Verzorging en kweek van de Turkse boomkikker (Hyla savignyz) INLEIDING In 1985 kocht ik via de handel een aantal Bazaar19 boomkikkers, die onder de naam Hyla 7552 KP Hengelo savignyi werden aangeboden, voor de kikkerliefhebber ook bekend als de Turkse boomkikker. Omdat deze boomkikkersoort qua uiterlijk en grootte erg veel overeenkomt met onze inheemse boomkikker (H. arborea) is er in bet verleden om de juiste benaming van deze soort heel wat te doen geweest. Het probleem werd aileen maar versterkt door bet ontbreken in de literatuur van gegevens omtrent zijn systematiek. Hetzelfde kan gezegd worden van verwante vormen zoals H. arborea japonica uit Japan. Al enkele jaren is men bezig enkele thans tot de Hylidae behorende boomkikkers op basis van nieuwe systematische gegevens opnieuw in te delen. Een voorbeeld biervan is de naamgeving van de Sardijnse boomkikker, die thans tot soort verhevens is en H. sarda beet. Voorheen werd hij beschouwd als ondersoort: H. arbo:. rea sarda. Ondanks bet feit dat ik in de literatuur geen duidelijke beschrijving heb kunnen vinden, volg ik de algemeen geaccepteerde opvatting, namelijk dat we bier te doen hebben met een op zichzelf staande soort en noem hem daarom in dit artikel H. savignyi. Het verschil tussen bet aantal eieren dat onze inheemse boomkikker afzet en bet aantal eieren per legsel van H. savignyi versterkt mijn mening hierover. G. Oxtoby
LACERTA 48(2)
55
VERSCHILLEN MET H. ARBOREA Voor bet onopmerkzame oog is er aan bet uiterlijk weinig verschil te zien tussen onze inheemse boomkikker (H. arborea) en H. savignyi. Bij H. savignyi
loopt tussen bet oog en bet neusgat aan beide zijden een dunne bruine streep. Bij onze inheemse boomkikker ontbreekt deze streep vaak. Ook bevindt zich tussen de achterpoten van onze inheemse boomkikker een min of meer aanwezige opwaartse vertakking van de donkerbruine streep die aan weerszijden vanaf bet oog naar de lies loopt. Bij de Turkse boomkikker ontbreekt deze opwaartse vertakking. Volwassen exemplaren van H. arborea bereiken een maximale lengte van 3,5 tot 4,5 em. H. savignyi wordt iets groter: 4,5 tot 5,5 em. Beide soorten zijn gelijk gekleurd. Afhankelijk van stemming, omgevingstemperatuur en tijd van bet jaar, kan de grasgroene kleur veranderen in geel, donker olij fgroen of lichtbruin. Dit is kenmerkend voor de meeste groene boomkikkers. De onderzijde van allebei de soorten is creme-wit tot geel-wit. De huid heeft een korrelig uiterlijk, maar de huid op de rug is glad. Geslachtsonderscheid is op tweeerlei manieren vast te stellen: de mannen hebben in de paartijd keelplooien (kwaakblaas) en zijn over bet algemeen iets kleiner dan de vrouwtjes. Bij de Turkse boomkikker is de keel van de mannetjes in de paartijd donkerbruin en zijn de liezen donkergeel of oranje. VERSPREIDING VolgensARNTZEN (1981) komtH. arborea in vrijwel geheel Europa voor en ook in de Kaukasus en in bet noorden en westen van Turkije. In Azie, in bet westen tot in zuidoost Turkije. Tot in Japan Ieven verwante vormen van de boomkikker, waarvan echter de systematische status nog niet duidelijk is
Volwassen dier in Ricinus-blad.
1974; UZZELL, 1977). Met de door Arntzen genoemde verwante soorten worden onder andere bedoeld H. savignyi en H. japonica. H. savignyi is in Ianden rondom de noordoosthoek van de Middellandse Zee een algemeen voorkomende soort. ENGELMANN et al. (1986) noemen als verspreidingsgebied zuidelijk Armenie, het zuidwesten van Azarbeidsjan, Turkije, Cyprus, Egypte en Iran. Hoe de verspreiding in het zuiden en oosten verloopt ligt nog niet vast. Op Kreta leeft H. arborea kretensis. (SCHNEIDER,
LACERTA 48(2)
56
LEEFWIJZE EN GEDRAG In tegenstelling tot wat de naam suggereert, Ieven boomkikkers niet in bomen maar bewonen het rietland en moerassige plaatsen in gebieden met !age struiken, waar de vochtigheid relatief hoog is. De Turkse boomkikker vormt hierop geen uitzondering en is evenals andere boomkikkers een zon- en warmteminnend dier, dat overdag in !age over het water hangende struiken wordt aangetroffen. Het dieet van de boomkikker
bestaat voornamelijk uit kleinere kruipende en vliegende insekten. De Turkse boomkikker kent een winterrustperiode. Op Cyprus bijvoorbeeld, waar ik waarnemingen aan deze boomkikken heb gedaan, loopt deze rustperiode vanaf november of december tot eind maart of begin april. In die periode heersen er op het eiland dagtemperaturen van circa 15 °C. 's Nachts daalt de temperatuur tot tussen de 5 en 10 °C, afhankelijk van het gebied. Op Cyprus graven de dieren zich in de losse grond in of kruipen weg onder los liggende keien. Hun activiteit neemt naarmate de temperatuur daalt sterk a f. Vanaf eind maart, begin april stijgt de temperatuur op Cyprus tot 20 a25 oc. De combinatie van verhoogde temperatuur en regenval in deze maanden brengt de dieren uit hun winterrust. Ze trekken vervolgens massaal naar poeltjes, beekjes en kanalen, die alleen in die maanden voldoende water bevatten voor de afzet van hun eieren. In dezelfde periode is het voedsel (kleine insekten) volop aanwezig.
NATUURLIJKE BIOTOOP Tijdens de hele maand mei 1987 verbleven mijn vriendin en ik op het eiland en deden daar waarnemingen aan de herpetofauna. Wij zochten daar oak naar de populaties van de Turkse boomkikker en vonden er een tangs de uitmonding van een kanaal ten zuidoosten van Paphos, een oude stad gelegen aan de zuidwestkust van het eiland. De dagtemperatuur in mei bedroeg toen reeds 25-30 °C en we vonden de kikkers bij toeval overdag zonnend op struiken van de wonderboom (Ricinus communis) die verspreid groeiden tangs een waterloop die in de richting van het kanaal stroomde. We trokken tangs deze waterloop in omgekeerde richting en vonden een grate populatie (naar schatting 250 halfwas en volwassen dieren) van deze boomkikkers in dezelfde struiken, random een groat waterbassin. Dit waterbassin was door de plaatselijke boeren aangelegd voor
Volwassen dier.
de opslag van het schaarse regenwater. Het hele gebied was tamelijk vochtig, maar werd oak zo gehouden door de aanplant van bamboe random het bassin. De juveniele dieren en volwassen vrouwtjes zaten veelal onderin in de dichte begroeiing van muntkruid langs hetzelfde waterloopje. 's Morgens vroeg, bij opkomende zan, kon worden waargenomen hoe de kikkers een dun vliesje van vochtig slijm over zich heen trokken, dat waarschijnlijk dient als bescherming tegen uitdroging. Dit ritueel herhaalde zich elke morgen. 's Avonds gebeurde het omgekeerde. Toen trokken de kikkers dit vliesje er weer af, alsof ze met een soort schoonmaakbeurt bezig waren, en aten het op. Dit gedrag is ook onder terrariumomstandigheden meermalen waargenomen en is kennelijk voor boomkikkers in warmere streken een normaal gedrag. De Aziatische witsnorboomkikkers (Rhacophorus leucomystax) die ik houd doen dit oak. De boomkikkers werden vooral 's nachts actief en het geluid van de kwakende mannenkoren kon op grate afstand worden gehoord. De boomkikkers waren reeds tangere tijd aan hun paarrituelen begonnen, dat kon ik reeds in de maand mei opmaken uit het feit dat de mannenkoren al voltallig waren en volop kwaakten. Het begin van de paartijd wordt altijd ingeluid door enkele gezamenlijk of afzonderlijk kwakende mannen. Hier was echter sprake van enige honderden kwakende mannen, die een oorverdovend lawaai voortbrachten dat op een afstand van meer dan een kilometer te horen was. Dit luide kwaken, dat vroeg in de avond begon en de hele nacht duurde, is kenmerkend voor de mannetjes van de boomkikkers. Ze Iokken daarmee aile geslachtsrijpe vrouwtjes naar het water om zich voort te planten. De volgende morgen waren aile boomkikkers weer opgerukt naar hun zonneplekken in de
Larven in verschillende stadia.
wonderboompjes enkele tientallen meters van het kanaal verwijderd. Zoekpogin&en naar eieren waren zonder succes. Wei vonden we honderden pas gemetamorfoseerde juvenielen in de !age begroeiing, rustend op de bladeren van het in overvloed aanwezige muntkruid. We nemen daarom aan dat de boomkikkers reeds medio april eieren hadden afgezet. KWEEKPOGINGEN Omdat ik met de dieren die ik via de handel had betrokken (twee mannetjes en twee vrouwtjes) reeds tweemaal zonder succes kweekpogingen had ge-
Larven van H. savignyi.
daan (1985 en 1986), besloot ik mijn bestaande populatie uit te breiden door een aantal dieren te vangen en mee naar Nederland te nemen. In totaal verzamelden we acht dieren (vier mannetjes en vier vrouwtjes, die in grootte en leeftijd verschilden). Twee paartjes waren naar schatting twee jaar oud. De andere twee paartjes waren iets groter en waarschijnlijk reeds volwassen. Ogenschijnlijk zwangere vrouwtjes werden bewust met rust gelaten vanwege hun verminderde kans op overleving van de terugreis. Uit waarnemingen en aan het natuurlijke gedrag en de leefwijze van deze boomkikkers concludeerde ik dat de mislukte kweekpogingen waarschijnlijk het gevolg waren van het feit dat ik te weinig mannetjes bezat voor de bij boomkikkers zo kenmerkende kwaakkoren. Een of twee mannen in gelijke verhouding met de vrouwtjes vormen waarschijnlijk onvoldoende aanzet tot het paargedrag. ONDERKOMEN Terug in Nederland werd het paludarium zoveel mogelijk aangepast aan de natuurlijke leefomgeving. Niet aileen de beplanting werd aangepast, ook werd het paludarium voorzien van een regensysteem (OXTOBY, 1985) en een kleine waterval met filtersysteem. De temperatuur in het paludarium bedroeg overdag 28-32 °C en daalde 's nachts naar 18-20 °C. Ook de lichtduur werd aangepast, op Cyprus was het in mei a1 vanaf vijf uur 's morgens Iicht en reeds tussen zeven en acht uur 's avonds donker (een daglengte van ruim 14 uur). PARINGEN De dieren werden in het paludarium gezet, samen met nog een paartje Thrkse boomkikkers. Het andere paartje dat ik via de handel had gekocht was om onbekende reden a1 doodge-
gaan. Enkele dagen later kwaakte er in het paiudarium een mannetje. Dit gekwaak werd onmiddellijk opgevolgd door aile andere mannetjes. Ze vormden zo het bekende koor en probeerden zo de wijfjes naar het water te Iokken. Het in stand houden van een populatie boomkikkers met meer mannetjes lijkt van doorslaggevende betekenis te zijn voor de sueeesvolle aanzet tot paargedrag. We zagen eehter geen dieren in amplexus en ook geen eierafzet. Weverwijderden vervolgens aile wijfjes en zetten ze veertien dagen lang in het donker op een koele plaats. Na de tweede week van juni zette ik de vrouwtjes weer terug in het paiudarium, waar de mannetjes nog steeds volop kwaakten, en zette ik het regensysteem in werking. Twee dagen lang 'regende' het 's naehts in het paludarium gedurende minstens een uur. De volgende morgen(17 juni 1988)lagenerruim 100 willekeurig in het water verspreide eitjes, die er bevrueht uitzagen. De eieren waren klein (ongeveer 1,5 mm) en donkergrijs tot zwart gekleurd. H. arborea legt daarentegen 800-1000 eitjes per legsel, die bruingeel van kleur zijn. De bevruehting had 's naehts na· een fikse 'regenbui' plaatsgevonden. Een paar weken later (nu inmiddels juli) liet ik mijn vermoedens bevestigen door een paartje boomkikkers in een afgedekte emmer buiten te zetten. Diezelfde naeht stormde het en er viel erg veel regen. De volgende naeht kon ik weer ruim honderd bevruehte eieren verzamelen.
LACERTA 48(2)
59
GROOTBRENGENLARVEN Enkele larven van de eerste afzetting zijn al na de tweede dag gegaan naar een bevriende kikkerliefhebber, die in het grootbrengen van paddelarven reeds ruime ervaring had opgedaan. Zelf hield ik larven van twee in leeftijd versehillende legsels. De larven van de
tweede afzetting stierven eehter door onbekende oorzaak na enkele dagen van de ene dag op de andere. De larven van de eerste afzetting gingen vlot vooruit en groeiden voorspoedig op een mengsel van Liquifry en zeer fijn gemalen Tetramin. Ze werden gehouden bij een watertemperatuur van 20 a 22 °C. AI na vier weken waren ze ruim 2 em lang. Enkele dagen daarna kregen ze ai aehterpoten en namen ze in grootte enigszins af. Ruim twee weken later begonnen de voorpoten door te komen en kregen ze zo langzamerhand de vorm van een eehte kikker. Ze waren toen ongeveer 1,5 em lang. Ruim een week later kropen de eerste dieren op het land, een glooiend met mos bedekt gedeelte dat aansluit bij het watergedeelte. In het opkweekpaiudarium plaatste ik donne rietstengels waar de jonge boomkikkers naar believen op konden klimmen. Ik telde er ruim taehtig, dus van de ruim honderd larven hadden versehillende het al Iaten afweten. De larven die bij een bevriend kikkerliefhebber waren ondergebraeht groeiden veel langzamer en hadden op het moment dat mijn eigen dieren op hetland kropen nog geen aehterpoten. Ze werden ook anders grootgebraeht o.a. met slabladeren (HOLMAN, pers. med.). GROOTBRENGEN JONGE KIKKERS De pas op het land gekropen boomkikkers werden ondergebraeht in versehillende kleine terraria met een land- en een watergedeelte. In aile terraria zette ik rietstengels zodat de jonge kikkers naar behoefte in de hoogte konden klimmen. Het voedsel in de eerste drie dagen na hun volledige metamorfose bestaat vrijwel geheel uit het verteren van hun staart, die ze ais ze op hetland gaan nog hebben. Pas na drie tot vier dagen kregen ze fruitvliegen aangeboden die ze met gretigheid en in grote hoeveelheden verslonden. De fruitvlie-
genkweek had ik ruim van tevoren opgezet, met bet oog op een veel groter aantal verwachte jonge dieren. Om te doseren, zodat niet te veel vliegjes ineens in de terraria rondkropen, gebruikte ik potjes met een afsluiting van stof. Daaromheen werden elastiekjes gewikkeld. In de stof maakte ik een klein gaatje met daarin een kromgebogen plastic drinkrietje zodat de vliegjes er een voor een uit konden kruipen. In alle terraria werd op deze manier gevoerd. Na enkele dagen was de groei van de kleine kikkers al merkbaar. Ze begonnen snel in gewicht en grootte toe te nernen en groeiden na een paar weken uit tot kleine volwaardige kikkers van ruirn 2 em. Weken later begon de fruitvliegenkweek op te raken en moest ik bet voedsel uit de handel betrekken. De kleinste maat krekels vond ik te groot voor de kleine kikkers, hoewel ik moet vermelden dat ik ze niet geprobeerd heb. Na twee maanden, bet was inmiddels me-
Juveniel exemplaar.
dio augustus, kreeg ik plotseling met uitval bij de jonge kikkers te maken. De eerste dagen stierven er een paar, maar naarmate de tijd vorderde werden bet er steeds meer. Afwijkingen bij de kikkers constateerde ik niet, ze zagen er gezond uit en aten goed. Uiteindelijk bleven er maar weinig in Ieven. Er was sprake van meer dan 800Jo uitval. De oorzaak van deze uitval is mij nog steeds niet bekend. SLOTWOORD De grote uitval bij de kikkers is natuurlijk heel erg jammer, zeker wanneer je voor het eerst deze soort met zoveel enthousiasme probeert te kweken. Zelf denk ik dat de kikkers met te veel tegelijk in hun opkweekbakjes zaten en dat er sprake geweest moet zijn van een soort stress-situatie. Opmerkelijk was ook bet feit dat van de grote uitval pas sprake was na de voedselwisseling. Een andere mogelijke oorzaak was natuurlijk bet te snel grootbrengen (andere larven, die er wat Ianger over deden om op bet land te kruipen, Ieven nog). Schuilp>laatsen waren er genoeg en ook de temperatuur was optimaal (20-25 0 C}. Ondanks alles is toch een aantal van deze kikkers blijven Ieven en naar andere liefhebbers gegaan. Voor zover ik weet maken ze bet nog uitstekend. Tot slot wil ik nog bet volgende kwijt: door de toenemende belangstelling voor deze soort bij kikkerliefhebbers, spreek ik hierbij de hoop uit dat er wat meer duidelijkheid komt in de systematiek van de soort. Vooraanstaande taxonomen zijn bet in ieder geval met elkaar eens dat bier, net als bij H. sarda, sprake is van een opzichzelfstaande soort. CARE AND BREEDING OF HYLA SA VIGNYI The author describes the Eurasian treefrog Hyla savignyi, an arboreal frog which is closely related to the Western treefrog H. arborea. During field studies in May of 1987, populations of this species were observed for several days at
less conspicuous in H. savignyi. Observations on reproduction in captivity indicate that H. savignyi produces spawn containing 150-200 eggs. The number of eggs produced by H. arborea per reproduction averages between 800-1000. In Cyprus, 1-2 week old juveniles were found in the middle of May, indicating that reproduction there takes place somewhere in the middle of April when there is sufficient water available to sustain spawn deposits, larval growth and metamorphosis. Reproduction in captivity was stimulated twice in June and July after a short cool period in darkness of two to three weeks followed by heavy rainfall (natural and artificial) and high temperatures (25-30 °C).
Nakweek van drie maanden. a location to the southeast of Paphos on the southwest of Cyprus. Observations indicate that several significant differences exist between H. arborea and H. savignyi. As opposed to H. arborea, the Eurasian species is less conspicuously marked, having no rear-dorsal lines running from the hind legs up the back. The dark unilateral lines running from the snout, along the sides down the hind legs are
LACERTA 48(2)
61
LITERATUUR ARNTZEN, W.J., 1981. Kikkers en padden (Anura). In M. Sparreboom (ed .). De Amfibiet!n en Reptielen van Nederland, BelgiC! en Luxemburg. Balkema, Rotterdam. ENGELMANN, W.E., J . FRITZSCHE, R. GONTHER & F.J. OBST, I986. Lurche und Kriechtiere Europas. Enke Verlag, Stuttgart. OXTOBY, G.P., 1985. Regensystemen voor gebruik in terraria en paludaria. Lacerta 43 (4) : 76-79. SCHNEIDER, H., 1974. Structure of the mating calls and relationships of the European Tree Frogs (Hylidae, Anura). Oecologia 14: 99-110. STUMPEL, A.H.P., A.C.M.L. HAEVE & E.P.A. VAN MEEL, 1987. De boomkikker in Noord-Brabant, hoe lang nog? Lacerta 45 (10/11): I46-153 . UZZELL, T., 1977. Concluding remarks. In D.H. Taylor & S.I. Guttman (eds.). The reproductitm biology of Amphibians. Plenum, New York.