Verzorging en kweek van de Halsbandleguaan ( Crotaphytus collaris) M. Briegoos Grote Weide 12 3273 XP Westmaas
INLEIDING Halsbandleguanen behoren tot de Leguaanachtigen en vormen samen met de Luipaardhagedissen (Gambe/ia) de familie van de Crotaphytidae. Werd er in het verleden nog gesproken over een aantal ondersoorten van Crotaphytus collaris zoalsC.col/a ris baileyi, C. collaris auriceps, C. col/a ris fuscus en C. collaris melanomaculatus, thans worden deze allemaal tot de nominaalvorm gerekend (McGUIRE, 1996). De verschillen, die oorspronkelijk tot het beschrijven van deze ondersoorten hebben geleid en in hoge mate gerelateerd zijn aan kleurverschillen, zijn onvoldoende consistent. De overgangen van de ene naar de andere ondersoort verlopen geleidelijk en zijn geografisch niet voldoende gescheiden. Er worden nu negen soorten onderscheiden, die allen in de zuidelijke Verenigde Staten en het noorden van Mexico voorkomen. Crotaphytus collaris en Crotaphytus bicinctoris komen in een groot gebied voor, de andere soorten in een veel kleiner gebied of soms zelfs maar op enkele plaatsen. Crotaphytus colloris komt voor in Noordwest-Arizona, oostelijk Utah, westelijk Colorado, Nieuw-Mexico, Texas, Missouri, Arkansas en Noordwest-Louisiana. Ook in het noorden van Mexico (Sonora) komt de soort voor. BESCHRIJVING Halsbandleguanen zijn zeer variabel van kleur. Zo kan de rugkleur van volwassen mannen groen, turkoois, goudbruin, strogeel, bruin of grijs zijn. De vrouwtjes hebben wat minder uitgesproken kleuren. Het is dus geen wonder dat er in het verleden verschillende
Lacerta 57( I) • 1998
ondersoorten zijn beschreven. Crotaphytus collaris heeft als onderscheid met de andere soorten geen donkerbruine of zwarte pigmentatie in de keelplooi. Mijn mannetjes hebben een felgele kop en een blauwgroene rug. Deze dieren zouden in het verleden dan ook tot C. c. auriceps gerekend worden. De keel is grijswit. Mijn vrouwtjes zijn bruin tot beige gekleurd met witte vlekjes. Het onderlinge verschil tussen deze vrouwtjes is opmerkelijk. Het ene vrouwtje is donkerbruin op de rug en het andere veel meer beige met meer witte vlekjes. Vrouwtjes zijn dus minder gekleurd dan mannetjes. Drachtige vrouwtjes krijgen echter prachtige oranje vlekken. Ook in de halsband verkleurt het wit naar oranje. Wanneer mannetjes en vrouwtjes naast elkaar liggen contrasteren deze vlekken prachtig met het blauwgroen van de mannetjes. Halsbandleguanen zijn echte zonaanbidders en kunnen temperaturen verdragen die normaal gesproken bij andere hagedissen tot een gewisse dood zouden leiden. Temperaturen van 55°C worden door deze dieren nog overleefd (ROGNER, 1992). Ik moet er echter bij zeggen dat zulke temperaturen door terrariumhouders echt niet moeten worden nagestreefd daar dit onnodige risico's met zich meebrengt. Halsbandleguanen zijn zeer levendige dieren die bijna de hele dag actief zijn in het terrarium met dien verstande dat naarmate het seizoen vordert de activiteit zich steeds meer beperkt tot de ochtend en vroege middaguren. ln de natuur leven deze dieren op rotsplateaus en verschuilen zich hier dan ook tussen bij gevaar. 19
Een mannetje Hal sband leguaan, Crorapflyws col/a ris.
DE DIEREN Ha lsbandleguanen worde n regelmatig in reptie lenzake n aangeboden en dan met name de soort C. co/laris. Deze dieren zijn vaak in een s lechte conditie en erg mager. De staartworte l is doorgaans ingevallen en soms zitten de d iertjes met dichtgeknepen ogen weg te kw ijne n. Indien een dier er zo uitziet is het duide lijk ziek. Distantieert u zich van zo' n handelaar. Ga op zoek naar gezonde nakweek. Dieren die een levendi ge indruk maken zullen waarschijnlijk geen gezondheidsproble men oplevere n. Nog een paar tips om de conditie te beoorde len laal ik hier vo lgen. Ten eerste schieten gezonde dieren, die niet pas gegete n hebben, direct op toegeworpen voedsel af. Laat de eigenaa r wat kreke ls voor de diere n gooie n en kijk goed. Een tweede punt om op te letten is of de di eren geen uitwendige parasieten hebben zoals teken of mijten. Bestudeer
20
Foto: M. Hoogcnboezem
hierbij vooral de mijtzakjes. Dit zij n kui ltjes op de achterkant van de achterpoten. De mijten zijn goed te behandelen maar wees voorzichtig indien u thuis andere reptie le n heeft, want de kans op besmetting is altijd aanwezig. Zet de di eren thuis ui teraard in een quarantainebak en houd ze zo hygiënisch mogelijk, bijvoorbeeld op keukenpapier of iets dergelij ks. Verzorg, indien u meerdere dieren heeft , de nieuw komers a ltijd als laatste. Waterbakjes verschonen, voeren en sproeien moet bij nieuw binnengekomen dieren altijd als laatste gebeuren in verband met besmettingsri sico's. Kijk tenslotte of het dier geen beschadigingen heeft di e ontstoken zijn. Kijk met name naar de bek van het dier. Bevindt zich langs de mondranden een gelige kaasachtige substantie dan is de bek o ntstoken e n is er een g rote kans op mondrot, dat zeer besmettelijk en moeilijk te genezen is. Om terug te ko me n op mijn e igen d ieL acerta 57( I ) • 1998
ren, deze zijn afkomstig van een vriend van mij uit Duitsland. de heer R. Schumacher. De dieren zijn nakweek van hem uit 1996. De beide koppels zijn niet verwant aan elkaar. Toen ik de dieren meenam waren ze ongeveer één maand oud en hadden nog de kleuren als van een drachtig vrouwtje met de felle oranje vlekken op de flanken en de oranjezwarte halsband. Het leken op het eerste gezicht net kleine 'Garfields', de uit tekenfilms bekende oranjezwarte kat. Toen ik ze zag, was ik verkocht. HETTERRARIUM IN 1996 Voordat ik naar Duitsland zou rijden had ik telefonisch overlegd hoe ik het terrarium waar de dieren in moesten komen het beste kon inrichten. Niet alleen wat de temperatuur en inrichting betreft gaf de kweker al zijn geheimen prijs maar ook de rest wat het houden van de dieren aangaat. Ik vind dat iedere kweker dit zou moeten doen. Met de informatie, die ik nu had opgedaan kon ik tenminste gericht te werk gaan. Vaak kunnen handelaren geen goede informatie geven over het houden van reptielen. Ik vind het een groot voordeel wanneer dergelijke informatie wel gegeven kan worden. Na telefoongesprekken ging ik aan de slag met het terrarium. De bak mat 80x60x60 cm (lxbxh) en had een achterwand van geperste kurkplaten. Ook de helft van de zijwanden was met kurkplaat bedekt. Als bodembedekking had ik met grind bestrooid vijverfolie genomen. Dit wordt normaal gesproken gebruikt om watervalletjes in tuinvijvers mee te bekleden. Deze optie leek mij in eerste instantie de beste omdat het makkelijk is schoon te houden en ik had ergens in een artikel over C. collaris gelezen dat Halsbandleguanen door hun nogal schrokkerige eetwijze gemakkelijk zand naar binnen happen waardoor mondontstekingen kunnen ontstaan. Later is gebleken dat Lacerta 57( 1) • 1998
dit geenszins het geval is. De bak werd verder ingericht met lava- en leistenen, echter op dusdanige wijze dat het geheel overzichtelijk en gemakkelijk te controleren bleef. Als verlichting werden twee TL's van 18 watt en een persglaslamp van 60 watt gebruikt. Verder werd één keer per dag een Osram Vitalux lamp (300 W) ingeschakeld voor de tijdsduur van 30 minuten. Deze lamp, die onder meer wordt gebruikt bij de behandeling van huidziekten, geeft een behoorlijke dosis straling in het UV-A en UV-B gebied, die de dieren zeer ten goede komt bij de vorming van vitamine D 3 . De lampen werken zo goed dat er geen vitamine D3 door het drinkwater nodig is. Het is overigens de vraag of Halsbandleguanen voldoende drinken om op deze manier de benodigde vitamine binnen te krijgen. Eerdere ervaringen met deze lampen bij Parelhagedissen (Timon lepida) waren ook al zeer gunstig. De temperatuur werd in de loop van de dag 33°C in de gehele bak en 45 tot 50°C direct onder de lamp gemeten. De brandduur van de lampen bedroeg 12 uur per dag. VERZORGING VAN DE DIEREN Na een snelle reis vanuit Duitsland kwam ik 's avonds thuis. Van tevoren waren de lampen al aangegaan via de tijdklok en de bak was al lekker warm toen ik de dieren hierin plaatste. Spoedig zaten ze onder de persglaslamp. 's Avonds heb ik al wat krekels gevoerd die gulzig werden opgeslokt. Grappig om te zien was hierbij het kwispelen met de staart vlak voordat een prooidier werd opgegeten net als een kat wel doet bij het besluipen van een prooidier. In de bak bevond zich een klein waterbakje waaruit ik de dieren echter nooit heb zien drinken. Wel sproeide ik iedere ochtend de bak met lauwwarm water. 21
Eén keer per dag werden de dieren met de Osram Vitalux bestraald, wat er toe leidde dat de dieren intensievere k.leuren vertoonden, ook hun gedrag stukken levendiger werd en ze steeds de wanden op en af renden. Door de geringe grootte van de bak was ik genoodzaakt de Osram lamp buiten de bak te houden en tijdens de bestraling één zijde van de bak met slechts een halve ruit af te sluiten. Daarbij moest ik constant alert zijn om te voorkomen dat de dieren via de zijwand de bak uit zouden springen. De dieren groeiden voorspoedig op een dieet van krekels, sprinkhanen, wasmotlarven, meelwormen en vliegen. Oh ja, vliegen. Soms leek het wel of er twee soorten vliegen door de bak heen vlogen. De gewone vliegen en gekleurde vliegen. De gekleurde vliegen waren dan de Halsbandleguaantjes die enorme sprongen in de lucht maakten om de
Een vrouwtje Halsband leguaan. Cmtapllyws col/aris.
22
vliegen te verschalken. Wat een acrobatisch kwartet was dat. Omdat de dieren nog zo jong waren konden ze met z'n vieren in de beschreven bak. Het jaar erna heb ik ze paarsgewijs in aparte bakken geplaatst omdat de mannetjes elkaar dan niet meer verdragen en er dan onderling vechtpartijen ontstaan met allerlei nare verwondingen of zelfs dodelijke slachtoffers. Meerdere vrouwtjes kunnen wel in een en dezelfde bak worden gehouden mits het grootteverschi l dit toelaat. Grote vrouwtjes kunnen gemakkelijk een vrouwtje dat maar half zo groot is opeten. Daar dient u bij het samenstellen van eventuele kweekgroepen wel degelijk rekening mee te houden. WINTERRUST Half oktober 1996 veranderde er het een en ander in het gedrag van de dieren. Voor die tijd kwamen ze steeds de
Foto: M. Hoogenboczcm Lacerta 57( I) • 1998
gehele dag tevoorschijn, nu echter meestal alleen 's ochtends en een gedeelte van de middag. Meer verontrustend vond ik - dit bleek later ten onrechte - het feit dat de dieren steeds minder gingen eten. Een vrouwtje, het bruine dier, dat voorheen altijd fantastisch at weigerde op een gegeven moment alle voedsel. Ze werd ook wat magerder. Dat verontrustte mij zeer. Schumacher had mij verteld, dat de dieren in de natuur een winterrust houden en dat ze, voordat ze deze winterrust ingaan, minder en minder gaan eten. Ik had al een periode uitgezocht voor de winterrust, namelijk van I december 1996 tot en met 31 januari 1997. Omdat ik meerdere dieren uit praktische overwegingen tegelijk laat overwinteren en dit nog anderhalve maand op zich liet wachten kreeg ik een onrustig gevoel over mij. Zou dit niet te lang duren voor de Halsbandleguaantjes en dan met name voor het vrouwtje dat niet meer at en dan nog anderhalve maand zou interen op de reserves? Ik heb toen de telefoon gepakt en gebeld om te vragen wat de kweker ervan dacht. Volgens hem hoefde ik mij geen zorgen te maken want bij hem waren er ook nakweekdieren van dezelfde legsels die ook al niet meer aten en er mager uitzagen. Toch was ik er niet gerust op. Want ogenschijnlijk had het genoemde vrouwtje geen reserves meer. Toen stelde hij voor om beide de weegschaal erbij te pakken en na een kwartiertje opnieuw te bellen. We hadden de lengte en het gewicht van de in ons bezit zijnde dieren opgemeten en wat bleek: het gemiddelde gewicht en de gemiddelde lengte lagen van mijn dieren zelfs hoger dan die van zijn dieren, zelfs het magere vrouwtje was net zo zwaar als zijn op een na zwaarste dier. Geen reden tot paniek dus. Na dit telefoongesprek was ik gerustgesteld en begin november begon ik met het langzaam afbouwen van de lichturen. Begin Lacerta 57(1) • 1998
december 1996 bracht ik de dieren naar de schuur en liet de temperatuur de eerste week tot I5°C dalen. Een reflectorspotje verwarmde de bakjes nog zes uur per dag bij. Na vier dagen gingen de reflectorspots uit en de blaaskachels die ik gebruik voor het op temperatuur houden van de schuur stelde ik af op 8°C. Eén keer per week werden de bakjes door mij licht besproeid en gedurende de gehele winterrust werd een klein bakje met water in het terrarium gezet. Dit water werd om de week ververst, maar bij mijn weten is hier ook niet van gedronken in deze periode. Tijdens de overwintering bestond het substraat uit zand. Hierop waren enkele leistenen en stukken uitgekookt sphagnum gelegd waaronder de dieren zich konden ingraven. PARINGEN, EITJES EN JONGEN De winter van 1996/1997 was een strenge en daarom besloot ik op oudjaar 1996 de dieren 's middags uit de schuur te halen en op zolder van ons huis te plaatsen. Op zolder waren ook dieren in winterrust maar de temperatuur was hier ongeveer I5°C, dus de overgang van 8°C naar l5°C was niet te groot. Vervolgens heb ik de reflectorlampjes aangedaan en de eerste week acht uur licht gegeven. Na enkele dagen kwamen de Halsbandleguaantjes uit het zand tevoorschijn en ze zagen er fantastisch uit. Vooral het vrouwtje waar ik me zo'n zorgen over had gemaakt zag er opmerkelijk vol uit. Ze had mogelijk veel vocht via de huid opgenomen want ze was veel voller dan voor de winterrust het geval was geweest. Na enkele dagen begonnen de dieren langzaam maar zeker te eten. Na een week plaatste ik de beide koppels in de voor hen klaarstaande bakken van 120x70x70 cm (lxbxh). De verlichting in deze bakken bestaat uit twee TL's van 36 watt en een persglaslamp van aanvankelijk 120 23
watt, die in de loop van het jaar 100, 80 en uiteindelijk 60 watt werd omdat de temperatuur op zolder toen tropische waarden had aangenomen. In beide bakken was een Osram Vitalux lamp (300 W) aangebracht voor de broodnodige UV-straling. Deze lampen brandden iedere dag 30 minuten en werden via een tijdklok aan- en uitgeschakeld. De twee uit geplastificeerd spaanplaat vervaardigde bakken stonden op elkaar. Gemiddeld werd de bovenste bak 4 à 5°C warmer dan de onderste bak. De gemiddelde temperatuur in de bak was 35°C en onder de lamp 50°C. De UVlamp brandde in de zomer zo veel mogelijk 's ochtends om een te hoog oplopen van de temperatuur te voorkomen. De persglaslampen waren aangesloten op een ruimtethermostaat die de lampen doet uitgaan bij een temperatuur op zolder van 31 °C. In de loop van vijf weken na de winterrust werd de brandduur van de persglaslampen en TL's opgevoerd tot 12 uur per dag. Ik heb om de dag gevoerd en later in het seizoen na de paringen en het eitjes leggen één keer per drie dagen. Nadat de dieren in de grote bakken waren gezet ontwikkelde zich bij de mannetjes baltsgedrag. Dit ging gepaard met het zo plat mogelijk over de stenen kruipen in een min of meer zigzaggende beweging waarbij het mannetje zijn kop hevig liet trillen. Met de staart leek hij dan geurstoffen af te zetten op de stenen om zodoende zijn territorium te markeren en mogelijk het vrouwtje te lokken of te stimuleren tot paren. Het vrouwtje sloeg tijdens dit baltsgedrag het mannetje aandachtig gade en bleef stil zitten op een en dezelfde plaats. Ondanks het regelmatig door mij gadegeslagen baltsgedrag heb ik geen paringen waargenomen. Dat deze wel degelijk hebben plaatsgevonden bleek later uit de door beide 24
vrouwtjes gelegde eitjes. Beide vrouwtjes produceren na een draagtijd van ongeveer drie weken twee keer een legsel van 5-7 stuks. De legsels werden uitgebroed in vermiculiet dat zeer licht vochtig was gemaakt en dat door middel van een injectiespuit van onderen af werd bevochtigd wanneer de eitjes dreigden in te vallen. Uit deze legsels kwamen uiteindelijk na 50-53 dagen bij een incubatietemperatuur van 30°C 15 gezonde jongen. De jongen werden in groepjes van acht en zeven dieren opgekweekt en werden gevoerd met wasmotlarven, krekeltjes en de gebruikelijke insecten die ook aan de ouderdieren worden gevoerd. De jongen groeiden voorspoedig en werden door middel van Zoomed TL's en een TL-09 van Philips van de nodige UV-straling voorzien. Alle voedseldieren werden bepoederd met een mengsel van Gistocal en calciumcarbonaat en vervolgens aan de dieren gevoerd. De eerste maanden kregen de diertjes dagelijks voedsel; later na ongeveer twee maanden om de andere dag en na vier maanden één keer per drie dagen. Eén keer per dag werden de dieren gesproeid met lauwwarm water en ze dronken hier met name in het begin regelmatig van. Elf jongen heb ik zelf gehouden en vier dieren zijn uiteindelijk naar andere lietbebbers gegaan. NAWOORD Ondanks het feit dat er tot op heden geen kweekresultaten van Halsbandleguaantjes in Lacerta zijn vermeld vind ik dat het een goed houdbare hagedis is. Drie zaken waar het volgens mij vaak aan ontbreekt zijn: ten eerste de juiste temperatuur, 's zomers worden de dieren niet warm genoeg gehouden. Vervolgens een jaarritme: dieren worden constant warm gehouden en op die wijze wordt ze een broodnodige winterrust onthouden. Tenslotte ontbreekt voldoende UV-licht en/of vitamine 0 3. Lacerta 57( I) • 1998
rnales produced two clutches o f 5 to 7 eggs that afte r an incubation period of 50 to 53 days at 30 °C eventually resulted in lifteen healthy young. The young grow well if they have a suflident and correct diet and suflident UV light. Important points in breeding this species are high summer temperatures. a hibem ation period and sufficient UV lig ht.
Gultof Muico
LITERATUUR McGuJRE, J.A. , 1996. Phylogcnetic systematics of crotaphytid lizards (Reptilia: lguania: Crotaphytidae). Bull. Carneg ie Mus. nat. Hisr. 32: 1-143. ROGNER. M., 1992. Echsen I. Vcrlag Eugen Ulmer. Stuttgart.
• Ctotlfphytus colltJris • Ctotaphytus rcticult:Jtus
Pacific Ocean
Verspreiding van Crowphyws col/aris.
Naar: McGUIRE ( 1996)
DANKWOORD Mijn dank gaat uit naar Robert Schumacher voor zijn talloze adv iezen en zijn vriendschap. Verder wil ik mijn ouders bedanken voor alle hulp die z ij me hebben verschaft o m deze kweek tot een geslaagd einde te brengen en voor hun opofferingsgezindheid met betrekking tot d eze toch wel uit de hand gelopen hobby. HUSBANDRY AND BREEDI NG OF
CROTAPHYTUS COLLAR IS Croraphyws col/a ris is o nc of the nine species of this genus that lives in the western Uniled States and northern Mexico. The habitat is mainl y dry and rocky. My animals were caplive bom , these are o rten in much better condition than wild caught speci mens. They were held in dry. warm terrariums, but had a hibernation period w ith lower temperatures during the winter. They were misled to ensure that they did nol dry out dw·ing the hibernation and the terrariums were also mi sted during the acti ve period. Therc was always drinking water available during the active period, Ilowever drinking was never observed. Much attention was given to cnsu ring that the animals produced enough vi tam in 0 3 through use of Vitalux lamps that give a large amount of UV lig ht. Reproduetion was quite successful under these cond itions. Each of the two feLacerta 57( I ) • 1998
25