BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
INHOUD p. 1/ V erwerping van steeds terugkerende verliezen i.v.m. een zelfstandig bijberoep p. 5/ D e woonfiscaliteit in de drie gewesten : een overzicht
Het komt geregeld voor dat een zelfstandige in bijberoep fiscale verliezen opstapelt, omdat zijn aftrekbare beroepskosten hoger zijn dan de door de activiteit opgeleverde inkomsten.
Om de aftrek van dergelijke verliezen te verwerpen, steunt de fiscale administratie op artikel 53, 10° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (hierna «WIB 1992»), dat bepaalt :
Hoewel deze verliezen doorgaans het gevolg zijn van te hoge kosten, van moeilijkheden bij de opstart van de activiteit of toe te schrijven zijn aan de aard van die activiteit zelf, zullen ze in eerste instantie niet meer zijn dan het logische uitvloeisel van de aanvang van een nieuwe activiteit.
«Als beroepskosten worden niet aangemerkt : (…) alle kosten in zover deze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen» [NB : onze onderstreping].
Niemand kan beletten dat een activiteit verlieslatend is, daar de aftrek van beroepskosten niet afhankelijk gesteld is van het bestaan van belastbare inkomsten. Maar die verliezen worden door de administratie wel met argusogen bekeken, als ze geregeld terugkomen.
De discussies gaan het vaakst over de kwestie van de onredelijkheid van de kosten. Dat punt zullen wij hierna verder ontwikkelen. Het is trouwens ook aangewezen om de begrippen «beroepskosten» en «beroepsbehoeften» nader te analyseren.
1. Het beroepsmatig karakter
Wanneer de zelfstandige in bijberoep die verliezen aftrekt van de inkomsten van zijn hoofdberoep, zal hij immers bedrijfsvoorheffing terugkrijgen en die teruggaaf brengt in feite een kost voor de gemeenschap teweeg.
Zodra de fiscale administratie voor de toepassing van artikel 53, 10° WIB 1992 gaat, stelt zij in ieder geval het beroepsmatig karakter, in de zin van artikel 49 WIB 1992, niet meer in vraag.
En ook de rechtspraak stelt zich soms nogal kritisch op tegen de aftrek van terugkerende bedrijfsverliezen bij een verlieslatende activiteit. Aldus besliste de rechtbank van eerste aanleg van Luik dat : «(...) hoewel het zo is dat een beroepsuitgave niet altijd het verwachte resultaat kan opleveren, het niettemin moeilijk aanvaardbaar is dat een beroepswerkzaamheid, die moet dienen om de beoefenaar ervan beroepsinkomsten te verschaffen, eeuwig en altijd verlieslatend blijft»1.
De fiscale administratie kan immers niet tegelijk de toepassing van artikel 49 en van artikel 53, 10° WIB 1992 inroepen, zonder in willekeur te vervallen2.
1
Rb. Luik, 14 juni 2012, F.J.F., nr. 2013/11, p. 46-47.
1
Door toepassing te maken van artikel 53, 10° WIB 1992 ziet zij af van het inroepen van artikel 49 WIB 1992 en aanvaardt zij derhalve dat de kosten beroepsmatig zijn en dat ze gedaan zijn «om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden»3. 2
Brussel, 24 april 2008, F.J.F., nr. 2009/175, p. 713-715.
3
Antwerpen, 4 januari 2011, R.G. nr. 2009/AR/2579, beschikbaar op
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36
Verwerping van steeds terugkerende verliezen i.v.m. een zelfstandig bijberoep
2. Overtreffing van de «beroepsbehoeften»
eel «onredelijk» karakter van sommige beroepskosten te beoordelen en die criteria volstaan doorgaans niet op zichzelf, maar moeten in hun geheel worden beschouwd.
Zoals de rechtbank van eerste aanleg van Namen toelicht «wijst het begrip «behoefte» op de noodzaak en onderstelt de kwalificatie «beroeps» dat deze behoefte verband houdt met een geregelde werkzaamheid die ertoe strekt de beoefenaar ervan een inkomen te verschaffen»4. Toch kan het begrip beroepsbehoeften niet concreet worden omschreven en dient het voor elk geval afzonderlijk te worden beoordeeld. De rechtbank van eerste aanleg van Brussel preciseert bijvoorbeeld dat deze beroepsbehoeften «kunnen afhangen van criteria zoals de activiteitssector van de onderneming, de concrete toestand ervan of de gebruiken van het beroep»5.
3.1. Duur, bedrag en terugkeer van de geleden verliezen Om de «onredelijkheid» van de beroepsbehoeften van een belastingplichtige te beoordelen, gaat de fiscale administratie in het algemeen uit van de inkomsten en de regelmatige terugkeer van de voor de laatste belastbare tijdperken aangegeven verliezen. Hoewel de mogelijke wanverhouding tussen de verliezen en de inkomsten uit de activiteit niet meteen leidt tot de overtreffing van de redelijkheid van de beroepsbehoeften, wordt toch in de regel aangenomen dat dit wel het geval is wanneer die wanverhouding elk jaar terugkomt7.
Uiteraard kunnen nog andere criteria gelden. Merk evenwel op dat het begrip «beroepsbehoeften», onzes inziens, enkel van belang is bij de beoordeling van het «op onredelijke wijze overtreffen ervan».
3. Op onredelijke wijze Artikel 53, 10° WIB 1992 sluit niet uit dat de ingebrachte kosten de beroepsbehoeften kunnen overtreffen, voor zover ze deze niet «op onredelijke wijze» overtreffen. Het is, in eerste instantie, de fiscale administratie en, later eventueel, de rechtbank of het hof, die dit begrip zullen moeten beoordelen. De rechtbank van eerste aanleg van Luik preciseerde dienaangaande zeer gevat dat : «het beroepsmatig karakter van een uitgave dient getoetst te worden aan de concrete omstandigheden van de zaak, en niet aan een algemene norm, op gevaar af in inmenging in het beheer van de onderneming te vervallen. De zakelijke relaties en de noodzaak tot uitbreiding in een bedrijvigheid of een bepaalde sector kunnen bepaalde uitgaven rechtvaardigen bestemd om erkenning te krijgen, een reputatie op te bouwen en, eenmaal zijn naam gevestigd, zich fors op de markt te handhaven.»6
De fiscale administratie zal dus wachten tot de verliezen verscheidene jaren aanhouden alvorens de fiscale toestand van de belastingplichtige recht te zetten en de hoven en rechtbanken zullen, geval per geval, de duur beoordelen die, naar hun inzien, de verwerping van deze verliezen als onredelijke kosten rechtvaardigt. Aldus viel het hof van beroep van Luik, in een arrest van 12 september 2014, de argumentatie van de fiscale administratie bij en besliste dat de bijkomstige activiteit, met name het fokken van katten, van bij de aanvang – hetzij sinds 13 jaar – een wanverhouding vertoonde tussen het bedrag van de ingebrachte beroepskosten en het bedrag van de aangegeven bruto-inkomsten die toeliet die kosten op grond van artikel 53, 10° WIB 1992 te verwerpen8. In dezelfde context besliste de rechtbank van eerste aanleg van Bergen dat een bijkomstige activiteit van paardenfokker, die sinds de aanvang ervan 25 jaar geleden verlieslatend is, de fiscale administratie het recht gaf om toepassing te maken van artikel 53, 10° WIB 19929. In een vonnis van 9 april 2014, ten slotte, besliste de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afd. Brugge, dat de fiscale administratie terecht de verliezen had verworpen in verband met een bijkomstige activiteit die van bij de aanvang – hetzij sinds 14 jaar – verlieslatend was, aangezien het onredelijke kosten waren10.
Zonder een uitvoerige lijst te willen opstellen, kunnen dus meerdere gegevens worden geanalyseerd om het eventu-
www.fiscalnet.be ; zie dienaangaande C. Buysse, «Bijna twee decennia ‘rode’ cijfers is nog niet per se ‘onredelijk’», Fiscoloog, 2011, nr. 1242, p. 11.
7
Zie dienaangaande rb. West-Vlaanderen, afd. Brugge, 9 april 2014, Fiscoloog, 2014, nr. 1401, p. 12.
8
Luik, 12 september 2014, R.G. nr. 2012/RG/1242, niet-gepubliceerd.
4
Rb. Namen, 22 januari 2014, R.G. nr. 11/1584/A, niet gepubliceerd.
9
5
Rb. Brussel, 28 juni 2006, R.G. nr. 2001/6040/A, beschikbaar op www.fiscalnet.be.
Rb. Bergen, 24 april 2014, R.G. nr. 12/3264/A, beschikbaar op www.fiscalnet.be ; zie dienaangaande Fisc.Koer., 2014, p. 467-469.
6
Rb. Luik, 14 juni 2012, F.J.F., nr. 2013/11, p. 46-48.
10 Rb. West-Vlaanderen, afd. Brugge, 9 april 2014, Fiscoloog., 2014, p. 12.
2
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015
Merk wel op dat deze drie beslissingen ook de aandacht vestigen op het gebrek aan aanwijzingen van toekomstige rendabiliteit11. Aldus kunnen wij vaststellen dat de hoven en rechtbanken de neiging hebben om de argumenten van de fiscale administratie bij te vallen, wanneer de verliezen jarenlang aanhouden en de activiteit geen vooruitzichten biedt op toekomstige rendabiliteit.
3.2. Effect van persoonlijke keuzen op het bestaan van de verliezen – «Vrijwillige» aard van de verliezen
Behalve over de verliezen in verband met een verlieslatende hobby of vrijetijdsbesteding, dienen wij ook stil te staan bij het buitensporig karakter of de standinggerichtheid van sommige kosten die een «meerkost» teweegbrengen. Het maken van kosten kan de rechter de overtuiging bijbrengen dat deze kosten een onredelijk karakter hebben. Aldus werd beslist dat de aankoop van prestigieus meubilair, die tot een meerkost leidde, op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreft14.
3.3. Aanwijzingen van rendabiliteit tijdens de volgende aanslagjaren – «Voorbijgaande» aard van de verliezen
De administratie zal ook nauwkeurig toezien op de omstandigheden die het bestaan van de verliezen omringen en op de voornaamste beweegredenen van de activiteit. Het toepassingsgebied van artikel 53, 10° WIB 1992 is vrij ruim, aangezien het «(…) alle kosten beoogt, in zover deze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen» [NB : onze onderstreping]. Toch zal een bezigheid, die tot de hobbywereld of het vrijetijdsleven kan behoren, gemakkelijker de neiging hebben om de fiscale administratie en, desgevallend de rechter, de overtuiging bij te brengen van het onredelijk karakter van de verliezen in verband met deze bijkomstige activiteit. Het is immers dubieus dat de belastingplichtige de kosten van een verlieslatende activiteit die tot de hobbywereld behoort, zoals artistieke activiteiten, op de gemeenschap afwentelt door teruggaaf te krijgen van bedrijfsvoorheffing12.
Wanneer de fiscale administratie overgaat tot verwerping van de verliezen, beschikt de belastingplichtige over de mogelijkheid om aan te tonen dat deze van voorbijgaande aard zijn. Daartoe zal hij het bestaan moeten aantonen van aanwijzingen van rendabiliteit voor de komende aanslagjaren. De volgende gegevens kunnen onder meer in aanmerking worden genomen :
a. Leeftijd van de belastingplichtige – Aard van de activiteit Een criterium dat in beschouwing kan worden genomen voor de beoordeling van de toekomstige rendabiliteit is de leeftijd van de belastingplichtige. In bepaalde gevallen kan de leeftijd in verband worden gebracht met de aard van de activiteit.
Zoals de rechtbank van eerste aanleg van Brussel in een vonnis van 24 mei 2012 aangeeft : «Hoewel niets eraan in de weg staat dat eiser zelf zijn eerste sponsor is door een deel van zijn loon aan zijn verlieslatende artistieke activiteit te besteden, is het moeilijker aanvaardbaar dat die sponsoring, door de teruggaaf van bedrijfsvoorheffing, op de gemeenschap wordt afgewenteld»13.
In een arrest van 12 september 2014, bijvoorbeeld, besliste het hof van beroep van Luik dat de gevorderde leeftijd van een belastingplichtige die zich bezig houdt met een als gevaarlijk beschouwde activiteit, met name het vellen en het snoeien van bomen, de toekomstige rendabiliteit ervan bemoeilijkt en derhalve een aanwijzing kan vormen dat die activiteit ook in de toekomst niet rendabel zal zijn15.
Toch blijven er vragen over de keuze van de administratie om gebruik te maken van artikel 53, 10° WIB 1992. Door de activiteit te herkwalificeren tot een «hobby» of een «vrijetijdsbesteding», zou men immers kunnen aannemen dat het beroepsmatig karakter van de kosten zelf in vraag wordt gesteld. Een dergelijke beslissing zou dus als willekeurig kunnen worden beschouwd.
b. Verhoging van de inkomsten tijdens de laatste jaren Het feit dat de inkomsten de laatste jaren hoger zijn dan tijdens de jaren waarvoor de administratie de verliezen wil verwerpen, vormt onzes inziens een bijkomende aanwijzing van toekomstige rendabiliteit. De progressieve verhoging van de inkomsten kan immers een tegengewicht vormen voor de terugkerende verliezen.
11 Zie dienaangaande punt 3.3. – Aanwijzingen van rendabiliteit tijdens de volgende aanslagjaren – «Voorbijgaande» aard van de verliezen – van dit artikel 12 Rb. Brussel, 24 mei 2012, niet gepubliceerd.
14 Rb. Antwerpen, 5 januari 2001, Fiscoloog, nr. 788, p. 3.
13 Ibid.
15 Luik, 12 september 2014, R.G. nr. 2012/RG/1242, niet gepubliceerd.
3
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015
c. Aanwijzingen van toekomstige inkomsten Hetzelfde geldt voor het bestaan van toekomstige contracten en van objectieve feitelijke gegevens. Die mogen echter niet bestaan uit louter hoopvolle verwachtingen, maar moeten wel degelijk een graad van zekerheid inhouden.
d. Eigen aard van de activiteit Het feit dat de activiteit een knelpuntberoep betreft, waarvoor duidelijk toekomstperspectieven op vrij korte termijn aanwezig zijn, vormt onzes inziens een aanwijzing van toekomstige rendabiliteit. Dit punt dient, eens te meer, te worden beoordeeld op zicht van de feitelijke omstandigheden van de zaak.
WIB 1992, per uitgave moet aangeven welke uitgave zij overdreven vindt en waarom»17. In dezelfde zin besliste de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen dat «hoewel de wet het niet letterlijk eist, het bewijs enkel door de administratie kan worden geleverd wanneer per kost of kostengroep aangetoond wordt vanuit welk gezichtspunt de beroepsbehoeften zijn overschreden»18. In een zaak die voor de rechtbank van eerste aanleg van Bergen werd gebracht, aanvaardde de rechtbank dat de beroepskosten beperkt zijn tot het bedrag van de door de bijkomstige activiteit opgeleverde inkomsten, aangezien de activiteit structurele verliezen vertoonde, en achtte zij het dus niet nodig de fiscale administratie ertoe te verplichten om de kosten «post per post» of «per kostengroep» te verwerpen19.
Conclusie
e. Aanzienlijke investeringen bij aanvang van de activiteit Sommige activiteiten vergen, door de eigen aard ervan, aanzienlijke begininvesteringen die noodzakelijkerwijs zware beroepskosten teweegbrengen en aldus gemakkelijk leiden tot fiscale verliezen bij de aanvang van de activiteit.
We zijn niet in staat om een precies overzicht te bieden van de elementen die ertoe kunnen bijdragen om de verwerping van regelmatig terugkerende fiscale verliezen te vermijden, maar we kunnen de belastingplichtige wel adviseren om rekening te houden met de verschillende feitelijke gegevens die eigen zijn aan zijn zaak.
Wij menen dat het van fundamenteel belang is dat de fiscale administratie hiermee rekening houdt, wanneer zij wenst over te gaan tot herziening van de fiscale toestand van een belastingplichtige met een verlieslatende bijkomstige activiteit.
Hoewel de zelfstandige in bijberoep zich in de eerste jaren van zijn activiteit niet al te veel zorgen moet maken, moet hij nadien wel letten op de duur, het bedrag en de regelmatige terugkeer van eventuele fiscale verliezen die hij in aftrek wil brengen.
4. Toepassing van de verwerping
Voorts suggereren wij om ook de aard van de activiteit zelf in beschouwing te nemen, voor het geval deze als een hobby of vrijetijdsbesteding zou kunnen worden aanzien.
Bij de verwerping van de eigenlijke kosten heeft de fiscale administratie de neiging om het nettoresultaat van de activiteit tot nul (verlies noch winst) te herleiden, waarbij zij de verwerping van de aftrekbare kosten terugbrengt tot het bedrag dat de door de activiteit opgeleverde inkomsten overtreft. Het hof van beroep van Antwerpen besliste evenwel dat, door het resultaat van de activiteit globaal op nul te brengen, de administratie blijk gaf van willekeur16. Een deel van de rechtspraak meent trouwens dat de verwerping of de aanvaarding van kosten «post per post» of per «kostengroep» dient te gebeuren. Aldus besliste de rechtbank van eerste aanleg van Gent dat «de administratie, in het kader van artikel 53, 10°
De noodzaak van de gemaakte kosten, al zijn het nog beroepskosten, moet ook worden beoordeeld, om zich ervan te vergewissen dat deze niet onredelijk zijn ten opzichte van de beroepsbehoeften. Ten slotte let men op het herhaalde karakter van de verliezen en op de verschillende gegevens die er zouden kunnen op wijzen dat de activiteit ooit rendabel wordt. Indien dit punt door de fiscale administratie of de hoven en rechtbanken moet worden beoordeeld, adviseren wij de belastingplichtige om, in geval van twijfel, zo veel mogelijk positieve gegevens voor te dragen die de over-
17 Rb. Gent, 2 februari 2006, R.G. nr. 99/2568/b, beschikbaar op www.fiscalnet.be. 18 Antwerpen, 4 januari 2011, R.G. nr. 2009/AR/2579, beschikbaar op www.fiscalnet.be ; zie dienaangaande C. Buysse, «Bijna twee decennia ‘rode’ cijfers is nog niet per se ‘onredelijk’», Fiscoloog, 2011, nr. 242, p. 11.
16 Antwerpen, 4 januari 2011, R.G. nr. 2009/AR/2579, beschikbaar op www.fiscalnet.be ; zie dienaangaande C. Buysse, «Bijna twee decennia ‘rode’ cijfers is nog niet per se ‘onredelijk’», Fiscoloog, 2011, nr. 1242, p. 11 ; zie dienaangaande rb. Gent, 2 februari 2006, R.G. nr. 99/2568/b, beschikbaar op www.fiscalnet.be.
19 Rb. Bergen, 24 april 2014, R.G. nr. 12/3264/A, beschikbaar op www.fiscalnet.be. Zie dienaangaande Fisc.Koer., 2014, p. 467-469.
4
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015
tuiging kunnen bijbrengen dat verwachte rendabiliteit meer is dan ijdele hoop.
De huidige rechtspraak aanvaardt immers, en terecht, niet dat een activiteit eeuwig en altijd verlieslatend kan blijven.
Met andere woorden zal de zelfstandige in bijberoep blijk moeten geven van gezond verstand, wanneer hij zich aan een activiteit waagt die tot terugkerende verliezen kan leiden en in de loop van de activiteit zien of het opportuun is deze voort te zetten.
Olivier DESCAMPS en Gil MEURISSE Advocaten aan de Balie van Bergen
De woonfiscaliteit in de drie gewesten : een overzicht1 Dat de Belgische woonfiscaliteit grondig door elkaar geschud is door de zesde staatshervorming, is al lang geen geheim meer. Maar ziet u het bos door de bomen nog ? In dit artikel zetten we de ‘belastingvermindering voor enige woning’, beter gekend als de woonbonus, in de drie gewesten op een rijtje.
De basis De zesde staatshervorming staat een bepaalde fiscale autonomie toe aan de gewesten. Wat de woonfiscaliteit betreft, betekent dat concreet dat de gewesten bevoegd worden voor de eigen woningen. Dat is de woning die de belastingplichtige in principe zelf bewoont. De tweede verblijven – de niet-eigen woningen – blijven een federale bevoegdheid.
Fiscale stelsels hypothecaire leningen
zoals bepaald door de zesde staatshervorming
→
FEDERAAL niet-eigen woning Vanaf aj. 2015 Lening vóór 2014 vermindering KA/INT/PLV (30-50 %)
GEWESTELIJK eigen woning Vanaf aj. 2015 Lening vóór 2015 Lening vanaf 2015 vermindering vermindering KA/INT/PLV (30-50 %) KA/INT/PLV (45 %) (**)
→
vermindering INT (30-50 %)
vermindering INT (30-50 %)
Vermindering bouwsparen (30-50 %) →
vermindering KA/PLV (30-50 %)
vermindering KA/PLV (30-50 %)
vermindering LTermijnsparen (30 %) →
lening vóór en vanaf 2014 vermindering KA/PLV (30 %) lening vóór en vanaf 2014 gewone interestaftrek
Aj. 2014 aftrek woonbonus (25-50 %) bijkomende interestaftrek (25-50 %)
Gewone interestaftrek
→
vermindering INT (45 %) (***) (niet in Vlaams Gewest) vermindering KA/PLV (45 %) (***) (niet in Vlaams Gewest) vermindering KA/PLV (30 %)
ofwel : GEEN FISCAAL VOORDEEL vermindering (*) (****) INT (30-50 %) ofwel : vermindering INT (12,5 %) indien (keuze voor) oud stelsel
(*) Enkel toegekend voor zover er belastbaar inkomen is uit andere onroerende goederen dan eigen woning.
(**) Het Vlaamse en Waalse Gewest bepalen het tarief op 40 %. (***) Het Waalse Gewest bepaalt het tarief op 40 %. (****) Uitgezonderd in het Vlaamse Gewest : art. 145/43 WIB 92 Vlaams Gewest bepaalt de vermindering op 40 %.
KA = kapitaalaflossingen INT = intresten PLV = premie levensverzekering % = percentage waartegen de belastingvermindering op de uitgave wordt berekend, 30-50 % = marginaal tarief © Jef Wellens (Wolters Kluwer) 1
Deze teksten worden ook gepubliceerd in «Zesde Staatshervorming. Aardverschuiving in de personenbelasting.», Jef Wellens, Wolters Kluwer, 2014.
5
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015
Wat is de eigen woning ? Aan de hand van dit schema kan worden bepaald of de woning fiscaal al dan niet de eigen woning is.
1 2 3a 3b 4 5 6 7 8 9 10 11
WONING in eigendom, vruchtgebruik, erfpacht of opstal
EIGEN
Zelf betrokken Wegens sociale redenen of beroepsredenen niet zelf betrokken Woning verhuurd aan derden (of deel woning verhuurd aan derden indien ander deel zelf betrokken) Wegens sociale redenen of beroepsredenen niet zelf betrokken en (deel) woning verhuurd aan derden2 Wegens wettelijke of contractuele belemmeringen of wegens (ver)bouwwerkzaamheden niet zelf betrokken Wegens wettelijke of contractuele belemmeringen of wegens (ver)bouwwerkzaamheden niet zelf betrokken en (deel) woning verhuurd aan derden Beroepsmatig gebruikt deel van de woning Meerdere woningen zelf betrokken & woning met domicilie Meerdere woningen zelf betrokken & woning zonder domicilie Woning A zelf betrokken & woning B niet zelf betrokken wegens een reden vermeld in 2 of 4 Meerdere woningen (A en B) niet zelf betrokken wegens een reden vermeld in 2 of 4 Niet zelf betrokken wegens een andere reden dan vermeld in 2 of 4
X X
NIET-EIGEN
X FISCUS : X
WET : X
X X X X X B
A
A of B KEUZE B of A X © Jef Wellens (Wolters Kluwer)
De vermindering voor enige en eigen woning (woonbonus) in de verschillende gewesten Forse inkrimping Vlaamse woonbonus De Vlaamse regering heeft de woonfiscaliteit grondig herzien. De woonbonus wordt niet afgeschaft – eigendomsverwerving blijft fiscaal ondersteund – maar de ‘budgettaire duurzaamheid’ noopt tot ingrijpen, zo stelt het Vlaams regeerakkoord. Het decreet dd. 19 december 2014 (BS 30 december 2014) wijzigt de artikelen 145/37, 145/40, 145/41, 145/42, 145/43 en 145/45 van het ‘WIB 1992 Vlaams Gewest’ en voert een nieuwe woonfiscaliteit in in het Vlaams Gewest. Er wordt niet geraakt aan de belastingvermindering (tegen marginaal tarief) voor de lopende hypotheken. Dat zijn de contracten gesloten vóór 20153. Wel wordt het bedrag dat recht geeft op de vermindering niet langer geïndexeerd, maar wordt het vastgeklikt op het niveau van aanslagjaar 2015. Voor de woonbonus betekent dat
2
Hoewel de Bijzondere Financieringswet de verhuurde woning die niet zelf betrokken wordt om sociale of beroepsredenen, ontegensprekelijk kwalificeert als niet-eigen woning, blijft de federale belastingadministratie dergelijke woning toch als eigen woning beschouwen, bij wijze van administratieve tolerantie (Circulaire AAFisc 6/2015 dd. 3 februari 2015, nr. 7).
3
De datum waarop de lening wordt gesloten is de datum waarop de authentieke hypothecaire leningsakte wordt verleden voor de notaris. In geval van een aanvullende lening (= wederopname in het kader van een bestaande kredietopening) is de leningsdatum de datum waarop het kredietaanbod (gedaan door de kredietgever) wordt aanvaard door de kredietnemer. In geval van herfinanciering geldt de datum van de oorspronkelijke lening.
6
een maximumbedrag van 3 040 euro, d.w.z. 2 280 euro + 760 euro gedurende de eerste 10 leningsjaren (eventueel nog te verhogen met 80 euro bij drie kinderen ten laste in het leningsjaar) (art. 145/37, § 2 WIB 1992 Vlaams Gewest). Voor nieuwe hypothecaire leningen4, gesloten vanaf 1 januari 2015, geldt een afgeslankte woonbonus. Het basisbedrag dat recht geeft op vermindering zakt per belastingplichtige van 2 280 euro tot 1 520 euro. Dat geeft nog slechts een maximale woonbonus van 2 280 euro gedurende de eerste 10 leningsjaren (1 520 euro + 760 euro). Zo komt, in vergelijking met het oude maximum van 3 040 euro (2 280 euro + 760 euro), 760 euro minder in aanmerking voor belastingvermindering. De verhoging van 80 euro voor drie kinderen blijft behouden. Ook deze bedragen worden niet meer geïndexeerd. Bovendien wordt het percentage van de belastingvermindering beperkt tot 40 %, in plaats van de in artikel 81quater, lid 2 van de Bijzondere Financieringswet vooropgestelde 45 % (art. 145/37, § 3 WIB 1992 Vlaams Gewest). Een lening aangegaan vanaf 2015 levert zo, per koppel, mogelijk 1 300 euro5 minder belastingbesparing op dan een lening gesloten vóór 2015. Hoe de bedragen worden beperkt wanneer de belastingplichtige de vermindering vraagt voor de uitgaven van een lening gesloten zowel vóór als vanaf 2015, wordt geregeld in art. 145/37, § 3 lid 8 WIB 1992 Vlaams Gewest.
4 Zie supra. 5
2 (koppel) x [(3 040 x 50 %) – (2 280 x 40 %)] x 1,08 (gemeentebelasting) = 1 313,28 euro.
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015
Het Vlaams regeerakkoord voorzag ook nog dat per woning nog slechts maximaal twee personen de woonbonus zouden kunnen genieten. (...) Omdat die beperking in de praktijk op dit ogenblik niet uitvoerbaar is, wordt ze (voorlopig) niet toegepast (zie Beleidsnota ‘Financiën en Begroting’ van minister Turtelboom). Voor nieuwe aanvullende leningen6 die worden gesloten vanaf 2015 (= nieuwe leningen of wederopnames in het kader van een kredietopening), kan niet meer worden gekozen voor de fiscale voordelen van het oude fiscale stelsel (bouwsparen en bijkomende vermindering voor intresten) als er nog een lening loopt die daar recht op geeft (art. 145/42, lid 1, 1°b en art. 145/45, § 1, 1°b WIB 1992 Vlaams Gewest). Dat betekent dat ofwel de aanvullende lening (gesloten vanaf 2015) fiscaal kan worden ingebracht onder een afgeslankte woonbonus, ofwel het oude fiscale voordeel voor de oorspronkelijk leningen behouden blijft en de nieuwe aanvullende lening geen recht meer geeft op bouwsparen of de bijkomende vermindering voor intresten, maar hoogstens nog op de gewone vermindering voor intresten (tegen 12,5 %) van artikel 145/44 WIB 1992. Het maximumbedrag en het aanvangsbedrag van de lening die recht geven op de Vlaamse belastingvermindering voor bouwsparen en de Vlaamse bijkomende vermindering voor intresten (= voor leningen gesloten vóór 2005 of aanvullende leningen gesloten vóór 2015) worden ook niet meer geïndexeerd. Hetzelfde geldt voor de fiscale grensbedragen van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen, in geval van een lening voor een eigen maar niet enige woning (art. 145/40, § 2 en § 3 WIB 1992 Vlaams Gewest). De indexatiestop geldt bijgevolg voor álle Vlaamse7 fiscale voordelen voor woonleningen en is bovendien permanent. De grensbedragen voor aanslagjaar 2015 worden immers ingeschreven in het WIB 1992 en worden uitgesloten van verdere indexatie (art 178, § 5, 4° WIB 1992 Vlaams Gewest).
Behoud woonbonus in Brussel Brussel behoudt de woonbonus in zijn huidige vorm, zeker nog tot en met aanslagjaar 2016. Zo hoopt het Brussels Gewest Vlamingen er toe aan te zetten te investeren in een eigen woning in het Brussels Gewest. Die levert vanaf 2015 immers meer fiscaal voordeel op dan een woning in het Vlaamse Gewest. En nieuwe inwoners leveren Brussel dan weer meer opcentiemen op... De vermindering bedraagt 45 % voor nieuwe leningen (gesloten vanaf 2015) en de bedragen blijven verder geïndexeerd.
Beperkte inkrimping Waalse woonbonus Het Waalse Gewest behoudt de belastingvermindering tegen marginaal tarief voor leningen gesloten vóór 2015 en beperkt de belastingvermindering voor nieuwe leningen gesloten vanaf 2015, net als Vlaanderen, tot 40 % (ipv 45 %). Maar in tegenstelling tot het Vlaams Gewest behoudt het Waalse Gewest het basisbedrag van de woonbonus op 2 280 euro (i.p.v. 1 520 euro) (art. 145/37 WIB 1992 Waalse Gewest). Bovendien blijven de bedragen die recht geven op belastingvermindering verder geïndexeerd. Zo is de Waalse woonbonus sinds 2015 financieel een stuk aantrekkelijker dan de Vlaamse. Of om het met de woorden van Paul Furlan, Waals minister van wonen en energie te zeggen : «Een kandidaat eigenaar heeft er alle belang bij een hypotheek te sluiten om een woning te kopen in Wallonië eerder dan in Vlaanderen aangezien het Vlaamse Gewest het bedrag van de woonbonus beperkt en de indexatie afschaft» (Memorie van toelichting bij programmadecreet dd. 12 december 2014).
Hoewel de Bijzondere Financieringswet niet meer voorziet in de gewone belastingvermindering voor intresten van art. 145/43 WIB 1992 voor leningen gesloten vanaf 2015, doet het Vlaamse Gewest, in tegenstelling tot het Waalse of Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, dat nog wel. Intresten van leningen gesloten vanaf 1 januari 2015 voor een eigen maar niet enige woning die geen recht geven op de woonbonusvermindering, geven mogelijk nog recht op de gewone belastingvermindering en dit niet tegen het marginaal tarief, maar tegen het vast percentage van 40 % (art. 145/43, lid 1, 1° WIB 1992 Vlaams Gewest).
6 Zie supra. 7
Ook federaal worden bepaalde grensbedragen niet langer geïndexeerd.
7
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015
Schematisch overzicht Welke WOONBONUS passen de verschillende overheden toe ? EIGEN WONING NIET-EIGEN WONING VLAAMS Gewest
WAALS Gewest
€ 2 280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50 % indexatiestop (1)
€ 2 280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50 % indexatiestop (1) oud stelsel = optie
€ 1 520 + € 760 + € 80 vermindering = 40 % indexatiestop (1) oud stelsel = GEEN optie
BRUSSELS Gewest Aj. 2015
hypothecaire lening gesloten vóór 2014 € 2 280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50 % GEEN indexatiestop hypothecaire lening gesloten in 2014 € 2 280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50 % GEEN indexatiestop oud stelsel = optie Aj. 2016
hypothecaire lening gesloten in 2015 € 2 290 € 2 290 + € 760 + € 80 + € 760 + € 80 vermindering = 40 % vermindering = 45 % GEEN indexatiestop GEEN indexatiestop oud stelsel = optie oud stelsel = optie
FEDERALE overheid
€ 2 260 (2) (+ € 750 + € 80) (3) vermindering = 30-50 % indexatiestop (4) NIET VAN TOEPASSING (5)
NIET VAN TOEPASSING (5)
(1) permanent
(2) lening in de periode 2005-2013 voor eigen en enige woning maar in 2014 niet langer de eigen woning (3) verhoging enkel mogelijk indien woning nog steeds enige woning is (bv. eigen woning = huurwoning) (4) periode aj. 2015 - aj. 2018 (5) Geen woonbonus, mogelijk wel belastingvermindering voor langetermijnsparen voor kapitaalaflossingen en de gewone intrestaftrek. © Jef Wellens (Wolters Kluwer)
Jef WELLENS Belastingconsulent Wolters Kluwer 8 Zie supra.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Jean-Marie CONTER, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http: //www.bibf.be. Redactie : Jean-Marie CONTER, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Xavier SCHRAEPEN, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be
8
P a c i ol i N r . 403 B I B F - I P C F / 13- 26 a p r i l 2015