vGKNieuws
Nr. 3 - oktober 2006
..............EN VERGEEF ONS ONZE ZONDEN............ Ooit hoorde ik iemand opmerken dat het voor ons, Calvinisten, moeilijker was om carrière te maken in het bedrijfsleven dan voor bijvoorbeeld collega's van Rooms Katholieke huize. Wij waren ons te zeer bewust van onze zondigheid, ons 'geneigd tot alle kwaad en niet in staat tot enig goeds' zijn en waren daardoor, je zou kunnen zeggen, een beetje te bescheiden. We waren ietwat geremd bij het voor ons zelf opkomen. Zou dat waar zijn? Heel in het algemeen genomen denk ik dat er wel iets in zou kunnen zitten, althans voor een aantal van ons. Wanneer iemand op zich al minder ambitieus is, dan kan het bewust zijn van eigen zondigheid mogelijk een extra belemmering zijn, wanneer het er om gaat jezelf te presenteren. Geneigd tot alle kwaad en niet in staat tot enig goeds. Zijn we dat? Soms nog wel meer dan we zelf denken. We zondigen van tijd tot tijd, we vragen en krijgen vergeving, en daar tussen door doen we toch ook wel goede dingen. Of niet soms? We maken wel eens ruzie met iemand, we kwetsen iemand met woorden, maar we helpen toch ook wel eens iemand, we zijn toch ook wel eens aardig tegen iemand! We doen toch ook wel veel voor de kerk! Maar als je zo bezig bent je eigen goed en kwaad op een goudschaal te wegen, bekruipt je soms wel eens de gedachte: Waarom hielp ik die iemand? Waarom was ik aardig? Waarom doe ik iets voor de kerk? Is het omdat ik dat graag voor God wil doen? Is het omdat ik graag wil dat de mensen het zien? Is het omdat ik mezelf graag prettig er in voel van binnen? Zou de Heidelbergse Catechismus toch gelijk hebben dat zelfs onze beste daden niet vlekkeloos zijn [Vraag/Antwoord 62 - dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn]?
En dan de meest geniepige zonde, de zonde waar je zo aan gehecht bent dat je liever God trotseert dan die [geheime] zonde op te geven. De dingen waarvan je weet dat ze niet juist zijn, maar die je ofwel voor jezelf probeert goed te praten of, wat het nog moeilijker maakt, zo verdringt dat je het je niet eens meer bewust bent. Een voorbeeld? Van huis uit heb je geleerd twee keer per zondag naar de kerk te gaan. Er staat tenslotte in de Bijbel dat we de samenkomsten niet mogen verzuimen [Hebr. 10 : 25 - Wij moeten onze eigen bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkander aansporen, en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen.]. Waarom doen we het dan niet? En als we het niet doen, voelen we ons dan nog schuldig daarover? Misschien gaan we zondagmiddag altijd op bezoek bij onze bejaarde ouders. Door de week is er geen tijd voor, vanwege ons werk, zaterdag moeten we de tuin bij houden dus blijft alleen de zondagmiddag over. Dus eigenlijk hebben we een goede reden om niet naar de kerk te gaan. Dat zal God toch moeten toegeven. Of hebben we de hele week zo hard gewerkt, dat we zondag beslist moeten uitslapen, anders redden we het niet? We hebben toch hard gewerkt, we hebben toch recht op een beetje uitrusten? Of is het al zozeer een gewoonte geworden om 's Zondags maar één keer naar de kerk te gaan, dat we het normaal zijn gaan vinden, dat we er niet eens over nadenken? Misschien vindt u dit geen sterk voorbeeld. Wie zegt tenslotte dat we beslist twee keer per zondag naar de kerk moeten? Waar staat dat in de Bijbel? Paulus heeft tenslotte wel meer dingen gezegd waar we nu anders over denken. Kijk maar naar zijn voorschrift dat de vrouwen niet met onbedekt hoofd naar de samenkomst mochten komen. Een ander voorbeeld dan? Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Spelen we dat klaar? Of hebben we de pest aan iemand en weigeren we dat op te geven, daartegen te vechten met onszelf? -2-
Nog een voorbeeld? Neen, deze mag u zelf bedenken. Dat kunt u vast wel. Misschien kost het moeite, misschien doet het een beetje pijn, maar u kunt het! Of het echt waar is dat wij, Calvinisten, meer moeite zouden hebben met carrière maken dan anderen door ons besef van zonde en schuld, weet ik niet. Soms vraag ik me zelfs af of we dit besef nog wel hebben, althans in voldoende mate, of dat we inmiddels onszelf zo goed voor de gek kunnen houden, dat we dit besef in belangrijke mate kwijt zijn geraakt. En dan zeggen sommigen misschien wel: “Daar zijn we overheen gegroeid”. Jawel!
Twee en een half jaar later De balans, de stand van zaken Na twee en een half jaar vGKN de balans opmaken is wel wat vroeg. Toch zijn er nu al wel een paar kanttekeningen te plaatsen. ●
●
Het aantal leden is gestegen, al is op dit moment niet exact aan te geven hoe groot de stijging is. Gezien in het licht van berichten in de krant dat het totale aantal geregistreerde kerkleden in de afgelopen 35 jaar gedaald is van 75% naar 45% is dit weliswaar positief te noemen, maar tegelijkertijd is het maar een schrale troost wanneer je kijkt naar de ontkerkelijking in geheel Nederland. Immers, de toename van ons aantal leden komt in de eerste plaats doordat leden van een andere kerk zich laten overschrijven, niet doordat ongelovigen gelovig zijn geworden. Een ander krantenbericht: 1 op de 6 predikanten gelooft in feite niet meer in God. Opnieuw een neergang waarvoor wij voorlopig, Gode zij dank, gespaard gebleven zijn. Maar toch, als je zoiets leest geloof je je ogen niet. En als een kerkverband van zoiets kennis neemt, welke maatregelen worden dan genomen? Dit is een heel klemmende vraag. -3-
●
Dramatisch zijn de berichten over de teruggang van het kerkbezoek. Van 56% in 1960 tot 12% in 2005. Voorzover ik kan nagaan treft dit ook onze kerken, zij het dat de percentages aanzienlijk gunstiger zijn dan 12%. Voor Garderen schat ik het aantal bezoekers van de ochtenddienst op 175, dat wil zeggen bij een ledental van 450 leden is dit ruwweg 39%, maar op een bevolking van 2000 zielen is dit [wanneer we nu de Hersteld Hervormde Kerk meerekenen] ongeveer eenzelfde percentage. Over de middagdiensten wil ik het, althans was onze Gereformeerde kerk betreft, liever niet hebben.
Wanneer we de balans opmaken van twee en een half jaar vGKN dan zien we aan de ene kant een duidelijk elan, een groot enthousiasme op allerlei gebied, aan de andere kant een doorgaan op de gebaande wegen die wij voor 1 mei 2004 ook al volgden. Soms kan dat goed zijn, maar niet als het gaat om problemen als ontkerkelijking of teruglopend kerkbezoek. Daar moeten we ons in het komende jaar mee bezig houden. Wat zijn de oorzaken, wat is de remedie. Wat zijn de ervaringen van andere kerkgenootschappen en wat doen zij er aan? En dan denken we niet aan tijdelijke remedies, het “opleuken” van diensten, maar aan een meer structurele aanpak! In het voorafgaande heb ik enige algemene problemen opgesomd en tegelijkertijd geprobeerd aan te geven in hoeverre deze ons raakten. Ondanks alles kan deze opsomming, wat ons betreft, als positief geduid worden. Wat betreft de Protestantse Kerk in Nederland [PKN] heb ik het gevoel dat de berichten minder gunstig zijn. We lezen in de krant over financiële problemen, over vertraging bij het tot stand komen van het nieuwe leden registratie systeem. Maar dat zijn slechts zakelijke problemen.
-4-
Nog steeds worden wij regelmatig geconfronteerd met berichten dat de PKN of een plaatselijke Gemeente hiervan een Hersteld Hervormde Gemeente voor de rechter daagt. Gelukkig komen we ook berichten tegen over gevallen waarbij plaatselijk overeenstemming is bereikt, al zal misschien nooit geheel duidelijk worden of dit gebeurde met wederzijdse instemming of dat er sprake was van een door de PKN opgelegde 'voorziening'. Wij hebben steeds het gevoel dat er sprake is van een zekere hardheid, een verharding die niet gepast is tussen kerken en kerkleden.
Dit gevoel wordt versterkt door ervaringen op plaatselijk niveau. Wat Garderen betreft zijn er twee gevallen waarin wij duidelijk teleurgesteld zijn in de opstelling vanuit de PKN. I.
Direct na het ontstaan van de PKN hebben wij aan de Classis gevraagd of wij – als waarnemers – de vergaderingen mochten blijven bijwonen. Immers met een groot aantal omringende kerken van dezelfde ligging als wij hadden wij goede banden, zozeer zelfs dat onze predikant – kosteloos – catechisatie gaf in een vacante PKN kerk. Dat leverde geen bezwaren op. Echter, na enige tijd besloot het moderamen van de Classis dat wij niet langer welkom waren. Het motief, aldus het moderamen, was dat er geen zicht op was dat wij terug zouden keren in de schoot van de PKN en het dus geen zin meer had. Tegelijkertijd zond het moderamen aan alle aangesloten kerken een bericht dat dringend geadviseerd werd bestaande contacten af te bouwen en dus geen diensten te ruilen met de vGK Garderen. Wij hebben weliswaar duidelijk het gevoel dat dit beleid niet algemeen gedragen wordt binnen de Classis, maar veeleer dat één persoon of een paar personen, met een beroep op een ordinantie van de PKN, dit de rest min of meer kunnen opleggen.
-5-
II. Toen onze gemeente vacant werd hebben wij aan één van de ons omringende PKN gemeenten gevraagd of hun predikant ons zou kunnen bijstaan ten aanzien van eventueel crisis-pastoraat, zulks omdat de predikanten binnen de vGKN vrij ver weg woonden. Het leek ons logisch deze vraag voor te leggen aan de kerkenraad van de gemeente waar onze predikant – toen die gemeente vacant was – ingesprongen was voor een aantal taken. Het antwoord was negatief, met o.a. als argument dat het ons, in onze overwegingen om niet mee te gaan in de PKN, had ontbroken aan “de diepe geestelijke ernst, waarmee een dergelijk besluit zou kunnen worden gemotiveerd en toegelicht”. Op zich zou dit gezien kunnen worden als alleen maar aanmatigend, maar in dit concrete geval is het eerder heel schrijnend, omdat wij, toen we besloten niet mee te gaan in de PKN, een gesprek gehad hebben met de kerkenraad van dezelfde gemeente, waarin deze aangaf begrip te hebben voor ons standpunt. Zou dat begrip na twee en een half jaar verdwenen zijn? We hebben besloten geen moeite te doen om dit te achterhalen. In beide gevallen lijkt er sprake te zijn van een verharding aan de zijde van de PKN. Het is me niet geheel duidelijk waardoor dit komt. Je zou bijna het gevoel krijgen dat, misschien wel doordat de PKN veruit de grootste protestantse kerk van Nederland is, het Sola Scriptura, Sola Fide, Sola Gratia, Solo Christo [alleen uit de Bijbel, alleen door geloof, alleen uit genade, alleen door Christus] langzaam maar zeker in de beleving van sommigen is uitgebreid met ‘Sola Ecclesia nostra’, alleen via onze kerk. Het kan gelukkig ook anders. Na de intrededienst van Ds. Bijleveld was één van de sprekers de predikante van de PKN-gemeente te Boornbergum. Zij sprak over de samenwerking ter plaatse tussen PKN en vGKN, weliswaar – zoals zij het omschreef – broos, maar in ieder geval aanwezig.
-6-
In Drachtstercompagnie heeft de Commissie van Bijzondere Zorg van de PKN duidelijk gezocht naar terreinen waarop samenwerking tussen PKN en vGKN nog mogelijk was. Op dit moment ligt alles nog te gevoelig om zoiets te overwegen, maar toch, de uitgestoken hand is er. In Garderen werden we zeer recent benaderd door een PKNgemeente in de omgeving met het verzoek voor een bijzondere gelegenheid ons kerkgebouw te mogen gebruiken. En zo zijn er wel meer gevallen aan te wijzen waar de kerkmuren veel minder hoog zijn dan sommigen ze proberen op te trekken, waar gestreefd wordt aan een eenheid, niet in structuren, in organisaties, maar een eenheid zoals Paulus die aan de Epheziërs voorhoudt: ….. tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde. De eenheid van het geloof in Christus, dat is de eenheid waar wij naar toe moeten groeien. Een heroverweging Na twee en een half jaar is het misschien ook wel goed om de indertijd genomen moeilijke beslissing nog eens te overwegen. Was het goed wat we deden? Hebben we nog steeds de overtuiging dat het Gods wil met ons was? -7-
Hadden wij de PKN van binnen uit kunnen ‘bekeren’, of hebben wij er goed aan gedaan buiten de PKN te blijven? Uit het feit dat er aanwijzingen zijn dat ook binnen de PKN, naast degenen die denken in termen van menselijke structuren en organisaties, er velen zijn die samen met ons, ieder in eigen kerkverband maar in eenheid des geloofs, willen groeien naar Christus toe, moge blijken dat ‘binnen of buiten [een kerkverband]’ niet maatgevend is, maar de wil tot samenwerking, het samen in liefde willen groeien. Uit het feit dat de vGKN groeiend is, dat ons kerkverband nog steeds wordt uitgebreid met enkelingen of groepen Christenen, die zich in de PKN niet [meer] thuis kunnen voelen, mogen wij afleiden dat wij als kerkverband van Godswege een taak hebben gekregen, niet om andere kerkverbanden, zoals de PKN, ‘concurrentie’ aan te doen, maar om te vergaderen wat verstrooid dreigt te raken [Jesaja 11 : 12 - En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde.] Uit het feit dat wij tot dusverre duidelijk gezegend zijn mogen wij het vertrouwen putten dat God ook verder met ons zal zijn, ja dat Hij voor ons uit trekt. Kerk en charisma. Nieuwe inzichten? Referaat voor COGG-conferentie over ‘Gaven van de Geest – niet los verkrijgbaar’ Putten, 30 maart 2006 J.W. Maris Inleiding Met een vloed van boeken, artikelen, conferenties, en aan aanbod van recepten voor een rijker geestelijk leven wordt in onze dagen breed uitgedragen dat de kerk, en in concreto de kerk van de Reformatie, te lang heeft geleefd in een toestand van ‘Geistvergessenheit’, en dat het tijd wordt voor nieuwe aandacht voor de Heilige Geest. -8-
Nu is dat op zichzelf niet nieuw. In de tweede eeuw leefde die gedachte bij de montanistische beweging. In de middeleeuwen riep Joachim van Fiore: ‘de tijd van de Vader en de Zoon is voorbij, en de tijd van de Geest is aangebroken’. Spiritualistische predikers in de eeuw en aan de rand van de Reformatie waren uit op hetzelfde. Het rechtstreekse contact met God door ingeving van de Geest was immers meer dan de bemiddeling van aardse, geschapen, instanties als de kerk en het Woord. Van tijd tot tijd gebeurt het opnieuw dat een dergelijk verlangen in de ingezonkenheid van de kerk – zoals die dikwijls niet ten onrechte wordt beleefd – inbreekt en met profetisch elan de kerk tot overgave roept aan de Geest en zijn gaven. In de jaren negentig van de vorige eeuw meende Parmentier bij zijn aantreden op de leerstoel voor charismatische theologie aan de VU, dat Joachim van Fiore wel een punt had, en dat het ook in onze dagen hoog tijd wordt voor de Geest.1[1] Te lang is de kerk blijven staan bij een christocentrische overtuiging als grondslag voor het leven van de gemeente en van de gelovige. Het lijkt alsof na de pinksterbeweging, die haar zegetocht precies een eeuw geleden begon vanuit Los Angeles, en na de charismatische opschudding van het bed van de kerk in de jaren zestig – eerst onder protestanten, laten ook in de Rooms-katholieke Kerk – er nu een charismatische intocht in de orthodox-gereformeerde kerken wordt ingezet. Gereformeerde bonders, vrijgemaakt-gereformeerden, Nederlands gereformeerden, christelijk-gereformeerden, stemmen samen, o.a. rondom het maandblad CV-Koers, in een pleidooi voor meer openheid voor de Geest.
Intussen is terecht gevraagd naar bezinning op de zuivere relatie tussen kerk en charisma – die vraag staat terecht in het hart van wat we vandaag overwegen. I Kerk en charisma – noodzakelijke grondlijnen In het veld waarop we de vraag stellen naar de verhouding tussen kerk en charisma moeten we eerst nog een spit dieper steken. En dan gaat het over wie God is, en wie de mens is. Dat levert een wezenlijke belichting op van wie de Heilige Geest is, en ook van waar het Gods Geest in de kerk om te doen is. Daarom nu eerst iets over de relatie tussen de drie-enige God en ons. 1.1 De drie-enige God en wij De Heilige Schrift maakt ons duidelijk, dat we over de mens niets zinnigs kunnen zeggen als het niet tegelijk over God gaat.2[2] Op het moment dat God de mens schept, openbaart Hij ook iets wezenlijks over Zichzelf. God zegt: ‘Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis’ (Gen. 1,26). De plaats van de mens in Gods schepping is daarmee getekend. De mens, die als enige van alle levende wezens op God lijkt, krijgt de opdracht gezag uit te oefenen over de aarde. In die koninklijke verantwoordelijkheid is hij mens, en hoort hij bij God. Hoewel zelf schepsel, staat hij eigenlijk meer aan de kant van God dan aan de kant van de schepselen. God bedoelde de mens als weerspiegeling van zijn eigen volheid. God wilde in de schepping een schepsel hebben dat aan te spreken is, en dus ook aansprakelijk, verantwoordelijk. Dat die hoge komaf ver bij ons vandaan is geraakt, ondervinden wij als zondige mensen elke dag. Toch worden we eraan herinnerd. In de Bijbel lijkt God Zelf ook met heimwee en verdriet terug te kijken naar de mens zoals Hij die had gemaakt. In Psalm 8 horen we een mens, geïnspireerd door Gods Geest: ‘God heeft ons bijna goddelijk gemaakt.’ Dat is niet alleen de verwijzing naar een verloren paradijs, het is ook aanduiding van een weg terug, zoals God
Nu is mij geheel duidelijk, dat in hun pleidooien zeker geen vervanging van de centrale plaats van Christus door die van de Geest beoogd wordt. Er wordt ook wel beseft dat er redenen zijn voor waakzaamheid tegen uitwassen. Maar meer openheid voor de Geest, en met name voor de gaven van de Geest, wordt wel verkondigd als hét medicijn voor de kerk. Ook bij C. van der Kooi, die thans de desbetreffende leerstoel aan de VU bekleedt, is dat gereformeerde geweten aanwezig, ik denk meer dan bij sommige anderen. 1[1]
M. Parmentier, Spiritus donorum, Spiritus ministeriorum. Over de werkingen en de werken van de Heilige Geest en over e mensen die daarin werkzaam zijn. Inaugurele rede VU 1993, 27, 42
2[2]
Zie de inzet van Calvijn, Institutie I, 1
in Genesis 3,15, de zogenaamde moederbelofte, het perspectief daarop al heeft gegeven. - 11 Gods Woord herinnert ons aan de oorsprong. Aan het feit, dat het kennelijk normaal was dat de HERE God kwam wandelen in de hof van Eden, bij de mens. We horen het in de woorden die God spreekt op het moment dat de mens ongehoorzaam geworden is. Terwijl de mens zich verstopt in de hof, zegt God: ‘Waar ben je?’ (Gen. 3,8-10). Vertrouwelijk omgaan met God hoort bij het wezen van de mens. Ook als die vertrouwelijkheid door de zonde kapot is gemaakt, geeft God dat doel niet prijs. Alles wat er in de Bijbel op volgt, staat in dat teken. Zo leren we Abraham kennen, de vriend van God (2 Kron. 20,7; Jes. 41,7; Jak. 2,23). En met hem zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. (Gen. 12,3) Het verbond van God met zijn volk is gericht op die zegen, die vooral vertrouwelijke omgang met God impliceert. Het betekent dan ook heel wat, dat de Zoon van God op aarde komt, dat Hij mens wordt en zondige mensen als zijn vrienden aanspreekt (Luc. 12,4; Joh. 11,1-3, 11; 15,14-15) In het hogepriesterlijk gebed spreekt Jezus zijn Vader erop aan, dat Gods liefde voor zulke mensen net zoveel betekenen mag als de liefde van de Vader voor diens eniggeboren Zoon (Joh. 17,23-24, 26). Dit heeft alles te maken met de diepe betekenis van Gods Drie-eenheid. Daar zou veel uitvoeriger over te spreken zijn, maar dat kan nu alleen maar kort.3[3] De Bijbel is er vol van hoe Vader, Zoon en Geest in heel hun goddelijk bestaan in volmaakte harmonie op elkaar betrokken zijn. We ontmoeten de Vader die zijn eniggeboren Zoon zendt tot verzoening van onze schuld. We leren de Zoon kennen die zich vernedert en gehoorzaam gáát (Filp. 2,5-8), en dat op een weg van lijden en dood, een weg waarop Hij gehoorzaamheid leert uit hetgeen Hij heeft geleden (Hebr. 5,8). En dan is daar de Geest, uitgestort door de Zoon van de Vader (Hand. 2,33; 15,8). De rijkdom van de Drie-eenheid wordt zichtbaar als 3[3]
Over het aspect dat hier aan de orde is, heb ik breder geschreven in een bijdrage ‘De drieenige God in gemeenschap met ons’ in H. ten Brinke, J.W. Maris e.a., Geestrijk leven, Barneveld 2006, 14-27
ons compleet voor ogen komt wat verlossing inhoudt. Als Gods Geest op mensen wordt uitgestort, hoe nabij komt God ons dan! De Geest komt op het pinksterfeest in mensen wonen. Waar zondige mensen tot geloof komen, daar ontvangen ze de Heilige Geest als Gods zegel op de vernieuwing van hun hart (Ef. 1,13; 4,30). Maar het gaat dan - 12 nooit om de Geest exclusief. Speciaal mag de gemeente dat weten, die nu een tempel is van de Heilige Geest, maar dat wordt nader aangeduid als ‘een plaats waar God woont door zijn Geest’ (Ef. 2,22). De tempel van de Heilige Geest (1Kor. 3,15; Ef. 2,21) is ook het volk van God (2Kor. 6,16; Hebr. 8,10; 1Petr. 2,9-10) en tegelijk het lichaam van Christus (1Kor. 12,27; Ef. 1,23; 4,12.16; 5,30; Kol. 1,18). Het werk van de Geest is altijd vol van Christus en vol van de kennis van de Vader. De gemeente is betrokken op de Drie-enige God. En als de Geest in de gemeente woont, is dat – om het met Augustinus te zeggen – als de liefde en tegelijk de gave (donum et caritas) van de Vader en de Zoon. Hoe staat juist het werk van de Geest voor het herstel van de intimiteit tussen God en mens, zoals God die bij de schepping van de mens al op het oog had. Ik zei eerder: God bedoelde de mens als weerspiegeling van zijn eigen volheid! Daarbij past die relatie tussen God en mens waar het om begonnen was. Daar ligt dan ook het hart van de spiritualiteit waar we van moeten weten: in de relatie, de herstelde relatie tussen God en mens. Wanneer we vandaag inzoomen op de betekenis van de charismata voor het leven van de kerk, en de vraag wat de aandacht daarvoor betekent voor de geestelijke beleving van de gelovigen, dan doen we er goed aan dat element van de relatie tussen God en mens goed in het oog te houden. Dit kon wel eens een ijkpunt van de hoogste orde zijn in de ontmoeting van wat ik nu maar aanduid als ‘gereformeerd’ en ‘charismatisch’. In onze spiritualiteit is alles gericht op de relatie met God, óf op de ervaring van het mens-zijn in diepere en hogere dimensies. 1.2 De relatie wordt herkend in geloof en genade Een van de aantrekkelijke aspecten van de nieuwe aandacht
voor de charismata is het op de mens gerichte karakter van de boodschap, met en benadering van het mens-zijn vanuit de ervaring. Ik wil dat niet meteen negatief kwalificeren! Integendeel. De ervaringsmogelijkheden van de mens, zijn ‘antennes’ in gevoel, verstand en wil met alle zintuiglijke aspecten daaromheen, zijn ons door God gegeven! Het hoort alles bij de mens. - 13 Alleen, wanneer de bijbelse verbanden van Gods omgang met de mens worden afgetast, en van daaruit let je op het verlangen naar ervaring onder christenen – of moet ik zeggen: onder mensen? - dan kom je een ervaringsdrift tegen die sedert de zondeval van de mens niet meer op de relatie met God is afgestemd, maar op de vervulling van onze eigen mogelijkheden, en op de belangrijkheid van onze eigen persoonlijkheid. Wie zich een beetje verdiept in de literatuur van charismatische christenen, weet dat er een vorm van charismatische spiritualiteit bestaat die weinig weet van de zondigheid van de mens, en van het gebed van de tollenaar (Luc.18,13) of van de houding van Psalm 32 of 51. Het geestelijk leven laat vooral uitkomen dat jij er mag zijn, en dat jij belangrijk bent. De stappen die jij zet op de weg van Jezus leveren geweldige dingen op. Demonstraties van tongentaal of van profeteren kunnen iemand leren hoe de ervaring bereikbaar is. Als jij begint, neemt de Geest het wel over.4[4] Het is niet moeilijk te zien welk karakter dan de religieuze ervaring draagt, en hoe de charismata daarin een rol kunnen spelen. De bijzondere genadegaven van tongentaal en profetieën en genezingen, op basis van de bijzondere ondervinding van de doop met de Heilige Geest, betekenen in de eerste plaats een geweldig extra aan ervaring. En daar gaat heel begrijpelijk grote aantrekkingskracht van uit. Er is een charismatische spiritualiteit die vol is met ervaringen, maar niet te herleiden is tot de relatie waarover ik het had. Ik wil daarom niet het accent leggen op de mogelijke extremiteiten op het pad van een charismatische spiritualiteit, waarbij een waarschuwing tegen uit de bocht vliegen op zijn plaats is, maar juist op de bijbelse normen die karakteristiek 4[4]
Dit geldt al van het ontvangen van de zegen van de geestesdoop. Voorbeelden zijn te vinden in mijn Geloof en ervaring. Van Wesley tot de pinksterbeweging, Leiden 1992, 153161
zijn voor het geestelijk leven. En dat zijn naar mijn overtuiging normen die alles te maken hebben met de relatie tussen God en mens. Natuurlijk heeft die relatie een ervaringskant. De Bijbel heeft het niet over een theorie van de kennis van God! Het gaat om echte mensen! En het gaat om de levende God! Maar er zijn herkenningspunten.
- 14 Geloof De eerste daarvan, zoals al in het OT in de taal van het verbond klinkt, ligt in het woord geloven. Tussen Abraham en de HERE stond het geloven in het Woord, dat hem tot gerechtigheid werd gerekend (Gen.15,6). Tussen Israël en de HERE stond eveneens het Woord van Gods belofte. Waar het volk zich aan had vast te houden in geloof was niet een beeld, niet een teken, maar de belofte. En natuurlijk volgde daar het bewijs van Gods trouw op, zoals bij de uittocht bleek. In het NT is het niet anders. Jan Veenhof heeft ooit gezegd, dat het geloof in het evangelie de centrale ervaring is van een christen. Het is de vraag of het noodzakelijk is over een ‘centrale ervaring’ te spreken, maar dat het begrip geloof in het NT centraal staat, is duidelijk zonder dat ik dat uitwerk. Het begrip geloof geeft aan wat fundamenteel is voor een christen. In het evangelie van Johannes klinkt herhaaldelijk het woord van Jezus, dat wie in Hem gelooft, behouden wordt, en het eeuwige leven heeft (Joh. 3,15.16.18.36; 5,24; 6,29.35.40.47). Geloven betekent de toegang hebben tot het volle heil. In Handelingen is het niet anders. Ook daar is ‘geloven’ betrokken op het totale heil (Hand. 8,37; 10,43; 13,48; 16,31). In de brieven van Paulus zien we hetzelfde. Het woord van Romeinen 1,16-17 heeft niet voor niets zo’n grote rol gespeeld in de reformatie van Luther. Het gaat daar in een adem over evangelie, en over geloof en over leven. De uitdrukking ‘uit geloof tot geloof’ wil zeggen: ‘de allesomvattende betekenis van het geloof als bestaanswijze van de nieuwe mens’ (H. Ridderbos) In het kort kunnen we zeggen dat het bij het geloof in het NT
gaat om de kern van het christelijk leven. Wat geestelijk leven is, is niet uit te leggen zonder de kern in het woordje geloof te leggen. En dat geloof correspondeert niet maar met een stukje van het christen zijn, of met de laagste klas ervan, nee - het geloof correspondeert met het volle heil. Wat is dat dan voor leven? De apostel Paulus zegt daar merkwaardige dingen over, als hij tegenover de Korintiërs benadrukt: ‘Wij wandelen door het geloof, en niet in aanschouwen.’ (2Kor. 5,7). Geloven betekent dus leven van - 15 iets wat niet binnen het bereik van onze ervaring ligt. Het geloof is altijd betrokken op iets buiten ons, nader bepaald: op de belofte van God, op het Woord. Daar zit dan toch iets herkenbaars is. Je mag het zelfs ervaring noemen. Maar dan ervaring van het houvast dat niet op onze ervaring rust. In elk geval staat niet ons eigen ik, maar de Here Jezus Christus in het middelpunt. En dat is absoluut herkenbaar voor een christen. Het hoort bij de rijkdom van zijn leven om te zeggen: ‘Niet meer mijn ik, maar Christus’(Gal. 2,20; vgl. Filp. 1,21 ‘het leven is mij Christus’; Kol. 3,4 ‘Christus die ons leven is’; 1Kor. 2,2 ‘niets dan Jezus Christus en die gekruisigd’). Hier zit een verschil tussen bijbels – zo u wilt: gereformeerd denken en de grote stroom van charismatische beleving. Gaat het om het kennen van de Here en Zijn betrouwbaarheid of gaat het om een geestelijke kwaliteit van leven die een reeks ervaringen van overvloed, van wonderen, van een hogere bestaanswijze, binnen mijn bereik brengt? Als inderdaad Christus ons leven is, dat is het door het geloof dat we niet maar iets, maar alles hebben. ‘De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niets’ (Ps. 23,2). De relatie van vertrouwen tussen een schaap en de herder, brengt tot die zekerheid. Geloven heeft inderdaad betrekking op de volheid van het heil. Dat is het dan ook waar de Heilige Geest, de Geest van Christus, een mens door genade in doet delen. Genade Als we sinds de dagen van Luther en Calvijn geleerd hebben te spreken in termen van sola fide en sola gratia dan zijn we ons bewust, dat die twee aspecten aan elkaar vast zitten.
Zoals ze ook niet bestaan zonder sola Scriptura en solo Christo. Als we denken aan de relatie met de drie-enige God dan is de genade daarvan essentieel. Dat slaat op het onverdiende karakter van die relatie. En op het feit dat God de initiatiefnemer is. Niet wij zoeken Hem. Hij zoekt ons, zondige mensen. De verkondiging van het evangelie komt bij Hem vandaan (zie 2Kor. 4,15). Het is zijn welbehagen (2Kor. 6,1.2). Roemen in de genade heet het regelmatig – en dan gaat het om het verheerlijken van de naam van Christus in - 16 de gelovigen (1Tess. 1,12). Het gaat voortdurend over Hem. Genade is ‘genade in Christus’ (Rom. 5,15; 1Kor. 1,4; Gal. 2,20.21; Ef. 1,6.7; 2Tim. 1,9). Gods deuren naar ons gaan open. Maar niet om ons te verheerlijken, en ons tot iets geweldigs te maken, maar om ons in de stijl van Johannes de Doper te leren: ‘Hij moet groter worden, ik kleiner’ (Joh. 3,30). Zo functioneert het geloof, en zo functioneert ook de genade door de Heilige Geest. Zodat niet de mens belangrijk wordt met zijn verworven geestelijke kwaliteiten, maar dat de Here Jezus Christus, en zijn Vader, het belangrijkste worden. Zijn onverdiende genade die aan zondige mensen toevalt, maakt dat ze het eens worden met Paulus, dat hij in niets kon en wilde roemen dan in het kruis van Golgota. Maar tegelijk betekent dat een onverbrekelijke band: Het leven is mij Christus (Fil. 1,21). Niets wat voor hemzelf of in de ogen van de mensen als winst kon gelden, was waard om te koesteren. Dat alles is eerder verlies geworden. ‘Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van Hem heb ik alles prijsgeven’ zegt Paulus (zie Fil. 3,7-11). Daarom kan hij koning Agrippa en stadhouder Festus toewensen dat ze - vanwege zijn getuigenis van Jezus Christus – er net zo aan toe zullen zijn als hij, behalve de gevangenschap waarin hij verkeert. (Hand. 26,29) 1.3 Wat zijn charismata? Duidelijk is bij dit alles, dat met deze grondlijnen ook de hoogste perspectieven van de ervaring van Gods gemeente getekend zijn. Als het gaat over de charismata zal dit ‘relatiekarakter’ van de spiritualiteit niet uit het oog verloren
moeten worden, evenmin als de betrokkenheid van de Heilige Geest op Christus. In de Parakleet-teksten in Johannes 14-16 valt alle nadruk op het persoonlijke karakter van de Geest der waarheid, de Parakleet.5[5] Het gaat vooral om de beloften die zeggen wat Hij voor de discipelen en voor de gemeente zal zijn nadat Jezus is weggenomen. J. Veenhof zegt het in zijn mooie studie De Parakleet zo: ‘Het specifieke van het johanneïsche beeld van de parakleet ligt in het gelijken van de Geest op Jezus. In feite wordt alles, wat over de parakleet is gezegd, - 17 elders in het evangelie óók gezegd van Jezus.’6[6] De werkelijkheid van de ervaring van de Trooster is , zo zegt
Kernbegrip is de oikodomè, de opbouw van de gemeente. Het spreken over de charismata van tongentaal en profetie als ‘ervaringen’ is door de daarmee gepaard gaande gerichtheid op de eigen persoonlijke ervaring strijdig met de wijze waarop Paulus in deze brief over de charismata spreekt. Tegen die tendens in Korinte, die de een meer maakte dan de ander (vgl. al 1Kor. 1,7), was juist zijn polemiek gericht. In Korinte moest een gezond licht op het lichaam van Christus opgaan, dat in de ongeestelijke hantering van de geestelijke gaven ontbrak, zoals Paulus moest signaleren.10[10] De eenvoudige aanwijzing van verstaanbaarheid, die Paulus toepast op de glossolalie – het bouwt immers niet op, als niemand er iets van verstaat – maakt dit helder. De tendens om het bijzondere van de glossolalie te incasseren als meerwaarde van wie deze gave heeft, is daarmee helemaal doorgeprikt.11[11] Daarin is de profetie dan ook zinvoller, want dan gaat het om verstaanbare taal. Logisch dat ook bij die gave de tendens daarmee iets hogers, of iets meer te hebben, strijdt met Paulus’ boodschap in deze hoofdstukken. Ernst Käsemann heeft in een onderzoek naar het eigene van - 18 de charismata de opmerking gemaakt, dat dit het verschil is ervan met de heidense pneumatiká (die aan een demonische geest ontspruiten): de legitimatie van de charismata ligt niet de fascinatie van het bovennatuurlijke, maar in de opbouw van de gemeente.12[12] Daar past ook de opmerking van J.P. Versteeg bij, die het accent van Paulus als volgt verwoordt: ‘Met de uitingen van de Geest wilde men in de gemeente van Corinthe zichzelf als geestelijk mens op de voorgrond plaatsen. De charismata worden gegeven om de ander naar voren te laten komen.’13[13] De eerder genoemde Parmentier heeft de charismata fraai
Van ’t Spijker terecht, gelegen in de relatie met Christus door het geloof.7[7] Met het feit van Pinksteren, de uitstorting van de Heilige Geest, is de continuïteit van het heil dat in Christus gekomen is, verzekerd. Dat is de heilshistorische betekenis van de aankondigingen van Pinksteren in de evangeliën. Het is niet zo vreemd dat hierbij niet over de gaven van de Geest gesproken wordt. In het licht van de fundamentele dingen die in de evangeliën al duidelijk worden, kan gezegd worden dat de charismata meer aan de periferie liggen van het persoonlijke christelijk leven, al zijn de charismata voor het leven van de kerk van het grootste belang.8[8] Wat dan de functie van charismata is, daarover is vooral vanuit Paulus’ spreken in 1 Korintiërs 12-14 iets te zeggen. Dat moet vanzelf samenvattend.9[9] Charismata zijn in Paulus’ onderwijs geen kwaliteiten die een mens meerwaarde verlenen; het zijn gaven om te dienen. 5[5]
Zie L. Floor, Persoon en werk van de Heilige Geest, Kampen 1988, 32v J. Veenhof, De Parakleet. Enige beschouwingen over de Parakleet-belofte in het evangelie van Johannes en haar theologische betekenis, Kampen 1974, 15v 7[7] W. van ’t Spijker, De Heilige Geest als Trooster, Kampen 1986, 78 8[8] Feitelijk alleen in Markus 16:17-18. Deels vanwege de vragen omtrent de authenticiteit van Markus 16:9-20 is aan deze woorden niet veel aandacht gegeven. Zie daarover J.W. Maris, Geloof en ervaring, 224 9[9] Uitvoeriger heb ik deze hoofdstukken behandeld in Geloof en ervaring, 234-243. Van belang is de brede analyse van U. Brockhaus, Charisma und Amt. Die paulinische Charismenlehre auf dem Hintergrund der frühchristlichen Gemeindefunktionen. Wuppertal 1972. 6[6]
10[10]
Te denken is ook aan de partijschappen in Korinte (1-3), aan de vragen rond de gnosis die opgeblazen maakt (8), en inzake het avondmaal (10-11). 11[11] Op wat dan wel de betekenis van ‘tongentaal’ is, daar is in het kader van een onderzoek naar de betekenis ervan in handelingen en in Korinte meer te zeggen. Zie J.W. Maris, De charismatische beweging en wij, Bedum (Woord en Wereld) 1996, 68-75 12[12] Ernst Käsemann, ‘Amt und Gemeinde im Neuen Testament’, in Exegetische Versuche und Besinnungen, Göttingen 19706 (109-134), 112 13[13] J.P. Versteeg, Kijk op de kerk. De structuur van de gemeente volgens het Nieuwe Testament, Kampen 1985, 17
aangeduid als ‘de lichaamsfuncties van de kerk’. Zijn aanzet voor een charismatische theologie kenmerkt zich echter toch door gerichtheid niet zozeer op de gemeente, als wel op de bijzondere spirituele mogelijkheden van het leven door de Geest.14[14] In dat verband is het zo opmerkelijk dat ook in de recente publicaties rond de gaven, ontstaan vanuit de pleidooien in CV-Koers, vooral een ervaringsmatige kant wordt gezocht, ook als is in een exegetische bijdrage aan Gaven voor de gemeente een heldere omschrijving te vinden: ‘mogelijkheden die de Heilige Geest aan de gelovigen geeft om mee te helpen aan de voortgang van het koninkrijk van God, aan het welzijn van alle mensen. Oorsprong van de gaven is de Heilige Geest, het centrum is Jezus Christus en het doel is de opbouw van de gemeente en het welzijn van allen.’ (Age Romkes) Er is voldoende reden om vanuit het brede scala van gaven, die het NT noemt in 1Korintiërs 12, in Romeinen 12 en in Efeziërs 4, deze gerichtheid op het lichaam van Christus als norm te nemen, en daar waar iemand een gave verlangt als meerdere spirituele ervaring te spreken van ‘opgeblazenheid’, zoals Paulus doet. De centrale betekenis die Christus voor de gelovigen heeft, moet het onmogelijk maken dat iemand op zijn eigen gaven gefixeerd kan raken. Daarom maant Paulus ook om ‘niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich voor de een en tegen de ander opblaze (…) En wat hebt gij dat gij niet ontvangen hebt?’ (1Kor. 4,6-7) In die lijn ligt ook Kolossenzen 2,18-19 waar Paulus waarschuwt tegen mensen die zich beroemen op de gezichten die ze gezien - 19 hebben, zoals engelenverschijningen. Blijkbaar is de apostel niet onder indruk van dergelijke getuigenissen. We moeten ons maar houden aan het hoofd, Christus! Ook dan heeft hij het over opgeblazenheid. Wat is de apostel terughoudend als hij denkt aan de kwaliteiten van hemzelf, die immers gemakkelijk tot charismata zouden kunnen worden opgewaardeerd: zijn studie, zijn grote toewijding aan de dienst van God, zijn onberispelijkheid naar de gerechtigheid van de wet. Echter, 14[14]
Parmentier, Spiritus donorum, 22, 26
alles wat hem winst was heeft hij om Christus’ wil als vuilnis leren zien. Waarom? Omdat de kennis van Christus, mijn Here, dit alles te boven gaat (Filp. 3,5-8). Het geloof in Christus, en de genade van Christus, worden door hem toegepast als toetsstenen van zijn functie als apostel. En áls zijn dienst dan wat betekent, zegt hij ‘doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is’ (1Kor. 15,10). Die opmerking kan bij de Korintiërs met hun aandacht voor de ‘verrijkende’ mogelijkheden van de charismata geen kwaad. In het woord charisma zit niet per ongeluk het woord charis, dat in eerste instantie genade betekent. II Nieuwe inzichten? 2.1 Gesprek gevraagd Boven mijn lezing staan de woorden ‘Nieuwe inzichten?’. Daar ligt de mogelijkheid in om nog een aantal opmerkingen te maken bij de recente pleidooien voor een grotere openheid naar de charismatische spiritualiteit. Ik moet vaststellen dat het gesprek niet eenvoudig is. Feitelijk ontstaat er nauwelijks gesprek. Het gaat in feite om de vraag of vanuit een gereformeerde spiritualiteit ja gezegd kan worden tegen een grotere openheid naar een charismatische geloofspraxis, of niet. Wanneer iemand een redelijk zorgvuldige analyse van de charismatische gedachtegang en praktijk heeft gegeven, en op grond daarvan komt tot een afwijzing van deze openheid, dan wordt gezegd: ‘Zijn waarschuwingen zijn ter harte te nemen, hij heeft er echt wel goed naar gekeken, maar hij zou een grotere openheid voor deze vorm van vervulling met de Heilige Geest moeten hebben.’ Dan ben je nog niet zoveel verder. - 20 Wanneer op basis van de reformatorische rijkdom van sola gratia, sola fide, sola Scriptura en solo Christo gezegd wordt: ‘deze grondslagen verspelen we in een charismatisch denkpatroon’, dan hebben we daarin wel iets waarover discussie zou moeten worden gevoerd. Niet om conservatief vast te houden aan wat onder gereformeerden altijd waar is geweest, maar omdat het gaat om een bijbelse toets van ons geestelijk leven. Ik moet zeggen: in diverse publicaties heb ik
uiting gegeven aan een duidelijke overtuiging in dezen15[15], maar van de kant van degenen die pleiten voor charismatische integratie in het gereformeerde denken en leven heb ik nog maar weinig echte reactie gezien. Weinig meer dan: zo een moet je er niet bij hebben, die is alleen maar tegen. Als dit een persoonlijke frustratie was, zou ik het hier niet openlijk zeggen. Ik ken de weg die daar voor gegeven is. Er is iets heel anders gaande dan dat. Er is sprake van een dwaling die bezig is de kerken van gereformeerd belijden binnen te dringen. Dat is door de mate waarin dit plaatsvindt eigenlijk wel nieuw. Eigenlijk tref ik in de pleidooien weinig nieuws aan. Of het moet zijn dat sommige theologen veranderd zijn van overtuiging, zoals bij Willem Ouweneel – in zijn Meer Geest in de gemeente - het geval is. Maar dat is niet een nieuw verhaal. Het is de verdediging van een oud verhaal, dat hij eerst bestreed.
In de geschiedenis van de pinksteropwekking in Wales van een eeuw geleden is dat wel gebeurd, in het boek van Jessie Penn-Lewis (samen met Evan Roberts, de leider van die opwekking), War on the Saints.17[17] Zij waarschuwt tegen verleidende geestelijke machten die mede kunnen binnenkomen juist als men zich openstelt voor het ontvangen van dé gave van de Heilige Geest. Maar zij komt niet op het idee om het theologische idee van een second blessing te bekritiseren. Tegen dat boek is wel veel gewaarschuwd, maar er is niet op ingegaan. In de Zuidafrikaanse pinksterbeweging Apostolic Faith Mission is afstand genomen van het pinksterdogma dat tongentaal het bewijs is van ontvangen doop met de Heilige Geest. Men wist uit ervaring dat glossolalie ook in heidense en syncretistische religieuze bewegingen voorkwam, los van Christus, en dat dit dus geen bewijs was. Voor het stellen van vragen bij charismatische ervaringen zelf is feitelijk een blinde vlek. Ook op het gebied van genezingen is er alle reden om te denken aan de realiteit van occulte ‘wonderen’. Fenomenen als van T.B. Joshuah in Nigeria en van Benny Hinn en anderen rond de Toronto blessing roepen de noodzaak op van het beproeven van de geesten. En dan gaat het naar 1 Johannes 4 niet om theologische discussie maar om de vraag of een fenomeen uit God is of uit de duisternis. Waarschuwt Paulus voor niets in 2 Korintiërs 11 – het hoofdstuk waarin hij ook duidelijk maakt dat de satan zelf zich voordoet als een engel des lichts (vs 14) – tegen het ontvangen van ‘een andere Jezus’ of ‘een andere geest, die gij niet ontvangen hebt, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen’? Waar het hem om gaat, juist ook in de naar het hogere hakende gemeente van Korinte, is de vrees dat in de gemeente misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, de gedachten van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus zullen worden afgetrokken (2Kor. 11,3-4). Als er een blinde vlek is voor die waarschuwingen, dan mag ook het woord van Jezus in Matteüs 7,21-23 in gedachten komen. Profeteren in de naam van Jezus, en boze geesten uitgedreven, en vele krachten gedaan – en toch het oordeel: Ik heb u nooit gekend.
2.2. Waar moet het over gaan? Ik concentreer mij op wat een blinde vlek is te noemen. In de theologische bezinning, die in de geschiedenis van de pinksterbeweging en de charismatische beweging slechts langzaam op gang is gekomen, is het inzicht intussen wel doorgebroken, dat er geen exegetisch fundament is voor een ervaring van een doop met de Heilige Geest als een ‘second blessing’. Daarvoor in de plaats zijn denkmodellen gekomen die de uitvoerig beschreven topervaring veilig stellen, maar er een andere basis aan geven.16[16] Niemand komt echter op het idee om bij het karakter van de beschreven ervaringen zelf vragen te stellen.
- 21 15[15]
Een geconcentreerde beschrijving van de charismatische spiritualiteit, met kritische evaluatie vanuit de Schrift, gaf ik in het hoofdstuk ‘Charismatisch signalement. Patronen in het charismatische denken in verleden en heden’ in de bundel H. ten Brinke, J.W. Maris e.a., Meer dan genoeg. Het verlangen naar meer van de Geest, Barneveld 2004, 124-143 16[16] Zie bijv. Gordon D. Fee, ‘Hermeneutics and Historical Precedent – a major Problem in Pentecostal Hermeneutics’, in R.P. Spittler (ed.), Perspectives on the New Pentecostalism, Grand Rapids 1976; H. Lederle, Treasures Old and New. Interpretations of “Spirit-Baptism” in the Charismatic Renewal Movement, Peabody, Mass. 1988
17[17]
Reprint of the Unabridged edition (1912), Erith 1987 (first British paperback ed.)
- 22 Ik wil benadrukken dat het hier niet gaat om het tegenstaan van uitwassen, maar om het principieel vragen naar de bron van de ervaringen. Wat zich voordoet aan charismatische ervaring wordt kritiekloos onder het werk van de Heilige Geest geschaard, ook door mensen die theologisch overigens zorgvuldig en overtuigd gereformeerd willen zijn. Als voorbeeld noem ik de grote plaats die in de New Wine beweging vanuit de NGK in Houten gegeven is aan het gebedsministry, zoals dat door Leanne Payne is geïntroduceerd.18[18] De vraag naar de herkomst van dit gedachtegoed is relevant, als haar relatie met de charismatische genezers en psychotherapeuten Agnes en John Sanford en van Morton Kelsey, wordt genoemd, die zich uitdrukkelijk oriënteren op het werk van C.G. Jung. De wereldbeschouwing van C.G. Jung is in Kelsey’s ogen feitelijk een noodzakelijke sleutel tot het verstaan van de wonderen van Jezus in het Nieuwe Testament. Een dergelijke occulte connectie mag op zijn minst aanleiding tot vragen geven.19[19]
Efeze 6: 10 – 18 10 Voorts, weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. 11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; 12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer - 23 duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. 13 Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. 14 Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid, 15 de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes; 16 neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven; 17 en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord van God.
Veel voorbeelden die aanleiding geven tot het stellen van vragen zouden zijn te geven. Het gaat mij niet om voorbeelden of uitwassen. Het gaat om de loutere en eenvoudige toewijding aan Christus. Het gaat om genade en geloof. De kritiek op de geestelijke conditie van de kerk kan veel reden tot zorg aangeven. Maar voor het medicijn, dat het lichaam van Christus bouwt, moeten we bij de Geest van Christus zijn. En de gaven die Hij geeft, bevinden zich binnen het veld waar de enige naam die gegeven is tot behoud wordt gehoord en gekend.
De wapenuitrusting. Nee, dit wordt geen stukje over oorlogvoeren of toch eigenlijk ook wel. We hebben de vakanties weer achter ons, we mochten genieten van soms warme en soms heel hete dagen. Later werd het wat natter en koeler weer. Voor ieder wat wils, zou ik zeggen. De agrariërs onder ons waren vast wel blij met de regen en de verkoeling en anders ikzelf wel. Ook de actieve vakantiegangers zullen blij geweest zijn met de verkoeling. Als je wat wilt ondernemen is dat beter bij wat koeler weer. Als je wilt fietsen of een lange wandeltocht gaat maken, bereid je je erop voor door goede kleding en/of schoeisel aan te trekken. Zeker de serieuze vakantieganger weet wat hem of haar dan te wachten staat.
De wapenuitrusting. 18[18]
Zie Leanne Payne, Luisterend bidden. Gods stem leren verstaan, Kampen 20023. Hierover E. Brink, ‘Luisteren naar zijn stem. Luisterend bidden en de verhouding van geest en Woord’, in H. ten Brinke, J.W. Maris e.a., Meer dan genoeg, 68-85 19[19] Zie mijn Schepping en verlossing – het kader van een bijbelse spiritualiteit, Apeldoornse studies nr 30, Apeldoorn 1994, 22-24. Zie over Jungs invloed in de charismatische beweging ook Els Nannen, Carl Gustav Jung der getriebene Visionär, Berneck 1991, 372-393
Nu staan wij weer aan het begin van een nieuw kerkelijk seizoen. Zijn wij ons ook al aan het voorbereiden?
Paulus waarschuwt ons dat we bereidvaardig moeten zijn, dat we de wapenuitrusting van het geloof moeten aantrekken. Vooral als we aan het werk gaan voor de Heer. Met andere woorden, we zullen aangevallen worden, de duivel slaapt niet en hij weet wanneer wij moe worden en dan zal hij des te harder toeslaan.
het nieuwe seizoen en ook met onze kerkelijk werker Dhr. Heinen. En dat gaat alleen als we dat samen doen, met elkaar en met onze Heer. Samen zingen, bidden, leren en omzien naar elkaar.
- 24 Zijn wij dan beschermd? Hebben wij de wapenuitrusting aangetrokken? Zijn wij omgord met de waarheid en hebben we het schild van het geloof bij de hand om de brandende pijlen te kunnen doven? Nemen wij de helm van het Heil aan en gebruiken we het zwaard van de Geest, dat is het woord van God? En bidden we daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen, ook voor mij?
- 25 Het was inderdaad een gedenkwaardige dienst, die Startzondag 17 september 2006 in Noordwolde.
Als we ons zo voorbereiden op het komende seizoen en zo in bidden en smeken bij Jezus komen en vragen om Zijn leiding en Zijn Heilige Geest, dan kunnen we er met z’n allen weer tegen aan. Doet u ook mee met de activiteiten? Het begint al met de startzondag. Het bovenstaande stond in de Trefbode, het kerkblad van Noordwolde, en is geschreven door de voorzitter, Willem Dekker. In de volgende uitgave van de Trefbode schreef Klazien van Drie: Ook in onze gemeente hebben we goede zondagen met elkaar gehad. De startzondag was heel fijn en goed. Dhr. Heinen is in deze dienst benoemd als kerkelijk werker in onze gemeente. Het was een bemoedigende dienst met prachtige bijbelgedeelten, liederen en muzikale begeleiding. Samen komt het voor elkaar. Daar ging het over in de dienst van de startzondag. We maken als gemeente een start met
Waar ik aan moest denken, toen ik dat artikel van Willem Dekker las en dat bijna automatisch in verband bracht met het aantreden van Br. Heinen als kerkelijk werker, was een anekdote, die ik jaren geleden hoorde, toen ik nog werkzaam was bij een aannemingsbedrijf. Als je in de bouw gaat werken krijg je een uitrusting: Veiligheidsschoenen, werkkleding, het gereedschap dat je nodig hebt. Bij een aannemer solliciteerde iemand als opperman, degene die voor de metselaars de stenen aanvoert en werd daarvoor aangenomen. Het bijpassend gereedschap was dus een stenenkruiwagen. Na korte tijd meldde de betrokkene zich bij de uitvoerder van het werk met een klacht over die kruiwagen. Het ding deed de hele tijd: “piep …… piep …… piep” en daar werd deze opperman erg nerveus van, volgens eigen zeggen. De reactie van de uitvoerder was kort maar krachtig: “Je bent ontslagen”. “Maar baas”, protesteerde de opperman, “je kunt me toch niet ontslaan omdat mijn kruiwagen steeds ‘piep …… piep …… piep’ doet?!” “Jawel” zei de uitvoerder “jouw kruiwagen moet doen ‘pieppieppieppiep’”. Bij een wapenrusting denk je aan zo’n harnas, uit de middeleeuwen. Allemaal ijzer, dat zal een flinke herrie gegeven hebben wanneer je daarmee rondliep. Gerammel, gekletter, gepiep van ijzer op ijzer. Bij alles wat je doet, maar zeker wanneer je een ambt of
functie aanvaardt in Gods Kerk, moet je de geestelijke wapenrusting dragen. En die moet een geestelijk gepiep laten horen, pieppieppieppiep’ en niet ‘piep …… piep …… piep’. ’t Was zomaar een gedachte …………..
- 26 Uit Tsjerkenijs, het kerkblad van de Protestantse Gemeente en de voortgezette Gereformeerde Kerk te Boornbergum plukten we het volgende bericht, geschreven door Ds. K.J. Bijleveld:
Predikanttekeningen De bevestiging- en intrededienst. Twee volle kerken met vele gasten overal vandaan. Op waardige wijze vond de verbintenis van mij als predikant aan de gemeente van Boornbergum/Kortehemmen plaats. Persoonlijk ontroerde mij het om geknield op de bank zo heel nadrukkelijk de zegen van God te mogen ontvangen. Het daarna nog geknield toegezongen worden door de gemeente is als een warme douche. Dank aan allen die hebben meegewerkt aan dit warme welkom. Vele gasten roemden het gastheer zijn van onze gemeente. Velen hadden het gevoel; ' we zijn hier spoedig thuis'. Startweekend In alle opzichten een goede start van het seizoen. Heel veel mensen, jong en oud hebben het als een prachtige dag ervaren. Het weer werkte mee, de activiteiten liepen op rolletjes en de kerkdiensten kenmerkten zich door een grote variatie en een goed te verstane boodschap. De jongeren hebben vrijdag genoten van een militaire dropping, de kinderen zaterdag van een
fotopuzzeltocht en knutselen. De zondag kenmerkte zich door één bruisend gekrioel van gemeenteleden die bij het koffiedrinken of in de dienst of onder de maaltijd of gedurende de wandeling of fietstocht of bij het volleyballen ervoeren dat deze kerkelijke gemeente één grote familie is. Dankbaarheid is er naar God toe Die zovele gaven en talenten geeft aan onze gemeente en van haar een - 27 tuin maakt waarin vele geuren en kleuren te ruiken en te proeven zijn.
KORT VERSLAG VAN DE ZITTING VAN DE SYNODE VAN DE (VOORTGEZETTE) GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND te Harkema op zaterdag 22 april 2006 Namens de kerk van Harkema heropende Br.A.de Boer de vergadering. Gezongen werd ELB 132. Br.de Boer las Mat.6:25-34 en ging voor in gebed. Hierna werd ELB 186A gezongen. Alle kerken zijn wettig vertegenwoordigd Tijdens deze synodezitting werd Drs.M.J.M.Sytsma-van Oeveren kerkelijk geëxamineerd. Zij had een preek gemaakt over 2 Kon.13:14-25. De kernboodschap van dit Bijbelgedeelte was voor de candidate: God gaat door, ook na de dood van mensen: Hij is trouw; daarbij is Elisa een ‘type’ van Jezus Christus. De deputaten en enkele afgevaardigden spraken met haar verder over enkele onderdelen van deze preek. Hierna werd Zr.Sytsma in de volgende vakken geëxamineerd: a. Oude en Nieuwe Testament en Ethiek. Ds.A.van Harten-Tip sprak met haar over de oudtestamentische wetten en hun relevantie voor de christelijke gemeente. De candidate geeft aan dat de Here God de gever van deze wetten is. Christus is de vervuller der Wet, maar schaft de Wet niet af. Gesproken werd over de spijswetten en het recht van de vreemdeling. Het houden van de spijswetten is niet zaligmakend, maar wel heilzaam. De vreemdeling behoort ook nu beschermd te worden.
b. Dogmatiek. Ds.T.E.Heslinga behandelde met de candidate de eschatologie. ‘De laatste dagen’ zijn begonnen met Hemelvaart en Pinksteren. De antichrist is iemand die tegenover Christus staat, een persoon die aan het einde der tijden optreedt. Deze geest is al wel werkzaam, de persoon is er nog niet. 1 Tess. 4:15-17 is geschreven om gelovigen te troosten m.b.t. de gestorven gelovigen, niet om te vertellen - 28 over een ‘opname van de gemeente’. Er is maar één, openlijke, Wederkomst van Christus, aan het einde der tijden. De belijdenisgeschriften wijzen het chiliasme (leer van een 1000-jarig ‘rijk’) af. Christus komt onverwacht, maar moet biddend en werkend verwacht worden. c. Kerkgeschiedenis en Kerkrecht. Ds.K.J.Bijleveld examineerde over het ontstaan van de ambten in de gereformeerde traditie. Calvijn leidde vier ambten af uit Gods Woord, maar gaf aan dat het kerkrecht steeds moet worden aangepast aan de behoeften van de tijd. Het ambt belemmert de vrije werking van de Geest niet; in 1 Cor.14 wordt geschreven dat alles in goede orde moet geschieden. De Here roept tot het ambt, het is geen bestuurslidmaatschap. d. Ambtelijke vakken. Ds.J.J.Douma-van der Molen vroeg de candidate hoe zij zou handelen wanneer een catechisant in de groep vertelt naar een acupuncturist te gaan. Zij zou vragen naar het hoe en waarom en informatie geven over de niet-christelijke achtergrond ervan (catechese). Aan de ouders zou zij vragen of zij behoefte hebben aan een gesprek (pastoraat). Zij zou het onderwerp behandelen in de verkondiging (homiletiek) en op een gemeenteavond (gemeente-opbouw). Hierna deden enkele afgevaardigden navraag. De deputaten en de afgevaardigden waren zeer positief in hun oordeel. De praeses, Ds.K.J.Bijleveld sprak van ‘doordacht, evenwichtig en gereformeerd’. Dit oordeel werd met applaus bekrachtigd. Na ondertekening van het formulier voor proponenten werd Zr.Sytsma-van Oeveren beroepbaar gesteld binnen de vGKN. Zij ontving geluk- en Zegenwensen
en bloemen. De blijdschap en dankbaarheid van de kerken over dit examen werd onder andere verwoord met het staande zingen van Gez.215. In een korte rondblik bleek dat vrijwel alle kerken proberen hun jeugd meer te betrekken bij kerk en geloof. Er waren veel goede ontwikkelingen te melden. De meeste kerkenraden zijn in korte tijd weer voltallig geworden. - 29 Ds.Bijleveld hoopt van Garderen naar BoornbergumKortehemmen te vertrekken, maar de kerk van Garderen bleek vol vertrouwen dat zij een nieuwe predikant zullen vinden. Op de site (www.voortzettinggkn.nl) werd een ‘prikbord ’ gerealiseerd. Het NBG heeft niet gereageerd op de brief m.b.t. de Nieuwe Bijbelvertaling. Het moderamen stelde voor de Israëlzondag te houden op de tweede zondag in juni; tijdens de volgende synodevergadering zal hierover besloten worden. De kerk van Harkema stelde voor om tot een eenstemmig beleid te komen ten aanzien van het vraagstuk: samenwonen met betrekking tot het kerkelijk huwelijk, belijdenis doen en het laten dopen van kinderen. Er werd een ad hoc commissie benoemd, die een voorstel zal formuleren dat in de volgende synodevergadering zal worden besproken. De quaestor, Br.G.H.Bakker, meldde dat het ook financieel goed gaat met de vGKN. De commissie Kerkorde presenteerde een deelrapport m.b.t. Hoofdstuk 2 van de concept-kerkorde. Op de voorstellen van deze commissie m.b.t. de inleiding en Hoofdstuk 1 zijn geen reacties gekomen, waarmee zij worden overgenomen voor de versie van de kerkorde die ter definitieve goedkeuring t.z.t. aan de kerken zal worden aangeboden. De praeses dankte de commissie voor het verrichtte werk. De kerken zullen in de komende periode beslissen over de voorstellen betreffende Hoofdstuk 2.
De vGKN zijn, in navolging van de GKV, als waarnemer toegetreden tot het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte; na twee jaar volgt een evaluatie. Het moderamen had, n.a.v. een advies van het bestuur van Zendtijd voor Kerken, contact met deputaten radio- en televisiediensten van de CGK over de vraag of de vGKN, die te klein zijn voor een eigen plaats binnen ZvK, (tijdelijk) kunnen worden ‘aangehaakt’ bij deze kerken voor hun deelname aan ZvK. - 30 Deze beslissing valt buiten de bevoegdheid van deze deputaten. Daarom zal het moderamen contact opnemen met deputaten eenheid van de kerken van de CGK. Op D.V. 13 mei 2006 wordt een landelijke ambtsdragersconferentie gehouden te Rouveen. Ook nietambtsdragers en belangstellenden uit zusterkerken zijn welkom. De kerken besloten om hun a.s. bruidsparen een huwelijksvoorbereidingscursus aanbieden. In overleg zal één maal per vier weken een cursusavond worden gegeven. Br.G.H.Bakker presenteerde vGKNieuws, jaargang 1 nummer 2. Dit is ook digitaal leverbaar. Br.G.J.Heinen ontwikkelde op basis van het logo briefpapier. Ook vervaardigde hij een aantal affiches en een conceptfolder. Dit materiaal vond gretig aftrek. Diverse concepten en modellen voor het kerkelijk leven werden vastgesteld. Zij zijn ook via de site te downloaden. Het Jaarboekje 2006 zal worden samengesteld na de instituering van de volgende synode, in het najaar van 2006. Er werd opgemerkt dat diverse mensen graag lid van de vGKN willen worden, maar in de ‘verstrooiing’ wonen. Besloten werd dat er via de site een ‘ontmoetingsplaats voor verstrooiden’ zal worden gecreëerd Op D.V. 13 mei 2006 zal te Rouveen een synode contracta worden gehouden in verband met het beroepingswerk.
De kerken van de vGKN zullen elkaar opnieuw ontmoeten in een synodevergadering op D.V. 7 oktober 2006 te Garderen. De kerk van Garderen zal samenroepende kerk zijn. Na het zingen van Psalm 146: 1 en 3 ging Ds.Bijleveld voor in dankgebed en voorbede, waarbij hij speciaal de zegen van de Here voor de jeugd vroeg. Hiermee werd de synode gesloten. - 31 -