haar man en haar kinderen benam deze vrouw helemaal. Daarenboven was ze kostwinner en moest ze fulltime werken. Een vierde kind zag ze niet zitten, ging haar krachten te boven. Omwille van de zorg en de liefde voor haar man en haar kinderen was er geen plaats voor een vierde kindje. Ik voelde de grote liefde van deze vrouw voor haar man en haar kinderen, én voor het kindje dat ze het leven niet had kunnen schenken. Het uitspreken van dit verhaal bracht haar als moeder over de dood heen in een diepe verbinding met dit kindje. Toen ze haar spijt, haar verdriet en haar liefde voor het kindje had mogen delen, kreeg ze meer vrede en kon ze zich meer verzoenen met die diepe kwetsuur in haar leven. Maar niet alle verhalen krijgen een positieve wending. Ik lees een stukje voor uit een brief die ik kreeg van een vrouw voor wie het leven heel zwaar is. Ze schrijft: “Ik ben zo bikkelhard voor mijzelf. Ik word inwendig voortdurend opgejaagd, waardoor er geen ruimte is voor liefde voor mijzelf. De laatste tijd heb ik mijzelf vaak gepijnigd. Daar kan ik zo moeilijk mee omgaan. Tegenover de goddelijke liefde lijkt het zo ondankbaar dat ik mijn eigen lichaam vermink. En toch is die kracht sterker dan mijzelf. Ik wil mezelf het leven niet ontnemen, maar als de pijn me vanbinnen verscheurt, moet ik mij pijnigen om niet gek te worden, om iets anders te kunnen voelen dan mijn wanhoop. Ik heb het nodig dat mijn noodkreet uiterlijk zichtbaar wordt. Maar de wonden vervullen mij met schaamte. Ik kan me dan enkel verontschuldigen tegenover de buitenwereld en mij proberen te verbergen. Over de ware pijn wordt met geen woord gerept… Ik haat mijzelf. Ik heb het gevoel dat jullie allen een verkeerd beeld van mij hebben en vinden dat ik gewoon te laf ben om mezelf op te pakken en iets te doen aan mijn problemen. Ik zou mijzelf wel kapot willen maken en toch schreeuw ik ook om warmte en genegenheid. Waarom toch?” Als ik die dingen lees, hoor, me erin inleef, dan besef ik dat het lijden van een mens echt te zwaar om te dragen kan zijn. En dan weet ik: ieder leven is heilig. Ook als het niet tot het einde geleefd kan worden… Kristin Vanschoubroek
Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij. Gij weet mijn gaan en mijn staan. Gij kent mijn gedachten van verre, mijn reizen en trekken, mijn rusten. Mijn wegen, alle, zijn U bekend, ieder woord dat komt van mijn lippen, onuitgesproken, Gij hoort het al. Achter mij zijt Gij en voor mij uit. Gij legt uw handen op mij. Dit is wat ik niet kan begrijpen, niet denken, dit gaat mij te boven. Hoe zou ik uw adem ontkomen, waarheen vluchten voor uw aangezicht? Beklim ik de hemel, daar zijt Gij, daal ik af in de aarde, daar vind ik U ook. Had ik vleugels van morgenrood, vloog ik over de verste zeeën, ook daar Gij, uw hand, uw rechterhand die mij vasthoudt. Zou ik roepen: “Duisternis, bedek mij, licht, verander in nacht.” Voor U bestaat duisternis niet. Voor U is de nacht even licht als de dag, de duisternis even stralend als het licht. Uw schepping ben ik in hart en nieren, Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder. Ik wil U bedanken daarvoor, dat Gij mij ontzagwekkend gemaakt hebt. Mijn ziel en gebeente door U gekend. In mij was niets voor uw ogen verborgen toen ik werd gevormd in het diepste geheim, prachtig gevlochten in de schoot van de aarde. Ik was nog ongeboren, Gij had mij al gezien en al mijn levensdagen stonden in uw boek nog voor Gij er één had gemaakt. Gij, Eeuwige, peil nu mijn hart, doorgrond mij, toets mijn verborgen gedachten. Ik ben toch niet op een doodlopende weg? Leid mij voort op de weg van uw dagen. Psalm 139, 1-16 en 23-24 (Bewerking Huub Oosterhuis)
Op vraag van Kristin wil ik in deze viering iets vertellen over mijn leven, hoe ik ‘de heiligheid van het leven’ heb ervaren en nog ervaar. Wie ben ik? Frank, 51 jaar, vader van Lieven, Pieter en Els, stiefvader van Caroline en Chris. Wie ben ik nog? Chronisch pijnpatiënt, veertien keer geopereerd en een veelvoud daarvan aan ziekenhuisopnames gehad. In 1980 een eerste rugoperatie als gevolg van een banaal arbeidsongeval. Na een jaar kon ik opnieuw aan de slag, maar mijn functie als productieleider in een confectieatelier werd te zwaar. Ik stapte over naar het onderwijs en vier jaar later was het opnieuw prijs. Een operatie was te riskant. Er volgde een jaar van ‘specialisten shoppen’ en uiteindelijk belandde ik in de pijnkliniek van het UZ in Gent, waar men een pijninhibitor inplantte. Hierdoor werd het een tijdlang weer mogelijk in de voormiddag les te geven, maar ook dat red ik nu niet meer. Ik moet vele uren per dag platliggen. Stappen lukt een 400 m, daarna kom ik in de problemen. Ik, Frank, de stoere bink! Uit mijn kracht, mijn kunnen, haalde ik mijn voldoening, mijn zelfwaardering. Daar schoot niet veel meer van over. Voor het geringste karwei moest ik hulp inroepen. Hoe moest ik in godsnaam verder met dit gehavende lichaam? Ik, Frank die alles kon, die de steun en toeverlaat was voor velen, lag nu in de zetel terwijl mijn vrouw het huis poetste, eten bereidde, de kinderen verzorgde, enz. Mijn huwelijk is eronder bezweken. Hoe heilig is het leven? Ik heb er geen antwoord op. Mijn droom is alleszins niet uitgekomen. God waarom, waarom ik, was het nog niet genoeg geweest? Kort na mijn echtscheiding in 1996 ontmoette ik Gerd in de pijnkliniek. Het klikte, we werden een koppel en algauw gingen we samenwonen, met vijf kinderen onder ons dak. Ondertussen liep de echtscheidingsprocedure. Ondanks goede bedoelingen en een eerlijke ingesteldheid werd het een ‘vechtscheiding’. Er werd geroddeld en met modder gegooid. Buren en vrienden keerden zich af. Ik wou me niet verdedigden. Een echtscheiding is privé. Ik vind dat beide partners schuld hebben, maar daarom zijn ze nog niet even schuldig. Wat is het verdomd moeilijk om eerlijk en oprecht te blijven in zo’n situatie! Wie niet terugslaat, verliest het pleit. Ik probeerde boven het principe van ‘oog om oog, tand om tand’ te staan. Bij die Ene die me dat leerde, vond ik de kracht en de steun om de rechte weg te blijven bewandelen. Ik had nooit gedacht aan een nieuwe relatie. Wie zou immers iets beginnen met iemand die een handicap heeft en voor drie pubers moet zorgen? En toch gebeurde het. De relatie tussen Gerd en mij was diepgaand, deugddoend, één en al liefde. Gerd was voor mij een geschenk uit de hemel. De kinderen waren vrijwel altijd bij ons. Enerzijds maakte dat het makkelijker om een nieuw gezin te vormen, anderzijds moesten wij hen opvangen na een contact met de andere ouder en duiden wat niet te duiden is. Moeilijk, zeer moeilijk. Maar Gerd kon het. Ondanks de vele ziekenhuisopnames, zowel van mij als van Gerd, de echtscheidingsperikelen, het sociaal isolement en de vijf opgroeiende pubers, leefden wij vijf jaar op wolkjes. Onze liefde groeide en bloeide. Wij waren pure gaven voor elkaar. Ik voelde me tot in mijn diepste binnenkern bemind door Gerd. Voor het eerst ervaarde ik dat ik mocht zijn wie ik was. Met mijn kunnen en niet-kunnen. Ik voelde me gedragen door mijn partner en door de Heer. Die beleving geeft iets weer van de heiligheid van het leven. Gerd was voor mij een godsgeschenk... Waarom het niet mocht blijven duren, zal voor altijd een open vraag blijven. Na vijf jaar was het voorbij. En hoe! Gerd werd psychisch zwaar ziek. Mooi godsgeschenk! Op een nacht stortte Gerd in. Later vertelde ze mij dat leven voor haar zo moeilijk was, eigenlijk onmogelijk. Gerd wou niet leven, had altijd dat gevoel al gehad: een steeds aanwezige drang naar de dood. Ze vertelde over een zelfmoordpoging toen ze 19 was en hoe die werd doodgezwegen door artsen en familie op aanraden van de psychiater.
Nu volgde een opname van enkele weken in Brugge, nadien tweewekelijks ondersteuning bij een psychiater. Stilaan werd Gerd beter. Het leven hernam, alhoewel er steeds die angst was. Hoe zal het met Gerd zijn? Zal ze er nog wel zijn? Ik maakte mezelf wijs dat Gerd van mij uit het leven mocht stappen. Ik zag haar zo graag dat ik haar kon laten gaan. Mooie woorden, maar stond ik daar echt achter, of maakte ik het mezelf wijs om het draaglijk te houden? Hoe heilig is het leven? Het is ons gegeven, het is niet van ons. Enkele maanden later opnieuw een zelfmoordpoging van Gerd, met medicatie. Spoedopname, verblijf in het ziekenhuis. Gerd wou niet dat ik op bezoek kwam. Ik deed het toch. Ze kroop in het verste hoekje van haar kamer met het gezicht naar de muur. Vijf weken lang sprak ze geen woord. Hoe moest het nu verder? Wat scheelde er toch? Ik kreeg van niemand antwoord of ondersteuning. Thuis was het beredderen. Het lukte, maar ik kon de vragen van de kinderen niet beantwoorden. Er volgde een opname in de depressiekliniek te Pittem. Gerd werd niet beter. Zelf noemde ze haar ziekte: zielskanker. Het beest in haar hoofd dat het alsmaar meer van haar overnam! Gerd vond van zichzelf dat ze slecht was en straf verdiende. Ze kon het niet verdragen dat wij haar graag bleven zien. Er volgde een periode van zelfbestraffing, zelfpijniging: met haar hoofd tegen de muur bonken tot het bloed eraf liep, met haar handen slaan tot ze helemaal blauw en gezwollen waren. Voor haar was het een overwinning. Zij verdiende straf en ze kon zichzelf straffen. “Je zal het geknakte riet niet breken,” las ik in de bijbel. En het was ontzettend om te zien hoe Gerd letterlijk onherkenbaar werd. De medicatie maakte een zombie van haar. Ze had de kracht niet meer om zich te verwonden, ze kon niet meer lezen, ze sprak met dubbele tong en schuifelde door de gang. Maar haar geest, die konden ze niet plat spuiten. Het beest blééf en nam het meer en meer van haar over. God wat was er van mijn Gerd geworden? Dit kon niet Uw wil zijn, dit moest stoppen. Hoe heilig is het leven?... Op een bepaald moment draaide Gerd de knop definitief om. Ze zou het leven verlaten, haar lijden zelf stoppen. Voor euthanasie had ze geen tijd meer. Een maand voor haar dood trokken we nog naar de Provence, naar haar zo geliefde plek. Maar Gerd kon het geluk niet meer grijpen. De kinderen kwamen op bezoek. Voor mij een complete verrassing. Het was Gerds verjaardagsgeschenk aan mij voor mijn 50ste verjaardag. Met z’n allen enkele dagen op de camping. Het werd één groot feest. Toen de kinderen vertrokken waren, stortte Gerd helemaal in. Op de terugweg huilde ze twee dagen lang. In de Ardennen spuwde ze het er allemaal uit: haar gal, haar leven. Ik kon haar zeggen dat ze van mij mocht gaan als het leven voor haar zo zwaar was. Geen psychiatrie meer, geen pillen of spuiten meer. Beiden wisten we wat dat betekende… Dit was mijn grootste geschenk aan Gerd. Samen konden we afscheid nemen van haar leven. Vanaf dat moment stond alles in het teken van de dood van Gerd. We bezochten de plaats waar we onze trouwringen hadden uitgewisseld. Ze besprak haar uitvaart en de verdeling van haar spulletjes onder de kinderen. We hebben veel geweend, maar elkaar ook heel nabij geweten. Er volgden nog enkele afschuwelijke weken, met nog een poging die mislukte. Waarom, waarom moet een mens zo lijden? Op 5 augustus 2004 is het gelukt, terwijl haar zus en ik in huis waren. Gerd zette ons op het verkeerde been, ging douchen, ik hoorde het water stromen. Enkele minuten later vond ik haar. Het was volbracht… Hoe heilig is het leven? Ik geloof dat Gerd nu opgenomen is in de liefdevolle armen van God. Hij heiligt haar leven. Nu is ze in zijn heerlijkheid. Gerd hield een dagboek bij in het ziekenhuis. Ik heb het uitgetypt en gebundeld, samen met het mijne. Het is een boek geworden, geschreven voor de kinderen. Ik hoop dat zij daardoor Gerd haar zelfmoord – ik gebruik bewust dat harde woord – een plaats kunnen geven in hun leven. Ik hoop dat
ze inzien dat dit niets met zelfmoord te maken had, maar het einde was van een terminaal ziekteproces. Gerd had geen keuze. Ze had een ondraaglijk, onmenselijk fysiek en psychisch lijden te torsen, waar de geneeskunde en de wetgever geen antwoord op hebben. Gerd moest er zelf een einde aan maken. Dat op zich is onmenselijk. Niemand mocht haar helpen, haar bijstaan op dat allerlaatste moment. Ik pleit voor euthanasie bij psychisch zieken, om hen de kans te geven menswaardig afscheid te nemen, om hen en hun familie het droeve lot van de zelfdoding te besparen. Zelf heb ik het geluk gehad om afscheid te kunnen nemen. Ik heb vele teksten en tekentjes van Gerd haar onvoorwaardelijke liefde naar mij en de kinderen toe. Ik ben er Gerd zo dankbaar om. Velen moeten dat missen. Het leven gaat door, ook na de zelfdoding van een geliefde. Voor mijn familie is het voorbij, ik kan niet snel genoeg een andere partner vinden. Dan is alles weer normaal. Met Gerds familie verlies ik meer en meer het contact. Als ze mij zien, zien ze de leegte naast mij en dat willen ze niet. “Als ik te veel verdriet heb, stop ik Gerd haar foto in de schuif,” zei haar zus. Voor mij is en blijft Gerd, samen met de kinderen, het beste, het mooiste en het liefste wat me in mijn leven overkomen is. Ze was een geschenk van God aan mij. Ook de laatste vier jaar koester ik. Gerd was voor mij geen last. Gerd was mijn lief. Tot slot lees ik een stukje uit Gerds afscheidsbrief. “Ik heb je lief en toch kan ik niet meer leven. Je weet: ik ben dicht bij je, ook al voel je je eenzaam en alleen, en laat ik je achter, alleen in ons bed, in ons leven. Ik ga naar Hem, om dicht bij jou en de kinderen te kunnen zijn. Lééf je leven, Frank, je zal nog warme mensen op je weg tegenkomen, daar zorg ik wel voor. Verwarm jullie aan mekaar, geef elkaar veel warmte. Ik ga nu even een stapje verder, een stapje voorop, jullie komen nog wel. Daag.” Met dat alles kan ik zeggen: “Het leven is heilig.” En bidden met psalm 143: “Wijs Gij mij de weg die ik gaan moet, mijn leven geef ik in Uw hand.” Frank De Clerck